Your cart is currently empty!
Category: Recensies/Cultuur
-
Linkse socialisten op concert van Anti-Flag. Interview
Gisteren was er in Antwerpen een concert van Anti-Flag, een bekende anti-racistische en anti-kapitalistische punk-rock band. Eerder publiceerden we een recensie van hun nieuwe album. LSP had binnen een infostand gekregen en voerde campagne met 7 jonge leden. We vroegen en kregen een kort interview met Pat Thetic, de drummer van de groep.
Op het concert waren er 600 aanwezigen. Velen stonden erg open voor onze standpunten en waren bereid om daar ets aan bij te dragen. We haalden 125 euro strijdfonds op en verkochten 14 exemplaren van ons maandblad.
De sfeer tijdens het concert was erg goed en tussen de nummers kwamen er vanaf het podium politieke boodschappen zoals dat het niet aan ons is om de crisis te betalen, maar dat Obama en de andere regeringsleiders wel met ons staatsgeld de corrupte banken uitbetalen.
Anti-Flag riep ook op om je te organiseren en te strijden tegen het kapitalisme dat vandaag voor velen tot armoede en miserie leidt. Het was volgens ons een zeer geslaagd optreden zowel sociaal als politiek.
En om met de woorden van Pat Thetic te eindigen: het zijn wij die iedere dag op straat staan en steun proberen te verzamelen en dat is het belangrijkste, Anti-Flag probeert hier gewoon een steentje aan bij te dragen.
-
Veertig jaar geleden: de split van de Beatles
[box type=”shadow” align=”alignright” width=”100″]
RECENSIES op SOCIALISME.be
Boek
- "Grenzeloos India. De achterkant van de globalisering" door Patrick De Vos
- “Luisteren naar de sprinkhanen” van Arundhati Roy
- “Big business met nazi-Duitsland” van Jacques Pauwels
- “Forgotten Armies” van Christopher Bayly en Tim Harper
- “Hoe de rijken de planeet vernietigen” van Hervé Kempf
- "Gaza, Geschiedenis van de Palestijnse tragedie" van Lucas Catherine en Charles Ducal
Film/ Muziek
- "District 9" van Neill Blomkamp
- "Capitalism: A love story" van Michael Moore
- “City of Life and Death” van Lu Chuan
- Anti-Flag: “The people or the gun”
[/box]
Veertig jaar geleden kwam het verhaal van de Beatles ten einde. Na zeven jaar, dertien studio-albums, 21 nummer 1 hits in de VS en een nooit geziene wereldwijde populariteit werd een punt gezet achter de groep. Naar aanleiding van deze verjaardag en de bijhorende hernieuwde aandacht voor de Beatles kijken we terug naar de blijvende inspiratie die uitgaat van de figuur van John Lennon.
De populariteit en het profiel van de groep blijft nog steeds overeind. Een nieuwe uitgave van het volledige werk van de Beatles scheerde hoge toppen met twintig verschillende albums die gelijktijdig in de top 75 stonden. De media-aandacht voor de Beatles was eveneens erg groot.
Alle leden van de groep waren erg getalenteerde individuen, maar de meest opvallende figuur binnen de Beatles was ongetwijfeld John Lennon. Zijn werk met de groep maar ook zijn solo-materiaal (tot en met zijn album Double Fantasy dat slechts een maand voor de moord op Lennon werd uitgebracht in 1980) toont een verbale vaardigheid, muzikaal vakmanschap, bereidheid tot experiment en zeker ook een empathie waarbij hij werd beïnvloed door gebeurtenissen, zowel op persoonlijk vlak, lokale gebeurtenissen als wereldevenementen.
Het feit dat Lennon snel geraakt werd door wereldse gebeurtenissen gecombineerd met een instinctieve sympathie voor de “underdog”, leidde er toe dat Lennon politieke standpunten innam en zich zelfs een tijdlang omschreef als een socialist. Dit is een aspect van de geschiedenis van de Beatles dat minder uitgebreid aan bod kwam bij de mediaberichtgeving rond de veertigste verjaardag van de split van de Beatles.
De centrale tegenstelling bestond er in dat de Beatles enerzijds de grootste groep ooit waren met een enorme merchandising rond de groep en agressieve promotiecampagnes, maar anderzijds werden de leden van de groep en zeker Lennon door de wereldgebeurtenissen steeds verder van de mainstream weg geduwd.
Lennon was in 1940 geboren en in comfortabele omstandigheden opgebracht door zijn tante Mimi. Hij kwam zeker niet van een rijke achtergrond, maar bij de Beatles was hij wel van de best gestelde afkomst. Hij was een tafelspringer en zocht de aandacht op, zowel in zijn kindertijd als in zijn tienerperiode. Dit kan wellicht deels verklaard worden door de hechtingsstoornis van Lennon tegenover zijn ouders.
De steile opgang van de populariteit van de Beatles sterkte in zekere zin het ego van Lennon. Tegelijk voelde hij zich echter steeds meer beperkt door zijn roem. In de VS werd bijvoorbeeld beweerd dat de groep “groter waren dan Jezus”. Het imago dat werd gecreëerd door manager Brian Epstein zette een grote druk op Lennon en co om zich buiten iedere controverse te houden.
Tegelijk was er de enorm grote beweging tegen de oorlog in Vietnam. Lennon raakte bovendien steeds meer beïnvloed door de “hippie scène” en pacifistische idealen. Hij wou zijn positie daar ook voor gebruiken. In een biografie van Lennon door Ray Coleman staat: “Lennon wou de Amerikaanse agressie in Vietnam publiek veroordelen en dat op het hoogtepunt van de roem van de Beatles. Epstein waarschuwde hem en John wou een tijdlang vermijden dat de sneltrein van de Beatlemania zou stokken. Hij volgde de ‘partijlijn’. Dat was een bittere pil.”
Maar Lennon bleef zich niet inhouden. In een later interview met het linkse jongerenblad Red Mole (“rode mol”) stelde hij: “Er kwam een tijd dat George en ik zeiden: ‘Luister, als we er naar gevraagd worden, zullen we zeggen dat we die oorlog niet goed vinden en dat ze daar onmiddellijk weg moeten.’ Dat is ook wat we deden. Op dat ogenblik was dit een vrij radicale stellingname, zeker voor de ‘Fab Four’.”
Lennon bleef bij zijn anti-oorlogsstandpunten en zijn pacifisme, maar raakte nadien meer beïnvloed door een met drugs overspoelde psychedelische scène waar hij deel van zou gaan uitmaken. Dit duwde hem in naar meer individualistische, idealistische en zelfs religieuze antwoorden op de vragen die hij zich stelde. Hij had zowel op persoonlijk vlak als over het lijden van de massa’s in de neo-koloniale wereld vragen.
De Beatles trokken in 1968 op spirituele reis naar India bijgestaan door Maharashi Yogi. In deze periode schreven ze heel wat songs die zouden verschijnen op het Witte Album. De ervaringen in India werden een desillusie voor Lennon die ontgoocheld raakte in heel wat van de spirituele opvattingen die hij was gevolgd. Deze ontwikkeling uitte zich onder meer in het liedje Sexy Sadie waarin sarcastisch werd uitgehaald naar Maharishi. Op hetzelfde ogenblik werd de wereld opgeschrikt door mei 68 in Frankrijk met een grote algemene staking. Lennon volgde de actualiteit op de voet en kwam op deze basis tot pertinente vragen over hoe de samenleving kan worden veranderd en welk soort samenleving dan wel in de plaats moet komen.
Het ambigue antwoord van Lennon op deze vragen werd samengevat in de song “Revolution”. Daar bestaan overigens twee versies van. Het pacifisme van Lennon zorgde ervoor dat hij bang was dat oproepen tot revolutie zouden leiden tot gewelddadige onderdrukking door de staat. In de eerste versie van Revolution stelt Lennon: “you can count me out”. In de versie op het Witte Album is de tekst veranderd en wordt afwisselend gezongen “you can count me out/in.” Dat was een grote stap voor Lennon die van een wil tot verandering op basis van idealisme en individuele verandering – “revolutie in de geesten” – begon uit te kijken naar massabewegingen en collectieve strijd.
Lennon en zijn partner, Yoko Ono, raakten hierop meer betrokken bij protestacties en ze waren zich bewust van hoe hun positie en profiel daartoe kon worden gebruikt. Het “bed-in” protest was wat dubbelzinnig en naïef, maar het was wel een oprechte actie.
De splitsing van de Beatles in 1969 ging samen met een groeiende ontgoocheling in de idealen van de hippies en een wil tot echte verandering. Lennon vatte dit zelf samen: “Er zijn nu wel veel mensen met lang haar en middenklasse kinderen met mooie kledij. Maar er is niets veranderd, we hebben onszelf anders aangekleed maar intussen zijn het nog dezelfde figuren die alles beslissen.”
De periode 1970-73 was er voor Lennon een van politieke standpunten in zijn muziek. Hij was zowel op vlak van teksten als qua muzikale ritmes beïnvloed door de slogans op betogingen. Hij maakte een aantal songs met de expliciete bedoeling dat ze zouden worden overgenomen door arbeiders en jongeren die in strijd gingen. “Power to the People” is daar een voorbeeld van: “Say we want a revolution/ We better get on right away / We’re going to bring you down / when we come into town / Singing power to the people.”
Je kan natuurlijk stellen dat anderen een beter beeld van het leven en de strijd van de arbeiders hebben gebracht in hun muziek of kunst en daarbij een meer subtiele oproep tot verandering brachten. Maar het is belangrijk dat een figuur als Lennon probeerde om massabewegingen vooruit te helpen. De slogans in zijn muziek kwamen voort uit een band met het idee van strijd en persoonlijke vragen over hoe hij daar zelf een rol kon spelen.
Hij toonde ook op financieel vlak zijn steun. Biograaf Ray Coleman legt uit: “De burgerrechtenbeweging in Noord-Ierland liep uit op een burgeroorlog. De regering-Nixon verliet de zachte aanpak toen vier studenten van Kent State University werden vermoord tijdens een betoging in 1970. De Lennons werden steeds actiever in radicale politieke kringen. Ze gaven geld aan het Black House van Malcolm X, namen de single “Do the Oz” op voor de beklaagden in een rechtszaak,…” Op dat ogenblik benoemde Lennon zijn alternatieve samenleving als socialisme. Het beeld dat hij had van een alternatief vatte hij samen in ‘Imagine’. Die song blijft immens populair onder brede lagen van de bevolking.
Na zijn verhuis naar de VS bleef Lennon actief in radicale kringen. Hij trad op voor benefiets van de Amerikaanse vakbonden, haalde steun op voor de Ierse burgerrechtenbeweging en bleef zich tegen de oorlog verzetten. Lennon wou in 1972 een tournee van 33 dagen houden als onderdeel van een campagne om Nixon uit het Witte Huis weg te krijgen. De regering was bang van het mogelijke effect van een dergelijke campagne. De telefoon van Lennon werd afgeluisterd en de FBI plaatste hem onder toezicht. Op die basis werd een procedure ingezet om Lennon uit het land te zetten.
De strijd tegen een mogelijke deportatie vergde heel wat tijd en energie van Lennon waardoor de plannen voor de anti-Nixon tournee werden opgeborgen. Lennon was ook erg ontgoocheld toen Nixon terug werd verkozen. Een burn-out na zijn strijd tegen deportatie en het feit dat hij verwijderd raakte van de georganiseerde arbeidersklasse, zorgden ervoor dat Lennon minder betrokken bleef op politiek vlak.
Maar de ideeën waar Lennon voor opkwam in deze periode, bleven overeind tot aan zijn dood. Zijn centrale uitdaging was om zijn plaats in de samenleving en zijn roem te rijmen met het idee van massastrijd. Bijna dertig jaar na zijn dood en veertig jaar na de split van de band die hem eeuwige roem opleverde, geniet een brede laag van de bevolking nog steeds van zijn muzikale talent. Een steeds groeiende laag raakt geïnspireerd door gelijkaardige strijdbewegingen die ook voor Lennon een grote rol speelden. Door ons te organiseren en een beweging op te bouwen, kunnen we effectief tot een andere samenleving komen.
-
Film: District 9
[box type=”shadow” align=”alignright” width=”100″]
RECENSIES op SOCIALISME.be
Boek
- “Luisteren naar de sprinkhanen” van Arundhati Roy
- “Big business met nazi-Duitsland” van Jacques Pauwels
- “Forgotten Armies” van Christopher Bayly en Tim Harper
- “Hoe de rijken de planeet vernietigen” van Hervé Kempf
- "Gaza, Geschiedenis van de Palestijnse tragedie" van Lucas Catherine en Charles Ducal
- “Staatsgevangene n°1. De geheime dagboeken van premier Zhao Ziyang” en “Tienanmen 1989. Seven weeks that shook the world”
Film
- "Capitalism: A love story" van Michael Moore
- “City of Life and Death” van Lu Chuan
- “Looking for Eric” van Ken Loach
Muziek
- Anti-Flag: “The people or the gun”
- Billy Bragg op tournee bij mijnwerkers in Wales
[/box]
De film District 9 is een science fiction actiethriller van Neill Blomkamp. Een ruimteschip met aliens moet een noodlanding maken in Johannesburg, Zuid-Afrika, waarop de aliens in de miserie terecht komen. De film is voor Blomkamp een metafoor voor zowel de apartheid in Zuid-Afrika als meer expliciet de huidige migratiepolitiek waarbij de vluchtelingen “illegale aliens” zijn.
In de plaats van de ruimtewezens enige hulp aan te bieden, brengt de Zuid-Afrikaanse regering hen onder in een armzalige en overbevolkte sloppenwijk van Johannesburg. De wijk staat gekend als “district 9”. De sloppenwijk wordt gecontroleerd door private huurlingen die werken voor het fictieve bedrijf Multi-National United (MNU). Dat bedrijf geeft niet om het welzijn van de ruimtewezens, er wordt enkel geprobeerd om hen in leven te houden tegen een zo goedkoop mogelijke prijs. Een groep Nigeriaanse gangsters wordt toegelaten om een illegale verspreiding van voedsel op te zetten. De afkeer tegen de ruimtewezens wordt versterkt door de regering en de media en de hysterie gaat zo ver dat de wezens moeten verhuizen naar District 10, een nieuw kamp op 240 kilometer van Johannesburg.
De film zet het vaak terugkerende thema van een “buitenaardse invasie” op zijn kop. De insectoide ruimtewezens worden afschrikwekkend voorgesteld met weinig appetijtelijke eetgewoonten. Maar uiteindelijk blijken zij wel de meest sympathieke wezens te zijn, de nette managers en private soldaten zijn namelijk de echte monsters.
Het hoofdpersonage is een veldwerker van de MNU, Wikus van der Merwe. Hij moet de wezens laten weten dat ze uit hun huizen worden gezet. Hij voert zijn job uit vanuit een naïef geloof in de wet en de gevestigde orde, een geloof dat botst met de onrechtvaardigheid rond hem. Hij protesteert regelmatig tegen excessief geweld van de huurlingen, maar als de ruimtewezens weigeren te verhuizen laat hij de huurlingen hun werk doen. Doorheen de film wordt het hoofdpersonage steeds sympathieker, onder meer door het feit dat hij deels wordt blootgesteld aan mutatie waardoor hij zich moet schuilhouden in het kamp.
Een groot deel van het verhaal is gebaseerd op de Zuid-Afrikaanse apartheid waarbij District 9 een Bantustan vormt. De gedwongen verhuis van District 9 naar District 10 is direct gebaseerd op de gedwongen uitwijzing van 60.000 zwarten uit het echt bestaande District 6 in Kaapstad. Die wijk werd in 1966 uitgeroepen tot een puur blank gebied.
Naast de verwijzingen naar de apartheid wordt ook verwezen naar de actuele discussie over migratie. Er zijn bijvoorbeeld gelijkenissen tussen MNU en het bedrijf Wackenhut Corporation, een Amerikaans veiligheidsbedrijf dat private gevangenissen bezit in de VS, Zuid-Afrika en Australië. Dit bedrijf werd in 2003 opgekocht door Group 4 Falck (nu Groep 4 Securicor).
Wackenhut was berucht voor haar Australische afdeling, de Australasian Correction Management (ACM), dat zes vluchtelingencentra bezat tussen 1998 en 2003. ACM gebruikte racistische huurlingen om de veiligheid te organiseren, bespaarde op de hulpverlening en de winsten werden opgedreven door voedsel aan woekerprijzen te verkopen. Zo werd een Mars-reep voor 4 dollar het stuk verkocht!
In Australië kwamen alle vluchtelingen vanaf 1992 verplicht terecht in gevangenissen. Ze hadden vanaf 1993 ook geen toegang meer tot juridische begeleiding. De kampen bevonden zich op geïsoleerde plaatsen, zogezegd om de Australiërs te beschermen tegen exotische ziektes. In realiteit was het doel om het de vluchtelingen moeilijker te maken om zich te verzetten. Al deze elementen komen ook terug in de film. Amerikaanse kijkers zullen ook gelijkenissen zijn met de veiligheidsmuur aan de Mexicaanse grens.
De film gaat in tegen xenofobie en anti-migranten hysterie. Er wordt ook ingegaan op de rol en de hypocrisie van diegenen die een dergelijke politiek mogelijk maken en er winst uit slaan. In tegenstelling tot films als pakweg deze van Ken Loach wordt niet gedetailleerd ingegaan op de oorzaken van de slechte behandeling van vluchtelingen. Er wordt bijvoorbeeld niet echt ingegaan op de verdeel-en-heerstactieken van de kapitalisten die illegale zwartwerkers gebruiken om de algemene arbeids- en looncondities aan te pakken.
Op het einde van de film is er een vage hoop dat het ooit beter zal zijn, maar er wordt niet echt een idee gegeven van hoe dat zou kunnen bereikt worden. De film gaat niet verder dan het de mutatie van Van der Merwe waardoor die het lot van de aliens zelf ondergaat en hen overtuigt van het feit dat hun behandeling door MNU moreel verkeerd is. Hij roept op tot verzet en gebruikt daarbij de mogelijkheden die hij verwierf door zijn mutatie om een grote robot te controleren die vervolgens wordt gebruikt om dode varkens naar mensen te gooien.
Een morele oproep zal hoogstens leiden tot beperkte verandering en zal slechts enige impact hebben indien het een aanvulling is op massa-actie door de arbeiders. Mutanten die robots dode varkens laten afvuren, is niet direct een efficiënte methode om sociale verandering te bekomen. De verdeel-en-heerspolitiek kan het beste doorkruist worden door massale acties van de arbeidersklasse. Dat is hoe een einde werd gemaakt aan de apartheid en hoe de mishandeling van asielzoekers kan worden gestopt.
Blomkamp stelde dat hij vooral heeft geprobeerd om een science fiction film te maken over Johannesburg en dat het sociale element er pas nadien bijkwam. In die zin is het niet verwonderlijk dat hij geen diepgaande kijk biedt op de migratiepolitiek. Het is een strakke film met goede acteurs en spannende actiescènes. Het is ongetwijfeld de beste politieke film ooit met mutanten die robots dode varkens laten gooien.
-
Michael Moore versus het kapitalisme. Wat is het alternatief?
"Capitalism: A Love Story"
De nieuwe film van Michael Moore “Capitalism: A Love Story” kwam op vrijdag 2 oktober uit in meer dan 1.000 bioscopen in de VS. De film brengt een eenvoudige boodschap: “het kapitalisme is slecht” en moet vervangen worden door een systeem dat de belangen van de gewone bevolking laat voorgaan op de winst.
De documentaire gaat in op het lijden van de gewone hardwerkende Amerikanen die geconfronteerd worden met afdankingen, dalende lonen, enorme inschrijvingsgelden voor studenten, mensen die uit hun huis worden gezet,… Het kapitalisme wordt in de documentaire getoond als een systeem dat rot is tot op het bot. Alles wordt ondergeschikt gemaakt aan de eindeloze zoektocht naar winst.
Moore stelt dat deze film “de culminatie is van alle films die ik ooit maakte”. In vorige documentaires ging hij in op specifieke elementen zoals de gezondheidszorg (Sicko) of de automobielsector (Roger & Me). In deze film toont Moore dat de problemen waarmee we worden geconfronteerd het resultaat zijn van dit systeem en niet van enkele rotte appels of een handvol slechte bedrijven.
In een uitstekend interview op “Democracy Now” (op 24 september) stelde Moore: “Ik ben het beu om telkens rond een bepaald symptoom van het probleem te werken of te moeten ingaan op één specifiek gevolg van het kapitalisme. Ik zou dat voor de rest van mijn leven kunnen doen, maar het zal niet echt veel verandering teweeg brengen. En ik wil verandering zien… Ik zou de komende twintig jaar films kunnen blijven maken over het volgende thema rond General Motors of het volgende probleem met de gezondheidszorg, maar ik dacht dat het wel eens tijd was om de kern van de zaak aan te pakken en in te gaan op dit economische systeem met een poging om het te herstructureren zodat het de bevolking ten goede komt en niet de rijkste 1%.”
“Capitalism: A Love Story” zal miljoenen mensen duidelijk maken dat dit systeem in realiteit maar één doel heeft: winstmaximalisatie op korte termijn. Het belang van dit fenomeen – een gekende filmmaker die ingaat tegen het kapitalisme voor een miljoenenpubliek in de machtigste kapitalistische natie ter wereld – mag niet onderschat worden. Moore biedt geen duidelijk alternatief aan, maar hij opent wel een debat over de nood om het volledige sociale systeem te veranderen.
Slachtoffers van het systeem
De film brengt enkele portretten van de menselijke kost van het kapitalisme. Zo toont Moore een privaat jongerendetentiecentrum in Wilkes-Barre, Pennsylvania. De eigenaars van het centrum maken tientallen miljoenen dollar winst door rechters om te kopen waardoor er 6500 jongeren werden veroordeeld en maandenlang vastzitten voor feiten zoals het met vlees gooien naar hun ouders of het opstellen van een MySpace pagina over hun vice-directeur.
Moore spreekt met families die uit hun huis dreigen gezet te worden of arbeiders die hun werk dreigen te verliezen. Daarmee geeft hij een stem aan de woede tegenover de bazen, bankiers en politici. Moore gaat na wat er gebeurde met Randy en Donna Hacker bij wie de politie tussenkomt om hen uit het huis te zetten dat ze bouwden op hun familieboerderij. Randy Hacker stelt: “Er moet een vorm van rebellie komen tussen de mensen die niets hebben en diegenen die alles hebben… Er is geen tussenweg meer.”
In de film toont Moore aan hoe het verzekeringssysteem “dode boeren” werkt. Dat is een systeem waarmee grote bedrijven als Wal-Mart en Bank of America levensverzekeringen afsluiten voor hun personeelsleden, meestal buiten het weten van de familie om. Als de werknemer sterft, krijgen de bedrijven tienduizenden dollars (soms zelfs miljoenen) terwijl de familie niets krijgt en zelfs nog moet opdraaien voor medische kosten en de begrafenis. De bedrijven halen het meeste geld binnen als hun werknemers jong sterven.
Investeringsbanken op Wall Street zoeken nieuwe manieren om winsten te boeken nu de huizenprijzen zijn ingestort. Ze kopen miljoenen levensverzekeringen op van oudere Amerikanen. Deze verzekeringen worden opgekocht aan de helft van hun waarde en dan samen gebracht met anderen om samen te verkopen aan investeerders. Die krijgen de uitbetaling als de mensen sterven, met de grootste winsten als mensen vroeg sterven. Volgens mediaberichten zou deze markt al zowat 500 miljard dollar waard zijn (NY Times 6 september 2009).
Dat is de logica van het kapitalistische systeem: het menselijk leven zelf wordt een koopwaar. Als er ergens winst mee kan worden gemaakt, dan zal de kapitalist een manier vinden om dat ook effectief doen. Dat leidt tot een steeds grotere commercialisering en vermarkting van onze samenleving. Moore stelt dat Wall Street een “waanzinnig casino” is en brengt dit op aangepaste wijze in de documentaire: als een misdaadverhaal.
De film komt niet eens toe aan de misdaden van het kapitalisme op wereldschaal. Dit is een systeem dat iedere dag 30.000 kinderen jongeren dan vijf laat sterven omwille van armoede (cijfers van Unicef uit 2008). Dit jaar zullen er voor het eerst in de wereldgeschiedenis maar liefst 1 miljard armen zijn. De rijkdom van de 200 rijkste individuen is intussen groter dan de gezamenlijke rijkdom van de 2,6 miljard armsten die het met 2 dollar of minder per dag moeten doen. En dan wordt wereldwijd in 2009 1,47 triljoen dollar uitgegeven aan het leger (48% daarvan wordt door de VS voor haar rekening genomen). De mensheid wordt bovendien opgezadeld met een enorme ecologische catastrofe.
Kapitalisme versus democratie
Op het einde van de documentaire maakt Moore volgende conclusie: “Het kapitalisme is slecht en je kan het kwaad niet reguleren. Je moet er een einde aan maken en het vervangen door iets dat goed is voor iedereen.” Moore is erg duidelijk over de problemen van het kapitalisme, maar hij biedt geen coherent alternatief. Volgens Moore moet het kapitalisme worden vervangen door “democratie”, maar het is niet duidelijk wat hij daarmee bedoelt.
De oproep voor echte “democratie” wordt tegenover het ondemocratische karakter van het kapitalisme geplaatst. Daarmee wordt ingegaan tegen de illusie die de traditionele media en de politieke elite ons proberen op te dringen over hoe de vrije markt gepaard zou gaan met democratie.
In het interview met “Democracy Now” stelde Moore ook nog: “De rijkste één procent [van de Amerikanen] heeft nu meer rijkdom dan de 95% armsten samen. Met een dergelijke situatie bezitten die één procent rijksten niet alleen de rijkdom, maar ook het Congress. Klopt het dan wel als we dit een democratie noemen? Ik weet wel dat we alle twee of vier jaar mogen stemmen. Maar is dat alles? Kunnen we dit een democratie noemen omdat we af en toe eens mogen stemmen terwijl we niets over de economie te zeggen hebben? Daar hebben wij geen enkele inspraak in. Er is geen democratie op de werkvloer. Voor het grootste deel van ons dagelijkse leven, is het idee van democratie eigenlijk onbestaand. En ik denk dat alles beter zou zijn indien de mensen die met iets moeten werken een zeg hebben in hoe dat werkt.”
De oproep van Moore voor “democratie” betekent onder meer de opbouw van sociale bewegingen van arbeiders en onderdrukten. De film geeft enkele belangrijke voorbeelden, onder meer van strijdbewegingen die ingingen tegen het feit dat mensen uit hun huis worden gezet. Maar ook het voorbeeld van de succesvolle bedrijfsbezetting door arbeiders van Republic Windows & Doors in Chicago afgelopen december. Daar dwongen de arbeiders hun patroon om achterstallige lonen te betalen. Moore toont verschillende bedrijven die door de arbeiders werden overgenomen en democratisch worden beheerd. Hopelijk zal deze film een steun betekenen om tot gelijkaardige strijd te komen in andere gevallen.
De film legt nadruk op de nood aan strijd van onderuit en stelt het kapitalisme in vraag. Maar toch is Moore erg voorzichtig om zich geen socialist te noemen. Als Amy Goodman op Democracy Now de vraag stelt aan Moore of hij een socialist is, ontwijkt hij de vraag: “Uhh, ik ben heteroseksueel! Uhh, uhhh, ik heb wat overgewicht”.
De terughoudendheid van Moore om zich een socialist te noemen, heeft mogelijk te maken met de lange geschiedenis van anti-communisme in de VS en het feit dat het woord wordt verbonden aan de misdaden van het stalinisme. De film toont de groeiende interesse van de Amerikanen in socialisme en wijst op de recente peiling van het bureau Rasmussen waaruit bleek dat 33% de voorkeur geeft aan socialisme terwijl 30% geen voorkeur heeft in de keuze tussen kapitalisme en socialisme. Dat komt deels door de rechtse pogingen om alle hervormingen voor te stellen als “socialisme”. Maar de crisis van het kapitalisme heeft wel degelijk een impact op een beperktere legitimiteit voor dit systeem.
Heel wat omschrijvingen van Moore’s concept van “democratie” zouden beter kunnen omschreven worden als socialisme. Democratisch socialisme is niet hetzelfde als wat bestond onder de dictaturen in de Sovjetunie en elders. Het is geen top-down systeem waarbij de regering ieder aspect van het leven controleert, zoals het karikaturaal door de rechterzijde wordt voorgesteld. Het heeft ook niets te maken met de overheidstussenkomsten om de banken en bedrijven te redden met miljarden dollars van de gemeenschap. Het socialisme is ook geen samenzwering van een kleine minderheid die beweert te handelen in het belang van de “massa’s”.
De socialistische pioniers Marx en Engels legden in het Communistisch Manifest uit dat het socialisme de “beweging van de grote meerderheid is, in het belang van de grote meerderheid”. Ze legden zelf uit dat “de emancipatie van de arbeidersklasse het werk van de arbeidersklasse zelf” moet zijn.
Een socialistisch alternatief
Een socialistische samenleving zou de economie en het politieke systeem onder de democratische controle van de werkende bevolking plaatsen, het is immers hun arbeid die alle rijkdom creëert. Als we een democratische zeg hebben in wat we produceren, hoe dit gebeurt en hoe de distributie ervan verloopt, dan zou de wereld er fundamenteel anders uitzien. De aanwezige middelen zouden kunnen ingezet worden ten voordele van alle mensen en het milieu, en niet van een klein aantal superrijken zoals dit vandaag het geval is.
Als de arbeiders controleren wat er wordt geproduceerd, betekent dit dat de economie op een totaal andere basis functioneert dan vandaag met het private bezit van de productiemiddelen. Socialisten willen de grootste bedrijven, met onder meer de grote banken, automobielsector en de oliebedrijven, farmaceutische en verzekeringsbedrijven,… uit de handen van hun rijke aandeelhouders halen om ze onder publiek bezit te plaatsen met democratische arbeiderscontrole en –beheer.
Dat betekent niet dat de middelen van deze bedrijven worden overgedragen aan regeringsbureaucraten die door de traditionele politici worden aangesteld, zoals gebeurde met de recente nationalisatie van General Motors. De huidige regering is afhankelijk van een tweepartijenstelsel waarbij de politici afhankelijk zijn van wie hen betaalt: de grote bedrijven. In de plaats daarvan is er nood aan een regering die bestaat uit vertegenwoordigers van de gewone werkende bevolking.
Socialisme zou op deze manier leiden tot een enorme uitbreiding van de democratie. Een directe democratie is van essentieel belang opdat het socialisme kan slagen. In de plaats van gewoon om de paar jaar een vertegenwoordiger te verkiezen, zou socialistische democratie het nemen van collectieve beslissingen in het dagelijkse leven en functioneren van iedere werkvloer, wijk, school,… brengen. Verkozen comités op de werkvloer zouden de bestaande bazen vervangen. Dat zou leiden tot een controle op de lonen en productiemethoden, op alles dat wordt geproduceerd.
Democratische wijkcomités en comités op de werkvloer kunnen regelmatige vergaderingen houden die open staan voor iedereen en waar vertegenwoordigers worden verkozen die het comité vertegenwoordigen in regionale raden waar nationale vertegenwoordigers worden verkozen. Iedere verkozene zou niet meer verdienen dan het gemiddelde loon van een geschoolde arbeider en zou permanent afzetbaar zijn indien de beloften niet worden nagekomen.
Door de grootste bedrijven onder publiek bezit te plaatsen, zouden ze niet langer in staat zijn om stemmen te kopen en hun heerschappij op te leggen. Kijk maar naar de huidige discussie over de “hervormingen” van de gezondheidszorg. De voorzitter van het Financieel Comité van de Senaat, de democraat Max Baucus, kreeg bij de verkiezingen één dollar op vier van zijn campagnebudget van bedrijven uit de gezondheidszorg die absoluut niet gediend zijn met beperkte hervormingen die hun winsten kunnen ondermijnen. Een verkorting van de arbeidsweek tot 30 uur per week of minder, wat zeker mogelijk is als we zien hoe de productiviteit is toegenomen, zou iedereen de nodige tijd geven om deel te nemen aan discussies en debat over onze samenleving.
Als we de economie onder democratische controle en beheer van de gemeenschap plaatsen en het “waanzinnige casino” van de markt vervangen door een democratische economische planning, dan kunnen de levensstandaard van de meerderheid van de bevolking drastisch verbeteren, het milieu redden en een einde maken aan armoede en oorlog.
Een socialistische VS zou het recht op een degelijke job, huisvesting, medische voorzieningen, sociale zekerheid en onderwijs garanderen. Onder het kapitalisme worden mensen uit hun huis gezet en gedwongen om op straat te leven terwijl er miljoenen huizen leeg staan. Arbeiders worden afgedankt ondanks het feit dat er dringend nood is aan meer leraars, verplegers en openbaar vervoer. Een democratisch geplande economie zou een einde maken aan deze wrede waanzin. Het zou de bestaande middelen inzetten voor de behoeften van de meerderheid van de bevolking.
Velen zullen stellen dat socialisme onmogelijk is omdat de mensen te lui zouden zijn en niet meer zouden willen werken als er geen baas is. Moore toont in zijn film aan dat een socialistische samenleving wel mogelijk is, hij brengt het voorbeeld van verschillende bedrijven die werden overgenomen door de arbeiders. Er zijn tal van voorbeelden doorheen de geschiedenis die aantonen dat arbeiders die hun eigen bedrijf democratische beheren er zelfs in slagen om productiever te zijn. Daarmee wordt een kapitalistische mythe weerlegd.
Maar bedrijven die democratisch worden beheerd door de arbeiders kunnen niet alleenstaand en geïsoleerd een alternatief aanbieden op het kapitalisme, daarvoor is dit te kleinschalig. Echte sociale verandering zal er pas komen als machtige delen van de economie onder de democratische controle en publiek beheer worden geplaatst zodat een democratische planning van de productie mogelijk wordt.
Rol van de Democratische Partij
De film van Moore geeft een beeld van de rol van zowel de Democratische als de Republikeinse partij in het doorvoeren van maatregelen die enkel de 1% rijksten ten goede komen. Deze film is een waarschuwing voor al wie echte verandering wil: er is nood aan een alternatief op het tweepartijensysteem. Dat kan bijvoorbeeld door op te komen met onafhankelijke kandidaten bij de parlementsverkiezingen van 2010 en een nationale campagne in 2012.
Moore stopt jammer genoeg vlak voor deze belangrijke stap. De film ontmaskert de Democratische partij in de huidige crisis en op historisch vlak. Moore stelde recent echter dat hij te oud is om bij te dragen aan het opstarten van een nieuwe partij en dat het voor hem realistischer is om de Democratische partij van binnenuit te veranderen. De gebeurtenissen van de afgelopen maanden maken duidelijk dat dit een illusie is.
Moore toont hoe de Democratische verkozene Marcy Kaptur uit Toledo (Ohio) in het parlement de Amerikanen oproept om “hun eigen huizen te bezetten” als antwoord op de pogingen om hen uit hun huis te zetten. Hij toont ook de linkse Democraat Kucinich (ook uit Ohio) die zich de vraag stelt: “Is dit het Amerikaans Congress of de raad van bestuur van Goldman Sachs?”
Figuren als Kucinich zijn marginaal binnen de Democratische Partij en dienen vaak enkel om een links gezicht te geven aan de partij terwijl tegelijk gewoon verder wordt gegaan met een beleid dat de rijken ten goede komt. Belangrijke posities gaan intussen naar figuren als Christopher Dodd of Max Baucus die verkozen werden op basis van bijdragen van grote gezondheidsbedrijven en die er nu voor zorgen dat de hervormingen van de gezondheidszorg geen “publieke optie” zullen omvatten. De echte partijleiders bepalen het beleid binnen de strikte grenzen die worden bepaald door de donoren van de Democraten.
Kaptur legt uit dat er enorme druk was toen het parlement aanvankelijk tegen de 700 miljard dollar hulp aan de banken stemde in september 2008. Er werden zetels in het parlement beloofd, voorzittersposten in comités,… De maatregelen werden uiteindelijk toch goedgekeurd nadat onder meer beide presidentskandidaten, McCain en Obama, ervoor pleitten om ze goed te keuren.
Alle pogingen om de Democratische Partij te “veroveren” met de linkerzijde, hebben er tot nu toe alleen toe geleid dat de linkerzijde werd overgenomen door de Democraten waarbij bewegingen hun programma en actiemethoden gingen afzwakken om aanvaardbaar te zijn. In de plaats van beroep te doen op de Democraten of valse illusies te creëren in het idee dat deze partij kan worden omgevormd, is er nood aan een eigen partij van de werkende bevolking. Zo’n partij zou geen giften van grote bedrijven aanvaarden, maar zou een instrument zijn om sociale bewegingen te versterken in een gezamenlijke strijd tegen de grote bedrijven en tegen het kapitalisme.
De mythe van Roosevelt
Een andere zwakte in de film is het beeld dat Moore brengt van Franklin Delano Roosevelt. Die wordt in de film soms voorgesteld als een held. FDR wordt voorgesteld als de verdediger van de werkende bevolking die hun strijd ondersteunde, de vakbonden promootte en opkwam voor een degelijke levensstandaard in de jaren 1930. Moore stelt dat indien FDR enkele jaren langer had geleefd, de geschiedenis er anders zou hebben uitgezien. Het zou geleid hebben tot de goedkeuring van de “Second Bill of Rights” met het recht op een degelijke job, gezondheidszorg, onderwijs, huisvesting,…
De werkelijkheid is net iets anders dan de populaire mythes rond de New Deal en Roosevelt. De vooruitgang in de jaren 1930 was niet te danken aan Roosevelt. Er ontstonden in die tijd sterkere vakbonden, er kwam sociale zekerheid en een werkloosheidsuitkering. Dit was het resultaat van strijd van onderuit waarbij werd ingegaan tegen rechterlijke beslissingen, de politie,… Er waren massale stakingen en betogingen van werklozen.
Moore toont in zijn film niet hoe er onder het bewind van Roosevelt “meer arbeiders werden vermoord, gewond of gevangen gezet dan onder gelijk welke andere president.” (aldus de geschiedkundige Art Preis in Labor’s Giant Step). Het was enkel door de enorme druk van onderuit en de angst dat de arbeiders nog verder zouden gaan met hun acties en bijgevolg het volledige kapitalistische systeem zouden bedreigen, dat Roosevelt en het politieke establishment toegevingen moesten doen.
Deze strijdbewegingen werden vaak geleid door anti-kapitalisten – met socialisten, communisten en anarchisten – die de logica van het kapitalisme weigerden te aanvaarden tijdens de Grote Depressie. In de plaats van de logica van het kapitalisme te aanvaarden, baseerden ze zich op de behoeften van de arbeiders en hun gezinnen. De machtige arbeidersbeweging was het centrale gegeven om toegevingen af te dwingen en vooruitgang te bekomen, ook na de Wereldoorlog was dat overigens het geval met de grootste stakingsbeweging uit de geschiedenis van de VS.
Moore toont hoe de Japanners, Duitsers en Italianen na de oorlog een aantal sociale voorzieningen bekwamen die reeds werden aangehaald in de toespraak van Roosevelt over de “Second Bill of Rights”. Volgens Moore zou de VS dit moeten weten aangezien wij hielpen bij het opmaken van de grondwetten in die landen. In tegenstelling tot de manier waarop Moore het voorstelt, werden deze sociale voorzieningen enkel bekomen na massale arbeidersstrijd in deze landen en de angst dat de arbeiders zodanig zouden radicaliseren dat ze het kapitalisme in vraag zouden stellen. De film laat ook na om te vermelden hoe de bezettingstroepen van de VS ingingen tegen stakingen en arbeidersbetogingen in Japan en Duitsland na de oorlog.
Er kwamen hervormingen in Europa omwille van de sterkte van de arbeidersbeweging en de massale arbeiderspartijen die ingingen tegen de gevestigde partijen. Samen met de dreiging van de Sovjetunie en Oost-Europa zorgde dit ervoor dat de fundamenten van het Europese kapitalisme bedreigd werden.
Rol van Obama
Als het over Obama gaat, gebruikt Moore fluwelen handschoenen. Er is wat kritiek op het economische team rond Obama en op een aantal maatregelen. Maar in de film wordt het voorgesteld alsof Obama aanvankelijk een bedreiging vormde voor Wall Street en de bedrijfswereld die hem probeerden aan boord te halen door massaal veel geld te geven, Goldman Sachs was de belangrijkste donateur van Obama. Die zou nooit zo’n snelle opkomst gekend hebben indien hij niet van meet af aan steun kreeg vanuit de Amerikaanse elite die onder de indruk was van zijn capaciteiten om in te spelen op een boodschap van “hoop” en “verandering” terwijl hij tegelijk trouw dezelfde belangen dient die het al jarenlang voor het zeggen hebben.
Obama gaf de indruk alsof zijn campagne werd gefinancierd door een groot aantal kleine giften. In werkelijkheid kwam zowat de helft van zijn middelen van donateurs die meer dan 1.000 dollar gaven, vooral de rijken dus. Obama toont zich bereid om hun wensen na te komen. Moore steunde in 2008 de campagne van Obama en creëerde zelfs illusies in het beleid waar Obama voor stond. En dat ondanks het feit dat Obama steun gaf aan de hulp voor de banken, zijn verzet tegen een algemene gezondheidsverzekering of zijn oproep om extra troepen naar Afghanistan te sturen. Moore rechtvaardigde zijn steun met de stelling: “Ik hoop dat senator Obama hetzelfde is als andere politici: ze houden niet altijd hun verkiezingsbeloften. Ik zeg aan mezelf dat die beloften die hij niet zal houden deze zijn zoals het opdrijven van de oorlog in Afghanistan of de hervorming van de gezondheidszorg waarbij de winstbedrijven de toon zetten.” (Democracy Now, 31 oktober 2008)
Uiteraard zijn dat net de beloften die Obama wel nakomt. Hij stuurt 30.000 extra troepen naar Afghanistan dit jaar met discussie over de mogelijkheid om nog eens tienduizenden extra troepen te sturen. Obama laat ook toe dat de grote bedrijven uit de gezondheidszorg bepalen hoe de discussie over de gezondheidszorg verloopt.
De frustratie tegenover Obama en het beleid van de Democraten neemt toe. Net op dat ogenblik blijft Moore illusies in hen creëren. In september nog stelde hij op het congres van de vakbondsfederatie AFL-CIO dat we nu onze rug niet naar Obama moeten keren, maar dat hij onze steun nodig heeft.
De racistische elementen in de rechtse kritiek op Obama moeten ten stelligste verworpen worden. Maar het feit dat Obama een echte hervorming van de gezondheidszorg tegen houdt, de banken steunt maar geen antwoord heeft op de snel aangroeiende werkloosheid, zorgt er net voor dat er ruimte is voor een rechtse populistische beweging. De halfslachtige maatregelen van Obama en de Democraten versterken de rechtse kritiek terwijl tegelijk miljoenen arbeiders en jongeren die op echte verandering hadden gerekend, gedemoraliseerd achterblijven.
Daartegenover is het cruciaal om los van de Democraten en de Republikeinen te mobiliseren en de behoeften van de arbeiders centraal te stellen. Beeld je in dat de AFL-CIO haar miljoenen leden had gemobiliseerd in een campagne voor degelijke en algemene gezondheidszorg? Of dat de vakbonden de 450 miljoen dollar die ze in 2008 aan de Democraten gaven, hadden besteed aan de uitbouw van een nieuwe partij die opkomt tegen de afdankingen, voor degelijke gezondheidszorg en voor huisvesting?
Jammer genoeg was het de rechterzijde die mobiliseerde in de discussie rond gezondheidszorg en waren het hun standpunten die het debat domineerden. De linkerzijde wou intussen haar “vriend” in het Witte Huis niet aanvallen en bleef grotendeels stil. Dat is een probleem voor de standpunten van Moore.
In de film haalt Moore meermaals de vorige president, George W Bush, aan als deze het kapitalisme verdedigde tijdens de financiële crisis vorig jaar. Bush benadrukt dat het kapitalisme “het beste systeem ooit” is. Maar Bush staat niet alleen met dat standpunt. De rechterzijde verweet Obama dat hij een socialist was, maar in zijn autobiografie zegt de president zelf: “Onze grootste verworvenheid is ons systeem van sociale generaties, een systeem dat generaties lang constante vernieuwing aanmoedigt, individueel initiatief bevordert alsook een efficiënte verdeling van middelen… ons vrije markt systeem.”
Obama verdedigt hetzelfde systeem waar Moore een brandende kritiek op levert in zijn film. Obama is geen socialist maar probeert net om het kapitalistisch systeem te redden van een vernietigende Grote Depressie zoals deze waarmee Roosevelt destijds werd geconfronteerd. Het is geen toeval dat de centrale economische adviseurs van Obama banden hebben met Goldman Sachs en andere grote bedrijven van Wall Street. In de plaats van de gewone Amerikanen centraal te stellen, zijn het de belangen van de banken en het winstsysteem die centraal staan.
Zoals Moore aangeeft, zal het nodig zijn om te bouwen aan bewegingen van onderuit voor jobs, huisvesting, gezondheidszorg, onderwijs,… We moeten ingaan tegen de greep van de bedrijfswereld op ons politieke systeem. En daartoe moeten we breken met de Democraten en opkomen voor een nieuwe politieke partij die de miljoenen gewone arbeiders en jongeren vertegenwoordigt in de plaats van de miljonairs.
Moore was zelf ooit een toonaangevende stem in de discussie over een breuk met de Democraten. In de jaren 1990 steunde hij het initiatief om een Labor Party op te zetten, een initiatief dat uitging van een aantal progressieve vakbonden. In 2000 steunde hij de presidentscampagne van Ralph Nader.
Het einde van de Amerikaanse droom
De film “Capitalism: A Love Story” maakt duidelijk dat het VS-kapitalisme niet in staat is om de arbeiders een degelijk leven aan te bieden.
Moore gaat in op de recente veranderingen in de Amerikaanse economie en wat hij omschrijft als het einde van de Amerikaanse “liefdesaffaire” met het kapitalisme in de periode na de Tweede Wereldoorlog. De groei na de oorlog zorgde voor een verbetering van de levensstandaard van de arbeiders, ook al was dat om sociale vrede af te kopen om makkelijker winst te maken na de massale stakingsgolf vlak na de oorlog en de versterking van de arbeidersbeweging.
Miljoenen arbeidersgezinnen slaagden er in om rond te komen met één inkomen. Wie een degelijke job had op een bedrijf waar de vakbond sterk stond, kon zelfs rekenen op vier weken betaald verlof, gratis gezondheidszorg en toegang tot tandheelkunde voor het volledige gezin en een degelijk pensioen. Heel wat Amerikanen dachten dat deze levensstandaard steeds in stand zou worden gehouden en dat hun kinderen het beter zouden hebben dan zijzelf. Ook al waren er nog steeds miljoenen mensen die uit de boot vielen, zeker bij de zwarten en Latino’s.
Alle verworvenheden zijn vandaag bedreigd, net als dit elders het geval is. De kapitalisten willen hun winsten herstellen en verder uit breiden. Daartoe worden alle hervormingen die onder het kapitalisme worden afgedwongen opnieuw ter discussie gesteld. Deze hervormingen staan immers de winstmaximalisatie in de weg. Dat zal steeds het geval zijn, tenzij de fundamentele structuur van de samenleving wordt aangepakt.
De situatie tijdens de lange periode van groei na de Tweede Wereldoorlog was eigenlijk een uitzondering op de regel van de normale gang van zaken onder het kapitalisme. Moore toont kort aan hoe de economische groei grotendeels het resultaat was van de vernielingen die werden aangericht tijdens Wereldoorlog Twee in de industriële centra in West-Europa en Japan. Bovendien zorgde de Amerikaanse dominantie in de bedrijfswereld en op militair vlak ervoor dat er bevriende regimes aan de macht kwamen in voormalige koloniale landen (Iran 1954, Guatemala 1954, Chili 1973,…) of met gewelddadige militaire operaties pogingen daartoe ondernam (Vietnam).
De naoorlogse groei kwam ten einde in de jaren 1970 toen de olieprijzen de hoogte in schoten. De Duitse en Japanse competitie was hersteld. Om de winsten veilig te stellen, werd overgegaan tot een aanval op de arbeiders en de welvaartstaat. In de afgelopen periode was er een meer “normale” functionering van het kapitalisme met een wereldwijde neerwaartse spiraal op het vlak van arbeidersrechten, aanvallen op de vakbonden, financiële deregulering,… Ondanks een sterke toename van de productiviteit, zagen de arbeiders hun lonen stagneren en hun pensioenen, gezondheidszorg en werkzekerheid lagen onder vuur.
Deze trends zijn de afgelopen jaren enkel versterkt. Volgens schattingen gingen tussen 2000 en 2006 3,5 miljoen goede jobs (“met gezondheidszorg, een pensioenplan en een loon van minstens 17 dollar per uur”) verloren, dat is dus nog voor de huidige recessie. De ongelijkheid in de VS heeft haar hoogste niveau bereikt in 80 jaar. Om maar één voorbeeld te geven: op twee weken tijd in 2004 verdiende de topmanager van Wal-Mart, Lee Scott, evenveel als het gemiddelde loon van een arbeider van Wal-Mart gedurende heel zijn/haar leven!
Om bij te kunnen benen, gingen werkenden over tot het aanspreken van leningen en krediet. Intussen is ook de gevangenisbevolking fenomenaal toegenomen met intussen 2,3 miljoen Amerikanen achter de tralies met een groot aantal kleurlingen. De VS wordt door kapitalistische ideologen het “meest vrije land in de wereldgeschiedenis” genoemd, maar het land telt wel het grootste percentage gevangenen in gelijk welk land.
Zelfs indien er een zeker herstel is op dit ogenblik, betekent dit niet dat de levensstandaard opnieuw het vroegere niveau zal behalen. De radicale journaliste Naomi Klein schreef: “Zonder een grote druk voor structurele hervormingen, zal de crisis tot niets anders hebben geleid dan een betreurenswaardige wending. Het resultaat zal nog meer ongelijkheid zijn. Miljoenen mensen zullen hun job of huis hebben verloren en ze zullen dit niet terugkrijgen.” (The Progressive, augustus 2009). Om verandering te bekomen, zal een massale beweging van onderuit nodig zijn.
Beweging tegen het kapitalisme
De film van Michael Moore eindigt met een oproep om actief te worden in bewegingen tegen de dominantie van de bedrijfswereld. Het is een oproep die een zeker succes kan hebben gelet op de toenemende woede onder de oppervlakte van de Amerikaanse samenleving.
We kunnen niet aan de zijlijn staan en wachten tot het kapitalisme zelf verdwijnt. Hoe diep de crisis ook is, als er geen alternatief tot stand komt, zal het telkens weer herstel kennen ten koste van de arbeiders en hun gezinnen.
De nood aan een strijd voor fundamentele verandering stelt zich steeds dringender. Als dit systeem verder gaat, zal naast de reeds bestaande uitbuiting, oorlog en sociale problemen ook het voortbestaan van de planeet zelf ter discussie staan. Het is geen eenvoudige taak om een beweging voor fundamentele verandering ui te bouwen. We moeten de socialistische beweging met beperkte krachten terug moeten opbouwen na twee moeilijke decennia waarin iedere vorm van collectieve strijd en socialistische ideeën in een defensieve positie zaten. Maar beeld je eens in dat slechts een klein deel van de 33% jongeren tussen 18 en 30 die in de peiling van Rasmussen aangaven het socialisme te verkiezen boven het kapitalisme, effectief actief zou worden in de socialistische beweging?
Iedere arbeider en jongere die actief wordt, kan een belangrijke bijdrage leveren aan de strijd voor een rechtvaardige wereld. De documentaire “Capitalism: a Love Story” kan een goede aanzet zijn om een nieuwe generatie activisten aan te zetten tot strijd voor fundamentele verandering.
Wie geïnteresseerd is in de strijd tegen het kapitalisme, kan contact met ons opnemen. Doe mee aan de strijd voor een wereld zonder armoede, uitbuiting, oorlog en de tirannie van de superrijken. Sluit aan en kom mee op voor een democratisch socialistische toekomst.
-
Nieuwe CD van Anti-Flag: “The people or the gun”
De radicale groep Anti-Flag heeft een nieuwe CD uit. Deze lijkt op het eerste gezicht een terugkeer naar het verleden van de groep. Een aantal songs op de CD zijn ruwer en korter dan op het vorige album en doen eerder denken aan de muziek die de groep 10 jaar geleden bracht. De politieke inhoud daarentegen blijft overeind en sterker worden.
De afgelopen jaren was Anti-Flag vooral geïnspireerd door de anti-oorlogsbeweging en een meer algemene anti-kapitalistische sfeer. Nu wordt meer terug gegrepen naar de tradities van arbeidersstrijd.
Dat blijkt het sterkste in “When all the lights go out” waarin sprake is van een opstand van arbeiders, terwijl er op de vorige albums eerder vaag over het “volk” werd gesproken. In deze song bevestigt Anti-Flag overigens: “Revolutie: de motor van de geschiedenis”.
Er wordt in de kritiek op het kapitalisme vrij ver gegaan: “Wij hebben geen topmanagers nodig, zij hebben ons nodig” en er wordt verwezen naar het Communistisch Manifest: “Arbeiders aller landen, verenigt u, jullie hebben niets te verliezen behalve jullie ketenen.” Er wordt ook elders verwezen naar Marx in een lied over Sodom, Gomorrah en Washington DC, een aanklacht over hoe religie door de heersende klasse wordt gebruikt om de bevolking te verdelen.
Eén van de titels werd overgenomen van een slogan uit mei 68 in Frankrijk: “De economie ziet af, maak haar af”. Het lied zelf is een sterke veroordeling van hoe de kapitalisten en hun regeringen zichzelf verrijken terwijl ze de arbeiders willen laten opdraaien voor de crisis. Er wordt gesteld dat de bankiers hun zakken hebben gevuld, terwijl er geen reddingsoperaties zijn voor de armen en daklozen.
De muziek van Anti-Flag was een inspiratie voor de anti-oorlogsbeweging, hopelijk zal dit nieuwe album jongeren tot politieke activiteit aanzetten. Ze kunnen daarvoor alvast terecht bij de linkse socialisten.
Op 12 november treedt Anti-Flag op in zaal Trix in Antwerpen. meer info
-
Recensie. “Big business met nazi-Duitsland” van Jacques Pauwels (uitgeverij EPO)
Met een titel als “Big business met nazi-Duitsland” wordt al snel een vergelijking gemaakt met het boek “Fascism and big business” van Daniel Guérin, een werk dat voor zover we weten spijtig genoeg niet in het Nederlands verkrijgbaar is. Die vergelijking legt de lat voor het boek van Pauwels wellicht te hoog. Zijn boek schiet te kort tegenover de sterke analyses die Guérin reeds in 1939 maakte, onder meer geïnspireerd door de werken van Trotski over het fascisme. Maar dat neemt niet weg dat het boek van Pauwels ook heel wat verdiensten heeft.
Er bestaat relatief weinig Nederlandstalige literatuur over dit toch wel cruciale element in de geschiedenis van het nazisme. Pauwels brengt interessant feitenmateriaal over de banden tussen de bedrijfswereld en het nazisme. Alleen stelt het boek ons teleur op het vlak van analyse en een klassenbenadering van de opgang van het nazisme. Er wordt vertrokken van een poging tot klassenbenadering en de rol van de burgerij in het ondersteunen en financieren van de nazipartij wordt goed uitgelegd. Alleen ontbreekt een cruciaal element in de analyse: de rol van de arbeidersstrijd en de nederlaag van de Duitse arbeidersbeweging in onder meer de Duitse revolutie van 1919 en mogelijke revolutionaire ontwikkelingen in de daaropvolgende jaren. Als de hoop van de arbeidersbeweging heeft gefaald, komt er ruimte voor de wanhoop van het fascisme. Die vaststelling maakten marxisten reeds bij de opkomst van Hitler.
Pauwels daarentegen lijkt de opkomst van het fascisme vanuit een andere hoek te benaderen. Voor hem gaat het om een bewuste poging van de burgerij om haar positie te versterken en dit desnoods met behulp van de nazi’s te doen. Op zich is dat correct, maar met louter financiële steun en veel goede wil (vanuit het standpunt van de burgerij) kwamen ze er niet. De klassenstrijd is geen statisch gegeven, het fascisme werd voor de Duitse burgerij pas een optie na een zware nederlaag van de arbeidersbeweging. Die nederlaag begrijpen, is essentieel om een analyse van het fascisme te kunnen maken en bijvoorbeeld een onderscheid te zien tussen een rechts beleid en fascisme – in het nawoord gooit Pauwels bijvoorbeeld de nazi’s en George W. Bush op één hoopje en spreekt hij over “fascisme light” in het geval van Bush of van “quasifascisme”… Dat is een onderschatting van wat het fascisme betekende en het ligt teveel in de lijn van de wijze waarop de term fascisme als een makkelijk verwijt wordt gebruikt en niet als een maatschappelijk fenomeen van atomisering van de arbeidersbeweging.
Er wordt slechts terloops verwezen naar de rol van de arbeidersbeweging. Pauwels wijst er terecht op dat de arbeidersklasse potentieel erg sterk was. Dat wordt niet verder uitgewerkt om niet te moeten ingaan op enkele controversiële elementen: de sectaire houding van de Duitse stalinisten in de zogenaamde “derde periode” waarbij de socialisten “sociaal-fascisten” werden genoemd wordt onder de mat geveegd in het boek. Er is meteen van bij de aanvang sprake van de tactiek van het “volksfront” van “communisten, socialisten en andere radicalen”. Dat is een kort door de bocht analyse van het volksfront en er wordt niet uitgelegd dat aanvankelijk een andere politieke koers werd gevaren door de KPD.
De zwakheden op het vlak van analyse worden wel goedgemaakt door interessant feitenmateriaal in het boek. Pauwels maakt duidelijk dat het nazisme vooral de belangen van de groot-industrie heeft gesteund en dat een aantal industriëlen (hoofdzakelijk van de zware industrie) de nazi’s financieel hebben ondersteund. Hitler kon de verkiezingen van 1930 enkel winnen omdat hij voldoende geld had gekregen van zijn vrienden in hogere kringen. In 1928 kregen de nazi’s van de industrieel Thyssen een “Bruin Huis” in München cadeau ter waarden van maar liefst 300.000 tot 400.000 Reichsmark. De investering bleek op te leveren: het nazisme ging frontaal de aanval in tegen de belangen van de arbeiders en hun gezinnen.
Ook daarvan brengt Pauwels enkele interessante cijfers. De sociale uitgaven in Duitsland bedroegen in 1933 2,3 miljard RM (Reichsmark). Een jaar later nam dit af tot 1,4 miljard en tegen 1937 bleef er nog slechts 0,4 miljard RM over. Het aandeel van de lonen in het nationaal inkomen daalde van 63% in 1933 tot 57% vijf jaar later. Tegelijk stegen de winsten van de grote bedrijven. Bij Krupp was er op vijf jaar tijd een stijging van de winsten met 300%, IG Farben (een consortium van onder meer Bayer, BASF,…) zag tussen 1933 en 1938 haar winsten stijgen met 500%. De industrie in het algemeen zag de winsten meer dan verdubbelen op deze periode: van 6,6 miljard tot 15 miljard RM.
De basis voor deze winsten moest vooral gezocht worden in de bewapeningspolitiek van de nazi’s. In 1933 was defensie goed voor 4% van de begroting, in 1934 was dat 18%, in 1936 39% en in 1938 al 50%. De Duitse industriëlen waren niet de enigen die hiervan profiteerden, ook buitenlandse bedrijven probeerden meer dan één graantje mee te pikken. Zo wijst het boek onder meer op de Duitse vestigingen van Ford in Keulen, Opel, Coca Cola (dat toen de invoer vanuit de VS onmogelijk werd een nieuwe frisdrank moest lanceren in Duitsland en dit deed onder de naam “Fanta”),… Uiteraard wordt ook de oliesector niet onvermeld gelaten en als daar een voorvader van George W. Bush opduikt, zal Pauwels uiteraard niet nalaten om dat te vermelden. Het levert hem een extra argument op om Bush de stempel van “quasifascisme” mee te geven.
Het boek “Big business met nazi-Duitsland” is nuttig voor anti-fascisten die hun feitenkennis over de nauwe banden tussen het grootkapitaal en het nazisme willen aanscherpen. Wie daar politiek ook mee aan de slag wil gaan, raden we echter aan om het boek “Fascism and big business” van Daniel Guérin door te nemen. Op heel wat vlakken hebben we meningsverschillen met Guérin die naderhand een anarchistische weg insloeg, maar zijn analyse over het fascisme dient tot op vandaag als één van de klassiekers waarop onze anti-fascistische werking is gebaseerd.
Jacques R. Pauwels, "Big business met nazi-Duitsland", 240 pagina’s, 18,5 euro. Infofiche op de website van uitgeverij EPO
-
Film: “City of Life and Death” van de Chinese regisseur Lu Chuan
Deze film handelt over het beruchte bloedbad aangericht door het Japanse leger in de Chinese stad Nanking in 1937. Het is een opmerkelijke en controversiële film die de kijker schokt en tot nadenken aanzet. In 1937 begon het imperialistische Japan een oorlog tegen China. De heersende klasse van Japan wilde haar buur domineren en alle natuurlijke rijkdommen in handen nemen.
In augustus 1937 viel de stad Shanghai in Japanse handen. Het Chinese leger trok zich hierop terug in haar hoofdstad, Nanking. Daar werd een heuse slachtpartij aangericht door het Japanse leger.
De film is in zwart/wit wat het doet lijken op een documentaire. “City of Life and Death” brengt de gebeurtenissen zowel vanuit Chinees als vanuit Japans oogpunt. Dat leidde tot heel wat woede bij de Chinezen en het kwam zelfs tot doodsbedreigingen aan het adres van Lu Chuan. De release van de film in China werd bijna onmogelijk gemaakt.
De vernietiging van de oude hoofdstad van China en het brutaal uitmoorden van 300.000 inwoners zit diep in het Chinese bewustzijn gebrand. Anderzijds zijn er rechtse Japanse figuren die de oorlogsmisdaden ontkennen. Dat negationisme is absurd en gaat in tegen de vele historische bewijzen.
Lu Chuan vertelt het verhaal vanuit verschillende oogpunten: dat van een oprukkende Japanse soldaat, een Chinese verzetsstrijder en een groep soldaten die wel moedig zijn maar met onvoldoende manschappen tegenover het Japanse leger, de nazi-zakenman John Rabe die ironisch genoeg hielp bij het opzetten van “veiligheidszones” voor vluchtelingen in de stad en tenslotte het standpunt van zijn Chinese secretaris en diens familie.
Er wordt vermeden om stereotype beelden te brengen van de hoofdfiguren. In tegenstelling tot Westerse films over het bloedbad van Nanking wordt de nadruk op de Chinezen en Japanners gelegd en niet op de paar Europeanen die een rol speelden in de gebeurtenissen.
De gebeurtenissen worden gedetailleerd gebracht, soms afstandelijk, vaak brutaal maar zonder er over te gaan. Het is een oprechte poging om een realistisch portret te brengen van wat er gebeurd is en wat de impact daarvan was op het leven van de betrokkenen. De beelden van gevechten zijn erg realistisch, Chinese krijgsgevangenen worden op bijna industriële wijze afgeslacht, burgers worden willekeurig geëxecuteerd, vrouwen worden op massale schaal verkracht en er wordt een beeld gebracht van de seksuele slavernij waartoe Chinese vrouwen werden gedwongen.
De beelden zijn schokkend, maar toch wordt soms niet alle brutaliteit in beeld gebracht. Zo was er een courante praktijk waarbij Japanse officieren er een “sport” van maakten om Chinese soldaten te onthoofden. Dat wordt niet in beeld gebracht in de film. Ook het gebruik van chemische wapens door de Japanners wordt niet vermeld, er is enkel een scene waarbij Japanse soldaten een gasmasker dragen.
“City of Life and Death” (in China uitgebracht onder de titel “Nanjing Nanjing”) is een moeilijke film die de kijker emotioneel verward achter laat. Het gaat in op een verschrikkelijke historische gebeurtenis die amper bekend is in het Westen, maar wel het Chinese beeld op Japan heeft bepaald en daar nog steeds een invloed op heeft.
De moedige aanpak van de regisseur om de Japanse soldaat voor te stellen als een gewone mens die onder druk van de oorlog en de reactionaire ideologie van zijn heersers tot misdrijven werd gedwongen, gaat in tegen de veralgemeningen over Japanners die nog steeds leven in China.
-
Recensie. “Hoe de rijken de planeet vernietigen” door Hervé Kempf
De titel van dit boek leidde bij ons tot hooggespannen verwachtingen. De auteur maakt op de 125 pagina’s van het boek een aantal terechte vaststellingen. Hij legt verbanden tussen de sociale en ecologische crises en legt de verantwoordelijkheid voor de problemen bij het kapitalisme. Maar naast de terechte vaststellingen blijft Kempf wel steken in de dominante ideologie over onder meer de “menselijke aard” die zou leiden tot de crisis.
“Als er niets verandert terwijl we in een historisch nooit geziene ecologische crisis terecht komen, is dat omdat de machtigen van deze wereld dat willen”, stelt Kempf. Hij voegt er nog aan toe dat de ecologische en sociale crises twee onderdelen van dezelfde ramp zijn waarbij dit het resultaat is “van een machtssysteem dat er enkel op gericht is om de privileges van de heersende klassen te behouden.”
Tot zo ver zijn we het met de auteur eens. Om uit te leggen hoe het zo ver is kunnen komen, baseert Kempf zich op een econoom uit de 19de eeuw, Thorstein Veblen, die stelde dat de belangrijkste motor van het sociale leven wordt gevormd door het feit dat de mens een grotere welvaart wil laten zien dan anderen in zijn directe omgeving. Dat zou het resultaat zijn van de zogenaamde “menselijke aard”. Dat samenlevingen in het verleden een totaal andere organisatiewijze kenden met bijvoorbeeld meer egalitaire jager-verzamelaarssamenlevingen, lijkt de auteur te zijn ontgaan. De verhouding tussen de heersende klasse en en de meerderheid van de bevolking is voor Kempf iets vaststaand dat bovendien gebaseerd is op de “menselijke aard”.
Als de auteur probeert om oplossingen voor de ecologische crisis aan te reiken, raakt hij al niet veel verder. Zo stelt hij voor om de consumptie te plafonneren door een grens vast te leggen voor de inkomens. Als de rijken het voorbeeld moeten geven, zullen de anderen wel volgen. De heersende klasse moet volgens Kempf maar op een quasi spontane manier tot het bewustzijn komen dat er verandering nodig is. Nochtans legde hij eerder uit hoe verandering ingaat tegen de belangen van de heersende klasse.
Verder geeft hij ook blijk van illusies in de Europese Unie en een zeker primair anti-Amerikanisme. Alsof het neoliberale beleid van de EU beter zou zijn dan dat van de VS. De auteur maakt hier geen onderscheid tussen de belangen van de heersende klasse en die van de meerderheid van de bevolking. Nochtans stelt Kempf eerder in het boek terecht dat de rijkdom van de kapitalisten het resultaat is van de uitbuiting van de arbeiders.
De vaststellingen van het boek zijn interessant, maar om iets te doen aan de ecologische en sociale crises, is een fundamentele breuk met het kapitalisme nodig op basis van de georganiseerde kracht van de arbeiders. Vernietig het kapitalisme, voor het de planeet vernietigt!
-
Billy Bragg op tournee bij mijnwerkers in Wales
Afgelopen weekend trad Billy Bragg op als onderdeel van een reeks concerten waarbij de mijnwerkersstaking van 1984 wordt herdacht. 25 jaar na deze staking blijft het een keerpunt in de Britse geschiedenis. Om de strijdbaarheid van de mijnwerkers te herdenken, zijn er diverse concerten. Billy Bragg brengt daarbij onder meer muziek van Woody Guthrie die instond voor tal van klassieke arbeidersliederen.
Op 11 juni organiseerde de National Union of Mineworkers (NUM) in Zuid-Wales een concert. Bragg trad op onder een groot spandoek van de mijnwerkersbond met daarop de slogan “Naar een socialistisch Groot-Brittannië en wereldvrede”. De artiest stelde dat hij trots was dat hij onder zo’n spandoek mocht optreden.
Billy Bragg stelde eerst een jonge zanger voor: Dan Amor. Die bracht een aantal liedjes in het Engels en het Welsh over de strijd en het leven in het noorden van Wales. Het rebelse karakter van de teksten was beperkt, maar het was goed om te zien dat Billy lokale jongeren wou steunen.
Hierna volgde een politieke dichter, Patrick Jones, die onder meer aansloot bij de actualiteit met een gedicht tegen het extreem-rechtse BNP. Hij ging ook in tegen de georganiseerde religies en tegen de onderdrukking van vrouwen. Hij sloot af met een eerbetoon aan Aneurin Bevan (een Labour-politicus uit Wales die aan de basis stond van de nationale gezondheidsdienst NHS). Billy Bragg zorgde voor muziek bij het gedicht.
Daarna begon het optreden van Billy Bragg met het erg toepasselijke “The sound of ideology crashing” met een boodschap tegen het kapitalisme. Hij vervolgde met verschillende bijzondere liedjes van Woody Guthrie. Door een samenwerking met Woody’s dochter werden een reeks oude liedjes van onder het stof gehaald door Billy Bragg. Het is opvallend dat de teksten overigens erg actueel klinken. Bragg onder meer “Oh Freedom”, “From Red to Blue”, “Which side are you on” en “Alle you fascists are bound to lose”.
Doorheen de jaren heeft Billy Bragg verschillende bochten gemaakt op politiek vlak. Dat heeft geleid tot bedenkingen bij veel politieke activisten. Maar je moet hem toegeven dat hij blijft oog hebben voor kleinschalige initiatieven en het ondersteunen van de arbeidersbeweging. Na het optreden bleef hij om met alle aanwezigen te praten die dat wilden.
Op de stand van de Socialist Party tijdens het optreden verkochten we 15 exemplaren van onze krant en verschillende boeken en brochures. De tweetalige brochure over een staking in het noorden van Wales ging vlot over de toonbank, we verkochten onder meer een exemplaar aan Billy Bragg zelf.
> Meer over de mijnwerkersstaking van 1984
> Website over Woody Guthrie met onder meer songteksten -
“Looking for Eric”, de nieuwe film van Ken Loach
Maandag vond in Luik de avant-première plaats van “Looking for Eric”, de nieuwe film van Ken Loach. Naast de film was ook de discussie achteraf interessant. Loach was zelf aanwezig en bracht al snel het belang van politieke strijd naar voor. Hij baseerde zich daarvoor op de oude Amerikaanse vakbond IWW: “Agitate, educate, organise” was een slogan van de IWW. Nadien spraken we nog kort met Loach en hield hij eraan om de verkiezing van Joe Higgins te verwelkomen.
Wellicht zullen velen eerder verrast zijn door het onderwerp van de film “Looking for Eric”. Na films als Land and Freedom, The Wind That Shakes The Barley en andere ernstige films, is voetbal en de verhouding tussen Eric Cantona en zijn fans mogelijk een onverwacht thema. Nochtans slaagt Loach er in om ook in deze film een sociaal aspect te verwerken. Hij legt dit als volgt uit: “Het is een film tegen het individualisme: we zijn als groep sterker dan alleen. Sommigen worden eerder aangetrokken tot een individuele positie, maar deze film gaat over solidariteit tussen vrienden op basis van het voorbeeld van een groep voetbalsupporters. Maar het kan evengoed over je werkplaats en je collega’s gaan.”
De film brengt het verhaal van een postman uit Manchester, Eric Bishop (briljant gespeeld door Steve Evets), waarbij ook wordt ingegaan op sociale conflicten en een samenleving die gebukt gaat onder jarenlang neoliberaal beleid. “Looking for Eric” is een sociale komedie waarbij het lachen soms gepaard gaat met woede tegen het systeem. Een systeem dat wordt samengevat door jongeren wiens toekomstbeeld wordt beperkt tot criminaliteit, politierepressie, arbeiders die niet naar hun favoriete sportploeg kunnen gaan supporteren omdat ze de inkom niet kunnen bepalen,…
Voetbal is voor veel arbeiders belangrijk. “Gedurende enkele uren kunnen we alle problemen vergeten na een overwinning”, aldus Eric Bishop in de film. Maar het blijkt een moeilijke opgave om zijn leven en gezin uit de problemen te trekken.
Na de voorstelling van de film antwoordde Ken Loach nog kort op enkele vragen. Het kwam al snel op de nood aan een politiek engagement. In tegenstelling tot veel artiesten vindt Ken Loach niet dat er kunst los staat van politiek, hij ziet zijn werk als een onderdeel van politieke arbeidersstrijd. Dat is ook waarom hij bij de Europese verkiezingen opriep om bijvoorbeeld voor de NPA van Besancenot of de lijst LCR-PSL in ons land te stemmen.
We konden nog even persoonlijk met Ken Loach praten. Toen we hem vertelden dat we lid zijn van PSL dat verbonden is met de Socialist Party, feliciteerde Ken Loach ons meteen met de overwinning van Joe Higgins in Ierland. “Joe Higgins won, that’s great”, stelde hij. Hij hield er ook aan om één van de laatste exemplaren van het verkiezingsnummer van ons maandblad te signeren. Voor de film verkochten we nog enkele exemplaren aan de ingang van de cinemazaal onder het motto “de verkiezingen zijn voorbij, de strijd gaat verder”.