Your cart is currently empty!
Category: Recensies/Cultuur
-
“We leven in een politieke wereld”. Bob Dylan en de communistische partij
Afgelopen herfst overleed Irwin Silber die als lid van de Amerikaanse Young Communist League en redacteur van het folkblad Sing Out in de jaren 1960 hard campagne voerde tegen Bob Dylan. Silber verweet Dylan dat hij de radicale bewegingen van dat tijdperk had verraden. In dit dossier gaan we na wat de verhouding tussen Dylan en de communistische partij was.
Een populaire artiest kreeg zelden zoveel negatieve kritieken als Bob Dylan tijdens het Newport Folk Festival in mei 1965, toen hij “elektrisch” was gegaan. De kritiek hield jarenlang aan, soms is er zelfs vandaag nog een echo van te horen. Het optreden van Dylan in Newport had verregaande gevolgen. En dat niet alleen voor de folkmuziek, maar ook doorheen andere populaire genres.
Dylan bracht het gebruik van teksten met inhoud terug in de populaire muziek. Meer nog, hij bracht poëtische teksten en zou hierdoor, soms tegen beter weten in, het boegbeeld van de singer-songwriters worden. Zelfs de Beatles stelden achteraf dat ze van de tienerpop afstapten onder de invloed van Dylan. Minder bekend is de rol van de “Communistische” Partijen in de VS en elders in het promoten van Dylan en nadien het voeren van een ware campagne tegen Dylan. Deze partijen steunden toen het bureaucratische regime in de Sovjetunie dat niets met echt socialisme te maken had. Ze gingen mee in iedere bocht in het Sovjetbeleid.
Toen Dylan in Newport verscheen met elektrische gitaren en het lied Maggie’s Farm begon, dat lied is een herwerking van de oude folksong Penny’s Farm, was er onrust onder de traditionele aanhangers van Dylan en folk. Pete Seeger was toen al een centrale figuur in de Amerikaanse folkscene. Hij werd vervolgd tijdens het tijdperk van McCarthy omwille van zijn linkse opvattingen. Seeger was razend op Dylan. Er zijn heel wat legendes die de ronde doen over de reactie van Seeger, maar de meesten stellen dat hij de draden van de elektrische gitaren probeerde door te snijden met een bijl en dat hij werd tegen gehouden door de manager van Dylan, Albert Grossman, waarna een moddergevecht volgde.
Seeger stelde nadien: “Als ik het had gekund, dan had ik de kabels doorgesneden.” Er waren ook ruzies tussen de organisatoren van het optreden en mensen uit de entourage van Dylan. Een groot deel van de aanwezigen jouwden Dylan uit. Uiteindelijk werd de orde hersteld en kwam Dylan terug op het podium met een akoestische gitaar en werden enkele meer “aanvaardbare” songs gebracht.
Het is niet geweten of de chaos tijdens het optreden in Newport werd georganiseerd en door wie dit werd gedaan. Het leek alsof er sprake was van een georganiseerde anti-Dylan campagne tijdens zijn wereldtournee. Nochtans was het weinig verrassend dat Dylan op elektrische gitaren overschakelde. Het album “Bringing it all back home” was al gemengd met aan de ene kant van de plaat akoestische gitaren en langs de andere kant van de plaat elektrische. Dat album was ten tijde van het optreden in Newport al maandenlang verkrijgbaar.
Dylan speelde rock and roll toen hij op school zat en nadien speelde hij zelfs even piano met Bobby Vee, een populaire poster. In het jaarboek op school mochten de leerlingen neerschrijven wat ze het volgende jaar zouden doen. Bob Dylan zou naar Minnesota University gaan, maar schreef toch neer: “Gone to join Little Richard.” Het “verraad” van Dylan was niet zo verrassend, het was een terugkeer naar waar hij begon. Hij zou tijdens zijn carrière overigens wel meer bochten maken. Dat leidde soms tot positieve reacties en soms tot negatieve kritiek, maar in het algemeen was er een evenwicht tussen de positieve en de negatieve reacties.
In 1962-63 werd de jonge Robert Allen Zimmerman, alias Bob Dylan, uit het mijnwerkersstadje Hibbing in Minnesota snel bekend. Dat gebeurde met een aantal “protestsongs” die hij schreef in de folk traditie. De meest bekende zijn nog steeds “Blowin’ in the wind” en “The Times they are a-changin”. Nadien schreef en speelde Bob Dylan allerhande populaire Amerikaanse songs in verschillende stromingen: folk, rock, blues, gospel, country en zelfs jazz. Hij werd wellicht de meest invloedrijke liedjesschrijver en artiest uit de naoorlogse periode. Hij werd een tijdlang gezien als een vorm van politieke messias, wat voorzichtig werd gesteund door de Amerikaanse Communistische Partij, maar hij werd plots als “verrader” beschouwd omdat hij andere muziek opzocht.
Een nieuwe Woody Guthrie?
Dylan kwam in 1961 op 19-jairge leeftijd in New York aan. Hij was een muzikale volgeling van de folkzanger Woody Guthrie. Dylan bezocht Guthrie nog voor die stierf in een ziekenhuis in New Jersey. Guthrie werkte nauw samen met de CP. Zijn collega’s onder leiding van Pete Seeger probeerden sterker de nadruk te leggen op “volksmuziek” als deel van hun politieke activiteiten. Guthrie sloot wellicht nooit formeel bij de CP aan, maar de partijlijn werd evenzeer aanvaard als door zijn collega’s die wel een lidkaart hadden. Hij had een tijdlang een column in het dagblad van de CP, de People’s Daily World. Hij schreef heel wat vredesliedjes in de periode van 1939-41, ten tijde van het Stalin-Hitler pact en toen de Communistische partijen nog tegen de oorlog waren.
Volgens Seeger was Guthrie de eerste om van standpunt te veranderen toen Hitler de Sovjetunie binnen viel. Seeger stelde: “Woody had een glimlach op het gezicht. Hij zei: ‘ik veronderstel dat we geen vredesliedjes meer zullen zingen.’ Ik zei: ‘Wat? Zullen we Churchill gaan steunen?’ Hij zei: ‘Jep, Churchill wordt op zijn kop gezet. We moeten dat ook doen’. Hij had gelijk” (Interview met Phil Sutcliffe, Mojo nr. 193, December 2009). Het is overigens interessant dat ze niet stelden dat Stalin van standpunt was veranderd, maar dat het Churchill was.
Guthrie was nationaal bekend geworden met zijn lied “This land is your land”, een song die werd gezien als een radicaal alternatief volkslied van de VS en een alternatief op “God Bless America”. Maar de inhoud van het liedje gaat eerder in de richting van de American Dream dan in de richting van een eis zoals het publiek bezit van de grond. Guthrie werd door de regering van Roosevelt aangesteld om de New Deal te promoten. Hij werd betaald om op te treden in troosteloze stadjes en dorpen die met de grond zouden worden gelijk gemaakt om plaats te maken voor Hydro-elektrische installaties waaronder de Grand Coulee Dam. Die dam komt ook aan bod in het gelijknamige liedje van Guthrie.
Dylan trok naar Greenwich Village in New York. Dat was een buurt met veel arbeiders maar ook bohemiens. Zijn talent werd al snel opgemerkt en hij werd opgevangen door oudere artiesten rond Seeger. Hij had een romance met Suze Rotolo, een artieste van 19 jaar die actief was in de burgerrechtenbeweging. Rotolo komt ook voor op de cover van het tweede album van Dylan, Freewheelin’. Rotolo was van thuis uit rood, haar ouders waren arbeidersmilitanten van de CP en ze groeide op in dit milieu.
Rotolo had goede contacten met CP-leden als Seeger en Irwin Silber, de uitgever van het magazine Sing Out, dat ruimte bood aan de nieuwe inhoudelijke muziek. Er werd druk gezet op Rotolo om er zeker van te zijn dat het nieuwe talent aan hun kant zou blijven staan, ook al blijkt dat hij zelf niet volledig op de hoogte was van wat er gebeurde. Rotolo zag het alsof ze Dylan gewoon hielp. Er werd in deze kringen gehoopt dat Dylan en nieuwe Woody Guthrie zou worden en hun versie van het socialisme zou verspreiden terwijl hij een grote ster werd.
Dylan bekent openlijk dat hij zijn politieke songs eerst aan Rotolo liet horen vooraleer ze werden opgenomen. “Zij kan zeggen hoeveel nachten ik wakker was en songs schreef en deze vervolgens aan haar liet zien om te vragen als het correct was. Ik wist dat haar vader en moeder bij de vakbonden actief waren en dat zij al lang voor mij in de gelijkheid en vrijheidbeweging actief was. Ik checkte iedere song dan ook met haar.” (Robert Shelton, No Direction Home: The Life and Music of Bob Dylan). Later stelde Dylan dat hij niet wist dat het communisten waren, maar dat hij zich daar niets van zou aangetrokken hebben. Dave von Ronk, een folkzanger en de zelfverklaarde ‘trotskistische burgemeester van McDougall Street’ (in Greenwich Village), was ook bevriend met Dylan maar kwam al snel tot de vaststelling dat Dylan apolitiek was.
Een muzikale expeditie
Dit betekent niet dat Dylan niet oprecht was in zijn engagement voor de burgerrechten. Zijn liefde voor muziek van Afro-Amerikaanse afkomst en zijn Joodse opvoeding zorgden ervoor dat hij bijna op natuurlijke wijze anti-racist was. Zwarte artiesten hadden een goede band met Dylan die niet werd gezien als een blanke die gewoon zijn geweten wou sussen. Tal van zwarte artiesten, van gospelgroepen over Stevie Wonder tot Jimi Hendrix, hebben songs van Dylan opgenomen. Bobby Seale heeft het in een hoofdstuk van zijn boek ‘Seize the Time’ over een discussie met Huey P Newton, een leider van de Black Panthers, over het lied “Ballad of a Thin Man” van Dylan. Het was ironisch dat de CP deze song en andere aanviel terwijl Columbia records bijna weigerde om het uit te brengen omdat te communistisch was volgens hen.
De zwarte zanger Harry Belafonte was succesvol onder brede lagen en gebruikte zijn populariteit en zijn middelen om nieuwe zwarte artiesten te promoten. Het was Belafonte die Dylan de eerste ervaringen bijbracht voor het opnemen van muziek. Dylan speelde harmonica op het album Midnight Special van Belafonte. Vandaag verwijst Dylan af en toe nog eens naar politieke elementen in zijn songs. In 2006 nog zong hij in Workingman’s Blues #2 onder meer: “The buyin’ power of the proletariat’s gone down/Money’s gettin’ shallow and weak”.
Dylan werd sterk onderschat door diegenen die van hem gebruik wilden maken, waaronder dus ook de CP. Hij was geen boerenkinkel uit Hibbing, hij maakte handig gebruik van al wie zijn carrière een duwtje in de rug kon geven. Zijn medestudenten en muzikanten in St Paul en Minneapolis wisten dat al snel. Hij nam alles op dat hij nadien kon gebruiken: ideeën, songs, arrangementen,… Hij probeert dit nog steeds te rechtvaardigen met de stelling dat hij op een muzikale expeditie ging.
Waar de groep rond Seeger het in 1965 het moeilijkste mee had, was niet de overgang naar elektrische gitaren maar wel de weigering van Dylan om nog meer protestsongs te schrijven. Ze beschuldigden Dylan ervan in zichzelf te keren en de reactionaire toer op te gaan. Dat was in feite een echo van de roep naar “socialistisch realisme” en “proletarische cultuur” zoals dit werd gestimuleerd onder het stalinisme en zoals het tot uiting kwam in de nadruk op muzikale “puurheid” in folk-kringen.
De Britse folk scène
In de Britse folkwereld was er een gelijkaardige ontwikkeling. In 1951 had de Communistische Partij (CPGB) een pamflet uitgebracht onder de titel: “De Amerikaanse bedreiging van de Britse cultuur.” De partijleden namen de bedreiging van de ‘Britse’ muziek ernstig. Onder deze partijleden ook Bert Lloyd (bekend onder de naam A L Lloyd) en folkzanger Ewan MacColl, de auteur van het bekende ‘Dirty Old Town’ dat over zijn thuisstad Salford ging.
MacColl begon zijn activiteiten in het radicale drama. Maar na een ontmoeting met de Amerikaanse folkartiest en CP-lid Alan Lomax, wiens secretaresse de zus van Suze Rotolo was, richtte hij zich op folkmuziek. Er was heel wat wederzijdse beïnvloeding tussen de Britse en de Amerikaanse folk.
De opvattingen van MacColl en Lloyd waren sterk beïnvloed door de stalinistische partijkoers van de CPGB die naar buiten kwam met het programma “De Britse weg naar socialisme” waarin de theorie van het socialisme in één land werd bevestigd. Er was een debat over “zuiverheid” en “arbeidersmuziek” in de Britse folkwereld. MacColl nam een duidelijke positie in: als een zanger uit Engeland kwam, moest de song Engels zijn. Er werden gedetailleerde definities opgemaakt van begrippen als “traditioneel”, “commercieel”, “etnisch”, “amateuristisch”,… Dit werd de meest gevolgde positie in de kringen waar MacColl en zijn aanhangers sterk stonden.
Bob Dylan kwam in 1962 naar Londen. Hij kon na enige moeilijkheden toch optreden in de Singer’s Club waar hij drie songs mocht brengen, waarvan twee songs van zichzelf. Wie er bij was, stelde dat MacColl en Peggy Seeger, de verantwoordelijken van de club, openlijk vijandig waren tegenover Dylan. Op dat ogenblik was Dylan nog niet erg bekend waardoor het mogelijk was dat hun negatieve standpunt er kwam door discussies met Alan Lomax. Dylan kon het evenmin goed vinden met Carla Rotolo, de zus van Suze. Die moeilijke verhouding kwam aan bod in ‘Ballad in Plain D’: “For her parasite sister I had no respect.” Dat kan ook een reden zijn voor de vijandigheid. Of was het omdat zede zelfgeschreven songs van Dylan niet zagen als volwaardige folk? Toen de CP zich totaal tegen Dylan keerde, ging MacColl nog een stap verder en stelde hij dat al het werk van Dylan nooit echte folkmuziek was geweest.
Burgerrechtenbeweging
Het gebeurde slechts zelden dat Dylan betrokken was bij publieke politieke acties. Hij trok naar de zuidelijke staten van de VS met Pete Seeger om de zwarte kiezers aan te moedigen om zich te registreren voor de verkiezingen. Hij trad samen met Joan Baez op terwijl Martin Luther King mee op het podium stond tijdens de Mars op Washington (waar King zijn bekende toespraak ‘I have a dream’ zou maken).
Toen hij met Seeger in het zuiden rondtrok, maakte Dylan een nieuwe song: ‘Only a pawn in their game’ over de moord op Medgar Evers, een voorvechter van de burgerrechtenbeweging. Iedereen wist dat de KKK-lid Byron De La Beckwith de moord had gepleegd. Maar het duurde wel 30 jaar (tot 1994) vooraleer een jury in Mississippi bereid werd gevonden om de dader te veroordelen. In deze song legt Dylan de verantwoordelijkheid zonder schroom bij het kapitalisme. Hij stelt dat arme blanken worden gebruikt om de arbeidersklasse te verdelen als onderdeel in het spel van de heersende klasse. Zijn boodschap is duidelijk: “The poor white man’s used in the hands of them all like a tool."
Seeger stelde dat hij dit een interessante nieuwe visie vond. Daarmee maakte hij meteen ook duidelijk hoe zelfs leden van de Communistische Partij racisme slechts zagen als een kwestie van zwart en blank. De woorden van Dylan daarentegen vormen een weerspiegeling van een zeker klassenbewustzijn.
Het ‘Judas’ protest
Een maand na de problemen in Newport speelde Dylan op 28 augustus 1965 in Forest Hills met een nieuwe groep die later ‘The Band’ zou heten. Er waren ongeveer 14.000 aanwezigen die de eerste 45 minuten durende akoestische set toejuichten. Maar daarna werd het tweede deel uitgejouwd. Toen kwam de rest van de groep op het podium en werd met elektrische gitaren gespeeld. Op 24 september 1965 begon Dylan een tournee doorheen de VS en de wereld met een optreden in Austin, Texas. De tournee zou een jaar lang duren en het scenario van in Forest Hills herhaalde zich overal. Dit was de eerste keer dat mensen tickets kochten om naar een concert te gaan om daar de artiest uit te jouwen. De drummer, Levon Helm, gaf het op en stapte uit de tournee nog voor de groep de VS had verlaten.
Toen de tournee Groot-Brittannië aandeed in mei 1966 was het scenario al duidelijk. In Edinburgh had de Young Communist League een discussie en werd besloten om de zaal te verlaten zodra de elektrische instrumenten op het podium werden gebracht. Gelijkaardige acties vonden plaats in Dublin en Bristol. De media hadden weinig aandacht voor deze toch wel opvallende acties. Melody Maker schreef er wel over op 14 mei onder de titel “The Night of the Big Boo”. Voor het concert in Manchester was er aan de universiteit een discussie over een boycot van het concert in de plaats van een verstoring. Het concert begon met de traditionele rustige eerste helft. Bij het derde lied in de tweede set – ironisch genoeg vlak na ‘Ballad of a Thin Man’ – begon het publiek traag in de handen te klappen en de groep te verstoren. Een meisje ging naar Dylan en gaf hem een papier waarop stond: “Zeg aan de groep dat ze naar huis gaan.”
Toen er even een stilte viel tussen twee songs, werd vanuit de zaal luid geroepen: “Judas.” Dylan was geschokt en woedend. Het concert ging jarenlang als bootleg rond maar is nu als officiële CD uitgebracht. Dit wordt algemeen gezien als het hoogtepunt van een bizarre periode. Het werd nog ernstiger toen in Glasgow een ‘fan’ de hotelkamer van Dylan probeerde binnen te dringen met een mes. De Communistische Partij kan daar niet verantwoordelijk voor worden geacht, maar tegelijk staat het vast dat leden van de partij vooraan stonden in het opzetten van de gebeurtenissen rond de tournee van 1965-66 en dat op basis van een stalinistische kronkel inzake ‘proletarische cultuur’ aangevuld met een ongezonde dosis nationalisme.
Noot: “We leven in een politieke wereld” is de openingszin van de song Political World uit het album O Mercy uit 1989.
-
Dit was 2010. De beste boeken en films
Welke boeken en films konden ons het afgelopen jaar niet alleen boeien maar ook iets bijbrengen? We hebben een lijstje opgesteld op basis van recensies die op deze site zijn verschenen.
- De Shockdoctrine van Naomi Klein, na het boek nu ook de film
Deze documentaire is een verfilming die verder bouwt op het gelijknamige boek van Naomi Klein. Klein werd bekend met het boek "No Logo" waarmee ze een spreekbuis werd van de antiglobaliseringsbeweging. "De Shockdoctrine" biedt een sterke analyse van het neoliberalisme en de aanpak van rampen en oorlogen door het neoliberalisme. Het boek was reeds een aanrader en nu volgt een film. > Artikel op deze site - Film: The Trotsky
“Een, twee, drie, vier, sluit je bij de vakbond aan”. Dat zingen in het rood geklede cheerleaders aan een supermarkt. Het is de openingsscène van de film “The Trotsky” van de Canadese regisseur Jacob Tierney. De film is een komedie waarin het verhaal wordt gebracht van een tiener die naar de naam Leon Bronstein luistert en denkt dat hij de reïncarnatie van Trotski is. > Artikel op deze site - Boek: “Het islamdebat” door Sami Zemni
De wijze waarop de afgelopen jaren steeds meer gesproken wordt over “dé islam” maakt het interessant om het islamdebat te kaderen en het is belangrijk dat ook de linkerzijde een duidelijk standpunt naar voor brengt in het debat. Dat laatste is niet evident, sommigen geven er de voorkeur aan om te zwijgen, anderen stappen voorzichtig mee in de heersende retoriek. Sami Zemni doet dat niet, hij schrijft en brengt interessante elementen aan. > Artikel op deze site - Boek: Gebakken lucht door Nick Davies
De Britse journalist Nick Davies verklaart in “Gebakken lucht” dat hij geschokt was door wat hij ontdekte tijdens het schrijven van dit boek. Als topjournalist wist hij al langer hoe het er aan toe ging in de mediawereld, maar met dit boek analyseert hij de verschraling van de media op een wel bijzonder scherpe wijze. > Artikel op deze site - Tentoonstelling: Frida Kahlo in Bozar
De herdenking van de 200e verjaardag van de onafhankelijkheid en de 100ste verjaardag van de Mexicaanse Revolutie was de context voor een unieke tentoonstelling van werken van Frida Kahlo. > Artikel op deze site - Boek: “The Lacuna” Prijswinnende roman van Barbara Kingsolver
Het boek “The Lacuna” is geschreven als het dagboek van een alleenstaande jonge man, Harrison Shepherd, die uiteindelijk gaat werken als kok voor de Mexicaanse artiest Diego Rivera en de Russische leider in ballingschap Leon Trotski. Dit boek wond de Orange Fiction Prize voor Engelse literatuur. > Artikel op deze site - Boek: “Van Genk tot Mauthausen. Opmerkelijk verzet en collaboratie in Vlaanderen” geschreven door Roger Rutten
Roger Rutten publiceerde eerder het uitstekende boek “Wit &Zwart” over het verzet en de collaboratie in het Limburgse Zonhoven. De thematiek van zijn tweede boek sluit daar onmiddellijk bij aan en is een gevolg van het eerste boek. In dit boek wordt het verhaal verteld van een verzetsheld, Jean Dubois, waarbij uitgebreid wordt stilgestaan bij allerhande fenomeen van verzet en collaboratie in Limburg. > Artikel op deze site - Boek: Living dolls van Natasha Walter
Het toneelstuk “Een poppenhuis” van Hendrik Ibsen uit 1879 zorgde voor heel wat controverse. Het hoofdpersonage in dit stuk was Nora, een huisvrouw en moeder die tot het besef komt dat ze zelf niet is kunnen ontwikkelen als mens omdat ze steeds werd gezien en behandeld als een pop, eerst door haar vader en nadien door haar man. Nora besluit uiteindelijk om zichzelf te bevrijden van de sociale beperkingen die haar als object zien. Ze verlaat haar gezin. Deze discussie is 130 jaar later nog steeds actueel. > Artikel op deze site - Film: Avatar Als de aandeelhouders de wereld verslinden
De film Avatar is absoluut geen politieke film. Maar los daarvan draagt de film zoals alle werken kenmerken van zijn tijd. Avatar is een (goede) science-fiction avonturenfilm tegen de achtergrond van een economische en ecologische crisis. Dat klinkt bekend in de oren. > Artikel op deze site - Boek: Blackwater, opkomst van ‘s werelds machtigste huurlingenleger
Begin dit jaar was er een rechtszaak in de VS tegen vijf huurlingen van Blackwater die ervan beschuldigd werden 14 tot 17 Irakezen te hebben vermoord bij het bloedbad op het Nisourplein in Bagdad op 14 september 2007. De zaak werd van tafel geveegd met procedure-argumenten, maar tegelijk toont dit hoe het gebruik van private militaire bedrijven in oorlogszones een opgang kent. > Artikel op deze site
- De Shockdoctrine van Naomi Klein, na het boek nu ook de film
-
Onderbouw je strijd tegen onrecht en kapitalisme met volgende boeken
De winterperiode is traditioneel een periode waarin meer boeken worden gelezen. Ook LSP speelt daar op in. Wij waren niet aanwezig op de boekenbeurs en hebben geen tips voor de beste kookboeken. Wel willen we onze lezers wijzen op enkele interessante boeken die we zelf ook te koop aanbieden en die nuttig zijn in de strijd voor een socialistisch alternatief op het kapitalisme.
Frankrijk 1968. Maand van revolutie. Lessen van de algemene staking.
Dit boek van Clare Doyle werd in 2008 door LSP uitgebracht naar aanleiding van de 40ste verjaardag van mei ’68. De auteur is een leidinggevend lid van onze internationale organisatie en was in 1968 in Frankrijk aanwezig tijdens de woelige meimaand. Het boek beperkt zich niet tot een weergave van de feiten, er wordt een analyse aangebracht van hoe de beweging ontwikkelde en hoe deze revolutionaire beweging tot een overwinning had kunnen leiden.
Tegen de achtergrond van de beweging tegen de pensioenhervormingen van Sarkozy is dit boek opnieuw van actueel belang. Het boek biedt immers ook een algemene analyse over hoe revolutie ontwikkelt en wat het belang van een algemene staking daarin is. LSP biedt dit boek nu aan verlaagde prijs aan. Wie in december of januari een abonnement neemt op dit maandblad, geven we een gratis exemplaar.
“Frankrijk 1968. Maand van revolutie” door Clare Doyle. Normale prijs: 7 euro. Speciale aanbieding: 3 euro. Gratis bij een abonnement op ons maandblad in december en januari! Meer info over abonnementen
Geschiedenis van de Belgische arbeidersbeweging
Eigenlijk bestaan er bijzonder weinig boeken over de geschiedenis van de Belgische arbeidersbeweging. Een klassieker die een vrij volledige samenvatting brengt, is het boek “Wat zoudt ge zonder ’t werkvolk zijn”. Dit boek van Jaak Brepoels werd in 1977 al uitgebracht en is een handig naslagwerk of een interessante kennismaking met de geschiedenis van de Belgische arbeidersbeweging.
Dit boek is essentieel om een breder beeld te krijgen op hoe de arbeidersbeweging is ontwikkeld en van waar bepaalde tegenstellingen komen. Er wordt begonnen bij de eerste stappen van de Belgische arbeidersbeweging, de pogingen om het potentieel van de arbeidersklasse ook effectief te organiseren. Dat gebeurde met vallen en opstaan. Het duurde tot 1885 vooraleer er een politiek verlengstuk kwam in de vorm van de Belgische Werkliedenpartij (BWP). Die kende een snelle ontwikkeling tot een massapartij, maar de hoop op verandering werd op een zijspoor gezet door het verraad van de leiding.
Het boek eindigt bij de jaren 1960 met onder meer de algemene staking van 1960-61, waarover LSP zelf in de loop van december een boek uitbrengt (geschreven door Gustave Dache). Als algemene inleiding is “Wat zoudt ge zonder ’t werkvlok” zijn” een absolute aanrader. Het is een goede opwarmer om nadien ook het boek over 1960-61 te lezen!
“Wat zoudt ge zonder ‘t werkvolk zijn, deel 1: 1830-1966.” Uitgegeven in 1977. We hebben enkele exemplaren tweedehands in voorraad aan 8 euro.
Het fascisme begrijpen om het beter te kunnen bestrijden
In maart is er opnieuw de jaarlijkse anti-NSV betoging, dit jaar in Gent. Anti-fascisme is voor LSP een belangrijk thema waarrond we al jarenlang een actieve rol spelen. Daarin wordt geregeld de discussie gevoerd over de gelijkenissen en verschillen met het klassieke fascisme van Hitler en Mussolini.
Het boek “Fascism & big business” van Daniel Guerin biedt een toegankelijke analyse van waar het klassieke fascisme voor stond. Guerin biedt niet zozeer een overzicht van wie er allemaal steun gaf aan de fascisten, het boek is veeleer een analyse van de opmars van het fascisme en de sociale basis daartoe. De auteur baseert zich daarbij uitgebreid op de analyses van Leon Trotski. Het is nog voor de Tweede Wereldoorlog geschreven, waardoor de nadruk niet zozeer op de verschrikkingen van het nazisme ligt. De analyses in dit boek waren essentieel voor de uitwerking van de Blokbuster-campagne, een campagne die in 2011 haar twintigste verjaardag viert. Een goede gelegenheid om uitgebreider kennis te maken met de theoretische basis ervan.
“Fascism & big business” door Daniel Guérin. Normale prijs: 24 euro. Speciale aanbieding: 20 euro
Opstand van de Teamsters. Amerikaanse vakbondsstrijd in de jaren 1930
Tegen de achtergrond van recessie en een zwakke leiding van de arbeidersbeweging, brak in de jaren 1930 in Minneapolis (VS) een belangrijke strijd uit van chauffeurs. Strijdbare basismilitanten namen het heft in eigen handen en gingen tegen de vakbondsleiding in strijd. Onder de basismilitanten speelden enkele trotskistische militanten, waaronder Farrell Dobbs, een belangrijke rol. Dobbs beschreef nadien de strijd van de chauffeurs in verschillende boeken. “Teamster Rebellion” brengt het beste beeld.
De chauffeurs werkten voor verschillende bedrijven, ze zorgden voor de distributie in de stad. De job werd gekenmerkt door lage lonen, lange uren en onveilige werkomstandigheden. Bovendien sloeg ook hier de crisis hard toe. De vakbondsafdeling van de Teamsters was amper actief onder de gewone chauffeurs, dat waren toch maar tijdelijke arbeiders. Dobbs en enkele andere militanten gingen de strijd binnen de vakbond aan en organiseerden tegelijk de chauffeurs aan de basis. Met de staking van 1934 werden de werkgevers effectief tot toegevingen gedwongen.
Dit boek is vanuit de stakingsbeweging zelf geschreven en biedt een uitstekend beeld over hoe strijdbare politieke militanten een werking kunnen uitbouwen en de strijd versterken.
“Teamster Rebellion” door Farell Dobbs. Normaal: 20 euro, aanbieding: 18 euro
Hoe marxisten tegenover de wereld aankijken. Over de oorsprong van het materialisme
Marxisten zijn materialisten. Dat zal bij sommigen tot verbazing leiden. Het is echter niet zo dat we materialistisch zijn in de zin van egoïstisch en inhalig. Neen, we zijn materialistisch in filosofische zin. Dit betekent dat we onze strijd en analyses baseren op de realiteit. Uiteindelijk bepaalt het zijn het bewustzijn, stelde Marx daarover.
Het materialisme is geen nieuw gegeven in de filosofie. De Amerikaanse marxist Georges Novack schreef een erg interessant boek over de oorsprong van het materialisme. De ontwikkeling van de landbouw en handel in het oude Griekenland ging gepaard met de opkomst van een wetenschappelijke kijk op de werkelijkheid. Novack bekijkt de eerste ontwikkelingen van deze materialistische blik op de wereld.
“Origins of materialism” door Georges Novack. Normaal 22 euro, aanbieding: 20 euro
Meer info via redactie@socialisme.be
-
Veertig jaar van “paranoia”
[box type=”shadow” align=”alignright” width=”100″]
CULTUUR op SOCIALISME.be
- Film: "Illégal". Een harde aanklacht, maar wat daarna?
- Het verhaal van Max De Vries, partizaan voor het leven
- “Privacy”, boek van Rudie Kagie over de opmars van Big Brother
- Militante hiphop uit de VS. Interview met Boots Riley van “The Coup”
- Franse topgroep Sexion D’Assaut wil homofobe boodschap ook bij ons verspreiden
- U2 in België: wat blijft er nog over van de muziek?
- Op een andere planeet… “Red planets: Marxism and science fiction”
- “Living Dolls: the Return of Sexism” – strijd tegen seksisme is nog niet gestreden
- "Leven tussen twee vuren". Autobiografie van Jef Ulburghs
- The Lacuna. Prijswinnende roman van Barbara Kingsolver
- Trotski-fan kopieert zijn idool. Canadese film: “The Trotsky”
- Een terugblik op “Arbeid in de Ierse geschiedenis” van James Connolly
- “Vrede zij met u zuster” of het verhaal van een westerse zelfmoordterroriste
- “Eigen belang eerst”. Boek van Tom Cochez over de “vuile oorlog” in het VB
- "Gebakken lucht". Een vernietigende kritiek op traditionele media
[/box]
Veertig jaar geleden kwam een invloedrijk rockalbum uit. Black Sabbath kwam toen met een tweede album naar voor: Paranoid. Dat album was een uitdrukking van de woelige jaren 1970. Het blijft de moeite om er naar te luisteren.
De jaren 1970 waren woelig op sociaal en politiek vlak. De explosieve sound van Black Sabbath was een uitdrukking van de sfeer onder jongeren in het Westen. Het begint al met het eerste nummer, “War Pigs”, dat sterk uithaalt naar de oorlog in Vietnam, tegen regeringen die oorlogen voeren en arme jongeren naar het front sturen om die oorlogen uit te vechten. “Politici verstoppen zich altijd. Zij beginnen enkel de oorlog. Waarom zouden zij ook gaan vechten? Dat laten ze over aan de armen.”
Op een ogenblik dat de Amerikaanse en Britse legers opnieuw jongeren uit arme wijken proberen warm te krijgen om hen naar de bloedige oorlogen in Irak en Afghanistan te sturen, klinkt dit erg actueel. Black Sabbath wilde het album “War Pigs” noemen, maar het platenbedrijf vond dat “te controversieel.”
“Hand of Doom” was geïnspireerd door optredens van de groep voor getraumatiseerde Amerikaanse soldaten die via Groot-Brittannië terugkwamen van het front in Vietnam. Het beschrijft de trage doodstrijd van een heroïneverslaafde. Onder de soldaten was er veel druggebruik. Dat was een manier om de verschrikkingen van de oorlog te ontlopen.
Het album brengt een pessimistische kijk op de wereld, versterkt door de schreeuwende stem van Ozzy Osbourne, de agressieve gitaarsolo’s van Tony Iommi, de explosieve drummer Billy Ward en bassist Geezer Bitler.
Het geluid van Black Sabbath vormde een breuk met de jaren 1960. Osbourne stelde later: “Eind jaren 1960 en begin jaren 1970 was het allemaal flower power en over hoe mooi de wereld wel niet was. Wij konden ons daar niet in vinden.” De leden van Black Sabbath groeiden op in arbeiderswijken in Birmingham. De luide drums doen soms denken aan het oorverdovende lawaai in de fabrieken. Iommi moest zijn gitaar aanpassen toen hij twee vingers verloor bij zijn werk in een steenkoolbedrijf. De omgeving van de groep was hard, hun toekomstbeeld was niet rooskleurig en dat blijkt ook uit de muziek.
Iommi stelde dat deze achtergrond zeker een invloed had op de muziek. Ward stelde: “Het was een fantastische manier om woede te uiten. Als ik er nu op terugkijk, realiseer ik me dat we kwade jongeren waren.” Voor wie de naam Black Sabbath enkel bekend is doorheen de verschrikkelijke televisie-shows van Ozzy Osbourne, mag zich daar niet door laten beïnvloeden. Dit album is het immers waard om eens te beluisteren.
-
Recensie. Het verhaal van Max De Vries, partizaan voor het leven
Marc Bertrands schreef het levensverhaal van partizanenleider Max De Vries neer in een boek. De partizanen die tijdens Wereldoorlog Twee tegen de nazibezetters streden, zijn stilaan aan het uitsterven. Het is dan ook nuttig om hun verhalen nu nog op te tekenen. Het boek over Max De Vries gaat samen met een DVD waarin De Vries zelf zijn verhaal doet. Opvallend is hoe De Vries in het boek ook een aantal ideologische posities van de oude stalinistische lijn blijft verdedigen.
De afgelopen jaren verschenen al twee interessante boeken over het verzet en de collaboratie in Limburg. De boeken van Roger Rutten (Zwart & Wit en Van Genk tot Mauthausen) brachten een algemeen beeld van het verzet. De biografie van De Vries heeft een ander opzet. Er wordt ingegaan op de activiteiten van het verzet, maar dat is slechts één onderdeel in het leven van De Vries.
Max De Vries radicaliseerde als student in de jaren 1930. De achtergrond van economische crisis en de wereldgebeurtenissen brachten hem bij de Communistische Partij. Als student in Leuven raakte hij betrokken bij het drukken van de pamfletten van de KPB. Toen deze semi-illegale activiteit werd ontdekt, zat de tijd van De Vries aan de KUL er op. Hij vertrok zelf voor hij werd uitgesloten. Max trok naar Luik waar hij verder studeerde en intussen werkte als toezichter op een pensionaat. De oorlog maakte daar een einde aan. Als jongeman werd De Vries gemobiliseerd door het leger.
Het Belgische leger werd onder de voet gelopen door de nazi’s toen deze het land binnenvielen. De Vries komt met andere militairen in het Nederlandse Terneuzen terecht waar hij op listige wijze aan een vrijbrief geraakte om naar Maastricht te reizen waar hij zijn vriendin (en toekomstige vrouw) bezocht. Hierna raakt De Vries al snel betrokken bij verzetsactiviteiten. In het boek wordt gesproken over de verspreiding van clandestiene pamfletten en sabotage-acties. Vanaf 14 oktober 1942 moest De Vries ondergronds werken nadat de Gestapo hem thuis was gaan opzoeken bij een razzia. De komende twee jaar zou De Vries clandestien moeten overleven en werken. Het Limburgse verzet was bijzonder actief in een gepolariseerde omgeving waar ook de collaboratie erg actief was en een zekere steun genoot.
Een interessant element in dit boek is de discussie die op het einde van de oorlog plaatsvond. De partizanen waren in Tongeren vooraleer de geallieerde troepen de stad hadden bereikt. De partizanen boden aan het lokale establishment aan om de orde in de stad te handhaven om incidenten en nodeloos geweld te vermijden. De bevolking wilde het lot in eigen handen nemen en de partizanen waren een logisch verlengstuk om dat te organiseren, maar toch werd naar de lokale hoogwaardigheidsbekleders getrokken om een soort “mandaat” te krijgen. Onder druk van de menigte en wegens provocaties van de terugtrekkende bezetters en collaborateurs (er werden nog snel twee verzetslui vermoord) zagen de partizanen geen andere optie dan het fusilleren van vijf voorname collaborateurs.
Dat leidde na de oorlog nog tot een proces tegen de leiders van de partizanen, waaronder De Vries. Bij dit gemediatiseerde proces in 1951 werden de partizanen over de volledige lijn vrijgesproken. Het feit dat dit proces plaatsvond, maakte duidelijk dat de voormalige collaborateurs en hun bondgenoten opnieuw terrein konden winnen na de oorlog. De Vries erkent dat de vergelding tegen collaborateurs na de oorlog vooral kleine garnalen trof, terwijl een aantal kopstukken er in slaagde om straffeloos te blijven.
Na de oorlog trok De Vries naar Frankrijk waar hij werkte als journalist. Hij stelt dat hij betrokken was bij politieke activiteiten, maar het boek concentreert zich op het professionele en persoonlijke leven van De Vries.
Wel komt er op het einde nog een hoofdstuk met enkele bedenkingen van De Vries over historische en actuele politieke gebeurtenissen. Net zoals in de rest van dit boek krijgen we ook in dit hoofdstuk de versie van De Vries zonder enige kritische bedenkingen, het boek is eerder een autobiografie met een gastauteur (die vlot en toegankelijk schrijft).
Een aantal standpunten van De Vries in dit hoofdstuk zijn stalinistisch op een wijze die we in ons land niet veel meer te horen of te lezen krijgen (toch niet in recent materiaal). De Vries bewondert Stalin en noemt de huidige Russische dictator Poetin een “waardige opvolger van Stalin”. De reden daarvoor? Poetin is bezig met de “restauratie van het Russische imperium.” Over de positie van de Russische arbeidersklasse en de democratische betrokkenheid van die arbeiders bij de productie wordt uiteraard met geen woord gerept.
Het verschil tussen Trotski en Stalin doet De Vries af als een “meningsverschil” met aan de ene kant Trotski die voor een “verhoging van de levensstandaard” opkwam en een “permanente wereldrevolutie” (door De Vries als volgt omschreven: “iedereen op aarde moest bekeerd worden tot het communisme”), terwijl Stalin aan de andere kant de zware industrie wilde ontwikkelen en zich beperkte tot één land. Het volledige revolutionaire potentieel van de periode na de Eerste Wereldoorlog wordt met het argument van de Tweede Wereldoorlog (waar Stalin niet op voorbereid was) van tafel geveegd. Een uitbreiding van de revolutie was voor De Vries niet aan de orde en Trotski’s visie over de economische ontwikkeling in Rusland doet hij af als een voorstel om luxe-artikelen te gaan produceren. Daar stelt hij dan de vijfjarenplannen tegenover, uiteraard zonder uit te leggen waarom het eerste vijfjarenplan er pas in 1928 kwam.
De “grote zuiveringen” met onder meer de Moskouse processen eind jaren 1930 worden eveneens van tafel geveegd: de beschuldigden gaven hun sabotage gewoon toe, volgens De Vries. Met andere woorden: de oude Bolsjewieken en een meerderheid van het Centraal Comité ten tijde van de Oktoberrevolutie bestond uit verraders en spionnen. Ook de latere stalinistische leiders kunnen op de steun van De Vries rekenen. Als hij de Afghanistan-politiek van Breznjev bekritiseert, is het enkel omdat de Sovjettroepen toen niet verder zijn gegaan om “de Arabische wereld aan zich te onderwerpen.” De auteur vraagt niet hoe De Vries dit koppelt aan zijn visie op “socialisme in één land”.
Dit boek is nuttig en interessant, het biedt een beeld van de strijd en de standpunten van de partizanen die op moedige wijze het verzet tegen de nazi’s zijn aangegaan. De ideologische posities van De Vries moeten ook in het kader van de toenmalige wereldverhoudingen worden gezien met een versterking van de positie van het stalinisme. Vandaag is het stalinisme verdwenen en dat kan De Vries duidelijk niet plaatsen of verklaren. Over veel zaken zijn we het oneens met De Vries, maar uiteraard hebben we wel respect voor de rol die hij samen met zijn kameraden (ook van trotskistische strekking) heeft gespeeld in het anti-fascistisch verzet.
Marc Bertrands, "Max De Vries, partizaan voor het leven". ASP Editions, 160 pagina’s. 22 euro (inclusief DVD)
-
Recensie. “Privacy”, boek van Rudie Kagie over de opmars van Big Brother
[box type=”shadow” align=”alignright” width=”100″]
CULTUUR op SOCIALISME.be
- Militante hiphop uit de VS. Interview met Boots Riley van “The Coup”
- Franse topgroep Sexion D’Assaut wil homofobe boodschap ook bij ons verspreiden
- U2 in België: wat blijft er nog over van de muziek?
- Op een andere planeet… “Red planets: Marxism and science fiction”
- “Living Dolls: the Return of Sexism” – strijd tegen seksisme is nog niet gestreden
- "Leven tussen twee vuren". Autobiografie van Jef Ulburghs
- The Lacuna. Prijswinnende roman van Barbara Kingsolver
- Trotski-fan kopieert zijn idool. Canadese film: “The Trotsky”
- Een terugblik op “Arbeid in de Ierse geschiedenis” van James Connolly
- “Vrede zij met u zuster” of het verhaal van een westerse zelfmoordterroriste
- “Eigen belang eerst”. Boek van Tom Cochez over de “vuile oorlog” in het VB
- De tragedie van de Chinese revolutie door Harold Isaacs
- "Gebakken lucht". Een vernietigende kritiek op traditionele media
- Na het boek, de film: "De Shockdoctrine" van Naomi Klein
- Een terugblik op “De weg naar Wigan” van George Orwell
[/box]
De essentie van dit boek wordt samengevat in de laatste paragraaf waarin een activiste verwijst naar een gedicht van Remco Camper: “Jezelf een vraag stellen, daarmee begint verzet/ en dan die vraag aan een ander stellen.” De auteur is een redacteur van Vrij Nederland die over diverse thema’s schreef. Dit boek vertrekt van een auteur die vragen stelt bij onze privacy en die vragen ook naar de lezer doorschuift. Maar het blijft bij een begin van verzet.
Uitgangspunt is de vraag welke gegevens van ons eigenlijk allemaal bekend zijn, of relatief makkelijk toegankelijk. Blijkt alvast dat het in Nederland, maar niets wijst erop dat dit in ons land anders zou zijn, vrij eenvoudig is om heel persoonlijke gegevens van zowat iedereen op te rakelen. Iedereen wordt al eens geconfronteerd met informatie over zichzelf op het internet, maar het gaat veel verder dan dat.
Het boek van Kagie vertrekt van een proces tegen een dubieuze zakenman die gespecialiseerd was in handelsinformatie. Die slaagde er in om gedetailleerde informatie te verzamelen voor klanten. En opvallend: niet enkel bedrijven, verzekeraars of incassobureau’s waren daarin geïnteresseerd. Zelfs de overheid klopte bij de zakenman aan om informatie in te winnen, doorgaans informatie die op frauduleuze wijze werd verkregen bij andere instanties van de overheid.
De technologische vooruitgang van de afgelopen decennia maakt het mogelijk om een pak informatie te verzamelen en om een gedetailleerd beeld te krijgen van het doen en laten van zowat ieder individu. Deze mogelijkheid maakt dat er een exponentiële toename van gegevens is, waarbij je misschien denkt dat jouw gegevens wel zullen opgaan in de massa. Maar de vraag blijft: wie heeft toegang tot onze privacy en wat kunnen ze ermee aanvangen.
Er wordt ons voorgehouden dat iedere verzameling van gegevens dient om het ons makkelijker te maken. Bewakingscamera’s dienen voor onze veiligheid, klantenkaarten bij de supermarkt om punten te sparen voor een klein cadeautje, chipkaarten bij het openbaar vervoer (zoals bij de MIVB in Brussel) om niet altijd meer een kaartje te moeten afstempelen,… Tegelijk worden data verzameld en wordt het mogelijk om een beeld te hebben van ons consumptiegedrag, hoeveel we het openbaar vervoer gebruiken,… Als de gegevens met elkaar worden verbonden, dan is Big Brother angstvallig dichtbij.
Een privacyspecialist stelt nochtans vast: “Een terrorist gaat geen tachtig rijden waar maximaal vijftig kilometer per uur is toegestaan. Eigenlijk zou je de zaak moeten omdraaien. De mensen die zich keurig aan de wet- en regelgeving houden, zijn waarschijnlijk de potentiële terroristen. Het is in feite een kwadraat van de onmacht. De veronderstellingen kloppen niet. Nog meer camera’s of nog langer gegevens over burgers bewaren, lost niets op.”
Toch wordt steeds verder gegaan in het openstellen van gegevens. De afgelopen maanden nog besprak het Europees parlement hoe de Amerikaanse anti-terreurbestrijding toegang zou krijgen tot alle bankgegevens in Europa. SWIFT noemt dit systeem, wat staat voor Society for Worldwide Interbank Financial Telecommunication. SWIFT is een Belgische multinational dat een systeem heeft ontwikkeld voor internationale geldtransfers door middel van een SWIFT of IBAN-nummer. Toen het SWIFT-akkoord begin 2010 opnieuw moest goedgekeurd worden in het parlement was er heel wat lobbywerk vanwege de Amerikaanse regering. Toch stemde een meerderheid, waaronder de linkse socialist Joe Higgins, tegen. Niet dat het Europese establishment de VS iets in de weg wou leggen, maar deze inbreuken op de privacy gaan ver. In juni werd een afgezwakt akkoord gesloten.
Een ander voorbeeld dat in het boek wordt aangehaald is hoe de VS de passagierslijsten van alle vluchten boven haar grondgebied controleert. Wie op de zwarte lijst staat, komt in de problemen. Verschillende vliegtuigen moesten al omgeleid worden. Luchtvaartmaatschappijen die de gegevens niet doorgeven, mogen niet langer boven of op de VS vliegen. De auteur merkt fijntjes op dat ook Nelson Mandela tot in juli 2008 op de ‘zwarte’ lijst stond, een overblijfsel uit de tijd dat de VS goede banden had met het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime. In het geval van Mandela was het niet zo moeilijk om van de lijst te geraken, president zijn van een pro-kapitalistisch regime was overtuigend genoeg. Maar wie minder bekend is en op die lijst geraakt of een naamgenoot is van iemand op de lijst, die heeft meer problemen.
Persoonlijke gegevens worden niet enkel door overheidsinstanties verzameld. Ook private bedrijven doen eraan mee en dit zonder enige noemenswaardige controle vanwege de gemeenschap. Als private bedrijven persoonlijke gegevens verzamelen, dan is dit niet om mooie statistieken te kunnen opmaken. Het is om er gebruik van te maken in de zoektocht naar winst. Denk maar aan google dat berichten via gmail scant op zoekwoorden om gepaste reclame “aan te bieden”, lees: te verkopen aan geïnteresseerde adverteerders. Bovendien is het mogelijk om een betaalde link aan te bieden bij bepaalde zoekwoorden, zoekopdrachten worden bijgehouden en het bedrijf google snelde zonder aarzelen het Chinese regime ter hulp om bepaalde zoektermen meteen te censureren. De bedrijfswereld controleert dus niet enkel onze media, maar heeft ook een grote niet te onderschatten greep op het internet.
Ook andere bedrijven loeren mee. Het is mogelijk om in voorwerpen ultrakleine RFID-chips aan te brengen die kunnen geïdentificeerd worden op basis van radiogolven. Hierdoor wordt het mogelijk om niet enkel te controleren wat we kopen, maar ook wat er hierna met deze producten gebeurt. Verder zijn er digitale gegevens over wat we wanneer op het internet opzoeken, wat de dokter vaststelt bij een controle en noteert in het elektronisch medisch dossier, wanneer we de metro nemen en tussendoor passeren we nog enkele bewakingscamera’s. Een groot probleem is natuurlijk als deze veelheid aan gegevens wordt misbruikt voor doeleinden die niet gericht zijn op de belangen van de meerderheid van de bevolking.
Dit boekt houdt het bij het stellen van vragen. Daarbij komen heel pertinente vragen naar voor, maar een globaler analysekader ontbreekt. Als de overheid of private bedrijven persoonlijke gegevens verzamelen en gebruiken, wordt dit ervaren als een inbreuk op de privacy en wordt met beschuldigende vinger naar deze instanties gewezen. Maar dit is op zich geen ethische aangelegenheid. De vraag is wie het voor het zeggen heeft, wie controle heeft over persoonsgegevens en met welke doeleinden. In een kapitalistisch systeem willen private bedrijven zoveel mogelijk over ons weten om winst te maken, niet om beter op onze behoeften in te spelen zoals ons wordt voorgelogen. Dat gebeurt bovendien zonder enige democratische controle. Een Big Brother model werd doorgaans toegeschreven aan de stalinistische dictaturen, maar nu blijkt dat het kapitalisme een fors stuk verder gaat dan wat de stalinistische dictaturen ooit hebben gedaan. Het neoliberale offensief de afgelopen jaren hield ons voor dat kapitalisme gelijk staat met individuele vrijheid, maar ruim 20 jaar na de val van de muur blijkt dat het kapitalisme een grotere bedreiging vormt voor onze privacy dan waar het stalinisme ooit toe in staat was.
Wij staan voor een socialistisch alternatief waarbij de economie op een democratische wijze wordt gepland. De ontwikkeling van een Big Brother model maakt enerzijds duidelijk hoe wanhopig het kapitalisme is in de zoektocht naar winsten maar anderzijds ook hoe wantrouwig dit systeem staat tegenover brede lagen van de bevolking. Dat wantrouwen mag gerust wederkerig zijn. Het overmatig gespioneer in het Oostblok was een uitdrukking van een systeem in verval. Een gelijkaardige ontwikkeling – met veel meer technologische mogelijkheden en dus op een grotere schaal – zien we vandaag onder het kapitalisme.
-
Militante hiphop uit de VS. Interview met Boots Riley van “The Coup”
[box type=”shadow” align=”alignright” width=”100″]
CULTUUR op SOCIALISME.be
- Franse topgroep Sexion D’Assaut wil homofobe boodschap ook bij ons verspreiden
- U2 in België: wat blijft er nog over van de muziek?
- Op een andere planeet… “Red planets: Marxism and science fiction”
- “Living Dolls: the Return of Sexism” – strijd tegen seksisme is nog niet gestreden
- "Leven tussen twee vuren". Autobiografie van Jef Ulburghs
- The Lacuna. Prijswinnende roman van Barbara Kingsolver
- Trotski-fan kopieert zijn idool. Canadese film: “The Trotsky”
- Een terugblik op “Arbeid in de Ierse geschiedenis” van James Connolly
- “Vrede zij met u zuster” of het verhaal van een westerse zelfmoordterroriste
- “Eigen belang eerst”. Boek van Tom Cochez over de “vuile oorlog” in het VB
- De tragedie van de Chinese revolutie door Harold Isaacs
- "Gebakken lucht". Een vernietigende kritiek op traditionele media
- Na het boek, de film: "De Shockdoctrine" van Naomi Klein
- Een terugblik op “De weg naar Wigan” van George Orwell
- “Luisten naar sprinkhanen” door Arundhati Roy
[/box]
In de VS blijft er een traditie van militante hiphop. Boots Riley uit San Francisco is een belangrijk figuur in die middens. In 1993 kwam de eerste plaat van The Coup uit, een band rond Boots Riley. Op het laatste album van de groep, Pick a Bigger Weapon uit 2006, waren er gastoptredens van Black Thought (van The Roots), Talib Kweli, Tom Morello (Rage Against the Machine) en Jello Biafra. Vorig jaar kwam een eerste plaat van de supergroep Street Sweeper Social Club uit, een groep met onder meer Morello. Wij spraken afgelopen zomer in Seattle met Boots Riley. We hadden het over politiek, muziek en revolutie.
Wat denk jij van het buitenlandse en binnenlandse beleid, en zie je een verschil met het pro-business beleid van Bush?
“Obama werd door veel mensen verkozen als hun anti-oorlogspresident. Het is niet duidelijk waarom dit het geval was, want Obama heeft nooit echt gezegd dat hij anti-oorlog was. Maar dat was wel het idee dat mensen van hem hadden. Intussen heeft hij de oorlog laten escaleren en dat wil hij ook blijven doen. Hij heeft de banden met de grote bedrijven behouden. De hele bankencrisis had anders kunnen aangepakt worden. Wat Obama deed, was de kant van de grote bedrijven kiezen en hen cadeaus geven. Daarom zeg ik dat hij het beleid dat voordien bestond verder heeft gezet.”
Denk je dat de Amerikaanse regering de belangen van de bevolking dient zoals ze zelf beweert?
“Neen. Politici zijn in essentie marionetten van de heersende klasse. Zelfs als er mensen met goede bedoelingen verkozen geraken, is het hun job om het beleid van de heersende klasse door te voeren en dus niet de kant van de bevolking te kiezen. Soms kunnen we ze zo ver krijgen dat ze bepaalde beslissingen nemen die eerder gunstig zijn voor onze kant. Dat komt niet zozeer omdat ze bang zijn om niet meer verkozen te geraken, dat heeft hen in het verleden nooit tegen gehouden. Maar de heersende klasse is wel bang van een grote beweging en dat kan een impact hebben op hun beleid.”
Wat is jouw mening over de moord op Oscar Grant en wat denk je over racisme, autoriteit en macht in de VS?
“Er is een video die duidelijk is. Oscar Grant lag op de grond en was immobiel. Er kwam een agent die zijn pistool trok en schoot. Het is erg duidelijk, iedereen kan het zien op YouTube. Maar het nieuws kiest ervoor om andere video’s te tonen die niet zo duidelijk zijn. Intussen worden de agenten niet veroordeeld voor moord.
“Dit maakt voor diegenen die denken dat er een gerechtssysteem is duidelijk dat er geen rechtvaardigheid is. Dit zal blijven gebeuren zolang de politie werkt voor de mensen die aan de macht zijn en dat zullen ze blijven doen. De vraag is: wie is aan de macht?
“Zolang de massa’s niet zelf aan de macht zijn, zullen ze tegen de bevolking werken en een beleid hebben dat er op gericht is om het status quo te behouden en de mensen te blijven onderdrukken. Heb je ooit al een arbeidsconflict gezien waarbij de politie optreedt tegen een patroon die iets illegaal doet? Dat gebeurt niet en zal ook niet gebeuren omdat dit niet is waar de wet voor dient of waar de politie voor dient. Ze zijn er niet om te dienen en te beschermen, ze zijn er om de belangen van de heersende klasse te dienen.”
Wat is jouw mening over kapitalisme en zie je democratisch socialisme als een alternatief op het kapitalisme?
“Het hangt er van af wat je onder democratisch socialisme verstaat. Ik zeg altijd dat ik een communist ben. Ik zie communisme als een democratie waarbij we niet alleen de mensen verkiezen die ons beweren te vertegenwoordigen maar waarbij we ook een democratische controle hebben over de winsten die wij creëren. Dat betekent dat we een controle hebben over de rijkdom en dus over de productiemiddelen. Dat zou veel democratischer zijn.”
Wie hoop je te bereiken met je muziek?
“Ik hoop iedereen te bereiken die het systeem wil veranderen en specifiek diegenen die zich organiseren in campagnes om verandering te bekomen en van daaruit werken aan een beweging waarmee verandering mogelijk wordt.”
Veel songs hebben het over ongenoegen en onderdrukking. Wat motiveert je om muziek te gebruiken als uitdrukking van politieke standpunten?
“ Ik had een discussie in het Double Rock Project in San Francisco. We gingen daar iedere week en hadden het over vage ideeën zoals campagnes voeren tegen racisme of rond huisvesting, maar er kwam niets concreet uit. We spraken met mensen en hadden een basis. Op een dag kwamen mensen ons vertellen dat er de avond voordien een vrouw, Rossie Hawkins, en haar achtjarige tweeling in elkaar waren geslagen door de politie. Ze waren hard en bloedig aangepakt. Dit was het tweede incident in wat een reeks zou worden. De politie had voordien al iemand zo hardhandig aangepakt dat die was overleden. Dat zou niet gebeurd zijn indien de politie het slachtoffer naar het ziekenhuis had gebracht.
“De mensen zagen wat gebeurde met Rossie Hawkins en haar zonen en trokken de straat op. De politie probeerde Rossie en haar tweeling in een politiewagen te trekken, maar de mensen hielden dat tegen. De politie schoot in de lucht. Er was paniek omdat er werd geschoten. Maar de mensen kwamen terug en Rossie en haar kinderen werden uit de politiewagen gehaald om ze naar het ziekenhuis te brengen.
“Van dit alles kwam niets in de lokale media. Maar mijn mening over muziek in de beweging kreeg de volgende dag wel vorm. Iedereen vertelde het verhaal, maar er waren zoveel versies. En er was nog een element. Toen de politie in de lucht schoot, riep iedereen “Fight the power”. Dit was in 1989 en Public Enemy stond bovenaan de hitlijsten met “Fight the Power”. Door die song daar te gebruiken, begrepen veel mensen dat ze onderdeel waren van iets veel breder. Toen begreep ik dat muziek een impact kan hebben.”
Werk je momenteel aan nieuwe songs? Komt er een nieuw album?
“Ja, ik werk aan enkele nieuwe songs voor The Coup. Er is ook nog het project van Street Sweeper Social Club met Tom Morello. We hebben vorig jaar een album uitgebracht en volgende maand volgt een EP met de naam “Ghetto Blaster EP”. Het nieuwe album van The Coup zal de soundtrack zijn van een film, een zwarte komedie met magisch realisme gebaseerd op mijn verleden als telemarketeer.”
-
U2 in België: wat blijft er nog over van de muziek?
Bono, The Edge en co waren gisteren en vandaag na vijf jaar nog eens te bezichtigen in het Koning Bouwdewijnstadion. Het optreden levert een enorme media-aandacht op, net zoals de tour, die al anderhalf jaar bezig is en nog tot diep in 2011 zal duren. De grootste, meest winstgevende, meest spectaculaire aller tijden, wordt gezegd. Heeft dit nog iets te maken met muziek?
Volgens de burgerlijke media alvast wel: de optredens zouden zeer sterk zijn en het showelement mag niet onderschat worden: de grootste podiumconstructie ter wereld in het midden van gigantische stadions. Het prijskaartje is er naar: je betaalt makkelijk 80 euro voor een ticket. Toch verkoopt U2 het merendeel van hun optredens uit, de band is zonder twijfel het grootste muziekfenomeen ter wereld op dit moment. Dit wordt nog versterkt door kranten als De Morgen, die haast hysterisch zijn over de komst van U2 naar België.
Los van de populariteit en de muziek van de groep, roept de houding van U2 en met name die van frontman Bono serieuze vragen op. Bono profileert zich graag als filantroop, iemand die vanuit zijn bevoorrechte positie de wereld probeert te redden. Via ontmoetingen met belangrijke politici (en zelfs de paus) tracht hij zijn invloed te laten gelden. Bono neemt daarbij echter nooit een politieke stellingname in en beperkt zich tot het idee van vrijgevigheid. Daar richtte hij al heuse commerciële campagnes voor op waarbij producten die vaak zijn naam dragen (of van de band) verkocht worden met een percentage dat naar ‘het goede doel’ gaat. Zoals echte filantrokapitalisten moet Bono niet raken aan z’n persoonlijk fortuin en pikt hij een vet (marketing) korreltje mee. Het leverde Bono een nominatie voor de Nobelprijs van de Vrede op wat de commerciële populariteit van de band in de VS een grote boost gaf bij de Vertigo Tour van 2004/2005.
Het wordt al gauw duidelijk dat U2 geen band met idealen is, maar vooral een businessmodel. Dit is geen overdreven stelling als je weet dat de huidige tour na afloop liefst 750 miljoen euro moet opleveren. Inkomsten die in het ‘Hoofdkwartier’ van U2, in Amsterdam, weinig belastingaftrek kennen. Wat gebeurt er met dat geld? Gitarist The Edge kreeg kritiek voor een megalomaan immobiliënproject in Dublin dat door de huidige crisis even in de koelkast werd gestoken. Dit is al een eerste blijk van hypocrisie vanwege de band, die zichzelf enorm verrijkt door een onovertroffen show aan te bieden aan woekerprijzen.
Maar er is meer: de tour zelf impliceert een volksverhuizing van technici en podiumbouwers met behulp van liefst 300 (!) vrachtwagens. De milieu-impact daarvan valt niet te onderschatten, evenals de overlast voor buurtbewoners waar de optredens plaats vinden. De dimensies van de tournee zijn zo grotesk, dat bewoners van Dublin vorig jaar het stadion waar de band zou optreden, blokkeerden om te beletten dat monteurs nog meer geluid zouden maken tijdens de nachtelijke opbouw van het immense podium.
In Moskou werden eerder dit jaar activisten van Greenpeace opgepakt wegens flyeren aan het optreden van U2. Dat de band hier niet achtergekomen zou zijn, lijkt onwaarschijnlijk. Toch volgde er geen reactie en Bono ging doodleuk op de koffie met president Medvedev.
Sommige bands timmerden geduldig aan een muzikale carrière en werden net zoals U2 ‘larger than life’ en zelfs legendes. Om de kern van hun bestaan in stand te houden, moesten veel van die groepen of artiesten (denk maar aan Radiohead, Bruce Springsteen of Nick Cave) hun tours noodgedwongen beperken in omvang, puur om de muziek te vrijwaren en om toegankelijk te blijven voor de fans. De muziekbusiness is een nietsontziende winstmachine die vandaag meer dan ooit profijt haalt uit live-optredens. Het lijkt er op dat U2 deze tendens verwelkomt en zelf versterkt, vooral ten koste van het budget van de fans.
Niettemin mag het voor veel andere, kleinere groepen en artiesten een troost zijn dat zij vooral om hun muziek herinnerd zullen worden en niet om de marketing en platte commercie die niks meer te maken hebben met vier rocksterren en hun vele muzikale verdiensten. Over smaken willen we niet discussiëren en we wensen de mensen die naar de optredens gaan zeker een plezante ervaring.
Maar we willen ook een stil staan bij de commercie in de cultuurwereld en die is nergens zo duidelijk als bij een groep die een bedrijf is geworden en muziek lijkt te maken in functie van de commerciële belangen van het bedrijf U2 met hoofdkwartier in Amsterdam.
-
Op een andere planeet… “Red planets: Marxism and science fiction”
[box type=”shadow” align=”alignright” width=”100″]
RECENSIES op SOCIALISME.be
- “Living Dolls: the Return of Sexism” – strijd tegen seksisme is nog niet gestreden
- "Leven tussen twee vuren". Autobiografie van Jef Ulburghs
- The Lacuna. Prijswinnende roman van Barbara Kingsolver
- Trotski-fan kopieert zijn idool. Canadese film: “The Trotsky”
- Een terugblik op “Arbeid in de Ierse geschiedenis” van James Connolly
- “Vrede zij met u zuster” of het verhaal van een westerse zelfmoordterroriste
- “Eigen belang eerst”. Boek van Tom Cochez over de “vuile oorlog” in het VB
- De tragedie van de Chinese revolutie door Harold Isaacs
- "Gebakken lucht". Een vernietigende kritiek op traditionele media
- Na het boek, de film: "De Shockdoctrine" van Naomi Klein
- Een terugblik op “De weg naar Wigan” van George Orwell
- “Luisten naar sprinkhanen” door Arundhati Roy
- "Why not Socialism?" door G.A. Cohen
- “Van Genk tot Mauthausen. Opmerkelijk verzet en collaboratie in Vlaanderen” door Roger Rutten
[/box]
Science fiction moet ernstig worden genomen. Dat is de centrale boodschap van de inleiding op een nieuwe collectie van essays die werd verzameld door Mark Bould en China Miéville. “Gedurende het grootste deel van het zowat 80 jarige bestaan van science fiction als afzonderlijk genre werd het steevast afgedaan als een kinderlijke uitdrukking van een afstompende massacultuur, een vernedering van de literatuur door de fantastische elementen en middelmatige vorm.”
Het doel van dit boek is om de balans recht te trekken. Het boek levert enkele interessante ideeën op, maar het blijft een erg gemengd geheel. De kern van de discussie wordt samengevat door Bould die stelt dat SF het “radicale potentieel voor een totaal andere visie over hoe de wereld er uit ziet” kan aantonen en zich op die manier nuttig kan maken voor radicale opvattingen.
Matthew Beaumont gaat in de tijd terug en brengt een analyse van een schilderij uit 1533, “De ambassadeurs” van Hans Holbein de Jonge. In dat schilderij staan twee hoogwaardigheidsbekleders tussen een aantal wetenschappelijke instrumenten en andere items die symbool staan voor het opkomende kapitalisme en de koloniale macht. Op de voorgrond is er een Memento Mori, een herinnering aan de sterfelijkheid. Dit laatste is echter enkel duidelijk zichtbaar indien de kijker vanop de grond en vanuit de linkse hoek van het schilderij kijkt (zie deze video). Vanuit dat standpunt worden de ambassadeurs zelf vervormd. Dit alternatieve perspectief kan dus ook worden gebruikt om de waarden van het systeem en de samenleving op het schilderij in vraag te stellen.
Voor Beaumont is dit potentieel een erg politiek standpunt omdat het aantoont “hoe de realiteit kan veranderen.” Dit wordt doorgetrokken naar SF omdat de “aliens” ook ons standpunt veranderen en wijzen op het tijdelijke karakter van onze samenleving.
William J Burling gaat dieper in op een SF-roman: “De ontheemde” van Ursula Le Guin uit 1974. In dat boek probeert de auteur een beeld te geven van de vorm die muziek kan aannemen indien noch religie noch goederenuitwisseling een factor vormt. “De ontheemde” biedt een beeld van een post-kapitalistische samenleving op de planeet Anarres en een kapitalistische samenleving op Urras. Op Anarres is de muziek gebaseerd op live performance en wordt het niet gereproduceerd met technologie. Er zijn geen virtuozen, geen bekende artiesten, geen uitbuitende managers, geen platenbedrijven en geen verkoopstrategieën.
De harde omgeving en beperkte natuurlijke en arbeidsreserves ondermijnen er evenwel de persoonlijke vrijheden. Die beperkingen makten het onmogelijk om een echt democratisch georganiseerde socialistische samenleving tot stand te brengen. Wat Le Guin dus eigenlijk in beeld brengt is een vorm van verwrongen beeld van een socialistische samenleving die eerder aan het stalinisme doet denken, ook al blijft het een open vraag in welke mate Le Guin zich daar bewust van was.
De kunst zoals we het vandaag kennen, bestond niet voor het kapitalisme. Het is verbonden aan de kapitalistische productiewijze en een onderdeel van de burgerlijke cultuur. Kunst in een toekomstige socialistische samenleving zou totaal anders zijn. Burling komt tot de conclusie dat het zo goed als onmogelijk is om toekomstige alternatieven gedetailleerd te omschrijven.
Er is een klein, maar groeiend subgenre dat bekend staat als post-singulariteit SF. De singulariteit staat voor het ogenblik dat de mensheid in staat zou zijn om een technologische grens te overschrijden waardoor er een post-menselijke ontwikkeling is waarbij mensen worden vervangen door machines of hun brein en lichaam samenvoegen met vormen van kunstmatige intelligentie.
Steven Shaviro wijst terecht op de absurditeit van één van de centrale figuren uit dit subgenre, Ray Kurzweil. “Na de singulariteit verzekert Kurzweil ons gezondheid, rijkdom en onsterfelijkheid – om het nog niet te hebben over de coolste computergames en simulaties – en dat allemaal zonder enige kost. Schaarste zou iets van het verleden zijn.” Er wordt evenwel niet ingegaan op de fundamentele politieke en sociale elementen en keuzes dat dit met zich zou meebrengen. De toekomst van Kurzweil blijft gebaseerd zijn op het privaat bezit en op kapitaalsaccumulatie – en bijgevolg op uitbuiting en ongelijkheid. Dit maakt eigenlijk andermaal duidelijk dat het soms moeilijk is om voorbij het kapitalisme te denken.
Sherryl Vint houdt een vurig pleidooi voor het uitbreiden van dierenrechten op basis van ons groter begrip van de leef- en gevoelswereld van dieren en van hun sociale interacties tussen elkaar, met andere dieren en met mensen. Ze gaat hierop verder en stelt: “Dit essay zal een nieuw concept bieden van de orthodoxe arbeidswaardeleer van het marxisme door in te gaan op de gelijkenissen tussen de kapitalistische vervreemding onder arbeiders die beperkt worden tot hun arbeid en de exploitatie van het milieu in het algemeen (en van andere soorten in het bijzonder)”.
Het probleem voor Vint is dat de arbeidswaardeleer niet meteen een theoretisch kader biedt om op dierenrechten in te gaan. De arbeidswaardeleer van Marx legt uit hoe menselijke arbeidskracht de basis vormt voor nieuwe waarde waarbij de winst van de kapitalisten voortkomt uit de niet betaalde arbeid van de arbeiders. Dat is de basis voor de uitbuiting van de arbeiders en het vormt ook de basis voor klassenstrijd. Uiteraard worden dieren onder het kapitalisme op heel wat manieren gebruikt, als voedselbron, bij experimenten, als huisdieren,… Op een aantal vlakken kan je stellen dat ze worden uitgebuit. Maar het is niet nuttig om de arbeidswaardeleer aan te halen om op te komen voor een betere behandeling van dieren. Enkel een democratisch georganiseerde socialistische planning zou ons toelaten om de ecosystemen en natuurlijke rijkdommen van de planeet te behouden en om er zorgzaam mee om te gaan.
Iris Luppa gaat in op de linkse kritieken op SF-films tijdens de Weimar republiek in Duitsland (1919-33). Een eerste opvallende vaststelling daarbij is de omvang van de linkse media op dat ogenblik met een aantal verschillende dagbladen en tijdschriften die op een massale schaal werden verspreid. Er waren zelfs specifieke filmtijdschriften vanuit de socialistische beweging. Die tijdschriften kwamen doorgaans op voor de verspreiding van Sovjet-films en alle door de grote bedrijven ondersteunde films werden afgebroken als onderdeel van de burgerlijke ideologie binnen de filmindustrie.
Rob Lathom gaat in op de stedelijke vraagstukken binnen de Nieuwe Golf SF. Hij stelt dat het standpunt dat de SF in de jaren 1920 en 1930 grotendeels naïef of reactionair was een simplistisch standpunt is en dat een deel van de SF progressieve opvattingen omarmde. Hij verwijst daarbij naar de beweging van de “verlichte technocratie” in de jaren 1920 waarbij werd opgekomen voor een versterking van het wetenschappelijk onderwijs. Er werd ook verwezen naar de “volksfrontactiviteiten van de Jonge Communistische Liga in de jaren 1930 die een invloed hadden op de groep van de futuristen (waaronder Isaac Asimov, Frederik Pohl en CM Kornbluth.” Lathom stelt dat deze invloed er pas kwam na de tweede Wereldoorlog met de consolidatie van de VS als wereldmacht. Dit zorgde ervoor dat “de verbeelding en waarden van SF in politiek vaarwater terecht kwamen en werden gezien als gevaarlijk, bijvoorbeeld door de vergelijking te maken met de toonaangevende pro-fascistische filmbeelden.”
Begin jaren 1970 kwam de zogenaamde Nieuwe Golf van de SF op het voorplan. Dat gebeurde op een ogenblik dat verschillende steden een ernstige crisis kenden. In 1975 vroeg New York een federaal reddingsplan om het bankroet te vermijden en om de diensten gaande te houden. De middelen voor openbaar vervoer, onderwijs en andere sociale diensten lagen onder vuur. Het zou het begin vormen van een neoliberaal offensief met privatiseringen en besparingen op de openbare diensten, wat onder meer leidde tot een versterking van de ghetto’s van kleurlingen en armen.
lathom verwijst naar het boek “334” van Thomas Disch uit 1974. Dat boek handelt over 3.000 huurders in 812 appartementen op 21 verdiepingen in een woonblok en dat in het derde decennium van de 21ste eeuw. Een bureaucratie (Modicum) controleert de huisvesting en andere diensten. Volgens Lathom is “334” zonder enige twijfel “de meest opvallende benadering van de stedelijke crisis in de periode van de Nieuwe Golf.” Het zou wijzen op de onderliggende spanningen tussen het potentieel van rijkdomcreatie aan de ene kant en de ongelijke verdeling van de middelen aan de andere kant. Er wordt gesteld dat het verlenen van diensten een centraal onderdeel van de klassenstrijd is.
In het laatste essay gaat Darren Jorgensen in op enkele marxistische academici. Daarin worden een aantal belangrijke opmerkingen gemaakt over het karakter van marxistische academici. Jorgensen heeft het over de Franse filosoof Althusser, een invloedrijke theoreticus van de Franse Communistische Partij (PCF). Althusser volgde tijdens mei 68 de partijlijn en nam niet deel aan de revolutionaire gebeurtenissen in Parijs. Hij keek toe vanuit zijn raam en volgde de stalinistische partijlijn toen hij de studenten afdeed als kinderachtige activisten. De PCF slaagde er niet in om de stakingen en bezettingen uit te breiden om het kapitalistische bewind in vraag te stellen.
Voor Jorgensen was dit het onbedoelde resultaat van het falen van de revolutionaire bewegingen in de jaren 1960: “De nieuwe linkerzijde kreeg intellectuele geloofwaardigheid in het westen, maar dit ging ten koste van revolutionaire verandering. Het is niet verbazend dat de methoden van deze nieuwe linkerzijde het falen herproduceren.” Dat is een harde kritiek op linkse academici en het biedt een zekere verklaring voor het inherente cynisme en pessimisme in die kringen. Voor revolutionaire marxisten is de combinatie van theoretisch begrip en praktische toepassingen nog steeds van essentieel belang.
Heel wat van de thema’s die in “Red Planets” aan bod komen zijn interessant. Maar het boek vervalt soms in een pretentieuze benadering waarbij academici zich richten tot andere academici en dit doen in hun eigen exclusieve taal, op hun eigen planeet als het ware. Anderzijds valt er iets te zeggen voor de doelstellingen van de redacteurs die de bundeling essays bijeen brachten. SF kan inderdaad naast entertainment ook een rol spelen in het beschrijven en in vraag stellen van de kapitalistische samenleving, morele dilemma’s naar voor brengen en toekomstige samenlevingen omschrijven. Dat kan, maar dan is er vooral nood aan goede radicale schrijvers.
-
Recensie. “Leven tussen twee vuren”, een autobiografie van Jef Ulburghs
Midden jaren 1980 publiceerde uitgeverij Kritak een reeks boeken onder de titel “het geheugen”. Er verschenen autobiografieën van Jef Ulburghs, Nic Bal en Piet Vermeylen. Het boek van de afgelopen week overleden Ulburghs biedt een beeld hoe een brave Vlaamse katholieke boerenzoon radicaliseert en de kant van de arbeiders kiest. Dit gebeurt niet plots en niet vanuit een theoretisch kader, maar vanuit een aanvoelen en een sterk rechtvaardigheidsgevoel.
Jef begint zijn levensverhaal op het Limburgse platteland. Hij is de jongste zoon van een gezin dat het doorgaans vrij goed heeft, ook al ziet de familie begin jaren 1930 zwarte sneeuw. Hij groeit op in een vrij beschermd milieu en kan gaan studeren. De Tweede Wereldoorlog verdeelt Limburg nog meer dan de rest van het land, de strijd tussen zwarten en witten is er hevig. De familie van Jef is flamingant, zijn broer flirt met de collaboratie door even lid te worden van het VNV en strijd aan het Oostrfront te overwegen. Hoe Jef er zelf over dacht, wordt wat in het midden gelaten in dit boek. Hij houdt het op een vaag flamingantisme met een sterke sociale inslag en een afkeer van het nazisme.
Jef studeert in de oorlog voor pastoor in Luik, Limburg viel onder het bisdom Luik. De radicalisering na de oorlog uit zich niet alleen in straatprotest en een ruk naar links bij de verkiezingen in ons land. Ook onder jonge aspirant-pastoors is er discussie. Een aantal jonge priesters was tijdens de oorlog mee vervolgd en samen met het “gewone volk” in concentratiekampen terecht gekomen. Het veranderde hun beeld op de samenleving. Er ontstond een groeiende tendens van priesters die als arbeiders tussen de onderdrukten wilden staan. Aanvankelijk vindt Jef dat dit standpunt te ver gaat, hij ziet zich niet als priester-arbeider maar wil toch een sociale dimensie geven aan zijn functie.
Het toeval brengt hem eind jaren 1940 bij zijn eerste opdracht in Grâce-Belleur, nu deel van Grâce-Hollogne, in Luik. Jef wordt er kapelaan in een arbeiderswijk waar de kerk wordt gezien als een instelling van rijken. De bewoners zijn er felle tegenstanders van de drie K’s: Kerk, Koning en Kapitaal. De wijk loopt volledig leeg als in Grâce wordt betoogd tegen de terugkeer van Leopold III in 1950. Bij het radicale arbeidersprotest vallen drie doden, waaronder een buurjongen van kapelaan Ulburghs. Die weet zich geen houding aan te nemen, hij wil de nabestaanden van het slachtoffer bijstaan maar is tegelijk vertegenwoordiger van een instelling die wordt gezien als mede verantwoordelijk voor de doden bij het anti-koningsprotest. In het boek laat Jef niet meteen blijken wat hij zelf dacht van de terugkeer van de koning, maar het geweld tegen zijn wijkgenoten raakt hem.
Tegen de stroom in probeert Jef een katholieke gemeenschap uit te bouwen in een gemeente met een uniform rode gemeenteraad waar socialisten en communisten sterk staan. Jef heeft een keuze: zich beperken tot een werking naar de kleine laag van beter gestelde inwoners en katholieke middenstanders of ook proberen jonge arbeiders te organiseren. Hij probeert beide te combineren en raakt steeds meer onder de indruk van jonge arbeiders, mensen met wie hij weinig gemeen had tenzij een rechtvaardigheidsgevoel. Cardijn en de beweging van kajotters vormen een inspiratie die tot in Grâce-Belleur een impact heeft.
Eind jaren 1950 is er een werking van katholieke arbeiders in Grâce-Belleur, onder meer omdat Jef Ulburghs niet te beroerd was om zelf aan de fabrieken te gaan staan om de arbeiders te leren kennen en banden op te bouwen. De kerkelijke oversten dachten eind jaren 1950 dat ze Ulburghs konden gebruiken om radicale priester-arbeiders die verder gingen en steeds meer in socialistisch vaarwater terecht kwamen binnen de perken van het voor de top aanvaardbare te houden. Ulburghs had zelf nooit radicale keuzes gemaakt, zijn radicalisering was een geleidelijk proces dat vooral gevoelsmatig was en gepaard ging met pogingen tot verzoening met het establishment. Hij werd eind jaren 1950 overgeplaatst naar Seraing omdat daar een conflict woedde tussen priester-arbeiders die binnen de socialistische beweging actief waren en de katholieke top. Vanuit een sympathie voor de gewone werkende mens kiest Jef de kant van de priester-arbeiders en legt hij mee de basis voor volkshogescholen voor de arbeiders zonder echt te breken met zijn kerkelijke oversten. Die dubbele positie voelde Jef zelf ook aan, hij omschrijft het als “leven tussen twee vuren”.
De jaren 1960 waren bijzonder woelig en zorgden ook in ACW-kringen voor een radicalisering. Jef staat onder de invloed daarvan, zonder te ver te gaan. Als eind jaren 1960 een populaire godsdienstleraar van een technische in Seraing wordt weg gepromoveerd, gaan de leerlingen (vooral kajotters) in staking. Ze vragen Ulburghs om mee te doen. “Hoewel ik in geest volledig achter de actie stond, wilde ik me toch wat op de achtergrond houden. (…) De schrik sloeg me om het hart. Mijn imago van progressieve maar handelbare priester zou naar de vaantjes zijn, ik zou het definitief verkorven hebben bij de kerkelijke hiërarchie.” De actie bleek door de grote solidariteit een succes en de top moest toegeven.
Kort nadien verdwijnt Jef Ulburghs uit het Luikse. De splitsing van het bisdom Luik leidt tot het ontstaan van een nieuw bisdom Hasselt en Jef moet dat bisdom gaan versterken. Daar kreeg hij heel wat ruimte om in de nasleep van mei 68 mee aan de kar te trekken van de “Wereldscholen”, vormingen voor arbeiders en studenten over thema’s als de strijd tegen het kolonialisme. De radicalisering eind jaren 1960 was in Limburg niet beperkt tot jongeren, de afbouw van de mijnsector leidt tot een algemene revolte met een opkomst van allerhande radicale initiatieven. Het doet ook de Wereldscholen verder gaan dan aanvankelijk de bedoeling was met steun aan verschillende mijnwerkersstakingen, ook toen het ACV niet mee deed. Jef komt hierdoor in aanvaring met het bisdom.
Het gebrek aan organisatorische visie en duidelijke ideologische omkadering zou ervoor zorgen dat het enthousiasme en snelle succes van de Wereldscholen uiteindelijk zou verdwijnen. Het leidt wel tot het initiatief van een Arbeidsuniversiteit waarmee in Genk geleidelijk aan ook acties werden ondernomen en een wijkwerking werd opgezet. De acties houden onder meer de bouw van een nieuwe snelweg tegen. Nadien wordt Ulburghs opnieuw pastoor in een parochie, in Zwartberg meer bepaald. Daar hoopt hij zijn positieve ervaringen van Grâce-Belleur te kunnen verderzetten. Tegelijk zette hij zijn samenwerking met andere progressieven verder, ze noemden zich “basissocialisten” en hadden een sterke oriëntatie op de problemen in de “derde wereld”. Het wegebben van het enthousiasme van de bewegingen na mei 68 hebben ook een invloed op Jef die het moeilijk heeft en in de put zit. Hij radicaliseerde op basis van een gevoelsmatige positie die werd versterkt door de mensen rond hem en was hierdoor niet in staat om een teruggang van radicalisering te plaatsen en te verklaren. Het basiswerk onder de arbeiders in Genk houdt hem recht in zijn strijd voor rechtvaardigheid.
Het boek eindigt met de stap naar de politiek, als Doorbraak-kandidaat voor de SP in 1982. Toen was het nog niet evident om als priester kandidaat te zijn voor de socialisten. De SP was nog een partij met een actieve basis en werd nog gezien als een ‘andere’ partij. Een jaar later werd Jef verkozen in het Europees parlement. Daar houdt het boek op, later zou Jef uit de SP stappen en aansluiting zoeken bij de Groenen. Hij werd voor Agalev verkozen in de Vlaamse Raad en de Senaat. Hij bleef actief in de vredesbeweging en de “derde wereld” beweging. Hij aarzelde niet om solidariteitscampagnes te steunen. Toen onze organisatie begin jaren 1990 een solidariteitscampagne voerde voor een Palestijnse kameraad die werd vervolgd in Israël, werd de campagne mee gesteund door Jef.
Deze autobiografie toont Jef Ulburghs zoals hij was: oprecht verontwaardigd tegenover onrecht en enthousiast zoekende naar antwoorden daarop. Hij stond daarbij aan de kant van de arbeiders.