Category: Latijns-Amerika

  • Regionale verkiezingen in Venezuela

    Vorige zondag waren er in Venezuela regionale verkiezingen voor de gouverneurs, burgemeesters en regionale vertegenwoordigers. 14 miljoen mensen waren kiesgerechtigd en trokken al vrij vroeg in de ochtend naar de stembus. Dit waren de tweede regionale verkiezingen in het proces van de “Bolivariaanse Revolutie” (de eerste vonden plaats in 2004).

    Door Johan Rivas, Colectivo Socialismo Revolucionario, Venezuela.

    In de 22 provincies werden gouverneurs verkozen naast 330 lokale afgevaardigden en 225 federale vertegenwoordigers. Er waren zowat 8.000 kandidaten van duizenden politieke organisaties, zowel nationale, regionale als onafhankelijke organisaties. Dat blijkt alvast uit de officiële cijfers van de CNE (Consejo Nacional Electoral, de nationale kiescommissie), het regeringsorgaan dat verantwoordelijk is voor verkiezingen.

    De vice-voorzitter van de PSUV (Socialistische eenheidspartij van Venezuela, de partij van Chavez), verklaarde op een persconferentie: “De Bolivariaanse regering won in 17 van de 22 provincies bij de verkiezingen, president Chavez bevestigde dat deze triomf de steun van de bevolking voor het socialistisch project van de 21ste eeuw aantoont. De zes provincies die door de oppositie werden gewonnen, vormen geen overwinning voor hen.”

    Overwinning voor oppositie of consolidatie van het Bolivariaanse project?

    Deze resultaten betekenen uiteraard een vooruitgang voor de oppositiekrachten die schijnbaar de weg van de samenzweringen hebben verlaten om Chavez te bestrijden via democratische wegen. Het is mogelijk dat de oppositie een planning op langere termijn heeft en dat het zich nu vooral zal concentreren op de volgende gemeenteraadsverkiezingen en de nationale parlementsverkiezingen van 2009.

    De Bolivariaanse beweging kent heel wat tegenstellingen, maar behoudt wel de meerderheid van de gouverneurs en de steun van de bevolking. Het kan lijken dat de oppositie krachtiger wordt en de Bolivariaanse beweging terrein verliest. Van de zes gouverneurs van de oppositie zijn er vier nieuwe en onder hen bevindt zich de gouverneur van Caracas, de hoofdstad van het land. De andere drie gouverneurs raakten aan de macht in Taxhira, een staat die grens aan Colombia, de centrale staat Carabobo (met de belangrijkste zeehaven van het land), en Miranda waar de PSUV-kandidaat voorheen werd gezien als de opvolger van Chavez en de erfgenaam van het Chavismo als leider van de reformistische vleugel van de partij.

    We moeten kijken naar de veranderingen in het beleid van de regering en de situatie in het land zelf. De oppositie slaagde er in om haar controle over de staat Zulia, aan de grens met Colombia en met meeste olierijkdommen van het land, te behouden. De oppositie wordt daar geleid door Manuel Rosales die steun geeft aan een beweging voor meer autonomie (onder de slogan “voor een liberaal en kapitalistisch onafhankelijk Zulia”), een beweging die vergelijkbaar is met de Media Luna beweging in Bolivia. De staat werd regelmatig bezocht door Chavez en ook tijdens de campagne gaf Chavez het meeste aandacht aan deze staat. De president dreigde zelfs even om de oppositiekandidaat in de gevangenis te gooien op basis van beweringen inzake corruptie. We moeten nog zien of dat dreigement zal worden uitgevoerd. Maar alles samen controleert de oppositie nu zes regio’s met een groot strategisch belang, drie ervan hebben grote bevolkingsaantallen: 2,1 miljoen kiezers in Zulia, 1,7 miljoen in Miranda en 1,3 miljoen in Carabobo. Samen gaat het om deelstaten die 37% van het nationale electoraat omvatten. Dat kan leiden tot een nieuw stadium van de Bolivariaanse revolutie.

    De sociale en politieke situatie voor de verkiezingen

    Venezuela probeerde de afgelopen periode zonder succes om een socialistisch model op te bouwen zonder te breken met de structuren van het kapitalisme en de burgerlijke staat dat het overerfde. Deze regering heeft heel veel sociale investeringen gedaan en hervormingen die zeker ten goede kwamen aan de meest gemarginaliseerde delen van de samenleving. In 1998 leefde 50% van de bevolking in armoede, volgens officiële statistieken is dat vandaag afgenomen tot zowat 20% van de bevolking. Maar de bevolking vraagt vandaag nog hetzelfde als toen Chavez in 1998 aan de macht kwam: een antwoord op de onveiligheid, de eis van nieuwe jobs, degelijke huisvesting, goede openbare diensten en maatregelen tegen de stijgende levensduurte.

    Dit jaar was er in Caracas al een inflatie op voedselproducten en basisbehoeften tussen 28% en 30%. Het minimumloon van de arbeiders nam dit jaar eveneens met 30% toe. Het aantal gewelddaden in Caracas neemt echter toe, hierdoor is moord de derde belangrijkste doodsoorzaak geworden volgens bepaalde studies van mensenrechtenorganisaties. Pas van 2006 is de overheid begonnen met een echte bouw van huizen en zelfs dat jaar werd minder dan 50% van het oorspronkelijke doel om 200.000 woningen te bouwen, gehaald. Het tekort aan woningen neemt ieder jaar met zo’n 100.000 eenheden toe.

    Het probleem is dat de staat dezelfde is als die werd nagelaten door de burgerlijke regeringen van het verleden. Het staatsapparaat heeft zich de afgelopen 10 jaar geconsolideerd, wat de corruptie, bureaucratie en inefficiëntie onder bepaalde ministers verder heeft gestimuleerd. De tegenstellingen en zwakheden in het proces zorgen ervoor dat de oppositie kansen krijgt om in haar campagne subtiel op deze punten nadruk te leggen. Vier jaar geleden was het ondenkbaar dat een oppositieleider een openbare instelling zou bezoeken om er een politieke campagne te voeren of zichzelf zou voorstellen in arme wijken zonder er weg gejaagd te worden door de overgrote meerderheid van de bevolking. Tijdens deze campagne kon de oppositiekandidaat voor het gouverneurschap in Caracas zonder problemen zichzelf gaan voorstellen in een belangrijke openbare gezondheidsinstelling. Hij werd niet aanvaard door heel wat arbeiders, maar hij was wel in staat om campagne te voeren en een zekere echo te vinden. In een anoniem interview in de media, stelde een arbeider die de oppositiekandidaat steunde dat zij aan de kant van Chavez stond, maar nu de oppositiekandidaat steunde omdat ze de corruptie van de huidige gouverneur beu was en dat de situatie er enkel maar erger op werd, de lonen werden niet op tijd betaald en er werd niet geluisterd naar de eisen van het personeel. Om de gouverneur af te straffen, zou ze voor de oppositiekandidaat stemmen. Dat is een uitdrukking van het bewustzijn van de bevolking en het gevolg van het feit dat de beloofde veranderingen niet werden gerealiseerd. Dit voorbeeld kan een idee geven van wat er vandaag in Venezuela gebeurt na tien jaar van revolutie en contra-revolutie.

    De Patriottische Alliantie

    Zoals bij alle vroegere electorale processen, was er een coalitie van politieke organisaties die Chavez steunen in een poging om de krachten te bundelen en eenheidslijsten te vormen. Deze alliantie werd de “Polo Patriotico” genoemd. In het verleden haalde deze alliantie goede resultaten. Een kandidaat van de Chavisten verloor bijvoorbeeld in 2004 in de deelstaat Miranda, in het centrum van het land, maar kon door de steun van de andere partijen van de patriottische alliantie alsnog een voorsprong nemen op de kandidaat van de verenigde oppositie. Vandaag komt er wat druk te staan op de andere partijen van de alliantie. Het bureau van de PSUV riep in het midden van dit jaar een aantal interne partijbijeenkomsten samen zodat de militanten hun kandidaten zouden kunnen verkiezen. Dat werd aanvankelijk voorgesteld als een vorm van revolutionaire democratie in de partij, maar het leidde al snel tot politieke meningsverschillen tussen de verschillende stromingen binnen de partij en met andere partijen van de alliantie. Een groot aantal mogelijke PSUV-kandidaten kreeg immers niet de plaats die werd verhoopt.

    Anderen slaagden er wel in om de interne verkiezingen te winnen, maar uiteindelijk werd hun overwinning niet gerespecteerd omdat de beslissing van de partijvoorzitter, Chavez, werd opgelegd. Hierdoor trokken een aantal PSUV-kandidaten zich terug en besloten ze op te komen met andere politieke organisaties. De positie van de andere partijen in de alliantie is nog complexer. Het bureau van de PSUV stelde haar kandidaten voor als de enigen, de andere partijen werden gezegd dat ze deze kandidaten moesten steunen. Dat leidde natuurlijk tot conflicten met deze partijen. Het bureau van de PSUV, met ook president Chavez zelf, haalde regelmatig uit naar de andere partijen en beschuldigde hen ervan contra-revolutionair te zijn en de leiding van de Chavisten niet te aanvaarden. Uiteindelijk bleef er door het interne geruzie weinig over van de alliantie van revolutionaire krachten die de Bolivariaanse revolutie ondersteunen, in de meeste regio’s was er slechts een onderhandeld akkoord en in andere was er niet eens een alliantie of akkoord. De PSUV stelde haar eigen kandidaten voorop en ook de PPT en de PCV (Communistische Partij) deden dit. De oppositie slaagde er wel in om de eenheid te behouden tot bij de verkiezingen.

    De grootste deelname in 10 jaar

    Bij deze verkiezingen was de opkomst in het verleden altijd beperkt met 40% tot 50% die niet kwam stemmen. Bij deze regionale verkiezingen werd geen massale deelname verwacht, maar toch kwam 65% stemmen. Dat is de hoogste verkiezingsdeelname in 10 jaar. Het was geen typische campagne want er was geen brede mobilisatie met een agressieve confrontatie tussen de aanhangers van Chavez en de kandidaten van de oppositie. Heel wat van zijn eigen kandidaten waren onpopulair, waarop Chavez zelf campagne ging voeren om er een soort van referendum van te maken. Hij verklaarde meermaals dat zijn kandidaten de kandidaten van het volk waren en een garantie vormden voor de verderzetting van zijn macht. Hij stelde dat de verdere vooruitgang van de Bolivariaanse revolutie op het spel stond en dat daarom iedere revolutionair voor zijn kandidaten moest stemmen. Volgens onofficiële cijfers stemden meer dan 5 miljoen mensen voor de kandidaten van de regering en 4 miljoen voor de oppositie. Dat vertaalde zich in 17 gouverneurs voor de Chavisten en 6 voor de oppositie.

    Welke perspectieven voor de komende periode?

    De financiële crisis van 2008 wordt erger en president Chavez verklaarde aanvankelijk dat dit geen impact zou hebben in Venezuela, maar de afgelopen weken moest hij dat perspectief bijstellen. Chavez riep de bevolking op om zijn besparingsbeleid voor het komende jaar te sturen. De val van de olieprijs de afgelopen maanden is een enorm probleem voor Chavez, meer dan 60% van de nationale begroting is afhankelijk van de olie. Van de 100 dollar inkomsten die het land kent door export, komt 90 dollar van olie. Deze inkomsten dienen grotendeels om de publieke uitgaven voor sociale programma’s te financieren. Tegelijk wordt een groot deel ervan gebruikt om voedsel te importeren en zo de interne vraag te voldoen op een ogenblik dat de eigen landbouwindustrie daar niet toe in staat is.

    De regering zal ongetwijfeld de situatie van dichtbij opvolgen en zal onder druk komen te staan om besparingen door te voeren, wat door de oppositie kan worden aangegrepen om haar aanvallen op te drijven en te wijzen op het feit dat de revolutie niet in staat is om te voldoen aan de basisbehoeften van de bevolking. De voorzichten voor 2009 zijn niet eenvoudig voor gelijk welke reformistische tendens die de massa’s probeert te manipuleren voor haar eigen belangen. In deze situatie zullen strijdbewegingen intenser worden en zullen er meer eisen zijn rond legitieme eisen, waarbij de regering net zomin als de oppositie een antwoord zal kunnen bieden. Mogelijk zullen beide kampen elkaar proberen verantwoordelijk te stellen met de oppositie die beweert dat de regering niet genoeg middelen besteedt aan sociale terreinen, terwijl de regering alle besparingsmaatregelen op de financiële crisis zal afschuiven.

    Tegenover dit mogelijk scenario moeten revolutionairen opkomen voor een socialistisch programma en een strijd om het proces te verdiepen. De globale financiële crisis is een crisis van het kapitalisme dat de arbeiders wil laten betalen. We moeten de volledige nationalisatie van de financiële sector eisen om zo een einde te maken aan de financiële en economische monopolies die vandaag worden gecontroleerd door de vijf machtigste families van het land en de multinationals. Door de sleutelsectoren van de economie onder de democratische controle van het georganiseerde volk in hun gemeenschappen, de landloze boeren en de arbeiders te plaatsen, kunnen democratisch verkozen comités worden opgezet om de economie te plannen op basis van de reële behoeften van de bevolking.

    Dat zou een eerste concrete stap in de richting van een omvorming van de huidige structuren zijn om naar het socialisme te gaan. Op straat zal er nood zijn aan een constante mobilisatie van de revolutionaire sectoren om de bevolking te leiden in haar strijd voor gerechtvaardigde eisen. We mogen het initiatief niet overlaten aan de oppositie, dat zou een fatale fout zijn voor de linkerzijde. De arbeidersbeweging moet ook de crisis van haar politieke leiding oplossen en zelf vooraan gaan staan in de beweging. Als de arbeidersbeweging zich de komende periode niet kan herstellen en haar democratische basis kan vernieuwen met een nieuwe laag van opkomende arbeidersleiders, dan zullen deze verkiezingen mogelijk een keerpunt hebben gevormd omdat de oppositiepartijen zichzelf sterker konden naar voor schuiven en uiteindelijk mogelijk zelfs de controle over het land kunnen overnemen.

    We willen hiermee enkel waarschuwen voor de zwakheden van het Bolivariaans socialistische model. Dat model heeft nog niet geleid tot een verandering of omvorming van het systeem. De reformisten proberen een origineel socialisme uit te vinden waarbij ook de pro-kapitalistische sectoren voordelen zouden bekomen. Dat is een uitdrukking van een ideologische en programmatorische zwakte van de revolutionaire beweging in ons land. De beweging moet verder gaan, de financiële crisis heeft ons getoond dat de neoliberale kapitalistische ideologie heeft gefaald. Het bevindt zich in een defensieve positie en moest zich terugtrekken naar een ideologische periode die het reeds dacht te hebben overwonnen. De kapitalisten dachten dat de overheid niet meer moest tussenkomen in de economie en dat de superioriteit van de markten niet meer in vraag werd gesteld. Nu moesten de kapitalisten terugkeren naar maatregelen zoals gedeeltelijke nationalisaties. Venezuele heeft nog altijd de kans om een succesvolle socialistische revolutie door te voeren, maar dat zal afhankelijk zijn van een koerswijziging van de Bolivariaanse leiding of de opkomst van een georganiseerde en bewuste revolutionaire arbeidersbeweging met duidelijke socialistische perspectieven. De komende periode zal er zonder enige twijfel één zijn van revolutie of contrarevolutie.

  • Mexico: opleving van geweld tegen achtergrond economische crisis

    Afgelopen donderdag haalde Mexico nog vele journaals met de gewapende overvallen op drie bussen in Chiapas. Onder de gedupeerden/slachtoffers 28 Vlamingen, wat meteen de plotse interesse van de media hier voor de problematiek verklaart. De onwil van de politie is tekenend. De link met de Zapatistische rebellen zwakjes. Mexico kampt al een hele tijd met geweldsproblemen waarvan gewapende overvallen op bussen slechts één van de vormen is. Veel problematischer is het druggerelateerde geweld.

    Artikel door Wouter. Foto’s door Eline. Beiden waren in de maand oktober in Mexico, zowel in de hoofdstad als in regio’s als Oaxaca en Chiapas.

    [box type=”shadow” align=”alignright” width=”100″]

    [/box]

    Ontvoeringen

    Kort voor ons vertrek vonden massaprotesten plaats in Mexico Ciudad. Dit tegen het al jaren aanhoudende en ook toenemende geweld, de moorden en ontvoeringen. Onder andere de Zocalo, een groot plein in het historische centrum van Mexico City, stroomde eind september vol met betogers. Velen droegen grote foto’s mee van ontvoerde familieleden en vrienden.

    Lang niet alle ontvoeringen zijn opgenomen in de statistieken. Velen durven de ontvoering niet aan te geven. Meermaals werden slachtoffers vermoord nog voor het losgeld werd uitbetaald. Ook zit de schrik voor de politie er dik in. Vaak is zij betrokken bij deze ontvoeringen en ander geweld. Agenten van alle echelons zitten er tot over hun oren mee in. In de eerste negen maanden van dit jaar werden reeds 651 mensen ontvoerd.

    Corruptie

    Om de corruptie te bestrijden, beloofde de regering-Calderon eind september sociale leningen voor integere agenten. Mochten ze erna toch corrumperen wordt hen de sociale woning ontnomen. Politieagenten zijn in Mexico net als vele anderen onderbetaald. Ze verdienen slechts 600 à 700 euro en hebben het sociaal aanzien van een straatleurder. Maar het is niet enkel een kwestie van geld, agenten werden ook al omgebracht omdat ze hun actieve of passieve medewerking weigerden aan de maffia. Het is dus ook een zaak van lijfbehoud. De corruptie is historisch gegroeid, ze hangt samen met het ontstaan van de Mexicaanse staat. De PRI regeerde meer dan 70 jaar onafgebroken (1929-2000). De politie functioneerde al die tijd in een eenpartijstaat en drukte alle oppositie de kop in.

    Straffeloosheid en moorden op journalisten

    Mexico staat wereldwijd tiende op de straffeloosheidsindex. Slechts 1% van de geweldsdelicten wordt succesvol vervolgd. Bij moorden op journalisten 14%. Mexico is voor journalisten de gevaarlijkste plaats op aarde, gevaarlijker nog dan het door bezetting en burgeroorlog geteisterde Irak en Afghanistan. De helft van 75 moorden op journalisten de afgelopen twee decennia vond plaats na 2004.

    In oktober kreeg de twee jaar oude moord op Brad Will veel aandacht in de Mexicaanse pers. Hij was cameraman voor Indymedia en sympathiseerde met de onderwijsbonden en de linkse coalitie APPO die in Oaxaca de confrontatie aangingen met de regering. Hij werd neergeschoten toen hij de straatgevechten in Santa Luciá del Camino filmde. Minstens 27 mensen lieten het leven bij de repressie die volgde op deze opstand. Recent werden twee leden van APPO gearresteerd in het kader van dit moordonderzoek. De ouders van het slachtoffer antwoordden meteen dat de regering slechts een zondebok zoekt en dat ze weigert de moordenaars in politiemiddens te zoeken. De nationale mensenrechtencommissie en verschillende parlementsleden stellen dat er geen deftige autopsie of ballistisch onderzoek plaatsvonden. Bradd Will zou niet van op 2 maar van op 30 meter afstand neergeschoten zijn. En bij alle onderzoek was dat het uitgangspunt. Ook weigert het gerecht de zaak als een moord op een journalist te behandelen omdat de man reisde met een toeristenvisum.

    Druggerelateerde geweld

    Het geweld speelt zich vooral af in de noordelijke staten, aan de grens met de VS. De bendes zijn verwikkeld in een gevecht om de controle over de verschillende drugroutes. Maar ook tussen de drugkartels en leger en politie woedt er een ware oorlog. In Juarez schrokken de criminelen er niet voor terug de politie vier hoofden op te sturen. Calderon zette afgelopen zomer 40000 extra manschappen in, tot nu toe met weinig resultaat. Dat is dan ook één van de voornaamste redenen waarom hij nu zo onder vuur ligt en zijn populariteit in vrije val is. Het breed uitsmeren van de zeldzame vangst van een vette vis als Eduardo Arellano Felix zal daar niks aan veranderen.

    Op 3 november werd afgeklokt op 58 moorden, het hoogste aantal op 1 dag. Enkele van hen waren agenten. Vorige week stond de teller voor dit jaar op 4.325, een gemiddelde van 12 per dag. In heel vorig jaar waren dat er 2.000. Onder Fox gemiddeld 1.000 per jaar. Bijna de helft komt om in de stad Juarez. Een kleine duizend verdachte politiemannen werden er recent aan de deur gezet. De overblijvers kregen een loonsverhoging van 35% in de hoop hun loyaliteit te kunnen behouden. De leemte werd ingevuld door het leger die de stad nu controleert.

    Lange tijd werd gedacht dat er tenminste geen burgers werden getroffen, de nationale feestdag, 15 september, bracht daarin verandering. In Morelia, Michoacan, de staat waar Calderon van afkomstig is, brachten de drugbarons twee bommen tot ontploffing. Mexico is niet langer slechts een transitland, er wordt tegenwoordig ook omgekocht met drugs, het is vandaag ook een belangrijke afzetmarkt. En dat merk je ook in het straatbeeld, de ‘narcotica anonima’s schieten er als paddestoelen uit de grond.

    Federale politie onthoofd

    In september werd de nummer twee van de federale politie vermoord. Dit ondanks alle voorzorgsmaatregelen. Hij sliep elke nacht op een andere, geheime locatie en had een eigen gewapende escorte, maar werd toch geliquideerd. En dit in Mexico City, waar de regering tot nu toe relatief sterk stond in haar strijd tegen de noordelijke drugkartels.

    Op 4 november stortte een vliegtuig neer in een park in Mexico City. Mourino bevond zich onder de doden. Als minister voor binnenlandse zaken was hij verantwoordelijk voor de politie. Volgens sommigen was er kwaad opzet mee gemoeid. Zij verdenken de drugsmaffia. Kort erna diende de nationale politiechef zijn ontslag in. Die lijkt na de uitschakeling van haar top drie zonder leiding te zitten.

    Economische crisis

    Ook de economische situatie is dramatisch. 8,5 miljoen Mexicanen werken in het buitenland, het gros in de VS. Bijna allen zijn ze laaggeschoold. Nu de recessie zich voortzet, delen ze als eersten in de klappen. Daar ze vaak illegaal werken zijn ze net als uitzendkrachten gemakkelijke slachtoffers. De laatste maanden verloren honderdduizenden hun werk en ze keren massaal terug. Ook het geld dat ze jaarlijks opstuurden naar het thuisfront, miljarden peso’s, valt weg. Dit is een serieuze klap voor de Mexicaanse economie die ook al kampt met een torenhoge inflatie. Volgens een recent rapport van de OESO is de inkomenskloof het grootst in Mexico. Maar dat is stof voor een volgend artikel.

  • Morales verplettert rechtse oppositie in referendum. Welke weg vooruit?

    Wat de media ook zeggen, het referendum in Bolivia van 10 augustus was geen nipte overwinning. Evo Morales, de regering onder leiding van de MAS (Beweging naar het Socialisme) en de sociale bewegingen hebben de rechtse oppositie een nederlaag bezorgd, of beter gezegd, verpletterd. De president, Evo Morales, en zijn vice-president, Alvaro Garcia Linera, kregen 67,41% van de stemmen, wat een toename betekent van bijna 14% op de 53,7% waarmee ze verkozen werden in 2005.

    Artikel uit het blad “Chispa” van onze Boliviaanse zusterorganisatie. Vertaald door Marc P.

    Morales en Linera haalden meer dan 50% in 96 van de 112 provincies in Bolivia en de steun voor Morales lag nationaal boven de twee derden. Dat is belangrijk omdat de rechterzijde steeds heeft geprobeerd om meer progressieve hervormingen tegen te houden en het installeren van de nieuwe grondwet trachtte te stoppen door te stellen dat “twee derden gelijk staat aan democratie”. De deelname aan deze verkiezing lag ook zeer hoog: 83,33 % stemden in het referendum.

    In departementen die traditioneel gezien geallieerd zijn met de MAS – La Paz, Oruro en Potosi – won Morales met meer dan 83% en in regio’s waar zogezegd ontevredenheid heerst – Cochabamba en Chuquisaca – haalde de president respectievelijk 70,9% en 53,88%. Zelfs in de oostelijke staten, die door de rechterzijde gecontroleerd worden en die in de media als de ‘media luna’ (halve maan) worden aangeduid, kreeg Morales 52,5% in Pando, 49,83% in Tarija, 43,71% in Beni en in het bolwerk van de oppositie Santa Cruz toch ook 40,75%.

    Een “ja” stem voor Morales: een stem voor het socialisme en tegen de rechterzijde

    Morales’ indrukwekkende overwinning is niet alleen een mandaat van het volk voor zijn presidentschap. Het reflecteert ook de échte wens van het Boliviaanse volk voor een fundamentele verandering die Morales beloofde door te voeren. De boeren, Indianen, arbeiders en armen van Bolivia stemden ‘ja’, omdat zij steun geven aan de volledige nationalisering van de hydrocarburanten (gas) industrie en nog verdere maatregelen in die richting willen. Ze stemden ‘ja’, omdat ze af wilden van de grootgrondbezitters en het land willen verdelen onder de arme boeren en Indianen. Ze stemden ook ‘ja’, omdat ze meer sociale maatregelen willen, zoals de beurs voor schoolkinderen, Juancito Pinto, en het nieuwe project voor sociale zekerheid, Renta Dignidad, die ervoor moeten zorgen dat elk kind, elke oudere en elke arme persoon een waardig leven kan leiden.

    De sociale bewegingen hebben het recht en de verantwoordelijkheid om de wil van het volk uit te voeren, het proces van verandering uit te diepen en te verbreden en om het te veranderen in een échte revolutionaire strijd voor socialisme.

    Eerst moeten we een referendum eisen over de nieuwe grondwet, geschreven door een door de MAS gecontroleerde grondwetgevende vergadering, dan moeten we onze krachten mobiliseren om te zorgen dat het goedgekeurd wordt. Ook al is de nieuwe grondwet niet socialistisch, noch revolutionair, het beantwoordt aan vele eisen van de sociale bewegingen en heeft vele socialistische en revolutionaire aspecten. Het belooft een “echte en sterke participatie van de staat en de samenleving in de economie” en het “verbiedt en criminaliseert de grootgrondbezitters”. Het garandeert ook “het recht op leven en integriteit, op voeding, op onderwijs, op gezondheidszorg en op een geschikt leefgebied en een geschikte thuis” en tevens “op een waardige en stabiele job met een rechtvaardig loon”. Voor de Indianengemeenschappen garandeert de nieuwe grondwet “collectieve rechten om vrij te kunnen leven, voor culturele identiteit, spiritualiteit, op zelfbeschikkingsrecht en een territorium binnen de staatsgrenzen”.

    Net zoals bij het referendum moeten we de grondwet niet steunen als doel op zich, maar als instrument om de sociale bewegingen te organiseren en te mobiliseren en onszelf politiek te vormen inzake de noodzaak om het kapitalisme omver te werpen en een socialistische maatschappij te bouwen.

    De oppositie zal haar democratische nederlaag niet zomaar aanvaarden. Ze zal de resterende steun die ze nog heeft in de steden van de media luna, haar semi-fascistische “stoottroepen” en haar economische controle gebruiken om de sociale bewegingen en de MAS regering aan te vallen. Bovendien zullen ze deze keer aanvallen met toegenomen wanhoop.

    Nadat hij werd verkozen in Santa Cruz, gaf gouverneur Rubén Costas een toespraak doorspekt van oorlogstaal en separatisme, waarmee hij zijn basis aanzette tot haat, angst en racisme en hen voorbereidde op een moeilijke strijd. Hij noemde Morales een “dictator” en een “aap” en beschreef de MAS-regering als “de meest wrede van alle staatsterreur in de recente geschiedenis”. Daarop kondigde hij de verderzetting aan van het illegale autonomieproject in de media luna, kondigde hij verkiezingen aan voor het illegale autonome parlement, riep hij op voor het tot stand brengen van een parallelle politiemacht voor zijn provincie en sprak hij ook over plannen om een provinciaal belastingsagentschap op te richten om de lokale bronnen van inkomsten te controleren (La Opinion, 11 augustus 2008). De rest van de gouverneurs in de media luna gaven gelijkaardige toespraken.

    Op de 15e augustus manifesteerde dit geweld zich concreet na een betoging geleid door Rubén Costas en het Pro Santa Cruz “burgercomité”, wanneer leden van de Santa Cruz Jongeren Unie de politie aanvielen en letterlijk de politiecommissaris en één van zijn luitenanten in elkaar sloegen.

    Op 19 augustus begon de rechterzijde haar economische controle te gebruiken om de massa’s te laten boeten voor hun steun aan Morales. De media luna begon bedrijfslockouts te organiseren en wegblokkades op te werpen om zo meer geld te eisen voor de nationalisatie van hydrocarburanten (waarvan ze sowieso al geen voorstander waren) en als illustratie van wat ons in de toekomst nog te wachten staat, wordt met het idee gespeeld om de stroom van voedselproducten naar westelijke provincies in Bolivia af te snijden.

    Wij, de sociale bewegingen, vormen echter de overgrote meerderheid in Bolivia en we hebben het recht om een socialistische samenleving te creëren als het dat is wat we willen. Om het separatisme van de gouverneurs van de media luna en hun “burgercomité’s” en de gewelddadige aanvallen van de Santa Cruz Jongeren Unie af te blokken, zouden we iedere betrokkene moeten aanhouden, berechten en opsluiten. Nog belangrijker is het om bij iedere betoging of actie van de rechterzijde telkens opnieuw te antwoorden met een mobilisatie van de sociale bewegingen. Indien de oppositie onze betogingen, onze leiders, onze markten en onze buurten aanvalt, moeten we georganiseerd, gemobiliseerd en voorbereid zijn om onszelf te kunnen verdedigen en hen fysiek terug te duwen. Indien we niet op deze manier antwoorden, zal de fascistische en de rechterzijde zich uitbreiden en zichzelf versterken. Maar georganiseerd en gemobiliseerd, zijn wij, de sociale bewegingen, veel groter in aantal, veel sterker en in staat om de fascisten te verslaan in Bolivia.

    De massa’s zijn zich daarvan bewust en daarom riepen tienduizenden tijdens de speech van Morales in La Paz na de referendumoverwinning: “mano dura, mano dura” (letterlijk vertaald “harde hand”), verwijzend naar de actie die we zouden moeten ondernemen tegen de oppositie. Spijtig genoeg antwoordde Morales met een toespraak over verzoening en eenheid met de rechtse oppositie en zei “dat deze eenheid kan bekomen worden door de nieuwe politieke grondwet van de staat te verbinden aan de (rechtse) autonomie statuten”. Hij voegde eraan toe dat “hij wil profiteren van de kans om zijn respect te betuigen aan de verkozen gouverneurs, en dat wij (de regering) de legitimiteit van de regio’s respecteren en hen willen oproepen om samen te werken in eenheid”. Hij ging verder: “wanneer we onszelf verenigen met de regionale autoriteiten, kunnen we makkelijk alle eisen van de verschillende sectoren en provincies in het land beantwoorden” (uit Evo Morales’ toespraak op 10 augustus 2008, La Paz).

    De racistische gouverneurs die vechten voor de belangen van de elite van bedrijfsleiders, voor de grootgrondbezitters en multinationale ondernemingen, verdienen ons respect niet. Het CWI in Bolivia (Revolutionair Socialistisch Alternatief – ASR) strijdt voor eenheid in Bolivia, maar het is niet mogelijk om de belangen van de grootgrondbezitters, het patronaat en de multinationals te verenigen met de belangen van de werkende klasse, de boeren, de Indianen en de arme meerderheid. Het is fout om daarover illusies op te wekken en gevaarlijk voor de sociale bewegingen. We hebben socialisme nodig om Bolivia te verenigen, de eisen van het volk in de praktijk om te zetten en de rechterzijde te overwinnen

    ASR vecht voor klasse-eenheid onder arbeiders, boeren, Indianen en armen uit de westelijke en de oostelijke media luna provincies. Tot nu zijn de veranderingen die doorgevoerd werden door Morales en de MAS-regering een stap vooruit geweest, maar zeer gematigd. De meerderheid van de nationaliseringen zijn eigenlijk heronderhandelingen die impliceren dat honderden miljoenen dollars worden betaald aan de rijkste bedrijven ter wereld. Het afschaffen van grootgrondbezit is nog steeds niet helemaal begonnen. Men heeft alleen 500.000 hectare grond van het land dat door grootgrondbezitters niet werd gebruikt, verdeeld. Nochtans bezitten 100 families 25 miljoen hectare land, terwijl 2 miljoen arme boeren het moeten doen met 5 miljoen hectare (cijfers van het VN-ontwikkelingsprogramma). Tenslotte zijn de sociale programma’s zeker een hulp, maar ze garanderen lang geen waardig leven aan de meerderheid van de armen. Samengevat: de rechterzijde heeft bijna al haar economische controle kunnen behouden, terwijl de Boliviaanse mensen arm blijven.

    Dit is problematisch voor twee redenen. Enerzijds kan de rechterzijde haar economische controle gebruiken om de arme meerderheid aan te vallen en frustratie en desillusie te creëren binnen de sociale bewegingen. We zien dit nu al bij de lockouts en wegblokkades die ervoor zorgden dat de voedselprijs is blijven stijgen. Daarnaast kan de rechterzijde haar rijkdom gebruiken om toegevingen te doen aan individuele sectoren om zo het volk te verdelen. Een recent voorstel om het minimumloon in Santa Cruz bijna te verdubbelen tot 1000 Bolivianos per maand (een goede 100 Euro) als het resultaat van provinciale autonomie, toont deze strategie aan. Voor arbeiders is een minimumloon van 1000 Bolivianos per maand noodzakelijk. Maar met een programma dat de rechterzijde de rechten blijft geven over de meerderheid van de rijkdom in Bolivia, is de MAS regering hulpeloos tegenover dit rechtse populisme. Het heeft niet genoeg geld en kan alleen maar stellen dat deze rechtse voorstellen “niet uitvoerbaar” zijn.

    Hetzelfde gebeurde met de terechte eis van de arbeidersklasse om een door de staat betaald pensioensysteem op poten te zetten dat het pensioen garandeert vanaf 55 jaar (de levensverwachting in Bolivia bedraagt 62,5 jaar). Ook deze eis beschreef de MAS regering als “niet leefbaar”. Indien de MAS regering geen manier vindt om te antwoorden op het rechtse populisme en de onafhankelijke en terechte eisen van de werkende klasse niet kan inwilligen, lopen de regering en Morales het risico om de steun van de arbeiders te verliezen.

    Om genoeg rijkdom te hebben om deze terechte eisen uit te voeren voor arbeiders, boeren, Indianen en de armen, moeten we de natuurlijke rijkdommen onder democratische controle plaatsen, net zoals de productiemiddelen en de distributie van de rijkdom in Bolivia. Dit zou ons toelaten de economie te plannen en de productie te oriënteren om de basisbehoeften van de mensen te garanderen, in plaats van bijna alleen maar te focussen op de winsten voor de bedrijfselites en multinationals. Dit zijn de veranderingen die we nodig hebben: revolutionaire socialistische veranderingen.

    Om socialisme te realiseren, kunnen we ons niet tevreden stellen met het stemmen in een referendum of zelfs met de nieuwe progressieve grondwet. We moeten ook bereid zijn de strijd tegen de rechtse oppositie op de straat te voeren. Daarom roept ASR op voor verdedigings- en strijdcomité’s om ruimte te maken voor debat en strijd en om afgevaardigden te verkiezen die acties kunnen organiseren op onze werkplaatsen, op het platteland, in de Indianengemeenschappen, arme buurten en in de universiteiten. Dit zou ook de basis van de sociale bewegingen toelaten de strijd op een democratisch manier te leiden en hun acties te verenigen op een lokale, provinciale en nationale schaal.

    We hebben het referendum gewonnen. Maar de rechtse oppositie zal niet gewoon opgeven, alleen maar omdat ze democratische steun verloren hebben. Om de strijd te winnen en een einde te stellen aan de oppositie én de problemen van ongelijkheid en armoede te kunnen oplossen, moeten we onze overwinning in het referendum gebruiken, voordeel halen uit de campagne voor de goedkeuring van de nieuwe grondwet, onszelf te organiseren in verdedigings- en strijdcomité’s, mobiliseren om een einde te maken aan het kapitalisme, en een socialistische samenleving creëren die democratisch gecontroleerd wordt door de arbeiders, boeren, Indianen en armen, die samen het Boliviaanse volk zijn.

  • Bolivia. Rechtse oppositie en rijken willen het land verdelen

    Het minste dat je kon zeggen over het referendum over autonomie in Santa Cruz, Bolivia, is dat het een uniek referendum was. Het werd gecontroleerd door een electorale commissie die was samengesteld door voorstanders van autonomie onder de controle van een privaat bedrijf dat was aangesteld door de voorstanders van autonomie. Er was toezicht door waarnemers die eveneens voor autonomie waren en er was grote aandacht voor het referendum in de media die eveneens voor autonomie was. Je moet niet veel wantrouwen hebben om dit als frauduleus te omschrijven.

    Celso Salfullan, Santiago (Chili)

    Het meest onwaarschijnlijke na de hele mediacampagne voor autonomie en de intimidatie met dreigementen om geweld te gebruiken door groepen als de “Unión Juventud Cruceñista” (een groep met fascistische kenmerken), was dat de “democraten” van Santa Cruz er niet in slaagden om hun doel te bereiken. Meer dan 50% van de bevolking stemde tegen autonomie of onthield zich.

    Toch verklaarden de voorstanders van autonomie dat 85% voor hun voorstel had gestemd. Zelfs Pinochet, de voormalige rechtse dictator van Chili, lijkt een bron van inspiratie te zijn voor de aanhangers van autonomie in Bolivia. Na een referendum met zo’n resultaat naar buiten komen, zou zelfs voor Pinochet straf geweest zijn.

    Dit referendum is een eerste stap in een reactionair plan. Volgende maand zullen er nieuwe referenda komen over autonomie in de departementen Tarija, Beni en Pando. Het doel hiervan is het stoppen van de regering Morales en de hervormingen die de regering voorstelt.

    Santa Cruz en de drie andere departementen zijn goed voor twee derden van het grondgebied van Bolivia, een derde van de bevolking en meer dan 50% van het BBP van het land. Eenzelfde plan wordt overwogen door twee andere departementen, Chuquisaca en Cochabamba, die in de voetsporen van de separatisten willen stappen.

    Verdeeldheid en racisme gaan hand in hand

    De voorstanders van autonomie in Santa Cruz proberen hun “verdeel-en-heers” houding en hun racisme wat te verbergen, maar dat lukt niet. De publieke woordvoerders van de separatisten slagen er amper in om hun haat tegenover Evo Morales (van inheemse afkomst) te verbergen. Ze beschuldigen er hem van een centralist te zijn, autoritair, radicaal of een fundamentalist. Hun centrale slogan zou echter beter als volgt worden omschreven: “Voor een Bolivia zonder inheemse bevolking.”

    Het cynisme van deze leiders kent geen grenzen. De prefect van het departement van Santa Cruz bijvoorbeeld, Rubén Costas, stelde dat het referendum over autonomie een antwoord vormde op het centralisme van de regering. De voorstanders van separatisme willen een dergelijke spanning opdrijven tot het leidt tot een open confrontatie, wat onvermijdelijk ook gevolgen zou hebben voor andere landen in de regio.

    Ondanks hun controle over de economie en de media, slaagden de voorstanders van autonomie er niet in om een meerderheid van de bevolking in Santa Cruz te overtuigen van hun verdelende en racistische plannen.

    In wiens belang?

    Verschillende onderzoekers hebben bevestigd dat het oorspronkelijke idee voor autonomie komt van enkele honderden families die meer dan 25 miljoen hectaren grond bezitten en die ook de landbouwindustrie, binnenlandse handel, banken en media controleren. Deze clans zijn erg machtig en verzetten zich tegen de regering van Morales samen met politici uit vorige regeringen en ex-presidenten als Gonzalo Sánchez de Lozada, Jorge Quiroga of Jaime Paz Zamora. Deze mensen bezitten vijf keer meer grond dan de twee miljoen kleine boeren of inheemse mensen.

    Het Nationaal Instituut voor Landhervormingen (INRA) stelde dat slechts vijf families samen een half miljoen hectare landbouwgrond bezitten. Ze hebben bovendien het voordeel dat ze dicht bij de markt actief zijn en minder moeten uitgeven aan transport dan de boeren in het westen van het land.

    Toen Morales aan de macht kwam en hervormingen aankondigde om het land te herverdelen in het voordeel van de inheemse bevolking en de kleine boeren, hebben de grote families hun macht gebruikt om een politieke beweging op te zetten die het land wil verdelen om zo de maatregelen van de regering tegen te houden.

    Tegenstellingen binnen de regering

    Morales en anderen rond hem vormen jammer genoeg een uitdrukking van de grote tegenstellingen in de regering. De regering moet duidelijker zijn en concrete maatregelen nemen om landhervormingen door te voeren. De grond hoort toe aan diegenen die er op werken en er moeten maatregelen komen om het zelfbeschikkingsrecht van de inheemse bevolking te erkennen, zonder enige ambiguïteit of onderhandelingen met de grootgrondbezitters die nu de grond bezetten.

    In de aanloop naar dit referendum had de regering in het offensief moeten gaan en de eerste stappen nemen naar een echte landhervorming. Het had aan de inheemse bevolking en de arme boeren de bedoelingen van de regering moeten uitleggen. De regering maakte een fout door onderhandelingen op te starten met de grootgrondbezitters.

    De politieke situatie in Bolivia is te complex om onduidelijkheid toe te laten. Het volstaat niet voor de regering om te zeggen dat het referendum illegaal was, de reactionaire oppositie heeft geen boodschap aan legaliteit, democratie of de grondwet als het er op aankomt om haar belangen te verdedigen. Dialoog zal de samenzwering van de rijken niet stoppen. De pogingen van de rijken in Santa Cruz om hun macht te versterken, moeten gestopt worden voor de rechtse oppositie de tijd krijgt om zich te versterken.

    De meerderheid van de Bolivianen in de steden en op het platteland zijn tegen de pogingen om de verdeeldheid op te drijven. De meerderheid wil niet gegijzeld worden door een kleine minderheid van oligarchen.

    Tegenover het centralisme: democratiseren van het land

    De eenheid van arbeiders en inheemse bevolkingsgroepen is essentieel om het Bolivaanse proces te verdedigen. We kunnen er niet mee akkoord gaan dat de grond gecentraliseerd in de handen is van een klein aantal families. We gaan er niet mee akkoord dat de meeste bedrijven in handen zijn van een klein aantal kapitalisten. We gaan er ook niet mee akkoord dat de media in de handen is van slechts enkelen. Dat is allemaal onrechtvaardig en niet democratisch.

    Het land behoort toe aan wie er op werkt, de bedrijven horen toe aan de arbeiders die er produceren. De media moet ten dienste staan van de volledige bevolking, en niet van een kleine minderheid van rijken.

    Het is onmogelijk om stappen in deze richting te zetten zonder het te kaderen in een socialistische oplossing. De arbeiders hebben nood aan arbeidersdemocratie in een socialistische samenleving.

  • Paraguay. “Rode bisschop” doorbreekt het machtsmonopolie van de rechtse Colorado partij

    Fernando Lugo, een voormalige bisschop en leider van de Patriottische Alliantie voor Verandering (APC), heeft de verkiezingen in Paraguay gewonnen. Hiermee werd voor het eerst in 62 jaar de macht gebroken van de Colorado partij. Volgens exitpolls haalde Lugo 34% tegenover 28,9% voor Blanca Ovelar, de kandidaat van Colorado. Ex-generaal Lino Oviedo haalt een gelijkaardig percentage, Oviedo zat tot voor kort nog in de gevangenis na een mislukte poging tot staatsgreep om zo de electorale opgang van Lugo te stoppen.

    Karl Debbaut

    Dit resultaat versterkt het aanhoudende proces in Latijns-Amerika van de verkiezing van radicale populisten of linkse leiders. Het is bovendien een historische ontwikkeling in Paraguay. Geen enkele partij die momenteel ergens aan de macht is, hield het langer vol dan de Colorado partij. Zelfs de stalinistische dynastie van Kim il Jong in Noord-Korea of de Cubaanse KP zijn nog niet zo lang aan de macht als de Colorado partij in Paraguay. Die was aan de macht sinds het einde van de burgeroorlog in 1947. In 1954 werd de verkozen president afgezet door generaal Alfredo Stroesner en werd in naam van Colorado een brutale dictatuur gevestigd. In 1989 werd Stroesner zelf omvergeworpen door een andere generaal en kwamen er “vrije” verkiezingen waarbij de Colorado erin slaagde om aan de macht te blijven.

    Het leek erop dat Colorado het handboek “Hoe aan de macht blijven” had geschreven. Dat verklaart de zenuwachtigheid van de bevolking en de opluchting toen de exit polls werden bevestigd. In een online peiling van de krant La Nacion stelde 87% dat het waarschijnlijk was dat de regering zou proberen Lugo zijn overwinning te ontnemen via fraude. Deze angst werd bevestigd door mediaverslagen die ingingen op onregelmatigheden. Zo stonden op de kieslijsten mensen die hadden deelgenomen (en hun leven hadden gelaten) in de oorlogen tussen 1865 en 1870. Een columnist schreef: “Don Froilán Noguera, 140 jaar oud, heeft de oorlog overleefd, maar lijkt nu gevallen te zijn voor fraude.”

    De “rode bisschop”

    Fernando Lugo heeft als bijnaam de “rode bisschop”. Zijn campagneslogan was “Verandering of dood”. In zijn toespraken richtte hij zich tegen corruptie en onrechtvaardigheid. “Er zijn teveel verschillen tussen de kleine groep van 500 families die een levensstandaard van de Eerste Wereld kennen, terwijl de grote meerderheid van de bevolking in een armoede leeft die aan miserie grenst.” Zijn tegenstanders probeerden Lugo af te doen als een lokale variant op Chavez of Morales. De vorige president, Nicanor Duarte, waarschuwde de dag voor de verkiezingen nog dat er groepen van Venezolanen en Ecuadorianen vernielingen zouden kunnen aanrichten indien Lugo niet zou winnen.

    Lugo zelf lijkt zich eerder te baseren op het voorbeeld van de Braziliaanse president Lula dan op Chavez. “Ik ben gewoon om te stellen dat honger en werkloosheid, net als het gebrek aan gezondheidszorg en onderwijs, geen ideologie kennen”, verklaarde hij in een interview. Hij zou wel eens snel kunnen worden geconfronteerd met de politici die hij bewondert. Tijdens zijn verkiezingscampagne beloofde Lugo dat hij betere elektriciteitsprijzen zou onderhandelen met Brazilië op basis van het gezamenlijk project van de stuwdam van Itaipú. Hij beloofde ook een landhervorming door te voeren in de vierde grootste sojabonen producent ter wereld. De confrontatie met de grootgrondbezitters zou de regering recht tegenover de agro-industrie uit buurland Argentinië plaatsen.

    Als Lugo niet wil breken met het kapitalisme, zou hij wel eens snel het voorbeeld van Lula kunnen volgen en ook een neoliberaal beleid voeren. Maar dan zonder het voordeel van een groeiende economie (zoals in Brazilië het geval is). Het is echter ook mogelijk dat massabewegingen van de arbeiders en armen Lugo in een meer radicale richting stuwen.

    Uitbarstingen van vreugde

    De straten van de Paraguyaanse hoofdstad Asunción waren na de verkiezingen niet het toneel voor rellen en gevechten. In de plaats daarvan was er muziek en feestvreugde. De hoop op verandering is bijzonder groot en dat is niet verwonderlijk. Meer dan de helft van de bevolking moet met minder dan 2 dollar per dag rondkomen, 36% zelfs met minder dan 1 dollar. De feestvreugde op straat was enorm en kende een uitbarsting toen de Colorado partij haar nederlaag erkende. De feesten waren niet beperkt tot de straten van steden in Paraguay, ook in Buenos Aires (Argentinië) werd gefeest. Daar wonen zowat 2 miljoen Paraguayanen. En zelfs in New York vierden migranten de overwinning van Lugo.

    Deze overwinning kan de vakbonden, politieke activisten en arbeiders in Paraguay het zelfvertrouwen geven om verder te gaan. In zijn eerste persconferentie stelde Lugo dat het politieke establishment zich moet verenigingen voor de nationale belangen. Zijn verkiezing is een belangrijke verandering, maar het zal met zijn beleid moeten zijn dat hij de rijke minderheid aanpakt en breekt met het imperialisme. Zijn meer radicale collega’s in Bolivia en Venezuela tonen aan dat de weigering om te breken met het kapitalisme gevaarlijk is en bovendien heel wat frustraties met zich meebrengt. De arbeiders en armen moeten gebruik maken van de gewijzigde politieke situatie om zich te organiseren rond een duidelijk socialistisch programma dat breekt met het kapitalisme en imperialisme.

  • Gevaren, perspectieven en lessen voor Latijns-Amerika

    Latijns-Amerika is een immens continent dat een grote traditie heeft van allerhande sociale bewegingen en opstanden. Het is een continent vol tegenstellingen en het heeft een woelige geschiedenis. We publiceren een verslag van de discussie op Socialisme 2008 over Latijns Amerika. Het gaat om een aangepaste versie van de inleiding die werd gegeven door Jonas Van Vossole.

    Jonas Van Vossole

    Van laboratorium voor neoliberalisme tot broeihaard van verzet ertegen…

    Het continent is sinds de dekolonisatie de facto een soort semi-kolonie geworden van de VS. Uncle Sam had tot voor kort de touwtjes stevig in handen in wat gezien werd als de eigen achtertuin. Linkse bewegingen werden tot een aantal jaar geleden vaak bloedig onderdrukt door CIA-operaties, militaire invallen of door de VS gesteunde fascistische regimes en doodseskaders. Zo was het continent ook het ideale laboratorium om het neoliberalisme effectief in praktijk te gaan uittesten. Openbare diensten werden geprivatiseerd, sociale zekerheid werd afgebouwd en de arbeidsmarkt werd er “geflexibiliseerd”. Chili is daarbij het standaardvoorbeeld, maar bij uitbreiding is het hele continent een soort labo geworden om de ideeën van Reagan en Thatcher uit te testen. Ze testten er het beleid uit waarmee wij in West-Europa vanaf eind de jaren ’80 zouden kennismaken.

    Deze periode van ongecontesteerd neoliberalisme en VS-gezinde regimes werd echter rond de eeuwwisseling beëindigd door een “linkse golf”. De veranderende wereldsituatie zorgde ervoor dat de Verenigde Staten voor een stuk de greep op het zuiderse continent verloor. De VS zou zich vanaf 11 september vooral gaan bezig houden met het Midden-Oosten. En ze zou via de oliecrisis, het moeras van Irak en andere problemen in de Golfregio terecht komen in een zogenaamde “Imperial Overstretch”. Deze veranderde internationale situatie gaf Latijns-Amerika de ruimte om naar nieuwe oplossingen te zoeken. De zogenaamde bocht naar links werd een test van linkse regimes die bijna over het hele continent aan de macht kwamen. De voorbeelden ervan zijn legio: Lula, Bachelet, Kirchner, Corea, Morales, Chavez… Deze laatste twee, Morales en Chavez, waren echter duidelijk wel de radicaalste.

    Deze testperiode van linkse regimes is een belangrijke periode om lessen uit te trekken. De maskers vielen voor veel regimes al zeer snel af; bijvoorbeeld bij Lula in Brazilië. Deze uitzonderlijke periode toonde de mogelijkheden van deze regimes, en het enthousiasme waarmee ze onthaald werden door de bevolking. Maar ze toonde ook hun limieten, en vooral de limieten van zij die niet willen breken met het kapitalisme. De interessantste voorbeelden om deze zaken uit te klaren en de limieten van deze eerste linkse golf aan te tonen, zijn de twee radicaalste regimes van deze golf, namelijk het Venezuela van Hugo Chavez en het Bolivia van Evo Morales.

    Venezuela

    Venezuela is sinds 1998, toen Chavez als eerste linkse president aan de macht kwam, het land geweest waar elke linkse militant internationaal naar uitkeek. Onder invloed van druk van de bevolking en dreiging van het imperialisme evolueerde Chavez bovendien een stuk naar links tijdens zijn ambtsperiode. In het begin noemde hij zich humanist en speelde hij vooral met de liberaal-nationalistische ideeën van Bolivar, en hij evolueerde tot op het punt waar hij zich een Troskist noemde die streefde naar het socialisme van de 21e eeuw. Tussen idee en praktijk ligt echter de concrete situatie.

    Het regime van Chavez heeft zeker zijn verdiensten. Er werden een soort raden, onder de naam van Bolivariaanse cirkels, opgericht die een deel van het bestuur in de wijken overnamen, als het ware een soort premature sovjets. De regering zette bijvoorbeeld ook sociale projecten op die de armoede en ongeletterdheid te lijf gingen. Onder Chavez zakte de armoede in Venezuela van 50 naar 20 procent. Daarnaast trachtte Chavez de linkse politieke bewegingen te verenigen onder de koepel van de PSUV, de verenigde socialistische partij van Venezuela. Die zou op die manier een politiek instrument van de revolutie en van de massa’s kunnen worden.

    Anderzijds moeten we toch vaststellen dat Chavez ondanks zijn antikapitalistische retoriek nooit met het kapitalisme gebroken heeft. Gedurende een lange periode konden zijn projecten perfect binnen het kapitalistische kader worden uitgevoerd, en werden ze gefinancierd door de groeiende olie-inkomsten door de hoge olieprijzen. Deze situatie maakte het voor Chavez mogelijk om een soort reformisme te ontwikkelen. We stelden echter altijd al dat deze situatie tijdelijk was en dat de Bolivariaanse revolutie hierdoor op haar limieten zou botsen.

    De limieten van het Chavisme werden heel concreet tijdens de voedselcrisis dit jaar. De Venezolaanse voedselsector is, net als de media, het nationale bankwezen en transport voor het grootste deel in handen van 6 rijke families. Ook in Venezuela swingden de voedselprijzen de pan uit, o.a. door de stijgende vraag naar gewassen voor biobrandstoffen. Als antwoord hierop greep het Venezolaanse regime terug naar een politiek van prijzencontrole. Het gevolg daarvan was echter dat de producenten de Venezolaanse markt gewoon gingen boycotten, en er dus een enorm tekort aan voedingswaren in de winkels ontstond.

    Prijzencontrole is een typisch reformistische maatregel, waar zelfs de sociaal-democraten in Europa soms naar terug grijpen. Het is reformistisch omdat niet geraakt wordt aan het systeem en aan de oorzaak van de problemen, namelijk aan de fundamenten van het kapitalistische systeem. De oorzaak van het probleem is immers het feit dat die voedselproductie in handen is van een kleine elite, die niet het doel heeft de bevolking van voedsel te voorzien, maar wiens enige drijfveer winstaccumulatie is.

    Socialisten zullen in zo’n situatie voor de nationalisatie van deze voedselindustrie ijveren. Op die manier kan de productie volledig ingeschakeld worden volgens de noden van de bevolking. Belangrijk is wel hier ook het karakter van de nationalisatie voorop te schuiven. Wanneer wij nationalisatie eisen, dan is dat om de productie in handen te geven van de samenleving, en dit op een democratische wijze, met inspraak van arbeiders en bevolking.

    Nationalisaties zoals die van de Britse bank Northern Rock, daar hebben we het moeilijk mee. De Labourregering van Brown nationaliseerde de bank toen deze failliet dreigde te gaan. Op deze manier werden de schulden die de private aandeelhouders en het management hadden gemaakt afgewenteld op de gemeenschap. Onverantwoord, inhalig gespeculeer werd op die manier in feite beloond door de Britse regering. Positief aan deze nationalisatie was wel dat ze het idee ontkrachtte als zou overheidscontrole minder efficiënt zijn dan private controle.

    In Venezuela zorgt de reformistische koers regelmatig voor aanvaringen met het georganiseerde en meest bewuste deel van de arbeidersklasse. Er is geen lange traditie van georganiseerde arbeidersstrijd, zoals pakweg in Bolivia. Maar hierdoor zijn de radicalere delen van de arbeidersklasse ook minder ingekapseld in het systeem. De Bolivariaanse revolutie heeft bovendien de revolutionair socialistische ideeën gestimuleerd.

    Er waren verschillende acties waarbij arbeiders van bedrijven in problemen de nationalisatie eisten. Om een antwoord te bieden op de prijsstijgingen, eisten arbeiders meermaals loonsverhogingen en gingen ze daartoe over tot fabrieksbezettingen. Het regime van Chavez speelt tegenover dat soort acties vaak een contraproductieve rol omdat het niet breekt met het kapitalistisch systeem. De eis voor nationalisatie werd veelal verworpen (Venepal en Sidor waren uitzonderingen) en looneisen werden vaak afgedaan met de stelling dat de werkenden toch meer hebben dan de massa’s armen in het land. Zo worden de georganiseerde arbeiders deels opgezet tegen de armen. Dat gebeurde soms ook letterlijk met betogingen van armen tegen de stakingen. Dat soort betogingen werd soms mee georganiseerd vanuit het Chavista-kamp.

    Er zijn heel wat gebreken aan het Venezolaanse regime en deze hebben een effect op het bewustzijn van de massa’s. Chavez vormde jarenlang een katalysator voor de revolutie en scherpte het anti-imperialistisch en anti-kapitalistisch bewustzijn aan. De weigering om volledig te breken met het kapitalisme vormt echter steeds meer een remmende factor. De dubbelzinnige houding die de regering in neemt tegen stakingen, het almaar uitstellen van hervormingen en het falen om een oplossing te bieden op de voedselcrisis zorgen ervoor dat al maar meer mensen vervreemd geraken van de Bolivariaanse revolutie.

    We zagen een teken hiervan bij het referendum over de nieuwe grondwet eind vorig jaar. Chavez had een nieuwe grondwet uitgetekend, waarin een aantal positieve zaken stonden, zoals het wettelijk verankeren van de macht van de Bolivariaanse cirkels. Anderzijds stonden er ook elementen in die de macht meer zouden centraliseren bij de persoon van Chavez zelf. Onze zusterorganisatie CSR riep in het referendum op om ja te stemmen, maar bracht tegelijk ook haar kritieken naar voor. Die kritieken brengen we enkel naar voor omdat ze noodzakelijk zijn om de verworvenheden veilig te stellen en verder te kunnen uitbreiden. Wij staan niet voor een kritiekloze steun of een gauchistische houding van diegenen die opriepen om neen te stemmen in het referendum zonder stil te staan bij de gevolgen van een overwinning voor het neen-kamp. Chavez verloor het referendum nipt, met 50,3% tegen 49,7%. Qua waarschuwing kan dit tellen voor het regime.

    Het referendum brengt een aantal belangrijke lessen met zich mee. Het is niet zozeer het neen-kamp dat won, maar wel ja dat nipt verloor. Het ja-kamp kreeg 4 miljoen stemmen, terwijl de nieuwe PSUV alleen al 5 miljoen leden zou tellen. Chavez slaagde er dus niet in om alle leden van de eigen partij te overtuigen om voor de grondwet te komen stemmen. Een deel van de aanhangers van Chavez staat dus iets kritischer tegenover het proces dat plaatsvindt in het land.

    Wij zien niets positief aan de overwinning van het neen-kamp. De “trotskisten” van de LIT (Internationale Arbeidersliga, de zogenaamde “morenisten”) vergissen zich als ze denken dat de arbeiders zich van Chavez hebben afgekeerd om een eigen, linksere, weg in te slaan. Dat is een foute inschatting, in werkelijkheid is er een afname van het vertrouwen van de massa’s in het Bolivariaanse proces. En dat is een stap achteruit voor de linkerzijde in Venezuela.

    De rechtse oppositie won het referendum niet echt, ze slaagde er niet in om meer stemmen te mobiliseren dan bij de vorige verkiezingen. Toch geeft dit resultaat hen extra mogelijkheden. De Venezolaanse rechterzijde bevond zich al jaren in een diepe crisis. Ze verloren keer op keer de verkiezingen. Nu kon de oppositie moed putten uit de nederlaag van Chavez en op basis van deze “overwinning” zal het proberen zich te herorganiseren.

    Een ander gevaar voor het revolutionaire proces in Venezuela komt uit de hoek van de regering zelf. Delen van de regering, vooral de sociaal-democraten, maar ook Chavez zelf zien het verlies als een teken dat het revolutionaire proces te snel zou gaan en dat de massa’s nog niet klaar zijn voor het socialisme. Het omgekeerde is natuurlijk waar, maar het toont ook dat de verrechtsing vanuit het regime zelf kan komen.

    Daartegenover moeten wij opkomen voor de breuk met het kapitalisme als enige mogelijke weg om de Bolivariaanse revolutie tot zijn conclusie te laten komen. We moeten ervoor ijveren om de PSUV vanuit de basis om te vormen tot een strijdpartij waarnaar de arbeiders zich richten om de samenleving te veranderen. Dit kan alleen wanneer de partij een democratische basiswerking heeft en een actieve rol opneemt in de strijdbewegingen. Alleen op die basis zal kunnen worden vermeden dat het revolutionaire proces stilvalt waardoor het land terug een semi-kolonie van het VS-imperialisme wordt.

    Bolivia

    De situatie in Bolivia kent een aantal gelijkenissen met deze in Venezuela. Ook in Bolivia kwam in 2005 een linkse president aan de macht die voor een aantal diepgaande veranderingen stond. Morales was aan de macht gekomen op basis van het verzet tegen het neoliberale regime van zijn voorgangers. Zijn presidentsschap ligt in het verlengde van de gasoorlog voor nationalisatie van de energievoorraden en de wateroorlog tegen de privatisering van het water.

    Er zijn echter enkele cruciale verschillen tussen beide landen. Eerst en vooral heeft Bolivia een veel grotere traditie van een georganiseerde arbeidersklasse. Bovendien heeft die zelfs een trotskistische traditie. De basis daarvoor ligt bij de mijnwerkersvakbond van Lechin, de COB. Dit is lang de sterkste vakbond in het land geweest en was bovendien militant trotskistisch. Veel van de huidige leiders van de sociale bewegingen hadden hun politieke en syndicale vorming in deze mijnwerkersvakbond.

    De dictatuur die het land kende in de jaren ’80 trachtte deze vakbond te bestrijden door de mijnen te sluiten zodat vakbond zijn nut verloor. Het gevolg ervan was dat de mijnindustrie totaal teloor ging en nu een soort anarchie is. Een ander belangrijk gevolg is dat al deze geschoolde militanten van de COB zich verspreidden over het land in verschillende sectoren, waar zij mee aan de basis lagen van de bewegingen die we de laatste jaren gezien hebben tegen het kapitalisme.

    Bolivia beschikt in tegenstelling tot Venezuela wel over een goed georganiseerde arbeidersbeweging met een langere traditie van (radicale) strijd. Dat maakt de arbeiders minder vatbaar voor populisme waardoor Morales sterker onder druk staat om het niet bij woorden te laten. Van bij het begin van zijn ambtstermijn werd in delen van de MAS, de Movimiento al Socialismo, de partij van Morales, door sommigen gesteld dat Morales enkel zou getolereerd worden zolang hij aan de kant van het volk bleef staan. Zoniet zou men hem afzetten op basis van massaprotesten, net zoals de voorgangers van Morales moesten buigen voor de massa’s.

    Deze achtergrond zorgt ervoor dat Morales eerder een figuur is die door de MAS wordt naar voor geschoven en niet zo dominant is voor de hervormingen als Chavez dat is in Venezuela. De nadruk ligt sterker op de basis. Er is ook een relatief snellere ontwikkeling in Bolivia waarbij het land na twee jaar MAS-regering zeker al minstens ever staat als Venezuela op het vlak van nationalisaties.

    Bolivia heeft niet zoveel economische ruimte als het olierijke Venezuela. Hierdoor is de ruimte voor sociale projecten beperkter, ook al wordt geprobeerd om daaraan te verhelpen met steun vanuit Cuba en Venezuela. Morales botst sneller op de limieten van het systeem en dus ook met de belangen van de elite.

    Deze botsing met de elite kristalliseert zich rond de nationale kwestie. De burgerij ziet een nationalisatie van de energievoorraden niet zitten. De gasinkomsten die vroeger grotendeels in hun eigen zakken verdwenen, zouden nu immers gebruikt worden voor onder meer sociale projecten. In een land waar de meerderheid uit arme boeren bestaat, die bovendien van inheemse afkomst zijn, is het voor de rijke, blanke kapitalistische klasse onmogelijk weerstand te bieden tegen Morales. Men probeert dan maar het land op te splitsen, waarbij men onafhankelijkheid eist voor het westelijke, blanke deel van het land.

    De gasvoorraden en geavanceerde industrie liggen immers in de zogenaamde Media Luna, de vier westelijke provincies van Bolivia. Deze provincies worden vooral bewoond door de blanke afstammelingen van de Spaanse kolonisatoren, die in de minderheid zijn in het land. Nooit voordien is er een nationale kwestie van die aard geweest in Bolivia, maar nu Morales de privileges van die blanke elite wil aantasten, zien we dat deze het land willen opdelen. Dit resulteert in een situatie waar het land dreigt te evolueren naar een burgeroorlog, met aan de ene kant de linksen, syndicalisten en indianen en aan de andere kant rechts, de rijke gasbaronnen en neo-fascisten. Deze polarisatie gaat samen met een toename van racisme ten opzichte van de indianen. In de Media Luna werden zelfs al fascistische milities opgericht die zich lieten inspireren op de Falange uit de Spaanse Burgeroorlog.

    Morales bevindt zich op dit moment in een moeilijke positie. Toch vinden wij dat er niet naar compromissen moet worden gezocht. We hebben als socialisten de taak om de rijkdommen van het land onder controle van de bevolking te brengen. In dit conflict hebben we de taak om aan de blanke arbeiders in het westen van het land uit te leggen dat zij in feite ook belang hebben bij die nationalisatie en hen oproepen aan de zijde van links zich te verzetten tegen het nationalisme en racisme. Daarnaast moet men ook, zoals in Cochabamba, verdedigingscomités oprichten in de wijken die bescherming kunnen bieden tegen de pas opgerichte fascistische milities.

    Mexico en Chili

    We zien in Latijns-Amerika dat het zwaartepunt van de klassenstrijd de laatste jaren verschuift van de traditionele bakens van het anti-imperialisme (Cuba en Venezuela) naar andere landen als Mexico, Brazilië en Chili. Dit zijn landen met een ander soort karakter van arbeidersbeweging. Het zijn landen met een sterke traditie hebben en bovendien ook een grote arbeidersklasse. Dit leidt ertoe dat er gezocht wordt naar een ander soort politieke instrumenten.

    In Mexico zagen we de opstand in de provincie Oaxaca maar ook de verkiezingsoverwinning die Obrador werd ontstolen waarop wekenlang massale protestacties plaatsvonden. In Chili waren er voor het eerst in decennia grote strijdbewegingen, onder meer in het onderwijs, de bosbouw en onder de inheemse bevolking. Toen Bachelet in Chili aan de macht kwam, was er de hoop dat de zaken er snel zouden veranderen na jaren van rechtse regeringen. Er kwam niet echt een breuk in het beleid en dat leidde al snel tot desillusie ter linkerzijde. Dat was zeker het geval toen er deze zomer bij protestacties verschillende doden vielen.

    Brazilië

    Een zelfde desillusie zien we ook in Brazilië. In 2002 werd Lula da Silva er tot president verkozen. De verkiezing van de eerste links-socialist werd in het land, maar ook ver daarbuiten, op enthousiasme onthaald. De PT was altijd de belangrijkste partij ter linkerzijde geweest in Brazilië, en wanneer zij aan de macht kwamen, bracht dat bij vele mensen de hoop voor verandering. Vooral omdat Lula een uitgesproken linkse campagne had gevoerd die heel duidelijk gericht was op het armoedeprobleem en de imperialistische bemoeienissen vanuit de VS.

    Het proces van de degeneratie van de PT, die toch decennia lang het belangrijkste politieke instrument van de massa’s was geweest, was echter al veel eerder gestart. Net als bij de Europese sociaal-democraten zorgde de periode na de val van de muur voor een verrechtsing. Toen de test van Lula in 2002 begon, vielen de maskers snel af. In tegenstelling tot zijn beloften voer Lula een koers die gericht was op het imperialisme en het afbetalen van de schuldenlast.

    Lula kon de steun van de armsten in de samenleving verkrijgen door een aantal beperkte sociale maatregelen, zoals de Bolsa familiar. Voor dat soort projecten kon Lula echter niet op hogere olieinkomsten rekenen zoals Chavez. Om de schuldenlast af te bouwen en de sociale maatregelen te betalen, werden andere sociale verworvenheden aangevallen. De belangrijkste neoliberale hervorming die de regering doorvoerde, was de aanval op de pensioenen. Lula wilde dit ‘privilege’ van de ambtenaren aanpakken om de armsten enkele kruimels te geven. Hij speelde arbeiders en armste werklozen handig tegen elkaar uit.

    Uit dit soort hervormingen ontstond binnen de PT een oppositie die naderhand uit de partij werd gezet. Deze groep, waaronder 4 ex-PT-parlementsleden, zou de basis vormen voor een nieuwe partij in 2005: de PSOL, de partij voor socialisme en vrijheid. Vanaf het begin had de partij een zeer goed programma. Het programma van de PSOL was ongetwijfeld het meest vooruitstrevende van alle massabewegingen in Latijns-Amerika. Naast openlijk socialistisch en internationalistisch stelde ze van zichzelf ook dat ze een strijdpartij waren.

    Met het electorale succes van de laatste verkiezingen en het feit dat steeds meer mensen van de PT overkomen, werd de reformistische koers echter versterkt. Die reformistische, electoralistische koers was sinds het begin aanwezig, doordat de parlementairen hun zetels wilden behouden. Onze zusterorganisatie, Socialismo Revolucionario, die mee aan de basis van de PSOL lag, heeft zich daar steeds tegen verzet.

    Tegen deze opportunistische bocht van een deel van de leiding werd daarom samen met enkele andere organisaties een ‘links blok’ opgezet. Op basis van dit platform trachten we het belang van de PSOL als socialistische strijdpartij te verdedigen. De PSOL heeft immers de mogelijkheid om hét politieke instrument bij uitstek te worden voor de massa’s die de strijd willen aangaan tegen het neoliberale beleid van onder meer Lula.

    Cuba

    We zullen dit overzicht afsluiten met een korte analyse van de Cubaanse situatie (meer over Cuba kan je lezen in deze recensie van “Mijn leven – Fidel Castro”). Het is duidelijk dat Cuba zich, met de terugtrekking van Castro op een kruispunt bevind. Het Cubaanse systeem is voor veel socialisten, in Europa, en vooral in Latijns-Amerika een voorbeeld geweest. Dat is ook terecht, gezien de sociale voorzieningen, gratis onderwijssysteem en gezondheidszorg is dit land hét voorbeeld geweest dat het anders en beter kon dan in de landen die door het neoliberalisme werden geterroriseerd. Cuba is ongetwijfeld een voorbeeld van de superioriteit van een geplande economie.

    Toch is niet alles even rooskleurig voor Cuba. Samen met de socialistische economie werd op dit eiland ook een politiek systeem gecreëerd dat eerder geïnspireerd was op het stalinisme, al zijn de uitwassen zeker niet zo sterk. Het gevolg is dat er een bureaucratische kaste ontstaat binnen het systeem dat de macht naar zich toe trekt.

    Het valt ook niet te ontkennen dat er een tekort is aan democratie op het eiland. Buiten de officiële communistische partij zijn alle partijen verboden. In de moeilijke situatie waar Cuba zich bevindt ten opzichte van de VS kunnen we begrijpen dat het regime pro-kapitalistische partijen verbiedt die een bedreiging zouden vormen voor de sociale basis van het land. Maar het is bijvoorbeeld onaanvaardbaar dat ook andere socialistische arbeiderspartijen niet kunnen bestaan. Wanneer mensen een politiek instrument willen om zich in te engageren, zijn ze verplicht zich te keren tot de gevestigde orde. Dit veroorzaakt een democratisch deficit dat bovendien ook elke verandering tegengaat die erop gericht zou zijn een aantal concrete problemen op te lossen. Daarnaast kon de bevolking officieel ook geen computers of GSM’s in huis nemen. Er werd gesteld dat dit slechts nutteloze kapitalistische consumptieproducten waren… Recent veranderde het beleid hieromtrent dan toch.

    Met Castro valt het grote boegbeeld van de revolutie weg. Zijn vertrek is symbolisch, als zijnde het uitsterven van de generatie die de dictatuur van Batista nog meemaakte. Deze generatie was door haar persoonlijke ervaringen sterk verbonden met het systeem. Het gevaar bestaat dat de nieuwe generatie van de Cubaanse elite haar belang ziet in de vrijmaking van de markt, zoals ook in China gebeurt. Daarnaast is er ook een steeds groter deel van de jongeren die een verandering in het systeem willen, en aangetrokken werden door de Amerikaanse propaganda.

    Specifieke omstandigheden behoedden Cuba echter voor een onmiddellijke omslag. De kapitalistische economie ondergaat momenteel haar grootste crisis in twintig jaar. Een systeem in crisis is uiteraard niet zo aantrekkelijk, ook niet voor zij die zich zouden willen verrijken in Cuba. Daarnaast hebben we sinds de eeuwwisseling ook de verzwakking van het Amerikaanse imperialisme gezien – de traditionele doodsvijand van Cuba – en dit zowel op politiek, militair als nu op economisch vlak. Daarbij komt nog eens de zogenaamde linkse golf die Latijns-Amerika gekend heeft. Zeker dat laatste is cruciaal geweest voor Cuba; het stelde het land immers in staat om uit de moeilijke economische situatie, de zogenaamde ‘periodo especial’ te komen.

    Venezuela voorzag Cuba bijvoorbeeld van goedkope olie, daartegenover stond dat Cuba artsen naar Caracas zond om de sociale projecten van Chavez te ondersteunen. Deze hulp stelde Cuba in staat om de gevolgen van de economische boycot wat te drukken en zo het systeem in stand te houden.

    De vraag is echter of deze hulp zal blijven aanhouden. Het referendum dat Chavez verloor kan immers een koerswijziging inhouden voor Venezuela. Fidel Castro had zelf in El Pais gesteld dat dit referendum zeer gevaarlijk was voor Cuba, hij stelde dat bij een nederlaag mogelijks een nieuwe periodo especial voor de deur zou staan. Daarbij komt dat er toch tekenen zijn dat een deel van de top van de KP economische liberaliseringen niet ongenegen is. Vlak na de troonsafstand van Fidel zagen we dat zijn broer, Raul Castro, de laatste president van Oost-Duitsland uitnodigde voor besprekingen over de transitie naar het kapitalisme. Ook de toenadering die er is geweest richting de Amerikaanse democraten is zo’n aanwijzing. Uit deze feiten alleen kunnen we geen conclusie trekken, maar het is wel een indicatie.

    Zonder socialistische tegenbeweging en een politieke verandering van het systeem is een Chinees scenario in Cuba zeker één van de mogelijkheden. Dat zou betekenen dat wordt geëvolueerd naar een systeem waarin verdere kapitalistische elementen worden ingevoerd en waarbij een deel van de leiding van het land (en de partij) meestapt in joint-ventures met kapitalistische multinationals.

    Besluit

    De ‘linkse golf’ in Latijns-Amerika is een uitdrukking van het verwerpen van het neoliberalisme en de zoektocht naar een alternatief. Het leidde tot een test van verschillende linkse regimes. Heel wat van die regimes brachten ontgoochelingen omdat ze niet braken met het neoliberalisme, ondanks beloften in die richting. Een aantal linkse partijen, zoals de PT in Brazilië, volgden een zelfde politieke lijn als de Europese sociaal-democraten. Dat impliceert dat deze partijen een bevoorrechte partner geworden zijn van de bourgeoisie om het kapitalisme te beheren, en protesten te vermijden door gebruik te maken van wat overblijft van banden met de arbeidersbeweging. Deze evolutie kwam in Latijns-Amerika later, maar verloopt wel veel sneller.

    De radicalere regimes van Morales en zeker dat van Chavez hebben heel wat verdiensten, maar botsen op hun limieten. De voedselcrisis in Venezuela maakt die limieten van hervormingen binnen het kapitalisme heel concreet. Ze toont daardoor ook tegelijk het failliet van de reformistische weg in dat land. Zonder een socialistische doorstart dreigt het revolutionaire proces in Venezuela stil te vallen. Stilstand betekent achteruitgang en biedt mogelijkheden aan de rechterzijde om terrein te winnen.

    Tegelijk is er een toename van de klassieke klassenstrijd in een aantal andere landen met een grote traditie van georganiseerde arbeidersstrijd. Dat is onder meer het geval in Brazilië, Chili, Mexico,… Deze landen hebben een groot gewicht en beschikken over een georganiseerde arbeidersklasse. Dat laatste zorgt ervoor dat de ruimte voor links-populisme beperkter is. Dat zal nog worden versterkt door de opkomende wereldwijde economische crisis. Hierdoor zullen de tegenstellingen op het continent enkel maar toenemen en zal de noodzaak van een breuk met het kapitalisme steeds meer op de agenda staan. Er is nood aan een bewuste revolutionaire organisatie in de verschillende landen om klaar te staan met een socialistisch programma dat ingang vindt onder bredere lagen van de arbeidersklasse.

  • Recensie. “Mijn leven – Fidel Castro”

    De publicatie van “Mijn leven – Fidel Castro” kwam op een goed moment, enkele maanden later nam Castro immers ontslag als president. Het boek is gebaseerd op meer dan 100 uur interviews en antwoorden van Castro aan de Franse schrijver, journalist van Le Monde Diplomatique en mede-oprichter van Attac, Ignacio Ramonet. Het boek brengt heel wat interessante informatie over de Cubaanse revolutie en wereldgebeurtenissen sindsdien. Het boek biedt ook een kijk op de politieke methode en standpunten van Fidel Castro.

    Tony Saunois

    Castro stelt terecht dat de indrukwekkende sociale verworvenheden op het vlak van gezondheidszorg en onderwijs het resultaat zijn van de revolutie in 1959/60. “De levensverwachting van de Cubaanse burgers is nu bijna 18 jaar hoger dan in 1959, toen de revolutie aan de macht kwam. Cuba heeft een kindersterftegraad van minder dan 6 per 1.000 kinderen tijdens hun eerste levensjaar, daarmee komt het nipt na Canada. We hadden slechts de helft van de tijd nodig dat Zweden en Japan nodig hadden om hun levensverwachting op te trekken van 70 tot 80, we zitten nu op 77,5.”

    Castro maakt duidelijk dat de levensverwachting in 1959 slechts 60 jaar was. Na de revolutie trokken zowat de helft van de dokters uit het land weg. Maar voor iedere dokter die toen bleef, zijn er vandaag 15 dokters.

    Het gratis onderwijs staat open voor al wie geen job heeft. Op dit ogenblik zijn er 90.000 studenten die geneeskunde studeren of een ander aspect van de gezondheidszorg. Dat allemaal is mogelijk ondanks het economisch embargo dat wordt opgelegd door het VS-imperialisme sinds 1960 en ondanks de economische achteruitgang na de val van de voormalige Sovjetunie begin jaren 1990 en het daarbij horende verlies aan economische steun vanuit het Oostblok.

    Deze en andere belangrijke verworvenheden die Castro aanhaalt, geven een beperkt beeld van wat mogelijk zou zijn met een socialistische planeconomie dat onder democratische arbeiderscontrole en –beheer staat. Een andere indicatie van de mogelijkheden blijkt uit het buitenlands beleid van Cuba. Het land heeft 30.000 dokters in meer dan 40 landen. Daarnaast stuurde het ook tienduizenden “internationale vrijwilligers” vanaf 1975 naar Angola en Namibië. In Angola gingen 36.000 troepen de strijd aan met het leger van het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime en bezorgden dat leger haar eerste militaire nederlaag ooit. Gedurende 15 jaar trokken meer dan “300.000 internationalistische strijders” naar Angola. Deze strijd speelde een belangrijke rol in het uiteindelijke neerhalen van het apartheidsregime. Cuba was, volgens Castro, “Het enige niet-Afrikaanse land dat meevocht en bloed verloor voor Afrika en tegen het verschrikkelijke apartheidsregime.”

    Vijandigheid van het VS-imperialisme

    De Cubaanse revolutie leidde onmiddellijk tot tegenkanting van het VS-imperialisme dat meermaals probeerde om het regime omver te werpen. Na het ontslag van Castro hoopten het VS-imperialisme en haar vertegenwoordigers dat dit ook het einde zou betekenen van het Cubaanse regime met een ineenstorting van de planeconomie. Dat zou hen helpen om het socialisme op zich te discrediteren.

    De interventie van het VS-imperialisme aan de Varkensbaai in 1962 is wellicht de meest gekende poging om de revolutie te bestrijden. Dit volgde op de aankondiging van Castro dat de revolutie socialistisch was.

    Castro brengt een lijst van andere aanvallen door emigranten met Amerikaanse steun, de veiligheidsdiensten van de VS en andere reactionaire contra-revolutionairen. “In 1971, onder Nixon, werd de varkenspest in Cuba binnengebracht in een container.” In 1981 werd het knokkelkoorts virus binnengebracht wat leidde tot 158 doden, waaronder 101 kinderen. Volgens Castro “gaf een leider van de terroristische groep Omega 7 in 1984 in Florida toe dat zij het dodelijke virus in Cuba hadden binnen gebracht met de bedoeling om zoveel mogelijk slachtoffers te maken.” Er waren meer dan 600 pogingen om Castro te vermoorden.

    De sociale verworvenheden van de revolutie en de tegenkantingen van het VS-imperialisme worden aangetoond in het boek over Castro. Deze elementen geven aan waarom Cuba zoveel sympathie opwekt onder arbeiders en jongeren, zeker in Latijns-Amerika. We zien vandaag hetzelfde met Venezuela, ook al blijft dat beperkter onder emer omdat de revolutie daar niet verder gaat en het kapitalisme (nog) niet omver heeft geworpen. Zowel Cuba als Venezuela worden gezien als de enige regimes die bereid zijn om in te gaan tegen het neoliberale kapitalisme van de jaren 1990 en 2000. Cuba kreeg heel wat steun als het enige linkse regime dat bereid is om in te gaan tegen de kolos van wat Castro (en Chavez) terecht omschrijven als het “imperium” van het VS-imperialisme.

    De val van de Sovjetunie

    Castro’s antwoorden op een aantal kwesties, vooral over de periode van de jaren 1990 en de val van de voormalige Sovjetunie, geven aan dat hij bijzonder goed op de hoogte was van wat er allemaal gebeurde in de wereld. Het maakt duidelijk dat Castro na de catastrofale ervaringen van het kapitalistisch herstel in de vroegere Sovjetunie, zich verzette tegen een gelijkaardige ontwikkeling in Cuba. Het feit dat Cuba in staat was om te overleven zonder te breken met de geplande economie en zonder het kapitalisme te herstellen, is een uitdrukking van de sociale steun voor de revolutie. Recent kreeg het wel makkelijker toegang tot goedkope Venezolaanse olie. Het regime kreeg ook meer steun toen het geconfronteerd werd met het agressieve beleid van het VS-imperialisme.

    Castro brengt een opvallend beeld van de rol van Felipe González (de voormalige leider van de Spaanse Socialistische Partij, PSOE) in het overtuigen van de vroegere Sovjetleider Gorbatsjov in het steunen van een beleid van kapitalistisch herstel. Dat herstel kwam er toen de heersende bureaucratie volledig overstapte naar het kapitalisme. González probeerde samen met anderen, waaronder Manuel Fraga (een voormalige minister onder het fascistische regime van Franco en president van Galicië), Castro te overtuigen dezelfde weg uit te gaan in Cuba. “Fraga was één van de mensen die samen met González en anderen… deel uitmaakte van een groep die erop aandrong om me economisch advies te geven toen de Sovjetunie ineenstortte. Hij nam me mee naar een erg elegant restaurant en probeerde me ook een aantal formules aan te bieden. “De formule voor Cuba vind je in de formule van Nicaragua”, zei hij, “En dat is alles beperken tot woorden…”

    Castro ging niet in op dit advies. Hij stelde dat de voorgestelde formule in Nicaragua net had geleid tot een “bodemloos vat van corruptie, diefstal, ontbering,… verschrikkelijk… ze wilden me de Russische formule laten volgen, de weg dat Felipe en zijn elitaire adviseurs Gorbatsjov hadden aangeraden… en er blijft niets over. Al diegenen die toen adviseerden om het neoliberalisme nauwgezet te volgen – met privatiseringen, strikte toepassing van IMF-regels – hebben veel landen en hun inwoners naar de afgrond geleid.”

    Alleen kunnen we ons wel de vraag stellen waarom Castro zich niet verzette toen een gelijkaardig advies werd gegeven aan Tomas Borge en andere Sandinistische leiders in Nicaragua in de jaren 1980, nog voor hun nederlaag.

    Ineenstorting van de “globalisering” en de rol van de arbeidersklasse

    In de jaren 1990 stond Cuba geïsoleerd tegenover een internationale golf van neoliberalisme. Castro legt uit wat zijn houding was in deze periode. Dat komt in essentie neer op een poging om tijd te winnen. Die houding was verbonden met het perspectief dat de globalisering zou ineenstorten. Castro stelde dat dit zou leiden tot “een situatie die nog kritieker is dan in 1929.” Het moderne kapitalisme is volgens hem zodanig gemonopoliseerd dat er “vandaag geen kapitalisme is, er is geen concurrentie. Vandaag hebben we in alle grote sectoren monopolies.”

    Met zo’n 500 wereldwijde bedrijven die 80% van de wereldeconomie controleren, is er inderdaad een sterke concentratie. Over de actuele situatie stelde Castro in het boek: “Het gaat niet langer om een crisis die beperkt is tot Zuidoost-Azië, zoals in 1997, maar om een wereldwijde crisis bovenop de oorlog in Irak, de gevolgen van de grote particuliere schuldenberg, de groeiende afvalberg en de bijhorende energiekosten… naast de tekorten bij de belangrijkste economische en militaire macht op de planeet.” Castro besluit dat dit systeem geen enkel antwoord biedt: “De wereld wordt in een doodlopend straatje gestuurd.”

    Dat is correct, maar welke sociale klasse is in staat om dit systeem te bestrijden en te bouwen aan een echt democratisch socialistisch alternatief? In dit boek maakt Castro duidelijk dat hij niet begrijpt welke klasse op welke manier in staat is om het kapitalisme te verslagen en te bouwen aan een socialistische samenleving. Doorheen het volledige boek is er geen verwijzing naar de arbeidersklasse en de centrale rol die deze klasse inneemt in de socialistische revolutie. Zelfs als hij het over de belangrijke staking van 10 miljoen arbeiders in Frankrijk in 1968 heeft, blijft Castro spreken over een “opstand van het volk” waartegen De Gaulle probeerde troepen te verzamelen in Duitsland.

    De afwezigheid van een verwijzing naar de arbeidersklasse zegt veel over de houding van Castro tegenover de Cubaanse revolutie en meer algemeen over het karakter van de socialistische revolutie. Voor Castro speelt de arbeidersklasse niet de centrale rol. Zelf legt hij de Cubaanse revolutie als volgt uit: “Voor ons was de guerrilla het vuur aan het lont van een ander proces dat als doel had om op revolutionaire wijze de macht over te nemen. Dat kende haar hoogtepunt bij een revolutionaire algemene staking en een algemene opstand van de bevolking.”

    Hij houdt het dus bij een guerrillastrijd die gesteund werd door de massa’s, maar waarin de arbeidersklasse een helpende rol speelde in plaats van een leidende rol. Met het CWI hebben we meermaals gesteld dat de guerrilla in Cuba enkel succesvol was omwille van een reeks historische en subjectieve factoren op het ogenblik dat de guerrilla naar de steden trok en de massa’s daar op straat kwamen.

    Uit het boek “Mijn leven” blijkt een verschillende kijk op de revolutie tussen wat de 23 juli beweging stelde en hoe Castro het zelf ziet. Castro geeft de indruk dat hij van bij het begin duidelijke “socialistische” doelstellingen had vooropgesteld. Zoals we eerder al hebben gesteld, ook in artikels ten tijde van de Cubaanse revolutie, was dat volgens ons niet het geval. De leiders van de beweging hadden als doel om de dictatuur van Batista omver te werpen en een “modern democratisch Cuba” op te zetten. Che Guevara deelde niet het standpunt van de meeste andere leiders van de beweging. Als reactie op het embargo van het VS-imperialisme en de druk van de massa’s, werden de leiders in een meer radicale richting geduwd. Dat leidde uiteindelijk tot een breuk met het kapitalisme.

    De processen die plaatsvonden in de Cubaanse revolutie leidden niet alleen tot het omverwerpen van het oude regime, maar ze lagen mee aan de basis van de aard van het regime dat in de plaats kwam. De arbeidersklasse steunde de revolutie maar leidde deze niet op een bewuste wijze zoals de arbeiders in de Russische Revolutie van 1917.

    Het Cubaanse regime

    Het kapitalisme werd in Cuba omvergeworpen na een reeks over-en-weer verwijten en maatregelen tussen de nieuwe Cubaanse regering en het VS-imperialisme. Dit betekende een stap vooruit, maar het leidde niet tot de vestiging van een echte arbeiders- en boerendemocratie, zoals in Rusland in 1917. Het leidde tot een bureaucratisch regime (met aanvankelijk wel elementen van arbeiderscontrole die doorheen de jaren wel grotendeels verdwenen zijn) dat een genationaliseerde planeconomie leidt.

    Deze karakterisering van de staat wordt wellicht onopzettelijk ook aangehaald door Ignacio Ramonet in de inleiding op het boek. Daarin schrijft Ramonet: “Als hij [Fidel Castro] er is, weerklinkt maar één stem. Hij neemt alle beslissingen, zowel belangrijke als onbelangrijke. Hij geeft op een respectvolle wijze advies aan de politieke autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de partij en voor de regering, hij is erg professioneel in het proces van beslissingen nemen, maar het is wel Fidel die uiteindelijk beslist.”

    Castro maakt in het boek duidelijk hoe aspecten van de staat functioneerden tijdens kritieke momenten. Hij onthult dat de beslissing om de legerleider Arnoldo Ochoa te executeren (wegens vermeende drugshandel) er kwam als “een unanieme beslissing van de staatsraad, dat 31 leden telt. Deze raad is doorheen de tijd een belangrijke rechter geworden en het is belangrijk om ervoor te strijden dat alle beslissingen in consensus worden genomen.”

    Het feit dat deze beslissing zonder enige tegenstem werd genomen, zegt veel over de aard van dit orgaan en de invloed van Castro. Gelet op de enorme controverse rond de zaak van Arnoldo Ochoa is dit namelijk erg opvallend.

    Castro verdedigt ook het idee van een éénpartijstaat: “Hoe had ons land overeind kunnen blijven indien het opgedeeld was in tien onderdelen?”. Hij ontloopt de kwestie door een aanval te lanceren op de corruptie en de manipulatie in de westerse media en het ondemocratisch karakter ervan. Dat is echter een andere kwestie dan de rechten van arbeiders, jongeren en intellectuelen om hun eigen politieke partijen te vormen, ook bijvoorbeeld trotskistische partijen, die deelnemen aan verkiezingen in een arbeiders- en boerendemocratie.

    Een echte arbeidersdemocratie zou ervoor zorgen dat alle vertegenwoordigers democratisch verkozen worden en bovendien permanent afzetbaar zijn door diegenen die hen hebben verkozen. Vertegenwoordigers zouden niet meer verdienen dat het gemiddeld loon van een geschoolde arbeider en er zou volledige vrijheid zijn om standpunten en kritieken te uiten. Zo’n regime zou, zeker na 50 jaar aan de macht geweest te zijn, niets moeten vrezen van de arbeiders, jongeren en intellectuelen die hun eigen organisaties opzetten om de geplande economie te verdedigen of als ze zich organiseren zonder zich op geweld te beroepen in hun oppositie.

    Dit betekent echter niet dat Cuba onder Castro dezelfde excessen kende als Rusland onder Stalin toen er grote valse processen waren, zuiveringsoperaties, een onwaarschijnlijke personencultus rond Stalin,… Er zijn vandaag in Cuba geen portretten of straten die naar Castro genoemd zijn. Er is geen bewijs van martelpraktijken die door de overheid zouden worden gebruikt. Maar dat betekent niet dat er geen bureaucratie bestaat en dat er geen element van corruptie en privileges zou bestaan. Dat bleek recent nog toen de Cubaanse regering toegaf dat 15% van de bevolking 90% van de pesos op bankrekeningen bezit.

    Isolement van Cuba

    Het belangrijkste probleem van Castro in de jaren 1990, na de val van de vroegere Sovjetunie, was ongetwijfeld het isolement van Cuba en dat op een ogenblik dat er beperkingen tot uiting kwamen door het bestaan van een bureaucratie en een gebrek aan echte arbeidersdemocratie. Er kwamen maatregelen zoals het gedeeltelijk openen van de economie en toelaten van dollars. Die maatregelen moesten tijd winnen voor het regime, maar zorgden voor groeiende tegenstellingen. Vooral de beperkte invoering van de dollar versterkte de zwarte markt en de corruptie, bovendien was er een groot verschil tussen wie toegang had tot dollars en wie er geen toegang tot had.

    De kwestie van het isolement van Cuba is verbonden met de nederlaag van de revolutionaire bewegingen in Latijns-Amerika in de jaren 1970/80. Castro trekt geen uitgewerkte conclusies uit de redenen voor die nederlagen. De Sandinisten in Nicaragua slaagden er niet in om de Contras te verslagen, volgens Castro was dit vooral omwille van militaire redenen. Castro: “Nicaragua behaalde haar overwinning twaalf jaar na de dood van Che in Bolivia. Dat betekent dat de objectieve condities in heel wat Latijns-Amerikaanse landen veel beter waren dan deze in Cuba.” Maar de centrale vraag is natuurlijk waarom de Sandinisten dan verloren tegen de contra-revolutie. Castro biedt geen echte verklaring, hij gaat niet in op het falen van de Sandinisten om het kapitalisme omver te werpen. Ze gingen niet verder in het omverwerpen van het systeem omdat er, zeker in 1984, een enorme druk was vanuit de stalinistische bureaucratie in Moskou tegen een dergelijk proces. Cuba, en Castro, steunden de druk van Moskou en er kwam bijvoorbeeld een verbod op Russische MIG legervliegtuigen in Havana om naar de Nicaraguaanse hoofdstad Managua te vertrekken.

    In zijn commentaren op de nederlaag van de voormalige Chileense president Allende in 1973, wijst Castro terecht op de rol van het VS-imperialisme, maar hij trekt geen conclusies over de fouten van de leiders van de socialistische en communistische partijen in Chili die op de rem stonden in de revolutie. Deze nederlagen, naast andere, waren cruciaal voor de verdere ontwikkeling van Latijns-Amerika. Ze versterkten het isolement van Cuba en bijgevolg ook de afhankelijkheid van de Sovjet bureaucratie van die tijd. Het lijkt er zelfs op dat Castro niet echt lessen heeft getrokken uit die nederlagen. Toen Chavez in 2002 in Venezuela werd geconfronteerd met een mislukte poging tot rechtse staatsgreep, riep Castro Chavez op om geen ontslag te nemen. Hij gaf Chavez het advies om “in contact te treden met enkele officiers die een autoriteit hebben bij de gewone soldaten die betrokken zijn bij de staatsgreep en die hen kunnen overtuigen van zijn bereidheid om het land te verlaten, maar niet om ontslag te nemen.”

    Castro stelt dat Allende in Chili geen keuze had en wel zijn leven moest verliezen bij de staatsgreep in 1973. Dat kwam omdat Allende, volgens Castro althans, geen enkele steun meer had in het leger. Dat is niet correct. Grote delen van het leger en de marine in Chili steunden het revolutionaire proces. Er wordt geschat dat Allende ten tijde van de staatsgreep de steun kreeg van zo’n 30% van de militairen. De tragedie bestond eruit dat Allende er niet in slaagde om de arbeiders te bewapenen en te mobiliseren.

    In “Mijn leven” stelt Castro dat hij Chavez in 2002 had geadviseerd dat “onder die omstandigheden een poging om zich tot het volk te richten met het oog op een nationaal verzet zowat geen kans op succes had.” Nochtans zagen we een spontane golf van verzet die Chavez terug aan de macht bracht. Het waren de massa’s die dit realiseerden en opnieuw zien we een voorbeeld van hoe Castro de rol van de massa’s en de arbeiders als leidinggevende kracht in een revolutie niet erkent, maar hen eerder ziet als een hulpmiddel bij guerrilla of bij militaire strategieën.

    Castro biedt in het boek bijwijlen erg scherpe kritieken op de stalinistische sovjetbureaucratie, maar hij biedt er geen alternatieven op. Dat komt eveneens voort uit het gebrek aan een begrip van en een vertrouwen in de arbeidersklasse. De kritieken van Castro op het stalinisme werden hierdoor milder. Hij bleef meermaals zwijgen toen er belangrijke strijdbewegingen waren in verschillende landen.

    Over de “Praagse Lente” van 1968 stelt Castro dat er aanvankelijk steun was voor enkele eisen voor meer democratie en vrije meningsuiting. “Maar de terechte slogans werden steeds meer vervangen door een openlijk reactionair beleid. Hierdoor moesten we – verbitterd en spijtig genoeg – de militaire interventie steunen.” Nochtans was steun voor een kapitalistisch herstel in Tsjecho-Slowakije in 1968 geen centraal idee bij de beweging. Het bewustzijn van de massa’s was er één van strijd voor het “democratiseren van het socialisme”, niet om het kapitalisme ruimte te bieden.

    Ongetwijfeld waren er diplomatische en economische belangen, maar het Cubaanse regime zweeg toen er honderden studenten werden vermoord door de Mexicaanse regering in 1968. Hierover zegt Castro ook nu niets in zijn boek. Door te wijzen op het gevaar voor kapitalistisch herstel in Tsjecho-Slowakije, verwart Castro de processen die plaatsvonden in de jaren 1990 met die in de jaren 1960 en blijft hij de rechtvaardiging voor de interventie die destijds door de Russische stalinisten werd gegeven verdedigen. Castro is duidelijk tegen een kapitalistisch herstel in Cuba nadat hij de gevolgen van zo’n beleid zag in de voormalige Sovjetunie en Oost-Europa. Hij heeft het wellicht bij het rechte eind als hij stelt dat Gorbatsjov (door Castro ooit nochtans omschreven als een “echte revolutionaire socialist”) uiteindelijk een centrale figuur was in het proces van kapitalistisch herstel, ook al was dit aanvankelijk niet zijn bedoeling. Castro stelt nu: “Hij [Gorbatsjov] vond geen oplossingen voor de grote problemen in zijn land.”

    Boris Jeltsin speelde eveneens een belangrijke rol in het proces van kapitalistisch herstel. Hij werd destijds door Castro omschreven als de “uitmuntende partijsecretaris in Moskou met heel wat goede ideeën.” Castro wijst op een aantal problemen waarmee de Sovjetunie werd geconfronteerd: verspilling, corruptie, verkeerd aanpakken van de economie, het falen om het gebruik van moderne computers toe te passen en te ontwikkelen,… Maar Castro slaagt er niet in om een duidelijk antwoord te bieden op het bureaucratische regime en de verspilling. De noodzaak om de stalinistische bureaucratie te verwijderen en te vervangen door een systeem van echte arbeidersdemocratie, wordt niet ingezien door Castro. Zonder een dergelijk antwoord was het echter niet mogelijk om de problemen die hij zelf aanhaalde aan te pakken.

    Heel wat van de elementen uit de Sovjetunie bestaan ook in Cuba. In dit boek onthult Castro een aantal conflicten tussen het Cubaanse regime en de Sovjet-bureaucratie. Castro maakt ook de houding van de Russen duidelijk. Op de vraag of de Cubanen werden geraadpleegd bij de uiteindelijke terugtrekking van alle Sovjettroepen in september 1991 antwoordt hij: “Geraadpleegd? Ze vroegen nooit raad. Tegen die tijd waren ze al aan het uiteenvallen. Ze deden alles zonder raadpleging.”

    Castro maakt duidelijk dat zijn regime soms ook buiten de Sovjet-lijntjes kleurde. Dat blijkt zeker in het hoofdstuk van het boek over de Cubaanse rakettencrisis van 1962. Toen de crisis intenser werd, drong Castro er bij de Russen op aan om zichzelf niet bloot te stellen voor een nucleaire aanval, maar in de plaats daarvan zelf onmiddellijk over te gaan tot een nucleaire aanval indien de VS een direct offensief zouden inzetten tegen Cuba.

    ”Het is mijn mening dat eens er agressie plaatsvindt, de aanvallers niet het voorrecht moeten krijgen om te beslissen wanneer er nucleaire wapens worden ingezet… van het ogenblik dat het imperialisme een aanval inzet tegen Cuba, in Cuba, en dus tegen Sovjettroepen die zich hier bevinden, moet er een antwoord worden geboden op de aanvallers en dit in de vorm van een vernietigende aanval.” Chroetsjov en de Sovjetbureaucratie gingen niet akkoord met dit voorstel.

    Vandaag gaat Castro in tegen zijn vroegere standpunt. Op de vraag of Cuba kernwapens zou willen produceren, stelt hij: “We zouden onszelf vernietigen – kernwapens zijn een goede manier om zelfmoord te plegen.”

    Stalin en Trotski

    Het is opvallend dat Castro heel wat openlijke kritieken brengt op Stalin en tot volgende conclusie komt: “Ongetwijfeld was Trotski de intelligentste van de twee”. Dit betekent echter niet dat Castro de ideeën en methoden van Trotski steunt. Ten onrechte verwerpt Castro de suggestie dat Che op het einde van zijn leven op zoek was naar een alternatief en steeds meer onder invloed begon te staan van Trotski’s werken. Door die stelling te verwerpen gaat Castro in tegen het materiaal dat hierover naar voor werd gebracht door Celia Hart, Jon Lee Anderson en de Mexicaanse schrijver Paco Ignacio Taibo.

    Een opvallend element in het boek “Mijn leven” is de houding van Castro tegenover wereldleiders en sommige pro-kapitalistische leiders van voormalige arbeiderspartijen. Voor marxisten is het geen persoonlijke kwestie als ze ingaan tegen het systeem dat deze leiders verdedigen, ook al brengen we kritiek naar voor op wat deze leiders hebben gedaan. Maar Castro is wel erg kort door de bocht als hij de voormalige VS-president Jimmy Carter omschrijft als een “integer man”. Charles De Gaulle krijgt de eer toegemeten om Frankrijk te hebben gered, net als “haar tradities, haar nationale trots.” Een minister uit Franco’s fascistische regering in Spanje is volgens Castro een “intelligente en snuggere Galiciër”. President Lula uit Brazilië wordt geprezen als een vastberaden strijder voor de “arbeidsrechten en de linkerzijde, en een vriend van ons volk”. Castro stelt dat de “hervormingen die Lula doorvoert erg positief” zijn. Nochtans waren de meeste hervormingen van Lula eigenlijk neoliberale aanvallen op de arbeidersklasse.

    Voor de toekomst van Cuba is Castro vastberaden dat de revolutie zal standhouden zonder een bedreiging van kapitalistisch herstel. Ondanks het feit dat er nog een sterke aantrekkingskracht uitgaat van de revolutie en er bovendien een brede steun is voor de verworvenheden van de revolutie, blijft het gevaar voor kapitalistisch herstel bestaan. Sinds de publicatie van “Mijn leven” heeft Castro ontslag genomen. Raul, zijn broer, en andere machtige delen van de Cubaanse bureaucratie zijn bereid om de economie in Cuba meer te openen voor de markt. Als Fidel Castro die bedreiging ziet, wil hij uiteraard niet eenzelfde rol spelen als Gorbatsjov of Jeltsin.

    De publicatie van “Mijn leven” biedt een interessant beeld op Castro: zijn rol en zijn methode. Het is bovendien nodig om lessen te trekken uit de ervaringen waarop Castro terugkomt. Het toont de noodzaak aan van een echte arbeidersdemocratie en socialisme.

  • Solidariteit met vervolgde vakbondsmilitanten in Costa Rica

    Er is een oproep voor internationale solidariteit met David Morera en Marvin Marin, twee vakbondsmilitanten uit Costa Rica. Sinds de invoering van een vrijhandelsakkoord (TLC – Tratado del Libre Comercia) tussen Costa Rica en de VS, is de repressie tegen vakbondsleiders opgedreven. Wie zich verzette tegen de invoering van het vrijhandelsakkoord ligt het meest onder vuur.

    Dat is de achtergrond voor de poging om Marvin Marin Mora aan te pakken. Marvin werkt in het ziekenhuis San Juan Dios en is internationaal secretaris van de vakbond SISSS (Sindicato de la Salud y la Seguridad Social), een onderdeel van de federatie CGT. Hij wordt onderzocht en kan disciplinaire sancties opgelegd krijgen omdat hij op 6 juli 2007 als vakbondsleider deelnam aan een meeting. Het was een bijeenkomst met het management van de sociale zekerheid in Costa Rica, waarbij Marvin namens het personeel een aantal eisen naar voor bracht. Nu wordt gesteld dat hij zijn werk onrechtmatig had verlaten en op die basis is een administratieve procedure opgezet. Het doel is uiteraard om hem aan te pakken omdat hij opkomt voor de leden die hij vertegenwoordigt.

    Er is ook een onderzoek naar David Morera Herrera, destijds de algemeen secretaris van de vakbond SISSS en nu de financieel verantwoordelijke van deze bond. Hij wordt met ontslag bedreigd omdat hij met twee veiligheidsmensen sprak die de toegang tot het ziekenhuis wilden ontzeggen aan een delegatie van de CGT en de studentenbond van Costa Rica die aan een personeelsvergadering wilden deelnemen om er hun solidariteit te betuigen met de strijd van de vakbond. Het management gebruikte dit als voorwendsel om een disciplinair onderzoek op te starten.

    Het is geen toeval dat de lokale vakbondsafdeling in januari nog de vervanging vroeg van de interne manager van het ziekenhuis, Dinorah Garro. Die eis werd gesteund door zo’n 400 arbeiders die een petitie ondertekenden. De manager had eerder duidelijk gemaakt dat ze niet bepaald positief stond tegenover de vakbonden. De vakbond SISSS heeft reeds meerdere acties en campagnes moeten voeren tegen pogingen om delen van het ziekenhuis te privatiseren.

    Zowel David Morera Herrera als Marvin Martin Mora zijn activisten met een lange geschiedenis in de arbeidersbeweging. Herrera is voorzitter van het uitvoerend bestuur van de PRT (Revolutionaire Arbeiderspartij) en was bij de laatste verkiezingen kandidaat voor “Verenigd Links”. Ook Marvin Martin Mora nam aan lokale verkiezingen deel voor dezelfde coalitie.

    De campagne tegen beide activisten heeft als doel om de arbeidersbeweging te verzwakken. Ook andere militanten liggen onder vuur. Zo werd Alicia Vargas Obando op 4 maart afgedankt door de overheid. Het protest tegen het ontslag voor de rechtbank werd verworpen. Het gaat om een politiek offensief tegen vakbondsmilitanten. Ook bij de elektriciteitsarbeiders worden vakbondsleiders aangepakt.

    Er is een oproep om onmiddellijk protestmails te sturen naar de voorzitter van de raad van bestuur van de sociale zekerheid in Costa Rica, Eduardo Doryan (ezuniga@csss.sa.cr en edoryan@csss.sa.cr) en de overheid (lsolis@casapres.go.cr) met kopies aan de PRT (patramos@racsa.co.cr) en het CWI (cwi@worldsoc.co.uk)


    Modelmail in het Spaans

    Señores

    • Dr. Oscar Arias Sánchez, Presidente República de Costa Rica
    • Ing. Eduardo Doryan Garrón, Presidente Ejecutivo Caja Costarricense del Seguro Social (CCSS)

    Las y los suscritos, en nombre de la organización______, tenemos conocimiento de que existe un proceso administrativo disciplinario con propósitos de despido contra dos dirigentes del Sindicato de la Salud y la Seguridad Social (SISSS), David Morera Herrera, secretario de Finanzas y Marvin Marín Mora, secretario de Asuntos Internacionales.

    En el caso de Marvin Marín Mora se le persigue por supuesto abandono de trabajo, por asistir a una reunión con las autoridades institucionales el día 06 de julio del 2007. En el caso de Morera Herrera por su desempeño en el marco de una asamblea realizada en el Hospital San Juan de Dios el 28 de enero del 2008 y protestar ante medidas autoritarias impuestas por la administración.

    Es muy grave que esta persecución se suscite precisamente contra dirigentes sindicales que ha rechazado enérgicamente el Tratado de Libre Comercio con Estados Unidos que su Gobierno adhiere, y es una muestra más de que con estos Tratados se limitan los derechos democráticos y laborales más elementales para la clase trabajadora. Más grave aún que esta situación ocurra en el marco de la intervención del Hospital San Juan de Dios, cuando justamente los dirigentes del SISSS han denunciado una serie de irregularidades y arbitrariedades al efecto.

    Es lamentable que un Gobierno presidido por un premio Nóbel de la Paz, recurra a esta ofensiva antisindical.

    Por medio de la presente solicitamos el archivo inmediato de los expedientes administrativos que se siguen en contra de Morera Herrera y Marín Mora y el pleno respeto al fuero, ala autonomía y a la libertad sindical.

    Atentamente:

  • Internationale vrouwendag. De strijd tegen vrouwenonderdrukking in Latijns-Amerika

    Seksisme, racisme,… Al deze vormen van onderdrukking vormen verschillende zijden van eenzelfde systeem. Het zorgt telkens op een kunstmatige wijze voor verdeeldheid onder de arbeiders. Naast de discriminatie van de indianen zijn vrouwen in Latijns-Amerika het grootste slachtoffer van de verdeel-en-heers politiek van het kapitalisme.

    Verslag door Jonas Van Vossole van de discussie over vrouwenrechten op onze Latijns-Amerikaanse vormingsweek

    [box type=”shadow” align=”alignright” width=”100″]

    Socialisme 2008 – 5 en 6 april

    Zondag 6 april 14u30-16u30: In Latijns Amerika is reeds sinds een tiental jaar een beweging tegen het harde neoliberalisme.

    Een continent in oproer is op zoek naar een politiek antwoord en kiest voor “linkse” presidenten. Maar wat houdt Chavez’ Socialisme voor de 21e eeuw juist in? Welke lessen kunnen we trekken uit de gelijkaardige bewegingen 25 jaar geleden? Jonas Van Vossole was recent op bezoek in Latijns Amerika en discussieerde er met socialisten uit Venezuela, Bolivia, Brazilië,… Jan Vlegels was vorige zomer op bezoek in Venezuela.

    > Socialisme 2008
    [/box]

    Onderdrukking van vrouwen bestaat al langer dan het kapitalisme. Het werd niet uitgevonden door het kapitalisme, maar was wel steeds een beproefd middel voor de kapitalisten om de lonen te drukken en de winsten te laten stijgen. Een anti-kapitalist met zich ook verzetten tegen de verdeeldheid die het kapitalisme met zich meebrengt via bijvoorbeeld seksisme of racisme. De strijd voor gelijke rechten voor mannen en vrouwen versterkt de strijd tegen het huidige systeem. Vandaar onze slogan “alles wat ons verdeelt, verzwakt ons”.

    De democratische eis voor gelijke rechten is belangrijk, maar gaat niet ver genoeg. Ook het algemeen stemrecht of de emancipatie van de studentenbeweging volstonden niet om de onderdrukking uit de samenleving te bannen. De vrouwenbeweging staat voor een gelijkaardige uitdaging: de strijd voor gelijke rechten moet samengaan met een strijd voor een andere samenleving.

    Het neoliberale beleid van regeringen en bedrijven heeft een directe impact op de leef- en arbeidsomstandigheden van vrouwen en andere werkenden. De condities van vrouwen vormen als het ware een soort thermometer van de graad van aanvallen en besparingen die voor een groeiende ongelijkheid zorgen. Zo verdient een zwarte vrouw in Brazilië gemiddeld zo’n 60% minder dan een blanke man.

    De ongelijkheid creëert verdeeldheid tussen eersterangs en tweederangsarbeiders. Vrouwen vormen steeds meer een reserve arbeidsleger voor goedkope arbeidskrachten. Dat wordt ook gebruikt om de lonen van de mannelijke collega’s te drukken. Tegen deze ongelijkheid en poging om mannen en vrouwen uit de arbeidersklasse tegen elkaar op te zetten, eisen we als socialisten “gelijk loon voor gelijk werk”.

    Maar daar stopt het uiteraard niet bij. We moeten ook de discussie voeren over de aard van het werk dat door vrouwen wordt gedaan. Vrouwen werken bijvoorbeeld, meer nog dan mannen, onder onzekere contracten.

    De strijd voor gelijke arbeidscondities en lonen moet samengaan met een strijd voor emancipatie waarbij vrouwen zelf kunnen beslissen over hun eigen lichaam. Dat is zeker in Latijns-Amerika ook niet evident. Er zijn immense problemen met onder meer prostitutie (waarmee soms meer te verdienen valt dan met gewone arbeid) of het opdringen van schoonheidsidealen die vooral tot consumptie moeten aanzetten. Vrouwen zijn verder ook het eerste slachtoffer van de afbraak van sociale zekerheid. Het zorgt ervoor dat ze bij het grootbrengen van de kinderen en het zorgen voor het gezin steeds minder beroep kunnen doen op gemeenschapsmiddelen.

    Wij denken dat het nodig is dat de gemeenschap voorziet in openbare diensten die de dubbele dagtaak van vrouwen verlichten. Vele taken zouden gemakkelijk publiek kunnen worden georganiseerd. Denk maar aan publieke crèches, goedkope volksrestaurants,… Uiteraard moet dit niet verplicht worden, maar het aanbieden van dergelijke openbare diensten is noodzakelijk om de druk op vrouwen weg te nemen.

    Meer nog dan op andere continenten zijn vrouwen in Latijns-Amerika vaak het slachtoffer van een sterke macho-samenleving. Vrouwen worden gezien als een seksueel object en bovendien strekt dit probleem zich internationaal uit: Braziliaanse vrouwen komen vaak terecht in een netwerk van vrouwenhandel voor de seksindustrie in de VS of Europa.

    Het is niet evident om dit te bestrijden, het wordt met de paplepel binnen gebracht bij de Latijns-Amerikaanse arbeiders. Het kan niet bestreden worden met een moralistische visie, maar vooral door samen te strijden voor maatschappijverandering. Door die gezamenlijke strijd zal ook de visie op de rol van vrouwen kunnen veranderen bij heel wat mannelijke arbeiders.

    In Brazilië heeft de PT (Arbeiderspartij) de afgelopen decennia heel wat strijd gevoerd voor vrouwenrechten. De partij nam het ook op voor etnische minderheden. De degeneratie van de PT eind jaren 1990 en de afgelopen jaren heeft er echter voor gezorgd dat de PT vanuit de regering weinig heeft veranderd voor vrouwen of etnische minderheden. Het aanvaarden van de marktlogica en het voeren van een neoliberaal beleid door de PT heeft geleid tot het opzetten van een nieuwe linkse partij, de P-SOL. Die moet ook de verdediging van vrouwen en etnische minderheden opnemen. Daartoe moeten wij intern in de P-SOL oppositie voeren tegen een deel van de leiding, zoals rond Helena Heloisa, die zich verzet tegen het recht op abortus. Daartegenover stellen wij het zelfbeschikkingsrecht van vrouwen.

    Onze eisen op vlak van de vrouwenstrijd vormen een deel van het overgangsprogramma. In die zin dat we de participatie van vrouwen in de klassenstrijd moeten verdedigen, maar we tegelijk het perspectief van socialisme naar voor moeten schuiven. Zonder socialisme zal de vrouwenstrijd niet tot haar conclusie zal komen. En anderzijds vormen vrouwen vandaag de meerderheid in de arbeidersklasse. En die vrouwen zullen we nodig hebben om het kapitalisme omver te werpen en tot socialisme te komen.

  • Venezuela. Chavez verliest referendum over grondwetswijzigingen

    Het referendum dat Chavez organiseerde in Venezuela op 2 december is jammer genoeg uitgedraaid op een nederlaag. Voor het eerst in negen jaar verloor Chavez een verkiezing. De rechtse oppositie zal de overwinning claimen. De nederlaag van Chavez zal hen versterken en vormt bovendien een waarschuwing voor de dreiging van contra-revolutie.

    Karl Debbaut

    50,7% stemde neen tegenover de voorgestelde grondwetswijzingen. 49,2% stemde voor. Opvallend feit is dat 44% niet ging stemmen. In vergelijking met de vorige verkiezingen, de presidentsverkiezingen van december 2006, verloor Chavez 3 miljoen stemmen. De ja-stemmers waren met 4 miljoen. Dat is ongeveer evenveel als het aantal leden van de nieuw opgerichte PSUV (Socialistische Eenheidspartij van Venezuela). Deze partij beweert meer dan 5 miljoen leden te tellen! De rechterzijde haalde 300.000 stemmen meer dan bij de verkiezingen van december 2006.

    Tegenstellingen

    Dit resultaat is een nederlaag voor de Venezolaanse regering en haar project van een “socialisme in de 21ste eeuw”. Chavez stelde 69 wijzingen voor aan de grondwet die werd aangenomen na het referendum van 1999. De belangrijkste veranderingen hadden betrekking op de beperking van het aantal keer dat een president kan verkozen worden, de invoering van een zesuren-werkdag en een voorstel om raden van arbeiders en wijken te erkennen. De nieuwe grondwet zou Venezuela bovendien een “socialistische Bolivariaanse republiek” genoemd hebben. De onderliggende reden voor deze nederlaag moet bij de tegenstellingen in het land gezocht worden en de zwakke kanten van het programma en de methode waarmee de regering en de leiding van de beweging probeert vooruit te gaan. Ondanks belangrijke progressieve hervormingen die de armste lagen van de bevolking ten goede zullen komen, blijft het kapitalisme quasi onaangemoeid bestaan. Dat gaat gepaard met heel wat sociale problemen en er is tegelijk een groeiende bureaucratie.

    De sociale situatie in Venezuela kent heel wat tegenstellingen. De economie kent een sterke groei en de middenklasse en de heersende elite halen daar het meeste voordeel uit. De regering voert sociale hervormingen door die de armste lagen voordelen opleveren, maar tegelijk slaagt de regering er niet in om de armoede of de criminaliteit fundamenteel terug te dringen. De kloof tussen arm en rijk blijft bestaan en de situatie in de armste wijken van Caracas is er verder op achteruit gegaan. In 2006 waren er in Caracas gemiddeld 5 moorden per dag, in november 2007 waren dat er 11. De meeste doden vielen in de armste wijken.

    De rijken en de middenklasse kunnen de laatste nieuwe technologische snufjes kopen en gaan eten in de meest verfijnde restaurants. De meerderheid van de bevolking kampt echter met voedseltekorten die worden veroorzaakt door de belangrijkste voedselbedrijven en distributeurs. Volgens recente peilingen heeft 75% te lijden onder de voedseltekorten. Het komt vaak voor dat melk, rijst, bonen en andere basisproducten uitgeput zijn in de door de overheid gesteunde supermarkten. De regering was niet in staat om dat probleem op te lossen. Er zijn geen maatregelen genomen om diegenen die verantwoordelijk zijn voor de voedseltekorten te onteigenen en de voedselindustrie in gemeenschapshanden te nemen. Venezuela is steeds meer afhankelijk geworden van import en dat heeft een impact op de publieke opinie. Volgens een peiling denkt 75% van de Venezolanen dat de voedseltekorten tot stand komen omdat de werkgevers de regering willen saboteren. Vorige week, voor het referendum, stelde dezelfde peiling dat de meeste Venezolanen de regering verwijten dat ze niet efficiënt tussenkomt tegenover de voedselcrisis en ook wordt zwaar getild aan de corruptie in regeringskringen. De frustratie en woede tegen de sociale omstandigheden neemt toe, en deze keert zicht ook tegen de groeiende overheidsbureaucratie. Het resultaat was een lage opkomst in de armste wijken bij het referendum van afgelopen zondag. Tegelijk was er een grote opkomst in de rijkste wijken in het oosten van Caracas.

    De Venezolaanse economie wordt gedomineerd door vijf grote families van oligarchen (Cisnero, Mendoza, Caprile, Boulton en Phelps). Die controleren onder meer de voedselproductie. Er is geen blijvende oplossing voor de kapitalistisch crisis mogelijk zolang deze vijf families de economie blijven controleren. Een socialistische regering zou overgaan tot de nationalisatie van de industrie onder arbeiderscontrole en arbeidersbeheer. Totnutoe is de Venezolaanse regering niet bereid om dat te doen.

    De pro-imperialistische oppositie zal nu proberen om Venezuela verder te destabiliseren in een poging om de sociale hervormingen van Chavez terug te draaien en het idee van socialisme naar de prullenbak te verwijzen. Dat zal niet alleen in Venezuela gevolgen hebben, maar ook op andere reformistische regeringen in Bolivia en Ecuador. Fidel Castro (Cuba) waarschuwde vorige week reeds voor de gevolgen van een nederlaag van Chavez in het referendum en de impact dat dik kan hebben op Cuba. Volgens het Spaanse dagblad El Pais krijgt Cuba Venezolaanse hulp ter waarde van zo’n 7 miljard dollar.

    Oppositie versterkt, politieke crisis van pro-Chavez partijen

    Na de presidentsverkiezingen van december 2006 nam de regering-Chavez een draai naar links met een grotere nadruk op de socialistische retoriek en met de nationalisatie van het telecombedrijf CANTV en het elektriciteitsbedrijf “Electricidad de Caracas”. Chavez sprak over de permanente revolutie en haalde Trotski aan. Wij juichten dit toe, maar wezen op de noodzaak van nationalisaties van de sleutelsectoren van de economie en de noodzaak om deze onder arbeiderscontrole te plaatsen om tot een democratisch geplande productie te komen. Dit gebeurde echter niet.

    In plaats daarvan kwam er een van bovenaf gestuurde administratieve, bureaucratische aanpak. De nationalisatie en de invoering van medebeheer in een aantal bedrijven vormen daar een voorbeeld van. De arbeiders krijgen inspraak over hoe hun bedrijf werkt, maar de regering probeert de controle te behouden door de meeste managers zelf aan te duiden. Zodra er een conflict ontstaat tussen kritische vakbondsmilitanten van UNT en regeringsvertegenwoordigers, legt de regering gewoon haar wil op. Chavez bedreigde de vakbondsmilitanten en stelde dat hij niet voor een onafhankelijke positie van de vakbonden tegenover de regering was. Hij riep hen op om allemaal lid te worden van de nieuwe eenheidspartij PSUV. Partijen die niet bij die eenheidspartij wilden aansluiten, werden geïsoleerd en soms zelfs bestempeld als “pro-oppositie”, zelfs indien dit duidelijk niet het geval was (zoals met de Communistische Partij van Venezuela). Er zijn intussen lokale afdelingen opgezet waarbij de vertegenwoordigers voor het stichtingscongres worden verkozen. De nieuwe partij zal gedomineerd worden door politici die uit de verschillende pro-Chavez partijen kwamen.

    De van bovenaf gestuurde aanpak wordt gebruikt door de oppositie om haar steun te versterken. De oppositie beweert dat Chavez een eenpartijstelsel wil invoeren zoals in Cuba. Dat kreeg een bredere echo omwille van de bureaucratisering en de corruptie van mensen rond Chavez. Er is ook de vrees dat er zich een dictatuur zou ontwikkelen. Andere acties zoals het intrekken van de uitzendvergunning van RCTV (een televisiestation dat de oppositie steunt en een actieve rol speelde in de poging tot staatsgreep enkele jaren geleden), werd ook als argument gebruikt door de oppositie. Onder de middenklasse en anderen heeft dat de vrees voor een oprukkende dictatuur versterkt of toch minstens vragen doen opwerpen over democratie en democratische rechten. De rechterzijde begon zich te reorganiseren naar aanleiding van de discussie over RCTV. Wij waarschuwden in juli reeds voor dat gevaar.

    Hoe verder?

    Het referendum was een nederlaag voor de regering van Chavez. Het is echter geen beslissende nederlaag en het betekent evenmin dat de pro-Amerikaanse oppositie de controle over het land zal overnemen. Het kan ertoe leiden dat Chavez naar rechts opschuift, wat de contrarevolutie zou versterken. Als de rechterzijde zichzelf overschat en in het offensief gaat, kan dit leiden tot een confrontatie met de massa’s. Die confrontatie kan de regering naar links duwen. De nederlaag in het referendum zal de rechtse krachten nu versterken. Dat is een belangrijke nederlaag voor de arbeidersklasse en er zijn dringende maatregelen nodig om op deze nederlaag te antwoorden. Er is nood aan een campagne tegen de bureaucratisering. De vakbondsbeweging moet het voortouw nemen in het opzetten van democratisch verkozen comités op de werkplaatsen en in de wijken om via die weg eisen te stellen en er campagne rond te voeren. Deze comités kunnen zich beginnen organiseren als tegenmacht tegenover de corrupte staatsinstellingen en kunnen een echt systeem van arbeidersdemocratie vestigen in e werkplaatsen. De arbeidersklasse moet haar eigen eisen naar voor schuiven en heeft daartoe nood aan haar eigen organisaties die in staat zijn om hen te verdedigen en ook om de hervormingen te verdedigen.

    Er kan geen socialisme zijn zonder het nationaliseren van de sleutelsectoren van de economie waarbij deze onder arbeiderscontrole en arbeidersbeheer worden geplaatst. ER kan geen socialisme zijn zonder arbeidersdemocratie. Deze nederlaag toont aan dat de arbeidersklasse en haar organisaties een sleutelrol moeten spelen in het bestrijden van de reactionaire rechterzijde en in de opbouw van het socialisme.

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop