Reactie van de ACOD-delegatie op de beschuldigingen van een aanval op de politie door brandweerlieden
De recente mediaberichten waarin onze brandweerlieden worden beschuldigd van het aanvallen van de politie met traangas en het verwonden van meerdere agenten, zijn uiterst ernstig. Deze beschuldigingen, die snel werden verspreid, schaden de eer en integriteit van ons beroep. Beelden zijn gepubliceerd.
Onze collega’s brandweerlieden zijn noch bewapend, noch uitgerust met helmen of andere middelen vergelijkbaar met die van de ordediensten. Uit de feiten die we kennen via de verspreide video’s blijkt duidelijk dat een geïsoleerde brandweerman tegen de grond werd gewerkt en vervolgens hardhandig werd vastgehouden door meerdere politieagenten. Bezorgde collega’s probeerden de man op de grond te hulp te komen.
Wij veroordelen deze duidelijk ongefundeerde beschuldigingen met klem en betreuren een eenzijdige visie zonder de politieactie in vraag te stellen. Een brandweerman (die mogelijk enkele centimeter voorbij de politieafzetting stond?) werd volgens de beelden op de grond geslagen. Ook het gebruik van een pepperspray is aangetoond, maar deze is in handen van een politieagent. De politie draagt geen maskers, en het is aannemelijk dat de spray die hun collega’s hinderde, werd gebruikt door een politieagent.
Wanneer deze feiten worden bevestigd, zou het passend zijn:
1. Dat de politie een correcte rectificatie publiceert.
2. Dat de directie een correcte rectificatie publiceert.
De delegatie stelt vragen bij de manier waarop de directie de ontvangen “informatie” aanpakt. Is het gepast om zo snel te reageren terwijl een situatie tijd vraagt om de nodige informatie te verkrijgen? Het gevoel dat leeft onder onze collega’s is dat de operationele agenten standaard als schuldig worden beschouwd. “Het is maar de vraag of ze hun onschuld kunnen bewijzen!”
We moeten ons afvragen of het logisch is dat drie of vier “losgeslagen brandweerlieden” (bewapend met pepperspray maar zonder enige bescherming) besloten om in hun eentje gehelmde en bewapende politieagenten met stokken, schilden, pepperspray en in overmacht te bestormen. Aan het einde van deze aanval zouden vier politieagenten gewond zijn geraakt! Dit klinkt al verrassend bij het lezen.
Als we ons beperken tot de informatie uit het persbericht, kan men aannemen dat geen enkele brandweerman een letsel heeft opgelopen… Dit is meer dan verrassend gezien de krachtsverhoudingen en de beelden waarop we zien hoe iemand tegen de grond wordt gewerkt.
Het is dringend noodzakelijk om een respectvolle en constructieve dialoog aan te gaan om een serene sfeer te herstellen. Als het inderdaad zo is dat het verboden is om het voorziene manifestatiegebied te overschrijden (mits dat het geval is), dan vinden wij het moeilijk te begrijpen hoe deze situatie een spectaculaire val rechtvaardigt, zoals te zien is op de beelden. De andere aanwezige collega’s hebben hun handen open, voor zich, om verkeerde bewegingen te vermijden, en proberen hun collega overeind te helpen. Ze lijken zichtbaar gestrest maar vertonen geen agressieve handelingen. De brandweerman die tegen de grond werd gewerkt, is waarschijnlijk de enige persoon waarvan men onmiddellijk kan vrezen dat hij gewond is geraakt bij het bekijken van de verspreide beelden.
Het vakbondsprotest gisteren was bijzonder sterk. Er wordt nu gestart met de mobilisatie naar een grote betoging binnen een maand, op 13 februari. Dat kan best met infosessies op elke werkplaats. Samen met de woede die gisteren al op straat kwam, kunnen we zo een historische betoging opzetten waar de volgende acties, inclusief stakingsdagen, aangekondigd worden. De traditionele politici en gevestigde media voeren ondertussen hun propagandacampagne tegen ons protest. Hierbij een antwoord op enkele van hun argumenten.
‘Iedereen moet besparen, we moeten allemaal de broekriem aanhalen.’ De Standaard van afgelopen weekend, dezelfde krant die De Wever gelijk gaf met zijn uitspraak dat er nu eenmaal geen financiële ruimte is, sprak met NAVO-militair Rob Bauer die over twee pagina’s pleitte voor extra investeringen in defensie. Hij kreeg de vraag of er daar wel middelen voor zijn. Zijn antwoord: “Kijk naar de coronacrisis. Toen heeft de EU in twee jaar 500 miljard uitgegeven. Zeggen dat er geen geld is, is onzin. België is een rijk land.” Bauer heeft gelijk op dit punt. De vraag is natuurlijk hoe we die rijkdom kunnen mobiliseren en hoe we democratisch kunnen beslissen over hoe die dan wordt gebruikt in het belang van de meerderheid van de bevolking.
‘Nu al betogen terwijl de regering nog gevormd moet worden, is voorbarig.’ Dit is een variant op de eeuwige klassieker dat protest te laat komt, omdat de maatregelen al beslist zijn. Als we ons protest moeten afstemmen op de timing die voor de verdedigers van een asociaal rechts beleid aanvaardbaar is, dan zal er nooit een gepast moment zijn. Waarom wachten tot de regering gevormd is om ze te doen vallen?
‘De pensioenen in de publieke sector zijn veel hoger dan die in de privé, logisch dat daar wordt bespaard.’ Een gemiddeld nettopensioen van iemand die een hele loopbaan in het secundair onderwijs staat, bedraagt ongeveer evenveel als de gemiddelde maandprijs van een woonzorgcentrum (2200 euro). Anders gezegd: ook van dit pensioen kom je niet rond en dan willen ze daar nog op besparen? Een verhoging van de pensioenen in de private sector is de enige harmonisatie van de pensioenen die voor de werkenden aanvaardbaar is. En dat volstaat niet: ook in de publieke sector moeten de pensioenen omhoog!
‘Protest is ondemocratisch. De mensen hebben voor Arizona gekozen’. De Arizonapartijen hebben een meerderheid in het parlement. Maar het klopt evenzeer dat 80% niet tot 67 jaar wil werken. Slechts 17,4% geeft aan in staat te zijn om zo lang te werken. Een grote meerderheid van de bevolking is voorstander van een grotere belasting voor de superrijken. Dit zijn slechts twee voorbeelden. Fundamenteler is de vraag waarom we democratie zouden beperken tot hun instellingen en voorstellen? Het recht om actie te voeren en om ons te organiseren, zijn ook democratische rechten. Door het uitoefenen van die rechten dwongen we betere arbeidsomstandigheden en sociale bescherming af.
‘De besparingen gebeuren in alle landen, in België kunnen we dat niet stoppen’. In Frankrijk valt Macron de pensioenen aan, in Duitsland liggen de lonen onder vuur. Er zijn effectief overal aanvallen op onze levensstandaard. Waarom zouden we dat echter aanvaarden? Dan krijgen we een neerwaartse spiraal die ons allemaal de dieperik instuurt. Als het over de toplonen van managers gaat, betekent ‘concurrentieel zijn’ dat er naar de hoogste lonen wordt gekeken, voor gewone werkenden betekent het een race to the bottom. We zouden beter met alle werkenden samen opkomen voor wat we nodig hebben. Tijdens de coronacrisis was er opeens geen gebrek aan middelen, waarom zou dat voor de sociale crisis waarin wij ons nu bevinden niet kunnen?
‘Ze zullen toch niet luisteren’. De Wever en Bouchez kunnen wel toeteren en hun ‘buffet’ voorstellen, als er uiteindelijk gekookt moet worden hebben ze ons nodig. Het zijn immers de werkenden die alles doen draaien. Daar ligt onze kracht, het komt er op aan om die te organiseren zodat we de enorme uitdagingen kunnen aanpakken in het belang van de meerderheid van de bevolking. De aanval op onze lonen in 2014 kregen de N-VA en de MR er door, ondanks groot protest. Hun poging om een puntenpensioen in te voeren, lukte niet omdat ons protest ertegen zo groot was. Het waren massabetogingen die dat voorstel afvoerden. Als wij sterk genoeg zijn, moeten ze wel luisteren.
“Het buffet aan maatregelen dat op tafel staat, daar zullen we het mee doen,” zegt De Wever zonder tegengesproken te worden door de andere Arizonapartijen. We weten wat er op ons afkomt: “de zwaarste sanering sinds de jaren 80” die ons langer wil doen werken, meer flexibiliteit oplegt, de lonen aanvalt, zwaar het mes zet in de ambtenarenpensioenen en de toegang tot het mininumpensioen beperkt, werklozen en zieken onder vuur neemt, onze organisatiekracht en recht op protest ondermijnt. Dit buffet is voor de werkende klasse niet te vreten!
Deze maatregelen komen er niet omdat het “niet anders kan”, maar omdat de grote bedrijven na jaren van recordwinsten ons willen laten opdraaien voor de prijs van de ecologische transitie en de geopolitieke spanningen. Hun productiesysteem ligt aan de basis van de economische vertraging, maar de last hiervan willen ze naar ons doorschuiven!
Er zijn miljarden in de belastingparadijzen, grote aandeelhouders kijken ernaar uit om verder gepamperd te worden, voor oorlog en vernietiging zijn er miljarden beschikbaar, maar wij moeten besparen omdat het niet anders kan?! Georges-Louis Bouchez zei op de nieuwjaarsreceptie van zijn partij: “De hervormingen die wij willen, gaan geen pijn doen, die gaan deugd doen.” “Het paradijs van de rijken is gemaakt van de hel van de armen,” wist Victor Hugo al.
Wat te doen?
Acties zijn nodig, maar ook een strategie. Na de actie van 13 december is er vandaag niet enkel een betoging maar wordt er gestaakt bij het spoor en in het onderwijs, nu ook langs Nederlandstalige kant. Dit nog voor de federale regering gevormd is! Het toont de woede en de actiebereidheid. We staan sterker met een actieplan dat de kracht van onze collega’s activeert. Een plan dat op elke werkvloer duidelijk maakt welke rottigheid De Wever en Bouchez in petto hebben en wat we daartegen in te brengen hebben.
Het buffet voor onze acties is ook duidelijk: toegankelijke informatiekrantjes, webinars, speciale pagina’s op sociale media, maar vooral ook het individueel en collectief overtuigen van collega’s en vrienden, personeelsvergaderingen en infosessies,militantenbijeenkomsten per regio en/of sector, lokale betogingen, grote nationale betogingen, provinciale en/of sectorale stakingsdagen, nationale stakingsdagen. Er is druk en organisatie van onderuit nodig via personeelsvergaderingen en regionale militantenbijeenkomsten om te vermijden dat enkel de vakbondsleidingen beslissen over de acties. Strijdbijeenkomsten en netwerken van strijdbare syndicalisten kunnen hieraan bijdragen.
We staan op een keerpunt: de burgerij probeert haar eigen positie veilig te stellen. Sinds 2014 waren er tal van bewegingen, onder meer tegen racisme en seksisme, voor het klimaat en tegen genocide. Een nieuwe generatie activisten komt op het voorplan. De arbeidersbeweging kan leren van die bewegingen en deze ervaringen naar de werkvloer brengen. Rechts spreekt over ‘cultuuroorlogen’, maar voert een oorlog tegen onze sociale klasse. We moeten daarop antwoorden met strijd die aangepast is aan de inzet. Strijdbewegingen versterken elkaar. Open mobilisatiecomités tegen Arizona, zoals in Brussel opgezet door Commune Colère, zijn goede stappen en verdienen navolging.
Samen met de aanval op onze arbeids- en leefomstandigheden is er een toename van autoritaire maatregelen (tegen het recht op protest en organisatie) en een nadruk op militarisering met investeringen in defensie. Arizona staat voor een toename van onderdrukking. Het staat voor een verderzetting van steun aan genocide in Palestina. De Wever en Bouchez zijn uitgesproken fans van het zionistisch kolonialisme en de genocide. De strijd hiertegen is een essentieel onderdeel van het verzet tegen Arizona. Op 26 januari is er een nationale Palestina-betoging, neem hieraan deel met collega’s of vrienden!
ACTIEKALENDER
26 januari: nationale betoging tegen de genocide in Palestina
8 maart: acties in het kader van de internationale vrouwendag
Op 7 januari waren er 120 aanwezigen op een Strijdbijeenkomst in Brussel, waaronder veel jonge en nieuwe militanten. Het doel is om elkaars strijd te versterken en te coördineren. Er wordt opgeroepen om de stakersposten van het Franstalig onderwijs eind januari te versterken.
SOCIAAL URGENTIEPLAN
Geen aanvallen, maar hogere pensioenen en lagere pensioenleeftijd!
Ons vertrekpunt is wat de werkende klasse nodig heeft om een degelijk leven te leiden.
Haalbare arbeidsvoorwaarden door collectieve arbeidsduurvermindering zonder loonverlies en met bijkomende aanwervingen om de werkdruk te verlagen. Maak van een 32-urenweek het nieuwe voltijds, met een voltijds loon. Werkbaar werk betekent ook dat we niet blijven werken tot we erbij neervallen. Werken tot 67 is niet mogelijk, het pensioen moet terug naar 60! Behoud van SWT, landingsbanen en tijdskrediet!
Van een pensioen moeten we kunnen leven. In een woonzorgcentrum betaal je gemiddeld 2200 euro, een minimumpensioen van 1500 euro volstaat dus niet. De pensioenen moeten dan ook drastisch stijgen, het minimum moet toegankelijker zijn voor iedereen en tegelijkertijd moet de publieke ouderenzorg drastisch uitgebreid worden om de prijzen naar beneden te halen. Neen aan de aanval op de ambtenarenpensioenen, veralgemeen deze pensioenen integendeel tot alle werkenden!
Verdedig onze openbare diensten en onze lonen!
Een massaal plan van publieke investeringen in openbare diensten is niet alleen nodig om de werkdruk in de publieke sector te verlagen, maar ook om de dienstverlening uit te breiden.
Om rond te komen, hebben we hogere lonen en uitkeringen nodig. Geen gepruts aan de index, maar volledig herstel ervan zodat de lonen de prijsstijgingen volgen. We worden steeds productiever, maar dit vertaalt zich niet in meer loon. Breek de loonwet! Hogere lonen en uitkeringen moeten onze koopkracht ondersteunen. Neen aan vier jaar loonstop!
Controle op onze industrie
Laten we onze industrie over aan de aandeelhouders en ceo’s die vandaag het personeel bij het grofvuil zetten en de technische knowhow liquideren? Er is nood aan een nationaal publiek plan voor het onderhoud en de ontwikkeling van industriële productie met bijhorende jobs (zonder inleveringen op loon- en arbeidsvoorwaarden). De werkenden uit die sectoren en de bevolking in het algemeen zijn het best geplaatst om te bepalen wat de noden zijn, inclusief een leefomgeving die niet van overstroming naar orkaan en bosbrand gaat, en weten ook het best hoe alles kan gemaakt worden.
Er is nood aan een sociaal urgentieplan. In de opbouw van onze krachtsverhouding hebben we dit sociaal urgentieplan nodig en doorheen onze acties kunnen we de voorwaarden creëren om dit ook effectief af te dwingen. Wat ons betreft betekent dit dat heel het kapitalistisch systeem weg moet om plaats te maken voor iets veel democratischer: een socialistische samenleving waarin de economie democratisch gepland wordt in het belang van de mensen en de planeet.
Kom naar de Strijdbijeenkomsten van syndicalisten, antiracisten, feministen … in Brussel. Volg onze media (krant, site, sociale media), contacteer ons om actief te worden in de strijd voor socialistische maatschappijverandering.
Op 9 januari 1905 vielen er honderden doden en duizenden gewonden in Petersburg. De werkenden brachten hun ongenoegen op straat. Ze wilden met hun breed gedragen petitie naar de tsaar trekken om hem tot medeleven te bewegen. Daar kwam niets van in huis. Het dictatoriale regime liet op de betogers schieten. Het betekende het einde van de illusies in de tsaar en het begin van een revolutiejaar in Rusland. In zijn boek ‘1905’ doet Trotski het relaas van die januaridagen. Hieronder het betreffende hoofdstuk. Het volledige boek in een eerste Nederlandse vertaling verschijnt binnenkort.
1
“Sire! Wij arbeiders, onze vrouwen en kinderen, hulpeloze ouderen die ons hebben verwekt, wij zijn naar u gekomen, Sire, om rechtvaardigheid en bescherming te vinden. Wij leven in grote armoede, we worden onderdrukt en uitgebuit door het werk dat boven onze krachten moet worden verricht; we worden beledigd, niet als mensen gezien, we worden behandeld als slaven die hun lot in stilte moeten dragen. En we dragen ons lot, maar we worden steeds dieper in de afgrond van bedelarij, wetteloosheid en onwetendheid gedreven. Het despotisme en de willekeur wurgen ons en we stikken erin. Sire, onze kracht raakt uitgeput! De grens van ons geduld is bereikt; het verschrikkelijke moment is aangebroken dat het voor ons beter is om te sterven dan deze aanhoudende folteringen nog langer te verdragen.”
Aldus begon de gevierde volkspetitie van de arbeiders van Petersburg. In deze woorden klonken de onderliggende bedreigingen duidelijker door dan de smeekbedes van de trouwe onderdanen. De verklaring ging verder met een beschrijving van alle vormen van onderdrukking en beledigingen die het volk moest ondergaan. Alles was vastgelegd, van onverwarmde fabriekshallen tot politieke wetteloosheid in het land. De petitie vroeg om amnestie, publieke vrijheden, de scheiding van kerk en staat, de achturige werkdag, een eerlijk loon en de geleidelijke overdracht van de grond aan het volk. Aan het hoofd van alles plaatsten zij het bijeenroepen van een Grondwettelijke Vergadering op basis van algemeen kiesrecht. De petitie eindigde als volgt.
“Dit zijn onze grootste noden, Sire, waarop wij u wijzen. Beveel en zweer dat zij worden nagekomen en u zal Rusland groots en glorieus maken en uw naam voor eeuwig in onze harten en die van ons nageslacht sluiten. Maar als u ze niet nakomt, als u niet naar onze smeekbede luistert, zullen wij hier sterven, op de stoep van uw paleis. Wij kunnen nergens anders naar toe, geen doel om na te streven. Voor ons liggen maar twee wegen; naar de vrijheid en geluk, of die naar het graf. Sire, kies een pad en wij zullen volgen, ook al leidt het pad naar de dood. Wij zijn bereid ons leven op te offeren voor het al lang lijdende Rusland. We schamen ons niet voor zo’n offer, wij maken hem uit vrije wil.”
En zij brachten hun offer …
De petitie van de arbeiders verving niet alleen de schimmige formuleringen van de liberale verklaringen met hun verhulde oproepen tot meer politieke democratie, maar gaf deze leuzen ook een klasseninhoud door stakingsrecht en een 8-urige werkdag te eisen. Haar historische betekenis lag niet zozeer in haar tekst als wel in het feit zelf. De petitie was de proloog naar een actie die de arbeidende massa’s verenigde. Ze waren verenigd in een smeekbede aan een geïdealiseerde monarchie. En daarna in het besef dat het proletariaat en de échte monarchie dodelijke vijanden bleken te zijn.
Het verloop van de gebeurtenissen staat eenieder nog helder voor de geest. Het waren maar een paar dagen en het ontwikkelde zich op vreemde wijze, alsof het allemaal gepland was. Op 3 januari brak er een staking uit in de Poetilov fabrieken. Op 7 januari staakten al ruim 140.000 arbeiders. Het hoogtepunt van de staking lag op 10 januari. Vanaf 13 januari werd het werk weer hervat. Feitelijk begon het dus als een economische staking, die uitbrak als gevolg van een aantal specifieke incidenten. De staking breidde zich uit over tienduizenden arbeiders en kreeg een politieke lading. De staking werd georganiseerd door de “Vereniging van Bedrijf- en Fabrieksarbeiders”, oorspronkelijk nota bene voortgekomen uit de politie. De radicalen, die door het falen van hun bankettencampagne op een doodlopende weg terecht waren gekomen, kookten van ongeduld. Ontevreden over de beperkte economische eisen van de staking dwongen ze Gapon, hun leider, een veel politiekere houding aan te nemen. Ze werden zo overweldigd door de enorme ontevredenheid, woede en revolutionaire energie onder de arbeiders, dat de kleingeestige plannen van hun liberale medestanders de grond in werden geboord. De sociaaldemocraten traden op de voorgrond. In eerste instantie met vijandigheid begroet, pasten zij zich snel aan hun publiek aan en wonnen de overhand. Hun leuzen werden door de massa’s overgenomen en werden onderdeel van de petitie.
De regering verviel tot volledige inactiviteit. Waarom? Een slimme provocatie? Verlammende verwarring? Beide. De bureaucraten van het type van prins Svjatopolk wisten niet waar ze het moesten zoeken. De kliek rond Trepov, was erop gebrand om zo snel mogelijk de “Lente” om zeep te helpen en hoopte daarom op een slachtpartij. Zij liet de gebeurtenissen hun natuurlijke loop hebben met de logische gevolgen. De telegraaf mocht elke dag stap voor stap de gebeurtenissen over de hele wereld verspreiden. Elke conciërge in Parijs wist drie dagen van te voren dat er op zondag 9 januari in Petersburg een revolutie zou plaatsvinden. De Russische regering deed niets om een bloedbad te voorkomen.
Door de 11 afdelingen van de “Vereniging” van arbeiders werden bijeenkomsten belegd. Er werd een petitie opgesteld en de plannen voor de optocht naar het paleis werden besproken. Gapon ging van afdeling naar afdeling; de sociaaldemocratische sprekers werden schor en vielen soms om van uitputting. De politie mengde zich nergens in. Ze was in geen velden of wegen te bekennen.
Zoals afgesproken was de optocht naar het paleis een vreedzame, zonder slogans, spandoeken of sprekers. De mensen droegen hun nette zondagse kleren. In sommige delen van de stad droegen ze iconen en kerkelijke vaandels met zich mee. Overal kwamen de deelnemers aan de petitie-optocht troepenmachten tegen die de weg versperden. Ze smeekten om doorgelaten te worden. Ze huilden, poogden om de versperringen heen te komen of er doorheen te breken. De soldaten vuurden de hele dag. Er vielen honderden doden en duizenden gewonden. Exacte cijfers waren niet vast te stellen omdat in het holst van de nacht de lichamen door de politie werden afgevoerd en gedumpt.
Op 9 januari om middernacht schreef Gregori Gapon:
“De vloek van mijn priesterschap rust op de soldaten en officieren die hun onschuldige broeders, zusters en kinderen vermoorden, op de onderdrukkers van het volk. Mijn zegen is er voor die soldaten die meehelpen het volk naar vrijheid te streven. Ik verleen hen vergiffenis voor hun militaire eed aan deze verraderlijke tsaar die het bevel gaf tot dit bloedbad van onschuldigen.”
De geschiedenis gebruikte het plan van Gapon voor haar eigen doeleinden – en er restte Gapon niets anders dan de revolutionaire gevolgen naar de gebruiken van zijn priesterschap te formuleren.
Tijdens het ministeriële beraad op 11 januari, adviseerde graaf Witte, toen nog niet aan de macht, de gebeurtenissen en maatregelen van 9 januari, te bespreken “om in de toekomst zulke betreurenswaardige gebeurtenissen te voorkomen.” Het voorstel van Witte werd afgewezen omdat “het niet binnen de competentie van dit beraad viel en niet op de agenda stond.” Het ministeriële beraad stond toe dat het begin van de Russische revolutie onopgemerkt plaatsvond, omdat het niet op de agenda stond.
2
De wijze waarop de gebeurtenissen zich op 9 januari ontvouwden, konden natuurlijk door niemand in zijn geheel worden voorzien. Een priester die door de loop van de geschiedenis geheel onverwacht voor een aantal dagen aan het hoofd van de arbeidende massa’s werd geplaatst, gaf daar natuurlijk ook de stempel aan van zijn persoon, zijn opvattingen en status als priester. De diepere inhoud van de gebeurtenissen werd voor velen verhuld door de vorm waarin ze plaatsvond. Maar het werkelijke belang van 9 januari reikte veel verder dan de symboliek van een processie naar het Winterpaleis. De priestermantel van Gapon was slechts een rekwisiet, het proletariaat was de hoofdrolspeler in dit drama. Het proletariaat begon met een staking, verenigde zichzelf, stelde politieke eisen, ging de straat op, wist de publieke steun en het enthousiasme van de rest van de bevolking achter zich te krijgen, botste met de troepenmacht en startte de Russische revolutie. Gapon was niet de schepper van de revolutionaire energie van de arbeiders van Petersburg; vooral tot zijn eigen verbazing was hij degene die het deed uitbarsten. Deze zoon van een priester, daarna seminariestudent aan de Aeligius Academie, als agitator overduidelijk aangestuurd door de politie, kwam plotseling aan het hoofd te staan van een bijeenkomst van honderdduizenden mensen. De politieke situatie, zijn priestermantel, de elementaire opwinding van de nog nauwelijks politiek bewuste massa’s en de enorm snelle loop van de gebeurtenissen maakten van Gapon een “leider”.
In zijn hoedanigheid als sprookjesverteller op de psychologische ondergrond van avonturisme, enige betrouwbaarheid uitstralend en met een wat opvliegend zuidelijk temperament, als onbenul in sociale aangelegenheden, was Gapon totaal niet bij machte enige sturing aan de gebeurtenissen te geven of ze zelfs maar te voorzien. Hij werd er volkomen door overspoeld.
De liberalen hielden lang vol de gebeurtenissen van 9 januari te wijten waren aan het karakter van Gapon. Zij spiegelden hem af als een ware volksmenner die de kneepjes van het vak kende in vergelijking met de sektarische doctrine van de sociaaldemocraten. Daarmee vergaten ze dat 9 januari helemaal niet zou hebben plaatsgevonden als Gapon niet in aanraking was gekomen met enkele duizenden politiek bewuste arbeiders, die de leerschool van het socialisme hadden doorlopen. Deze mensen vormden meteen een ijzeren ring om hem heen, die hij al had hij het zelf gewild, niet kon doorbreken. Maar hij ondernam geen uitbraakpoging. Gehypnotiseerd door zijn eigen succes, liet hij zich op de golven meedragen.
De dag na de Bloedige Zondag beschreven we dat Gapon zich politiek volledig had onderworpen. Ongetwijfeld hebben we allemaal zijn karaktereigenschappen overschat. Met zijn krans van heilige verontwaardiging en de vervloeking van de priester op zijn lippen, leek hij vanop afstand wel een Bijbelse figuur. Het leek alsof er krachtige revolutionaire bezieling in de borst van deze jonge priester was ontwaakt, die werkte in het Huis van Bewaring in Petersburg. Wat gebeurde er daarna? Toen de lichten uiteindelijk doofden, beschouwde eenieder Gapon als de politieke en morele onbenul die hij in werkelijkheid was. Zijn optreden voor socialistisch Europa, zijn jammerlijke “revolutionaire” geschriften uit het buitenland, bot en naïef tegelijk, zijn terugkeer naar Rusland, zijn achterbakse contacten met de regering, de door graaf Witte overhandigde smeergelden, Gapons pretentieuze en absurde interviews met vertegenwoordigers van de conservatie pers en, uiteindelijk, het schurkachtige verraad dat zijn einde betekende; dit alles maakte een definitief einde aan enige illusies rond de figuur van Gapon van 9 januari.
We ontkomen er niet aan de slimme woorden van Viktor Adler, leider van de Oostenrijkse sociaaldemocraten, voor de geest te halen die, toen hij het eerste telegram las waarin Gapon zijn terugkeer naar Rusland aankondigde, zei: “Wat jammer … het zou voor zijn naam in de geschiedenis beter zijn als hij net zo mysterieus van het toneel was verdwenen als hij er was opgekomen. We hadden dan een prachtige romantische legende gehad van een priester die de poorten naar de Russische Revolutie wijd open zette.” Om er daarna met de hem zo eigen ironie aan toe te voegen: “Sommigen kunnen beter martelaren dan partijgenoten zijn.”
3
‘In Rusland bestaat er geen revolutionaire bevolking’, schreef Peter Stroeve in zijn in het buitenland gepubliceerde krant Osvobozdeni (Bevrijding), op 7 januari 1905. Precies twee dagen voordat de garderegimenten de betoging van de Petersburgse arbeiders neersloegen.
“In Rusland bestaat er geen revolutionaire bevolking”, stelde het Russische liberalisme bij monde van een afvallige socialist, die tijdens de bankettencampagne van drie maanden zichzelf ervan had overtuigd dat hier het centrum van de politieke actie lag. Maar deze uitspraak kwam tijd tekort om Rusland te bereiken voordat de telegraaf alle hoeken van de wereld bestookte met telegrammen over het grote nieuws van het begin van de Russische revolutie.
Wij hadden erop gewacht, we hebben er nooit aan getwijfeld. Voor vele jaren was het voor ons de logische uitkomst van onze “doctrine”, die werd beschimpt door onbenullen van allerlei politiek allooi. Zij geloofden niet in de revolutionaire rol van het proletariaat. In plaats daarvan geloofden ze in de kracht van de zemsty-petities, in Witte, in Svjatopolk-Mirski, in vaten met dynamiet. Er is geen politiek vooroordeel te bedenken waar ze niet in geloofd hebben. En juist ons geloof en vertrouwen in het proletariaat werd door hen als een misplaatst vooroordeel weggezet.
Niet alleen Stroeve, maar ook het “geschoolde publiek” in wiens dienst hij kort geleden was getreden, werd volkomen door de gebeurtenissen verrast. Met van angst opengesperde ogen en verstijfd zagen ze door hun ramen het historische drama voor zich ontvouwen. De interventie van de intelligentsia in de gebeurtenissen was van een jammerlijke en verwaarloosbare aard. Een vertegenwoordiging van een aantal vooraanstaande professoren en geleerden benaderde prins Svjatopolk-Mirski en graaf Witte. Zoals de liberale pers het stelde, deden ze dit “in de hoop de problemen dusdanig te kunnen toelichten dat wellicht het gebruik van geweld voorkomen kan worden.” De ene berg was tegen de andere berg aan het botsen en ondertussen geloofden een handjevol democraten dat onderonsjes met een paar ministers het onvermijdelijke konden doen voorkomen. Svjatopolk weigerde de delegatie te ontvangen. Witte stak onmachtig zijn handen omhoog. En toen, als in een toneelstuk van Shakespeare, werd geheel onverwacht een element van farce in deze grootste tragedie gepresenteerd. De politie stelde dat de afgevaardigden een “Voorlopige Regering” vormden en ze werden afgevoerd naar de Peter en Paul vesting.
Toch trok 9 januari een diepe scheidingslijn door het onsamenhangende en mistige speelveld van het politieke bewustzijn van de intelligentsia. Tijdelijk vielen de intelligentsia terug op de gewoontes van het traditionele liberalisme met haar geloof in het bezweren van de ellende middels een wisseling van de wacht aan de top van de regering. Het dwaze regime van prins Svjatopolk-Mirski was het tijdperk van de bloei, de prachtige bloei van dit soort liberalisme. De hervormingsgezinde oekaze van 12 december was haar rijpste vrucht. Maar 9 januari vaagde deze “Lente” weg, haar vervangend door een militaire politiedictatuur met ongelimiteerde macht voor Trepov, die vlak daarvoor door de liberale oppositie was verwijderd als Commissaris van Politie in Moskou! Tegelijkertijd werden de verschillen tussen de democraten en de officiële oppositie binnen de liberale kringen steeds duidelijker. De acties van de arbeiders versterkten de radicale elementen onder de intelligentsia, net zoals de zemsty-conferentie eerder de troefkaarten juist in handen van de meer opportunistische elementen legde. De kwestie van politieke vrijheid werd voor het eerst concreet in het bewustzijn van de linkervleugel van de oppositie. Ze zagen dit terug in de mate van strijd, de krachtsverhoudingen en de woeste aanvallen op krachtige volksbewegingen. Voor het eerst trad het revolutionaire proletariaat, gisteren nog een ‘hersenspinsel van de marxisten’, als een krachtige politieke realiteit op de voorgrond.
Het invloedrijke liberale weekblad Pravo schreef: “Kunnen we na deze bloedige dagen in januari ook maar één moment twijfelen aan de historische missie van het Russische stedelijke proletariaat? Het is duidelijk dat deze kwestie, in ieder geval voor dit moment van de geschiedenis, is opgelost. Niet door ons, maar door de arbeiders die, tijdens die gedenkwaardige januaridagen, met de kracht van verschrikkelijke en bloedige gebeurtenissen, hun namen in het heilige boek van de sociale beweging in Rusland hebben geschreven.” Er zat maar één week tussen het artikel dat Stroeve publiceerde en de bovenstaande zinsneden, toch ligt er een heel historisch tijdperk tussen.
4
Ook voor de kapitalistische bourgeoisie was 9 januari een keerpunt in het politieke bewustzijn.
In de jaren net voor de revolutie, en tot grote ontevredenheid van de kapitalisten, was er een hele school van regeringsdemagogie ontstaan, de zogenaamde Zoebatov-leer. Haar doel was om arbeiders in econonische delicten te laten komen met de eigenaren, zodat botsingen met het staatsapparaat werden vermeden.
Maar na Bloedige Zondag kwam de hele normale gang van zaken tot stilstand. Er werd slechts met intervallen gewerkt, tussen de ongeregeldheden door. De enorme winsten uit legerorders en leveringen kwamen niet in de industrie terecht, die in zwaar weer verkeerde, maar in de zakken van een kleine groep roofzuchtige monopolisten met privileges. Er bleef niets over om de industrie te paaien in deze omstandigheden van toenemende chaos. De ene na de andere bedrijfstak ging over naar de oppositie. Verenigingen van beurshandelaren, industriële congressen, de ‘adviesbureaus’ oftewel gecamoufleerde syndicaten, allerlei andere kapitalistische organisaties die gisteren politiek nog maagd waren, ventileerden hun afkeur over de autocratische politiestaat en begonnen de taal van het liberalisme te spreken. De handelaar van de stad liet merken dat hij ten aanzien van de kwestie van de oppositie, geen duimbreed zou wijken voor de “verlichte” landeigenaren. De Doema’s sloten zich niet alleen aan bij de zemstvo’s, maar plaatsen zich ook aan het hoofd er van. En de Doema van Moskou, die een organisatie van handelaren was, nam de eerste rij in.
Door de brede roep om een terugkeer van publieke en staatsorde verstomde het onderlinge gevecht tussen de verschillende takken van het kapitaal om de gunsten en gelden van de minister van Financiën enigszins, al was het van tijdelijke aard. Naast eenvoudige verzoeken om concessies en subsidies, kwamen er nu ook, soms zelfs naast elkaar, meer complexe ideeën naar voren over de ontwikkeling van de productiekrachten en de uitbreiding van de binnenlandse markt. Maar in alle oproepen, verzoeken, resoluties en memoranda van de ondernemers werd ook altijd een oproep gedaan om arbeidsonrust en onvrede op het platteland te beteugelen. Het kapitaal was teleurgesteld in het paardenmiddel van politierepressie, dat als een zweep enerzijds de ruggen van werkenden teistert en anderzijds winsten wegzuigt. Zo kwam het tot de conclusie dat voor een vreedzame ontwikkeling van kapitalistische uitbuiting een liberaal regime noodzakelijk was. “Et tu, Brute!”, schreeuwde de reactionaire pers verontwaardigd tegen de Moskouse ‘oude getrouwen’, de pilaren van eeuwenoude traditie, toen die het grondwettelijke platform ondersteunden. Maar hun gejammer bracht ‘Brutus’, in deze de grote textielhandelaren, niet tot zwijgen. ‘Brutus’ moest nog een hele politieke parabool doorlopen om, aan het eind van het jaar, toen de proletarische beweging haar hoogtepunt bereikte, weer de bescherming van de heilige, enig en ondeelbare zweep van de politieagent op te eisen.
5
Het diepst en meest verregaande effect van het bloedbad van januari voltrok zich onder het Russische proletariaat. Enorme stakingsgolven spoelden over het hele land, alle staatslichamen verkrampend. Volgens schattingen werd er in 122 steden en gemeenten gestaakt, in een aantal mijnen in de Donetz en bij de spoorwegen. Grote lagen van de werkenden werden door de gebeurtenissen tot op het bot geraakt. Er waren zo’n miljoen mannen en vrouwen bij de staking betrokken. In bijna twee maanden, zonder een daadwerkelijk plan, soms zelfs zonder maar enige eisen te stellen, het werk neerleggend en weer beginnend, alleen handelend uit solidariteit, heerste de staking over het land.
Tijdens het stormachtige hoogtepunt in februari 1905 schreven we:
“Na 9 januari kent de revolutie geen weg terug. Zij kan zich niet langer tevreden stellen met ondergronds en verborgen doorwroeten om nieuwe lagen onder de bevolking aan te sporen in actie te komen. Openlijk lanceert zij haar oproep aan haar troepen, compagnieën, divisies en bataljons. Het proletariaat vormt het hart van dit leger en daarom doet de revolutie haar oproep via het stakingswapen.”
“Zaak na zaak, fabriek na fabriek, stad na stad, overal wordt het werk neergelegd. Het spoorwegpersoneel is als de lont van de staking, langs de spoorlijnen verspreidt de staking zich. Er worden economische eisen gesteld die snel worden ingewilligd. Soms gedeeltelijk, soms volledig. Maar noch het begin, noch het einde van de staking wordt bepaald door de aard van de eisen of hoe die worden gesteld. De staking vindt plaats, niet omdat er door goed geformuleerde eisen een economisch gevecht losbarst, integendeel. De eisen worden gekozen en onder woorden gebracht omdat er gestaakt moet worden. De arbeiders voelen de noodzaak om aan zichzelf, hun medestrijders, het proletariaat in de rest van het land, hun gezamenlijke kracht te tonen, hun klasseninstinct en hun strijdvaardigheid. Alles wordt ondergeschikt gemaakt aan de algemene revolutionaire inschattingen. Als een wervelwind raast de staking over het land, luwend en dan weer oplaaiend, haar wil aan eenieder opleggend; de stakers en hun sympathisanten, diegenen die haar haten en vrezen, gehoorzamend aan de wil van de revolutie dringt ze in alle hoeken en gaten van het land door en raakt eenieders bewustzijn. Over het hele gebied dat door de stakingen is geraakt, en dat is het hele land, hangt er een dreigende en opstandige sfeer.”
“Na 9 januari is de revolutie niet meer te stoppen. Zonder zich iets aan te trekken van militaire geheimhouding, maar juist openlijk, luidruchtig, de dagelijkse routines bespottend, haar afstompende saaiheid verwerpend, leidt de revolutie naar haar eigen hoogtepunt.”
Het boek ‘Stad in verzet. Antwerpen tijdens de Tweede Wereldoorlog’ biedt een synthese van het verzet tegen de nazibezetters in Antwerpen. De verschillende strekkingen binnen het verzet komen aan bod alsook hun evolutie doorheen de jaren. Van de mainstream rechtse bewegingen over de grote rol van liberalen tot het verzet van communisten en groepen links daarvan.
Door Geert Cool
Volgens een recensie in De Standaard zou dit boek aantonen “hoe moeilijk het is om een beklijvend vulgariserend boek over de weerstand te schrijven.” Dat is wel heel kort door de bocht. Dit werk is immers niet bedoeld als beklijvend vulgariserend boek. Het biedt een overzicht van wat er aan verzet bestond en dit wordt in de context van de oorlogsjaren geplaatst. In de groeiende lectuur over het verzet is er vaak aandacht voor een specifieke groep of enkele weerstanders, dit boek brengt een overzicht en is veeleer een naslagwerk.
De hoofdbrok van het boek, geschreven door Nico Wouters, wordt gevolgd door aanvullingen over specifieke thema’s zoals de rol van het Joodse verzet of nog een hoofdstuk over vrouwenbetogingen en -acties tegen de voedseltekorten. Zeker dat laatste hoofdstuk is bijzonder boeiend voor activisten vandaag. Er is een groeiende aandacht voor collectieve acties vanuit de arbeidersbeweging in het kader van het antifascistisch verzet. Eerder verscheen een uitstekend boek over het verzet van de scheepsherstellers op de Mercantile in Antwerpen – zie onze bespreking van dat boek. Dat komt ook in ‘Stad in verzet’ aan bod. De specifieke aandacht voor de vrouwenbetogingen in mei 1941 voegt een extra gegeven toe. Tot hiertoe is daar weinig aandacht voor geweest.
In mei 1941, dus nog voor de Duitse inval in de Sovjet-Unie en voordat de communistische beweging zich volledig in het verzet tegen de nazi’s engageerde, waren er in Antwerpen 16 betogingen en 23 geregistreerde gevallen van plunderingen door vrouwen. Het ging om initiatieven opgezet vanuit de communistische partij, maar georganiseerd door bredere ‘volkscomiteiten’. Honderden vrouwen protesteerden tegen de hoge prijs van aardappelen en andere basisproducten. Het was onderdeel van een nationale campagne waarbij er minstens 142 vrouwenbetogingen op 81 verschillende locaties in België werden vastgesteld.
Een eerste Antwerpse betoging vond op 15 mei 1941 plaats tijdens de markt op het Cogelsplein in Deurne, waar het volkscomité ongeveer 40 leden telde. Na waarschuwingen van de autoriteiten werd het protest ontbonden. Vijf mensen werden opgepakt: vier vrouwen en de man van één van hen die als schilder het spandoek had gemaakt. Daarop stond: “Wij eischen: aardappelen voor onze zegels; meer melk, brood en vetstoffen. Nu!” De man kreeg een zwaardere straf omdat de rechter “van hem sterkere remmingen tegen de misdaad verwacht dan van de medeverdachte vrouwen.” Seksisme in het gerechtelijk systeem is duidelijk geen nieuw gegeven… Het was overigens omwille van de verwachte sterkere remmingen inzake repressie dat de communisten vrouwenprotesten organiseerden. Er waren pogingen om via onderhandelingen het protest te stoppen. Burgemeester Delwaide gaf de vijf vertegenwoordigsters van de betogende vrouwen een bon voor 25 kilogram aardappelen, onder de belofte van niemand iets te vertellen. Ook dat is een typische tactiek, maar het werkte niet. Na deze betoging op de Grote Markt op 23 mei volgden er nog andere. Op 27 mei 1941 vond op de Kioskplaats in Hoboken de grootste betoging plaats met 800 deelnemers.
Deze geschiedenis van vrouwenprotest is vandaag weinig bekend. Michèle Corthals, die dit hoofdstuk schreef, roept op tot meer onderzoek naar specifieke vrouwelijke acties. Ze concludeert terecht: “In plaats van vrouwen toe te voegen aan de bestaande geschiedenis van het verzet, biedt dit perspectief de gelegenheid om een geschiedenis van vrouwelijk verzet te schrijven.”
Een ander element in het boek dat opviel, was de houding tegenover de jodenvervolging. Ronduit schokkend is het feit dat het grotere verzetsblad ‘Steeds verenigd’ naar aanleiding van een aanklacht van de pogroms tegen joden in Antwerpen schreef: “Beste lezers, denkt nu niet, dat wij Belgen voor de Joden zijn. Neen verre van daar. Maar toch ’n Jood is ook een mens.” Enkel radicaal links sprak zich meteen klaar en duidelijk uit tegen de jodenvervolging en dus ook tegen de normalisering van extreem geweld.
Het boek verwijst naar de groep ‘Vrank en vrij’ die op 25 september 1940 al de eerste editie van het clandestiene blad ‘Het vrije woord’ uitbracht op 3000 exemplaren. Dit was de groep van Henri Mandel, waarin ook zijn zoon Ernest actief was. Het was de groep die als eerste aandacht had voor het lot van de joden. In deze groep waren er trotskisten actief en ook heel wat joodse activisten. Het boek merkt op dat ‘Het vrije woord’ “geen uitgesproken ideologisch karakter heeft, maar oproept tot eenheid in de strijd voor vrijheid en onafhankelijkheid en tegen de bezetter.” Dat is toch een heel andere benadering dan bijvoorbeeld de trotskisten in Brest en Nantes waarover in 2023 een uitstekend boek verscheen.
In de communistische sluikpers was er eveneens aandacht voor de jodenvervolging. De grote rol van politieke vluchtelingen en joodse militanten in de KPB is daar niet vreemd aan. In 1942 telde de partij 227 leden in Antwerpen, waarvan een derde joods. De partij speelde een belangrijke rol in het Onafhankelijkheidsfront, dat in Antwerpen ook een groep liberalen omvatte die een leidinggevende rol speelden.
Een derde element dat ons opviel in het boek is de belangrijke rol van het verzet door de werkende klasse. Arbeiders in de haven en op de scheepswerven gingen over tot sabotage en zorgden ervoor dat hun werk niet goed gedaan werd. Schepen die hersteld werden, kenden algauw nieuwe gebreken. Materiaal verdween en de productiviteit zakte als een pudding in elkaar. De Syndicale Strijdcomités (SSK) speelden een belangrijke rol. Het was door de inzet van havenarbeiders en andere werkenden dat de haven van Antwerpen vrijwel ongeschonden bevrijd werd en dat de Duitse plannen om vernielingen aan te brengen mislukten. De haven zou nadien een cruciale rol spelen in de verdere opmars van de geallieerden en in de nederlaag van het nazisme. Het boek geeft aan dat er nog debat onder historici is over de exacte rol van specifieke verzetsgroepen bij de bevrijding van de haven. Dat kan best zijn, maar niemand kan voorbij aan de wel erg cruciale rol van de werkenden in de haven. Zij weten hoe alles werkt, welk materiaal zich waar bevindt, hoe de sluizen werken, welke schepen er in de buurt zijn … en kunnen die essentiële kennis aanwenden om alles, dus ook vernielingen en sabotage, plat te leggen.
Deze aspecten – de vrouwenprotesten, de houding tegenover de jodenvervolging en de rol van de werkende klasse – zijn slechts drie zaken die in het boek aan bod komen. Het sterke aan ‘Stad in verzet’ is dat het een volledig overzicht biedt. Uiteraard gaat onze interesse vooral uit naar de linkerkant, naar de ervaringen waarop we verder bouwen in onze strijd vandaag.
Nico Wouters & Frank Seberechts (red.), Stad in verzet. Antwerpen tijdens de Tweede Wereldoorlog, Uitgeverij Lannoo, 336 blzn., 27,99 euro.
Stellingname van Internationale Sozialistische Alternative (onze zusterorganisatie in Oostenrijk)
Het mislukken van de coalitiegesprekken tussen de conservatieve ÖVP, de sociaaldemocratische SPÖ en het liberale NEOS hebben de ÖVP ertoe gebracht om onderhandelingen met het extreemrechtse FPÖ op te starten. Het toont welke weg de machthebbers en de bazen in Oostenrijk willen bewandelen.
De SPÖ was bereid om extreem vergaande aanvallen en besparingen op de welvaartsstaat en het hele racistische programma van de ÖVP te accepteren, maar eiste als compensatie tenminste zeer beperkte sociale maatregelen en kleine compensaties (zoals een bankenheffing). Zelfs dat was te veel voor het kapitaal. De ÖVP stopte de onderhandelingen om met de FPÖ een coalitie te vormen voor racistische, seksistische en neoliberale aanvallen op onze rechten. Hoewel er nog hindernissen zijn in de onderhandelingen, vooral op het gebied van buitenlands beleid, lijkt Oostenrijk af te stevenen op de meest asociale, racistische en autoritaire federale regering van de Tweede Republiek.
Juist de fractie van het grootkapitaal onder leiding van Benko, Pierer en co. die miljoenen doneerden aan de ÖVP, vervolgens steun ontvingen toen het coronavirus uitbarstte en die nu jobs vernietigen terwijl ze hun privévermogen veilig stellen, willen de FPÖ gebruiken als stormram om een ultrakapitalistische agenda door te drukken ten koste van migranten, vrouwen, arbeiders en de armen om hun winsten verder veilig te stellen. Het opbouwen van verzet en solidariteit zal een kwestie van overleven zijn.
Blauw-Zwart staat voor een racistische en asociale algemene aanval
De FPÖ is een partij van de superrijken met een asociaal programma. Decennialang – vooral onder Haider en Strache – werd dit feit verborgen achter een hoop sociaal populisme. Er werden hogere lonen en pensioenen (alleen voor Oostenrijkse burgers natuurlijk) en nog veel meer beloofd. De FPÖ wilde zich voordoen als een ‘sociale partij’. In de laatste verkiezingscampagne, onder Kickl, was daar niets van te merken. De partij was openlijk neoliberaal en zwichtte voor de ÖVP en het grootkapitaal. Dat laatste zag zijn kans schoon en ze nu de laatste stappen naar een blauw-zwarte regering.
Onder Kickl zijn de eisen voor racistische maatregelen, het lastigvallen van migranten en de roep om massadeportaties nog verder toegenomen. De bestorming van het Federale Bureau voor de Bescherming van de Grondwet (BVT) in 2018 en de nabijheid van delen van de FPÖ bij de fascistische “identitairen” laat zien dat de FPÖ bereid is om het staatsapparaat te herstructureren volgens haar eigen ideeën en om rechtsextremisten op belangrijke posities bij de politie en de rechterlijke macht te plaatsen. De regeringsdeelname van de FPÖ in de deelstaten getuigt onder andere van racistische maatregelen (zoals een verbod op hoofddoeken), sociale besparingen en een consequente repressieve aanpak van initiatieven voor de verbetering van vrouwen en bescherming tegen geweld. Een federale regering waarin de FPÖ de kanselier levert en die aan de macht komt tegen de achtergrond van het grootste besparingsplan en de langste recessie in de Tweede Republiek, zal nog radicaler optreden. Nog hardere aanvallen op de welvaartsstaat en de rechten van werknemers staan op stapel, evenals nog agressievere aanvallen op migranten, vluchtelingen en de queer gemeenschap om verdeeldheid te zaaien en afleiding te zoeken.
Mensen die terugvechten zouden wel eens onder de loep kunnen worden genomen. Dit kunnen delen van de Palestijnse solidariteitsbeweging zijn, kritische leraren, antifascistische instellingen zoals het Documentatiecentrum van het Oostenrijkse Verzet (DÖW), vakbondsmensen die zich inzetten voor de klassenstrijd, klimaatactivisten en nog veel meer. We mogen niet vergeten dat FPÖ-leden tijdens de laatste FPÖ-regeringen openlijk ambtenaren bedreigden die aankondigden zich te verzetten tegen hun maatregelen. In de afgelopen twee jaar namen ook de pogingen tot intimidatie en openbare agitatie tegen antifascistische leraren toe. Dat is geen toeval.
Bouw nu aan verzet van onderaf
Betogingen en acties zijn nu enorm belangrijk, maar we moeten het daar niet bij laten. Het liberale antifascisme van de SPÖ en de Groenen en de poging om de FPÖ tegen te houden door de steeds slechter wordende status quo te verdedigen, hebben gefaald. Een regering van FPÖ en ÖVP-regering zal tot verzet leiden. Veel mensen zullen de komende dagen en weken betogen tegen een extreemrechtse regering, we zullen ons verdedigen tegen racistische en seksistische wetten, de aanvallen van de FPÖ-ÖVP-regering zullen een groot deel van hun eigen basis treffen en vakbondsverzet uitlokken. Daarom is het des te belangrijker om te bespreken en te plannen hoe we dit verzet zo effectief mogelijk kunnen organiseren om op te komen voor een alternatief op lange termijn voor de verschuiving naar rechts en het kapitalisme.
Vakbonden moeten actief worden!
De centrale rol van de industrie en het bedrijfsleven in het saboteren van de coalitiegesprekken van ÖVP-SPÖ-NEOS laat zien dat de bazen een algemene aanval op de rechten van werknemers willen zonder rekening te houden met de vakbonden. De ÖGB-leiding dreigt haar leden voor het blok te zetten als onderdeel van haar politieke gebrek aan planning. Bij eerdere regeringsdeelnames van de FPÖ gaf de ÖGB-leiding de voorkeur aan “afwachten” op concrete plannen, regeringsverklaringen, begrotingen, wetsontwerpen, enzovoort. Het is nu al volstrekt duidelijk dat een FPÖ-regering grote aanvallen met zal doen. Blijkbaar is men ook bang voor grote mobilisaties, want gezien de huidige sociale situatie zouden betogingen en stakingen waarschijnlijk niet zo gemakkelijk te stoppen zijn. De vakbondsleiding is bang voor ongecontroleerde protesten.
Tijdens de laatste ÖVP-FPÖ-coalitie weigerde de ÖGB-leiding vanaf het begin verzet te organiseren en werd ze vervolgens verrast door de invoering van de 12-urige werkdag. Tot 120.000 mensen werden aanvankelijk gemobiliseerd voor een grote betoging als verzet hiertegen, maar de ÖGB schuwde vervolgens stakingen en accepteerde de invoering van de 12-urige werkdag. Een dergelijke strategie kunnen we ons met het oog op de dreiging van nog hardere aanvallen niet veroorloven. Er zijn zeker ook veel sociaaldemocratische vakbondsleden die dit gevaar erkennen en actie willen ondernemen. Een centrale taak van linkse activisten en delegees is dan ook om deze collega’s aan te moedigen, hen te organiseren en gezamenlijke acties te overwegen om druk op de vakbondsleiding op te bouwen. Hiervoor wachten op groen licht van de ÖGB-leiding verspilt onnodig tijd.
Een deel van het debat binnen de vakbeweging mag niet beperkt blijven tot verzet tegen de asociale besparingen of de aanvallen op de vakbonden. Vakbondsverzet is nodig tegen elke aanval – tegen uitkeringen in natura voor vluchtelingen, het verbod op hoofddoeken, het verbod op hormoontherapie, enz. Als we er niet in slagen om het verzet tegen de aanvallen op de rechten van werknemers te combineren met de strijd tegen racisme, queerofobie en seksisme, zullen we de regering van de FPÖ-ÖVP toestaan om de verdeeldheid te verdiepen en zullen we verliezen.
Delegees en vakbondsleden moeten zich van meet af aan binnen de vakbonden verzetten tegen elke vorm van stilstand en apathie tegenover de regering en concrete voorstellen doen. Dit kan bestaan uit personeelsvergaderingen, betogingen, netwerken met andere militante collega’s en nog veel meer. Dit betekent ook vechten tegen het racistische offensief. Delegees en actieve vakbondsleden van ISA zullen dit proberen te doen – samen met vele medestanders.
Sociale bewegingen en verzet
De afgelopen jaren hebben duizenden mensen deelgenomen aan de beweging tegen de genocide in Gaza, de klimaatbeweging, feministische protesten en stakingen en vakbondsacties, en deze zelfs zelf georganiseerd. Talloze grassroots initiatieven van werkenden (zoals onder leraren, maatschappelijk werkers en elders) en initiatieven van zelforganisatie van migranten (verschillende Palestijnse solidariteitsgroepen, teachers4palestine, Migrantifa, SOS Balkanroute, etc.) hebben zich gevormd of zijn meer aanwezig. Elk van deze strijden ondermijnt de verschuiving naar rechts en kan tegenmacht opbouwen. Feministische protesten tegen feminicides en gendergerelateerd geweld ontmaskeren de FPÖ en ÖVP als vrouwenhaters. Daarom is 8 maart ook een enorm belangrijke dag in de verzetsbeweging. Protesten en arbeidsconflicten in de door vrouwen en migranten gedomineerde onderwijs-, gezondheids- en sociale sectoren maken duidelijk dat onderfinanciering het centrale probleem is en niet de aanwezigheid van vluchtelingen of mensen met een migratie-achtergrond. Integendeel, werkenden met een migratie-achtergrond houden deze essentiële sectoren overeind. Protesten tegen deportaties en tegen de genocide in Gaza leggen de racistische ontmenselijking door alle gevestigde partijen bloot en maken duidelijk dat debatten over vluchten en migratie niet over aantallen gaan, maar over mensen die vluchten voor hun leven.
Het zal niet één protest of beweging zijn die de massale verschuiving naar rechts omkeert en een positief perspectief opent voor arbeiders, migranten, vrouwen, homo’s en jongeren. Maar door bewegingen van onderaf op te bouwen en te netwerken, kunnen we de basis hiervoor creëren.
Grote uitdaging voor de KPÖ
In de afgelopen twee jaar is de hoop in de communistische partij KPÖ enorm gegroeid, veel mensen zijn lid geworden van de KPÖ omdat er een verlangen is naar organisatie op lange termijn tegen het heersende beleid.
Maar de strategie van de KPÖ om de FPÖ alleen te bestrijden met betere sociale eisen is ook op nationaal niveau mislukt en in de deelstaatverkiezingen van Stiermarken eind november nog drastischer (daar ging de KPÖ licht achteruit en zakte ze onder de 5%).
De leiding van de KPÖ zou moeten inzien dat het noodzakelijk is om een duidelijk antiracistisch standpunt in te nemen en alle vormen van verzet actief te steunen.
Het zou ook verkeerd zijn om zich alleen op verkiezingen te richten en te wachten op de volgende landelijke verkiezingen. Wat nu nodig is, is een brede verzetsbeweging – de KPÖ, met haar wortels in heel het land en de kracht die ze de afgelopen twee jaar heeft opgebouwd, zou de kans hebben om een politiek initiatief te nemen voor breed verzet.
Conferentie voor breed verzet
Een optie zou zijn om een brede verzetsconferentie te organiseren bestaande uit vakbondsleden, activisten van feministische en antiracistische initiatieven, de klimaatbeweging, leden van de KPÖ en andere linkse organisaties om vanaf de eerste dag met gecoördineerd verzet tegen een nieuwe regering te reageren. Zo’n brede coördinatie van verschillende initiatieven en bewegingen zou ook het potentieel hebben om de rechtse dominantie in Oostenrijk op politiek niveau fundamenteel aan te vechten en een echt socialistisch alternatief op te bouwen.
Nu is het tijd om actief te worden!
ISA activisten zullen de komende maanden actief zijn in verschillende bewegingen, initiatieven en protesten om verzet op te bouwen tegen deze regering.
Of het nu gaat om het socialistisch-feministische initiatief ROSA, Schule brennt, sozial aber nicht blöd, teachers- und careworkers4palestine of SOS Balkanroute – ISA is actief in tal van militante grassroots initiatieven.
We zullen bespreken hoe we de grootst mogelijke bijdrage kunnen leveren aan het opbouwen van zulke initiatieven en het verzet tegen de FPÖ-ÖVP-regering en vooral hoe we dit werk kunnen combineren met het opbouwen van een fundamenteel alternatief tegen de verschuiving naar rechts, het imperialisme en het kapitalisme.
De huidige situatie laat eens te meer zien dat de gevestigde politiek en dit systeem ons in een steeds snellere cyclus van crises en een verschuiving naar rechts storten en dat er geen uitweg is binnen de nauwe regels van dit systeem.
We hebben een socialistisch alternatief nodig! We combineren de inzet voor een betere samenleving en een socialistisch programma met de organisatie van dagelijks verzet. Neem vandaag nog contact met ons op om te bespreken hoe een gemeenschappelijk verzet eruit zou kunnen zien en wat er gedaan moet worden. Leer ons kennen en word actief met ons!
LSP begint met een podcast! Onder de naam ‘Stand up, Fight Back’ spreken we maandelijks met enkele activisten die lid zijn van LSP of met sprekers van buiten onze rangen. Je kan ons volgen via Spotify
Rechts en extreemrechts voeren een haatcampagne tegen al wie zich verzet tegen onderdrukking en in het bijzonder tegen transpersonen. Die worden voorgesteld als het resultaat van een doorgeslagen woke-isme. Dat is nonsens. Een kijk op de ontwikkeling van rigide gendernormen weerlegt de conservatieve propaganda.
Het blijft niet bij propaganda. In de VS worden tal van anti-transwetten aangenomen. Vorige zomer zagen we hoe de haat zich ook tegen sporters richt. Trans personen ondergaan dagdagelijks discriminatie. Ze gaan gelukkig ook in verzet en hebben daarbij zoveel mogelijk solidariteit nodig.
LSP ondersteunt de acties van Campagne ROSA, zoals Pride is a Protest en protestblokken op grote Prides. Als je opkomt voor een andere en betere samenleving moet je wel allergisch zijn alle vormen van onderdrukking en opkomen voor de rechten van al wie onder discriminatie, onderdrukking en uitbuiting gebukt gaat.
In deze podcast beantwoorden we enkele vaak voorkomende leugens en vooroordelen. We willen een bredere kijk aanbieden en uitleggen dat rigide gendernormen door het systeem zijn ontwikkeld. We spreken met Frede en Sam.
De commentatoren en zelfs komieken in hun eindejaarsconferenties zijn het roerend eens: de politici moeten eindelijk hun verantwoordelijkheid nemen en een regering vormen. Dat niet doen zou een vorm van schuldig verzuim zijn of getuigen van een gebrek aan politieke moed. De uitdagingen zouden te groot zijn om geen regering te vormen.
Door Geert Cool
De uitdagingen zijn inderdaad groot op een ogenblik dat het klimaat op hol slaat, degelijke jobs in de industrie verdwijnen en zowat alle openbare diensten zodanig op hun tandvlees zitten dat zelfs dat tandvlees niet meer zichtbaar is. Maar daar gaat Arizona niet over. Met wat nu voorgesteld wordt als beleid komt er geen antwoord op de uitdagingen van de meerderheid van de bevolking.
Arizona is een project dat de superrijken goed uitkomt. Dat kan enkel door ons het leven zuur te maken met langer werken, een harde aanval op de pensioenen in de openbare sector (de enige die leefbaar zijn), nog meer flexibiliteit, beschuldigende vingers naar wie niet meekan of zonder werk valt … Als er een regering gevormd wordt met wat op tafel ligt, hoeft het voor ons niet.
De Wever verklaarde dat de onderhandelaars het moeten doen met “het buffet aan maatregelen dat op tafel staat.” Hij zei: “Daar komen geen nieuwe schotels bij, hoogstens zal er nog een beetje peper op de ene plat worden gestrooid en wat zout op de andere.” Het buffet van De Wever bestaat uit “de zwaarste sanering sinds de jaren 80”, maatregelen die “iedereen pijn doen”. “Er zal langer moeten worden gewerkt, er zal een flexibeler arbeidsrecht moeten komen, pensioenrechten zullen moeilijker opgebouwd worden dan vroeger.” Hij weet dat dit niet populair is, maar zegt dat het niet anders kan.
Een buffet met enkel smerigheid kan je niet rechttrekken met wat peper en zout. Langer werken, meer flexibiliteit en minder pensioen zijn gewoon niet aanvaardbaar. Die maatregelen komen er niet omdat het “niet anders kan”, maar omdat de grote bedrijven na jaren van recordwinsten niet bereid zijn om het met minder te doen. Er zijn miljarden in de belastingparadijzen, grote aandeelhouders kijken ernaar uit om verder gepamperd te worden, voor oorlog en vernietiging zijn er miljarden beschikbaar, maar wij moeten besparen omdat het niet anders kan?! Georges-Louis Bouchez zei op de nieuwjaarsreceptie van zijn partij: “De hervormingen die wij willen, gaan geen pijn doen, die gaan deugd doen.” Onze pijn doet hen deugd. “Het paradijs van de rijken is gemaakt van de hel van de armen,” wist Victor Hugo al.
Er is een strategie nodig tegen wat op ons afkomt. Acties zijn nodig, maar niet gewoon acties om actie te voeren. Een ernstig actieplan waarbij we de kracht van de vakbondsleden activeren is noodzakelijk. Een plan om naar alle collega’s te trekken om duidelijk te maken welke rottigheid De Wever en co ons willen opleggen en wat we daartegen in te brengen hebben.
Het klopt dat de Arizonapartijen een meerderheid hebben in het parlement en dat hun verdelende retoriek tegen werklozen en migranten een ingang vindt. Tegelijk ziet een grote meerderheid van de bevolking het niet zitten om tot 67 jaar te werken en wil eenzelfde grote meerderheid dat de middelen bij de rijksten worden gezocht. Wanneer wordt dat meerderheidsstandpunt in beleid omgezet? Het klopt dat er ook in de buurlanden harde aanvallen zijn op de levensstandaard en arbeidsvoorwaarden van onze collega’s, maar als we hen laten doen is er enkel een neerwaartse spiraal. We zouden beter allemaal samen opkomen voor wat we nodig hebben! Collectieve strijd is ook een democratisch recht, het is de manier waarmee we sociale bescherming en democratische rechten hebben afgedwongen.
Er is nood aan een strategie. Na de actie van 13 december is er komende maandag opnieuw een actiedag. Het ziet er chaotisch uit met een betoging van het Albertinaplein naar het Poelaertplein, uiteindelijk in gemeenschappelijk vakbondsfront. De actiebereidheid neemt echter toe: naast de spoorstaking zijn er ook stakingen in het onderwijs aangekondigd. Langs Franstalige kant zijn er nog stakingsdagen in het onderwijs aangekondigd uit protest tegen het Franstalige besparingsbeleid. Ondanks de onduidelijkheid over de acties is het belangrijk dat deze een succes worden om duidelijk te maken dat we het voorgestelde beleid niet aanvaarden en ook om de druk op te voeren binnen onze eigen organisaties om tot een echt actieplan te komen.
Een actieplan kan bestaan uit een informatiecampagne op elke werkvloer en via alle mogelijke mediakanalen (websites, sociale media, webinars…) gekoppeld aan lokale acties die opbouwen naar een grote betoging en stakingsdagen. De beslissingen hierover kunnen we niet enkel aan de vakbondsleidingen overlaten, er is niet alleen druk van onderuit nodig maar ook zeggenschap. Het gaat over onze toekomst en dus kunnen we beter zelf mee beslissen over hoe we daarvoor opkomen. We staan sterker als we zoveel mogelijk collega’s meekrijgen en de acties daarop afstemmen.
De uitdaging voor ons verzet is groot. Maar potentieel staan we sterk. De Wever en Bouchez kunnen wel toeteren over hun ‘buffet’ , als er uiteindelijk gekookt moet worden hebben ze ons nodig. Het zijn immers de werkenden die alles doen draaien. Daar ligt onze kracht, het komt er op aan om die te organiseren zodat we de enorme uitdagingen kunnen aanpakken in het belang van de meerderheid van de bevolking. Wat ons betreft betekent dit dat heel het kapitalistisch systeem weg moet om plaats te maken voor iets veel democratischer: een socialistische samenleving waarin de economie democratisch gepland wordt in het belang van de mensen en de planeet.
Het Front National, vandaag Rassemblement National, was in grote mate het levenswerk van voorzitter Jean-Marie Le Pen. De partij komt voort uit de radicaal-rechtse kringen van na de Tweede Wereldoorlog. Op dat ogenblik zat de rechterzijde in het defensief, wat enkel doorbroken werd met een rabiaat anti-communisme. Le Pen stelde op dat ogenblik: “De inval van het Rode Leger in Berlijn overtuigde me van de noodzaak van de strijd tegen het communisme – een kracht van repressie en tirannie”. Binnen de anti-communistische beweging kon de regering De Gaulle op steun rekenen van ex-aanhangers van het collaborerende Vichy-regime van maarschalk Pétain (die een marionet-regime van Hitler vormde in Frankrijk). Ook in Frankrijk stond de linkerzijde na het einde van de oorlog erg sterk en was er een dreiging van een mogelijke massale beweging die de communisten aan de macht zou brengen. Dit maakte dat De Gaulle nooit echt de collaboratie heeft veroordeeld en integendeel beroep deed op een aantal belangrijke figuren vanuit die nazi-traditie.
Le Pen werd al vrij vlug het hoofd van de ordedienst van de omstreden advocaat Jacques Isorni van de groep UNIR (Union Nationale indépendante des Républicains), een groep die de Vichy-aanhangers verdedigde. Zo trad Isorno op als advocaat van Pétain in een proces na de oorlog. Omdat hij de daad bij het woord wou voegen in zijn strijd tegen het communisme, trok Le Pen in 1953 naar Indochina (het latere Vietnam) om mee te vechten in het leger. De Fransen leden er een zware nederlaag, wat later werd overgedaan door de VS, en nadat in 1954 een vredesakkoord werd gesloten (met de opsplitsing van Vietnam), kwam Le Pen terug naar Frankrijk om er politiek actief te worden.
Le Pen werd lid van de Poujadistische beweging. Die was gesticht door Pierre Poujade als protest tegen een belasting op kleinhandel en kleine zelfstandigen. Poujade hanteerde een populistisch discours om onder de zelfstandigen steun te krijgen. Poujade kon echter ook rekenen op de steun van heel wat neo-nazi’s zoals Maurice Bardèche, de auteur die gekend is van zijn boek ‘Nürnberg ou la terre promise’ waarin de holocaust wordt ontkend (de Nederlandstalige editie van dit boek is een vertaling van de hand van ene Karel Dillen…). Bardèche had echter ook kritiek op Hitler, hij vond dat het Duitse fascisme niet puur genoeg was!
De Poujadistische beweging kon op vrij veel sympathie rekenen van de rechterzijde en behaalde in 1956 een verkiezingsoverwinning waarbij ook Le Pen verkozen werd in het parlement. De basis hiervoor was voornamelijk een anti-establishment stem en de afkeer tegenover de traditionele politici, ook al kwam een groot deel van de Poujadisten uit de beweging van president De Gaulle (zo was Poujade zelf aanvankelijk een gemeenteraadslid voor de Gaullisten). De Poujadisten dompelden hun anti-establishment imago in een sfeer van racisme en anti-semitisme. De regering van France-Mendès werd omschreven als een Joodse regering die niets te zoeken had in Frankrijk.
Het succes van de Poujadisten was van erg korte duur. Er kwamen snel grote meningsverschillen binnen deze beweging. Zo was Le Pen tegenstander van de losse aanpak van Poujade die weigerde de beweging te organiseren. Poujade stelde dat zijn aanhangers “onder de mensen” moesten komen in plaats van zich te organiseren in lokale afdelingen. Le Pen daarentegen was voorstander van de uitbouw van een sterk partijkader. Een ander discussiepunt was de houding tegenover Algerije en de onafhankelijkheidsstrijd die daar plaats vond. Le Pen en de meeste Poujadisten waren tegenstanders van een mogelijke onafhankelijkheid. Le Pen stelde dat Algerije een kolonie moest blijven omdat dit garanties bood om het blanke ras te vrijwaren omdat zo de Algerijnen beter konden onderdrukt worden.
Na de splitsing in de Poujadistische beweging trok Le Pen naar Algerije om er als legerofficier de strijd te gaan voeren. De Fransen traden in Algerije niet bepaald zacht op, er waren harde martelingen, verschillende massaslachtingen … Le Pen maakte persoonlijk deel uit van die gewelddadige tussenkomst van het Franse leger. Later verklaarde hij hierover: “Ik heb gemarteld omdat het nodig was” (Le Combat, 9.11.1962). Le Pen vond dit nodig omdat een nederlaag een signaal zou zijn voor de “barbaren”. De onderdrukking van de Algerijnen was volgens hem deels “biologisch bepaald”.
Terug in Frankrijk nam Le Pen deel aan onderhandelingen over een mogelijke staatsgreep vanuit de groep rond de terroristische OAS (Organisation de l’Armée Secrète, een groep die opkwam tegen de onafhankelijkheid van Algerije), maar hij vond dit uiteindelijk een te riskante onderneming en trok zijn steun terug.
In de jaren 1960 werd rechts in het defensief geduwd. Algerije was na Indochina een nieuwe nederlaag geworden en extreemrechts in Frankrijk was gefragmenteerd waarbij het geen enkele impact meer had. Le Pen trok zich terug in zijn boekhandel en uitgeverij waar hij rechtse propaganda publiceerde. Hij werd daarvoor overigens tweemaal veroordeeld (in 1965 en 1968) toen hij platen met toespraken van Hitler had geproduceerd.
Begin jaren 1970 werden door de verschillende extreemrechtse organisaties onderhandelingen gevoerd voor het opzetten van een alliantie, een “nationalistisch front”. De belangrijkste kracht daarbij was de groep ‘Ordre Nouveau’, een organisatie met erg gewelddadige militanten die er niet voor terugschrokken om politieke tegenstanders fysiek zwaar aan te pakken. De Ordre Nouveau werd op een bepaald ogenblik verboden omwille van een heuse veldslag tegen linkse activisten. Toen het Front National als alliantie gelanceerd werd in 1972 maakte Ordre Nouveau ongeveer één derde van het lidmaatschap van het FN uit. Le Pen werd vrij vlug de leider van het FN en ondernam pogingen om vanuit de alliantie te komen tot een strak georganiseerde partij. In de jaren ’70 was dit de hoofdbezigheid van Le Pen, die oppositie van de Ordre Nouveau hieromtrent moest wegwerken.
Vanaf begin jaren 1980 begon het FN een grotere impact te krijgen bij verkiezingen. In 1981 kwam de linkse regering Mitterand aan de macht op basis van een programma dat beloofde te breken met het kapitalisme. De sociaaldemocraten en communisten in de regering weigerden echter om effectief te breken met de logica van het huidig systeem en zagen zich bijgevolg gedwongen om in een periode van economische crisis zelf een liberaal beleid te voeren. Dit vormde een belangrijke basis voor ongenoegen tegenover de sociaaldemocraten en de communisten. Een ongenoegen waar het FN handig op inspeelde door zich voor te doen als diegenen die wel opkwamen voor de belangen van de Fransen.
Dit werd duidelijk bij de gemeenteraadsverkiezingen in Dreux (vlakbij Parijs) waar het FN begin jaren ’80 haar vier eerste verkozenen behaalde. Het FN voerde er een zware anti-migrantencampagne. Kranten in die periode brachten bericht uit van valse deur-aan-deur verkopers van luxeproducten die aanbelden en vertelden hoe Mohamed uit de straat al twee TV’s of een video had gekocht. De racistische campagne vond ingang bij gebrek aan een alternatief na de ontgoocheling in de linkse regering-Mitterand. Daarenboven werd het FN geholpen door een electoraal akkoord met het RPR van Jacques Chirac. Chirac verklaarde hoe hij liever 4 FN’ers in de gemeenteraad zag dan 4 communisten.
Het FN kreeg ook enorme steun vanuit een onverwachte hoek. Mitterand wou zijn positie versterken door het kiesstelsel te veranderen (proportionele vertegenwoordiging in plaats van een meerderheidssysteem), zodat de verschillende fracties van rechts zouden scoren en de verdeeldheid van de rechterzijde zou versterken. Mitterand zag in het FN een ideaal middel om traditioneel rechts (de RPR van Chirac) te verzwakken. Mitterand was dan ook de eerste om het FN aan TV-debatten te laten deelnemen op de staatstelevisie. Het gevolg was catastrofaal: in 1986 haalde het FN 10% van de stemmen en bijgevolg ook 10% van de zetels. Mitterand had een cruciale fout gemaakt door te denken in termen van electorale rekenkunde. Het FN haalde immers veel stemmen weg van de sociaaldemocratie en scoorde onder de ontgoochelde linkse kiezers.
De doorbraak van het FN in de jaren 1980 leidde ertoe dat traditioneel rechts een deel van de retoriek van het FN overnam. Zo verweet minister Pasqua (RPR) zijn eigen premier dat hij te laks was tegen migranten. De RPR probeerde ook tot een alliantie te komen met het FN voor de verkiezingen, maar dit mislukte. Deze elementen maakten dat het FN meer aanvaardbaar werd, met een bijhorend groeiend zelfvertrouwen voor de fascistische militanten. Vanaf eind jaren 1980 waren er verschillende gewelddaden. Zo werd in 1988 een Joods kerkhof compleet verwoest. In 1993 werd een journalist op een FN-meeting aangevallen.
Le Pen bleef zijn harde koers aanhouden. Hij liet zich ontvallen dat de holocaust een “detail in de geschiedenis” was, later werd hij veroordeeld nadat hij een kandidate van een andere partij tijdens het campagne-voeren in elkaar sloeg. Niet alleen meende Le Pen senior dat de concentratiekampen een detail in de geschiedenis waren, ook de Duitse bezetting van Frankrijk vond hij “niet zo onmenselijk” en de Gestapo kwam enkel tussen om “bloedbaden te vermijden.”
In 1986 scoorde het FN 10% en tegen midden jaren 1990 vielen enkele gemeenten in het zuiden van Frankrijk in handen van het FN. In 2002 kende Jean-Marie Le Pen zijn electoraal hoogtepunt toen hij naar de tweede ronde van de Franse presidentsverkiezingen kon doorstoten. Hierna ging het bergaf, onder meer omdat de nadruk in de samenleving eerder lag op collectieve strijd tegen het neoliberale beleid. De illusie dat ‘deftig rechts’ in de vorm van Sarkozy een electoraal antwoord op het FN kon bieden, werd doorprikt. Het maakte de ideeën van het FN enkel meer aanvaardbaar. De ontgoocheling in het asociale beleid van Sarkozy maakte een electorale terugkeer van het ‘vernieuwde’ FN onder leiding van Marine Le Pen mogelijk.
Met die ‘vernieuwing’ heeft Jean-Marie Le Pen het overigens moeilijk. Hij stelde dat hij als “man van het volk” niet zo “kleinburgerlijk” was als zijn dochter. Dat Marine Le Pen het FN aanvaardbaar probeerde te maken, heeft volgens vader Le Pen ook negatieve kantjes. “Zo verdwenen de vele moedige en dynamische militanten die zich laten opmerken omdat ze een kaalgeschoren kop hebben,” verklaarde hij hierover. Vader Le Pen werd op een zijspoor gezet, maar bleef tot in 2019 Europees Parlementslid met het bijhorende riante loon dat hij ondertussen gewoon was van zijn politieke mandaten. De pogingen om het FN en nadien het Rassemblement National aanvaardbaar te maken, waren vooral gericht op de buitenwereld en op de ambities van Marine Le Pen en haar omgeving. Intern bleven de oude neofascisten die het FN hadden uitgebouwd een rol spelen en behielden ze hun postjes waarmee hen meteen zwijggeld betaald werd op kosten van de gemeenschap.
Extreemrechts scoort vandaag opnieuw bijzonder sterk. Het Rassemblement National staat dichter bij de macht dan dit ooit het geval was onder leiding van Jean-Marie Le Pen. Het groeit op basis van ontgoocheling in de gevestigde partijen en een toenemende vervreemding van de samenleving. Angst en woede over de huidige gang van zaken en over de toekomst geven extreemrechts internationaal wind in de zeilen. Het beste antwoord daarop is de uitbouw van een sterk antifascistisch en antiracistisch verzet dat op de arbeidersbeweging geënt is en dat de strijd tegen extreemrechts koppelt aan strijd tegen het asociale beleid, waarbij we dit zowel syndicaal als politiek degelijk organiseren op basis van een brede betrokkenheid en een radicaal programma van socialistische maatschappijverandering. Dat is geen evidente taak, maar het is de enige manier om ervoor te zorgen dat Jean-Marie Le Pen en de partij die hij creëerde uiteindelijk zelf als een detail in de geschiedenis zullen herdacht worden.
De onderfinanciering bij De Lijn heeft rampzalige gevolgen. Niets werkt nog naar behoren. Er is een tekort aan zo ongeveer alles. Bussen rijden niet uit omdat er een gebrek aan materiaal is. De infrastructuur en tramsporen zijn in dermate slechte staat door achterstallig onderhoud dat er regelmatig spoorbreuken zijn of er nog maximaal 10 kilometer per uur kan gereden worden. De directie en de overheden kijken niet naar wat nodig is, maar naar waar er nog geld voor is.
Door een buschauffeur
We zitten in dezelfde situatie als andere openbare diensten zoals het onderwijs of de zorg. Er zijn heel wat extra middelen nodig, er was hoop na de verkiezingen. Maar nu blijkt dat er extra besparingen komen. En waarom? Om nog extra cadeaus aan de rijken te kunnen geven.
Onze regeringen zien openbaar vervoer niet als een deel van de oplossing voor de klimaatproblematiek of een basisdienst die voor iedereen toegankelijk moet zijn (behalve dan tijdens stakingen). Het is een kostenpost die moet ingeperkt worden, waaraan de gebruiker liefst zoveel mogelijk bijdraagt. En als het even kan, moet de private markt ook mee kunnen profiteren. Nochtans is goed draaiend openbaar vervoer belangrijk voor zowel de mobiliteit als het klimaat.
De plannen van Arizona rond lonen en pensioenen doen er nog een schep bovenop. Er komt nog eens een quasi loonstop terwijl het ondertussen meer dan 15 jaar geleden is dat we nog een echte opslag kregen. De index dekt vandaag al niet alles, maar de regering wil er nogmaals aan morrelen. Het loon van een chauffeur bestaat deels uit premies voor nachtwerk of zondagwerk, ook deze worden in vraag gesteld en komen onder druk.
Wat de pensioenen betreft is de huidige pensioenleeftijd al onhaalbaar. Om het toch nog te halen, wordt er gerekend op de landingsbanen. Maar ook dit dreigt afgestraft te worden en wil men afschaffen. De voorwaarde van 35 effectief gewerkte jaren om toegang te hebben tot het minimumpensioen en de pensioenmalus dreigen te straffen wie pech heeft (zoals ziekte) of bijvoorbeeld de zorg voor gezinsleden opneemt. Wie met flexibele uren werkt zoals een chauffeur, heeft in veel gevallen een partner die deeltijds werkt of tijdelijk thuis blijft om voor het gezin te zorgen. In veel gevallen gaat dit over vrouwen.
Partijen die deze maatregelen beslissen, kunnen zich op 8 maart, de internationale vrouwendag, maar beter ver wegstoppen… Probeer maar eens je gezin te organiseren als je beiden met flexibele shiften voltijds werkt. Het kan vaak gewoon niet. Een antwoord hierop is arbeidsduurvermindering: 32 uur per week moet het nieuwe voltijds worden. Uiteraard zonder loonverlies en met bijkomende aanwervingen.
De pensioenleeftijd moet terug omlaag en de pensioenen omhoog. Het gebeurt steeds meer dat gepensioneerde collega’s terug komen werken om wat bij te verdienen. De pensioenen van Belgische werknemers liggen gemiddeld bij de laagste in Europa. Een woonzorgcentrum kost gemiddeld 2.200 euro per maand, een gemiddeld pensioen bedraagt 1.700 euro. Alleen de ambtenarenpensioenen zijn leefbaar, helaas hebben we bij De Lijn een werknemerspensioen. In plaats van de leefbare pensioenen uit te breiden tot alle werkenden, worden de ambtenarenpensioenen nu aangevallen. Dat gebeurt door politici die een veelvoud qua pensioen hebben. Daar moeten we samen tegen strijden.
De dienstverlening gaat ondertussen steeds verder achteruit. Dit sluit mensen uit, vooral wie moeite heeft om mee te kunnen. Bovenop de slechtere dienstverlening bij De Lijn komt er straks een forse prijsverhoging aan. We weten nog niet met hoeveel, maar het zal pijn doen. Nochtans betaalt iedereen al via de belastingen. De afbouw van de dienstverlening zal voor extra frustratie en ongenoegen zorgen. Dat zien we bij alle openbare diensten. We moeten daarop antwoorden. Strijd is nodig, anders spelen extreemrechts en de Trumpisten erop in om verdeeldheid te zaaien. We moeten ons verenigen en de strijd organiseren. Iedereen wordt geraakt, de aanvallen zijn hard. Ons antwoord daarop moet dit ook zijn!