Your cart is currently empty!
Category: Nieuwe arbeiderspartij
-
Verschraling linkerzijde leidt onvermijdelijk tot verzwakking
We gaan door de ergste crisis sinds de jaren ’30. Het ondermijnt de autoriteit van het kapitalisme, stelt de neoliberale zekerheden in vraag en ridiculiseert de zogenaamde onzichtbare hand van de vrije markt. Links zou fors in het offensief moeten zijn en rechts op apegapen moeten liggen. In de omringende landen zijn “flink” linkse formaties begonnen aan een opmars (*). Als we sociaaldemocratie en groenen meetellen, scoort links er doorgaans bij de 50%. In Vlaanderen is dat volgens de peilingen slechts een goede 20%. Nauwelijks de helft van de populisten, separatisten en neo-fascisten samen. In Wallonië en Brussel scoort “links” nog bijna 50%. Maar ook daar is de linkerzijde lang niet meer zo “incontournable” als ze ooit was.
De verleiding is groot om de kiesintenties toe te schrijven aan “verrechtsing” en daar, vooral in Vlaanderen, een “culturele eigenschap” achter te zoeken. De opmars van populistisch of extreem-rechts is echter niet uniek voor Vlaanderen. Nederland kende Fortuyn, Verdonck en nog steeds Geert Wilders. In Duitsland maakten achtereenvolgens Republikaner, DVU en NPD hun opmars. Zelfs in “links” Frankrijk stootte Le Pen door naar de tweede ronde tijdens de voorlaatste presidentsverkiezingen. Vlaanderen onderscheidt zich niet zozeer van de buurlanden door de opmars van rechts, dan wel door de zwakte van links.
Tot de verkiezingen van juni wacht ons een vloedgolf van oproepen voor eenheid. ‘Eenheid tot elke prijs’ is de strohalm waaraan velen zich vastklampen om de opgang van rechts te stoppen. In Wallonië en Brussel zijn dat het racistische FN en de ultra-liberale MR. In Vlaanderen was dat ooit Verhofstadt, dan Dewinter en nu het bonte allegaartje van Dedecker over Dewever tot Dewinter. Met teruglopend resultaat roept het ABVV steeds weer op om te stemmen voor de SP.a. Enkele weken geleden werd ik verrast door de openhartigheid waarmee Anne Demelenne (algemeen secretaris ABVV) op een debat haar steun voor de PS uitte. In onze buurlanden moet dat lang niet anders geweest zijn.
De drang naar eenheid is begrijpelijk. LSP is er zelf een groot voorstander van. Met oproepen voor linkse allianties en deelnames aan linkse eenheidslijsten hebben we dat al dikwijls bewezen. LSP was de stuwende kracht achter het Comité voor een Andere Politiek (CAP), toen dat nog iets voorstelde. Vandaag nemen we opnieuw deel aan de verkiezingen op éénheidslijsten in Wallonië en Brussel. Aan de PVDA en SPa-Rood schreven we open brieven met voorstellen tot samenwerking. Tot nog toe zonder antwoord. Linkse eenheid kan een enorme stimulans zijn voor de arbeidersbeweging. Maar zoals ieder medicijn moet het in de juiste omstandigheden en in de juiste verhouding worden ingenomen.
Die Linke in Duitsland, de Socialistische Partij in Nederland en de Nouveau Parti Anticapitaliste in Frankrijk hebben links terug op de agenda geplaatst en zetten daardoor aan tot actie. Dat type éénheid verdient onze volle steun. De wanhopige oproepen voor de sociaaldemocratie hebben het omgekeerde effect. De strijd tegen het Globaal Plan in ’93 en die tegen het Generatiepact in 2005, werden stilgelegd om ”de bevoorrechte partners” niet weg te staken. Terwijl Duitse kiezers stelling nemen over de voorstellen van Die Linke versus SPD en Grünen, moeten wij het stellen met de schrale sociaaldemocratische eenheidsworst. Geen wonder dat het debat hier gedomineerd wordt door de rechterzijde.
“Waarom geen kiwi-aanpak voor de linkerzijde, laat de vrije concurrentie spelen om er uiteindelijk allen beter bij te varen?”, vraagt Walter Pauli retorisch in De Morgen. En verder: door pas na 7 juni te beslissen of hij lid blijft van de SPa, wordt De Bruyn van SPa-Rood “stilaan een factor die links verzwakt”. Voor Pauli tellen alleen stemmen. Het programma doet er niet toe. Integendeel, van De Bruyn en Mertens (PVDA) juicht hij vooral de ‘toon’ toe: “volstrekt niet–ideologisch”. In Wallonië en Brussel profileert de PS zich als “oppositie” in de regering, maar voor Vlaanderen wil Pauli, en hij niet alleen, naast hard rechtse ook flink linkse kanalen om het ongenoegen te ventileren. Om het evenwicht te herstellen.
De plotse media-aandacht moet de stoutste dromen van De Bruyn en Mertens overtreffen. Onrechtstreeks geniet LSP daar mee van. De electorale steun voor flink links is echter niet ingegeven door Pauli’s politieke rekenkunde. Het is integendeel een uitdrukking van het onderliggend ongenoegen over de manier waarop de maatschappij beheerd wordt. Het antwoord daarop is bij uitstek ideologisch. Wie te hard zijn best doet om niet te flink over te komen, zal door de gebeurtenissen ingehaald en achtergelaten worden.
(*) Walter Pauli, De Morgen 27/2
-
Voor een syndicale partij!
Met en rond de syndicale basis, een nieuwe arbeiderspartij is nodig:
Al meer dan een jaar sleept de economische crisis aan, maar voor het eerst erkent men nu ook de waarschijnlijkheid van wat men “een technische recessie” noemt. Kortom, het ergste staat ons nog te wachten: bedrijfsherstructureringen en sluitingen, fors toenemende werkloosheid en pijnlijke inleveringen.
Veel arbeidersgezinnen zullen deze situatie tegemoet treden zonder reserves of met moeizaam bijeen gespaarde tegoeden die de voorbije maanden fors uitgehold werden door galopperende inflatie. De patroons waarschuwen dat vooral het concurrentievermogen van de bedrijven gevrijwaard moet worden. De regering en de politici zijn zichzelf aan het hervormen. Kortom, als de arbeiders zich niet roeren, zullen zij en hun gezinnen alweer de pineut zijn.
Politiek vandaag: eenrichtingsverkeer
Van alle kanten suizen de patronale voorstellen ons om de oren. Verdere uitholling van de koppeling van de lonen aan de prijzen, forse afbouw van de openbare dienstverlening, en vooral ook, van het ambtenarenkorps en bij voorkeur lineaire lastenverlaging voor de bedrijven, staan op het menu. Absoluut te mijden is – ook volgens het IMF, de Europese Commissie en de Nationale Bank – de “loon-prijs spiraal”. Als er al loonstijgingen komen, dan moeten de prijzen maar omhoog, want aan de recordwinsten raken, dat kan niet. Ieder politiek debat is een eenrichtingsaanval tegen de verworvenheden van arbeiders en hun gezinnen. Staan we met tienduizenden op straat, zoals in juni tijdens de actieweek, dan zijn er geen politici te bespeuren, maar als er enkele honderden halve garen met een Vlaamse Leeuw staan te vendelzwaaien, dan staat het land een jaar lang op zijn kop. Peilingen tonen nochtans aan dat ook in Vlaanderen slechts een kleine minderheid met het nationalistisch opbod instemt.
Hoe komt dat? Een kleine minderheid is in de politiek over-over-over-vertegenwoordigd. Politici, al ruim vergoed tijdens hun carrière, worden aan het einde ervan nog eens extra beloond met allerlei goed betaalde posten in de beheersorganen van ‘s lands bedrijven. Liberalen, christendemocraten, vlaams-nationalisten en helaas ook “socialisten” vertegenwoordigen allen bepaalde, soms dezelfde, sectoren van ’s lands establishment. Wiens brood men eet, diens woord men spreekt… Voldoen die niet meer, dan creëert men vanuit het niets een “figuur” die, niet weg te branden is van het scherm en met een miljoenen euro kostende publiciteitscampagne gezwind over de kiesdrempel wipt. De patroons gebruiken hun zeggenschap in de bedrijven om zich loyale politieke vertegenwoordigers in te huren.
De arbeiders zouden hun vakbonden moeten gebruiken om te zorgen voor eigen politieke vertegenwoordigers. Die zijn helaas vastgeklonken aan de sociaaldemocratie voor de rode bonden en aan de christendemocratie voor de groene. De laatste keer dat die nog eens een standpunt van de vakbonden hard maakten, dateert intussen al van een halve eeuw geleden, toen de WIGW’s werden ingevoerd. Sindsdien huilen ze mee met de neoliberale wolven.
Als de vakbondsbasis de SP.a de rug toekeert, krijgt ze het verwijt naar “rechts” te kijken. De ACW-vertegenwoordigers in de CD&V-top zijn nog nooit zo talrijk geweest, maar hebben nog nooit zo weinig opgebracht voor hun achterban. Het gebrek aan ernstige vertegenwoordigers voor de arbeiders verklaart waarom de respectievelijke regeringen zowel de algemene staking tegen het Globaal Plan in 1993 als die tegen het Generatiepact in 2005 konden uitzitten en nadien hun plannen quasi unaniem door het parlement loodsten.
Algemene Centrale: “Er moet volledig gebroken worden met het liberale beleid”
In het najaar zullen de arbeiders opnieuw massaal de straat op moeten. Op 28 juli al verspreidde de Algemene Centrale van het ABVV daartoe een oproep. LSP steunt die oproep volledig. We lezen er onder meer: “Als er in dit land nog een politieke linkerzijde bestaat moet die al haar energie en creativiteit bovenhalen om een andere fiscale politiek en loonpolitiek uit te werken. Er moet volledig gebroken worden met het liberale beleid.” We vermoeden dat de Algemene Centrale dit retorisch bedoelt en wel weet dat de “politieke linkerzijde” die dat zou moeten doen, vandaag helaas niet bestaat. Met alle respect, en meer dan dat, voor België’s twee grootste buitenparlementaire partijen – de PvdA en de LSP – en hoewel een kartel van beide naar de Europese verkiezingen een prachtig signaal zou zijn, beschikt geen van beide, noch beide samen, over de middelen nodig om vanuit het niets die “politieke linkerzijde” te vormen.
Het is vanuit dezelfde bekommernis als de Algemene Centrale dat LSP al enkele jaren oproept voor een nieuwe, brede arbeiderspartij die alle stromingen verenigt, die bereid zijn het op te nemen tegen het neoliberale beleid. In de nasleep van de strijd tegen het Generatiepact leek het Comité voor een Andere Politiek (CAP) daar een goede aanzet toe te geven. Helaas lieten de voormannen, oud-SP volksvertegenwoordigers Sleeckx en Van Outrive en oud-ABVV algemeen secretaris Debunne op de beslissende ogenblikken de kansen ontglippen. LSP blijft erbij dat het ABVV moet breken met de SP.a en het ACV met de CD&V. We zijn voorstander van een nieuwe, brede arbeiderspartij, opgebouwd met en rond de syndicale basis. Een syndicale partij dus, niet in de zin van een partij die de belangen van het vakbondsapparaat politiek vertaalt, maar één die uitdrukking geeft aan wat leeft aan de basis.
Een dergelijke partij zou zich op de rijke ervaring van de syndicale basis moeten baseren zowel inzake programma als voor haar werkingsprincipes. Parlementaire vertegenwoordigers zou ze kunnen selecteren op dezelfde basis als die waarop ABVV en ACV liefst 115.000 kandidaten in stelling brachten voor de jongste sociale verkiezingen, kandidaten die hun collega’s vertegenwoordigen op eigen risico en zonder daarvoor een eurocent meer te ontvangen! Wat de parlementaire wedde van dergelijke vertegenwoordigers extra oplevert, zou goed van pas komen om arbeiders in strijd bij te staan en de beweging op te bouwen.
De aanwezigheid van zo’n principiële syndicale partij zou electorale luchtkastelen als Lijst Dedecker en zelfs het Belang snel doen leeglopen. Iedere syndicale delegatie wordt op de werkvloer geconfronteerd met allerlei opinies. Om sterk te staan tegenover het management en de patroon heeft ze nochtans eenheid nodig. De enige manier om dat te bereiken, is niet door de werkvloer het zwijgen op te leggen, maar juist door een democratisch debat te voeren en op de cruciale momenten door democratische stemmingen de knopen door te hakken, waarbij het achteraf iedereen vrijstaat, als de condities veranderd zijn, de zaken opnieuw ter discussie te stellen. Voor een arbeiderspartij die deze democratische methodes hanteert, zou diversiteit geen bedreiging zijn maar juist een versterking.
-
David Van Reybrouck: links-populistische partij nodig in Vlaanderen
Gisteren publiceerde De Morgen een opvallend opiniestuk van de auteur David Van Reybrouck. In het stuk pleit hij voor een “grote links-populistische partij”. De auteur merkt terecht op dat populistische stromingen de afgelopen periode een opgang kenden, voornamelijk rechtse populisten zoals Wilders of Verdonck scoorden in Nederland. Dichter bij huis zitten we met een brulboei uit Oostende opgescheept.
Van Reybrouck stelt “populisme niet noodzakelijk een gevaar voor de democratie” vormt en stelt dat het een uitdrukking is van een “verlangen naar politieke betrokkenheid van het laagopgeleide volk”. Hij hoopt daarbij dat er ook ter linkerzijde een formatie zou opstaan die “het laagopgeleide volk” aan zich kan binden.
Terwijl het pleidooi van Van Reybrouck inspeelt op de terechte vaststelling dat er ter linkerzijde in ons land een enorm vacuüm is en dat er effectief ruimte is voor een linkse kracht, vervalt Van Reybrouck in een elitaristische visie waarin het belangrijkste onderscheid in de samenleving er niet één is van arbeid versus kapitaal maar van “hoogopgeleid” versus “laagopgeleid”. Dat is volgens de auteur zelfs een “nieuwe maatschappelijke breuklijn” die “niet klassiek sociaaleconomisch” is, maar “cultuur-ethisch” waarbij laaggeschoolden “meer argwaan” hebben tegenover de buitenwereld. De auteur roept de progressieve politici op om zich om het lot van de laaggeschoolden te bekommeren. Dat klinkt paternalistisch uit de mond van een zelf hooggeschoolde intellectueel.
Van Reymbrouck heeft gelijk als hij stelt dat er een kloof is gegroeid tussen de socialisten en de gewone arbeiders. Alleen lijkt hij daar – ten onrechte – de schuld voor te zoeken bij de arbeiders die omwille van het afdwingen van een aantal verworvenheden een “soort monster van Frankenstein” zijn geworden voor de progressieve elite. Bovendien lijkt hij te suggereren dat ook een anti-racistisch standpunt een factor vormde in het groeien van een kloof tussen de arbeiders en de progressieve intellectuelen. Dat er jarenlang een neoliberaal besparingsbeleid werd gevoerd door de “socialisten”, lijkt een factor te zijn die geen rol zou hebben gespeeld. Nochtans is het op basis van het afbraakbeleid vanaf midden jaren 1970 dat de verdeeldheid tussen verschillende groepen arbeiders groter werd. Het is de jarenlange verantwoordelijkheid van de sociaal-democratie in het neoliberaal beleid dat mee heeft geleid tot de afkalving van haar aanhang, het verdwijnen van een actieve basis onder de arbeiders en daarmee gepaard gaand de grotere rol van de “progressieve intellectuelen”.
Het klopt dus dat de arbeiders niet langer over een eigen politieke formatie beschikken, of althans een formatie die ze op die manier zien. Dat heeft echter niets te maken met het afstompen van de arbeiders op cultureel-ethisch vlak. Bovendien vinden we het fout om “laaggeschoolden” voor te stellen als quasi hulpeloze wezens die dringend nood hebben aan wat culturele scholing door intellectuelen die menen progressief te zijn. Wij denken niet dat er een breuklijn is tussen laag- en hoogopgeleiden, beiden kampen vandaag met gelijkaardige problemen zoals de ondermijning van de koopkracht.
In de syndicale acties zoals voor de zomer werd er zowel geprotesteerd door “laagopgeleiden” als door “hoogopgeleiden”, zowel door “Belgen” als door “migranten”. Die eenheid in strijd was een uitdrukking van de ware breuklijnen waar links op moet inspelen. Bij deze acties bleek de afwezigheid van een eigen politieke formatie overigens sterk. Er waren uiteraard wel klein-linkse partijen aanwezig, maar geen brede partij die zich heeft opgebouwd met en rond de syndicale basis die in actie kwam voor koopkracht. Een syndicale partij die dit wel zou doen, zou door sommigen wellicht worden afgedaan als “populistisch”. Maar dat is een verkeerde voorstelling. Het populisme wordt gekenmerkt door wisselende one-liners en frasen die niet gebaseerd zijn op een actieve beweging. Dedecker, Verdonck of Wilders slagen er amper in om een partij die naam waardig op poten te zetten. Een partij die zich baseert op de tienduizenden syndicalisten en hun aanhangers op de werkvloer, zou geen luchtkastelen opblazen maar beschikken over een actieve basis in de samenleving.
Het klopt dat er nood is aan een partij die opkomt voor de eisen en bekommernissen van de arbeiders en hun gezinnen. Van Reybrouck heeft gelijk als hij stelt dat er “tussen sp.a en extreem links een gat gaapt” (ook al zouden wij de term “extreem-links” niet gebruiken, er is niets extreem aan een socialistisch alternatief waarin de belangen van de meerderheid centraal staan) en het is positief dat de discussie hierover wordt aangegaan. Maar dat gat zal niet ingevuld worden door een pleidooi voor populisme, er zal nood zijn aan een geduldigde opbouw van een echt alternatief op de problemen die door het kapitalisme worden gecreëerd. Zo’n antwoord bieden, gebeurt niet met goedklinkende frasen in diverse televisieprogramma’s, maar door met en rond de syndicale basis te bouwen aan onze eigen politieke vertegenwoordiging.
-
Open brief aan het partijbureau van de Partij Van De Arbeid
Vanwege het uitvoerend bureau van Linkse Socialistische Partij
Zoals jullie weten, pleit LSP/MAS al sedert ’95 voor de vorming van een nieuwe, van het patronaat onafhankelijke, brede arbeiderspartij die alle stromingen die zich verzetten tegen het neoliberale afbraakbeleid, met respect voor ieders eigenheid, verenigt.
Het gebrek aan een dergelijke formatie is een hinderpaal voor het ontwikkelen van strijdbewegingen. Zelfs als die er af en toe in slagen één of andere maatregel bij of uit te stellen – denken we maar aan het verzet tegen de sluiting van postkantoren of het invoeren van de dure huisvuilzakken – dan nog, stoten zij steeds weer op het gebrek aan politieke vertegenwoordigers die bereid zijn hun eisen om te zetten in beleidsdaden.
Het beleid wordt vastgelegd op het politieke niveau, in de federale en/of regionale parlementen. Zelfs het massale verzet van de vakbonden tegen het generatiepact kreeg er geen weerklank. Enkel Ecolo stemde tegen, niet eens een van de “bevoorrechte partners” van de vakbonden. Een dergelijke situatie leidt onvermijdelijk tot demoralisatie en een afkeer van politiek. Als de arbeiders en hun gezinnen het politieke terrein verlaten, kan het patronaat rustig haar beleid verder zetten zonder pottenkijkers.
We weten dat een nieuwe, brede arbeiderspartij pas echt zal ontwikkelen op massale schaal indien belangrijke delen van de vakbonden hun schouders eronder zetten. Intussen willen we echter niet bij de pakken blijven zitten en ieder initiatief dat zo een arbeiderspartij een beetje dichterbij kan brengen ondersteunen.
Het is om die reden dat wij destijds, in de nasleep van de strijd bij Forges de Clabecq deelnamen aan de lijst Debout. Een lijst waaraan ook de PvdA deelnam en die bij de Europese verkiezingen in ‘99 een behoorlijke score neerzette. Sindsdien heeft LSP bij verschillende gelegenheden zowat alle radikaal linkse formaties uitgenodigd, onder andere met het oog op linkse allianties voor de gemeenteraadsverkiezingen van 2000. We namen deel aan open lijsten van de Parti Communiste, aan Leef-lijsten en bij de jongste federale verkiezingen aan de lijst Comité voor een Andere Politiek (CAP).
In 2005 contacteerden we jullie met het oog op vervroegde verkiezingen voor een kartel PvdA-LSP. Ruim een jaar later, eind 2006, hebben we elkaar ontmoet op uitnodiging van vakbondsmensen met het oog op een kartel PvdA-CAP. In beide gevallen ging het uiteindelijk niet door.
Veruit de belangrijkste reden waarom de vakbondsleidingen niet zwaarder onder druk staan om de banden met de christen- en de sociaaldemocratie door te knippen, is ongetwijfeld het gebrek aan een geloofwaardig alternatief, een voldoende sterke concurrent ter linkerzijde. Door de militante kracht van PvdA en LSP te bundelen, weliswaar met respect voor elkaars eigenheid, in een formule die voldoende ruimte laat voor andere strekkingen en individuen die vandaag toekijken, zouden we naar ons oordeel een dynamiek in die richting op gang kunnen brengen.
We hebben zoals velen vastgesteld, dat jullie een forse koerswijziging hebben doorgevoerd. Onze opinie daarover kennen jullie en werd eerder gepubliceerd op onze website. We verwelkomen het feit dat jullie meer openheid aan de dag leggen en een aantal van jullie oude standpunten achterwege laten of toch tenminste ter discussie willen stellen. We betreuren echter dat jullie de balans te ver laten doorslaan naar rechts, naar minimale hervormingen, een zachte vorm van reformisme. De actualiteit plaatst nochtans de nood aan een fundamenteel antwoord op het kapitalisme, en dat op internationale schaal, opnieuw op de agenda. Socialistische eisen, als de nationalisatie onder arbeiderscontrole van de sleutelsectoren van de economie, beginnen opnieuw gehoor te vinden bij een weliswaar nog zeer beperkte, maar groeiende laag van de bevolking. We vermoeden dat jullie het niet eens zijn met deze interpretatie en zijn best bereid jullie argumenten daarover te overwegen.
We denken echter dat dit meningsverschil een gezamenlijke oproep om de arbeiders en hun gezinnen één stem aan te bieden met het oog op de volgende verkiezingen, niet in de weg hoeft te staan. We denken dat een dergelijke oproep bijzonder krachtig zou zijn indien het zowel de regionale als de Europse verkiezingen betrof en ook de federale, indien deze gelijktijdig georganiseerd worden. In het geval jullie dit te ambitieus vinden, dan zou een gezamenlijke oproep voor een brede en open anti-neoliberale lijst voor de Europese verkiezingen niettemin een belangrijk signaal zijn.
Ter info:
Voor de Europese verkiezingen van ’99 behaalden lijsten, links van de sociaal-democratie en de groenen, samen 93.593 stemmen voor heel België. Debout behaalde voor het franstalig kiescollege 46.088 stemmen of 1,99%, de PC behaalde voor datzelfde college 25.539 stemmen of 1,1%, voor het nederlandstalig kiescollege behaalde PvdA-AE 21.966 stemmen of 0,57%
In de Europese verkiezingen van ’04 behaalden linkse lijsten samen 64.293 stemmen in heel België. PvdA+ behaalde 24.807 stemmen (0,62%) voor het nederlands kiescollege, LSP 14.166 (0,35%). Voor het franstalig kiescollege behaalde PTB+ 19.645 stemmen (0,81%), MAS behaalde 5.675 stemmen (0,23%).
Voor de senaatsverkiezingen van 2007 scoorden linkse lijsten samen 95.654 stemmen. Voor het nederlands kiescollege bekhaalde PvdA+ 34.768 stemmen (0,85%) en CAP 12.938 (0,32%) stemmen. Voor het franstalig kiescollege behaalde PTB+ 20.039 stemmen (0,79%), PC 19.632 stemmen (0,78%) en CAP 8.277 stemmen (0,33%).
-
CAP lost verwachtingen niet in. Nieuwe arbeiderspartij blijft nodig
CAP lost verwachtingen niet in
Stel je voor. Er bestaat een partij die in de hele koopkrachtdiscussie resoluut de kant kiest van de arbeidersklasse en offensief naar buiten komt met eisen voor extra loon en hogere uitkeringen. Stel je voor dat er tijdens de staking van het spoor een partij zou zijn – die een massale campagne kon voeren voor steun aan de stakers – die de leugens van de directie, politici en de media kon ontmaskeren via verkozenen en woordvoerders. Stel je voor dat al die neoliberale prietpraat die vandaag onbeantwoord blijft, tegenwind zou krijgen van een echte arbeiderspartij.
De mogelijke creatie van zo’n partij was de reden waarom honderden mensen zich op enkele weken tijd aanmeldden bij Jef Sleeckx en het Comité voor een Andere Politiek in de zomer van 2006. “Arbeiderspartij in het najaar” titelden De Standaard en De Morgen. Noël Slangen gaf zo’n partij een potentieel van 10 à 15% op voorwaarde dat het niet zou participeren aan het beleid. De verwachtingen waren terecht hoog gespannen toen namen als oud-SP parlementslid Jef Sleeckx en oud-ABVV-voorzitter Georges Debunne een oproep lanceerden voor een nieuwe politieke beweging die zou deelnemen aan de parlementsverkiezingen van 2007. Helaas is CAP niet in staat gebleken deze verwachtingen in te lossen. CAP werd teveel vastgehouden in talloze discussies, zonder klaarheid te scheppen over welk soort partij het wou creëren. Op die manier bleven velen op hun honger zitten en namen ze een afwachtende houding aan. Noch Sleeckx, noch Debunne bleken bereid en in staat om leiding te geven aan het initiatief.
LSP heeft de afgelopen twee jaar veel geïnvesteerd in CAP omdat het een unieke kans bood. Wellicht hebben we ons zelfs te veel en te onvoorwaardelijk geëngageerd in CAP. Te veel omdat we op die manier probeerden de zwaktes van CAP te compenseren door onze inzet en energie. Het ging om zwaktes die uiteindelijk toch de bovenhand zouden halen. Te onvoorwaardelijk omdat we te veel compromissen hebben moeten sluiten die de toekomst van het project op de helling plaatsten, zoals rond de nietszeggende slogan “voor een andere politiek”.
De slechte verkiezingsuitslag hoefde niet het einde te betekenen van CAP. Het was mogelijk om nog een rol te spelen in het promoten van een nieuwe arbeiderspartij, zoals op de laatste CAP-conferentie werd besloten. Een kleine minderheid, dominant in het nationale secretariaat, heeft echter geweigerd deze beslissing om te zetten in de praktijk. Hierdoor is CAP verworden tot een heel kleine groep met een ideologisch vaag en onduidelijk project. Sinds april hebben de LSP-leden zich teruggetrokken uit de verkozen organen van CAP. Op lokaal vlak blijven we daar waar mogelijk betrokken om activiteiten te organiseren met het oog op een nieuwe arbeiderspartij.
Waarheen gaat de PVDA?
De PVDA heeft op een groots opgevatte afsluiter van haar congres de vernieuwde PVDA gelanceerd. Het werd het slotstuk van een omvorming die in de praktijk reeds een tijd bezig was. De PVDA lijkt alles wat naar stalinisme ruikt te hebben verwijderd van haar site, haar krant, haar imago. Helaas heeft ze in één en dezelfde beweging ook alles wat verwijst naar de revolutionaire omvorming van de samenleving en de opbouw van het socialisme naar de vuilbak verwezen. In interviews beweren de nieuwe woordvoerders dat de partij een reformistische partij is geworden en schuwen ze al te radicale woorden, om vooral niemand af te schrikken. Het is het logische gevolg van een partij die aan de lijve ondervindt dat haar stalinistische ideologie geen toekomst meer heeft.
Gezien het mislukken van CAP is het niet onmogelijk dat de PVDA, bij gebrek aan iets beter, langzaam aan een zeker electoraal succes kan opbouwen. Dat succes zal volgens ons de tendens richting electoralisme en reformisme echter enkel versterken.
Wat met de verkiezingen van 2009?
Voor de verkiezingen van 2009 is de vraag of er ter linkerzijde een geloofwaardige lijst zal zijn, die uitdrukking kan geven aan de verzuchtingen van de werkende klasse. Deze zijn naar voor gekomen in talloze acties, stakingen en betogingen rond koopkracht. Een duidelijke oproep voor de sterkst mogelijke anti-neoliberale lijsten zou op heel wat enthousiasme kunnen leiden onder arbeiders en jongeren.
Het ziet er echter niet naar uit dat er zo’n oproep zal komen vanuit de beweging. LSP stelt daarom aan de PVDA voor om onze militante krachten te bundelen op gezamenlijke lijsten. Zo’n campagne zou duizenden tot politieke actie kunnen overtuigen. De vraag is echter wat er als resultaat uit zo’n campagne zou komen, of zo’n campagne een organisatorische conclusie zou krijgen in de vorm van een nieuwe brede partij waar het linkse debat vrij gevoerd kan worden.
De uitbouw van een nieuwe partij blijft voor de Belgische arbeidersbeweging vooralsnog op het “te doen”-lijstje staan.
-
Arbeiders vechten voor koopkracht, zonder politieke vertegenwoordigers
Arbeiders vechten voor koopkracht, zonder politieke vertegenwoordigers
Het is treffend voor de huidige situatie dat arbeiders in actie komen op het syndicale terrein om extra loon en vaste jobs af te dwingen. Want op het politieke terrein valt er weinig tot niets te verwachten. Geen enkele partij heeft in het parlementair halfrond onomwonden de kant van de arbeiders gekozen.
Sommigen bewezen lippendienst aan het lot van “alle armen”, dit zonder tot concrete maatregelen over te gaan. Diegenen die voor de verkiezingen nog maatregelen als de notionele intrestaftrek en de dienstencheques verdedigden, beginnen deze nu te bekritiseren (CD&V, SP.a en PS). Niet vanuit een gemeende bezorgdheid, maar vooral vanuit het besef dat zeven maanden communautair gekibbel serieus op de heupen begint te werken bij veel arbeiders en hun gezinnen.
Zee van neoliberale argumenten
Helaas is er enkel een rechtse oppositie in de zee van neoliberale argumenten en propaganda. Sinds de vorige verkiezingen kan nu ook de Lijst Dedecker volop gebruik maken van de anti-establishment gevoelens. Niet om een sociale politiek naar voor te schuiven. Neen, van het ongenoegen wordt gebruik gemaakt om het beleid nog verder naar rechts te laten opschuiven.
Naast het VB is er nog een extra rechtse oppositiepartij die de indruk wekt op te komen voor de gewone man/vrouw. In de feiten verdedigt ze vooral de belangen van de patroons en de banken. De ene rechtse oppositie is ethisch conservatief (VB), de andere zogezegd ethisch progressief (LDD), maar wees gerust dat ze rond economische thema’s heel goed overeen komen.
Het wordt hoog tijd dat een politieke kracht opstaat die de neoliberale extremisten van antwoord kan dienen. De gekende provocateur en Unizo-woordvoerder Van Eetvelt noemt de bezorgdheid bij de bevolking “koopkrachthysterie”. Wellicht hebben individuen met een loon als dat van Van Eetvelt geen besef meer van hoeveel een liter melk, een brood, een kilo appelen, … kost. Anders zou hij wel weten hoe hard de prijsstijgingen wegen op het budget van vele families.
Verzet is nodig, anti-neoliberale lijsten kunnen stap vooruit betekenen
In 2009 volgen wellicht samenvallende verkiezingen voor het federale, regionale en Europese parlement. Elke partij positioneert zich vandaag reeds voor die verkiezingen. De onderhandelingen voor een regering worden gevoerd met nu reeds één oog op de mogelijke gevolgen voor de verkiezingscampagne die binnenkort reeds begint. Maar zullen we een echte keuze hebben, of enkel een keuze tussen sociale, progressieve, conservatieve, katholieke, rechtse, harde of linkse liberalen.
Zal er een geloofwaardig alternatief zijn voor de vele werkenden, gepensioneerden, jongeren en uitkeringsgerechtigden die de traditionele politiek beu zijn. En kan het Comité Andere Politiek een rol spelen in het tot stand komen van een sterke lijst bij deze verkiezingen? Dit is alvast één van de grote uitdagingen voor het komende jaar. CAP verenigt vandaag nog steeds een belangrijke groep syndicale en politieke militanten. Diegenen die dachten dat na de matige verkiezingsresultaten CAP ten dode was opgeschreven, hebben het mis. De drie initiatiefnemers zijn niet in staat gebleken leiding te geven aan het project. En daar heeft CAP onder geleden. Het gebrek aan een vastberaden leiding met een duidelijk politiek project heeft vertwijfeling en getreuzel opgeleverd. Samen met de vage campagneslogan resulteerde dit in beperkte resultaten bij de verkiezingen van 2007. Het zou echter nog veel erger geweest zijn om niet deel te nemen, zoals sommigen verdedigden. Dan zou deze kans verloren gegaan zijn om mensen samen te bregen binnen CAP.
CAP heeft vandaag niet de uitstraling en de autoriteit om zich als nieuwe partij van en voor de werkende klasse op te werpen. En het zou zelfs verkeerd zijn dit als doelstelling naar voor te schuiven. Maar CAP kan wel een heel belangrijke rol spelen in het proces dat zal leiden tot de creatie van een nieuwe partij. De sociale en politieke confrontaties die we het komende jaar zullen zien, zullen allen leiden tot politiek debat.
De vraag die tijdens de strijd tegen het Generatiepact opkwam – “Wie vertegenwoordigt ons nog” – blijft de centrale vraag. In die discussie kan CAP een instrument bieden voor diegenen die mee willen bouwen aan een nieuwe partij. CAP verenigt individuen en groepen met verschillende achtergronden en biedt geen afgewerkt en afgesloten programma aan, maar een project waar iedereen zijn inbreng en bijdrage kan aan leveren. Die open houding zal de voorwaarde bieden om diegenen, uit SP.a en Groen, uit ACW en ABVV, te kunnen ontvangen die op zoek zullen gaan naar een alternatief. Een CAP-campagne voor brede anti-liberale lijsten in 2009 zou een initiatief kunnen zijn dat daartoe bijdraagt.
Die leden van CAP die de verkiezingscampagne voerden hebben een gemeenschappelijke ervaring opgedaan, een vertrouwensband gecreëerd en zijn vastberaden om samen met de andere CAP’ers het idee van een nieuwe brede arbeiderspartij te populariseren. Het is vanuit die vaststelling dat LSP nog altijd met overtuiging verder blijft werken met CAP.
> www.anderepolitiek.be
-
Vakbonden ongerust over het beleid van regering-Verhofstadt
Op de betoging van 15 december voor solidariteit en koopkracht, stelden de leiders van ACV en ABVV nog dat er vooral nood was aan een nieuwe regering en politieke stabiliteit. Het idee van een tripartite werd actief gesteund. Nu we zo’n regering hebben, wordt echter duidelijk dat deze geen sociaal beleid zal voeren. Resultaat: de vakbonden verklaren “ongerust” te zijn.
De plannen van de nieuwe regering-Verhofstadt kunnen op weinig begrip rekenen bij de vakbondsleiders die hadden gepleit voor een tripartite. Rudy De Leeuw stelde over de plannen voor de staatshervorming terecht dat hierachter een neoliberale agenda verscholen zit. Verhofstadt wil onder meer het arbeidsmarktbeleid regionaliseren en ook delen van de sociale zekerheid kunnen wat hem betreft, geregionaliseerd worden. Doel daarbij is natuurlijk om te besparen en deze besparingen regionaal te laten doorvoeren zodat er geen eengemaakt protest tegen mogelijk is.
Daartoe wordt gekeken naar een eventuele regionalisering van onder meer de brugpensioenen (om een tweede Generatiepact te kunnen opleggen?), werkloosheidscontrole en uitkeringen, dienstencheques,… Het doel is niet om de werkenden of uitkeringstrekkers meer koopkracht te bezorgen, maar om verder te besparen op de sociale zekerheid.
De beslissing om het stookoliefonds uit te breiden (voor een prijs van 30 miljoen euro voor de regering) zal de negatieve sociale balans van deze regering niet kunnen keren. Het is positief dat er een tegemoetkoming komt voor mensen met een laag inkomen (onder de 22.873 euro per jaar in plaats van de vroegere grens van 13.500 euro). Maar dit weegt amper op tegen de prijsstijgingen en het gebrek aan overeenstemming bij de lonen en uitkeringen. Er wordt nu reeds aangekondigd dat er in 2008 een sterke inflatie zal zijn (prijsstijgingen). Bovendien zal de tegemoetkoming amper volstaan om de prijsstijging van stookolie op te vangen, sinds 2004 is er een stijging met 65% van 0,4255 euro per liter tot 0,6872 euro per liter!
Tegenover de stijgende prijzen en de ondermijning van de koopkracht, eist het ABVV onder meer maximumprijzen voor energie, een blokkering van de huurprijzen,… Dat is uiteraard allemaal positief en noodzakelijk, maar er zal meer nodig zijn. De index is de afgelopen jaren reeds ondermijnd en de lonen volgen de productiviteitsstijgingen niet. Naast maatregelen op het vlak van energie, huisvestingsprijzen,… zal er ook een reële loonsverhoging moeten afgedwongen worden. Het patronaat maakt recordwinsten, waarom wordt niet in die richting gekeken om een loonsverhoging te bekomen?
Dat een loonsverhoging nodig is, blijkt uit een aantal cijfers van het ABVV over prijsstijgingen. Sinds 2004 steeg de gezondheidsindex met 7%. Een aantal producten werd echter fors duurder: stookolie (+78%), gas (+33%), brandstoffen (+31%), eieren (+25%), koffie (+20%), huisbezoek van een dokter (+20%), melk (+19%), vis (+19%), financiële diensten (+13%), een zakje friet (+12%), verzekeringen (+12%),…
De vakbonden hebben gelijk om “ongerust” te zijn. Alleen stelt dit de vraag naar antwoorden en alternatieven, zowel op het vlak van koopkracht als op het vlak van politieke vertegenwoordiging. Om de ondermijning van de koopkracht tegen te gaan, zullen de middelen moeten gezocht worden waar ze zitten: bij de recordwinsten van het patronaat. Geen enkele traditionele partij is bereid om zich in die zin uit te spreken. De oproepen op 15 december om tot een stabiele regering te komen, hebben geen sociaal beleid opgeleverd. Dat moet de discussie over een politieke vertegenwoordiging voor onze eisen opnieuw op de agenda zetten. Wij denken daarbij dat er nood is aan eigen lijsten van werkenden en hun gezinnen om zo te bouwen aan een arbeiderspartij.
-
Problemen bij de opbouw van nieuwe arbeiderspartijen
Eén van de belangrijkste problemen waarmee de arbeiders wereldwijd worden geconfronteerd is deze van de politieke vertegenwoordiging. De traditionele arbeidersorganisaties zijn naar rechts opgeschoven en hebben de opvattingen van het socialisme verlaten. Dit heeft geleid tot een aantal nieuwe initiatieven. In dit artikel trekt Peter Taaffe een aantal lessen uit onder meer de recente ervaringen in Italië en Duitsland, met ook een sterke nadruk op wat er in Brazilië gebeurt.
Een belangrijke kwestie voor de arbeidersbeweging op wereldvlak – mogelijk zelfs de meest cruciale kwestie van dit ogenblik – is de afwezigheid in de meeste landen van een onafhankelijke politieke stem in de vorm van massapartijen van de arbeiders. De val van de Berlijnse muur en de Stalinistische regimes leidde ook tot het vernietigen van de geplande economieën. Dat was een belangrijk historisch keerpunt met enorme gevolgen voor de arbeidersklasse en zeker ook voor haar bewustzijn. Samen met de langdurige periode van economische groei in de jaren 1990 en de meedogenloze druk van het neoliberale kapitalisme, heeft dit de fundamenten van de sociaal-democratie en de “communistische” partijen aangetast. De sociaal-democratische partijen werden door Lenin en Trotski in het verleden omschreven als “burgerlijke arbeiderspartijen”. Zij zagen hun ‘arbeiders’-basis volledig verloren gaan en werden veelal puur burgerlijke formaties. Hierdoor is er voor het eerst in generaties – soms meer dan 100 jaar – geen massaal politiek platform voor de arbeidersklasse.
Dit is niet de eerste keer in de geschiedenis dat marxisten met een dergelijke situatie worden geconfronteerd. Noch Marx noch Engels dachten dat de arbeidersbeweging tot een zelfstandig klassenbewustzijn of een socialistisch bewustzijn zouden komen op basis van enkel maar agitatie, propaganda of zelfs hun machtige theoretische opvattingen. Ervaring zou de belangrijkste leermeester van de arbeidersklasse zijn, stelde Marx. En die ervaring moest samengaan met de ideeën van het wetenschappelijk socialisme. Dat was de reden waarom Marx, zonder afstand te doen van zijn opvattingen, probeerde om de verspreidde krachten van de arbeidersklasse te verenigen in actie. Dat idee lag aan de basis van de vestiging van de Eerste Internationale.
De marxisten werkten daarbij samen met de Engelse vakbondsmilitanten en zelfs de anarchisten. Marx vertrok van het bestaande niveau van organisatie en bewustzijn van de arbeidersklasse en probeerde dit met zijn eigen interventies op een hoger niveau te tillen. De Eerste Internationale vervulde deze kolossale taak, maar na de nederlaag van de Parijse Commune en de pogingen tot sabotage door de anarchisten onder leiding van Bakoenin, was het duidelijk dat de Eerste Internationale haar historische taak had volbracht en werd ze bijgevolg opgeheven. Deze ervaring bereidde de weg van de Tweede Internationale voor, een internationale met massapartijen die zich op het socialisme baseerden.
Engels en de Labour Party
De benadering van Marx werd ook gebruikt door Engels in het laatste deel van de negentiende eeuw in Groot-Brittannië, toen de arbeidersklasse haar “lange winterslaap” hield. Hij kwam geduldig op voor het idee van een “onafhankelijke partij van de werkmens” en ging daarmee in tegen verschillende socialistische en zelfs zogenaamd “marxistische” krachten van dat ogenblik. Engels baseerde zich niet op de Social Democratic Federation dat formeel een wetenschappelijk socialisme aanhing en op een bepaald ogenblik tot 10.000 leden had, maar wel een politiek van ultimatums en sectarisme hanteerde tegenover andere krachten en vooral tegenover het idee van een onafhankelijke arbeiderspartij. Op dat ogenblik was Engels één van de belangrijkste theoretici in de arbeidersbeweging. Engels stelde echter dat, gelet op het bestaande niveau van bewustzijn en politieke organisatie van de Britse arbeidersklasse, één “echte stap vooruit” meer waard zou zijn dan tien programma’s. Dat was een erkenning van het feit dat een “pure” marxistische organisatie met een massabasis niet zou ontwikkelen indien de arbeidersmassa’s niet eerst door de ervaring zouden gaan van hun “eigen” onafhankelijke partij.
Lenin nam een zelfde houding aan tegenover de Labour Party toen deze werd opgericht, zelfs toen die partij formeel nog niet verwees naar het socialisme. Lenin stelde dat de Labour Party “de klassenstrijd niet zou erkennen, de klassenstrijd zal de Labour Party erkennen.” Dat bleek een correcte inschatting te zijn toen er een scherpe draai naar links was in Groot-Brittannië met zelfs uitgesproken revolutionaire tendensen na de Russische Revolutie. In de Labour Party zorgde die draai naar links zelfs voor het aanvaarden van de beruchte “clausule vier” (waarin werd bepaald dat de partij opkwam voor de socialistische omvorming van de samenleving, deze regel werd pas in 1995 uit de statuten van Labour gehaald door Blair).
Sinds midden jaren 1990 is het proces van politieke degeneratie van New Labour onomkeerbaar en fundamenteel. Dat gebeurt ondanks de wanhoop van figuren als Tony Benn die een geïsoleerde links-reformistische uithoek vormen in de zee van neoliberalisme die de partij domineert. Deze degeneratie was niet beperkt tot iets ideologisch, maar heeft ook materiële gevolgen voor de strijd van de arbeidersklasse. De burgerij is bijzonder succesvol gebleken om van de val van het stalinisme gebruik te maken om wereldwijd een ideologische contrarevolutie te voeren. Dat had nog het meeste effect op de leiding van de sociaal-democratie, maar ook op de vakbondsleidingen. De wijze waarop zij enthousiast de markt omarmden heeft de mogelijkheden voor de burgerij vergroot om haar neoliberaal beleid te verkopen onder het motto van “er is geen alternatief”. In tegenstelling tot de jaren 1980, toen dat idee van een gebrek aan een alternatief werd verworpen, wordt dit nu zelfs versterkt door de leiders van de voormalige sociaal-democratische partijen en door de rechterzijde in de vakbonden.
De enige optie
Toen er reformistische “burgerlijke arbeiderspartijen” bestonden, moest de heersende klasse minstens voorzichtig zijn. Deze partijen zorgden er (minstens gedeeltelijk) voor dat de burgerij niet “te ver” kon gaan. Als we naar Duitsland vandaag kijken, zien we een bevestiging van dat punt. De opkomst van Die Linke onder leiding van Oskar Lafontaine, zelfs met alle beperkingen die Lafontaine en zijn partij hebben, heeft een effect op de SPD. Die partij zit in een burgerlijke coalitie met de christen-democraten van Merkel en verloor heel wat steun, zowel op het vlak van ledenaantallen als electoraal. Die Linke hebben steun overgewonnen van de SPD en staan momenteel op 12% in de peilingen. Dat zorgt ervoor dat de sociaal-democraten bepaalde “hervormingen” van de regering tegengaan, onder meer de brutale aanval op de werklozen die ze voorheen zelf hebben aanvaard en uitgevoerd onder de regering-Schröder.
In Groot-Brittannië wordt het motto van Thatcher (“Er is geen alternatief”) vandaag gehuldigd door Brown. Hij vroeg de vakbondsleiding: “Welk alternatief is er op New Labour?”. De vakbondsleiding volgde Brown met hangende pootjes, maar tegelijk voert Brown een beleid dat ingaat tegen de arbeidersklasse en tegen de vakbonden zelf. De verkiezingen worden steeds meer een farce met drie grote partijen die quasi inwisselbaar zijn.
Dit gaat samen met een dominantie van een passieve rechtse bureaucratische kaste aan de leiding van de meeste vakbonden. Deze leiders treden vaak op als een rem op bewegingen en acties. Maar het enorme ongenoegen van de basis zorgt ervoor dat deze situatie niet kan blijven duren en dat er een reactie zal komen, ofwel op syndicaal ofwel op politiek vlak. Zonder een ernstige uitdaging van links, met inbegrip van de syndicale linkerzijde, zal Brown verder minachtend kunnen ingaan tegen de vakbonden en de arbeiders. Hij zal dat doet omdat hij weet dat New Labour de enige optie is.
De Franse arbeidersklasse wordt met een gelijkaardig dilemma geconfronteerd in haar confrontatie met de regering van Sarkozy die alle verworvenheden en rechten van de arbeiders wil breken. De afgelopen 15 jaar heeft de Franse burgerij telkens opnieuw geprobeerd om de confrontatie aan te gaan met de arbeidersklasse. Dit leidde steeds tot een gedeeltelijke nederlaag voor de burgerij of een gelijkspel. Maar het idee dat de Franse burgerij achterop raakt tegenover haar kapitalistische concurrenten in Europa en op internationaal vlak, zorgt ervoor dat er nu geprobeerd wordt om verdergaande toegevingen af te dwingen van de arbeidersklasse. De afwezigheid van een grote aantrekkingskracht in de vorm van een massale arbeiderspartij vormt ongetwijfeld een aspect dat de strijd in Frankrijk verzwakt.
Sarkozy kon de verkiezingen winnen met een campagne die inging tegen zijn eigen regering. Die regeerde volgens Sarko over een “geblokkeerde samenleving”. Hij kon enkel dit soort campagne voeren omdat er weinig dreiging uitging van Ségolène Royal en haar burgerlijke ‘Socialistische’ Partij. Royal probeerde lippendienst te bewijzen aan de 35-urenweek, maar kwam daar na de verkiezingen al snel op terug. Zelfs in 1995, toen de Franse arbeiders de burgerij en haar “plan Juppé” versloegen, was de afwezigheid van een massaal politiek alternatief reeds zichtbaar. De kapitalisten moesten inbinden, maar door het gebrek aa een alternatieve regering en massapartij, werden de conclusies niet getrokken.
Lessen uit Brazilië
Deze situatie bestaat niet in Brazilië omwille van de oprichting van de Partij voor Socialisme en Vrijheid (P-Sol) in 2004. Deze partij was het resultaat van een revolte tegen de draai naar rechts van de regering-Lula na zijn verkiezingsoverwinning in 2002. De vorming van deze partij en de verdere ontwikkeling ervan is belangrijk voor Brazilië zelf, maar er kunnen ook internationaal heel wat lessen uit getrokken worden. De oprichting van de P-Sol was een gevolg van het enorme ongenoegen van de arbeiders in de openbare diensten tegenover het snelle verraad van Lula en zijn regering van de Arbeiderspartij (PT) die de belangen van het Braziliaanse kapitalisme verdedigden.
Voorheen hadden delen van de Braziliaanse linkerzijde, zelfs in groepen met een Trotskistisch verleden, de hoop dat Lula een “linkse” regering zou vormen eens hij aan de macht zou komen. Nochtans had Lula zelf al aangegeven dat hij zou toegeven aan de “consensus van Washington” over het neoliberalisme, privatiseringen, flexibel werk,… De rechtse evolutie van Lula bleek ook uit de lof die hij toegedicht kreeg van de hogepriesters van het “sociaal-democratische” neoliberalisme. Voorheen keerden Blair en Mandelson zich tegen de PT, maar nu vonden ze in Lula een bondgenoot. De PT kende oppositie in eigen rangen van een aantal parlementsleden zoals Heloisa Helena, Baba en Luciano Genro. Die werden uiteindelijk uitgesloten omdat ze ingingen tegen het programma van “pensioenhervormingen” van Lula.
Het gevoel van verraad was erg groot. Lula kwam immers zelf uit de Braziliaanse arbeidersklasse. De P-Sol slaagde er in om een belangrijk deel van de strijdbare militante linkerzijde in het land te verenigen. Op haar oprichtingsconferentie in 2004 werd de partij gekenmerkt door socialisten en linkse activisten, vooral van een Trotskistische achtergrond. Het Trotskisme kent een lange traditie in Latijns-Amerika, vooral in Brazilië en Argentinië (en voorheen ook in Bolivia). Dit kwam voornamelijk tot uiting in twee belangrijke tendensen in Brazilië en Argentinië: het Verenigd Secretariaat van de Vierde Internationale (USFI) van Ernest Mandel en de “Morenistische” groepen in de traditie van Nahuel Moreno. Die laatste groepen, aanvankelijk in de Liga internacional de los Trabajadores (LIT), vormden een reactie op de Mandelisten omdat deze ultralinkse tactieken (waaronder de rampzalige steun aan stedelijke guerrilla-bewegingen) combineerde met opportunisme. Dat laatste werd ook duidelijk in Brazilië waar de USFI een splitsing kende met een aantal voormalige aanhangers die minister werden in de regering van Lula.
In de Morenistische traditie zijn er heel wat bewonderenswaardige arbeiders die heel wat opofferingen maken, sommigen betaalden dit met hun leven. Dat was zeker het geval in Argentinië en Brazilië. Maar Moreno’s verzet tegen het opportunisme van Mandel werd erg ruw uitgedrukt. Moreno maakte zelf heel wat ultralinkse fouten, onder meer met zijn overschatting van de MAS in Argentinië in de jaren 1980. De MAS was daar een belangrijke factor geworden, maar Moreno dacht dat het al in staat was om de “macht te grijpen”. Na zijn dood volgden heel veel fouten onder zijn opvolgers, de belangrijkste foute inschatting was wellicht deze over de val van het stalinisme. De Morenisten proberen dit op een eenzijdige wijze als iets progressief voor te stellen. De burgerij maakte een correctere inschatting van de val van het stalinisme, de houding van de burgerij werd samengevat door de Wall Street Journal dat in haar edito verklaarde dat het kapitalisme had “gewonnen”.
Het resultaat van de fouten was een opsplitsing van het Morenisme in verschillende organisaties en internationale groeperingen die met elkaar concurreren in de pogingen om de kleiner wordende basis van voormalige Morenistische militanten voor zich te winnen. In plaats van discussies aan te gaan en effectief te debatteren, gaan deze groepen eerder over tot willekeurige uitsluitingen of “uitnodigingen om eruit te stappen”.
Eerste successen
Ondanks deze elementen waren de meeste initiatiefnemers van de P-SOL voormalige activisten uit de PT met een trotskistische achtergrond. Bij de presidentsverkiezingen van 2006 was de P-Sol kandidate Heloisa Helena die een Mandelistische achtergrond heeft. Zij kreeg bijna zeven miljoen stemmen als links alternatief op de zogenaamd “traditioneel linkse” regering van Lula. Dit enorme succes voor een erg jonge partij (het succes was groter dan bij de PT toen die in 1982 voor het eerst aan de verkiezingen deelnam) bevestigde het standpunt van diegenen die, zoals Socialismo Revolucionario (SR), consistent waren opgekomen voor een nieuwe massapartij. SR was één van de pioniers in de P-Sol, in een beginperiode leende het zelfs haar middelen en secretariaat aan de nieuwe partij. SR had ook een vertegenwoordiger in de nationale leiding van de partij. Er waren verschillende platformen en tendens, waardoor de P-Sol een erg democratische partij was.
De partij was echter niet gevormd op basis van een periode van intense klassenstrijd, zoals wel het geval was met bijvoorbeeld de PT in de jaren 1980 of de Zuid-Afrikaanse vakbondsfederatie Cosatu dat zich in haar eerste fase van bestaan socialistisch en “revolutionair” noemde. Dit heeft natuurlijk gevolgen voor de P-Sol: het was en blijft een kleine massapartij van de werkende klasse. De nieuwe massapartijen die werden gevormd in de nasleep van de Russische Revolutie kwamen tot stand op basis van splitsingen in de oude arbeidersorganisaties, de sociaal-democratie, waarbij de meerderheid van de actieve arbeiders de overstap maakte. Maar zelfs dan nog kreeg de sociaal-democratie heel wat steun van inactieve arbeiders. Soms bleef zelfs een meerderheid van de arbeiders bij deze oude formaties door een historische inertie en gebrek aan bewustzijn over de nood aan een nieuwe revolutionaire partij. Hierdoor werd het volgens Lenin en Trotski nodig dat de nieuwe communistische partijen een “eenheidsfront”-tactiek gebruikten om in actie die arbeiders te bereiken die nog loyaal waren aan de sociaal-democratie.
De nieuwe formaties die toen werden gevormd, in een periode van revolutie, waren erg breed met een actieve basis en aanhang in de arbeidersklasse. Dat is niet het geval met bijvoorbeeld Die Linke in Duitsland, dat grotendeels een electoraal fenomeen is op dit ogenblik. Slechts een beperkt aantal arbeiders en jongeren zijn tot de partij toegetreden, dat was immers niet evident – zeker niet in Berlijn of Oost-Duitsland. In deze regio’s wordt de partij wantrouwend bekeken omwille van de banden die de partij vroeger had met het stalinisme en omwille van haar actuele deelname aan coalitieregeringen in onder meer Berlijn waar het aanvallen op de levensstandaard van de arbeidersklasse uitvoert. P-Sol was aanvankelijk van een ander kaliber: er waren heel wat trotskistische groepen, maar ook een aantal arbeiders, ‘onafhankelijken’,…
Tegelijk raakte Lula steeds meer vervreemd van zijn basis naargelang hij naar rechts opschoof. De door de PT gesteunde voorzitter van de Braziliaanse Senaat, Renan Calheiros, moest ontslag nemen na een corruptieschandaal. Er wordt onder meer beweerd dat hij betalingen liet uitvoeren aan een vrouwelijke voormalige journaliste met wie hij een affaire had en met wie hij een drie jaar oude dochter heeft. Brazilië is corruptie gewoon, het komt immers erg vaak voor in de burgerlijke partijen. De historie van Renan was echter een druppel die de emmer deed overlopen. Er kwam heel wat druk op Lula om Renan tot ontslag te dwingen.
Sindsdien bleven de beschuldigingen van corruptie echter een constante. Aanvankelijk zorgde dit voor heel wat schade, maar intussen is het zo aanwezig in het Braziliaanse politieke leven dat de bevolking het “gewoon” is geworden en niets anders verwacht van haar politici. Zowat 30% van de parlementsleden hebben gerechtelijke onderzoeken tegen hen lopen. Heel wat parlementsleden proberen verkozen te raken om onschendbaar te worden. De kost van corruptie wordt door een studie op 0,5% van het bbp geschat. Toch was er een tijd dat de PT als “anders” werd gezien omwille van haar socialistische visie op een nieuwe samenleving. Vandaag heeft de partij, zoals haar tegenhangers van de sociaal-democratische en ex-communistische partijen in Europa en elders, het kapitalisme aanvaard en ook alles dat daarmee gepaard gaat.
De Braziliaanse burgerij heeft zich verzoend met de regering van Lula omdat deze “haar werk doet” in het verdedigen van de belangen van het kapitalisme. De Financial Times stelde dat het krediet en de binnenlandse vraag sterk toeneemt naarmate miljoenen arme Brazilianen voor het eerst “consumenten” worden. Wat er zal gebeuren als de Amerikaanse economie het moeilijk krijgt en dit gevolgen heeft op de Chinese economie, een belangrijke markt voor de grondstoffen uit Brazilië, is een andere kwestie. Zelfs een vertraging van de groei van de Braziliaanse economie zou catastrofaal zijn voor de miljoenen voornamelijk armen die naar de regering van Lula uitkeken als uitweg voor de nachtmerrie van hun dagelijkse leven. De landbouw, diensteneconomie en zelfs de industrie hebben een groei gekend op basis van de groei van de wereldeconomie. De uitgaven van de consumenten zijn toegenomen, onder meer door een toename van het minimumloon en de uitkeringen voor de armsten, maar ook door een injectie van krediet in de economie die verdubbeld is qua omvang sinds 2003. Een vertraging of zelfs recessie van de wereldeconomie zou een vernietigend effect hebben voor de miljoenen die verwachtingen hadden op basis van de recente groei van de economie en de toename van het aantal jobs (ook al waren het vooral laag betaalde jobs).
De regering beweert dat er in de 12 maanden voor juli 2007 1,2 miljoen jobs werden gecreëerd. Dit betekent dat zelfs delen van de armste lagen van de bevolking erop vooruit zijn gegaan. Dit heeft er mee voor gezorgd dat de electorale steun voor de regering nog niet volledig is verdwenen. De burgerij tolereert Lula als de “beste optie” en de meerderheid van de arbeiders en armen hebben hun steun aan de regering nog niet opgezegd. De middenklasse anderzijds wordt het sterkst geconfronteerd met de infrastructuurcrisis, vooral in de luchtvaart. De meerderheid van de middenklasse verzet zich tegen de regering. De economische, sociale en politieke situatie is bijzonder volatiel.
Om haar belangrijke, maar nog steeds beperkte, basis van 6% van de kiezers uit te breiden, moet de P-Sol zich aantrekkelijk maken voor de “zware bataljons” van de arbeidersklasse die nog steeds achter Lula en de PT staan op dit ogenblik. Dat kan niet blijven duren, zeker niet op het ogenblik dat Brazilië geraakt wordt door de stormachtige economische en sociale golven die er zitten aan te komen. Er is geen enkele garantie dat de massa’s naar de P-Sol zullen gaan als de partij haar programma, strategie en tactieken niet aanpast om hen aan te trekken.
Het gevaar van de coalitie
De ontwikkeling van de Rifondazione Comunista (Prc) in Italië biedt heel wat lessen en waarschuwingen voor de P-Sol in Brazilië. De oprichting van de Prc was een belangrijke stap vooruit voor de Italiaanse arbeidersklasse. Aanvankelijk omvatte de partij enkel de meest militante lagen. Onder leiding van Bertinotti slaagde de partij er niet in om de basis van de Linkse Democraten (DS – het grootste deel van de voormalige Communistische Partij) te ondermijnen, zelfs niet toen de DS scherp naar rechts opschoof. Dat kwam onder meer door de weinig consistente houding van de Prc, meer bepaald haar nadruk op electoralisme ten koste van een dynamische tussenkomst in de klassenstrijd. Door een politiek te voeren van onderwerping aan het kapitalisme, aanvaardde de leiding van de partij het vormen van coalities met andere formaties. Zelfs voor er een nationaal blok werd gevormd, nam de Prc op lokaal vlak deel aan coalities met burgerlijke partijen. Dat leidde steeds tot aanvallen op de arbeiders en de vakbonden op lokaal vlak. De Prc droeg daarbij een belangrijke verantwoordelijkheid in de ogen van de arbeiders.
Van daar was het geen grote stap om op nationaal vlak een formele coalitie te sluiten met de burgerlijke partijen rond Prodi. Aanvankelijk was dit met steun van ‘buitenaf’ aan de Olijfboomcoalitie in 1996. Zelfs zonder de “voordelen” van ministerportefeuilles, werd de Prc geassocieerd met de aanvallen van de regering op de arbeiders en de vakbonden. Dat bereidde de weg voor een terugkeer van Berlusconi voor. Nu is er nog een stap verder gegaan in Italië met een formele toetreding tot de coalitie van Prodi. Die regering voert net zoals de regering van Lula in Brazilië aanvallen door op de pensioenen, het onderwijs en de verworvenheden uit het verleden. Met Bertinotti als ‘voorzitter’ van de Italiaanse Kamer van Volksvertegenwoordigers, verliest de Prc haar positie van onafhankelijke arbeiderspartij om deel te worden van een “rood ding”, een alliantie die een nieuwe liberale kapitalistische partij kan worden.
Het proces is nog niet vervolledigd in de Prc, maar vormt toch al een belangrijke waarschuwing voor de P-Sol en alle nieuwe arbeidersorganisaties. Dit is wat kan gebeuren indien het aangaan van coalities voorop wordt gesteld zonder duidelijke voorwaarden inzake het te voeren beleid. In plaats van een aantrekkingspool te worden voor bredere lagen, leidt dit ertoe dat deze formaties dood zijn van bij hun geboorte. P-Sol bevindt zich nog niet in dit stadium, maar de enorme druk van de burgerlijke samenleving om zich “aan te passen” is erg groot. Ook is er druk om het electorale profiel te versterken ten koste van tussenkomsten in de klassenstrijd en sociale bewegingen in het algemeen. Dat heeft een effect op de leiding van de P-Sol.
Draai naar rechts
De druk bleek in de verkiezingen bij het afzwakken van het programma, wat zeker ook gebeurde door presidentskandidate Heloisa Helena. Dit werd gedaan om zoveel mogelijk stemmen te behalen. Het feit dat Heloisa Helena zich ook uitsprak tegen abortus zorgde er bovendien voor dat ze in conflict kwam met de meeste P-Sol leden. Het standpunt van Heloisa werd afgekeurd door de meerderheid van de afgevaardigden op het recente congres van P-Sol. Een groep rond Heloisa, met de steun van onder meer parlementslid Luciona Genro uit Rio Grande Del Sul, probeert de P-Sol meer in de richting van een “praktisch” programma te sturen, dit betekent een meer rechtse positionering. Dit werd versterkt door nieuwe overlopers vanuit de PT die zich bij de P-Sol hebben aangesloten.
Samen zijn ze er in geslaagd om de leiding van P-Sol naar rechts te laten opschuiven, wat op zijn beurt heeft geleid tot het ontwikkelen van een linkse oppositie waarbinnen Socialismo Revolucionario actief is. Deze oppositie kreeg net iets minder dan een kwart van de stemmen op het P-Sol congres. SR wil verder gaan in het opzetten van een eenheidsfront met de meest consistente linkse organisaties door de vorming van een “blok van vier” in de P-Sol. Dit gebeurt samen met andere groepen die allemaal een trotskistische achtergrond hebben.
Er zijn een aantal historische parallellen die kunnen gemaakt worden. Na de overwinning van Hitler in 1933 ondernam de Communistische Partij aanvankelijk weinig verzet en was er een diepgaande vertrouwenscrisis in de bestaande “Internationales”. Trotski bracht de noodzaak naar voor van een nieuwe, “Vierde” Internationale. Dat kwam na de vorming van een “Blok van Vier” partijen, een blok dat door Trotski als bijzonder belangrijk werd omschreven. Het ging om de Trotskistische Internationale Linkse Oppositie, de Duitse Socialistische Arbeiderspartij (SAP) en twee Nederlandse linkse partijen: de Revolutionaire Socialistische Partij (RSP) en de Onafhankelijke Socialistische Partij (OSP). Zij tekenden een verklaring voor een ‘nieuwe internationale’ op de principiële basis die werd gelegd door Marx en Lenin.
Dit vroegere “blok van vier” had grootschaliger doelstellingen dan het huidige blok van vier binnen de P-Sol, maar de kern van de zaak is dezelfde: hoe kunnen we het potentieel voor de linkerzijde binnen de arbeidersbeweging maximaliseren? Het “Blok van Vier” waarover Trotski schreef, vormde nooit een permanente organisatie omwille van meningsverschillen met de leiders van de niet-Trotskistische partijen. De organisaties die nu in Brazilië een “Blok van Vier” vormen, staan politiek dichter bij elkaar en kunnen, indien politieke duidelijkheid wordt bekomen, een coherente politieke kracht binnen de P-Sol vormen.
P-Sol toont, net zoals het eerdere ‘experiment’ met de Prc in Italië, dat een aanhoudend succes met een groei van invloed en ledenaantal, niet automatisch gegarandeerd is indien de nieuwe partij naar rechts opschuift. Maar in de P-Sol is de linkerzijde sterker dan in de Prc. Dit komt onder meer omdat de Trotskistische groepen in Italië van bij de oprichting van de Prc een fundamenteel oncorrecte houding aannamen. De USFI van wijlen Livio Maitan kon nauwelijks onderscheiden worden van Bertinotti, ze vormden lange tijd een gezamenlijke “fractie” en het resultaat was dat deze groep niet fundamenteel werd versterkt. Andere groepen namen ultralinkse posities in of beperkten zich tot een puur propagandistische rol van commentatoren.
Het Braziliaanse blok van vier
De georganiseerde linkse oppositie in de P-Sol staat politiek sterker. Het front van organisaties, het blok van vier, binnen de P-Sol omvat kameraden van Alternativa Revolucionária Socialista (ARS, Revolutionair Socialistisch Alternatief) dat vooral in Belem in het noorden van het land actief is. Het omvat ook de CLS (Collectief voor socialistische vrijheid) uit São Paulo en Minas Gerais, waar deze groep een belangrijke basis heeft in sociale bewegingen zoals de beweging van landloze boeren. Het blok van vier zal een reeks bijeenkomsten en publieke activiteiten opzetten die mogelijk ook andere dissidente groepen in de P-Sol kunnen aantrekken.
Tegelijk is er een proces van hergroepering van de marxistisch-trotskistische linkerzijde. Op haar recente congres heeft de SR, in aanwezigheid van vertegenwoordigers van groepen die in het “blok van vier” actief zijn, zich tot taak gesteld om te bouwen aan een grotere en invloedrijkere marxistische formatie. Aangezien de P-Sol op dit ogenblik relatief weinig nieuwe lagen van arbeiders aantrekt, zal dit niet louter gebeuren door de werking binnen de partij. De syndicale strijd zal evenzeer van cruciaal belang zijn, misschien zelfs nog belangrijker. Dit betekent echter niet dat P-Sol geen potentieel meer heeft. Het failliet van het Lula-isme en de PT zal ertoe leiden dat velen hun hoop stellen in de P-Sol. Die partij kan brede lagen van de arbeidersklasse en de linkerzijde bijeenbrengen.
Nieuwe partijen zijn een plaats van discussie en debat om een politiek alternatief naar voor te brengen dat moet leiden tot successen voor de arbeidersklasse. Het bestaan van een sterke marxistische factor binnen zo’n partij is van cruciaal belang. Zoniet dreigt het gevaar van stagnatie en zelfs het verdwijnen van deze partijen, zelfs na een initieel succes. Vandaag lijkt dit onwaarschijnlijk in Brazilië omwille van de invloed van het marxisme in de partij.
De ontwikkelingen van de marxisten in Brazilië zal wereldwijd worden gevolgd. Het is hun taak om tussen te komen in de processen die plaatsvinden in de P-Sol en zich daar duidelijk af te zetten tegen het reformisme en de schaduw van het centrisme (revolutionaire woorden gekoppeld aan reformistische daden) door de beste krachten van de linkerzijde in de P-Sol te verenigen. De eerste stap naar dit doel is de creatie van een sterke trotskistische kracht met duidelijke perspectieven, tactieken, strategie en organisatie. Het kapitalisme stevent af op crisis, maar dat leidt niet automatisch tot vooruitgang voor de linkerzijde. We zullen daartoe nieuwe massale arbeiderspartijen nodig hebben. De lessen die kunnen getrokken worden uit de P-Sol zijn daarbij van groot belang.
-
Wanneer een stem voor de arbeiders in het parlement?
Ten tijde van het Generatiepact hadden de stakers en hun sympathisanten niemand in het parlement die volmondig hun eisen kracht kon bijzetten. Op de tribune van het parlement was er eensgezindheid over de neoliberale logica, op straat betoogden 100.000 mensen die bij de volgende verkiezingen geen echte stemkeuze hadden. Ook vandaag wordt in het communautaire opbod maar één stem gehoord. Aan beide kanten van de taalgrens wordt gesteld dat er een grote communautaire tegenstellingen zijn. Er zijn inderdaad tegenstellingen, maar de belangrijkste bevinden zich niet daar waar de tradtionele partijen ze plaatsen.
Volgens een opiniepeiling in De Standaard zou 44% van de ondervraagde Vlamingen de Belgische staatstructuur willen behouden, een sterker federaal België of een unitaire staat. Na bijna een jaar, en in de feiten reeds vele jaren, communautaire propaganda van de bovenste plank, kan dit tellen. Slechts 12% wil een splitsing van het land. Na (minstens) een jaar van intensieve communautaire propaganda, zijn deze cijfers veelzeggend.
En toch blijft de communautaire retoriek domineren. Zelfs bij oppositiepartij SP.a is er een opstoot van Vlaamsgezindheid. Gennez stelde dat de SP.a goed had begrepen dat een meerderheid van de Vlamingen voor een grote staatshervorming is. Wellicht denkt Gennez in dezelfde logica dat een meerderheid van de Russen een dictatoriaal regime wenst aangezien Poetin de Russische verkiezingen wint?
Het magazine bij de krant “Le Soir” publiceerde een peiling die werd afgenomen in de dagen na de stemming over Brussel-Halle-Vilvoorde. Uit deze peiling blijkt een algemeen ongenoegen tegenover de traditionele politici. Eén van de vragen was: “Vindt u dat de Belgische politici nog weten wat er onder de bevolking leeft?” Daarop antwoordde 67% van de Vlamingen, 72% van de Brusselaars en 78% van de Walen neen. 71% van alle respondenten vindt niet dat de politici vertegenwoordigen wat leeft in de samenleving! Slechts 10% stelde dat de politici bezig zijn met onze bekommernissen. Soms lijkt het politieke spel inderdaad op een heel slecht en wereldvreemd theater.
Over BHV stelden 60% van de Vlamingen, 66% van de Brusselaars en 71% van de Walen dat dit geen grote institutionele crisis waard is. Opvallend daarbij is dat er in de verschillende delen van dit land afwijzend wordt geantwoord. De communautaire strijders beschikken dan wel over veel generaals, maar niet over veel troepen.
Om de sociaal-economische problemen (tekort aan sociale woningen, prijsstijgingen, steeds meer slecht betaalde flexibele jobs,…) te verbergen, hebben de traditionele politici het communautaire gebruikt. Ze hebben daarmee een monster gecreëerd dat ze zelf amper nog onder controle kunnen houden. Het patronaat laat zich daar overigens niet aan vangen: het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO) eist snelle en doeltreffende maatregelen om nieuwe lastenverlagingen toe te kennen aan de bedrijven. Het VBO weet dat alle traditionele partijen de patronale logica aanvaarden en dat over de communautaire grenzen heen.
Het politieke theater van de afgelopen maanden leidt tot ongenoegen en onbegrip. “Onze” politieke vertegenwoordigers staan ver af van wat leeft in de samenleving. En toch blijven ze maar verder doen, omdat er geen alternatief klaar staat om de belangen van de arbeiders en hun gezinnen te vertolken.
Enkel de arbeidersklasse kan dit theater stoppen. Via mobilisatie en verzet. Maar vooral ook door de creatie van een nieuwe politieke stem die uitdrukking kan geven aan haar verzuchtingen. Daartoe is er nood aan eenheid van Vlaamse, Brusselse of Waalse arbeiders, jongeren, gepensioneerden,… Met deze arbeiderseenheid kan de neoliberale eenheidsworst van besparingen worden doorbroken. De enige gemeenschap waartegen we ons moeten verzetten, is die van de patroons en de aandeelhouders.
-
CAP: conferentie brengt meer duidelijkheid en verkozen structuur
CAP hield op 20 oktober een nationale bijeenkomst met als doel om het initiatief een duidelijker profiel te geven en sterker te structureren. Na de verkiezingen van 10 juni bleek dat daar dringend nood aan was. Enerzijds merken we immers een enorme openheid en een zoektocht naar een alternatief, anderzijds heeft CAP te kampen met een weinig professionele organisatie en een vaag profiel.
In de verkiezingscampagne waren beide elementen reeds duidelijk aanwezig. Het enthousiasme was erg groot onder de kandidaten en militanten van CAP. Anderzijds slaagden we er niet in om een electorale score te behalen. Uiteraard werd er niet verwacht om een grote doorbraak te maken, maar ook het vage profiel van CAP speelde een rol. De centrale slogan “een andere politiek is nodig” kon even goed door rechtse partijen worden overgenomen.
Politiek profiel van CAP
Op de conferentie van 20 oktober moest daar een antwoord op geboden worden. Er is nood aan een duidelijk profiel van CAP als “zelfstandige politieke beweging die, in dialoog met partners, de vorming van een nieuwe arbeiderspartij (d.w.z. een partij van diegenen die leven van een loon of een uitkering en hun gezinnen wil bevorderen). CAP komt op voor het vervullen van de behoeften van iedereen door de verdediging en uitbreiding van collectieve openbare dienstverlening en verzet zich tegen een maatschappij die enkel gericht is op winstbejag. De politiek van privatisering en liberalisering ondermijnt ons sociaal weefsel, onze leefomgeving en onze werkvoorwaarden. De eerste voorlopige basis voor CAP vormt de algemene lijn van het CAP-programma voor de federale verkiezingen.” Hiermee moet CAP duidelijk maken waar het politiek gezien staat.
Rond dit punt was er heel wat discussie met een aantal stemmen om louter te bepalen dat CAP opkomt voor de vorming van “een nieuwe partij” en daartoe “stap voor stap werkt aan een programma voor een andere maatschappij en een andere politiek gebaseerd op de noden van de meerderheid van de bevolking.” Het verschil kan voor sommige lezers beperkt lijken, maar de inhoudelijke profilering van de formulering in de paragraaf hierboven is volgens ons veel duidelijker omdat het een klasseninhoud geeft aan het soort partij dat we uiteindelijk willen en een politieke oriëntatie van welke “andere politiek” we willen: een politiek die opkomt voor de openbare diensten, tegen privatiseringen en liberaliseringen, geen samenleving die enkel gericht is op winstbejag. Uiteindelijk werd in de stemming vastgehouden aan het oorspronkelijke voorstel.
Structuur
Een ander discussiepunt ging over de structuur van CAP. Welk soort ambitie draagt het initiatief uit en hoe denken we dit te kunnen realiseren? Ook op dit vlak was er een controversiële discussie. Opnieuw leek het over een detail te gaan, maar de hoogte van het lidgeld drukt wel degelijk uit wat de ambitie van een beweging is. CAP is een “zelfstandige politieke beweging” en haalt al haar middelen bijgevolg bij haar leden en sympathisanten. Als we met CAP stappen vooruit willen zetten en professioneler willen werken, zal het nodig zijn om meer inkomsten te hebben en meer permanente inkomsten.
Daartoe werd voorgesteld om een lidgeld van 25 (voor werkenden)/12 euro (voor niet-werkenden) per jaar te vragen aan de leden, liefst met een maandelijkse betaling van 1 (of meer…) euro. Een maandelijks lidgeld van 1 euro is niet veel in vergelijking met andere partijen of vakbonden. Anderen stelden voor om het lidgeld lager vast te stellen: tot 5/3 euro per jaar. Hoe CAP dan wel aan haar middelen zou komen om een ernstig project uit te werken, was ons niet duidelijk. Maar uiteraard moeten we flexibel zijn in de toepassing van de hoogte van het lidgeld. Als 25/12 euro voor iemand niet haalbaar is, kan dit CAP-lid uitzonderlijk minder betalen.
Een volgend discussiepunt was de samenstelling van een nationaal comité en secretariaat. Er werd voorgesteld om een nationaal comité te verkiezen met 2 vertegenwoordigers per provincie. De werking in Brussel-Halle-Vilvoorde wordt daarbij als provincie gezien, met die opmerking dat leden in de Brusselse rand zelf kunnen kiezen als ze aansluiten bij de werking in Vlaams Brabant of die in Brussel. Vanuit de verschillende provinciale werkingen was er een voorstel inzake kandidaten. Van de 16 kandidaten waren er 5 vertegenwoordigers van LSP/MAS.
Voor het nationaal secretariaat waren er aanvankelijk 9 kandidaten (waaronder 3 vertegenwoordigers van LSP/MAS). Tijdens de voorstelling van de kandidaten bleken er plots een aantal extra kandidaten te zijn, waaronder Lode Van Outrive die niet aanwezig was op de conferentie. Op een vergadering in Diest hadden onder meer Lode beslist zichzelf kandidaat te stellen, maar er was toch enige onduidelijkheid hieromtrent. Ook voor de conferentie was het niet duidelijk of dit betekent dat Lode zijn eerdere commentaren als zou CAP ten dode opgeschreven zijn, intrekt. Ook is het niet duidelijk of Lode zich opnieuw wil inschakelen in de opbouw van CAP. Het zou een vreemd signaal zijn om nu dit soort mensen aan de leiding van CAP te plaatsen. De kandidatuur van Lode en Danny Carleer uit Leuven werd dan ook ingetrokken. Jules D’Oultremont en diens Limburgse groep blijven verder samenwerken met CAP, zonder onmiddellijk in de leidinggevende structuren actief te worden. Jef Sleeckx besloot zich ook kandidaat te stellen voor het secretariaat, wat algemeen aanvaard werd door de conferentie.
LSP/MAS denkt dat het de werking van CAP enkel zou bemoeilijken indien het secretariaat zou samengesteld zijn uit een aantal personen die het niet eens zijn met de uitbouw van CAP als zelfstandige politieke beweging die ijvert voor de ontwikkeling van een nieuwe arbeiderspartij. Het zou van het secretariaat een discussieclub maken zonder enige dynamiek laat staan beslissingsmogelijkheden.
We zijn tevreden dat er uiteindelijk 16 vertegenwoordigers van de provincies zijn verkozen alsook 10 secretariaatsleden. Van die 26 verkozenen zijn er 8 vertegenwoordigers van LSP/MAS, wat meteen ook een antwoord biedt op die criticasters die van aan de zijlijn stellen dat LSP/MAS het initiatief zou "domineren". Het nationaal comité zal om de paar maanden vergaderen, het secretariaat om de 2-3 weken. De kern van de werking van CAP zal bij de lokale afdelingen liggen en de regionale structuren.
Houding van LSP/MAS tegenover CAP
Na de verkiezingen is er heel wat kritiek gekomen op CAP. De conferentie maakte nogmaals duidelijk dat er een wil is om verder te gaan en een enthousiasme. De ruim 150 aanwezigen namen bewust deel aan een conferentie met een weinig mobiliserend onderwerp als de interne functionering. LSP/MAS heeft in de opbouw van CAP steeds met een open vizier haar standpunten en kritieken geformuleerd. Ook nu hebben we dat opnieuw gedaan rond de kwesties van de inhoudelijke profilering van CAP, de structuur en ambitie van CAP en de openheid tegenover formaties die hun eigenheid willen behouden in CAP.
Op de vraag of we niet moeten afstappen van het voorstel om per organisatie die als organisatie aansluit een vertegenwoordiger naar het nationaal comité te sturen, antwoorden we negatief. Daarvan afstappen, betekent dat we een drempel zouden inbouwen om andere groepen te integreren in de werking en structuur van CAP. Ook brachten we naar voor dat het niet correct is om te stellen dat bilaterale verhoudingen nodig zijn tegenover alle radicaal-linkse formaties (inclusief LSP), maar dat er vanuit LSP een integrale verhouding is: wij maken integraal deel uit van CAP, maar behouden desalniettemin onze eigenheid. Dat integrale aspect bleek overigens ook op de conferentie die werd voorgezeten door CAP-secretariaatslid en LSP/MAS-lid Nadine Mertens.
Verdere campagnes
Nu een aantal problemen inzake structurering en profilering van CAP een begin van antwoord hebben gekregen, zal het er volgens LSP/MAS op aankomen om aan het werk te gaan en via concrete campagnes te bouwen aan een politiek alternatief. In de namiddag van de conferentie werden een aantal campagnes voorgesteld. Een delegee van Total kwam de campagne “voor het behoud van de sociale zekerheid” voorstellen met een geslaagde presentatie. De delegaties van Total en Degussa liggen aan de basis van een campagne waarmee woensdag een informatievergadering wordt georganiseerd in Antwerpen. Bij deze een warme oproep: woensdag om 19u30 in de gebouwen van de Algemene Centrale (Van Arteveldestraat te Antwerpen, vlakbij de Roosevelt).
Verder stelde Frans Leens een campagne voor tegen het nieuwe project van Europese Grondwet en tegen het neoliberale Europa. Georges Declerck had het over de campagnes tegen de sluiting van postkantoren. Andere sprekers gingen in op tal van andere initiatieven waarbij CAP al dan niet direct bij betrokken is.
Het globale bilan van de conferentie is positief, ook al kwamen een aantal zwakheden naar voor. De noodzaak van meer structuur en een betere voorbereiding van een conferentie (de chaos van een puur voluntaristische aanpak mag niet domineren) was evident aanwezig, dit leidde overigens tot terechte vragen inzake democratische betrokkenheid. Er zal een sterkere structuur nodig zijn, het is geen schande dat CAP als nieuwe beweging nog wat worstelt om daar te raken maar het wordt frustrerend als iedere stap vooruit zo moeilijk is. Op 20 oktober zijn een aantal stappen vooruit gezet, nu zal het erop aankomen om die te concretiseren en in te vullen!
> Hier kan je de functioneringsprincipes van CAP lezen.