Category: Recensies/Cultuur

  • Film: “Hunger” over de Troubles in Noord-Ierland

    De film Hunger van Steve McQueen brengt het verhaal van de hongerstakers van het IRA (Irish Republican Army) tegen de achtergrond van de Troubles in Noord-Ierland. In 1981 begon IRA-leider Bobby Sands een hongerstaking tegen de aanwezigheid van Britse troepen in Noord-Ierland en de repressie tegen de burgerrechtenbeweging. De film “Hunger” biedt een beeld dat zonder woorden soms veel zegt over deze tijdsperiode.

    Door Denise Dudley (Socialist Party in Australië)

    De film biedt een beeld van de complexe politieke en morele keuzes waarmee leden van de IRA werden geconfronteerd bij hun acties en ook bij de hongerstakingen in de notoire Maze-gevangenis. Dit wordt op een interessante wijze gemengd met het perspectief van een aantal gevangenisbewakers die vaak Unionisten waren (aanhangers van de eenheid met Groot-Brittannië).

    De misdrijven die werden begaan door de gevangenisbewakers werden ongetwijfeld gedekt door de Britse regering onder leiding van Thatcher. De beelden ervan zijn schokkend, net als de beelden van de “vuile protestacties” van de gevangenen. Deze scènes gaan gepaard met een beeld op de impact ervan en van de aanhoudende oorlog op de bewakers zelf die verschillend reageren op de cultuur van geweld en misbruik.

    De film gaat niet echt in op de historische achtergrond waardoor zo veel jonge mensen in de gevangenis belandden. Er wordt wel geprobeerd een beeld te geven van de redenen waarom er extreme vormen van protest waren en waarom de hongerstakers niet bereid waren om zomaar een akkoord met de Britse regering te onderhandelen. De hongerstakers dachten terecht dat een dergelijk akkoord niet zou leiden tot het inwilligen van hun eisen. Er was voordien ook een enorme druk om niet in hongerstaking te gaan, ook de IRA-leiding was tegen.

    In de meest schokkende scène van de film zien we hoe Bobby Sands (gespeeld door Michael Fassbender), de eerste hongerstaker die om het leven komt, aan een priester uitlegt en beargumenteert waarom hij de hongerstaking voert. Sands stelt dat onderhandelingen met de Britse regering geen zin hebben en dat de regering niet zal aanvaarden dat gevangenen het statuut van “politieke gevangenen” krijgen indien er geen grote publieke en politieke druk daartoe is. Een statuut van politieke gevangene zouden Sands en co een aantal rechten hebben bezorgd en zou hen afgezonderd hebben van de rest van de gevangenisbevolking.

    Jammer genoeg wordt in de film niet ingegaan op de betekenis en het belang van een dergelijk statuut. Als de Britse regering hen het statuut van politieke gevangenen had toegekend, had het in feite toegegeven dat het betrokken was in een burgeroorlog. Thatcher probeerde steeds om de stakers te discrediteren en af te schilderen als harteloze terroristen.

    De gebeurtenissen in Noord-Ierland werden door de Britse regering omgedoopt tot de “Troubles” om zo de burgeroorlog te minimaliseren. De internationale en nationale druk werd onder tafel geveegd en een discussie over de Britse rol in Noord-Ierland was niet mogelijk. Bij de hongerstakingen vielen tien doden, allemaal jonge mannen. Bobby Sands stelde dat ze hun leven zouden geven voor hun overtuiging en strijd. Ze hoopten dat hun dood zou leiden tot een verenigd en vrij Ierland. De geschiedenis heeft ons geleerd dat dit niet het geval was en dat Noord-Ierland verdeeld blijft.

    De sterkte en de vastberadenheid van de hongerstakers, of hun “geloof” zoals Bobby Sands het in de film noemt, is zeker bewonderenswaardig. De nationale kwestie en de kwesties van oorlog, onderdrukking en bezetting blijven vandaag actueel. De film “Hunger” biedt een kijk op deze thema’s in de context van een oorlog in een land waar sommigen hun eigen dood zagen als hun laatste wapen tegen onderdrukking.


    Achtergrond

    In de Engelstalige brochure “Troubled Times” vind je een socialistisch standpunt over de nationale kwestie in Ierland en dit onder meer vanuit een historisch oogpunt. Deze brochure is een aanrader voor al wie meer wil weten over de troebele geschiedenis van Noord-Ierland.

    > Troubled times – the national question in Ireland


    Trailer

  • Germaine Greer schokt opnieuw met “On Rage”

    Germaine Greer is een Australische schrijfster die de afgelopen decennia meermaals controversiële boeken publiceerde. Daarmee had Greer een grote invloed onder feministen en in linkse kringen (het boek "De vrouw als eunuch" is ook hier relatief bekend). Nu schreef ze een essay met als titel “On Rage” (“over woede”) over de positie van de inheemse bevolking van Australië, de Aboriginals. Met haar boek haalde Greer zich de woede op de hals van zowel de rechtse media als van sommige academici.

    Recensie door Stephen Jolly, gemeenteraadslid van de Socialist Party in Melbourne

    Volgens Greer heeft het feit dat Aboriginals alles dat belangrijk was in hun leven verloren (hun partners, grond en sociale status) geleid tot de enige mogelijke reactie: een blinde woede.

    De blanke kapitalistische expansie in bijvoorbeeld Afrika leidde ertoe dat de lokale bevolking in de arbeidersklasse terecht kwam aangezien ze ook werden ingezet bij onder meer de goudmijnen. In Australië werden het kolonialisme en kapitalisme geconfronteerd met een inheemse bevolking die leefde als jager-verzamelaars. Zij werden door de kolonialisten gezien als een pest. Enkel de vrouwen werden “gebruikt” en hier en daar werden Aboriginals gedwongen aan het werk gezet. Ze werden echter niet volledig geïntegreerd in de nieuwe arbeidersklasse. Dit veranderde later, zeker na de Tweede Wereldoorlog. Maar zelfs vandaag zien we dat de werkloosheid onder de Aboriginals erg hoog is. Volgens Chris Graham van het blad National Indigenous Times gaat het om 70% werklozen.

    Greer toont aan hoe de Aboriginal vrouwen werden behandeld door de blanke mannen. Sommige vrouwen gingen “vrijwillig” mee met de blanke mannen in de hoop dat dit zou leiden tot een “minder hard bestaan” dan in hun samenleving van jagers en verzamelaars. “De mannelijke Aboriginals hadden geen andere keuze dan hun vrouwen te volgen in afhankelijkheid tegenover de blanke man. Zelfs indien hij nog toegang had tot drinkbaar water en er nog kon worden gejaagd, kon hij niet overleven zonder een vrouw. De jagers konden niet zonder de bijdrage van de verzamelaars. De vernederde Aboriginal mannen hadden geen keuze en moesten de Aboriginal vrouwen volgen.”

    Het resultaat was een enorme “woede”. Greer verklaart: “De woede van de Aboriginals is niet van de orde van verkeerswoede of zelfs de woede van een zeurende echtgenoot. Het is geen excessieve reactie op een breuk, maar het onvermijdelijke gevolg van een reeks vernietigende slagen die werden toegebracht aan een slachtoffer dat niet in staat was om zich te verweren. Iedere beschrijving van de woede in een samenleving van jager-verzamelaars zal een kopie vormen van het disfunctioneren van de Aboriginals.” Ze voegt er aan toe dat de woede van de Aboriginals wordt versterkt door een overmatig alcoholgebruik en dat dit leidt tot het roepen, vervloeken, slaan, moorden,… Er is een enorm misbruik van alcohol en drugs, maar ook heel wat geweld tegenover wie het dichtst bij de Aboriginals staat.

    Greer begint haar boek met een analyse van de woede van het rechtse parlementslid Bob Katter en de strijd van de blanke boeren die hij vertegenwoordigt. Dat is een slimme zet om de woede tegen verliezen en onteigeningen voorbij een inheems kader te plaatsen. De analyse van Greer komt uit haar theoretische omkadering. Op de televisie ABC omschreef Greer zichzelf als een marxist en aanhanger van het feit dat “ideeën voortkomen uit de realiteit.” De economische verklaringswijze van de desintegratie van de traditionele Aboriginal-samenleving in de periode van de opkomst van het kolonialisme is effectief bijzonder interessant.

    Op televisie stelde Greer dat ze aanhanger is van de “permanente revolutie”, maar ze omschreef dit niet verder. Het leek erop dat ze dit algemeen bedoelde in de zin dat de politieke activisten niet mogen opgeven en blijven iedere politieke gedachte te analyseren en te bekritiseren om verandering te bekomen. Ze had het niet over “permanente revolutie” in de zin van de analyses van Leon Trotski die hiermee bedoelde dat de door de arbeiders geleide strijd voor democratie en landhervormingen in onderontwikkelde landen moet overgaan in een socialistische revolutie om haar doelstellingen te bereiken.

    Het gebeurt niet veel dat een schrijfster met een dergelijk profiel verklaart marxist te zijn, en dat op de nationale televisie. Maar Greer komt in haar boek na 99 pagina’s plots tot een einde zonder enige oplossing aan te bieden. Dat is waarom de voormalige regionale regeringsleider Bob Carr (Labour) zonder problemen dit boek aan iedereen begon aan te raden.

    Dit is niet de eerste keer dat Germaine Greer met een opvallende analyse naar voor komt waarbij de uitdaging om oplossingen te vinden aan anderen wordt overgelaten. Het kanaliseren van de Aboriginal-woede naar een politieke, revolutionaire beweging is de taak waar socialisten, los van hun afkomst, voor staan.

    On Rage. Germaine Greer. Melbourne University Press, 2008

  • Nieuw boek over Bob Marley

    Jason Toynbee, een Engelse marxist, schreef een boek over Bob Marley. Het is hier moeilijk te verkrijgen, maar ongetwijfeld zullen er wel enkele exemplaren doorsijpelen naar het vasteland en anders kan je het ook lezen op google (zie verwijzing onderaan deze recensie). In ‘The Socialist’ verscheen een recensie van dit boek en we publiceren hier een vertaling van deze recensie.

    Recensie door Dave Gorton

    De afgelopen 50 jaar hebben slechts weinig artiesten een reputatie gekend die van generatie op generatie werd verder gezet. Dergelijke artiesten worden vaak “wereldsterren” genoemd. In West-Europa en de VS wordt dan gedacht aan bijvoorbeeld Elvis Presley, Bob Dylan, The Beatles en de Rolling Stones.

    Maar zijn dat ook echt wereldsterren? Wordt ook naar Dylan geluisterd op het Afrikaanse continent? Zitten de honderdduizenden Zuidoost-Aziaten vol spanning te wachten op de 734ste wereldtournee van de Rolling Stones? Het boek van Jason Toynbee toont aan dat Bob Marley er wel in slaagde om de grenzen van verschillende continenten te overstijgen en wellicht de enige muzikant is die echt wereldwijd populair is.

    Voor mij was Bob Marley een integraal onderdeel van mijn tienerjaren (in de jaren 1970). Bij het eerste optreden van Marley op televisie was ik enorm onder de indruk. Ik had het geluk dat ik hem twee keer live aan het werk kon zien voor zijn vroegtijdige dood. De eerste keer kostte een ingangsticket 1 pond. Het album “Bob Marley & the Wailers Live” uit 1975 was ongetwijfeld één van de beste live-albums waarin de sfeer van een live concert goed aanwezig is.

    Was er nood aan nog een boek over Bob Marley? Ongetwijfeld is alles al tien keer beschreven? Na het lezen van het boek van Jason Toynbee vond ik dat dit boek wel degelijk een plaats verdient in wat misschien al een overbevolkte markt is. Dit boek is namelijk geen droge geschiedenis over de muzikale en andere aspecten van het leven van Marley. Er wordt ook ingegaan op de symboliek waar Marley voor stond en staat. Dat komt al tot uiting in de ondertitel van het boek: “Held van een postkoloniale wereld”.

    Het centrale thema van dit boek is het politieke aspect dat uit de muziek en de teksten van Marley blijkt. En ook hoe dit een rol speelde in het aanscherpen van het bewustzijn van de luisteraars. Jason herrinert er de lezers aan hoe hij in 1973 de openingssong van het album Burnin voor het eerste hoorde en diep onder de indruk was van het refrein: “Get up, stand up. Stand up for your rights. Get up, stand up. Don’t give up the fight.”

    Jason stelt dat dit heel aangrijpend was voor hem, de duidelijkheid van deze woorden en de herhaling ervan. Was dat mogelijk op een plaat? Bob Marley roept in feite op tot een revolutie en doet dat met een groot zelfvertrouwen en overtuiging.

    Het boek gaat niet alleen in op de politieke standpunten van Marley, maar ook op de oorsprong van reggae muziek, waarbij ook wordt ingegaan op de verhouding tussen reggae muziek en de politieke situaties die plaatsvonden op verschillende belangrijke kruispunten van de twintigste eeuw. Als marxist slaagt Jason er in om dergelijke gebeurtenissen in hun context te zien waardoor de lezers van het boek het verband kunnen maken tussen de muziek van Bob Marley en de strijd van de onderdrukten.

    Muziek en politiek

    Voor een boek met slechts 230 pagina’s worden toch veel zaken behandeld. De bibliografie wijst erop dat er veel onderzoek werd gedaan. Wellicht zijn er weinig andere boeken over Bob Marley die ingaan op 19de eeuwse slavenopstanden, muziekstijlen als mento of nyabinghi, werkloosheid en politiegeweld in Birmingham in de jaren 1970,…

    Toch een kleine waarschuwing. Jason is docent sociologie en heeft een sociologische benadering. Hij geeft in de inleiding toe dat de taal en de concepten die in het boek worden gebruikt soms moeilijk zijn voor lezers die, zoals mezelf, niet bepaald thuis zijn in theoriën zoals het “kritisch realisme”.

    Laat je echter niet afschrikken. Ik zette door en kreeg een algemeen idee van wat Jason bedoelde en ik was blij dat ik het boek volledig heb gelezen. Het is een aanrader voor al wie graag naar Bob Marley luistert of wie interesse heeft in de oorsprong en verspreiding van de reggae muziek.

    Lees dit boek online

    > Op books.google vind je de integrale versie

  • McMaffia: misdaad zonder grenzen

    De titel van het boek is een goede samenvatting van de inhoud: de samenwerking tussen de bedrijfswereld en de georganiseerde misdaad over heel de wereld. Dit boek van Misha Glenny biedt een interessante blik op de wereld van de misdaad. De auteur was BBC-correspondent in Joegoslavië ten tijde van het opbreken van dat land. Hij begint zijn tocht langs de misdaad in de regio die hij het beste kent: de Balkan.

    Iain Dalton

    De auteur interviewt verschillende overheidsinstanties, maar ook huidige en voormalige criminelen. Van daaruit beschrijft hij het web van corruptie in de nieuwe kapitalistische landen waar tal van smokkelpraktijken makkelijk konden ontwikkelen. Vervolgens onderzoekt de auteur de uitbreiding van georganiseerde misdaad op wereldvlak.

    In tegenstelling tot andere auteurs ziet Glenny de verhouding tussen de georganiseerde misdaad en het opbreken van de Sovjetunie niet als een aberratie op de weg van een volledige omvorming naar een vrije markt economie. De auteur beschrijft hoe de opkomst van de maffiosi samen ging met de opkomst van het gangsterkapitalisme waarmee het verbonden was. Maffiosi werden “legitieme” zakenlieden die nadien op het gepaste ogenblik ervoor kozen om met hun nieuwe geld en status naar het westen te trekken.

    Glenny onderzoekt het effect hiervan op de voormalige stalinistische landen. Hij toont aan hoe de globalisering en in het bijzonder de deregulering van de financiële markten hebben geleid tot een vrijplaats voor georganiseerde misdaad aangezien de grenzen tussen legaliteit en illegaliteit steeds meer omgeven werden door schemerzones.

    De auteur maakt duidelijk dat de georganiseerde criminaliteit kan groeien omdat het kapitalisme niet in staat is om veel mensen een degelijke toekomst voor te spiegelen. Dat is de belangrijkste basis waarop de criminaliteit in staat is om bendeleden te recruteren, en dat zowel voor de straatbendes in Mumbai als de Yakuza in Japan, drugshandelaars in Zuid-Afrika of coca-handelaars in Colombia.

    Er wordt ook opgemerkt dat de georganiseerde misdaad een rol speelt in het in stand houden van de kapitalistische samenlevingen in heel wat landen. En dat niet alleen door nu en dan het “vuile werk” van de kapitalisten op te knappen, maar ook door hun eigen terreur op te leggen waarbij wordt samengewerkt met de autoriteiten.

    Een extreem voorbeeld hiervan zagen we toen de Japanse economische groei ten einde was gekomen en tal van belangrijke financiële instellingen grote schulden hadden aan de Yakuza. Die maffiagroep besliste om een voorbeeld te stellen en ontvoerde een grote bankier die werd vermoord. Om te vermijden dat er een golf van geweld zou ontwikkelen, besloot de regering om de Yakuza niet te vervolgen maar werden alle slechte leningen ondersteund door een overheidsgarantie. De maffia werd omgekocht…

    Het boek is interessant, maar biedt geen oplossingen aan. Glenny raakt heel veel punten aan en begrijpt dat de financiële en andere activiteiten van de georganiseerde misdaad vaak samenlopen met de belangen van de grote bedrijven. Maar zijn antwoord is erg beperkt met een pleidooi voor sterkere controle-organen en instanties om de misdaad te bestrijden. Hij beseft dat meer politie of leger geen oplossing is en dat er een grote politieke verantwoordelijkheid is. Maar dan klaagt hij enkel over politici die een gebrek aan visie hebben in de strijd tegen de structurele ongelijkheid in de globale economie.

    Daar botst de auteur op zijn eigen limieten en moeten socialisten de discussie verder zetten om de strijd tegen de georganiseerde misdaad te koppelen aan de strijd tegen het kapitalistische systeem.

  • Daens – de musical, de realiteit

    Het boek van Boon over het leven van de broers Daens en de strijd van de Aalsterse arbeidersklasse tegen onderdrukking en uitbuiting mag terecht een klassieker worden genoemd. Ook de film van Stijn Coninx vonden we goed – ook al krijg je in een film uiteraard nooit evenveel als in een boek. Nu komt er binnenkort een musical en daar vrezen we toch voor.

    Studio 100 is een productiehuis dat onder meer beschikt over een sterke positie op de markt van entertainment voor kinderen. Van Samson tot in Plopsaland wordt gezocht naar extra winsten. Dit bedrijf organiseert nu ook regelmatig musicals, waaronder nu Daens. Stijn Coninx begeleidt deze musical en de film diende er als basis voor. Wat kan er dan nog mislopen?

    Inhoudelijk kunnen we er natuurlijk nog niets over zeggen, maar op basis van de aankondigingen vrezen we dat de nadruk te veel zal liggen op het verhaal van de liefdesaffaire tussen een socialist, gespeeld door Jelle Cleymans, en een Daensiste, vertolkt door mega-Mindy. Het showaspect moet wellicht primeren zodat ook onder meer de sponsors van Fortis Bank tevreden zijn.

    Rond de musical zijn er een aantal aspecten waaraan wij ons storen. Deze week kwam Antje De Boeck in het nieuws. Zij speelde in de film van Stijn Coninckx de rol van een jonge Daensiste. Als artiest kent De Boeck regelmatig periodes van werkloosheid. In die periodes wordt zij onderworpen aan het activeringsbeleid waar de neoliberale partijen zo enthousiast over zijn. De Boeck moest zich aanbieden om te werken bij de vestiaire of de ticketbalie van de musical Daens. Toen ze dat weigerde, werd ze prompt door de RVA geschorst. Het activeringsbeleid vandaag leidt er blijkbaar toe dat je om het even welke job moet aanvaarden, zoniet moet je maar beroep doen op liefdadigheid. Waar staat pastoor Daens met zijn soep voor werkloze acteurs? En welke organisator durfde het aan om net voor deze musical beroep te doen op de willekeur van het activeringsbeleid?

    En we hebben nog een bedenking bij de musical. Meer bepaald bij de toegangsprijzen en de VIP-arrangementen die worden voorzien. Het is uitermate cynisch dat kan worden gekozen voor een arrangement “de burgerij” (!) tegen 155 euro per persoon, goed voor onder meer een walking dinner voor de voorstelling en een open bar erna. Studio 100 wil blijkbaar munt slaan uit de populariteit van Daens. Een normaal ticket kost tussen de 17,5 en de 70 euro (+3 euro reservingskosten en een toeslag van 5 euro in het weekend). Dat is ook al niet mis in een tijd van koopkrachtcrisis.

    Het is positief dat de erfenis van het Daensisme in de aandacht wordt geplaatst, maar de platte commercie errond stuit tegen de borst. Wie meer wil weten over waar het Daensisme voor stond, kunnen we dan ook aanraden om vooral het boek van Boon erbij te nemen.

    Lees meer:

  • Rage Against the Machine maakt opmerkelijke tussenkomst op protest tegen Republikeinse conventie

    De Republikeinse Nationale Conventie waarop John McCain officieel werd aangeduid als presidentskandidaat leidde tot heel wat protestacties en betogingen. De autoriteiten traden meermaals repressief op. Zo werd een optreden van Rage Against the Machine tijdens een protestconcert verboden omdat RATM aanvankelijk niet op de affiche stond. Geen probleem voor Tom Morello en co die zorgden voor een opvallend a-capella concert via de megafoon…

    De eerste dagen van september werd St Paul opgeschrikt door de Republikeinse Conventie, maar ook door vier dagen van protestacties en politierepressie. De scholierenbetoging van Youth Against the War and Racism (YAWR) verliep vreedzaam, maar bij vele andere acties werd wel politiegeweld gebruikt. Er waren tienduizenden betogers die protesteerden tegen de Republikeinse agenda van oorlog, belastingsverlagingen voor de rijken, globalisering,…

    Op maandag 1 september werd begonnen met een actie waarop zo’n 10.000 betogers waren. Het was niet evident om voor die betoging toelating te krijgen, de autoriteiten wilden er alles aan doen om het protest binnen de perken te houden. Moesten ze kunnen, hadden ze ongetwijfeld de ervaringen van de Chinese autoriteiten tijdens de Olympische Spelen overgedaan. Op de betoging van 1 september was Socialist Alternative uiteraard ook aanwezig met een jongerenblok van YAWR. We riepen slogans als: “Hell no, we won’t go! We won’t fight for Texaco!”, “It’s bullshit! Get off it! This war is for profit!” of “Ya! You betcha! Warmakers we’re gonna getcha!” De betoging eindigde in de “vrijemeningszone”, in werkelijkheid een soort van reuzekooi die meer van een gevangenis weg had.

    De media had uiteraard enkel aandacht voor een kleine groep betogers die overging tot een het vernielen van enkele winkelramen en de ruit van een politiewagen. De tienduizend betogers wogen voor de media niet op tegen deze enkelingen die het makkelijker maakten om de politierepressie tegen alle betogers te rechtvaardigen. Er werden in totaal 800 arrestaties verricht, waaronder een 30-tal journalisten.

    Tijdens de actieweek was er een publieke meeting van de campagne van Ralph Nader. Deze meeting trok zo’n 1500 aanwezigen, een goede opkomst voor een campagne die veel steun krijgt bij diegenen die een alternatief willen op de twee grote partijen van het establishment.

    Op dinsdag was er een “Armenmars”. Eveneens op dinsdag waren er duizenden concertgangers die de kans van een gratis optreden van Rage Against the Machine niet wilden missen. Op donderdag een scholierenbetoging. De politie gaf geen toelating voor het concert van RATM, het ging namelijk om een verrassingsconcert. Hierop besloot RATM de betogers te entertainen met een a-capella versie van enkele liedjes (zie de link hieronder naar een videoweergave).

    De groep stelde dat de agenten meer gemeen hadden met de betogers en de gewone arbeiders dan met de rijke elite die samenkwam op de Republikeinse conventie. Uiteraard was het duidelijk dat de autoriteiten bang waren voor de politieke boodschap van de groep, net zoals tijdens de Democratische Conventie toen een concert van RATM leidde tot een betoging van meer dan 7.000 mensen die naar de Conventie trokken om de onmiddellijke terugtrekking van de troepen uit Irak te eisen. Zach de la Rocha stelde in St Paul terecht: “Zijn ze bang van ons? Neen, ze zijn niet bang van vier muzikanten. Ze zijn bang van jullie!”.

    Na het geïmproviseerde optreden trok Rage samen met duizenden jongeren naar de betoging van armenorganisaties. Na deze betoging kwam de politie in de straten van St Paul meermaals tussen met traangas. Er werd hard ingebeukt op de betogers of op toevallige omstaanders.

    Wij denken dat een groep als RATM effectief een nuttige rol kan spelen in het mobiliseren en bewust maken van jongeren. Met de aanwezigheid van de groep aan de conventies van zowel de Democraten als de Republikeinen wordt duidelijk gemaakt dat verzet nodig is en dat de twee traditionele partijen niet opkomen voor onze belangen. Dit soort actief verzet van een muziekgroep kan leiden tot een bredere discussie waarin ook linkse socialisten een grote rol kunnen spelen.

  • Je dood werken, of de strijd aangaan? “How the working class went global”

    Het boek “Live Working or Die Fighting: How the working class went global” van Paul Mason biedt een actuele kijk op de arbeidscondities in het tijdperk van globalisering. Op een ogenblik dat een bedrijf als Adidas een Chinese vestiging wil sluiten omdat de “loonkosten” er “te duur” zijn, wordt wel erg duidelijk hoe de winsthonger van de kapitalisten leidt tot een nooit eindigende spiraal naar beneden voor de werkenden.

    Mason stelt in zijn boek dat de arbeidersstrijd van de 21ste eeuw in grote mate een herhaling vormt van strijdbewegingen die al zijn uitgevochten. Om als activisten voorbereid te zijn op strijdbewegingen vandaag, is het noodzakelijk om bewegingen uit het verleden te bestuderen en er lessen uit te trekken.

    Dat vormt de achtergrond van ieder hoofdstuk in het boek. Het begint telkens met een levendige beschrijving van de actuele arbeidscondities in bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld een Nigeriaanse sloppenwijk of een Chinese fabriek, om dan terug te gaan naar een periode in het verleden waarbij de arbeiders met gelijkaardige problemen moesten afrekenen.

    Hierdoor kan dit boek uiteraard slechts een erg selectieve geschiedenis van arbeidersstrijd bieden, maar er wordt ook nooit een grotere ambitie naar voor gebracht. Een allesomvattend overzicht van de arbeidersstrijd op internationaal vlak is niet eenvoudig samen te stellen. Mason zoekt daarom een aantal gemeenschappelijke elementen die de arbeiders vandaag verbinden met hun historische voorgangers. De textielarbeiders in het actuele India worden zo verbonden met de wevers van het 19de eeuwse Lancashire in Engeland.

    Soms komen directe vergelijkingen wat geforceerd over. Zo begint een hoofdstuk met de opdeling tussen mijnwerkers in coöperaties en gesyndiceerde mijnwerkers in Bolivia, waarbij wordt teruggegaan naar Duitsland na Wereldoorlog 1 toen de arbeidersbeweging was opgedeeld tussen sociaal-democraten en communisten. De omstandigheden en politieke meningsverschillen rond deze opdelingen waren toch wel erg verschillend. Anderzijds biedt dit hoofdstuk wel een mooi beeld van een terugkerend thema in het boek: de ontwikkeling van een arbeiderscultuur.

    De auteur beschrijft de inspanningen van de Duitse Sociaal-Democratische partij in de uitbouw van een cultureel netwerk van bibliotheken, sportzalen en leesgroepen. Deze inspanningen werden teniet gedaan door het uitbreken van de oorlog. Dat is ook een waarschuwing voor de Boliviaanse arbeiders. Als zij het kapitalisme niet omver werpen, dreigen ook hun eigen specifieke culturele kenmerken vernietigd te worden.

    Uiteraard zijn het niet alleen arbeiders in de ontwikkelde kapitalistische landen die heel wat uit het verleden kunnen leren. Dit boek richt zich ook op de antiglobaliseringsbeweging, ook al hebben delen van die beweging zich soms buiten de arbeidersbeweging gehouden. Dat laatste was echter vooral een gevolg van het ideologisch offensief dat gepaard ging met de neoliberale agenda van de afgelopen drie decennia.

    Tegen die achtergrond zijn boeken die wel ingaan op de geschiedenis van de arbeidersbeweging bijzonder nuttig, maar wel eerder zeldzaam. Het boek is niet zozeer een concreet handboek voor acties, het biedt vooral een kijk op het verleden. Veel lezers zullen na dit boek wel meer willen weten en verder gaan zoeken naar conclusies of oplossingen.

    Het boek doet er ons ook bij stil staan dat er miljoenen arbeiders bewust in onwetendheid worden gehouden door een systeem dat niet wil dat ze zich onderrichten of geïnspireerd zouden raken door het verleden. Er ligt dus nog veel werk voor de boeg!

    Live Working or Die Fighting: How the working class went global. Door Paul Mason (Harvill Secker)

  • Het revolutionaire hart van het surrealisme

    Ze ontmoetten elkaar in Mexico in 1938. Trotski, één van de leiders van de Russische Revolutie, André Breton, mede-oprichter van de surrealistische beweging, en Diego Rivera, een revolutionaire Mexicaanse artiest/activist. Samen werkten ze aan een manifest: “Naar een vrije revolutionaire kunst”. Trotski, in ballingschap en achtervolgd door stalinistische agenten, was de belangrijkste auteur. Breton en Rivera steunden de tekst. Dit jaar vieren we de 70ste verjaardag van het Manifest.

    Dossier door Manny Thain

    Het manifest was een oproep aan radicale artiesten en schrijvers. Het verwierp het fascisme en het stalinisme, twee dictaturen die de artistieke uitdrukkingen beperkten en onderdrukten terwijl ze tegelijk ook de oppositie van de arbeiders in bloed onderdompelden. Het manifest was tevens een standpunt over de rol van kunst en cultuur in een klassensamenleving.

    Wat had deze mensen op dit specifieke ogenblik samengebracht? Het was een bijzonder woelige periode met een wereld die een aanloop nam naar een nieuwe oorlog. De internationale kapitalistische economie was in ernstige crisis. Het fascisme was aan de macht gekomen in Italië, Portugal, Duitsland en Spanje waar de revolutie net een nederlaag had geleden. Er waren massale opstanden in Frankrijk, de VS, China en elders.

    Stalin consolideerde zijn greep op de macht in Rusland en gaf bevel tot showprocessen tegen revolutionaire socialisten en andere militanten werden naar werkkampen gestuurd. De heersende stalinistische bureaucratie en haar “Communistische Internationale” waren hun greep op de zogenaamde “communistische” partijen in heel de wereld aan het versterken. In Spanje betekende dit dat een bewuste contrarevolutionaire rol werd gespeeld, waarbij de arbeiders en boeren in de socialistische, Trotskistische of anarchistische bewegingen werden verraden.

    In 1938 lag Trotski aan de basis van de Vierde Internationale – een erkenning dat de Derde (Communistische) Internationale nooit nog een revolutionaire rol zou spelen. Het was een tijdperk waarin posities werden ingenomen. Iedere activist moest zichzelf een aantal vragen stellen: steun ik het kapitalisme, het stalinisme of diegenen die zich tegen beiden verzetten?

    Wat had dit echter te maken met de surrealisten? Vanuit een actueel perspectief kan dat erg bizar lijken. Dat is echter grotendeels toe te schrijven aan het feit dat de radicale politieke standpunten van de surrealistische beweging vandaag uit de gevestigde kunstgeschiedenis werden weg gegomd. De surrealistische kunst behoudt tot vandaag een grote populariteit met daarbijhorende winstgevende tentoonstellingen en een prominente plaats in musea voor moderne kunst. Bovendien is er een grote invloed op kunst, film, literatuur,… Soms wordt vermeld dat de surrealisten ook radicalen waren met invloeden van anarchistische of socialistische opvattingen. Er wordt gewezen op splitsingen in de beweging, uitsluitingen en meningsverschillen. Meestal wordt echter niet verder gegaan.

    Dat is nogal beperkt. Het surrealisme was door en door revolutionair. Er kan gesteld worden dat het enkel over de revolutie ging en over niets anders. De surrealisten wilden het establishment en haar controle op de kunst en het denken breken. Ze wilden de conventies inzake artistieke regels doorbreken. Ze experimenteerden en waren vaak pioniers op het vlak van revolutionaire technieken. Geautomatiseerd schrijven bijvoorbeeld brak met alle rigide literaire structuren. Iedereen kon het, iedereen werd aangemoedigd om het te doen. De surrealisten begrepen dat de kunst pas voor iedereen kon bevrijd worden op basis van radicale sociale verandering. Dat betekent een revolutie die de macht uit de handen van de kapitalistische heersende klasse neemt en het in de handen plaatst van de massa, de arbeidersklasse.

    De geboorte van het surrealisme

    De oorsprong van het surrealisme bevond zich in de nihilistische Westerse Dadaïstische kunstbeweging van het begin van de 20ste eeuw. De internationale massaradicalisering die gepaard ging met het einde van de Eerste Wereldoorlog – het meest spectaculair geïllustreerd met de Russische revolutie van 1917 waarbij de arbeiders onder leiding van een marxistische partij effectief de macht namen – had een impact op artiesten, net zoals het dat had op andere delen van de samenleving.

    De surrealisten vielen daarbij op. Deze beweging bestond uit erg diverse individuen en stromingen, met veel verschillende opvattingen en methoden, maar in het algemeen was het surrealisme een radicale linkse beweging. In 1924 schreef André Breton het “Manifest van het Surrealisme” dat het begin betekende van de surrealistische beweging waarin hijzelf een centrale rol speelde naast Louis Aragon en Philippe Soupault. Eén van de meest verregaande doelstellingen van de beweging was om mensen actief te laten deelnemen aan kunst, niet als toeschouwers maar als kunstenaars die zelf ook kunst produceren. De surrealisten namen aan politieke activiteiten deel om de nodige sociale en economische verandering te bekomen. Er waren zelfs formele discussies binnen de surrealistische beweging over de vraag of ze al dan niet zouden aansluiten bij communistische partijen.

    De “officiële” geschiedenis van het surrealisme legt sterk de nadruk op de mannelijke leiders van de beweging, maar ook heel wat vrouwen speelden een belangrijke rol in de artistieke en politieke ontwikkeling van de beweging. Zo speelde Denise Naville met haar man Pierre Naville, twee pioniers van het surrealisme, een belangrijke rol in de strijd tegen het stalinisme. Denise Naville was een cruciale verbindingspersoon tussen de Franse surrealisten en Duitse artiesten. Ze vertaalde werken van Trotski naar het Duits, naast werken van Marx, Engels en anderen.

    Het surrealisme werd ook sterk beïnvloed door nieuwe baanbrekende psychologische theorieën, in het bijzonder de psychoanalyse van Freud, en Breton omschreef dit als een “puur psychisch automatisme” met een poging om ofwel verbaal ofwel geschreven of op een andere manier een uitdrukking te bieden voor het echte functioneren van het denken. “Het dictaat van het denken, in de afwezigheid van iedere controle van de rede, sluit iedere esthetische of morele bekommernis uit”. De samenleving moest bevrijd worden van de beperking van de controle van de heersende klasse opdat het denken zou kunnen worden bevrijd.

    De surrealistische beweging gaf een aantal tijdschriften uit zoals “La révolution surréaliste” (1924-1930, met Pierre Naville in de redactie) of “Le surréalisme au service de la révolution” (1930-33). Deze publicaties gaven de beweging een zekere cohesie en zorgden ervoor dat deze opvattingen ook buiten Frankrijk verspreid raakten.

    Een cultureel keurslijf

    Het was natuurlijk logisch dat de surrealisten steeds meer onder invloed kwamen van de partijen en groepen die schijnbaar leiding konden geven aan revolutionaire strijd. In de jaren 1920 en 1930 waren dat de verschillende communistische partijen, massale arbeiderspartijen die werden gesteund door de eerste arbeidersstaat in de Sovjetunie. Het zou voor velen tijd vergen om de fouten en het verraad van het stalinisme in te zien. Sommigen, zoals Aragon, kwamen zelfs nooit tot die conclusie.

    De stalinistische bureaucratie in Rusland gebruikte haar partijen in heel de wereld om artiesten en schrijvers in een cultureel keurslijf te krijgen. Ze moesten zonder enige twijfel Stalin en diens groteske vervorming van het socialisme bewieroken. Vrijheid van uitdrukking werd ondergeschikt gemaakt aan doctrines over “proletarische literatuur” en “socialistisch realisme”.

    De macht van Stalin en de geprivilegieerde kaste raakte steeds meer geconsolideerd en daarmee samengaand werden alle vrijheden en stappen vooruit van de revolutie van 1917 terug aan banden gelegd. Uiteindelijk bleef er weinig over naast de economische basis van een geplande, genationaliseerde economie – de socialistische fundamenten waren echter nog amper herkenbaar – en de sociale basisvoorzieningen als werk, huisvesting en sociale zekerheid.

    Met de Moskouse processen vanaf 1936 begon Stalin een systematische vervolging van de echte revolutionairen. De overblijvende elementen van arbeidersdemocratie werden ontmanteld. De processen vormden een keerpunt voor velen in de surrealistische beweging om zich openlijk te keren tegen het stalinisme. Dat ging gepaard met het verlies van een machtige bondgenoot met een sterk partij-apparaat en een grote invloed, ook in intellectuele kringen. Hierdoor bereikte de surrealistische beweging reeds in 1936 haar hoogtepunt met de International Surrealist Exhibition in Londen.

    Het Manifest

    Het manifest “Naar een vrije revolutionaire kunst” werd afgewerkt op 25 juli 1938 en in de herfsteditie van Partisan Review gepubliceerd. Het manifest werd ondertekend door Diego Rivera en André Breton. Het werd ook gepubliceerd in een collectie van Trotski’s werken over kunst en revolutie. Breton stelde in 1953 dat Trotski de belangrijkste auteur van het werk was.

    Het manifest handelt over verschillende thema’s en is niet erg lang – zelfs iets korter dan dit artikel. Het gaat in op de crisis waarmee de beschaving werd geconfronteerd, niet enkel door de toen aankomende oorlog maar ook meer algemeen. Tegen die achtergrond werd de positie van artiesten en wetenschappers steeds moeilijker omdat ze zich moesten plooien naar de wensen en eisen van de verschillende heersende klassen en elites. Daarbij werd vooral gewezen op de regimes van Hitler en Stalin.

    Het manifest verwierp het abstracte idee dat kunst ergens neutraal zou kunnen zijn in een klassensamenleving. “Neutraliteit” zou in feite een verderzetting van het status quo betekenen. Of met andere woorden: het behoud van het kapitalisme of het stalinisme. “Echte kunst kan niet anders dan revolutionair zijn en niet anders dan te streven naar een complete en radicale heropbouw van de samenleving. Daar moet het een rol in spelen, al was het maar om een intellectuele creatie te scheppen die breekt met de ketenen ons binden, om uiteindelijk de mensheid toe te laten om zichzelf op te werken tot die hoogten die in het verleden enkel werden bereikt door geïsoleerde genieën. We erkennen dat enkel de sociale revolutie het pad kan voorbereiden voor een nieuwe cultuur. Als we echter iedere solidariteit met de bureaucratie die nu aan de macht is in de Sovjetunie verwerpen, dan is dit omdat het volgens ons geen communisme vertegenwoordigt, maar de meest verraderlijke en gevaarlijke vijand.”

    Het manifest legde uit wat de rol van artiesten kon zijn in het duidelijk maken van de echte aard van deze systemen. Het ging in tegen iedere vorm van controle op artistieke expressies: “In het proces van artistieke creatie, moet de verbeelding los staan van alle beperkingen en mag het onder geen enkel voorwendsel toelaten om zich aan bepaalde grenzen te onderwerpen… We herhalen onze bewuste bedoeling om de formule van een complete vrijheid van kunst te verdedigen.”

    Heel wat aspecten van het manifest vinden we ook terug in andere geschriften van Trotski, zoals “Literatuur en revolutie” (1924) of zijn beschrijving van de degeneratie van de Sovjetunie in “De Verraden Revolutie” 1937). In de jaren die onmiddellijk volgden op de Russische revolutie was Trotski één van de belangrijkste organisatoren van de nieuwe arbeidersstaat. Hij verdedigde consistent de noodzaak van artistieke vrijheid. Het manifest maakt ook duidelijk welke houding een echte arbeidersdemocratie zou moeten innemen: “Als voor de betere ontwikkeling van de materiële productiekrachten de revolutie moet bouwen aan een socialistisch regime met een gecentraliseerde controle, dan moet er op het vlak van intellectuele creaties eerst en vooral een anarchistisch regime van individuele vrijheid worden gevestigd. Geen autoriteit, geen dictaten, geen enkel spoor van orders van bovenaf.”

    Het manifest begreep waarom artiesten zich naar de stalinistische organisaties richtten, maar het legde uit dat de censuur of volgzaamheid uiteindelijk leiden tot demoralisatie of cynisch carrièrisme.

    Artiesten aller landen, verenigt u

    Het manifest was niet enkel een analyse van de toenmalige situatie. Het was een manifest, een oproep tot actie. En dus was er ook een stuk over hoe de internationale beweging moest worden opgebouwd: “We weten dat er vandaag duizenden en duizenden geïsoleerde denkers en artiesten over heel de wereld verspreid zijn, hun stemmen worden echter overroepen door de luide schreeuwers in dienst van gedisciplineerde leugenaars. Honderden kleine lokale magazines proberen jongeren rond zich te verzamelen, nieuwe wegen te zoeken en dat zonder subsidies. Iedere progressieve tendens in de kunst wordt door de fascisten als “gedegenereerd” omschreven. Iedere vrije creatie wordt als “fascistisch” bestempeld door de stalinisten. De onafhankelijke revolutionaire kunst moet haar krachten verzamelen voor de strijd tegen reactionaire vervolging.”

    Het manifest biedt ook een opvallende kijk op de verhouding tussen kunst, klasse, samenleving en dictatuur. Het werd geschreven tegen een specifieke historische achtergrond, maar kan nog steeds dienen om een algemene marxistische benadering van kunst en cultuur duidelijk te maken.

    De publicatie van het manifest werd gevolgd door het opzetten van een embryo van een revolutionaire organisatie van artiesten, de FIARI (Fédération Internationale de l’Art Révolutionnaire Indépendant). Dit was een poging om een anti-fascistische en anti-stalinistische beweging op te bouwen. Het potentieel was zeker aanwezig. De Franse afdeling publiceerde twee nummers van haar blad Clé (Sleutel) in januari en februari 1939. Het blad bleef niet lang bestaan, maar was wel een uitdrukking van de steun die het kreeg. Zo waren er artikels van de Russische revolutionair Victor Serge (over de Sovjetunie en zijn steun aan de FIARI) of de Franse surrealistische dichter Benjamin Péret (over Spanje). In het eerste nummer was er ook een verklaring van het Nationaal Comité van FIARI over de verdediging van het asielrecht. Simeone Kahn, een cruciale figuur in de ontwikkeling van de vroege surrealistische beweging, sloot zich in 1939 ook aan bij de FIARI. Tussen 1921 en 1929 was ze getrouwd met Breton en zij overtuigde Breton om de Dadaïstische beweging achter zich te laten. In de gepolariseerde situatie onmiddellijk voor de Tweede Wereldoorlog slaagde de FIARI er echter niet in om echt een massale aanhang op te bouwen.

    Breton gaf zijn steun aan de revolutie nooit op. Ook niet toen Trotski werd vermoord in Mexico op 21 augustus 1940 (door Ramón Mercader, een agent van Stalin). Hij vluchtte voor de nazibezetters in Frankrijk, maar keerde in 1946 terug om de surrealistische beweging uit te bouwen en zich ook politiek te engageren. Hij overleed in Parijs op 28 september 1966 op 70-jarige leeftijd.

    Met de 70ste verjaardag van het Manifest “Naar een revolutionaire kunst” is het hoog tijd voor socialisten – en zeker voor trotskisten – om de echte geschiedenis van het surrealisme en haar revolutionaire geschiedenis op te nemen. We moeten opkomen voor een democratisch socialisme, voor democratische arbeidersstaten. Dat was de kern van Trotski’s leven en dood. Hij moest daarbij ingaan tegen de kapitalisten, maar ook tegen het stalinisme. Het is geen toeval dat André Breton samen streed met Leon Trotski. De band tussen beiden werd samengevat in de laatste lijnen van hun manifest:

    De onafhankelijkheid van kunst – voor de revolutie

    De revolutie – voor de volledige bevrijding van kunst!

  • Rebelse boeken. “Partizanen in Vlaanderen” door Louis Van Brussel

    Er bestaan tal van boeken over de collaboratie in ons land. Ook werd de vervolging van collaborateurs na de oorlog uitgebreid beschreven in tal van boeken. Het is minder makkelijk om het verhaal van de verzetsstrijders te vinden. Louis Van Brussel speelde een belangrijke rol in het gewapende verzet tegen de nazibezetting en maakte in 1971 een indrukwekkend verslag op van dit verzet. Nu is het boek soms moeilijk te vinden, maar daarom zeker niet minder interessant en nuttig voor een nieuwe generatie anti-fascisten.

    Louis Van Brussel was in het partizanenleger actief in het Leuvense en speelde tegen het einde van de oorlog ook een cruciale rol in de nationale organen van dat leger. Zijn boek verscheen begin jaren 1970, het werd uitgegeven door de Stichting Frans Masereel. De auteur getuigt van een bescheiden opstelling. Hij stelde: “Dit werk heeft noch de pretentie een literaire hoogvlieger te zijn, noch die van de volledige geschiedenis van het Belgisch Partizanenleger, laat staan van die van de weerstand tout court. Het zijn eenvoudigweg de belevenissen van een gewone arbeider doorheen de stormachtige periode van de opkomst en de verpletting van het fascisme.”

    Het boek leest als een trein en brengt een uitermate gedetailleerd verslag van heel wat acties van de partizanen en van het linkse verzet tegen de nazi’s in het Leuvense, maar ook daarbuiten. Een rode draad doorheen het boek is deze van de kracht van solidariteit, ook in moeilijke omstandigheden, op basis van een bewuste klassenbenadering. De solidariteit onder gewone werkenden is heel groot en zorgt ervoor dat bewuste arbeiders tot grootste daden in staat zijn.

    Louis Van Brussel is een opmerkelijk figuur: een klassenbewuste arbeider die op jonge leeftijd actief wordt in de socialistische beweging en zich ergert aan de houding van zijn partijleiding bij het uitbreken van de oorlog. Van Brussel neemt onmiddellijk de strijd op samen met zijn werkmakkers. In het Leuvense worden al snel verzetsgroepen opgezet van socialistische en communistische arbeiders die nauw samenwerken bij het verspreiden van hun sluikpers en het saboteren van de Duitse bezetters. Vooral het aantal acties op en rond de spoorverbindingen in het Leuvense is indrukwekkend en een constant terugkerend fenomeen in dit boek. Van Brussel en zijn kameraden hebben iets met treinen. Ze kiezen er terecht voor om het verzet niet zozeer te laten concentreren op het neerschieten van individuele collaborateurs, maar op het saboteren van de communicatie en bevoorradingslijnen van de nazi’s.

    Het Leuvense verzet bestond vooral uit arbeiders die wisten hoe ze met machines, explosieven,… moesten omgaan. Bovendien was er een grote invloed onder de collega-arbeiders en brede lagen van de bevolking. De verzetsstrijders werden zelfs geholpen door gendarmes die onder bevel van de Duitsers stonden, maar tegelijk al eens iets door de vingers keken als het van de partizanen kwam. De Leuvense verzetsgroep was wellicht één van de meest efficiënte van heel het land omdat het strikt was georganiseerd en met een klassenbewuste politiek haar acties opzette.

    Van Brussel maakt in het boek meermaals duidelijk dat het enkel op basis van de solidariteit was dat hij zelf de oorlog levend doorkwam. Hij moest al snel in illegaliteit werken en moest op tal van plaatsen onderduiken. Al vroeg in de oorlog kreeg hij op zo’n onderduikadres een anoniem briefje onder de deur geschoven om hem te waarschuwen dat er een Duitse inval zou komen. Na de oorlog bleek het briefje te komen van een politie-agent die op het gemeentehuis een gesprek had afgeluisterd tussen de oorlogsburgemeester van Kessel-Lo en de Feldkommandatur. Het boek van Van Brussel staat vol met dit soort voorbeelden van solidariteit tegen de nazi’s.

    In het boek blijkt dat er vooral een erg praktische benadering was van het verzet tegen de nazi’s. De efficiëntie was een belangrijk aspect, net als het goed georganiseerd zijn. Het waren ook dit soort elementen die schijnbaar van doorslaggevend belang waren bij Van Brussel om na een lange samenwerking met de partizanen en het Onafhankelijkheidsfront ook effectief toe te treden tot de KPB.

    De goede organisatie van het Leuvense verzet valt ook op bij de nationale structuren van het verzet en Van Brussel maakt al snel promotie en begint nationale functies op te nemen. De repressie van de Duitsers houdt lelijk huis, ook onder de verzetsstrijders en het Nationaal Commando. Van Brussel wordt op 25 jarige leeftijd Nationale Stafchef van het partizanenleger. Hij was erg jong voor een dergelijke functie, maar de ervaring van jarenlange strijd en verzet tegen de nazibezetters bezorgde Van Brussel een grote autoriteit en wellicht ook maturiteit om in staat te zijn deze verantwoordelijke functie uit te oefenen.

    Het boek beschrijft levendig de moeilijkheden en de vindingrijkheid van de antifascistische strijders tijdens de nazi-bezetting. Van Brussel kon daarbij steeds rekenen op de steun van zijn vrouw, die ook dienst deed als boodschapper en secretaresse.

    Een interessant en wellicht controversieel element is natuurlijk de situatie na de bevrijding en vooral de demobilisatie door de nationale regering die opriep tot ontwapening van het verzet. Dat kwam niet goed aan bij de partizanen. Van Brussel beschrijft vanuit een praktische benadering de periode van dubbelmacht: de regering probeerde de touwtjes terug in handen te nemen, maar tegelijk had het gewapende verzet in de praktijk nog steeds meer te zeggen. Hij schrijft hoe de Leuvense rijkswachttop de partizanen liet weten dat ze niet zouden optreden tegen een betoging van de partizanen tegen de ontwapening. “Hoe zouden zij ook? Wij zijn minstens tien-twintigmaal sterker en oneindig veel beter bewapend dan de rijkswacht terwijl onze manschappen al heel wat meer achter de rug hebben.” Dat is vanuit een puur militair standpunt geschreven, maar ook onder de arbeiders en hun gezinnen was er een brede steun voor de partizanen en het gewapend verzet. De regering en de burgerij slaagden er enkel in om terug alle lakens naar zich toe te trekken omdat het potentieel voor een revolutionaire beweging niet werd benut, onder meer door twijfel en aarzeling van de leiding (onder meer de communistische ministers die onder invloed van Moskou stonden).

    Van Brussel blijft op de vlakte over deze periode, maar je merkt dat hij het er moeilijk mee had. Het gebrekkige antwoord van de KPB-leiding en de ontwapening van het verzet, maakte het voor de Duitsers makkelijker om een wanhoopsoffensief in te zetten in de Ardennen. Hierbij werd Van Brussel voor het eerst gevangen genomen door de Duitsers. Daarmee wordt het failliet van de ontwapeningspolitiek aangetoond. Alleen heeft Van Brussel er vanuit zijn praktische benadering geen politiek antwoord op. Hij was vanuit de praktijk van de strijdbare communistische militanten toegetreden tot de KPB en werkte na de oorlog een tijdlang als vrijgestelde voor de partij. Onderhuids voel je echter de spanning bij de periode van de bevrijding. Dat was een spanning tussen het potentieel en de mogelijkheden voor de arbeiders en hun gewapend verzet om zelf de touwtjes in handen te nemen, tegenover de remmende factoren die ook aanwezig waren bij de leiding van de KPB.

    Die vaststelling doet uiteraard geen afbreuk aan het moedige en doortastende verhaal van partizanenleider Van Brussel. Ook voor jonge anti-fascistische militanten is het belangrijk om over deze geschiedenis te lezen en er lessen uit te trekken. Het boek van Van Brussel kan als inspiratiebron dienen, maar moet worden aangevuld met een meer politieke achtergrond waartegen het verzet zich afspeelde. Alleszins vinden wij dat dit boek een prachtige hulde brengt aan de vele arbeiders die hun leven geriskeerd, of zelfs gelaten, hebben om ons te bevrijden van de heerschappij van het nazisme.

  • Recensie. Freedom Next Time door John Pilger

    Dit is wellicht het meest politieke boek van de onderzoeksjournalist john Pilger. Zoals zijn vorige werken, Hidden Agendas, Heroes en Distant Voices, omvat ook dit boek een reeks kortere stukjes die allemaal handelen over het lot van onderdrukte bevolkingsgroepen wiens stem zelden wordt gehoord in de gevestigde media.

    Michael O’Brien, Socialist Party (Ierland)

    Als journalist houdt Pilger zich bezig met een onderzoek naar hoe de media conflicten in beeld brengt en zo de publieke opinie in het Westen probeert te manipuleren. Het eerste voorbeeld dat wordt gegeven, is dat van het eiland Diego Garcia in de Indische Oceaan. De eilandbewoners zijn er "Britse onderdanen" en moesten verplicht van het eiland verhuizen zodat dit dienst kon doen als Amerikaanse militaire basis. De bevolking van Diego Garcia heeft lang gevochten voor rechtvaardigheid, maar ze kregen amper enige aandacht in de traditionele media.

    Sommige conflicten zijn te groot om te negeren. In het boek staat een lang stuk over het conflict in Israël/Palestina. Pilger brengt een historische analyse van de vorming van de Israëlische staat en de behandeling van het Palestijnse volk binnen deze staat en in de sinds 1967 bezette gebieden. Hij brengt verslagen vanuit eerste bron over de vernielingen, controles en bombardementen door het Israëlische leger.

    Als contrast hiermee krijgen we een aantal interviews met Joodse kolonisten in Gaza die onverschillig staan tegenover het lijden dat in hun naam wordt toegebracht bij de Palestijnen. Pilger brengt hier, maar ook elders in het boek, een kritische kijk op de subjectieve invulling van de term "terrorist". Terwijl hij en veel Palestijnen de zelfmoordaanslagen zien als iets jammer en wanhoopsdaden die de Palestijnse zaak niet vooruithelpen, is het toch moeilijk om lessen over terrorisme te krijgen van een regime dat heel wat Amerikaanse militaire steun krijgt en deze ook inzet. Een positief aspect van dit boek is dat het feitelijke gegevens aanbrengt die de cohesie van de Israëlische samenleving in vraag stellen. Hij brengt het verhaal van een aantal Israëlische Joden die zich actief verzetten tegen de bezetting en de staatsterreur. Eén van de meest opvallende en ontroerende stukken in het boek is het interviews met de vader van een jong meisje die omkwam bij een zelfmoordaanslag maar toch een tegenstander bleef van de bezetting en daarbij op negatieve reacties kon rekenen uit zijn omgeving.

    Hierna volgt een stukje onder de titel “Shining India” met een andere kijk op een land dat in de traditionele media vaak wordt belicht vanuit de toplagen van de Indische samenleving. Er is een ontwikkeling van een toplaag en zelfs van middengroepen die bestaan uit het management van multinationals die naar hier kwamen. Maar voor de meerderheid van de zowat 1 miljard inwoners is het leven er in India niet op vooruitgegaan.

    Pilgers volgende halte is Zuid-Afrika. Dat stuk is voor mij het beste stuk van het boek. Het centrale thema is het verdwijnen van de politieke regels van de apartheid op het vlak van wetgeving voor paspoorten en dergelijke, terwijl de economische apartheid nog steeds van toepassing is voor de overgrote meerderheid van de zwarten. Pilger spaart zijn kritieken op de leiding van het ANC, met inbegrip van Mandela, niet. Ondanks het feit dat het ANC aan de macht is sinds 1994, heeft het niets gedaan met het programma waarvoor velen hebben gevochten en zelfs zijn omgekomen tijdens het apartheidsregime. Leidinggevende figuren van de bevrijdingsbeweging, zoals Cyril Ramaphosa (een voormalige leider van de mijnwerkersvakbond), hebben zichzelf omgevormd tot miljonairs en verdedigers van een neoliberaal beleid.

    Pilger maakt duidelijk hoe er nog voor de vrijlating van Mandela in 1990 een proces was waarbij de Zuid-Afrikaanse elite via hun politieke vertegenwoordigers in de Nationale Partij van De Klerk toenadering zochten tot de gematigde figuren in de leiding van het ANC, met inbegrip van Mandela. De apartheid was niet goed voor de zakenwereld en de blanke elite besliste dat het misschien beter zou afgeschaft worden om hun geprivilegeerde positie te beschermen.

    De uitverkoop van het ANC en van Arafat in Palestina, waar Pilger ook kort op ingaat, wordt in de inleiding van het boek verbonden met de val van de voormalige stalinistische landen en de Sovjetunie tussen 1989 en 1991. Er ging amper nog een positieve uitstraling van deze landen uit voor de arbeiders in West-Europa en Noord-Amerika, maar in heel wat nationale bevrijdingsbewegingen werd er wel nog uitgekeken naar de Sovjetunie. Dat was het geval voor de PLO en ook de ANC (waarin ook de Zuid-Afrikaanse Communistische Partij actief was en is). Toen deze regimes ineenstortten, was er een demoralisatie onder heel wat aanhangers van deze regimes. De boodschap was dat er geen alternatief mogelijk was op de kapitalistische markt. Pilger is voorzichtig genoeg om geen doembeeld te brengen en hij brengt ook interviews met mensen die vandaag nog steeds betrokken zijn in de strijd voor economische bevrijding, vandaar ook de titel van het boek.

    Het laatste deel van het boek handelt over Afghanistan. Pilger brengt opnieuw een korte en interessante geschiedenis die wordt gecombineerd met actuele gegevens over wat er gebeurt in Afghanistan. Hij ging op onderzoek in Afghanistan en luisterde naar wat gewone Afghanen te vertellen hebben over de misdaden van de Taliban, de door de VS gesteunde Noordelijke Alliantie en de VS-militairen zelf. Pilger gaat van Afghanistan naar het Pentagon voor enkele interviews van topfiguren uit de omgeving van Bush. De ingeving van Pilger om deze mensen de koord aan te bieden waarmee ze zichzelf ophangen tijdens de interviews, biedt enkele momenten van zwarte humor.

    Wie nog maar recent met politiek bezig is of hierin is geïnteresseerd, moet zeker eens iets van Pilger lezen. Je zal nooit meer op een zelfde wijze naar de traditionele media kijken op het vlak van nieuwsberichten.

    Freedom Next Time, door John Pilger. Bantam Press, Random House, 2006

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop