Recensie. “Onze kant van het bed” door Marc Reynebeau

[box type=”shadow” align=”alignright” width=”100″]

RECENSIES op SOCIALISME.be

  • Tentoonstelling: Frida Kahlo in Bozar
  • “Jean-Marie Dedecker. De buffel” door Raf Sauviller
  • “Cuba na Castro, een eiland in omwenteling" door Lode Delputte
  • Avatar. Als de aandeelhouders de wereld verslinden
  • "The People Speak" van Howard Zinn
  • “Stalin’s Terror of 1937-1938. Political Genocide in the USSR” door Vadim Z Rogovin
  • “Das Kapital van Karl Marx” door Francis Wheen
  • "Het Titanic-syndroom" van Nicolas Hulot
  • “Het andere Duitsland. De voormalige DDR 20 jaar na de val van de Muur” door Jeroen Kuiper
  • "De beschavingsmachine. Wij en de islam” door Ico Maly
  • Veertig jaar geleden: de split van de Beatles
  • "Grenzeloos India. De achterkant van de globalisering" door Patrick De Vos
  • "District 9" van Neill Blomkamp
  • "Capitalism: A love story" van Michael Moore
  • Anti-Flag: “The people or the gun” en Interview met de drummer van Anti-Flag

[/box]

Marc Reynebeau heeft met “Onze kant van het bed” een interessant historisch werk geschreven over het ontstaan van de communautaire spanningen die uiteindelijk leidden tot de langdurige politieke crisis van 2007-2008. Reynebeau schetst in het boek de redenen waarom de CD&V niet enkel het kartel aanging met de NVA, maar ook waarom het een zware communautaire retoriek hanteerde in de verkiezingscampagnes van 2004 en 2007.

Bart Vandersteene

In 2004 had het kartel reeds de paarsgroene meerderheid op Vlaams niveau kunnen breken, hetzelfde moest gebeuren of federaal niveau in 2007. Op die manier kon CD&V een einde maken aan haar langste oppositiekuur in de na-oorlogse geschiedenis en terug in de zetels van de macht plaats nemen.

De keuze voor het communautaire was volgens Reynebeau een heel bewuste zet: “Een radicaal communautair standpunt verleent de klassieke partijen reliëf omdat ze juist allerminst radicaal zijn in de rest van hun programma. (…) In het beleid worden ideologische verschillen, die eigenlijk eerder nuances zijn, nog meer uitgevlakt.”

De grijze Yves Leterme had iets nodig om kleur te brengen in de creatie van een imago. Het idee van een beginselvaste leider voor Vlaanderen tegenover een vijandige ‘andere’, die toch niet aanwezig was in het debat, leek de perfecte compensatie voor de klassieke centrumhouding van de CD&V. Of zoals Reynebeau schreef: “Geen intentie klinkt vager dan Letermes ‘goede dingen voor de mensen’. (…) Tegenover de grijsheid en voorzichtigheid van haar kernprogramma, vond de partij ermee een helder thema waarmee ze zich strijdvaardig en zelfbewust kon presenteren aan de kiezer. (…) De air van beginselvastheid kon bovendien afstralen op de rest van haar programma en zo de geloofwaardigheid van de partij in haar geheel versterken.”

De verkiezingsoverwinning van het kartel in 2007 bleek de bevestiging te bieden dat het Vlaams nationalisme had gescoord. Nochtans blijkt uit elk kiesonderzoek dat het communautaire thema slechts bij een heel kleine fractie van de bevolking bepalend was voor de stemkeuze. Maar het communautaire gold wel als een interessante bliksemafleider voor sociale problemen en een falend beleid.

Het was één zaak om met “vijf minuten politieke moed” de verkiezingen te winnen. De dag nadien moest wel worden samen gezeten met de Franstaligen voor het sluiten van een regeerakkoord. Alle creatieve pogingen ten spijt kwam er geen oplossing voor het communautaire vraagstuk. Dit kon ook niet aangezien men twee tegenovergestelde krachten wou verzoenen zonder dat één van beide gezichtsverlies zou lijden. “Aan fantasie ontbrak het zeker niet, met het opduiken van koninklijk bemiddelaars, verkenners, de Raad van Wijzen, het Octopus-en het Heptapusoverleg, een kabinet van ‘voorzichtige zaken’, de interinstitutionele dialoog, met tussendoor nog enkele erg ongebruikelijke demarches van het staatshoofd.”

Dat de communautaire hetze niet zonder concreet gevolg zou blijven bleek toen in 2008 de Vlaamse lokale politici uit de Rand zichzelf opwierpen als de grote verdedigers van de Vlaamse belangen. “Door de opgefokte sfeer voelden tal van Vlaamse overheden in de Rand van Brussel zich geroepen om in woord en daad hun steentje bij te dragen tot het vrijwaren van het bedreigde ‘Vlaamse karakter’ van de streek. Op speelpleinen (Liedekerke) of op de markt (Merchtem) mocht alleen Nederlands worden gesproken; het volstond voor gegadigden voor een sociale woning niet om behoeftig te zijn, ze moesten ook nog op taalcursus (de Vlaams wooncode); wie een huis van de gemeente wilde kopen, moest bewijzen Nederlands te spreken of bereid zijn de taal te leren (Vilvoorde, Zaventem, Londerzeel); de burgers werden gesommeerd om handelaars die andere talen dan het Nederlands gebruiken bij het gemeentebestuur te verklikken (Overijse); de Belgische vlag mocht niet langer aan het gemeentehuis wapperen (Lennik) en in sommige gemeenten is het voor nieuwkomers niet mogelijk om bepaalde stukken grond te kopen (het Vlaamse grond- en pandendecreet)”

Het sociaal probleem van een tekort aan betaalbare woningen werd omgetoverd in een communautaire strijd. Op die manier konden de beleidsmakers zichzelf van de verantwoordelijkheid ontdoen.

De neoliberale politici van elke traditionele partij beweerden in meerdere of minder mate dat de problemen zouden worden opgelost indien Vlaanderen meer bevoegdheden kreeg. De wachtlijsten voor sociale woningen, in de zorg voor mensen met en zonder beperking, de tekorten in het onderwijs,… zouden bij wijze van spreken smelten voor de zon. Daarmee verbergen ze echter dat wat zij van plan zijn met Vlaanderen niet ten goede zal komen van de “gewone Vlaming”. Vandaag beschikken we in Vlaanderen over een minister-president die voordien de leiding van Unizo in handen had en sinds kort ook over een minister van werk die rechtstreeks werd opgevist bij de extremistische patroonsorganisatie Voka. Over de intenties van deze groepen in de samenleving is Reynebeau heel duidelijk. “Ook de werkgeversorganisatie Voka weet al lang waarvoor de nieuwe bevoegdheid moet dienen: aparte, Vlaamse centrale loonakkoorden, flexibilisering van de arbeidsmarkt door bijvoorbeeld het ontslag van werknemers gemakkelijker en goedkoper te maken voor de bedrijven, een meer restrictieve organisatie van de werkloosheid, met in het verlengde daarvan een daling van de loonkosten en de bedrijfsbelastingen. Het Vlaams separatisme is daar in de eerste plaats een rechts en neoliberaal project. Het krijgt geen bredere, democratische invulling omdat de politieke partijen erover in het vage blijven.”

Met andere woorden, de eis voor meer Vlaanderen heeft evenveel te maken met een oprechte bezorgdheid voor de problemen van de bevolking als deze van de oude kolonialen voor de problemen van de “zwartjes in Afrika”. Meer Vlaamse bevoegdheden zijn voor hen een gedroomd middel om een radicalere politiek ten voordele van de patroons te kunnen voeren zonder de bemoeienissen en de rem die de Waalse arbeidersbeweging op nationaal vlak zou kunnen betekenen.

Het boek van Reynebeau geeft een interessante historische schets voor allen die op zoek gaan naar een verklaring voor de ontwikkelingen die leidden tot de politieke crisis van 2007-2008.

In de actualiteitsresolutie van LSP die op dit moment in alle afdelingen wordt besproken ter voorbereiding van de regionale congressen wordt uitgebreid ingegaan op deze ontwikkeling. Daarin gaan we in onze analyse een stap verder dan Marc Reynebeau die vooral een beschrijving van de situatie brengt. Binnenkort kan je op deze site deze congresteksten lezen. In afwachting daarvan kunnen we uiteraard ook onze brochure over de nationale kwestie in België aanraden. Die brochure vind je hier online of je kan ze bestellen via LSP.

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop