Category: Recensies/Cultuur

  • Recensie. Why Not Socialism van G. A. Cohen

    [box type=”shadow” align=”alignright” width=”100″]

    RECENSIES op SOCIALISME.be

    • “Van Genk tot Mauthausen. Opmerkelijk verzet en collaboratie in Vlaanderen” door Roger Rutten
    • "Un amour à taire": vervolging van holebi’s, vroeger & nu
    • "Blackwater, opkomst van ‘s werelds machtigste huurlingenleger" door Jeremy Scahill
    • "De rode vlag" door David Priestland
    • "Dokter in overall" door Karel Van Bever
    • Which side are you on?
    • "Het islamdebat" door Sami Zemni
    • Varmints: boek, film en CD
    • "Onze kant van het bed" door Marc Reynebeau
    • Tentoonstelling: Frida Kahlo in Bozar
    • “Jean-Marie Dedecker. De buffel” door Raf Sauviller
    • “Cuba na Castro, een eiland in omwenteling" door Lode Delputte
    • Avatar. Als de aandeelhouders de wereld verslinden
    • "The People Speak" van Howard Zinn
    • “Stalin’s Terror of 1937-1938. Political Genocide in the USSR” door Vadim Z Rogovin

    [/box]

    “Why not socialism” is het laatste werkje van wijlen Gerald Cohen, een Canadese professor politieke filosofie aan het All Souls college in Oxford. Cohen overleed in augustus vorig jaar, kort na het verschijnen van dit boekje. In dit boekje – het beslaat slechts 80 pagina’s in miniformaat – probeert hij de morele bezwaren tegen socialisme te weerleggen en enkele filosofische vragen over socialisme te stellen en te beantwoorden.

    Recensie door Jonas

    Cohen start met socialistische principes binnen een gemeenschap uit te leggen aan de hand van een camping trip. Wanneer we met een groep vrienden op kamp vertrekken verdwijnen de traditionele marktprincipes en worden ze vervangen door solidariteit en gemeenschapszin. Wie kapitalistische marktprincipes zou hanteren om met mensen om te gaan tijdens een camping trip zou zich al vrij snel onpopulair maken. Zo zal geen enkele deelnemer het in zijn hoofd halen om nadat hij een appelboom ontdekt heeft, hier de eigendom van op te eisen, en winst te vragen voor elke appel die de anderen willen eten. Ook zal iemand met een enorm talent voor te vissen niet van de anderen eisen dat hij alle goede vis krijgt, terwijl de andere minderwaardige vis zouden eten.

    De socialistische principes achter zo’n camping trip komen volgens Cohen neer op twee principes: gelijkheid en gemeenschapszin. Onder gelijkheid verstaat hij gelijkheid van kansen, de levenskansen waarop iemand recht heeft. Er zijn vervolgens drie niveaus van gelijkheid van kansen. Het eerste niveau bestaat uit de bourgeois gelijkheid van kansen, het liberale principe dat iemands kansen, tenminste formeel gezien, niet bepaald mogen worden door iemands’ status, bijvoorbeeld die van slaaf, of door zijn huidskleur. Het tweede niveau is de linksliberale gelijkheid van kansen: levenskansen mogen niet bepaald worden door de status die een mens meekrijgt bij de geboorte, startposities dienen dus geëgaliseerd te worden door bijvoorbeeld scholing te voorzien voor kinderen uit achtergestelde milieus. Doel is dat iemand zijn levenskansen bepaald worden door de talenten die hij of zij ontwikkelt en de keuzes die iemand maakt tijdens zijn leven.

    De socialistische principes van gelijkheid van kansen moeten volgens Cohen verder gaan. Socialisme moet niet enkel sociale ongelijkheid bestrijden, maar alle ongelijkheid die niet het gevolg is van de vrije keuze van het individu. Ongelijkheid is nog steeds mogelijk, maar dan op basis van de vrije keuze, bijvoorbeeld door te beslissen meer of minder uren per week te werken. Maar daar houdt het volgens Cohen niet op. Heel wat ongelijkheid komt voort uit "brute luck", puur geluk. Zeker onder een kapitalistisch systeem, waarbij de economie een casino is, speelt "brute luck" erg mee, dat is één van de redenen waarom socialisten uit moreel standpunt anti-kapitalist horen te zijn.

    Een andere reden waarom socialisme op moreel vlak de voorkeur geniet ten opzichte van kapitalisme, zijn de principes die een mens drijven in een marktsysteem. Sociale transacties tussen mensen worden binnen de markt gedreven door hebzucht en angst. Zonder deze principes van de homo-economicus zou de kapitalistische markt niet werken. Omdat het kapitalisme mensen doet interageren op basis van deze twee negatieve principes is kapitalisme moreel verwerpelijk. Cohen stelt daartegenover een utopisch socialistisch model waarbij sociale interacties worden gestuurd door gelijkheid en gemeenschapszin. Ieder draagt volgens zijn mogelijkheden bij tot de gemeenschap vanuit een principe van solidariteit.

    In het voorlaatste hoofdstuk stelt Cohen zich de vraag of socialisme mogelijk is. Hij neemt heel uitdrukkelijk afstand van de stalinistische regimes in de Sovetjunie en in China. Toch haalt hij uit deze voorbeelden, alsook uit de Europese welvaartstaat, het argument dat het mogelijk is om economische activiteiten te plannen door een gemeenschap, zonder dat deze gedreven worden door winstprincipes.

    Na de val van de Muur en de overwinning van het kapitalisme, zijn heel wat socialisten hun heil gaan zoeken in marktprincipes. Marktprincipes zouden volgens sommigen mogelijk moeten behouden blijven in een socialistische samenleving. De markt biedt immers de mogelijkheid om informatie over de economie te genereren. Via marktprincipes kan je achterhalen wat juist geproduceerd dient te worden.

    Cohen haalt voorbeelden aan van hoe dit zou kunnen werken, van markt-socialisme waarbij ongelijkheid weggetaxeerd wordt, tot een marktsocialisme waar de arbeiders eigenaar zouden zijn van hun eigen fabriek, een systeem van coöperatieven waar er toch nog onderlinge concurrentie zou gelden. Toch biedt Cohen geen alternatief, het alternatief ligt nochtans voor de hand: socialistische democratie. Volgens ons is democratische inspraak net hét alternatief op marktwerking, democratie is niet enkel belangrijk om de bevolking op politiek vlak te betrekken en de dictatuur van een minderheid te vermijden, het is ook een corrigerend mechanisme voor de productie, dat een alternatief kan vormen voor markt-transacties.

    Cohen neemt op basis van morele argumenten afstand van elke vorm van marktwerking, en dus ook van elke vorm van "marktsocialisme". Hij sluit het boekje dan ook af met volgende uitspraak (vrije vertaling): "Ik ga akkoord met Albert Einstein dat socialisme de poging is van de mensheid om de roofzuchtige fase van de menselijke ontwikkeling te overstijgen. Elke marktwerking, ook het marktsocialisme is uiteindelijk een roofzuchtig systeem. Elke poging om voorbij deze roofzuchtige fase te komen is tot dusver mislukt. Maar opgeven zou geen juiste conclusie zijn."

    In dit werk van Cohen mis ik de link naar de realiteit. “Why not socialism” is een te academisch werk, de superioriteit van socialisme wordt aangetoond op basis van een theoretisch camping trip model en morele principes, in plaats van de concrete politieke en sociale noden van de bevolking vandaag. Wie met zijn voeten in de realiteit staat en leeft, zoals de gemiddelde werkende of als politiek of syndicaal activist regelmatig aan een piket komt, kan betere argumenten geven dan de morele argumenten aangehaald worden door Cohen om de nood aan socialisme te staven. Niettemin is het een boekje met interessante denkoefeningen voor lezers die op zoek zijn een puur theoretisch werk.

  • Recensie. “Van Genk tot Mauthausen. Opmerkelijk verzet en collaboratie in Vlaanderen” geschreven door Roger Rutten

    [box type=”shadow” align=”alignright” width=”100″]

    RECENSIES op SOCIALISME.be

    • "Un amour à taire": vervolging van holebi’s, vroeger & nu
    • "Blackwater, opkomst van ‘s werelds machtigste huurlingenleger" door Jeremy Scahill
    • "De rode vlag" door David Priestland
    • "Dokter in overall" door Karel Van Bever
    • Which side are you on?
    • "Het islamdebat" door Sami Zemni
    • Varmints: boek, film en CD
    • "Onze kant van het bed" door Marc Reynebeau
    • Tentoonstelling: Frida Kahlo in Bozar
    • “Jean-Marie Dedecker. De buffel” door Raf Sauviller
    • “Cuba na Castro, een eiland in omwenteling" door Lode Delputte
    • Avatar. Als de aandeelhouders de wereld verslinden
    • "The People Speak" van Howard Zinn
    • “Stalin’s Terror of 1937-1938. Political Genocide in the USSR” door Vadim Z Rogovin
    • “Das Kapital van Karl Marx” door Francis Wheen
    • “Het andere Duitsland. De voormalige DDR 20 jaar na de val van de Muur” door Jeroen Kuiper
    • "De beschavingsmachine. Wij en de islam” door Ico Maly

    Roger Rutten publiceerde eerder het uitstekende boek “Wit &Zwart” over het verzet en de collaboratie in het Limburgse Zonhoven. De thematiek van zijn tweede boek sluit daar onmiddellijk bij aan en is een gevolg van het eerste boek. In dit boek wordt het verhaal verteld van een verzetsheld, Jean Dubois, waarbij uitgebreid wordt stilgestaan bij allerhande fenomeen van verzet en collaboratie in Limburg.

    Geert Cool

    Dat dit onderwerp vandaag nog steeds actueel en van belang blijft, werd duidelijk met een polemiek in het weekblad Humo over het verzet en de collaboratie in Limburg. Vlaams parlementsvoorzitter Jan Peumans had het Limburgse verzet omschreven als “crapuul” wegens de moord op zijn nonkel Juul Peumans, gewestleider van het fascistische VNV in de jaren 1940. Er werd geantwoord met een uitgebreid interview van Max De Vries en Mon Engels, twee partizanen. Het volledige interview kan je hier nalezen.

    Het boek van Rutten is net als zijn vorige werk uitmuntend. Het is uiterst gedetailleerd en leest vlot. De nadruk op details zorgen voor wat uiteindelijk toch een breed beeld wordt op de leefwereld van de Genkse bevolking tijdens de oorlog. Er is daarbij zowel aandacht voor de collaborateurs als voor het verzet, ook al steekt Rutten zijn persoonlijke standpunt niet weg.

    Een opvallend hoofdstuk in het boek is dat over de mijnwerkersstaking van mei 1941, een jaar na de Duitse inval. De geschiedenis van arbeidersstrijd tijdens de nazi-bezetting is amper bekend, maar er waren heldhaftige acties die de kracht van solidariteit en strijd aantoonden. De staking van de mijnwerkers in 1941 is daar ongetwijfeld een mooi voorbeeld van, een veel te weinig bekende staking. De stakingsbeweging begon op 1 mei in Luik, waar er een oproep tot staking en betoging was verspreid door communisten en socialisten. Ook elders waren er acties, onder meer in de Borinage en ook in Antwerpen en Gent. Op 2 mei 1941 waren het de Antwerpse arbeiders van General Motors die de toon zetten door het werk neer te leggen. Een stakingsoproep bij de verjaardag van de Duitse inval kreeg in Luik opvolging en nadien volgden de Borinage en ook Limburg. De mijnwerkers van Winterslag legden het werk neer vanaf 16 mei, tegen 18 mei lagen alle mijnen plat. De bezetters zagen geen andere uitweg dan effectief toe te geven en de rantsoenen voor de mijnwerkers te vergroten. Zelfs onder nazi-bezetting loonde strijd! De arbeidersstrijd tijdens de Tweede Wereldoorlog is een thema dat amper aan bod komt in de geschiedschrijving. Het was een verademing dat dit nu wel gebeurt.

    Het verzet organiseerde zich op grote schaal, ondanks de repressie was de solidariteit onder de gewone bevolking groot. Voor het nazi-regime was dergelijke solidariteit een probleem. Het verzet organiseerde zich op verschillende vlakken en niveaus. Van het geven van eten aan dwangarbeiders tot het verlenen van onderdak aan gevallen piloten en zelfs sabotagedaden. In de mijnen verschenen oproepen om traag te werken en de productie werd tevens gesaboteerd.

    Het hoofdpersonage van het boek, Jean Dubois, kwam door zijn betrokkenheid bij verzetsacties in de problemen. Hij kwam in Breendonk en nadien Mauthausen terecht. Het boek brengt het bekende, maar steeds opnieuw schokkende, verhaal van het leven in de kampen. De harde arbeid, de uitputting, de brutaliteiten en de verspreiding van honger, miserie en dood. In naam van de “superioriteit” van het Arische ras werden gevangenen tot onmenselijke situaties gedwongen of als beesten afgemaakt. Zelfs in de hel van de kampen bleef er solidariteit en waardigheid bestaan onder de gevangenen. Dat feit op zich maakt de kracht van solidariteit duidelijk.

    De bevrijding had iets wezenloos, het was amper te vatten voor de gevangenen die plots “vrij” waren. Ze konden na heel wat praktische moeilijkheden terugkeren naar de eigen streek waar ze moesten omgaan met de geschiedenis van verzet en collaboratie. Iedere discussie over de oorlogsperiode was van meet af aan gekleurd. Sommigen hadden enkel aandacht voor de zogenaamde “repressie” na de oorlog – wraakacties waartegen actieve verzetslui zich verzetten. Een aantal topcollaborateurs kon de dans ontspringen en vluchtte naar het buitenland. Anderen werden licht gestraft en vervolgden nadien gewoon hun politieke carrière. Enkele kleine garnalen werden aangepakt. Om de discussie rond de repressie recht te zetten, volstaat het om te wijzen op de cijfers die Rutten bij historicus Luc De Vos haalde: “Het maximum aantal doden in België door de menigte en door mishandeling tijdens internering (100) en terechtstelling na een gerechtelijke procedure (242), blijft nog altijd, samen met de aanslagen van het verzet (1137), zeer ver onder het leed dat door de Duitsers en hun trawanten is aangericht.” Ook van dat laatste wordt op cijfers gewezen: 17.000 verzetslui en politieke gevangenen kwamen om, 28.501 Joden die in België leefden, verloren het leven. Toch haalt Vlaams parlementsvoorzitter Peumans het in zijn hoofd om het verzet als “crapuul” te omschrijven.

    Het strafste stukje in dit boek komt van Jean Dubois zelf. De vroegere verzetsman schreef zijn verhaal neer en hij begon met onderstaande brief waarmee eigenlijk alles wordt samengevat.

    “Mijn naam is Jean Dubois. Ik was 19 jaar toen ik kennismaakte met Hitlers concentratiekampen. Ik heb de opperste verschrikkingen gezien, de opperste angsten doorstaan en de diepte van de dierlijkheid benaderd. Ik ben een getekende. Een getekende die zijn stem verheft en ze voegt bij die van de doden. De stemmen van de overlevenden, die over enkele jaren allemaal verdwenen zullen zijn, schreeuwen tot u de boodschap van de overlevenden en van de doden. Ik wil dat iedereen weet. Want als iemand weigert te weten, is hij nu reeds schuldig aan het kwaad dat morgen kan gebeuren.

    “Ik ben er nog vol van, ook zestig jaar later. De verschrikking zit nog altijd diep in me. De verschrikking, de angst, de afstomping. Ik ruik het crematorium nog altijd. Ik zie de levende skeletten nog strompelen. Ik ruik de stront en de dood, ik voel de haat en zie nog altijd de gruwel voor mij. Ik wil u laten zien, ruiken, voelen met mijn ogen, mijn neus en mijn gevoelens. Ik weet niet hoe ik u geloofwaardig moet beschrijven wat volstrekt ongelooflijk is, maar ik kan het proberen. Ik smeek u: luister naar me, want als de mensheid weigert naar ons, de ex-gevangenen van concentratiekampen, te luisteren, dan gaapt wijd open de poort naar nieuwe oorlogen, nieuwe barbaarsheden, nieuwe onmenselijkheden, nieuwe concentratiekampen.

    “Wij hebben gestreden, wij hebben geleden. Velen onder ons zijn gestorven voor de vrijheid. Maar velen die nu in vrijheid leven weten deze vrijheid dikwijls niet te waarderen. Want hoe kan de mens vrijheid waarderen als hij niet weet wat slavernij is? Wij streden en leden en sommigen stierven opdat er geen nieuwe Hitlers en Mussolini’s zouden komen. Wij kunnen vergeten noch vergeven. Maar het is niet mijn bedoeling haat te zaaien. Wij brengen een boodschap: mensen kunnen broeders en zusters zijn. Wij zijn destijds echte vrienden geweest en over alles heen zijn wij dat tot vandaag gebleven: christenen, joden, democraten, universitairen, ongeschoolde arbeiders, bedienden, boeren… Wij hebben een eigen wereld gevormd, zonder onderscheid, zonder grenzen, zonder afkeer voor elkaars taal, elkaars huidskleur of gebruiken.

    “In de kampen zijn wij erin geslaagd mensen te blijven, toen de nazi’s ons tot dieren wilden maken. In de onmenselijkheid van honger en dorst, hitte en extreme koude, luizen, schurft, tyfus, diarree zijn wij mensen gebleven. De beesten zijn erin geslaagd ons tot wrakken te maken, maar ze hebben onze geest niet kunnen breken, integendeel.

    “Er gaan stemmen op die roepen: “Het is niet waar; het is allemaal propaganda. Het is niet mogelijk dat het waar is.” Maar het is wél waar en de waarheid moet gezegd en getoond worden. Ik kan niet tonen wat er omging in onze doden op het ogenblik dat ze stikten in hun slijm, door hun benen zakten in hun mest, voorover sloegen bij het nekschot. Ik kan niet tonen wat moeders voelden toen ze met hun kinderen in de gaskamers gedreven werden. Deze gevoelens kan ik u niet doen voelen. Ik moet u dit allemaal zeggen, want wat gisteren waar was, kan morgen opnieuw waarheid worden.

    “U moet naar ons luisteren, want wij weten wat u niet weet. Dit is niet geschreven voor mijn leeftijdsgenoten; dit is voor de jeugd. Laat niet opnieuw plaatsvinden wat in 1933-1945 in Duitsland gebeurde. O jeugd, breng nooit een andere Hitler aan de macht!”
    [/box]

    Lees ook:

    > Het verhaal van Jean Dubois

  • Recensie. Blackwater, opkomst van ‘s werelds machtigste huurlingenleger

    [box type=”shadow” align=”alignright” width=”100″]

    RECENSIES op SOCIALISME.be

    • "De rode vlag" door David Priestland
    • "Dokter in overall" door Karel Van Bever
    • Which side are you on?
    • "Het islamdebat" door Sami Zemni
    • Varmints: boek, film en CD
    • "Onze kant van het bed" door Marc Reynebeau
    • Tentoonstelling: Frida Kahlo in Bozar
    • “Jean-Marie Dedecker. De buffel” door Raf Sauviller
    • “Cuba na Castro, een eiland in omwenteling" door Lode Delputte
    • Avatar. Als de aandeelhouders de wereld verslinden
    • "The People Speak" van Howard Zinn
    • “Stalin’s Terror of 1937-1938. Political Genocide in the USSR” door Vadim Z Rogovin
    • “Das Kapital van Karl Marx” door Francis Wheen
    • “Het andere Duitsland. De voormalige DDR 20 jaar na de val van de Muur” door Jeroen Kuiper
    • "De beschavingsmachine. Wij en de islam” door Ico Maly
    • Veertig jaar geleden: de split van de Beatles
    • "Grenzeloos India. De achterkant van de globalisering" door Patrick De Vos
    • "District 9" van Neill Blomkamp
    • "Capitalism: A love story" van Michael Moore

    [/box]

    Begin dit jaar was er een rechtszaak in de VS tegen vijf huurlingen van Blackwater die ervan beschuldigd werden 14 tot 17 Irakezen te hebben vermoord bij het bloedbad op het Nisourplein in Bagdad op 14 september 2007. Ooggetuigen hadden het over het willekeurig neerschieten van omstaanders. De zaak werd van tafel geveegd met procedure-argumenten, maar tegelijk toont dit hoe het gebruik van private militaire bedrijven in oorlogszones een opgang kent. Er worden winsten gemaakt door het vuile werk van het VS-imperialisme op te knappen. Dat is kapitalisme ten voeten uit.

    Recensie door Iain Dalton

    Blackwater is een naam die berucht is geworden door de betrokkenheid bij brutale acties van de VS in Irak. De naam werd zo bericht dat het ook in culturele kringen is opgepikt. Zo is het lied “The Ink and the Quill” van Anti-Flag aan het bedrijf opgedragen. In het lied worden de huurlingen de “verborgen vuist van de vrije markt” genoemd. Het populaire computerspel Oblivion bevat huurlingen van “Blackwood Company” die in een dorp massaal burgerslachtoffers maken. Er zijn ook een aantal films waarin het verhaal van Blackwater aan bod komt. Het gaat zo ver dat het bedrijf in in een poging om de negatieve commentaren te ontlopen besloot om een nieuwe naam aan te nemen: Xe.

    Blackwater is oorspronkelijk opgezet in 1998 als een trainingsfaciliteit in Virginia geleid door voormalige militairen. Hierna ging het heel snel voor Blackwater. Vooral na de aanslagen van 11 september 2001 en de invasie van Afghanistan kende het bedrijf een snelle opmars. Blackwater leverde “veiligheidspersoneel” aan verschillende onderdelen van het leger en de Amerikaanse regering. Het begon met 20 bewakers voor de CIA-kantoren in Kaboel.

    Het grootste contract dat Blackwater in deze periode kon versieren was de bewaking van de Amerikaanse gezant in Irak, ambassadeur Paul Bremer. De corrupte aard van het regime waar Bremer op toezag, wordt gedetailleerd gebracht in dit boek. Er is 9 miljard dollar voor de heropbouw van Irak gewoon verdwenen. Intussen werd de vennootschapsbelasting van 40% terug gebracht op 15%. En verder werd voor Blackwater en andere huurlingen een immuniteit voorzien zodat ze niet kunnen vervolgd worden.

    Jeremy Scahill beschrijft niet enkel de opmars van Blackwater maar heeft het ook over de opkomst van de private defensie-industrie. Huurlingenbedrijven als DynCorp, Aegis, Eirlys, de Steele Foundation en anderen, hebben allemaal geprofiteerd van de privatisering van de oorlog in Irak. Ze stuurden duizenden gewapende manschappen. Toen Rumsfeld van het regeringstoneel verdween in 2006 was er een verhouding van ongeveer één huurling per soldaat. Dat cijfer omvat wel ook andere taken zoals de catering.

    Net als bij andere staatsdiensten, zoals politie of gevangenissen, werd de privatisering eerst en vooral doorgevoerd bij functies in de marge van de operaties: catering, transport, bewaking,… Bij een bewakingsopdracht voor een levering van eten in Fallujah kwamen vier personeelsleden van Blackwater om, wat leidde tot heel wat discussie. De Amerikaanse troepen beantwoordden dit geweld met een collectieve bestraffing van de stad. Blackwater had een eigen luchtmacht onder de naam “Presidential Airways” en beschikte over bewapende transportvoertuigen. Er werden internationaal trainingsfaciliteiten opgezet, met onder meer een trainingscomplex in de jungle van de Filippijnen.

    Blackwater maakte niet enkel in Irak en Afghanistan winst, maar ook dichter bij huis. In de stad New Orleans werd de beveiliging van de regeringsdienst voor binnenlandse veiligheid en van diverse private diensten verzorgd na de orkaan Katrina. Het bedrijf was ook betrokken bij het opleiden van elite-eenheden van bondgenoten van het Amerikaanse leger, zoals in Azerbeidjan, en er werd gesuggereerd dat het bedrijf een eigen vredesmacht in Soedan zou kunnen ontplooien.

    De laatste editie van dit boek brengt een extra hoofdstuk waarin wordt onderzocht hoe het Blackwater is vergaan na het einde van de regering-Bush die zo belangrijk was in de groei van het bedrijf. Scahill stelt dat Blackwater haar zwaartepunt uit Irak aan het verleggen is om een grotere rol te spelen bij contracten voor anti-drugsoperaties in Latijns-Amerika. Er worden ook wagens geleverd aan het Amerikaanse leger, onder meer een SUV die bestand is tegen landmijnen. Er worden voormalige CIA-agenten aangeworven voor onderzoeksopdrachten, waarbij Blackwater zich ook op richt op klanten bij de grote bedrijven. Scahill merkt op dat de bezetting van Irak vandaag niet meer de centrale prioriteit van Blackwater is, maar dat iedere buitenlandse operatie van het Amerikaanse leger voortaan wordt begeleid door private bedrijven.

    Blackwater mag dan al vertrekken uit Irak, er blijven heel wat andere bedrijven actief. In de eerste helft van 2009 nam het aantal private personeelsleden in Irak toe met 2.500. Eén van de grootste bedrijven waar de Amerikaanse regering beroep op doet om Blackwater te vervangen is DynCorp. Dat bedrijf heeft de Amerikaanse regering voor haar diensten in Irak zowat 13 miljard dollar te veel aangerekend en het was betrokken bij even weinig transparante activiteiten als Blackwater. Zo waren er beschuldigingen van voormalige personeelsleden dat DynCorp betrokken was bij mensenhandel tijdens de Bosnische oorlog van de jaren 1990. Jonge tienermeisjes uit Roemenië en Rusland werden met de hulp van de Servische maffia als seksslaven ingezet door DynCorp. Een recente hoorzitting van de Amerikaanse Senaat vernam dat een onderaannemer van DynCorp in 2003 met een kogel werd vermoord in een auto. De kogelvrije wagen waar hij normaal beroep op kon doen, was op dat ogenblik in gebruik door DynCorp om prostituees te vervoeren naar hotels waar DynCorp huurlingen logeerde.

    De omvang van de privatisering van oorlogsvoering en veiligheidsbeleid werpt een aantal vragen op. Het aanwerven van huurlingen kan landen als de VS toelaten om extra troepen in te zetten zonder een verplichte legerdienst te moeten invoeren. Scahill stelt dat het mogelijk wordt om veel meer troepen in te zetten. Maar mogelijk zullen Amerikaanse bedrijven in conflict komen met de Amerikaanse regering als ze huurlingen opleiden of voorzien voor regimes die vijandig staan tegenover de VS. Toen de Amerikaanse troepen de Haïtiaanse president Aristide mee hielpen afzetten, werd die laatste bewaakt door veiligheidsdiensten van het Amerikaanse Steele Foundation.

    Doorheen het boek stel je wel de vraag wat Scahill nu eigenlijk wil zeggen, naast de vaststelling dat de rol van bedrijven als Blackwater toeneemt. Hij brengt een gedetailleerd achtergrondbeeld van de belangrijkste oprichter van Blackwater, Erik Prince, een rechts-religieuze neo-conservatief. Daarbij wordt soms gedaan alsof het bekendmaken van een soort samenzwering tussen Blackwater, het Witte Huis en de religieuze rechterzijde volstaat om het bedrijf te bestrijden. Op andere ogenblikken lijkt het alsof Scahill meent dat het volstaat om geprivatiseerde elementen weg te snijden zodat er op efficiëntere wijze oorlog kan worden gevoerd. Hij brengt informatieve citaten, feiten en cijfers. Maar soms lijkt deze rijkdom aan informatie achter elkaar te zijn gezet zonder logische opbouw en zonder duidelijk doel.

    Scahill is een journalist die louter feiten wil bekend maken. Het zal aan actieve marxisten zijn om van die informatie gebruik te maken in analyses en perspectieven voor oorlogsgebieden zoals Irak.

    Blackwater: The rise of the world’s most powerful mercenary army. Door Jeremy Scahill, Nation Books, 2008

  • Recensie: “De rode vlag” door David Priestland

    [box type=”shadow” align=”alignright” width=”100″]

    RECENSIES op SOCIALISME.be

    • "Dokter in overall" door Karel Van Bever
    • Which side are you on?
    • "Het islamdebat" door Sami Zemni
    • Varmints: boek, film en CD
    • "Onze kant van het bed" door Marc Reynebeau
    • Tentoonstelling: Frida Kahlo in Bozar
    • “Jean-Marie Dedecker. De buffel” door Raf Sauviller
    • “Cuba na Castro, een eiland in omwenteling" door Lode Delputte
    • Avatar. Als de aandeelhouders de wereld verslinden
    • "The People Speak" van Howard Zinn
    • “Stalin’s Terror of 1937-1938. Political Genocide in the USSR” door Vadim Z Rogovin
    • “Das Kapital van Karl Marx” door Francis Wheen
    • “Het andere Duitsland. De voormalige DDR 20 jaar na de val van de Muur” door Jeroen Kuiper
    • "De beschavingsmachine. Wij en de islam” door Ico Maly
    • Veertig jaar geleden: de split van de Beatles
    • "Grenzeloos India. De achterkant van de globalisering" door Patrick De Vos
    • "District 9" van Neill Blomkamp
    • "Capitalism: A love story" van Michael Moore

    [/box]

    “Een wereldgeschiedenis van het communisme”, is de ondertitel van David Priestlands boek “De rode vlag”. Met zo’n titel ga je een gigantische uitdaging aan. Iets te gigantisch blijkbaar, want Priestland valt in zijn boek al snel terug op oppervlakkige analyses over het revolutionair socialisme waarvan anticommunisten kunnen smullen. Hoewel Priestland wel een poging doet om de burgerlijke kritiek op het marxisme in een nieuw kleedje te steken, blijven zijn argumenten een voortdurend déjà-vu-gevoel opwekken.

    Recensie door Tim

    De wereld waarin David Priestland leeft is eenvoudig. De moderne geschiedenis wordt bepaald door grote individuen, leiders, die de onnadenkende massa’s achter zich weten te scharen via mooie idealen of platte leugens. Er zijn de “Goeden”, zoals Mikhail Gorbatsjov, een geboren leider “vol energie en enthousiasme”, een bewonderaar van de “westerse sociaaldemocratie met haar verzorgingsstaten” die vanuit een “romantische visie” zou beginnen met democratische hervormingen, weg van het koude stalinisme. Of zoals de SPD-kanselier Friedrich Ebert die na de Russische revolutie een “bolsjewistische opstand in Duitsland wist te vermijden”.

    Dat Gorbatsjov een overtuigde stalinistische bureaucraat was, en dat Glasnost en Perestroika niet meer waren dan pogingen van de stalinistische bureaucratie om zichzelf om te vormen tot een nieuwe kapitalistische klasse komt niet aan bod. De geplande economie is verantwoordelijk geweest voor de enorme economische ontwikkeling die de Sovjetunie gekend heeft. De stalinistische bureaucratie was een enorme rem op deze economie: zolang de economie relatief eenvoudig was enkel een “vertragende” factor, maar het bureaucratisch besturen van een economie die steeds ingewikkelder werd, vereiste een gigantisch apparaat van hoge en lagere controleurs. In de jaren ’80 was de economie in de Sovjetunie zo goed als volledig tot stilstand gekomen en in een wanhopige poging om aan de macht te blijven, koos de stalinistische bureaucratie het pad van de herinvoering van het kapitalisme, waarbij zij zichzelf zou omvormen tot de nieuwe kapitalistische klasse. In tegenstelling tot wat Priestland mag beweren, speelden “romantische ideeën” over het welzijn van de Sovjetbevolking hierbij hoegenaamd geen rol.

    Het ophemelen van Friedrich Ebert is al helemaal misplaatst. Ebert had zich in 1914 reeds nuttig gemaakt voor de oorlogszuchtige Duitse burgerij door de SPD in het parlement voor het verlenen van oorlogskredieten te laten stemmen, waardoor de grootste slachting uit de geschiedenis van start kon gaan. De Oktoberrevolutie van 1917 kende al snel navolging in Duitsland, en in 1919 mocht Ebert de eerste Duitse president worden, op voorwaarde dat hij de Duitse sovjets bloedig zou neerslaan. Zelfs Priestland kan niet voorbijgaan aan deze slachting, hij geeft toe dat Eberts houding “veel discussie heeft losgemaakt” en dat zijn contrarevolutie “misschien een overreactie was”. Priestland rechtvaardigt het bloedbad echter door te stellen dat het de enige mogelijkheid was een “communistische machtsovername” te vermijden.

    Want Priestland heeft in zijn boek ook oog voor de “slechten”: Lenin natuurlijk en ook Trotski. Lenin’s leven staat volgens Priestland in het teken van een bijna ziekelijke zelfdiscipline, een discipline die hij ook oplegt aan zijn partij met het “voorhoedemodel”. Trotski is daarbij een autoritair militair die het Rode Leger gebruikt om komaf te maken met het begin van de arbeidersdemocratie in de Sovjetunie. De rol van de bolsjewieken in de gebeurtenissen tussen februari en oktober 1917 wordt geminimaliseerd en de Oktoberrevolutie zelf wordt omschreven als een “staatsgreep”. De Bolsjewieken worden afgeschilderd als een geïsoleerde minderheid, die al spoedig moet teruggrijpen naar geweld en terreur om haar macht te behouden. De misdaden van het stalinisme worden op die manier een logisch gevolg van het beleid van Lenin en Trotski na de revolutie.

    Toch beseft ook Priestland dat hij die redenering moet afzwakken. Wat te doen met de ongelooflijke populariteit die de bolsjewieken genoten na de Oktoberrevolutie, de steun die het Rode Leger kreeg uit de arbeiders –en boerenbevolking? Priestland moet toegeven dat de Oktoberrevolutie wel wat veranderingen meebracht voor de arbeidersklasse, zonder deze echter te noemen. Het gaat bijvoorbeeld om de invoering van het algemeen stemrecht, beperken van de arbeidsduur, beperken van nachtwerk, invoeren van het recht op abortus en echtscheiding, invoeren van een pensioenstelstel, gratis onderwijs, gratis gezondheidszorg, landhervormingen, het einde van de eerste wereldoorlog,… Priestland noemt geen enkel van deze elementen, maar noemt deze politiek “het populistische gedrag van de bolsjewieken tegenover hun medestanders”. Voor een professor in Oxford is een socialistisch programma blijkbaar niet meer dan een propagandastunt.

    Priestland spreekt over de Nieuwe Economische Politiek, het oorlogscommunisme,… zonder ooit uit te leggen wat deze termen betekenen of in welke context ze tot stand kwamen. Hij spreekt nauwelijks over de gevolgen van de burgeroorlog en negeert de invasie van tientallen buitenlandse imperialistische legers voor de jonge Sovjetstaat, maar hij blijft wel voortdurend het idee naar voren brengen dat het marxisme van bij aanvang een autoritaire denkwijze was, waarbij het stalinisme er niet meer dan de logische gevolgtrekking van was.

    Dit soort ideeën wordt naar voor gebracht zonder echte argumenten. Elk hoofdstuk begint met een illustratie uit de literatuur, film, muziek of andere kunstvormen. Op die manier poogt Priestland het punt dat hij in dat hoofdstuk wil maken op kleurrijke wijze te kaderen. Soms slaagt hij daarin: de vergelijking tussen de politieke gebeurtenissen in de vroege jaren van de Sovjetunie enerzijds en de evolutie in het filmwerk van de Sovjetregisseur Eisenstein anderzijds is één van de weinige interessante elementen uit het boek. In de film “Oktober” uit 1929 komen de idealen van de Oktoberrevolutie nog sterk naar voren: opvallend is dat in de film nauwelijks “heldenrollen” voorkomen, zelfs de rol van Lenin is vrij beperkt: vooral de collectieve kracht van de arbeidersklasse is een centraal thema. In 1938 zal het thema van Eisensteins film “Aleksandr Nevski” aansluiten bij de nationalistische koers die Stalin op dat ogenblik voerde in de Sovjetunie en in “Iwan de Verschrikkelijke” uit 1944 en 1946 kan men een verontschuldiging zien voor Stalins’ wreedheden, die vergoelijkt worden als “noodzakelijk voor het algemeen belang”.

    Maar vaak komen deze verwijzingen naar de kunst als vervanging van een degelijke analyse over het onderwerp dat Priestland in het hoofdstuk wil aansnijden: vaak gebruikt hij een individu uit een literair werk om het punt dat hij wil maken te “bewijzen”: het mislukken van de Duitse revolutie wordt enkel verklaard door het persoonlijke verhaal van een held uit het boek Spartacus van Berthold Brecht, de onmogelijkheid van het socialisme als maatschappijsysteem wordt “bewezen” aan de hand van Tsjernysjevski’s “Wat te doen? Verhalen over nieuwe mensen.”

    Een gedegen analyse over wat Priestland bedoelt met de term “communisme” krijgen we niet. De verschillen tussen het stalinisme, trotskisme, maoïsme, of zelfs progressieve burgerlijke regimes in de neokoloniale wereld komen niet aan bod. Zelfs van het hoofdstuk over de grondleggers van het marxisme, Karl Marx en Friedrich Engels, worden we niet veel wijzer. Priestlands korte uiteenzetting over de denkbeelden van Karl Marx doen ons vermoeden dat hij zijn analyses eerder heeft gehaald bij de stalinistische interpretatoren van het marxisme, meer dan bij Karl Marx zelf: zo stelt hij foutief dat Marx zélf de grondlegger was van de stalinistische tweestadiatheorie. Het idee dat Priestland naar voor brengt, is dat het stalinisme geen afwijking van het marxisme is, maar enkel een consequente verderzetting van de ideeën van Marx en Engels zelf. Ook in dit hoofdstuk hecht Priestland veel belang aan de centrale boodschap die hij in zijn boek probeert uit te dragen: hij stelt een jonge, naïeve en idealistische Marx in contrast met een oudere, veel autoritairdere Marx van na de revolutie van 1848. De jonge Marx, die wel aan de basis ligt van de marxistische analyse van de maatschappij, maar die nog meent dat de progressieve burgerij misschien toch nog een rol te spelen heeft, wordt het voorbeeld van de “goede” marxist. De latere Marx als revolutionair wordt afgeschilderd als een star en autoritair denker. De boodschap is zolang marxisten zich ver houden van het veranderen van de maatschappij, ze eigenlijk weinig kwaad kunnen doen.

    “Nu de kritiek op het geglobaliseerde kapitalisme en zijn financieel-economische uitwassen groeit, krijgt de communistische theorie weer actuele waarde”, staat op de achterflap van het boek te lezen. “De Rode Vlag” is een poging om een ideologische strijd te voeren tegen de opkomst van het socialistische gedachtegoed. De boodschap is duidelijk: het kapitalisme mag vandaag dan wel in crisis zijn, maar het systeem werkt wel. De economische puinhoop die we vandaag meemaken is veroorzaakt “individuele fouten”, en niet door het falen van het kapitalistische systeem op zich, zo wil Priestland ons doen geloven. Het socialisme is daarentegen een “onwerkbaar” systeem: in het beste geval leidt het tot desillusies, in het slechtste geval tot gewelddadige dictaturen.

    Toch wil Priestland niet alle revolutionairen over dezelfde kam scheren: de Hongaarse communistische intellectueel Lukács wordt tegenover Lenin geplaatst, Gramsci tegenover Trotski. Daarmee wordt het ideaal van een “romantisch socialisme” als leuke hobby opgehemeld tegenover de revolutionaire praktijk. Enkel als vaag ideaal heeft het marxisme een toekomst, zo stelt Priestland, maar zeker niet als methode om de maatschappij te analyseren, én te veranderen. Voor salonsocialisten die op zoek zijn naar een excuus om geen werkelijke rol te moeten spelen in de klassenstrijd is dit boek een godsgeschenk. Voor revolutionaire socialisten ligt de enige waarde van dit boek in de korte besprekingen van de films van Eisenstein en de sovjetliteratuur.

    De Rode Vlag is uitgegeven door De Bezige Bij en kost 39,90 euro.

  • Radicale zanger Jean Ferrat overleden

    De Franse zanger Jean Ferrat zong over zijn liefde voor de strijd en over de liefde in de strijd. Hij zong over de woede tegen het kapitalisme, maar ook over de Praagse revolte tegen het stalinisme. Hij bezong de vrijheid en het socialisme. Hij is afgelopen weekend op 79 jarige leeftijd overleden. Hij laat meer dan 200 liedjes achter.

    Door Stéphane (Luik)

    “Ik zing niet om de tijd te verdrijven”, stelt hij in één van zijn liedjes. Dat klopt, Jean Ferrat zong om aan te klagen, om te doen dromen en vooral om het leven van de arbeiders te vervoegen in hun strijd, hun liefde, hun dromen,… We zijn het niet eens met de keuzes die hij als politieke militant maakte – het feit dat hij bij de gestaliniseerde PCF bleef bijvoorbeeld – maar we willen wel hulde brengen aan een artiest die zich resoluut aan de kant van de arbeiders schaarde. “Ik moet bekennen […] ik sta aan de kant van diegenen die betogen.” Dat deed hij van meet af aan, hij werd bekend met een lied over Potemkin en de geschiedenis van de mariniers die in 1905 in Rusland hun geweer richtten op hun uitbuiters. Dat was slechts een voorsmaakje van wat zou volgen vanaf 1966. Ferrat mocht niet meer op televisie komen omdat hij kandidaat was op de lijsten van de PCF (Parti Communiste Français).

    Hij bleef jarenlang een medestander van de PCF, maar hij aarzelde ook niet om af en toe afstand te nemen. Zo veroordeelde hij de interventie van de Sovjettroepen in Praag in 1968. “Wat kom je doen, kameraad / Wat kom je hier doen / Het was om vijf uur in Praag / Dat de augustusmaand plots donker werd.” Hij zong ook het lied “Le Bilan” waarin een erg kritische benadering werd gebracht van het stalinisme. Hij had het over kapitalistische en stalinistische regimes als de “jungle en de zoo”.

    Als Ferrat over de liefde zong, had hij het niet over de liefde van de rijken maar over de arbeiders. “Mijn kind, zij speelt niet met de sterren / Zij heeft geen bril voor de zon / Zij poseert niet voor de magazines / Zij werkt in de fabriek, in Créteil.” Hij volgde ook dezelfde optiek als hij werk van de beroemde communistische – spijtig genoeg stalinistische – dichter Louis Aragan in liedjes omzette.

    De rechtse krant Le Figaro titelde: “Jean Ferrat heeft Frankrijk beter bezongen dan gelijk wie”. In het lied “Ma France” antwoordde Ferrat dat zijn Frankrijk “dat is waarvan de heer Thiers (1) bevel gaf om te fusilleren (…) dat van de arbeiders (…) dat van de krant die op Zondagmorgen wordt verkocht (2)”.

    Duizenden militanten hebben strijd gevoerd op de muziek van Ferrat. Zij verliezen vandaag een strijdgenoot, een kameraad. Hij heeft een stem gegeven aan diegenen die geen stem hadden.


    1. Adolphe Thiers was de Franse leider die optrad tegen de Commune van Parijs
    2. Een referentie naar het blad van de PCF, L’Humanité

    Hieronder een video van “Le Bilan” uit 1980 waarin wordt gereageerd op Georges Marchais, de toenmalige secretaris-generaal van de PCF die had gesproken over een “globaal positieve balans van het reëel bestaande socialisme.” Het antwoord van Ferrat is scherp.

  • Recensie. “Dokter in overall” van Karel Van Bever

    [box type=”shadow” align=”alignright” width=”100″]

    RECENSIES op SOCIALISME.be

    • Which side are you on?
    • "Het islamdebat" door Sami Zemni
    • Varmints: boek, film en CD
    • "Onze kant van het bed" door Marc Reynebeau
    • Tentoonstelling: Frida Kahlo in Bozar
    • “Jean-Marie Dedecker. De buffel” door Raf Sauviller
    • “Cuba na Castro, een eiland in omwenteling" door Lode Delputte
    • Avatar. Als de aandeelhouders de wereld verslinden
    • "The People Speak" van Howard Zinn
    • “Stalin’s Terror of 1937-1938. Political Genocide in the USSR” door Vadim Z Rogovin
    • “Das Kapital van Karl Marx” door Francis Wheen
    • “Het andere Duitsland. De voormalige DDR 20 jaar na de val van de Muur” door Jeroen Kuiper
    • "De beschavingsmachine. Wij en de islam” door Ico Maly
    • Veertig jaar geleden: de split van de Beatles
    • "Grenzeloos India. De achterkant van de globalisering" door Patrick De Vos
    • "District 9" van Neill Blomkamp
    • "Capitalism: A love story" van Michael Moore

    [/box]

    Het boek “Dokter in overall” brengt het verhaal van een dokter voor het volk die negen maanden als fabrieksarbeider gaat werken om het leven van gewone arbeiders te beschrijven. Het doet wat denken aan Gunther Wallraf die net terug is met een nieuw boek en destijds furore maakte met “Ik, Ali”, een boek dat het lot van migranten in Duitsland op de agenda plaatste.

    Het boek “Dokter in overall” brengt een beeld van het leven van een interimmer en nadien vaste arbeider bij Katoen Natie, een gekend Antwerps havenbedrijf. De nadruk ligt op het beschrijven van het gewone leven: de moeilijke uren, dubbele shiften, onmogelijke flexibiliteit, gevaarlijke werkomstandigheden en dat allemaal voor een laag loon.

    Dokter Van Bever brengt een levendige beschrijving en slaagt er soms in om de grens tussen zijn achtergrond en zijn tijdelijke werkomgeving te overstijgen. Het gevaar bij dit soort boeken is dat het overkomt als een intellectueel die eens naar de arbeiders komt kijken om hun leven te beschrijven. Doorheen het boek wordt dat perspectief geleidelijk aan verlaten en schrijft de dokter als één van de arbeiders en minder als buitenstaander ook al geeft hij toe dat er onder collega’s vragen worden gesteld bij zijn figuur.

    Het sterkste van dit boek is dat het een beschrijving van het dagelijkse leven bij Katoen Natie brengt. Interimmers passeren er aan de lopende band en krijgen allerhande klusjes toegeschoven die ze op een hels ritme en zonder de nodige bescherming moeten uitvoeren. Met gevaarlijke producten of machines werken, is niet iets waarvoor enige ernstige opleiding of bescherming wordt voorzien. Neen, enkel de winsten op korte termijn zijn van tel. Vandaar ook de anti-syndicale opstelling van Fernand Huts en zijn bedrijfsleiding.

    De arbeiders worden tegen elkaar opgezet: vaste arbeiders tegen interimmers en interimmers tegen elkaar. Maar ook bijvoorbeeld diegenen die wel dubbele shifts willen werken tegenover de rest. Er is altijd wel een mogelijkheid om verdeeldheid te zaaien en op die manier gezamenlijk verzet tegen de harde arbeidsvoorwaarden en lage lonen tegen te gaan. We kunnen die vaststelling in het algemeen maken, maar concrete voorbeelden zoals in dit boek zijn natuurlijk krachtig.

    Het boek maakt duidelijk dat interimarbeid iets van alle leeftijden is, zowel jongeren als ouderen moeten er beroep op doen. Niet omdat ze voor die tijdelijke contracten en onzekerheid kiezen, maar wel omdat het de enige manier is om aan een vaste job te geraken. Bij Katoen Natie is er pas na een paar maanden mogelijkheid op een vast contract.

    “Dokter in overall” is vlot geschreven en brengt een levendig beeld van het leven op de werkvloer. Het “romantische” idee van de intellectueel die naar de fabriek trekt, een idee dat bij radicaal-links in de jaren 1970 sterk aanwezig was en soms tot in het absurde werd doorgetrokken, verdwijnt gelukkig relatief snel naar de achtergrond. Maar of er nu echt een dokter nodig was om het arbeidersleven te beschrijven, blijft een openstaande vraag.

  • Which side are you on?

    [box type=”shadow” align=”alignright” width=”100″]

    RECENSIES op SOCIALISME.be

    • "Het islamdebat" door Sami Zemni
    • Varmints: boek, film en CD
    • "Onze kant van het bed" door Marc Reynebeau
    • Tentoonstelling: Frida Kahlo in Bozar
    • “Jean-Marie Dedecker. De buffel” door Raf Sauviller
    • “Cuba na Castro, een eiland in omwenteling" door Lode Delputte
    • Avatar. Als de aandeelhouders de wereld verslinden
    • "The People Speak" van Howard Zinn
    • “Stalin’s Terror of 1937-1938. Political Genocide in the USSR” door Vadim Z Rogovin
    • “Das Kapital van Karl Marx” door Francis Wheen
    • "Het Titanic-syndroom" van Nicolas Hulot
    • “Het andere Duitsland. De voormalige DDR 20 jaar na de val van de Muur” door Jeroen Kuiper
    • "De beschavingsmachine. Wij en de islam” door Ico Maly
    • Veertig jaar geleden: de split van de Beatles
    • "Grenzeloos India. De achterkant van de globalisering" door Patrick De Vos
    • "District 9" van Neill Blomkamp
    • "Capitalism: A love story" van Michael Moore

    [/box]

    Op 29 januari kwamen de Dropkick Murphys optreden in de Antwerpse Lotto Arena. Het werd een groot feest voor de aanwezigen. De opzwepende muziek van de groep is daar ideaal voor.

    Eén van de bekendste liedjes van de groep is een herwerkte versie van “Which side are you on?”, een oproep om deel te nemen aan de vakbonden. Het origineel hiervan werd in 1931 geschreven door Florence Reece, de vrouw van een syndicale militant in de mijnen van Kentucky ,waar op dat ogenblik een harde strijd werd geleverd. Het lied werd bekend in de volledige arbeidersbeweging en werd later ook gebracht door onder meer Pete Seeger.

    Bij het optreden van de Dropkick Murphys sprak Walter (LSP-Antwerpen) met Matt Kelly, de drummer van de band. Hij zei ons: “De vakbonden hebben een belangrijke plaats in de samenleving. Op verschillende ogenblikken worden onze rechten genegeerd. Arbeidsomstandigheden moeten menselijk zijn. Vakbonden zijn belangrijk. Het is dankzij de vakbonden dat we het weekend kennen, voordien werd zeven op zeven gewerkt in verschrikkelijke omstandigheden. Dat is veranderd door de vakbonden.”

    Na het verdwijnen van Bush ziet Kelly niet veel verandering onder Obama. “Beiden staan voor een beleid dat geld geeft aan de grote bedrijven en banken, die dit niet geld niet verdienen. Er zal volgens mij niet veel veranderen op het vlak van corruptie, het blijven dezelfde mensen die de macht in handen hebben. Het is goed dat we voor het eerst een zwarte president hebben, maar het is niet omdat hij zwart is dat hij plots veel verandering zal teweeg brengen. Ik vrees dat dit niet het geval zal zijn. De Democraten en Republikeinen hebben beide een zelfde programma, een fout programma.”

  • Recensie. “Het islamdebat” door Sami Zemni

    De wijze waarop de afgelopen jaren steeds meer gesproken wordt over “dé islam” maakt het interessant om het islamdebat te kaderen en het is belangrijk dat ook de linkerzijde een duidelijk standpunt naar voor brengt in het debat. Dat laatste is niet evident, sommigen geven er de voorkeur aan om te zwijgen, anderen stappen voorzichtig mee in de heersende retoriek. Sami Zemni doet dat niet, hij schrijft en brengt interessante elementen aan.

    Recensie door Geert Cool. Een ingekorte versie van dit artikel verschijnt in het maartnummer van de Linkse Socialist

    In grote lijnen sluit het standpunt van Zemni nauw aan bij wat ook Ico Maly schrijft in “De beschavingsmachine. Wij en de islam” (hier vind je onze recensie van dat boek). Zemni keert zich tegen de culturalisering van het debat en wijst op dieper liggende problemen die leiden tot spanningen en die niets met culturele of religieuze kenmerken te maken hebben. Om echte discussies over maatschappelijke problemen en politieke keuzes te ontlopen, wordt de meest platvloerse nonsens naar voor gebracht over de islam en de moslims. Waar Ico Maly deze stelling rechttoe rechtaan in een scherp betoog brengt, doet Zemni het eerder vanuit een academische hoek. Deze boeken handelen niet over de islam, maar wel over hoe het “islamdebat” wordt gevoerd.

    Het boek van Zemni is vooral sterk als het de grote lijnen schetst van hoe de linkerzijde moet antwoorden op het islamdebat alsook als een overzicht wordt geboden van verschillende stromingen in de politieke islam. Het is geen toeval dat deze stukken op het einde van het boek komen, er is gezien de wijze waarop de discussie vandaag wordt gevoerd een langere aanloop nodig.

    Islamofobie is wel degelijke racisme en heeft een materiële oorsprong. Zemni wijst terecht op de wijze waarop geopolitieke ontwikkelen een rol speelden. In de strijd tegen de Sovjetunie aarzelde het VS-imperialisme niet om reactionaire stromingen in de politieke islam te stimuleren en te ondersteunen. Zolang het gevaar van de Sovjetunie bestond, waren fundamentalisten voor de VS een bondgenoot. Dat zowel omdat het een buffer vormde tegen de internationale uitwassen van de Sovjetunie (de inval in Afghanistan in 1979) als tegen een radicaliserende arbeidersbeweging in diverse landen. Het falen van zowel de stalinistische tweestadiatheorie als het Arabisch nationalisme versterkten de opkomst van de politieke islam, maar aanvankelijk was het vanuit imperialistisch standpunt een bondgenoot. Onder het motto “de vijand van mijn vijand is mijn vriend”, steunde de VS de Taliban in Afghanistan en was Israël aanvankelijk opgezet met het ontwikkelen van Hamas. Pas toen deze groeperingen te sterk waren en de Sovjetunie was verdwenen als aantrekkingskracht, kwamen ze centraal te staan in het vijandsbeeld van het VS-imperialisme. Dat gaf meteen ruimte voor een breder vijandsbeeld tegenover alle moslims, ook de migranten in het Westen.

    Terecht argumenteert Zemni dat islamofobie een vorm van racisme is, het focust immers op mensen en het is bijgevolg geen simpele of onschuldige religiekritiek. De voorstelling van moslims wordt beperkt tot het vijandsbeeld dat eerst is geconstrueerd op basis van recente en relatief marginale stromingen die enkel konden ontwikkelen door de steun die ze vanuit het imperialisme kregen en die een voedingsbodem vonden op de miserie die werd gecreëerd door het kapitalisme en imperialisme. Daarbij ontbreekt iedere zin voor nuance alsook iedere kritische visie op de eigen historische ontwikkeling. “Geen enkele religie is op de wereld gekomen om de democratie, mensenrechten of de vrouwenrechten te bepleiten, noch om de scheiding tussen Kerk en Staat voor te stellen.” De ontwikkeling van islamofobie gaat gepaard met het construeren van een vermeende joods-christelijke grondslag voor de (West-)Europese cultuur. Daarmee wordt niet alleen het anti-semitisme uit de geschiedenis weg geschreven, er wordt tegelijk komaf gemaakt met de zo sterk bepleite opdeling tussen Kerk (religie) en Staat.

    Het hoogtepunt van het boek van Zemni is ongetwijfeld het hoofdstuk “links en diversiteit”. De auteur haalt uit naar die linkerzijde die na de omarming van het neoliberalisme van de jaren 1990 en 2000 ook is mee gestapt in het culturaliseren van de sociale problemen. Wie daar niet aan mee doet, wordt al snel gebrandmerkt als “islamogauchist”, een term die een “gedrocht is die alleen kan ontspruiten aan de fantasie van hen die de botsing der beschavingenthese genegen zijn.” Zemni gaat in tegen de culturele benadering van multiculturalisme die gepaard ging met “het afbouwen van door de staat georganiseerde mechanismen van solidariteit en maatschappelijke cohesie (de sociale zekerheid)”. Een deel van links beroept zich op de “meest verheven traditie van het universalisme” om de maatschappij tegelijk te beperken tot “een duidelijk en (meestal eenzijdig) stabiel geheel van culturele waarden en normen.”

    Zemni heeft gelijk als hij stelt dat links dit pad het best zo snel mogelijk verlaat. “De ontegensprekelijke en groeiende ongelijkheid die we in ons land vaststellen, is een gevolg van de ongelijke verdeling van de rijkdom, en is dus een structureel aspect van onze politieke en economische ordening. Het seksisme en racisme (…) genereren de economische ongelijkheid niet, maar verdelen wel haar effecten. (…) Een strijd tegen discriminatie zonder strijd tegen de oorzaken van de ongelijkheid, bevestigt enkel het systeem. (…) Een echte progressieve en linkse politiek moet de politieke strijd voor diversiteit (en dus tegen seksisme en racisme) in een globaler kader van uitbuiting plaatsen. Ultiem is dat vandaag het verschil tussen links en rechts. Liberaal rechts (en dus niet het extreemrechtse gedachtegoed van het Vlaams Belang) onderschrijft evenzeer een politieke strijd tegen racisme en seksisme, maar stelt verder de maatschappelijke ongelijkheid niet aan de orde. Het discours van ‘gelijke kansen voor iedereen’ is een platform om theoretisch ook het racisme en seksisme aan te pakken. Maar het blijft steriel omdat het uiteraard de ongelijkheid op zich niet aanpakt. (…) De logica waarbij de debatten over economische en sociale ongelijkheden plaats maken voor debatten over identiteitsverschillen verhult de oorsprong van de ongelijkheden.”

    Dit uitvoerig citaat halen we graag aan omdat het aansluit bij de benadering die ook wij proberen naar voor te brengen in onder meer de antiracistische beweging. Het is nodig om na te gaan op welke maatschappelijke voedingsbodem racisme en seksisme kunnen ontwikkelen en om deze fenomenen efficiënt te bestrijden, moet de economische en sociale basis worden aangepakt. Voor ons is anti-racisme onderdeel van een anti-kapitalistische benadering en een pleidooi voor een andere, socialistische, samenleving. Een dergelijke politieke benadering botst met diegenen die anti-racisme willen beperken tot vage oproepen inzake multiculturaliteit.

    Uiteraard betekent dit niet dat links zich moet beperken tot een puur economische benadering of dat links geen kritiek naar voor moet brengen tegenover religie. Zemni verwijst terecht naar de religiekritiek van Marx. Het is een verademing dat hij de stelling dat ‘religie opium van het volk is’ correct weet te kaderen: “Marx zag in religie en religieuze symbolen een weergave van de menselijke ellende, maar ook een protest tegen die ellende. (…) Vandaar dat Marx niet pleitte om godsdienst zelf proberen op te heffen, maar wel om de toestand op te heffen die deze ‘illusie’ mogelijk maakt.”

    Het boek wordt afgesloten met een leerrijk overzicht van verschillende stromingen in de politieke islam. Van de Moslim Broederschap in Egypte over Hamas (Palestina) en Hezbollah (Libanon) tot het Wahhabisme, salafisme en de Taliban. Dat is een nuttige kennismaking met de enorm verschillende opvattingen en de scherpe evoluties van de verschillende strekkingen binnen de politieke islam.

    Tenslotte toch enkele bedenkingen die zeker niet opwegen tegen de vele interessante en leerrijke elementen in het boek. Terwijl er meermaals wordt verwezen naar de noodzaak om het debat te voeren op basis van maatschappelijke tegenstellingen in de klassensamenleving die we vandaag kennen, ontbreekt een dergelijke materialistische benadering in het stuk over de Verlichting in Europa. Dat wordt vrij academisch aangepakt met een sterke focus op de ideeën die werden verdedigd door toonaangevende filosofen. De onderliggende materiële ontwikkeling van het opkomende kapitalisme is zo goed als afwezig in de analyse van de Verlichting.

    De correcte weergave van de religiekritiek van Marx wordt spijtig genoeg voorafgegaan door een poging om Marx een soort van tweestadiatheorie voor de koloniale wereld toe te schrijven. “Marx was geen voorstander van het kolonialisme, maar als de interne dynamiek van de niet-westerse maatschappij zijn ijzeren evolutiewet niet volgde, dan moest dat maar gebeuren door het kolonialisme. Als het kapitalisme dankzij het kolonialisme eenmaal zou zijn ingevoerd, zou er zich een eigen proletariaat ontwikkelen en zou de socialistische revolutie zich voltrekken.” Dat is uiteraard kort door de bocht, op dit punt leek het alsof professor Doom de pen van Zemni mee vast hield. Laten we Trotski meteen antwoorden: “Het [Communistisch] Manifest bevat geen enkele verwijzing naar de onafhankelijkheidsstrijd van de koloniale en de semi koloniale landen. In de mate dat Marx en Engels de sociale revolutie op zijn minst in de leidinggevende ontwikkelde landen beschouwden als zijnde een kwestie van de komende jaren, was het koloniaal vraagstuk automatisch voor hen opgelost, niet als gevolg van een onafhankelijke beweging van onderdrukte nationaliteiten maar als gevolg van de overwinning van het proletariaat in de wereldcentra van het kapitalisme. (…) Het Manifest verklaart dat “communisten overal elke revolutionaire beweging tegen de bestaande sociale en politieke orde steunen.” De beweging van de verschillende gekleurde rassen tegen hun imperialistische onderdrukkers is één van de belangrijkste en machtigste bewegingen tegen de bestaande orde en vraagt daarom voor de volledige, onvoorwaardelijke en onbegrensde steun van het blanke proletariaat. De eer voor het ontwikkelen van een revolutionaire strategie voor de onderdrukte nationaliteiten komt hoofdzakelijk toe aan Lenin.” (Het Communistisch Manifest vandaag).

    Sami Zemni heeft met “Het Islamdebat” een sterk boek afgeleverd. Hij toont aan dat hij over een ruime achtergrond beschikt om de discussie aan te gaan, hij heeft een grote kennis van zowel religieuze elementen als de politieke achtergrond. Hij schrijft als geëngageerd academicus en aarzelt niet om een aantal heilige huisjes in de heersende retoriek met de grond gelijk te maken vanuit een consequente linkse visie. Waren er maar meer dergelijke academici.

  • Recensie. Varmints: boek, film en CD

    [box type=”shadow” align=”alignright” width=”100″]

    RECENSIES op SOCIALISME.be

    • "Onze kant van het bed" door Marc Reynebeau
    • Tentoonstelling: Frida Kahlo in Bozar
    • “Jean-Marie Dedecker. De buffel” door Raf Sauviller
    • “Cuba na Castro, een eiland in omwenteling" door Lode Delputte
    • Avatar. Als de aandeelhouders de wereld verslinden
    • "The People Speak" van Howard Zinn
    • “Stalin’s Terror of 1937-1938. Political Genocide in the USSR” door Vadim Z Rogovin
    • “Das Kapital van Karl Marx” door Francis Wheen
    • "Het Titanic-syndroom" van Nicolas Hulot
    • “Het andere Duitsland. De voormalige DDR 20 jaar na de val van de Muur” door Jeroen Kuiper
    • "De beschavingsmachine. Wij en de islam” door Ico Maly
    • Veertig jaar geleden: de split van de Beatles
    • "Grenzeloos India. De achterkant van de globalisering" door Patrick De Vos
    • "District 9" van Neill Blomkamp
    • "Capitalism: A love story" van Michael Moore

    [/box]

    Kopenhagen toonde de hele wereld de tragedie van de wereldleiders van vandaag die hypotheek blijven leggen op de wereld van de volgende generaties. Eveneens toonde Kopenhagen de volwassenheid van de alledaagse burger, diens bewustzijn, en wil om een betere wereld te schenken aan generaties die nog moeten komen.

    Door Jente

    Dit bewustzijn over natuur en de destructieve impact van onze maatschappij leeft zelfs bij de kleinsten onder ons. Voor hen verscheen enige tijd geleden het kinderboek “Varmints”. Geschreven door Hellen Ward, geïllustreerd door Mark Craste. Het toont ons de negatieve impact van overweldigende urbanisatie, onverschilligheid tegenover en destructie van de natuur. Dat in deze moderne tijd, één van de minst geobserveerde gevaren het verlies aan vreedzaamheid en stilte is.

    Het boek was een succes, en werd opgevolgd door een gelijknamige verfilming in 2008, eveneens door Marc Craste, bij STUDIOaka. Opmerkelijk hierbij was de keuze om Jóhann Jóhannsson de soundtrack te laten maken, die tegen april verkrijgbaar is in de betere muziekwinkel, getiteld: ‘And In The Endless Pause There Came The Sound Of Bees’. Jóhannsson bracht recent nog het album ‘Fordlandia’ uit waarbij hij zijn inspiratie putte uit het conflict tussen techniek en natuur: het gefaalde utopia van Henry Ford, de raketbouwer Aleister Crowley die odes aan Pan zong, etc.

    “Varmints” verleende zich uitstekend om deze thema’s eveneens uit te werken, en het resultaat mag er zijn. Panoramische orkestraties, in combinatie met delicate elektronische samples -eigen aan Jóhannsson’s stijl waarmee hij mensen van alle leeftijd en standen weet in vervoering te brengen. Geprezen als één van de mooiste albums die gaan uitgebracht worden dit jaar.

    Het Varmints drieluik – het boek, de film en de soundtrack – zijn allen drie een aanrader, het boek is reeds verkrijgbaar in de boekhandel, op de film is het nog even wachten, maar tegen april zal aldus “And In The Endless Pause There Came The Sound Of Bees” eveneens verkrijgbaar zijn.

  • Recensie. “Onze kant van het bed” door Marc Reynebeau

    [box type=”shadow” align=”alignright” width=”100″]

    RECENSIES op SOCIALISME.be

    • Tentoonstelling: Frida Kahlo in Bozar
    • “Jean-Marie Dedecker. De buffel” door Raf Sauviller
    • “Cuba na Castro, een eiland in omwenteling" door Lode Delputte
    • Avatar. Als de aandeelhouders de wereld verslinden
    • "The People Speak" van Howard Zinn
    • “Stalin’s Terror of 1937-1938. Political Genocide in the USSR” door Vadim Z Rogovin
    • “Das Kapital van Karl Marx” door Francis Wheen
    • "Het Titanic-syndroom" van Nicolas Hulot
    • “Het andere Duitsland. De voormalige DDR 20 jaar na de val van de Muur” door Jeroen Kuiper
    • "De beschavingsmachine. Wij en de islam” door Ico Maly
    • Veertig jaar geleden: de split van de Beatles
    • "Grenzeloos India. De achterkant van de globalisering" door Patrick De Vos
    • "District 9" van Neill Blomkamp
    • "Capitalism: A love story" van Michael Moore
    • Anti-Flag: “The people or the gun” en Interview met de drummer van Anti-Flag

    [/box]

    Marc Reynebeau heeft met “Onze kant van het bed” een interessant historisch werk geschreven over het ontstaan van de communautaire spanningen die uiteindelijk leidden tot de langdurige politieke crisis van 2007-2008. Reynebeau schetst in het boek de redenen waarom de CD&V niet enkel het kartel aanging met de NVA, maar ook waarom het een zware communautaire retoriek hanteerde in de verkiezingscampagnes van 2004 en 2007.

    Bart Vandersteene

    In 2004 had het kartel reeds de paarsgroene meerderheid op Vlaams niveau kunnen breken, hetzelfde moest gebeuren of federaal niveau in 2007. Op die manier kon CD&V een einde maken aan haar langste oppositiekuur in de na-oorlogse geschiedenis en terug in de zetels van de macht plaats nemen.

    De keuze voor het communautaire was volgens Reynebeau een heel bewuste zet: “Een radicaal communautair standpunt verleent de klassieke partijen reliëf omdat ze juist allerminst radicaal zijn in de rest van hun programma. (…) In het beleid worden ideologische verschillen, die eigenlijk eerder nuances zijn, nog meer uitgevlakt.”

    De grijze Yves Leterme had iets nodig om kleur te brengen in de creatie van een imago. Het idee van een beginselvaste leider voor Vlaanderen tegenover een vijandige ‘andere’, die toch niet aanwezig was in het debat, leek de perfecte compensatie voor de klassieke centrumhouding van de CD&V. Of zoals Reynebeau schreef: “Geen intentie klinkt vager dan Letermes ‘goede dingen voor de mensen’. (…) Tegenover de grijsheid en voorzichtigheid van haar kernprogramma, vond de partij ermee een helder thema waarmee ze zich strijdvaardig en zelfbewust kon presenteren aan de kiezer. (…) De air van beginselvastheid kon bovendien afstralen op de rest van haar programma en zo de geloofwaardigheid van de partij in haar geheel versterken.”

    De verkiezingsoverwinning van het kartel in 2007 bleek de bevestiging te bieden dat het Vlaams nationalisme had gescoord. Nochtans blijkt uit elk kiesonderzoek dat het communautaire thema slechts bij een heel kleine fractie van de bevolking bepalend was voor de stemkeuze. Maar het communautaire gold wel als een interessante bliksemafleider voor sociale problemen en een falend beleid.

    Het was één zaak om met “vijf minuten politieke moed” de verkiezingen te winnen. De dag nadien moest wel worden samen gezeten met de Franstaligen voor het sluiten van een regeerakkoord. Alle creatieve pogingen ten spijt kwam er geen oplossing voor het communautaire vraagstuk. Dit kon ook niet aangezien men twee tegenovergestelde krachten wou verzoenen zonder dat één van beide gezichtsverlies zou lijden. “Aan fantasie ontbrak het zeker niet, met het opduiken van koninklijk bemiddelaars, verkenners, de Raad van Wijzen, het Octopus-en het Heptapusoverleg, een kabinet van ‘voorzichtige zaken’, de interinstitutionele dialoog, met tussendoor nog enkele erg ongebruikelijke demarches van het staatshoofd.”

    Dat de communautaire hetze niet zonder concreet gevolg zou blijven bleek toen in 2008 de Vlaamse lokale politici uit de Rand zichzelf opwierpen als de grote verdedigers van de Vlaamse belangen. “Door de opgefokte sfeer voelden tal van Vlaamse overheden in de Rand van Brussel zich geroepen om in woord en daad hun steentje bij te dragen tot het vrijwaren van het bedreigde ‘Vlaamse karakter’ van de streek. Op speelpleinen (Liedekerke) of op de markt (Merchtem) mocht alleen Nederlands worden gesproken; het volstond voor gegadigden voor een sociale woning niet om behoeftig te zijn, ze moesten ook nog op taalcursus (de Vlaams wooncode); wie een huis van de gemeente wilde kopen, moest bewijzen Nederlands te spreken of bereid zijn de taal te leren (Vilvoorde, Zaventem, Londerzeel); de burgers werden gesommeerd om handelaars die andere talen dan het Nederlands gebruiken bij het gemeentebestuur te verklikken (Overijse); de Belgische vlag mocht niet langer aan het gemeentehuis wapperen (Lennik) en in sommige gemeenten is het voor nieuwkomers niet mogelijk om bepaalde stukken grond te kopen (het Vlaamse grond- en pandendecreet)”

    Het sociaal probleem van een tekort aan betaalbare woningen werd omgetoverd in een communautaire strijd. Op die manier konden de beleidsmakers zichzelf van de verantwoordelijkheid ontdoen.

    De neoliberale politici van elke traditionele partij beweerden in meerdere of minder mate dat de problemen zouden worden opgelost indien Vlaanderen meer bevoegdheden kreeg. De wachtlijsten voor sociale woningen, in de zorg voor mensen met en zonder beperking, de tekorten in het onderwijs,… zouden bij wijze van spreken smelten voor de zon. Daarmee verbergen ze echter dat wat zij van plan zijn met Vlaanderen niet ten goede zal komen van de “gewone Vlaming”. Vandaag beschikken we in Vlaanderen over een minister-president die voordien de leiding van Unizo in handen had en sinds kort ook over een minister van werk die rechtstreeks werd opgevist bij de extremistische patroonsorganisatie Voka. Over de intenties van deze groepen in de samenleving is Reynebeau heel duidelijk. “Ook de werkgeversorganisatie Voka weet al lang waarvoor de nieuwe bevoegdheid moet dienen: aparte, Vlaamse centrale loonakkoorden, flexibilisering van de arbeidsmarkt door bijvoorbeeld het ontslag van werknemers gemakkelijker en goedkoper te maken voor de bedrijven, een meer restrictieve organisatie van de werkloosheid, met in het verlengde daarvan een daling van de loonkosten en de bedrijfsbelastingen. Het Vlaams separatisme is daar in de eerste plaats een rechts en neoliberaal project. Het krijgt geen bredere, democratische invulling omdat de politieke partijen erover in het vage blijven.”

    Met andere woorden, de eis voor meer Vlaanderen heeft evenveel te maken met een oprechte bezorgdheid voor de problemen van de bevolking als deze van de oude kolonialen voor de problemen van de “zwartjes in Afrika”. Meer Vlaamse bevoegdheden zijn voor hen een gedroomd middel om een radicalere politiek ten voordele van de patroons te kunnen voeren zonder de bemoeienissen en de rem die de Waalse arbeidersbeweging op nationaal vlak zou kunnen betekenen.

    Het boek van Reynebeau geeft een interessante historische schets voor allen die op zoek gaan naar een verklaring voor de ontwikkelingen die leidden tot de politieke crisis van 2007-2008.

    In de actualiteitsresolutie van LSP die op dit moment in alle afdelingen wordt besproken ter voorbereiding van de regionale congressen wordt uitgebreid ingegaan op deze ontwikkeling. Daarin gaan we in onze analyse een stap verder dan Marc Reynebeau die vooral een beschrijving van de situatie brengt. Binnenkort kan je op deze site deze congresteksten lezen. In afwachting daarvan kunnen we uiteraard ook onze brochure over de nationale kwestie in België aanraden. Die brochure vind je hier online of je kan ze bestellen via LSP.

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop