Category: Latijns-Amerika

  • Venezuela. Een nieuwe fase en enorme gevaren, welke weg vooruit?

    Het aan de macht komen van Hugo Chavez in 1998 was een belangrijke verandering in de wereldsituatie. Voor het eerst kwam een regering aan de macht die zich niet neerlegde bij het neoliberalisme dat doorheen de jaren 1980 en 1990 overal dominant was geweest. Het aan de macht komen van Chavez was een belangrijke en positieve ontwikkeling. Er kwamen hervormingen in de gezondheidszorg en het onderwijs, hervormingen die we met het CWI enthousiast hebben gesteund.

    Analyse door Alejandro Rojas

    Het radicale populistische beleid van Chavez kreeg al snel de toorn over zich van het VS-imperialisme en de Venezolaanse heersende klasse die het regime probeerde omver te werpen. De strijd in Venezuela heeft verschillende fasen en keerpunten ondergaan. Het bevindt zich nu in een nieuwe en kritische fase. Aanvankelijk had Chavez het enkel over een “Bolivariaanse revolutie”. Er werden een aantal belangrijke hervormingsprogramma’s opgezet: de zogenaamde “misiones” in de gezondheidszorg (Barrio Adentro) en het onderwijs (Mision Robinson) waren erg populair. Er werden een miljoen mensen uit het analfabetisme gehaald en miljoenen mensen kregen voor het eerst toegang tot een dokter. Drie miljoen mensen kregen toegang tot lager en secundair onderwijs. Meer dan twee miljoen hectare grond werd herverdeeld onder coöperatieve landbouwbedrijven. Deze hervormingen en andere aspecten van het beleid brachten het regime al snel in aanvaring met de oligarchen die voorheen aan de macht waren en het leidde tevens tot spanningen met het VS-imperialisme.

    De poging tot staatsgreep in 2002 en de patronale “lock-out” van 2002/2003 werden gevolgd door een aantal sabotagedaden waarbij tekorten werden uitgelokt en tevens werd geprobeerd om via verkiezingen Chavez weg te krijgen. Alle pogingen tot contrarevolutie mislukten. Ze werden onmogelijk gemaakt door een massale, onafhankelijke en spontane beweging van de massa’s van onderuit. Het mislukken van de pogingen tot contrarevolutie vormen belangrijke overwinningen.

    In 2005 moest Chavez onder druk van de massa’s van armen en arbeiders een stap verder gaan. Voor het eerst verklaarde hij dat het doel van de Bolivariaanse revolutie was om te bouwen aan een “socialisme van de 21ste eeuw”. Voor het eerst sinds de val van de Berlijnse Muur werd het idee van socialisme terug op de politieke agenda geplaatst. Dat was een erg positieve ontwikkeling.

    Maar het is één zaak om over socialisme te praten, het is een andere zaak om te begrijpen welk programma en methoden nodig zijn om het te bereiken. Marxisten hebben een verantwoordelijkheid om de zwaktes, uitdagingen en gevaren aan te duiden waarmee de beweging moet afrekenen en die een hindernis kunnen vormen om het kapitalisme effectief te verslagen. Het is noodzakelijk om arbeiders en socialisten bij te staan in de zoektocht naar de juiste weg om de strijd vooruit te helpen en de socialistische revolutie mogelijk te maken. Er kan dan echt socialisme worden opgebouwd op basis van het vestigen van echte arbeidersdemocratie waarbij ook lessen worden getrokken uit de internationale en historische ervaringen van de arbeidersbeweging. Marxisten proberen de socialisten in Venezuela bij te staan door te wijzen op internationale ervaringen van arbeiders in andere strijdbewegingen. We verwelkomen uiteraard ook commentaren en opmerkingen van de arbeiders in Venezuela omtrent de strijd van arbeiders in andere landen.

    Het CWI heeft de positieve stappen in Venezuela steeds gesteund, maar we hebben ook altijd gewaarschuwd voor de gevaren waarmee mogelijk moet worden afgerekend: het gevaar van contrarevolutie en verzet omwille van tekortkomingen op het vlak van programma, methode en organisatie van de arbeidersklasse. In tegenstelling tot anderen ter linkerzijde zijn wij niet in de val van het opportunisme getrapt (waarbij sommigen als adviseurs of als fanclub van Chavez optreden) en evenmin in de val om Chavez op een persoonlijke en sectaire wijze aan te vallen.

    De dreiging van contrarevolutie blijft bestaan omdat het kapitalisme jammer genoeg niet is verslagen en vervangen door een democratisch socialistische planning van de productie op basis van een systeem van arbeiders- en boerendemocratie. Vandaag biedt er zich een nieuwe en kritische fase aan in Venezuela. Dit brengt nieuwe gevaren voor de strijd voor socialisme.

    Het feit dat het kapitalisme nog steeds bestaat, leidt vandaag tot een reeks aanvallen op de hervormingsprogramma’s en op de arbeidersklasse. De nieuwe rijke elite heeft zich versterkt op de kap van de beweging en van het groter wordende bureaucratische apparaat waar corruptie schering en inslag is. De nieuwe elite komt steeds meer in conflict met de arbeidersklasse en de strijd om de revolutie vooruit te helpen. Er wordt een socialistische retoriek gebruikt, maar de bureaucratie en de nieuwe elite gebruiken intussen wel steeds meer repressieve maatregelen tegen de arbeidersklasse en diegenen die kritiek hebben op het regime.

    Het CWI heeft al meermaals gewezen op de zwakheden in de Venezolaanse situatie en wees daarbij vooral op het gebrek aan een bewuste en onafhankelijke organisatie van de arbeidersklasse die zich aan het hoofd van de beweging voor een socialistische revolutie plaatst. De Bolivariaanse beweging wordt van bovenaf opgelegd zonder controle door de arbeidersklasse. Het resultaat is de mogelijkheid van de ontwikkeling van een bureaucratie die steeds meer repressieve methoden gebruikt tegen de arbeidersklasse en diegenen die vanuit een links standpunt kritieken brengen.

    De afgelopen periode werden deze twee elementen – het voortbestaan van het kapitalisme en bureaucratische repressie – versterkt. Het revolutionaire proces dat vooral na de mislukte staatsgreep en lock-out ontwikkelde, komt tot stilstand. Als een revolutionair proces niet vooruit gaat, dan gaat het achteruit en wordt het volledig ondermijnd.

    Jammer genoeg begint deze bedreiging vorm te krijgen in Venezuela. De steun voor Chavez wordt hierbij ondermijnd en is aan het afvlakken. Zelfs het idee van socialisme raakt gediscrediteerd onder bepaalde lagen. We stevenen af op een kwalitatieve verandering waarbij het gevaar van contrarevolutie reëel wordt. Een contrarevolutie die overigens deels wordt gestuurd vanuit de Chavista beweging zelf.

    De “Boli-bourgeois”

    Er is een deel van de oude elite gewoon overgegaan naar Chavez. Dit deel van de elite is zichzelf aan het verrijken en maakt enorme winsten. Ze worden aangevuld door de “nieuwe rijken” die opkomen. De term “Boli-burguesia” (Boli-bourgeois) is gemeengoed geworden in Venezuela. Het doet wat denken aan Zuid-Afrika waar een deel van het ANC zichzelf heeft verrijkt na de val van het apartheidsregime. Ze werden de nieuwe hoge middenklasse of zelfs een deel van de kapitalistische klasse. Dit proces is al ver gevorderd in het actuele Venezuela en dat in naam van het “socialisme”. Er is zelfs een organisatie van “socialistische bedrijven”, bedrijven die zichzelf socialistisch noemen maar intussen gewoon verder op kapitalistische wijze werken.

    Deze laag omvat figuren als Ricardo Fernandez Barruesco die begon in de voedselindustrie maar intussen ook in andere sectoren actief is als eigenaar van Banco Canarias, Bolivar Banco en andere bedrijven. Er zijn ook leden van de nieuwe elite als Wilmer Ruperti. Tien jaar geleden was hij gewoon een zakenman. Vandaag is hij een tycoon in de scheepvaart en een miljardair. Hij is de rijkste man van het land en maakte zijn fortuin tijdens de patronale lock-out. Ruperti gebruikte zijn tankers om de “staking” van de bazen te breken en olie te vervoeren voor de regering. Sindsdien werd hij rijkelijk beloond met lucratieve contracten van het staatsbedrijf PVDSA (olie). Deze laag heeft zich verzoend met Chavez, maar andere delen van de oude elite en de rechtse krachten blijven vastberaden om Chavez neer te halen.

    De groei van de Boli-bourgeois is een element dat wellicht verder zal ontwikkelen in de komende periode. Chavez krijgt af te rekenen met een krimpende economie, de industriële productie zal in het derde kwartaal van dit jaar wellicht 10,25% zijn gekrompen. Chavez heeft een oproep gedaan aan de private sector om de economie te versterken. Hij maakte een lijst van 54 maatregelen om de economie te stimuleren. Eén daarvan was een oproep aan de private banken, waaronder de grootste van het continent, om de economie bij te staan door meer krediet te geven aan de commerciële sector.

    Een aantal “nationalisaties” door de regering kreeg heel wat internationale aandacht, maar de meeste nationalisaties hebben enkel geleid tot de creatie van joint venture. Het economische beleid van de regering bestaat er in dat de staatsinterventies worden opgedreven terwijl een gemengde kapitalistische economie blijft bestaan. Die wordt dan wel “socialistisch” genoemd.

    Impact van de crisis

    Bij het begin van de wereldwijde economische crisis stelde Chavez dat Venezuela niet zou worden geraakt. Dat argument is niet langer houdbaar naarmate de gevolgen van de dalende olieprijzen voelbaar worden in de economie. Het overheidsbedrijf in de oliesector, PDVSA, heeft in de loop van 2008 haar schuldniveau opgedreven met 146%. Het bedrijf heeft naar schatting een schuld van maar liefst 12 miljard dollar. Dit heeft een directe impact op de mogelijkheden van de regering om haar aanvankelijk erg populaire hervormingsprogramma’s aan te houden.

    De meeste programma’s en hervormingen werden gefinancierd door de PVDSA. De opbouw van een schuldenberg door dit bedrijf verplicht de regering om te besparen op de sociale hervormingen. De uitgaven hiervoor werden in 2008 al met 58% verminderd tegenover 2007. Er werden nog verdere besparingen uitgevoerd in 2009. Met een inflatie van zowat 30%, de hoogste in Latijns-Amerika, denken economen dat de reële waarde van de begroting voor 2009 zowat 30% lager zal liggen dan in 2007.

    Bureaucratische misstappen en inefficiëntie

    Naast deze besparingen zijn er ook erg negatieve gevolgen van de bureaucratische methoden, de corruptie en de inefficiëntie die de afgelopen jaren zelfs de meest populaire “misiones” hebben ondermijnd, onder meer Barrio Adentro (gezondheidszorg) en Mision Robinson (de campagne tegen analfabetisme) of de staatssupermarkt Mercal waar de overheid prijscontroles had ingevoerd op de basisgoederen.

    Heel wat ziekenhuizen zijn meer dicht dan open. Er kwamen zelfs klachten van Cubaanse dokters die eens terug in Havana waarschuwden voor de crisis in de gezondheidssector. Dit bracht Castro er al toe om naar Chavez te schrijven om te waarschuwen dat het gezondheidssysteem niet functioneert. Chavez kondigde aan dat hij een brief had gekregen van Castro en dat er iets moest gebeuren. Alsof hij zelf niets met de problemen had te maken en een brief uit Cuba nodig had om te weten dat er een probleem is met de eigen gezondheidssector.

    De populaire gezondheidshervormingen dreigen net als andere hervormingsprogramma’s ondergesneeuwd te geraken onder de bureaucratie en corruptie met een totaal gebrek aan algemene planning, zelfs binnen een sector. Het invoeren van een eengemaakte planning op basis van een democratische arbeiderscontrole en -beheer zou een voorbeeld kunnen stellen voor de rest van de economie.

    Jammer genoeg komt de gezondheidszorg in een steeds diepere crisis terecht. Het opzetten van nieuwe ziekenhuizen om de armste lagen toegang te geven tot geneeskundige zorgen, ging gepaard met stagnatie en besparingen in de bestaande gezondheidszorg. Een bezoek aan een dokter buiten het hervormingsprogramma Barrio Adentro betekent een factuur voor een consultatie. De crisis in de gezondheidszorg begint explosieve proporties aan te nemen.

    Basisfaciliteiten zoals keukens en een wasdienst zijn gesloten in één van de grootste ziekenhuizen van Caracas, het El Agodonal ziekenhuis. Dit leidt tot een toename van infecties en ziektes. Als je door het ziekenhuis dat ooit door Che Guevara werd bezocht, wandelt dan zie je overal verlaten herstellingswerken en geen enkele vooruitgang sinds meer dan een jaar. Tussen 2007 en 2009 werd door de regering voor meer dan twee miljard bolivar werken goedgekeurd voor herstellingen en infrastructuur in de ziekenhuizen. Na twee jaar is geen enkel project voor meer dan 30% gerealiseerd. Dat heeft directe gevolgen voor het functioneren van de ziekenhuizen. El Agondonal draait op 30% van haar capaciteiten.

    Ondanks de aanwezigheid van Cubaanse dokters is er nog steeds nationaal een tekort van zowat 30% tegenover het aantal dokters dat nodig is.

    De afwezigheid van een systeem van echte arbeidersdemocratie en arbeidersbeheer leidt tot een verdere ontwikkeling van de kanker van corruptie en bureaucratie die de efficiëntie van de hervormingsprogramma’s weg vreet. Onder Chavez was er een sterke groei van de overheidsbureaucratie. Een recente reorganisatie van de regering betekent dat Chavez nu zes vice-presidenten onder zich heeft. De staat stelt meer dan twee miljoen mensen te werk op een totale arbeidsbevolking van 12 miljoen mensen. Het aantal mensen in overheidsdienst is fors toegenomen.

    Infrastructuurwerken die door de regering worden opgezet, blijven vaak onafgewerkt als gevolg van wanbeleid en corruptie. In het centrum van Caracas is er een nieuwe rijstrook voor bussen aangelegd naast overvolle wegen. Dit moet het voor bussen mogelijk maken om sneller in de stad te geraken, maar de rijstrook werd niet afgewerkt en wordt nu ingenomen door wagens en bromfietsen. Het Russische bedrijf dat de busstrook moest afwerken is met het geld en de noorderzon verdwenen. Verder moeten we ook nog wijzen op de stroomonderbrekingen en het tekort aan water dat soms optreedt. Dat is deels het gevolg van een gebrek aan investeringen in de infrastructuur en deels door bureaucratisch wanbeleid.

    Het genationaliseerde elektriciteitsbedrijf stelt 42.000 arbeiders te werk, maar die worden ingedeeld in meer dan 200 departementen met elk een eigen management.

    Dit is een land met een potentiële capaciteit om veel energie uit hydro-elektriciteit te halen aangezien er veel rivieren en toegang tot water is. Chavez stelt dat het watertekort het gevolg is van veranderende weerpatronen. In werkelijkheid is dit het gevolg van een gebrek aan investeringen in infrastructuur. Het antwoord van Chavez is nogal beperkt: hij roept op om maar drie minuten te douchen, één minuut om je te wassen, één om je in te zepen en een derde minuut om af te spoelen.

    Zelfs de beperkte landbouwhervormingen werden aangetast door de groei van de bureaucratie en het gebrek aan investeringen in machines die betaalbaar zijn voor de boeren en landarbeiders. Sinds 1999 heeft de staat zowat 2,5 miljoen hectare grond overgenomen. In 1999 werd maandelijks 17,4 kilo vlees per persoon geproduceerd, dat was genoeg om de interne markt te bedienen. De productie zal dit jaar teruggevallen zijn tot slechts 7,8 kilo per maand of slechts 38% van de lokale vraag. Dit verplicht de overheid ertoe om meer dan 50% van het vlees te importeren.

    De arbeidersklasse zou bereid zijn om opofferingen te doen en zelfs tijdelijk in te leveren op de levensstandaard, indien dit noodzakelijk zou zijn onder bepaalde omstandigheden. We zagen dit bijvoorbeeld na de Russische revolutie van 1917 toen de revolutie geïsoleerd stond en werd bedreigd door 21 buitenlandse legers die de revolutie de kop wilden indrukken. Opdat de arbeidersklasse een dergelijke moeilijke periode zou aanvaarden, moet ze wel overtuigd zijn van de noodzaak om de socialistische revolutie te verdedigen en moet ze weten dat de leiding ook bereid is om gelijkaardige opofferingen te doen. Bij een toename van de ongelijkheid, corruptie en verrijking door een deel van de bevolking, zullen de arbeiders geen aanval op hun levensstandaard aanvaarden.

    Het CWI heeft de hervormingen gesteund als een positieve stap vooruit. We waarschuwden daarbij echter ook dat het kapitalisme moest omver geworpen worden om een systeem van arbeidersdemocratie in te voeren om de hervormingen verder te kunnen ontwikkelen of zelfs maar te behouden. Vandaag worden de hervormingen terug geschroefd als gevolg van de dieper wordende economische crisis.

    De prijzencontrole die door Chavez werd ingevoerd, is nu al terug afgeschaft. Zelfs de populaire Mercal supermarkten hebben de prijzen voor basisgoederen sterk opgetrokken. De prijs voor rijst ging met 29% omhoog, die van melk met 68% en die van pasta met 78%. De prijzen in de publieke supermarkten zijn nog steeds lager, maar de prijsstijgingen hebben toch een directe impact op de armste delen van de bevolking. 20 jaar na de val van de Berlijnse Muur doen de tekorten, lege rekken en lange rijen een bezoek aan een Mercal supermarkt denken aan wat er vroeger bestond in Oost-Europa en de vroegere Sovjetunie. Het is niet ongewoon om vier of vijf winkels te moeten aflopen om zelfs gewoon maar melk te vinden. Zonder een democratische planning van de economie zijn dergelijke tekorten onvermijdelijk.

    De tekorten zijn deels het resultaat van economische sabotage door delen van de rechtse kapitalistische bedrijven. Maar anderzijds is het ook deels het gevolg van de bureaucratie, het wanbeleid en de corruptie.

    Tijdens het bewind van Allende in Chili tussen 1970 en 1973 was er een tekort aan bepaalde goederen als gevolg van sabotage en boycots door het patronaat die de voorwaarden wilden creëren voor een militaire staatsgreep tegen de regering. De gevolgen van de tekorten werden in Chili deels overkomen door de democratische arbeidersorganisaties die toen bestonden. De fabriekscomités, Cordones, en de comités in de sloppenwijken organiseerden voedselbedelingen op basis van behoefte en beschikbaarheid. De prijzen werden gecontroleerd door deze comités. Jammer genoeg bestaan er geen dergelijke organisaties in Venezuela, deze zijn nochtans nodig als antwoord op voedseltekorten als gevolg van patronale sabotage en corruptie en wanbeleid.

    De lessen van de geschiedenis: de arbeidersklasse moet de leiding nemen

    Het regime van Chavez moet een antwoord bieden op de onverzoenlijke tegenstelling tussen een poging om hervormingen in te voeren en te behouden terwijl tegelijk het kapitalisme niet wordt omver geworpen en vervangen door een democratisch socialistische geplande economie. Onder het kapitalisme staan alle verworvenheden en hervormingen van de arbeiders en armen onder druk en wordt steeds geprobeerd deze terug te schroeven. Het kapitalistisch systeem laat niet toe om een permanent programma van hervormingen te aanvaarden. Dat werd aangetoond tijdens de massale revolutionaire bewegingen in Mexico in 1910-1920 en in Bolivia in 1952. Het falen om het grootgrondbezit en het kapitalisme af te schaffen leidde in beide gevallen tot een periode waarbij er wel enorme verworvenheden en hervormingen werden afgedwongen, maar waarbij deze ook snel terug afgeschaft en vernietigd werden. Hetzelfde proces is ook nu bezig in Venezuela.

    Deze tegenstelling wordt in Venezuela versterkt door de methoden die van bij het begin van deze “revolutie” werden toegepast. Het proces wordt van bovenaf geleid waarbij administratieve, bureaucratische methoden worden gebruikt terwijl er geen bewuste onafhankelijke organisatie van de arbeidersklasse en de massa’s is om van onderuit controle uit te oefenen.

    Deze methoden werden van bij het begin door Chavez toegepast en komen voort uit zijn militaire verleden en de afwezigheid van een sterke georganiseerde, onafhankelijke en bewuste beweging van arbeiders en armen. De beste tradities van de arbeidersklasse in elk land moeten deel uitmaken van een revolutionaire beweging die nood heeft aan een programma en methoden waarmee het kan ingaan tegen het kapitalisme. Tegelijk is het nodig om een antwoord te bieden op de zwakheden en tekortkomingen die aanwezig zijn. Een socialistische revolutie kan niet succesvol worden doorgevoerd als de bestaande problemen over het hoofd worden gezien of genegeerd.

    In tegenstelling tot Chili, Bolivia of Brazilië stond de onafhankelijke arbeidersbeweging traditioneel erg zwak in Venezuela en dat zowel op syndicaal als op politiek vlak. De eerste echte vakbond, de CTV, werd pas in 1936 gevormd en begon pas in de jaren 1950 echt te functioneren. De Communistische Partij werd pas in 1931 opgezet in de ondergrondse bewegingen. Het was van meet af aan een stalinistische formatie. Er waren geen historische arbeidersleiders zoals Luis Recabarren in Chili, die een centrale rol speelde in de opbouw van een onafhankelijke arbeidersbeweging, het opzetten van tal van arbeiderskranten, het organiseren van vakbonden en van de communistische partij en die naar Rusland trok voor de bijeenkomsten van de Comintern waarbij hij Lenin en Trotski ontmoette.

    De zwakheden waren een belangrijke factor die het mogelijk maakten voor Chavez en zijn aanhangers om de leiding van de beweging op te nemen en het karakter van de beweging te bepalen sinds begin jaren 1990. Dit punt werd ook naar voor gebracht door Douglas Bavo, een historische guerrillaleider uit Venezuela die jarenlang met Chavez samenwerkte. De Britse schrijver Richard Gott heeft het in zijn boek “In de schaduw van de bevrijder” over Douglas Bavo die een ontmoeting met Chavez aanhaalde. Bavo stelde dat hij de kwestie van een algemene staking en een opstand tegen het oude regime besprak met Chavez. Volgens Gott zou Chavez hebben geantwoord dat hij dat absoluut niet wilde, dat hij niet wou dat burgers als een actieve kracht zouden deelnemen. “Bavo vertelde dat een verhitte discussie ontstond waarbij Chavez op een bepaald ogenblik stelde dat burgers toch enkel maar in de weg lopen.”

    Bij recente discussies met deze schrijver ging Bravo nog verder en stelde hij dat Chavez er alles aan deed om een actieve betrokkenheid van de massa’s te vermijden. In 1992 werd een radicale populistische militaire rebellie opgezet door Chavez, maar deze opstand mislukte. Volgens Bravo hadden verschillende organisaties van studenten, arbeiders en andere groepen zoals lagere militaire officieren zoals Chavez op een bijeenkomst beslist om op 8 februari een gezamenlijke burgerlijke en militaire opstand te laten plaatsvinden. Om een betrokkenheid van de “burgerbevolking” te vermijden, trad Chavez vroeger in actie en werd zijn mislukte staatsgreep uitgevoerd op 3 februari.

    De ervaringen van Bravo met de guerrilla en de nationale en internationale ontwikkelingen hebben hem jammer genoeg afstand doen nemen van het “marxisme-leninisme” waarop hij nu een “links humanisme” als alternatief naar voor brengt.

    De top-down benadering van de Bolivariaanse beweging was van bij het begin een kenmerk van het regime van Chavez. Het CWI heeft daar meermaals voor gewaarschuwd. In 2004 schreven we reeds: “… zonder een democratische controle van de arbeidersklasse, zullen die delen van het leger die een leidinggevende rol spelen onvermijdelijk een administratieve of bureaucratische tendens ontwikkelen waarbij alles van bovenaf wordt opgelegd. Zonder een duidelijk begrip van de rol van de arbeidersklasse in de revolutie en zonder een onderwerping aan een democratische controle, zullen zelfs de officiers met de beste bedoelingen een dergelijke tendens ontwikkelen en hun eigen wil aan de arbeidersklasse van bovenaf opleggen.” (Revolutionaire socialisten en de Venezolaanse revolutie, 2004).

    Vandaag worden deze methoden op directe wijze ingezet tegen delen van de arbeidersklasse die in actie zijn gekomen om hun lonen, arbeidsvoorwaarden en democratische rechten te verdedigen.

    Repressie en “stalinistische” methoden

    De staatsmachine onder leiding van Chavez begint spijtig genoeg steeds meer stalinistische vormen van repressie te gebruiken tegen de arbeidersklasse en diegenen die een linkse kritiek brengen. Onder het mom van de verdediging van de “socialistische reveolutie” worden alle kritieken afgedaan als “contrarevolutionair” en diegenen die ze brengen als “agenten van het imperialisme” of “CIA-agenten”. Binnen de PSUV zijn er regelmatig dergelijke aanvallen van een deel van de bureaucratie op diegenen die pleiten voor arbeiderscontrole, ingaan tegen corruptie of verwijzen naar Trotski. Een lid van het CWI werd door een woordvoerder van de PSUV verteld dat er enkel mocht worden gesproken over “Chavez, Fidel, Che en Mao maar niet over die contrarevolutionair Trotski.” Nochtans verwees Chavez eerder naar Trotski in een toespraak. Gewone leden van de PSUV hebben zich al meermaals uitgesproken tegen corruptie, maar worden hierop eveneens als “contrarevolutionair” bestempeld.

    Er zijn quasi-stalinistische methoden die doen denken aan wat de leiders van de Communistische Partij deden tijdens de Spaanse burgeroorlog. De Spaanse arbeidersklasse kwam in opstand tegen de fascistische rebellie onder leiding van Franco. De arbeiders deden er alles aan om de revolutie vooruit te brengen en controleerden op een bepaald ogenblik zelfs vier vijfden van het land. De oude burgerlijke staat lag in de touwen naarmate de arbeidersklasse een opmars kende met de revolutie. De arbeiders slaagden er evenwel niet in om een eigen staat te vestigen en de macht volledig zelf in handen te nemen. De politiek van de stalinisten speelde daar een rol in, de revolutie werd tegen gehouden door een akkoord te sluiten met een deel van de “progressieve” kapitalisten. Als gevolg van deze politiek slaagde de burgerlijke staat er in om zichzelf opnieuw te vestigen en de revolutie een nederlaag toe te brengen. Diegenen die tegen het beleid van de communistische partij ingingen, werden afgeschilderd als contrarevolutionairen en werden soms zelfs geëxecuteerd.

    Dat is niet het geval in Venezuela vandaag, maar het gebruik van quasi-stalinistische methoden doet denken aan wat er in Spanje gebeurde toen het kapitalisme en de burgerlijke staat niet definitief omver werden geworpen.

    Er worden nu steeds meer repressieve maatregelen genomen tegen de arbeiders die in strijd gaan of opkomen voor hun rechten. Dit jaar was er een opvallende toename van het aantal arbeiders dat in staking ging rond looneisen, arbeidsvoorwaarden of ter verdediging van hun rechten. Volgens bepaalde schattingen waren er meer dan 400 collectieve arbeidsgeschillen in de 12 maanden voor augustus 2009. Er waren onder meer acties in de staalsector, elektriciteit, staal, aluminium, transport, gezondheidszorg en andere sectoren. Het antwoord van de overheid was vaak beperkt tot repressie.

    Toen arbeiders van de metro in Caracas een staking begonnen voor te bereiden om hun collectieve arbeidsvoorwaarden te verdedigen, dreigde Chavez ermee om de metro onder militair bewind te plaatsen en het stakingsrecht af te schaffen. Wetten inzake de “nationale veiligheid” worden gebruikt om het stakingsrecht in bepaalde sectoren zoals de metro of de gezondheidszorg te verbieden.

    In de staat Zulia was er een stakingsactie van arbeiders uit de petroleumsector die eisten dat ze deel zouden uitmaken van een collectief akkoord. 40 leden van de veiligheidsdiensten vielen de arbeiders aan en arresteerden de vakbondsleiders die zeventien uur lang werden vast gehouden.

    Er was wereldwijd heel wat aandacht voor de nieuwe “socialistische” GSM die door Chavez werd gelanceerd, de “Vergatario” die vanaf 1 mei 2008 wordt geproduceerd. Wat er niet bij werd vermeld, waren de arbeidscondities waaronder de arbeiders werken in het bedrijf dat deze GSM’s produceert, Vtelca. De lonen worden niet altijd betaald en de directie gebruikt alle mogelijke repressiemiddelen tegen de arbeiders. Op een bepaald ogenblik werd de Nationale Garde ingezet tegen de arbeiders en tegen alle arbeidsregels in werden zestig arbeiders aan de deur gezet wegens een “gebrek aan toewijding” aan hun job.

    Een aantal arbeiders wordt tot wanhopige acties gedwongen om hun eisen te kunnen kenbaar maken. Zo waren er 27 arbeiders die deel uitmaakten van een groep van 1400 arbeiders die een conflict hadden met PDVSA. De arbeiders wilden deel uitmaken van een collectieve overeenkomst in de plaats van een onzeker statuut bij een onderaannemer. De 27 arbeiders hadden geen vertrouwen in de vakbondsleiding en gingen over tot een hongerstaking. Ze naaiden hun lippen dicht zodat ze zeker niet zouden kunnen eten.

    Intussen waren er betogingen van de rechtse studenten tegen de beperkte hervormingen die de regering wou doorvoeren in het onderwijs. Een aantal van deze studenten ging eveneens in hongerstaking, waarop de regering de arbeiders op gelijke voet stelde met de rechtse studenten en stelde dat ze door hen werden gemanipuleerd.

    De aanvallen op de arbeiders en de pogingen om acties van de arbeiders voor te stellen als “contrarevolutionair” leiden tot nieuwe gevaren. De rechtse en reactionaire krachten die eerder al probeerden om Chavez omver te werpen, proberen zich nu voor te doen als “vrienden” van de arbeidersklasse.

    Een deel van de oude elite heeft zich verzoend met Chavez, onder hen ook een deel van de oude rechtse vakbondsleiding. Bij recente verkiezingen binnen de olievakbond FUTPV haalde de lijst van Wills Rangel het. Deze groep kreeg de steun van de regering en de PSUV. Rangel is een voormalig lid van de sociaal-democratische partij Acion Democratica, één van de partijen die deel uitmaakte van het establishment voor Chavez aan de macht kwam.

    Vandaag worden in Venezuela arbeiders die in actie komen verweten van “contrarevolutionair” te zijn en dat in naam van het socialisme, terwijl de voorstanders van het kapitalisme zich voordoen als verdedigers van arbeidersrechten en als vrienden van de arbeidersklasse.

    Bij een onderaannemer van het genationaliseerde bedrijf SIDOR werden honderden arbeiders buiten een collectief akkoord geplaatst. Er volgde een stakingsactie die op brutale repressie vanwege de politie botste. Daarbij vielen heel wat arrestaties. Een vakbondsleider verklaarde naar aanleiding hiervan: “Het socialisme in de 21ste eeuw betekent blijkbaar dat arbeiders in de handboeien worden geslagen.”

    Deze ontwikkelingen ondermijnen de steun voor Chavez en het regime. Uiteraard trekken verschillende lagen van de arbeiders en armen verschillende conclusies uit wat er gebeurt. Een groeiend aantal arbeiders raakt vervreemd van het regime, terwijl een ander deel van de armste lagen harder de verdediging van het regime opneemt. Deze lagen organiseren zich in bepaalde regio’s in de nieuwe “socialistische patrouilles” die als lokale wijkafdelingen van de PSUV werden opgezet.

    Deze groepen kunnen bij gelegenheden worden gemobiliseerd door het regime om op te treden tegen arbeidersacties. Het gaat soms om groepen met daarin de meest onderdrukte lagen die fanatiek de verdediging van Chavez opnemen en die steeds opnieuw te horen krijgen dat de arbeiders die in actie gaan eigenlijk gepriviligieerde lagen zijn die de contrarevolutie steunen.

    Het zou verkeerd zijn om deze tendens te overdrijven, maar het is een fenomeen dat zich in bepaalde regio’s voordoet en dat een belangrijke waarschuwing moet vormen omdat het een splitsing van de arbeidersbeweging kan inhouden. Er was een versnelling van dergelijke methoden in de PSUV en de staatsmachine in het algemeen. De PSUV beweert over vijf miljoen leden te beschikken. Er zijn drie categorieën: volledig lidmaatschap, sympathisanten en de grootste groep: “reserve”. Een dergelijke indeling is een uitdrukking van hoe ver de militarisering zich doorzet.

    Een aantal ideeën kwamen uit Cuba, maar nu lijkt het alsof er steeds meer naar het Chinese voorbeeld wordt gekeken. De invloed van het Chinese regime neemt toe naarmate er meer gezamenlijke projecten zijn, onder meer op het vlak van infrastructuur. De Chinezen zijn een reeks hogesnelheidsverbindingen aan het bouwen in Venezuela. Recent sprak Chavez over de “revolutionaire regering” van China en hij stuurde 100 topfunctionarissen van de PSUV naar China voor een “ideologische vorming”. China lijkt steeds meer het “model” te worden. De regering plaatste zelfs officiële advertenties in de kranten om de verjaardag van de Chinese revolutie te vieren en de Chinese regering van Hu Jintao daarbij te feliciteren.

    Dubieuze vrienden

    Chavez zoekt niet alleen steun bij het Chinese regime. Zijn regime heeft als internationale strategie om een blok te vormen met ieder regime dat in conflict ligt met het VS-imperialisme. Een oprechte revolutionaire socialistische regering in gelijk welk land kan tijdelijk geïsoleerd bestaan naarmate de revolutie ontwikkelt in andere landen. Onder dergelijke omstandigheden is er niets mis met handelsakkoorden die worden opgedrongen. Het uitbuiten van verdeeldheid tussen verschillende imperialistische machten is legitiem op zo’n ogenblik. Ook de Bolsjewieken van Lenin en Trotski sloten dergelijke akkoorden toen de Russische revolutie geïsoleerd stond.

    Maar er is een verschil tussen een formeel handelsakkoord en commerciële banden aan de ene kant en kritiekloze steun aan brutale regimes aan de andere kant. Het is niet omdat er handelsovereenkomsten worden gesloten dat het nodig is om figuren als Ahmadinejad de lucht in te prijzen als een revolutionaire leider. De massale beweging tegen dit regime was volgens Chavez een imperialistische samenzwering. Op een recente top van Latijns-Amerikaanse en Afrikaanse staatshoofden maakte Chavez nog een andere nieuwe vriend: de Libische leider Khadaffi.

    Het Venezolaanse regime was net zomin als dat van Cuba bereid om in de Vereningde Naties te protesteren tegen de afslachting van de Tamils in Sri Lanka. Het steunen van regimes als dat van Iran of Libië door een regering die beweert op te komen voor een “revolutionair socialisme” is onverdedigbaar en doet meer kwaad dan goed aan het beeld dat arbeiders hebben van wat socialisme inhoudt.

    De toekomst van het regime is onzeker. De methoden en de beperkingen van het programma van de regering ondermijnen de steun voor het regime. Er zullen nieuwe parlementsverkiezingen plaats vinden in 2010. Chavez wil daarbij een twee derde meerderheid halen, maar dat lijkt nu onwaarschijnlijk. Om alsnog aan een dergelijke meerderheid te geraken, wordt nu voorgesteld om de verkiezingsregels aan te passen en de proportionele vertegenwoordiging af te schaffen. Dat zal de steun voor het regime enkel verder ondermijnen en het speelt in de kaart van de rechterzijde. Het gevaar van een oprukkende contrarevolutie blijft bestaan en neemt toe naarmate de ontgoocheling in het huidige regime groeien.

    Tegelijk moeten we er op wijzen dat het vooruitzicht van meer strijd en zelfs grote sociale uitbarstingen tegen de aanvallen van de regering ook een mogelijkheid vormen. Tegen de achtergrond van een scherpe economische recessie is het niet uitgesloten dat Chavez opnieuw verder gaat met zijn radicale populistische maatregelen en meer nationalisaties doorvoert en ingaat tegen de “Boli-bourgeois” en de corruptie. Dat zou wel een breuk vereisen met de huidige toenadering tussen Chavez en de nieuwe burgerij en bureaucratie.

    Nood aan een programma voor socialistische revolutie

    Er kan maar een verdere ontwikkeling komen indien het gebaseerd is op de bewuste onafhankelijke beweging van de arbeidersklasse met een programma tot socialistische revolutie. Zelfs indien het kapitalisme volledig van de kaart wordt geveegd, zou het ontbreken van een echte arbeidersdemocratie een hindernis zijn in de ontwikkeling van het socialisme.

    Een programma voor socialistische revolutie in Venezuela moet onder meer volgende elementen omvatten.

    • De invoering van een systeem van arbeiderscontrole door middel van comités van verkozenen vertegenwoordigers die permanent afzetbaar zijn en de controle uitoefenen op de dagelijkse werking van de productie.
    • Het openen van de boeken van alle bedrijven, ook de genationaliseerde bedrijven, om controle door de arbeiders mogelijk te maken en om te kunnen ingaan tegen corruptie en bureaucratie
    • Deze comités moeten onderling verbonden zijn op lokaal, regionaal en nationaal vlak. Overheidsbedrijven moeten geleid worden op basis van een democratisch verkozen arbeidersbeheer van verkozen vertegenwoordigers van de arbeiders in de fabriek en de sector, bredere lagen van de arbeiders en armen en vertegenwoordigers van de arbeiders- en boerenregering
    • Alle verkozenen moeten permanent afzetbaar zijn en mogen niet meer verdienen het gemiddelde loon van een geschoolde arbeider
    • Onteigening van de banken, multinationals en de rijkste 100 families die vandaag de Venezolaanse economie controleren. Invoering van een democratische planning van de productie.
    • Voor het opzetten van onafhankelijke vakbondscomités en federaties met een verkozen leiding die verantwoording verschuldigd is aan de basis.

    Deze elementen zijn van cruciaal belang om de Venezolaanse revolutie een nieuwe dynamiek te bezorgen en te vermijden dat er een stagnatie komt met uiteindelijk de dreiging van contrarevolutie.

  • Naar een nieuwe algemene staking in Guadeloupe?

    De sociale situatie in de Franse departementen in de Caribische zee en in Guadeloupe in het bijzonder bereikt opnieuw een kookpunt. Sarkozy heeft intussen een lokale vrouw, Marie Lice Penchard, aangesteld als staatssecretaris voor “overzeese departementen”. De strijd gaat verder tot de invoering van de “Bino-akkoorden” waarmee een einde kwam aan de algemene staking in maart 2009. Toen werd opgekomen voor een verhoging van 200 euro van de laagste lonen en een daling van de prijzen.

    Artikel door Virginie Prégny, Gauche Révolutionnaire (Frankrijk)

    De aankondiging van Penchard dat de olieprijzen zouden stijgen en de komst van nieuwe politie-agenten uit Frankrijk heeft de woede verder doen toenemen.

    Er waren pogingen om de geloofwaardigheid van de LKP (de organisatie die de arbeiders en jongeren organiseerde in de algemene staking van maart) te ondermijnen en de heersende klasse was uit op wraak tegenover vakbondsmilitanten. Verschillende werkplaatsen werden gesloten. Elders werd geweigerd om gesloten akkoorden na te komen. De repressie tegen jongeren werd opgedreven. Maar de bevolking van Guadeloupe geeft niet toe. Er is wel nood aan een politiek debat over perspectieven voor de bewegingen en welke maatregelen nodig zijn om af te dwingen dat de regering en het patronaat de gesloten beloften nakomen. Verder moeten we ook de discussie aangaan over hoe we effectief een einde kunnen maken aan de “pwofitasyon” (creools woord voor winst maken en uitbuiten).

    Nieuwe mobilisaties

    Sinds september zijn er opnieuw meetings en bijeenkomsten in de voorbereiding van een tweede golf van strijd. De zogenaamde antwoorden van de regering volstaan immers niet voor de arbeiders. Marie Luce Penchard stelt voor om een aantal nieuwe supermarkten te laten openen om de concurrentie aan te moedigen. Dat zal de prijzen niet doen dalen. De autoriteiten moesten zelf toegeven dat het systeem van vaste prijzen niet werkt omdat er nog altijd mogelijkheden zijn om prijsverhogingen door te voeren. Er is immers een monopolie van een handvol families. Indien er nieuwe supermarkten zouden komen, zullen dezelfde families deze controleren, net zoals ze reeds de import en distributie controleren. Hetzelfde geldt voor de landbouw: de boeren moeten produceren voor export naar de rest van het Caribische gebied terwijl Guadeloupe al eeuwenlang afhankelijk is van voedselimport uit Frankrijk.

    Hoe denken de Franse en Guadeloupaanse kapitalisten dat deze producenten goedkoper kunnen werken dan hun collega’s in de Dominicaanse Republiek of Haïti? Door de arme boeren nog meer uit te buiten?

    Socialisme in Guadeloupe?

    Hoe we de discussie ook draaien of keren, we komen altijd op hetzelfde probleem terug: om de productie op de behoeften van de inwoners van Guadeloupe af te stemmen , moeten de arbeiders, arme boeren en jongeren de economie controleren, plannen en beheren.

    Het is dus een kwestie van de macht over te nemen van de lokale heersende klasse en het afschaffen van het privaat bezit van de productiemiddelen. Dat betekent dat wordt gebroken met dit economisch systeem dat gebaseerd is op “pwofitasyon” en het reorganiseren van de samenleving vanuit de behoeften van de meerderheid van de bevolking. Er moeten raden van arbeiders worden verkozen om de grote bedrijven over te nemen. Door ons te organiseren in de wijken en op de werkvloer kunnen we een evaluatie maken van de reële behoeften en op die basis beslissingen nemen over de productie, prijzen,… waarbij rekening wordt gehouden met het milieu en de arbeidscondities.

    De vertegenwoordigers van dergelijke raden die worden verkozen door de arbeiders en de volledige bevolking moeten uiteraard steeds afzetbaar zijn. Ze zouden de productie kunnen plannen op basis van de echte behoeften en niet op basis van wat wordt opgelegd door ministeries in Parijs. Een democratische en socialistische planning zou de basis leggen voor een echte ontwikkeling van het eiland. Dat zou uiteraard moeten gepaard gaan met samenwerking met andere landen in de regio. Dergelijke samenwerking zou in schril contrast staan met de wijze waarop de landen in de regio vandaag met elkaar concurreren om de belangen van het imperialisme te dienen.

    De algemene staking in de lente stelde reeds de kwestie van een beslissende breuk met dit systeem. De arbeiders vormden de kern van de strijd voor verandering. Bij komende strijdbewegingen moeten de Franse arbeiders zich mobiliseren om steun te betuigen aan hun collega’s in Guadeloupe. Het zijn de arbeiders die de gehate regering-Sarkozy ten val kunnen brengen. Dat is nodig omdat deze regering de arbeiders tegen elkaar opzet en de levensstandaard van de meerderheid van de bevolking ondermijnt.

    De noodzaak van een alternatief op het kapitalisme is dringend. De toekomst van Guadeloupe kan enkel in deze termen worden gesteld, er moet immers een einde komen aan de uitbuiting van het land en de regio. De arbeiders en arme boeren hebben een weg vooruit aangegeven met hun acties, we moeten op die weg verder gaan en bouwen aan een socialistisch alternatief. Daartoe is nood aan een massale revolutionaire partij die de strijd tot een overwinning kan brengen op basis van een socialistisch programma.

  • Mexico. Staking bij elektriciteitsbedrijf na 44.000 afdankingen

    De term “massa-afdanking” is een understatement als het gaat om het elektriciteitsbedrijf Luz y Fuerza del Centro. Het Mexicaanse staatsbedrijf sluit de deuren en zet 44.000 arbeiders op straat. Woensdag werd daartegen gestaakt en het hoofdkwartier van het bedrijf werd bezet. De acties van de arbeiders kunnen op heel wat solidariteit en steun rekenen. In oktober was er ook al een betoging met een half miljoen deelnemers.

    Verschillende grote steden werden plat gelegd door de stakingsacties. Andere arbeiders sloten zich aan bij de acties. Een aantal centrale toegangswegen tot de stad werden afgezet. Daarnaast waren er verschillende betogingen en bezettingen. Tenslotte werd ook de elektriciteit de hele dag afgesloten.

    De sluiting van het staatsbedrijf werd aangekondigd omdat er volgens de regering “een onhoudbare financiële situatie” was. Er werd daarbij verwezen naar de loonsverhogingen en de pensioenen die de afgelopen jaren werden afgedwongen op basis van strijd. De sluiting van het bedrijf is een aanloop naar een volledige privatisering van de energiesector in het land. Het is immers evident dat er na de sluiting van Luz y Fuerza nog steeds elektriciteit zal zijn in Mexico. Als de overheid dit niet meer aanbiedt, zullen anderen het doen. Bovendien zal het daarbij nodig zijn om beroep te doen op de expertise van de huidige arbeiders van Luz y Fuerza. De afdankingen dienen vooral als chantagemiddel en om slechtere arbeidsvoorwaarden en lonen op te leggen aan het kleinere aantal arbeiders dat zal overblijven.

    Verder werden de afdankingen aangegrepen om de ontbinding van de Mexicaanse vakbond van elektriciteitsarbeiders (SME) op te leggen. Deze onafhankelijke vakbond stond gekend voor haar strijdbare opstelling in alle acties tegen het neoliberale beleid van de regering. Het liquideren van deze vakbond was dan ook een prioriteit voor de regering om nadien verder te kunnen gaan met een hard besparingsbeleid.

    De Mexicaanse regering van Felipe Calderón is drastisch aan het besparen nu de olie-inkomsten lager liggen en het land getroffen wordt door de wereldwijde economische crisis. De Mexicaanse economie is immers sterk verbonden met de VS-economie. Als antwoord op de crisis wordt gezocht naar methoden om de arbeiders te laten betalen. Dat gebeurt onder meer door afdankingen en een uitverkoop van de openbare diensten. De 44.000 ontslagen bij het elektriciteitsbedrijf zijn daar een uitdrukking van.

    De acties afgelopen week waren groot en legden het land plat. Alleen is het de vraag of de regering er rekening mee zal houden. De regering beantwoordde de staking op verschillende plaatsen met repressie. In Queretaro waren er bijvoorbeeld gewelddadige confrontaties. SME-leider Esparza riep op de acties terecht op tot een nationale algemene staking. Dat is in Mexico geen traditie, maar het is wel een noodzakelijke stap om het verzet tegen de regering op te drijven. Door de acties uit te breiden, kan worden ingegaan tegen de verdeel-en-heerspolitiek waar de regering nu al mee uitpakt. Zo wordt geprobeerd om de elektriciteitsarbeiders zelf te verdelen. Er werd een opzeggingsvergoeding betaald aan wie deze vergoeding “aanvaardde”. De verleiding om een grote som geld te aanvaarden is natuurlijk groot, waarop de regering stelde dat reeds 10.000 arbeiders dit hadden gedaan.

    Het potentieel voor een algemene staking is zeker aanwezig. Op de acties vorige week kwam er al steun van onder meer de mijnwerkers, metaalarbeiders, telecom-arbeiders, universiteitspersoneel,… Een belangrijke vraag zal deze van een politiek alternatief zijn. De acties worden nu gesteund door Manuel Obrador van de oppositiepartij PRD, Obrador verloor de presidentsverkiezingen van 2006 na fraude. Het is echter maar de vraag of Obrador een alternatief heeft op het besparingsbeleid als gevolg van de crisis. Uit een studie van Globescan bleek dat 38% van de Mexicanen denkt dat er nood is aan een ander economisch systeem. Dat toont samen met het verzet tegen de privatisering van het elektriciteitsbedrijf het potentieel voor een consequente socialistische formatie.

  • Joe Higgins spreekt in het Europees parlement over de handel en mensenrechten in Colombia en Peru

    Het links-socialistische Europees parlementslid Joe Higgins is lid van de parlementaire commissie over internationale handel. Eerder deze week greep Joe deze commissie aan om in te gaan op de mensenrechten in Colombia. Hieronder kan je zijn toespraak beluisteren.

  • Solidariteitsactie aan de ambassade van Honduras in Brussel. Neen aan de staatsgreep!

    Gisteren waren er zowat 120 aanwezigen op een protestactie aan de ambassade van Honduras. De actie was georganiseerd door 11.11.11 en Latijns-Amerikaanse solidariteitsgroepen. Ook LSP was aanwezig met enkele militanten en een stand. We verspreidden recente artikels over de situatie in Honduras in het Frans, Spaans, Nederlands en Engels.

    Vorige donderdag was er aan de Franstalige universiteit ULB ook een solidariteitsmeeting georganiseerd door ATTAC-ULB en ondersteund door verschillende linkse studentengroepen waaronder de Actief Linkse Studenten. Op die bijeenkomst werd beslist om een solidariteitsplatform op te zetten om acties op te zetten uit solidariteit met de strijd van de arbeiders en armen tegen de staatsgreep en het regime van Micheletti. Nadien trokken veel aanwezigen nog mee naar de Latijns-Amerikaanse avond van de Actief Linkse Studenten waar de discussies informeel werden verder gezet.

    • Honduras. Regime treedt repressief op bij terugkeer afgezette president Zelaya


    Fotos van Pavel

  • Honduras. Regime treedt repressief op bij terugkeer afgezette president Zelaya

    De verkozen president van Honduras, Mel Zelaya, werd afgezet door een rechtse staatsgreep en werd op 28 juni het land uit gestuurd. Nu keerde hij onverwacht terug naar de hoofdstad Tegucigalpa. Het nieuws van zijn terugkeer raakte snel bekend waarop grote groepen aanhangers, vooral vanuit de arme regio’s op het platteland, naar de Braziliaanse ambassade trokken van waaruit Zelaya hen toesprak. In de nacht van 23 september ging het regime over tot brutaal geweld waarbij onder meer rubberkogels en traangas werden ingezet tegen de duizenden Zelaya-aanhangers die voor de ambassade stonden. Hierbij vielen tal van gewonden en naar verluidt ook twee doden.

    Door Niall Mulholland, CWI

    Sinds de terugkeer van Zelaya afgelopen maandag heeft het regime onder leiding van Roberto Micheletti de noodtoestand uitgeroepen. Het recht om bijeenkomsten te houden, werd opgeschort. De buitenlandse media werden verteld dat ze het gebied rond de ambassade moesten verlaten. De burgerluchthavens werden onder militaire controle geplaatst en de grenzen zijn afgesloten. Het land ligt grotendeels plat, de scholen en heel wat winkels zijn dicht. Het leger zou het verkeer naar Tegucigalpa hebben afgesloten en de elektriciteitstoevoer van de televisiezender “36 Channel” werd afgesloten om te vermijden dat de zender het nieuws van de terugkeer van Zelaya zou brengen. Honderden aanhangers van Zelaya werden opgepakt. Ondanks de repressie en de censuur, raakten er toch berichten in de media over het moedige verzet van de bevolking. In arbeidersbuurten van Tegucigalpa en andere steden werden barricades opgezet.

    Dit was de derde poging van Zelaya sinds de staatsgreep in juni om terug te keren naar Honduras. Tot voor kort was hij in Nicaragua. Zijn bondgenoot Hugo Chavez stelde dat Zelaya twee dagen lang had gereisd over het land, rivieren had overgestoken en over bergen was geklommen om uiteindelijk in Tegucigalpa binnen te geraken. De Braziliaanse regering gaf Zelaya toestemming om asiel te zoeken in hun ambassade.

    Het was de afgelopen maanden woelig in Honduras met aanhoudende massaprotesten, meetings en stakingen van de arbeiders, studenten en armen. Het regime dacht dat een staatsgreep voldoende zou zijn om een einde te maken aan de “linkse” regering en dat het de massa’s voldoende zou intimideren om het nieuwe regime van de grootgrondbezitters en oligarchen te aanvaarden. De “zweep van de contrarevolutie” heeft echter geleid tot meer acties van de armen en arbeiders die gebukt gaan onder enorme sociale tegenstellingen, werkloosheid en armoede.

    De helft van de bevolking leeft onder de armoedegrens en de officiële werkloosheid bedraagt 28%. Meer dan een miljoen van de 7,8 miljoen Hondurezen is de afgelopen jaren naar de VS geëmigreerd in de hoop daar werk te vinden.

    Zelaya schuift naar links op

    Zelaya is een rijke grootgrondbezitter. Hij werd in 2005 als president verkozen namens de centrum-rechtse Liberale Partij. Eens hij aan de macht was, ging hij onder druk van de massa’s over tot een aantal hervormingen om het ergste lijden van de armsten te verzachten. Zo trok hij het minimumloon met 60% op. In 2008 loodste Zelaya Honduras binnen in de regionale alliantie die vanuit Venezuela wordt gepromoot: het Bolivariaanse Alternatief voor de Amerika’s (ALBA). Er werd ook een akkoord over brandstofleveringen gesloten met Venezuela. Dat doorbrak het monopolie van de multinationals.

    Het beleid van Zelaya leidde tot ongenoegen bij de heersende klasse van Honduras die sinds mensenheugenis nauwe banden heeft met het VS-imperialisme. In de jaren 1980 werd Honduras gebruikt om de campagnes van de rechtse door de VS-gesteunde terroristische Contras te lanceren in Nicaragua. Doorheen de geschiedenis van Honduras waren er tal van militaire staatsgrepen, de rijke elite doet er alles aan om een verdeling van de rijkdom aan de armen tegen te houden.

    De poging van Zelaya om de grondwet te veranderen, vormde de directe aanleiding voor de staatsgreep in juni. De huidige grondwet werd opgesteld door een rechts militair regime in de jaren 1980. Hij had bovendien de commandant van het leger afgezet en aangekondigd dat er op de dag van de verkiezingen (29 november) ook een referendum zou worden gehouden. Het Hooggerechtshof, het door rechts gecontroleerde parlement en het leger (dat de verkiezingen organiseert in het land) waren allemaal tegen het referendum. Zelaya gaf evenwel niet toe waarop deze krachten hem aan de kant schoven.

    De heersende klasse van Honduras vreesde dat zelfs de beperkte hervormingen van Zelaya een bedreiging vormden voor hun belangen. Ze vreesden ook dat een Grondwetgevende Vergadering (zoals voorgesteld in het referendum dat Zelaya wou organiseren) de hoop onder de massa’s zou opwekken en zou leiden tot een mobilisatie voor fundamentele sociale verandering.

    De staatsgreep tegen Zelaya werd formeel veroordeeld door de meeste regeringen van andere Latijns-Amerikaanse landen en ook de regering-Obama in de VS zorgde voor voorzichtige kritiek. Maar Obama veroordeelde de staatsgreep niet en liet geen sancties opleggen. Er wordt gedacht dat minstens delen van het Amerikaanse leger en de inlichtingendiensten (delen die banden hebben met Hillary Clinton) op de hoogte waren van de staatsgreep van Micheletti.

    Sinds juni is er een moedig verzet van de armen en onderdrukten in Honduras. De centrale leiding van de beweging komt van het Nationale Front van Verzet dat regelmatig massale acties heeft opgezet en arbeiders en armen bijeenbracht voor discussies. De verzetsbeweging riep deze week op tot een grote betoging op 23 september.

    Een kritiek punt

    De situatie in Honduras komt op een kritiek punt. De terugkeer van Zelaya heeft de massa’s nieuwe energie gegeven. Hoe zal het regime reageren? De Braziliaanse regering heeft de coupplegers gewaarschuwd voor iedere poging om haar ambassade te bestormen. Maar gezien de brutale geschiedenis van het Hondurese leger is zoiets niet uit te sluiten. Mogelijk zal de ambassade worden bestormd of zal worden geprobeerd om Zelaya op te pakken of zelfs te vermoorden. Het regime hoopt wellicht dat dit samen met een brutale nationale militaire repressie moet volstaan om de revolte van de massa’s te stoppen. Een dergelijk scenario zou op grote weerstand botsen en kan leiden tot een massale beweging of opstand. Zelfs indien het neerslaan van het protest zou lukken, dan nog zou dit geen blijvende “overwinning” zijn voor de heersende elite. Het zou slechts de eerste stenen leggen voor de ontwikkeling van nieuwe uitbarstingen en bewegingen van de massa’s.

    Het regime van Micheletti vreest de ontwikkeling van een radicale en massale oppositiebeweging. Tegelijk is er een grote druk vanuit de VS en Latijns-Amerikaanse regimes om tot een akkoord te komen met Zelaya. Tot nu toe wilde Micheletti zodanige voorwaarden opleggen aan Zelaya dat een terugkeer onmogelijk was. Zo eiste hij dat Zelaya zou afzien van zijn presidentschap, dat de verkiezingen van 29 november door de coupplegers zouden worden georganiseerd en dat hij zelf voor de rechtbank zou verschijnen. Het regime van Micheletti, of toch belangrijke delen binnen dat regime, is mogelijk bereid tot een compromis met Zelaya om de opmars van een radicaliserende oppositie te stoppen. Deze opmars vormt immers een bedreiging voor het volledige regime en de heersende klasse.

    Op 23 september waren er aanwijzingen van een koersverandering door Micheletti. Hij verklaarde bereid te zijn om met Zelaya te praten, maar dat Zelaya dan wel moet aanvaarden dat de geplande presidentsverkiezingen in november effectief zullen plaatsvinden.

    De doelstellingen van Zelaya zijn wat onduidelijk. Er waren tegenstrijdige verklaringen sinds zijn terugkeer. Hij heeft aan zijn aanhangers aan de Braziliaanse ambassade verklaard dat hij de dictatuur wil neer brengen (Guardian, 23 september) en dat het laatste voorstel van Micheletti pure “manipulatie” was. Maar tegelijk wordt gesteld dat Zelaya zou verklaren bereid te zijn tot een “grote dialoog” (El Pais, 23 september).

    De VS steunt het voorstel van het “San Jose akkoord” dat naar voor wordt gebracht door de voormalige Costa Ricaanse president Oscar Arias. Die stelt voor om Zelaya te laten terugkeren naar het presidentieel paleis, maar als hoofd van een regering van “eenheid en verzoening” waarin ook de coupplegers zouden zetelen. Daarbij zouden de verantwoordelijken voor de staatsgreep niet worden gestraft en Zelaya zou moeten beloven dat hij de grondwet niet wil veranderen. Het voorstel van Arias dat de steun geniet van Hillary Clinton betekent in de praktijk een overwinning voor de coupplegers.

    Voor de massa’s kan er geen sprake zijn van onderhandelingen of een compromis met een illegaal en brutaal regime dat ingaat tegen alle democratische, burgerlijke en mensenrechten. Dit regime zou er alles aan doen om het bewind van het grootkapitaal verder te zetten en dat ten koste van de arbeiders en armen.

    Voor de werkenden, jongeren en werklozen zal het er op aankomen om het massaal verzet te ontwikkelen aan de hand van een eigen onafhankelijke politieke koers. De armoede en ongelijkheid zullen niet worden aangepakt door een regering “van nationale eenheid” of andere akkoorden met het regime van Micheletti, het VS-imperialisme en lokale kapitalistische machten (mogelijk via de Organisatie van Amerikaanse Staten en de VN). Er kan geen “eenheid” zijn met de kapitalisten, grootgrondbezitters en imperialistische belangen die lijnrecht tegenover de belangen van de Hondurese massa’s staan.

    Nood aan massastrijd

    Om het regime omver te werpen en daadwerkelijke veranderingen voor de arbeiders en armen te bekomen, is het nodig om het brede verzet te versterken en te ontwikkelen. De massa’s hebben hun moed en vastberadenheid getoond in de strijd voor hun democratische rechten, met inbegrip van het recht om zich te organiseren en onafhankelijke vakbonden op te zetten. Om een einde te maken aan het regime en echte en blijvende democratische rechten af te dwingen naast sociale vooruitgang, moet de beweging zich beroepen op de methoden van de massale strijd waarbij de georganiseerde arbeidersklasse op het voorplan staat: algemene stakingen, massabetogingen en uiteindelijk een opstand om het regime en de imperialisten aan de deur te zetten. In het kader van deze beweging moet het verzet een klassenoproep doen aan de gewone soldaten die voortkomen uit de arme bevolking: ‘Schiet niet op je broers en zussen, je vaders en moeders, maar sluit aan bij de strijd tegen de heersende oligarchie en de officierenkaste.’ De beweging moet zichzelf verdedigen, ook met wapens en onder democratische controle, tegen de aanhoudende aanvallen van de staat en rechtse paramilitaire krachten.

    De massabeweging moet een oproep doen aan de arbeiders en armen in de buurlanden en de rest van het continent, ook in de VS, waarbij hun solidariteit wordt gevraagd alsook vakbondsacties om mee een einde te maken aan het regime van Micheletti.

    De verzetsbeweging moet haar lokale comités in de wijken en andere structuren verder ontwikkelen op lokaal, regionaal en nationaal vlak en dat op democratische basis. Deze structuren moeten de lokale gemeenschappen, arbeiders, vakbonden, jongeren en studenten omvatten en kunnen de basis vormen voor de echte macht in het land en de basis voor een nieuwe nationale regering van arbeiders en armen: voor een revolutionaire grondwetgevende vergadering waarin de arbeiders en armen het voor het zeggen hebben!

    Een nationale arbeidersregering met een socialistische politiek kan de situatie in Honduras fundamenteel veranderen. Ze zou de rijkdom van het land onder democratische controle en beheer van de arbeidersklasse plaatsen. Dat zou een enorme aantrekkingskracht uitoefenen op de massa’s van andere landen en bijdragen aan een versnelling van het radicaliseringsproces waarvan we de eerste stappen zien op het continent.

  • 30 jaar geleden: revolutie in Nicaragua

    In 1979 werd de dictatuur van Somoza in Nicaragua omver geworpen. Onder leiding van de sandinisten was er een massale beweging en een revolutionaire golf die nazinderde in de rest van het continent. Naar aanleiding van de 30ste verjaardag van de Nicaraguaanse revolutie publiceren we een vertaling van een artikel dat eerst in 1984 verscheen in het magazine Militant International Review (MIR), de voorloper van Socialism Today.

    Analyse door Bob Labi (1984)

    [box type=”shadow” align=”alignright” width=”100″]

    Chronologie van de Nicaraguaanse geschiedenis

    • 1821. Onafhankelijkheid van de Centraal-Amerikaanse Federatie (waar Nicaragua deel van uitmaakte) van Spanje
    • 1843. Opbreken van de Centraal-Amerikaanse Federatie
    • 1909. Amerikaanse troepen vallen Nicaragua binnen om te verhinderen dat president Zelaya met Duitse en Japanse steun een alternatief creëert op het kanaal van Panama. Nicaragua wordt in de praktijk een semi-kolonie van de VS.
    • 1912. Amerikaanse troepen komen tussen om een liberale nationale opstand de kop in te drukken. Hierna is er een permanenten aanwezigheid van Amerikaanse mariniers in het land
    • 1925. Amerikaanse mariniers moeten zich terugtrekken uit Nicaragua. Twee maanden later breekt een burgeroorlog uit nadat de conservatieven hun coalitie met de liberalen opzegden en de macht grepen. De Amerikaanse troepen keren direct terug.
    • 1927. De liberalen stemmen in met een overgave op de voorwaarden van de Amerikanen. Eén liberale leider, generaal Sandino, weigert dit en blijft verder vechten met 300 manschappen die in het noorden gebaseerd zijn.
    • 1932. De belofte dat de Amerikaanse troepen het land zullen verlaten, wat ook effectief gebeurde in 1933, brengt Sandino er toe om de strijd te staken
    • 1934. Sandino wordt vermoord na een samenzwering opgezet door Somoza, het hoofd van de Nationale Garde, en de Amerikaanse ambassadeur
    • 1936. Somoza grijpt de macht en gebruikt zijn positie om de rijkste persoon van Centraal Amerika te worden. Hij werd vermoord in 1956 en opgevolgd door zijn oudste zoon die na zijn dood in 1967 werd opgevolgd door zijn jongere broer. Tegen 1979 had de familie-Somoza een persoonlijk fortuin van 150 miljoen dollar in Nicaragua en vele miljoenen in het buitenland.
    • 1958. Een nieuwe sandinistische guerrillabeweging onder generaal Raudeles begint in het noorden een campagne
    • 1962. Oprichting van het FSLN (Sandinistisch Nationaal Bevrijdingsfront) door Carlos Fonseca Amador, Silvio Mayorga en Tomas Borge. Fonseca was een voormalig lid van de Moskougezinde PSN en had Che Guevara in Cuba ontmoet.
    • 1963. FSLN begint haar guerrillacampagne
    • 1970. Na zware verliezen schort het FSLN haar militaire activiteiten op
    • 1972. Een zware aardbeving leidt tot grote vernielingen in de hoofdstad Managua
    • 1974. Het FSLN start haar militaire activiteiten opnieuw op. Er wordt een volksfront van liberale kapitalisten en arbeidersorganisaties opgezet in de vorm van het UDEL (Democratische eenheid voor de bevrijding).
    • 1975. Het FSLN sluit de “Proletarische Tendens” van Jaime Wheelock uit omdat deze zich verzet tegen militair avonturisme en ervoor pleitte dat het FSLN een grotere basis zocht onder de arbeiders
    • 1976. Verdere verdeeldheid in het FSLN tussen de meerderheidstendens Tercerista en de tendens GPP die pleitte voor een lange “volksoorlog”. De Terceristen werden geleid door Daniel Ortega en pleitten voor commando-activiteiten met ook stedelijke guerrila-acties naar het voorbeeld van de Tupamaros in Uruguay. De GPP werd aanvankelijk geleid door Tomas Borge die de strategie van plattelandsguerrilla wou behouden.
    • 1977. Somoza trekt de noodtoestand in nadat het FSLN schijnbaar was verslagen. Een maand later begint de Tercerista tendens nieuwe aanvallen. UDEL roept in november op tot de vorming van een democratisch alternatief op het regime van Somoza en stelt daarbij dat ook het FSLN deel moet uitmaken van dit alternatief.
    • 1978. UDEL-leider Chamorro wordt vermoord door Somoza. 120.000 mensen nemen deel aan de begrafenis van Chamorro, vakbonden roepen op tot een algemene staking en het FSLN houdt nieuwe aanvallen.
    • 1978. In juli wordt het FAO opgezet, een breed oppositiefront met de MDN onder leiding van de miljonair Alfonso Robelo en ook de FSLN Tercerista tendens. De Tercerista tendens organiseert militaire aanvallen, de GPP doet vooral propagandawerk. Er zijn opstanden en stakingen in heel het land. De septemberbeweging in Leon en Esteli wordt onderdrukt waarbij 6.000 doden vallen. In november breken de Tercerista’s van het FAO uit protest tegen de Amerikaanse bemoeienissen in de gesprekken tussen FAO en Somoza.
    • 1979. In februari wordt het FPN opgezet, het Nationaal Patriottisch Front van Sandinisten, vakbonden, MPU (front van volksorganisaties) en enkele kleine burgerlijke groepen. In maart is er de hereniging van het FSLN en het heropstarten van een militair offensief terwijl er ook aanhoudende massabewegingen zijn.
    • 1979. In juni is er een spontane opstand in de hoofdstad Managua en wordt een voorlopige regering in het buitenland gevormd met onder meer drie Sandinisten en twee kapitalisten. In juli trekken de Sandinisten de hoofdstad binnen, wat meteen het einde van de burgeroorlog vormt. In de burgeroorlog vielen meer dan 50.000 doden (2% van de totale bevolking). Op dit ogenblik had het FSLN amper 500 leden. Op 20 juli werd de voorlopige regering omgevormd tot de Junta Regering voor Nationale Heropbouw (JGRN) met een Sandinistische meerderheid. De regering legde beslag op de eigendommen van de familie-Somoza. De twee kapitalistische leden van de aanvankelijke Junta-regering steunen inmiddels de Contra’s.
      [/box]

      De omverwerping van de dictatuur van Somoza in 1979 heeft geleid tot een nieuwe golf van revolutionaire strijd in Centraal-Amerika. De overwinning van de Sandinisten heeft de mogelijkheid van revolutionaire strijd terug op de agenda gezet onder jongeren die opkomen tegen diverse dictaturen en repressieve regimes in Latijns-Amerika. De sociale vooruitgang in Nicaragua sinds 1979 vormde een inspiratie voor wie opkomt tegen het kapitalisme.

      Op die basis hebben de Sandinisten heel wat steun gekregen in verschillende landen. De fundamentele basis voor die steun is de wil onder socialisten en arbeiders om de Nicaraguaanse revolutie te verdedigen tegen de reactie, in het bijzonder de door de VS betaalde contrarevolutionairen. Tegelijk moeten marxisten zich niet beperken tot de rol van supporters. Wij willen de nodige lessen trekken uit iedere strijdbeweging om het begrip van de arbeidersklasse over de taken die gepaard gaan met een strijd tegen het kapitalisme te versterken.

      Jammer genoeg zijn er in de arbeidersbeweging veel individuen en groepen die hun enthousiasme voor de Nicaraguaanse revolutie laten voorgaan op een marxistische analyse. Dat is geen nieuw fenomeen. Het doet denken aan de onkritische of toch quasi onkritische houding van veel zelfverklaarde “marxisten” tegenover Stalin in de jaren 1930, Tito eind jaren 1940 of Mao in de jaren 1960. Deze activisten gaan voorbij aan de fundamenten van het marxisme in hun haast om deze regimes te idealiseren.

      Omwille van de belangrijke en duidelijke sociale vooruitgang die werd gerealiseerd door de revolutie – elementen die wij volledig steunen – is er onder jongeren een neiging om een geïdealiseerd beeld te hebben van de Nicaraguaanse revolutie en van het klassenkarakter en de rol van de Sandinistische leiding. Wij hebben nooit afbreuk gedaan aan de heldhaftigheid van de sandinisten en de oprechtheid van hun doelstellingen en inzet. Marxisten baseren zich echter niet op een onderzoek van de persoonlijke kwaliteiten van de Sandistische leiding, maar gaan na of de arbeidersklasse als klasse aan de macht is of niet. Het feit dat er een overweldigende steun is voor het regime betekent niet automatisch dat de arbeidersklasse aan de macht is. Het feit dat de Sandinistische leiding over socialisme spreekt, betekent ook niet dat marxisten niet meer kritisch moeten staan tegenover deze leiding. Wij beoordelen dit regime niet op wat er wordt gezegd, maar op wat er wordt gerealiseerd.

      In het algemeen is er de indruk dat de Sandinisten een “socialistische revolutie” doorvoeren. Maar uit wat bestaat een dergelijke socialistische revolutie? Een socialistische revolutie is in eerste instantie een bewuste beweging van de arbeidersklasse om de macht in eigen handen te nemen. De arbeidersklasse oefent haar controle op de samenleving uit doorheen een arbeidersdemocratie op basis van de principes die werden ontwikkeld in de Parijse Commune van 1871 of de eerste periode van de Russische revolutie. Deze principes werden door Lenin in “Staat en revolutie” omschreven als een test om te kunnen bepalen of er al dan niet een socialistische revolutie heeft plaatsgevonden.

      Samengevat omvat dit volgende principes:

      • Geen staand leger, maar bewapening van de bevolking
      • Alle vertegenwoordigers, managers,… moeten verkozen worden door arbeidersorganisaties waarbij ze permanent afzetbaar zijn
      • Alle vertegenwoordigers mogen niet meer verdienen dan het gemiddelde loon van een geschoolde arbeider
      • Iedereen moet kunnen deelnemen aan alle administratieve taken, het directe beheer en de controle over de samenleving moet toekomen aan arbeidersraden (sovjets)

      De stalinistische politieke contrarevolutie in Rusland in de jaren 1920 maakte een einde aan de arbeidersdemocratie op basis van deze principes zoals dit voorheen bestond in Rusland en werd omschreven door Lenin.

      De degeneratie van de Russische revolutie en de ontwikkeling van stalinistische regimes na de Tweede Wereldoorlog versterkte de verwarring binnen de internationale arbeidersbeweging over wat nu eigenlijk een socialistisch revolutie inhoudt en een socialistische samenleving. De versterkte positie van het stalinisme na 1945, het uitblijven van de revolutie in de ontwikkelde kapitalistische landen en de naoorlogse zwakte van de marxistische krachten leidden tot een verstoorde ontwikkeling van de revolutie in tal van landen.

      De revoluties in Oost-Europa, China, Vietnam, Cuba, Syrië, Ethiopië,… hebben geleid tot het omverwerpen van het kapitalisme. Dat is vooralsnog niet het geval in Nicaragua, ook al is dat niet uitgesloten in de nabije toekomst. Het private bezit van de productiemiddelen werd vervangen door de genationaliseerde economieën met een geplande productie. Dat betekende een enorme stap voorwaarts en werd daarom ook positief onthaald door de marxisten. De verstoorde wijze waarop de revoluties werden doorgevoerd, zorgde evenwel onvermijdelijk tot een aantal problemen zoals het vestigen van een bewind van één partij, bureaucratische totalitaire politiestaten en een nieuwe vorm van uitbuiting van de arbeidersklasse. En dat ondanks het feit dat deze regimes minstens aanvankelijk beschikten over een grote populariteit onder de massa’s.

      Hoe was het zo ver gekomen? Was dit het resultaat van een verkeerd begrip of gewoon van een gebrek aan geluk? Wij denken van niet. Het vond zijn oorsprong in de aard van deze revoluties die plaatsvonden zonder de bewuste leidinggevende rol van de arbeidersklasse en haar hoogste uitdrukking in de vorm van een marxistische revolutionaire partij.

      Enkel de arbeidersklasse die georganiseerd is in democratische revolutionaire raden kan de socialistische omvorming van de samenleving bewerkstelligen. Geen enkele andere klasse of sociale groep kan een zelfde rol spelen, of het nu gaat om boeren, studenten, bureaucraten, guerrillastrijders of radicale legerofficieren. Als een andere sociale groep probeert om de rol van de arbeidersklasse te spelen in een revolutie, leidt dit steeds tot andere conclusies. Zelfs in de meeste gunstige situaties kan een dergelijke beweging wel een einde maken aan het grootgrondbezit en het kapitalisme, maar zal het in het beste geval leiden tot een nieuwe vorm van totalitaire bureaucratische slavernij die een aantal decennia kan stand houden tot de arbeidersklasse sterk genoeg is om dit regime omver te werpen in een nieuwe politieke revolutie waarmee het socialisme op de agenda kan plaatsen door een einde te maken aan de bureaucratische parasieten door te bouwen aan een echte arbeidersdemocratie of “semi-staat” om het met de woorden van Lenin te omschrijven. De eerder genoemde revoluties waren van bij het begin in de handen van een elite die wilde overgaan tot het vestigen van een bureaucratisch regime naar het stalinistisch model in de Sovjetunie. We zagen hierdoor de ontwikkeling van wat marxisten proletarisch bonapartische regimes noemen.

      In het geval van Nicaragua was de Sandinistische leiding onder druk van de Russische en Cubaanse bureaucratie niet in staat om het proces van de omverwerping van het kapitalisme tot haar logische conclusies door te trekken. Omwille van deze politiek is het niet uitgesloten dat een kapitalistische reactie in staat kan zijn om de Nicaraguaanse revolutie voortijdig tot een einde te brengen. Dat illustreert op zich het gebrek aan een marxistisch karakter van de Sandinistische leiding en een beperkte nationalistische visie op de revolutie alsook de criminele rol van het Cubaanse en Russische stalinisme die hun banden met het VS-imperialisme niet complexer willen maken door steun te geven aan het omverwerpen van het kapitalisme in Centraal Amerika.

      Moskou en Havana hebben druk gezet op de Sandinisten om een “gematigde” koers te voeren om een “akkoord” met Washington na te streven. Dat verklaart waarom zo hard wordt gepoogd om tot een overeenstemming te komen met wat overblijft van de Nicaraguaanse burgerij die allerhande toegevingen krijgt. Dat versterkt de positie van de contrarevolutionairen en leidt tot een grotere kans op een Amerikaanse militaire tussenkomst. In de plaats van een “realistische” politiek, zien we een koers met mogelijk rampzalige gevolgen.

      Indien de Sandinisten oprechte marxisten en leninisten zouden zijn, dan zouden ze de revolutie doorvoeren tot haar logische conclusies met het onteigenen van de burgerij en een revolutionaire oproep aan de arbeiders en boeren van Centraal en Latijns-Amerika en zelfs van Noord-Amerika om hen te ondersteunen. Op een puur Nicaraguaanse of zelfs Centraal-Amerikaanse basis is het niet mogelijk om een blijvende overwinning te behalen. De les van de permanente revolutie stelt zich hier erg scherp: ofwel verspreidt de revolutie zich naar andere landen, eerste in Centraal en Latijns-Amerika, ofwel zal de revolutie geen succes worden. De explosieve situatie in het volledige subcontinent is een machtige reservekracht voor de revolutie, indien er een internationalistisch revolutionair standpunt wordt ingenomen. Op basis van de illusie van “realisme” en halfslachtige maatregelen is er evenwel geen hoop.

      De breed verspreide verwarring over de aard van de Nicaraguaanse revolutie is gebaseerd op een kunstmatig standpunt dat enkel rekening houdt met het enorme enthousiasme dat bestaat onder brede lagen van de bevolking. Dat enthousiasme is logisch omwille van de verworvenheden van de revolutie voor de massa’s. Er was op het begin van de revolutie een gelijkaardig enthousiasme in Joegoslavië, China en Cuba. Zelfs bij het eerste Vijfjarenplan van Stalin was er een enthousiasme dat evenwel uitmondde in de nachtmerrie van de schijnprocessen die een bloedig einde maakten aan de laatste overblijfselen van de Oktoberrevolutie. De aard van het Sandinistisch regime is natuurlijk anders dan dat van Stalin in Rusland, maar het zou ook verkeerd zijn om dan maar te doen alsof er een echte arbeidersdemocratie bestaat in Nicaragua of dat het huidige regime in die richting gaat.

      Heel wat aanhangers van de Sandinisten wijzen op de enorme groei van volksorganisaties na 1979. Ze stellen dat dit in de praktijk aantoont dat de Sandinisten niet kunnen ontwikkelen tot een bureaucratische elite. De groei van die organisaties is inderdaad indrukwekkend, maar ze oefenen uiteindelijk weinig macht uit. De echte macht ligt in handen van de Sandinistische partij, het FSLN. Daar geldt een beperkt lidmaatschap.

      Van de drie miljoen inwoners van Nicaragua zijn er 100.000 lid van de CST (de Sandinistische arbeidersfederatie), 40.000 van de ATC (landelijke arbeidersorganisatie), 70.000 van de UNAG (boerenfederatie), 70.000 van de AMLAE (vrouwenorganisatie), 50.000 van de IMJ (jongerenorganisatie) 500.000 van de lokale Sandinistische verdedigingscomités (CDS) en 80.000 van de militie (MPS). In 1979 waren er slechts 25.000 vakbondsleden tegenover vandaag 250.000. De groei van deze massa-organisaties is een belangrijke stap vooruit voor de arbeiders, boeren en jongeren om een eigen klassenbewustzijn te ontwikkelen.

      Deze organisaties zijn gegroeid, maar het FSLN zelf bleef relatief klein. Het is niet makkelijk om cijfers te vinden over de Sandinistische partij, maar in januari 1981 werd bericht dat het FSLN 500 leden telde en dit aantal wou verdubbelen tegen de zomer van 1981. Er werd ook gesteld dat er geen plannen waren om het aantal leden van het FSLN boven de 5.000 te laten stijgen.

      In de massaorganisaties waren er ondanks de snelle groei ook problemen van interne democratie. Bij de CST, de Sandinistische vakbond, was er pas in 1983 een eerste congres. Dat was drie en een half jaar na de oprichting van de CST.

      De houding van de Sandinisten tegenover de massa’s is er in feite steeds één van optreden in naam en voor rekening van de massa’s. De plaats van zich te baseren op de arbeiders om de samenleving te organiseren, denken de Sandinistische leiders dat de arbeiders niet matuur genoeg zijn en dat het FSLN daarom maar de touwtjes zelf in handen moet nemen. Dat is waarom er gedurende de eerste vijf jaar van de revolutie geen verkiezingen werden gehouden.

      De houding van de Sandinisten tegenover de massa’s bleek onder meer uit het verslag in hun krant Barricada over de activiteiten voor de eerste verjaardag van de omverwerping van Somoza. Daarin schreven ze dat er 500.000 aanwezigen waren en dat de bevolking hiermee duidelijk haar steun aan de FSLN-politiek had getoond. Als die houding wordt vergeleken met de Bolsjewieken na 1917 wordt meteen duidelijk dat de Sandinisten mijlenver afstonden van het programma van Lenin en Trotski.

      De Sandinisten wezen op de omvang van de massa-organisaties als teken van de betrokkenheid van de bevolking bij het nemen van beslissingen. Het klopt dat er heel wat betrokkenheid is bij het nemen van lokale beslissingen, onder meer via de CDS-comités, maar voor de grote beslissingen is het de FSLN zelf die de touwtjes in handen houdt en dat als organisatie met een beperkt aantal leden, los van de kwaliteiten van wie eventueel lid zou willen worden van het FSLN.

      Lenin en Trotski wilden er alles aan doen opdat carrièristen niet zomaar bij de Bolsjewieken zouden kunnen aansluiten na 1917, maar ze stelden nooit voor dat revolutionaire arbeiders eerst een reeks testen moesten afleggen vooraleer ze lid konden worden. De aanpak van de Sandinistische leiding toont een gebrek aan vertrouwen in de arbeidersklasse en omvat de basis voor de ontwikkeling van een nieuwe heersende elite.

      Op het ogenblik van schrijven houden de Sandinisten verkiezingen in Nicaragua. Het belangrijkste doel van die verkiezingen is om het VS-imperialisme te behagen en een schaamlapje te bieden aan de interne burgerlijke oppositie. Er werd gezocht naar een theoretische rechtvaardiging voor dit beleid en dat werd gevonden in de verkeerde tweestadiatheorie van Stalin. Er is echter geen “democratische” burgerij in Nicaragua. De burgerij staat aan de kant van de contrarevolutionaire “Contras”. Zij hebben de verkiezingen geboycot en maakten gebruik van de toegevingen van de Sandinisten om de steun voor een gewapende reactie te organiseren en te vergroten.

      Het is duidelijk dat deze verkiezingen zullen leiden tot een overweldigende steun voor de Sandinisten. De burgerlijke partijen hebben de contrarevolutie gesteund en raakten zo totaal gediscrediteerd onder bredere lagen van de bevolking. Het zou voor de Sandinisten correct zijn om zich te baseren op de populaire vertrouwensstem om het revolutionaire proces tot haar logische conclusies door te trekken met een nationalisatie van de eigendom van de reactionaire Nicaraguaanse burgerij. Dat zou moeten gepaard gaan met een democratisch beheer en controle van de arbeidersklasse. De bestaande massa-organisaties, waaronder vakbonden en volkscomités, zouden zich moeten verenigen en verbreden om alle onderdelen van de arbeidersklasse, huisvrouwen, boeren en militieleden te organiseren als basis voor een democratische arbeidersstaat en niet inneembare vestiging tegen de contrarevolutie.

      Zo’n stap zou een enorm gehoor vinden bij de arbeiders van Centraal en Latijns-Amerika en zelfs in de VS zelf. Samen met een internationalistische revolutionaire opstelling zou dit een gelijkaardige politieke aardschok kunnen veroorzaken als de Bolsjewistische revolutie in 1917. Als we Nicaragua vandaag zien als een achtergebleven land dat wordt gedomineerd door de landbouw, dan mogen we niet vergeten dat Rusland destijds meer op India leek. De beslissende factor is niet de relatieve zwakte van de arbeiders tegenover de boeren (die in Nicaragua dan nog vooral plattelandsarbeiders zijn, wat niet hetzelfde is). Het is de zwakte van de arbeidersleiding in Nicaragua en op wereldvlak. Met een andere politieke benadering zou het resultaat er compleet anders uit zien.

      Het falen van de Sandinisten om de revolutie compleet door te voeren, zorgt ervoor dat de uiteindelijke richting van de revolutie niet vast staat. Het kan niet worden uitgesloten dat de Nicaraguaanse burgerij onder bepaalde condities en met de steun van het imperialisme het hele proces in een andere richting uitduwt. De economische problemen, lage levensstandaard en de sabotage door de kapitalisten zelf kunnen leiden tot ongenoegen onder de meer achtergebleven lagen. Dat kan op een bepaald ogenblik leiden tot een contrarevolutionaire situatie met een splitsing onder de Sandinisten en een rechtse staatsgreep. Paradoxaal genoeg is het net het beleid van Reagan en de dreiging van een openlijke contrarevolutie door de Contra’s die het moeilijker maakt voor de interne oppositie die steeds over een zelfde kam wordt geschoren. De massa’s zijn misschien niet duidelijk over wat ze willen, maar ze weten wel wat ze niet willen. Er is een enorme actiebereidheid om een terugkeer van een regime zoals de oude dictatuur van Somoza te verhinderen.

      Reagan zou ook een aantal jaren kunnen wachten om dan gebruik te maken van de halfslachtige positie van de Nicaraguaanse revolutie en de bijhorende interne tegenstellingen om zo de burgerlijke contrarevolutie van in Nicaragua te laten zegevieren. Reagan en het VS-imperialisme willen echter niet wachten. Het gevaar van zelfs een verstoorde en onvolledige revolutie in de explosieve context van Centraal-Amerika is te groot om zomaar te tolereren. Alles wijst in de richting van een openlijke Amerikaanse interventie in zowel El Salvador als Nicaragua, zeker indien Reagan de volgende verkiezingen wint. Jammer genoeg versterkt de politiek van de Sandinisten dit scenario. De pogingen om toegevingen te doen zullen geen resultaat opleveren. Enkel een stoutmoedig revolutionair beleid kan het imperialisme stoppen. Enkel het volledig doorvoeren van de revolutie biedt een kans op succes. Dat mag niet beperkt zijn tot de grenzen van een klein kunstmatig land als Nicaragua. Het overleven van de economie en de ontwikkeling van het land is afhankelijk van de snelle verspreiding van de revolutie naar minstens de rest van Centraal Amerika en nadien ook Latijns-Amerika, Noord-Amerika en de rest van de wereld.

      Zelfs de nationalisatie en de planning van de economie zouden niet voldoende zijn om het regime te omschrijven “socialistisch”. Ondanks het progressieve karakter van de genationaliseerde geplande economieën in Cuba, China, de Sovjetunie en andere gedeformeerde arbeidersstaten, blijft de arbeidersklasse onderdrukt worden door het bewind van een geprivilegieerde bureaucratische elite. Dat is onvermijdelijk het geval indien een revolutie wordt doorgevoerd door een kleine guerrilagroepering die in naam van de arbeiders optreedt. Dat kan heldhaftig en goedbedoeld zijn, maar indien het enkel voor de arbeiders is en niet door de arbeiders zijn er steeds beperkingen.

      Het marxisme baseert zich op de arbeidersklasse als enige klasse die een socialistisch systeem kan vestigen. Dat standpunt nemen we niet in omwille van sentimentele redenen, maar omwille van de sociale rol van de arbeidersklasse in het productieproces en omdat dit de enige klasse is met een instinctief socialistisch en collectivistisch bewustzijn. Het bewustzijn van de boeren, intellectuelen, studenten,… is anders want gebaseerd op een individuele positie. Dit bewustzijn is gebaseerd op de psychologie van de kleine bezitter of de legerofficier die gewoon is aan het blind opvolgen van bevelen. Zij zijn het minst geschikt voor de taak om de samenleving te organiseren op een democratische en collectieve basis.

      Zonder arbeidersdemocratie kan de omverwerping van het kapitalisme enkel leiden tot de vestiging van een proletarisch bonapartistisch regime. Zo’n regime kan de samenleving tot op een zeker niveau ontwikkelen omdat het zich baseert op een geplande en genationaliseerde economie. Maar het plaatst de arbeidersklasse voor de taak om een nieuwe politieke revolutie door te voeren opdat de samenleving in een socialistische richting zou kunnen uitgaan.

      De basis voor de arbeidersdemocratie is de controle op de samenleving door de arbeiders als klasse. Doorheen haar klasse-organisaties als vakbonden, arbeidersraden en politieke partijen kan de arbeidersklasse (in een land als Nicaragua in alliantie met de arme boeren) een bepalende kracht vormen. Dat is de essentie van een socialistische revolutie: het feit dat het proletariaat of de arbeidersklasse als collectief geheel de macht neemt. Aan de andere kant kan guerrillastrijd op zich niet leiden tot een arbeidersdemocratie omdat het zich beperkt tot een gewapende kracht die de stedelijke gebieden waar de arbeiders wonen van buitenaf verovert.

      Voor de guerrillastrijders vormen de arbeiders een groep die steun kan geven, maar niet de beslissende groep in de samenleving. Dat was de basis voor de nederlaag van de revolutie in El Salvador in 1980. De strategie van de guerrilla is niet gebaseerd op het idee van een opstand onder leiding van de arbeidersklasse. Het beperkt zich tot het overnemen van de macht door de guerrilla zelf en niet door de organisaties van de arbeidersklasse. Dit kan enkel worden vermeden indien de guerrillastrijd wordt gezien als een mogelijke hulp voor de stedelijke arbeidersklasse en niet omgekeerd.

      De heersende bureaucratische elite in China, Vietnam en Cuba komt voort uit de leiding van guerrillalegers. In Nicaragua was het de arbeidersklasse van Managua die de omverwerping van de dictatuur van Somoza in juli 1979 realiseerde, maar de politieke macht werd overgedragen aan het FSLN. Ondanks het feit dat een sandinistische leider als Humberto Ortega toegaf dat de beweging van de arbeiders het FSLN tot een koerswijziging dwong, waren het de Sandinisten die werden gezien als de leiders van de revolutie omwille van hun lange heldhaftige strijd tegen Somoza. Zonder arbeidersdemocratie zal een breuk met het kapitalisme in Nicaragua leiden tot de ontwikkeling van een vorm van proletarisch bonapartisme (met name stalinisme), hoe goed de bedoelingen van de sandinisten ook mogen zijn.

      Sommigen proberen de aarzelingen van de sandinisten te rechtvaardigen door hun economisch beleid te vergelijken met dat van de Bolsjewieken begin jaren 1920. Iedere vergelijking tussen Rusland in de periode na de revolutie en Nicaragua vandaag is verkeerd aangezien er in Rusland een systeem van arbeidersdemocratie bestond met controle door de sovjets en een massale Bolsjewistische partij onder leiding van Lenin en Trotski.

      Het invoeren van de Nieuwe Economische Politiek (NEP) in 1921 zorgde voor een grotere ruimte voor kapitalisten en rijke boeren in Rusland. Het was een stap achteruit tegenover het economisch beleid dat de Bolsjewieken voorheen wilden doorvoeren. De redenen daarvoor waren het uitblijven van de revolutie in Europa en de vernielingen die werden aangebracht door de burgeroorlog. Ondanks de NEP bleven de sleutelsectoren van de economie en de buitenlandse handel onder de controle van een relatief democratische arbeidersstaat. In een land als Nicaragua is er een grotere laag van kleinburgerlijke kapitalistische producenten en handelaars. Daar zouden marxisten enkel pleiten voor de onmiddellijke nationalisering van de grotere bedrijven, buitenlandse bedrijven en banken en de buitenlandse handel. De Sandinisten willen dat niet doorvoeren en proberen de lokale kapitalisten en buitenlandse regeringen gerust te stellen met hun voorstellen voor een “gemengde economie.”

      Een belangrijke FSLN-leider, Tomas Borge, verklaarde steeds opnieuw dat de Sandinisten een gemengde economie willen. Hij vertelde in Le Monde: “We hebben het niet over politiek pluralisme en een gemengde economie om de Amerikanen te plezieren. Het is gewoon ons programma.” (19 december 82). In een ander interview enkele dagen hiervoor in het Peruaanse La Republica verklaarde Borge: “We willen de zakenlui heel wat toegevingen aanbieden, krediet, faciliteiten, maar toch blijven velen ontevreden. Ze willen zich niet neerleggen bij hun verlies van de politieke macht.”

      Dat is inderdaad een samenvatting van het dilemma waarmee de Sandinisten worden geconfronteerd. De revolutie van 1979 maakte een einde aan de oude staatsmachine en liet de burgerij achter zonder een gewapende vleugel waarmee het haar bewind kon afdwingen. Zonder een dergelijke garantie in de vorm van minstens een relatief veilige kapitalistische staatsmachine, willen de kapitalisten niet investeren en kan een kapitalistische economie niet functioneren. In de plaats van het omverwerpen van de belangrijkste kapitalisten en het plannen van de economie, proberen de Sandinisten de kapitalisten tevreden te stellen. Ze werden daar minstens deels toe aangemoedigd vanuit de Russische en Cubaanse leiding die geen confrontatie willen met het VS-imperialisme door het eerste proletarisch bonapartistische regime te vestigen op het Amerikaanse vasteland.

      Het feit dat niet volledig wordt gebroken met het kapitalisme heeft de economische situatie in Nicaragua enkel maar verslechterd. Het heeft er Reagan bovendien niet toe aangezet om zijn intenties om de revolutie te breken op te bergen. Reagan wil een overwinning van de reactie realiseren om een uitbreiding van de Nicaraguaanse revolutie op de rest van het continent tegen te gaan. Los van alle mogelijke compromissen die de Sandinisten willen sluiten van de VS-regering, Reagan zal zijn beleid verder zetten tenzij er een beweging in de VS zelfs zou ontwikkelen of als de revolutie succesvol uitbreiding zou kennen in andere Centraal-Amerikaanse landen. De politiek van het FSLN om Reagan niet te provoceren, is gevaarlijk omdat de beste garantie om de revolutie te versterken en verder te zetten bestaat uit het versterken en uitbreiden van de arbeidersdemocratie in Nicaragua en een internationale oproep aan de arbeiders en boeren van het continent om dit voorbeeld te volgen.

      Zoals we in de wintereditie van Militant International Review 83/84 schreven, is het beleid van de Sandinisten geen toeval. Het komt voort uit het aanvaarden van de tweestadiatheorie. Nochtans is het kapitalisme in Nicaragua, net als in de rest van het continent, totaal verrot en corrupt. Er is geen weg vooruit op kapitalistische basis. Toch blijven de Sandinisten aandringen op het behoud van een vorm van private sector in de Nicaraguaanse economie. Het is een fout om te denken dat het kapitalisme aan de kant is geschoven in Nicaragua. Er is een specifieke situatie waarbij het oude staatsapparaat van Somoza aan de kant werd geschoven – waarbij we de staat zien in een klassieke marxistische betekenis van een gewapend lichaam dat de verdediging van specifieke eigendomsverhoudingen opneemt – en een nieuw staatsapparaat werd opgezet onder leiding van de Stalinisten. En toch blijft volgens de laatste cijfers 60% van de grond en de industrie in private handen. De economische macht van de burgerij werd geen beslissende nederlaag toegebracht. En daar ligt net het gevaar.

      Deze situatie kan niet blijven bestaan. Ofwel zullen de Sandinisten zich baseren op de arbeiders en boeren om het proces tot zijn einde door te voeren en de economie te nationaliseren, ofwel is het niet uitgesloten dat de burgerij zal wachten tot het voldoende sterk is geworden om een einde te maken aan de nieuwe staat.

      De tegenstelling waarbij de kapitalisten de economie nog controleren maar niet de staat, kan niet blijven bestaan. Het kan enkel opgelost worden door ofwel gemeenschapscontrole over de economie door de nationalisatie van de sleutelsectoren van de economie, ofwel door een overwinning van de contrarevolutie waarbij de burgerij een nieuwe kapitalistische staat opzet. De tragedie is dat de Sandinisten de kans geven om een contrarevolutie te ontwikkelen door hun economische politiek en de pogingen om tot politieke akkoorden te komen met delen van de Nicaraguaanse burgerij.

      Het contrarevolutionaire karakter van de kapitalisten bleek uit de aanvankelijke weigering van hun belangrijkste politieke orgaan, de CDN, om deel te nemen aan de verkiezingen van november indien de Sandinisten weigerden om te onderhandelen met de gewapende Contras. Midden augustus liet de CDN die eis vallen. The Guardian schreef: “Verschillende Latijns-Amerikaanse en Europese regeringen hadden de CDN erop gewezen dat hun excuus voor het boycotten van de verkiezingen onvoldoende was. Er was ook irritatie omdat de CDN zich profileerde als een kracht die al te dicht aansloot bij de Contra’s.” (16 augustus 84). De buitenlandse steunpunten van de contrarevolutionairen vroegen de CDN dus om haar standpunt te veranderen om zo een beter excuus te hebben voor een interventie tegen de revolutie.

      De kapitalisten hoopten dat een boycot van de verkiezingen door hun partijen een rechtvaardiging zou vormen voor een grotere Amerikaanse interventie tegen de revolutie als Reagan wordt herverkozen. Het is duidelijk dat de burgerij zich niet zal verzoenen met de revolutie, maar toch weigeren de Sandinisten om op te treden tegen groepen als de CDN die de politieke vleugel van de Contra’s vormen. Het is ijdele hoop te denken dat dit de interventie van Reagan zal stoppen.

      Dit is het resultaat van het aanvaarden van de “tweestadiatheorie” door de Sandinisten die stellen dat de vestiging van een “democratische heerschappij van de arbeiders en de boeren” een afzonderlijk stadium is vooraleer een arbeidersdemocratie kan worden opgebouwd op basis van een geplande genationaliseerde economie. De pogingen om tot compromissen te komen met de zogenaamd democratische kapitalisten zijn gedoemd om te mislukken. Behalve enkele kapitalistische politici die er persoonlijk voordeel uit hopen te halen, zijn de meeste kapitalisten vastberaden om de revolutie met alle mogelijke middelen te bestrijden.

      De tweestadiatheorie heeft ertoe geleid dat de FSLN-leiders terughoudend zijn om de interne basis van de kapitalisten weg te nemen met een nationalisatie. De meeste leiders van de Contra’s zijn burgerlijke leiders die de Sandinisten wilden opnemen in hun revolutionaire regering. Arturo Cruz was de voormalige presidentskandidaat van de CDN die onderhandelingen met de Contra’s eiste. Hij werd in mei 1980 door het FSLN aangesteld als lid van de regerende junta ter vervanging van een andere kapitalistische leider die ontslag had genomen uit protest tegen het beleid van de Sandinisten.

      De tweestadiatheorie zou zogenaamd gebaseerd zijn op wat gebeurde tijdens de Russische revolutie. Dat is totaal oncorrect. Er was nooit een periode waarin Lenin en de Bolsjewieken samenwerkten in een regering met kapitalistische leiders. Dat zou ingaan tegen alles waar Lenin voor stond, maar de Stalinisten probeerden de standpunten van de Bolsjewieken te verdraaien om te pleiten voor samenwerking met zogenaamd “democratische” kapitalisten.

      Vreemd genoeg worden dergelijke opvattingen vandaag herhaald door voormalige trotskisten in de Amerikaanse Socialist Workers Party die hebben gecapituleerd voor het stalinisme. Zij hebben de ideeën van het marxisme verworpen om een nieuwe stadiatheorie uit te vinden waarbij ze oproepen tot een “arbeiders- en boerenregering” waarbij er een tussenfase is tussen het kapitalisme en arbeidersdemocratie en waarbij de belangrijkste sectoren van de economie nog niet genationaliseerd zijn. In een artikel moesten ze erkennen dat dit standpunt ingaat tegen het marxisme, in een voetnoot moest een SWP-leider verduidelijken: “Marx, Engels, Lenin en anderen gebruikten arbeidersdemocratie in een betekenis die ook de staat omvat waarbij de politieke macht uit de handen van de uitbuitende klassen is genomen en in handen komt van het proletariaat en haar bondgenoten waarbij de socialistische eigendomsvormen (een geplande economie) nog niet dominant zijn.” (New International n°3, p. 92).

      De Amerikaanse SWP moet toegeven dat Lenin in de jaren na de overwinning van oktober 1917 verschillende termen gebruikte om het revolutionaire proces dat de Bolsjewieken leidden te omschrijven: dictatuur van het proletariaat, regering van arbeiders en boeren, socialistische staat, Sovjetrepubliek, heerschappij van het proletariaat en arme boeren, proletarische staat,… Dat maakt duidelijk hoe de SWP probeert om een nieuwe betekenis te geven aan het begrip van een arbeiders-en boerenregering, met name een regering waarbij de kapitalistische economie blijft voortbestaan. Dat leidt tot een rechtvaardiging voor de houding van de Sandinisten die weigeren om komaf te maken met de burgerij. Die koers zal de revolutie in gevaar brengen. Het is enkel met de vervollediging van de revolutie dat een overwinning mogelijk is. Ieder uitstel of aarzeling zal de kapitalisten enkel maar toelaten om de reactie verder te organiseren.

      Het vestigen van een arbeidersdemocratie in Nicaragua zal niet onmiddellijk leiden tot socialisme. Een socialistische samenleving kan enkel opgebouwd worden als de tekorten worden afgebouwd door de productiviteit op te drijven. Het kapitalisme en het imperialisme moeten daarvoor omver worden geworpen in minstens een aantal ontwikkelde kapitalistische landen, ofwel moet het stalinisme worden omvergeworpen in de Sovjetunie om plaats te maken voor een socialistisch alternatief. Een klein onderontwikkeld land als Nicaragua kan geen wereldwijde socialistische revolutie vervolledigen, maar het kan wel de aanzet ertoe geven.

      De overwinning van een socialistische revolutie in Nicaragua zou Centraal Amerika veranderen en zou enorme gevolgen hebben voor de rest van Latijns-Amerika. Het vestigen van een arbeidersdemocratie in een groot Latijns-Amerikaans land als Mexico, Brazilië, Argentinië of Chili zou de wereldsituatie veranderen en het begin vormen van de uiteindelijke nederlaag van het kapitalisme en het stalinisme. Dat is waarom de gebeurtenissen in kleine landen als Nicaragua toch zo belangrijk kunnen zijn. Een overwinning op basis van een marxistisch programma in één land zou groen licht geven voor het begin van de wereldrevolutie die de volledige mensheid een ander aanzien zal geven.

  • Chili 1973. Een heldhaftige revolutie onderdrukt

    In 1970 vierde de internationale arbeidersbeweging de verkiezing van Allende’s socialistische regering in Chili. Drie jaar later kwam dictator Pinochet met de steun van de CIA door een gewelddadige coup aan de macht. Tony Saunois, algemeen secretaris van het Committee for a Workers’ International, legt uit hoe deze tragedie zich ontwikkelde en welke lessen er vandaag uit getrokken kunnen worden.

    Tony Saunois

    In september 1970 won Salvador Allende, kandidaat voor de Unidad Popular (UP), de presidentsverkiezingen met 36,3% van de stemmen. Hij versloeg daarbij Jorge Allessandri, de gehate leider van de rechtse Partido Nacional die 34,9% van de stemmen behaalde en Radomiro Tomic, kandidaat voor de populistische en pro-kapitalistische Christen-democratische partij, die 27,8% behaalde.

    Deze verkiezing was niet zomaar een "routineuze" verandering van presidentschap maar bracht een revolutionair proces op gang waarbij de arbeidersklasse in confrontatie ging met de Chileense heersende klasse en het Amerikaans imperialisme. Drie jaar later, op 11 september 1973, zegevierde de reactie toen het leger door middel van een bloedige militaire coup, die gedeeltelijk georganiseerd was door de CIA, de macht greep.

    Deze reactie was des te gewelddadiger door het feit dat de Chileense heersende klasse en het VS-imperialisme hevig opgeschrikt waren door de dynamiek van de revolutionaire beweging die veel verder ging dan de oorspronkelijke intenties van de UP. Het was de revolutionaire dynamiek van de massa’s en niet de acties van hun leiders, die een grote bedreiging vormden voor het kapitalistisch systeem.

    De tragedie van de zich ontwikkelende situatie was dat de cruciale subjectieve factor ontbrak, met name een oprechte revolutionaire partij die het revolutionaire proces tot een succesvol einde zou kunnen brengen. Deze tragedie ontstond niet omwille van zwakheid of onwil van de arbeidersklasse om te strijden. Ook was het niet zo dat de reactie zo sterk was dat de arbeiders haar niet hadden kunnen verslaan.

    De oprechtheid en de heldhaftigheid van de arbeidersleiders mag niet in twijfel worden getrokken. Ultiem bewijs van deze oprechtheid was de dood van Allende, die in 1973 stierf toen hij het presidentieel paleis verdedigde. De zwakheid zat hem in het feit dat veel van deze leiders een verkeerd programma en de verkeerde standpunten verdedigden. Hierdoor was het onmogelijk geworden om het revolutionaire proces tot een succesvol einde te brengen en om het kapitalisme in Chili te vervangen door een echte arbeidersdemocratie.

    Allende’s verkiezingsoverwinning werd enthousiast onthaald door de Chileense arbeiders en de internationale arbeidersbeweging. De Chileense heersende klasse was de wanhoop nabij toen de onverwachte overwinning van Allende duidelijk was geworden.

    Allende, van de Partido Socialista Chilena (PSCh), was leider van een coalitie die bestond uit zes partijen en die gedomineerd werd door de PSCh en de machtige Communistische Partij van Chili (PCCh). Zowel Allende als zijn partij waren zelfverklaarde marxisten.

    Nooit voordien had in Latijns-Amerika een coalitie van vooral arbeiderspartijen – die zich formeel beriepen op het marxisme – een presidentiële of algemene verkiezing gewonnen. Indien de UP-leiding gebruik had gemaakt van de krachtsverhoudingen die overweldigend in het voordeel van de arbeidersklasse en de linkerzijde waren, om radicale maatregelen te nemen waarbij de arbeiders en delen van de middenklasse werden gemobiliseerd, dan was een relatief vreedzame socialistische transformatie mogelijk geweest.

    In plaats daarvan probeerden ze echter het revolutionaire proces dat zich van onderuit ontwikkelde te vertragen in een poging delen van de Chileense heersende klasse terwille te zijn en een overeenkomst met hen te bereiken. De leiding, vooral Allende zelf en de PSCh-leiding, had vertrouwen in de "constitutionele loyauteit" van het leger. Ze veegden het vooruitzicht van een omverwerping van de democratisch verkozen regering door de generaals gewoon van tafel.

    Anderen binnen de linkervleugel van de UP (de linkerzijde binnen de PSCh), geleid door Altamirano van de Movimiento Izquierda Revolucionario, MIR, opgericht in 1965 na een studentenbeweging in 1963) verzetten zich tegen dit vertrouwen in de gewapende macht. Maar terwijl ze het revolutionair proces oprecht wilden vooruit brengen tot succesvolle conclusies, boden ze geen duidelijk programma aan en namen ze niet de nodige maatregelen om met de kapitalistische staat – die uiteindelijk de arbeiders in de pan hakte – in confrontatie te gaan. Ze waren niet in staat de historische uitdaging die voor hen lag succesvol aan te gaan.

    Los van de cruciale kwestie van de subjectieve factor waren alle belangrijke voorwaarden voor een succesvolle revolutie onder leiding van de arbeidersklasse aanwezig. Deze voorwaarden werden rijp tussen 1970 en 1973: de heersende klasse was verdeeld, zeker vlak na de verkiezingsoverwinning van Allende; de arbeidersklasse was bereid het gevecht aan te gaan en tot het bittere einde te vechten ; er ontwikkelden zich nieuwe strijdorganisaties; de middenklasse was op zoek naar een alternatief en grote delen ervan steunden de arbeidersbeweging.

    Verschuivingen in de maatschappij

    De situatie tussen 1970 en 1973 was het gevolg van de evoluties in de jaren voor 1970. Er was de turbulente regeringsperiode van Eduardo Frei’s PDC van 1964 tot 1970. Deze kapitalistische regering was met 56% van de stemmen aan de macht gekomen door beloftes van "Revolutie in vrijheid", staatsinterventie in de economie en een landhervorming. Ze kon echter geen enkele van de problemen van de arbeidersklasse of de middenklasse oplossen: de landhervorming kwam ten goede aan slechts minder dan 10% van de boeren en de beloofde staatstussenkomsten werden nooit gerealiseerd.

    Maar Frei’s verkiezing en de massamobilisaties – stakingen en landbezettingen – tijdens de laatste helft van zijn regeerperiode waren een uitdrukking van de sterke polarisatie en radicalisatie onder de arbeiders en andere onderdrukte lagen van de bevolking. En hoewel de PDC een burgerlijke partij was, koesterden belangrijke delen van de Chileense klasse een wantrouwen in haar "radicaal populisme".

    Sommige van de bewegingen werden brutaal onderdrukt door de politie en het leger. De militaire steun van de VS aan Chili moest enkel onderdoen voor de steun aan Vietnam. Veel van de steun werd gebruikt voor de oproerpolitie en andere middelen om binnenlandse opstand de kop in te drukken. Tegen de verkiezingen van 1970 was het duidelijk dat "Revolutie in vrijheid" een gigantische leugen was en de stemmen voor de PDC zakten in elkaar van 56% in 1964 tot 27,8% in 1970.

    De radicalisering en polarisering in de Chileense maatschappij werd weerspiegeld in de manier waarop de PDC begon uiteen te vallen langs klassenlijnen. De linkervleugel van de PDC, gedesillusioneerd door het gebrek aan vooruitgang in het proces van landhervorming, splitste af van de partij na het inzetten van harde repressie tegen actievoerders in de zuidelijke stad Puerto Monte. Die linkerzijde richtte de beweging MAPU op die later aansloot bij de UP-coalitie – een deel ervan belandde zelfs bij de linkervleugel van de UP. Zelfs Tomic, de PDC-kandidaat tegen Allende, steunde een resolutie voor "marxisme" die naar voor kwam op het PDC-congres. Het proces van fragmentarisering van de PDC zette zich voort onder de UP-regering. Uiteindelijk bleef enkel een openlijk rechtse partij over die haar volle steun betuigde aan de coup van Pinochet.

    Ondanks deze radicalisering kwam de verkiezingsoverwinning van Allende als een verrassing voor de heersende klasse. In een eerste periode beschikte ze niet over een samenhangende strategie om de confrontatie met de UP aan te gaan. Een ernstig tegenoffensief vanwege de heersende klasse begon pas echt in oktober 1972. De UP slaagde er echter niet in deze tussenperiode te gebruiken om de revolutie vooruit te duwen. In plaats daarvan waren de UP-leiders – in navolging van Corvalan en andere leiders van de PCCh – op zoek naar middelen om de zogenaamde "progressieve vleugel" van het Chileense kapitalisme te vriend te houden. De UP was voor de stalinistische leiders van de PCCh een experiment dat model stond voor andere landen. Ze beweerden dat Chili een ‘democratisch, vreedzaam en parlementair’ alternatief vertegenwoordigde op de algemene staking van 10 miljoen arbeiders in Frankrijk in mei ’68.

    In samenwerking met zogenaamd progressieve kapitalistische krachten zou de maatschappij stap voor stap omgevormd worden tot socialisme – te beginnen met democratische en beperkte kapitalistische hervormingen die niet te ver gingen en ook niet te snel, om geen reactie te provoceren. Ze beweerden dat de arbeidersklasse niet sterk genoeg was om de socialistische revolutie tot een goed einde te brengen en dat het nodig was de steun van de middenklasse te winnen, hiervoor moest er heel voorzichtig te werk gegaan worden. Dat was de essentie van de politiek gevoerd door Allende en de leiding van de PCCh – in feite een herhaling van het stalinistische volksfront, zoals tijdens de burgeroorlog in Spanje in de jaren ’30. Dit volksfront leidde telkens tot een nederlaag van de arbeidersklasse.

    De arbeidersklasse kan, zelfs in landen waar ze een minderheid van de maatschappij is, steeds een beslissende en leidende rol spelen in de revolutie. Het is immers de enige klasse die, door haar collectief bewustzijn en haar mogelijkheid om als een klasse te strijden, de basis kan leggen om kapitalisme en feodalisme omver te werpen als het begin van de opbouw van een socialistische maatschappij. Door een duidelijk alternatief op het kapitalisme voor te stellen wordt het mogelijk om de steun te winnen van delen van de middenklasse, de arme boeren en andere delen van de maatschappij die door kapitalisme en feodalisme uitgebuit worden. Dit is de ervaring van de Russische revolutie in 1917 waar de arbeidersklasse de macht in handen kon nemen dankzij de steun van andere uitgebuite lagen van de maatschappij en de arme boeren. Dit ondanks het feit dat de arbeiders op dat ogenblik slechts 15% van de bevolking uitmaakten.

    Zoals Trotski zei kan de arbeidersklasse als leiding van de revolutie de problemen oplossen van landhervormingen, ontwikkeling van de industrie, het bevrijden van de natie van imperialistische dominantie, en andere historische taken waarvan de te zwakke burgerij er niet in slaagde ze door te voeren. Vandaag zien we dat in de minder ontwikkelde landen de plaatselijke kapitalisten en grootgrondbezitters deze taken nog steeds niet doorgevoerd hebben omdat ze te zwak zijn en te afhankelijk van het imperialisme. De ontwikkeling van de economie, radicale landhervormingen, de herverdeling van de rijkdom en de ontwikkeling van de gezondheidszorg, de huisvesting en het onderwijs, voor de gehele bevolking, kan alleen bereikt worden als de arbeidersklasse de macht in handen neemt en de socialistische omvorming van de maatschappij doorvoert. Dit alles is alleen mogelijk met een internationaal perspectief.

    In tegenstelling tot het Rusland van 1917, had de arbeidersklasse in Chili een machtige positie: 46,3% van de bevolking waren loontrekkenden en slechts 22% waren landarbeiders. De Chileense arbeidersklasse was één van de sterkste van Latijns-Amerika. Een succesvolle revolutie in Chili zou de deuren open gezet hebben voor een socialistische revolutie op heel het continent.

    Het was niet alleen een kwestie van numerieke kracht van de arbeidersklasse, ook het politiek bewustzijn en het vertrouwen van het proletariaat groeide. Het duwde het revolutionaire proces verder en verder en won hierbij de steun van belangrijke delen van de middenklasse en de plattelandsbevolking voor haar strijd. Hier tegenover stond de "progressieve" burgerij die zelf in de tanks van het leger zou klimmen om de opstand met het bloed van de arbeiders te beëindigen.

    Plannen voor toekomstige strijd

    De heersende klasse gebruikte de drie jaar na de verkiezing van Allende om haar eigen krachten te verenigen en klaar te stomen voor de reactie. De UP-leiding probeerde in die periode de heersende klasse en haar vertegenwoordigers in de legerleiding enkel wat te bedaren.

    De UP had dan wel de presidentsverkiezingen gewonnen, maar het had geen meerderheid: niet in het congres en niet in de senaat. Tegelijk hadden de oppositiepartijen geen twee derde meerderheid om de president af te zetten. Allende ging akkoord met een constitutioneel pact met de PDC. Een beperkt deel van de heersende klasse dacht onmiddellijk aan een militaire coup om te verhinderen dat Allende president zou worden, maar dat plan ging niet door. De meerderheid van de heersende klasse vreesde dat een onmiddellijke staatsgreep een revolutionaire explosie met zich zou meebrengen en besliste om af te wachten.

    In plaats van een constitutioneel pact te sluiten, had de UP-leiding een beroep moeten doen op de massa’s om een mandaat af te dwingen over de hoofden van congres en senaat heen. Er zouden nieuwe verkiezingen moeten uitgeroepen zijn voor één parlement, zoals beloofd in het UP-programma. Dit moest gekoppeld worden aan een oproep aan de arbeiders om het UP-programma uit te voeren en de nodige stappen te zetten om het feodalisme en kapitalisme omver te werpen. Bij dit alles moesten arbeiders-, boeren- en soldatenraden opgericht worden over heel het land die dan de basis konden leggen voor een nieuwe arbeidersdemocratie die de economie kon nationaliseren en democratisch plannen. De massa’s moesten bewapend worden tegen de dreiging van reactie – de gewapende gansters van de extreem-rechtse Patricia y Liberdad hadden reeds aanvallen uitgevoerd op het secretariaat van de vakbond en op de kantoren van linkse partijen – om een relatief vreedzame overname van de macht mogelijk te maken en de verdedigers van het kapitalisme hulpeloos achter te laten.

    De revolutie zette enorme stappen vooruit, vooral dankzij initiatieven van de massa’s zelf. Tegen eind 1971 waren er reeds meer dan 2.000 landbezettingen. Een meerderheid van die bezettingen was in de provincie Cautin waar de inheemse Mapuche-bevolking van de gelegenheid gebruik maakte om haar land terug te eisen. Allende gebruikte zijn presidentiële macht om de sleutelsectoren van de economie te nationaliseren: kool-, ijzer- en nitraatmijnen, textielindustrie, de VS-multinational ITT en in juli 1971 ook de Chileense kopermijnen die tot dan eigendom waren van de VS-bedrijven Anaconda en Kennecott. Op dat ogenblik was koper verantwoordelijk voor 80% van de Chileense export. De nationalisatie van deze multinationals bracht het imperialisme enkele rake klappen toe en kreeg steun in Chili en de rest van Latijns-Amerika. Het maakte het monster in Washington, dat de klap had gevoeld, razend.

    Deze maatregelen gingen samen met een verhoging van de lonen en pensioenen, een massaal onderwijsprogramma en een bevriezing van de huurprijzen. Voor het eerst werd er gratis schoolmelk verdeeld. Deze maatregelen kregen massaal veel steun, niet alleen onder de arbeidersklasse, maar ook bij de steeds meer geradicaliseerde middenklasse. Het Symfonisch Orkest van Santiago toerde rond in de sloppenwijken, de ‘plobaciones’, en gaf gratis concerten voor de armen.

    Vijf maanden nadat Allende president werd, won de UP de algemene verkiezingen met 51% van de stemmen. De steun voor de UP nam dus toe. Intussen ging de fragmentatie van de PDC verder. In juni 1971 sloot de PDC-leiding in Valpariso een pact met de PN voor de plaatselijke verkiezingen en won die verkiezingen. Maar het resultaat was wel dat 20% van de PDC-jongeren en 13% van de leden opstapten en de Izquierda Christiana (Christelijk Links) oprichtten. Elke ‘populistische’ camouflage van de PDC was nu verdwenen en toch probeerde de UP-leiding een akkoord te vormen met de reactionaire PDC-leiding.

    De reactie begon naar voor te komen. Dit was gedeeltelijk een gevolg van de economische gevolgen van sabotage door de kapitalistische klasse en het imperialisme. Na de overwinning van Allende was er een vlucht van buitenlands kapitaal. Buitenlandse investeringen werden tegengehouden en bedrijven zoals ITT sloegen terug met embargo’s. Er kwamen tekorten aan zowel luxeproducten als basismiddelen. Ondanks de nationalisatie van de sleutelsectoren van de economie was er geen gecentraliseerd plan van productie en de kapitalistische economie overheerste nog steeds.

    De economische crisis, de inflatie en de algemene sociale instabiliteit maakten uiteindelijk dat delen van de middenklasse op zoek gingen naar een alternatief. De UP en links, die gebonden waren aan de kapitalistische economie, leken niet in staat om hun problemen op te lossen. Sommigen richtten zich tot de rechtse partijen en daarna tot het leger om een einde te maken aan de instabiliteit. Dit had alleen kunnen voorkomen worden als de revolutie tot een goed einde was gebracht en het kapitalisme omvergeworpen was.

    Reactie slaat toe, arbeiders vechten terug

    Tijdens de tweede helft van 1972 kwam het eerste grote offensief van de contra-revolutie. De burgerij roep in augustus een nationale handelsstaking uit, gevolgd door een boycot van truckersbazen.

    De UP reageerde met een oproep voor een betoging om de verjaardag van de overwinning van Allende te vieren. Het werd de grootste betoging ooit in Chili met meer dan een miljoen deelnemers. De slogans en liederen op de betoging vormden een weerspiegeling van het groeiende bewustzijn. Terwijl ze langs het presidentieel paleis La Moneda betoogden, riepen ze: "Allende, Allende, el pueblo te defiende" (Allende, Allende, het volk zal je verdedigen); "Allende, Allende, cierre el congresso" (Allende, Allende, sluit het congres); "Poder popular, poder popular" (het volk aan de macht).

    In dit stadium duwde elk reactionair offensief de arbeidersklasse meer in de revolutionaire richting. De arbeiders namen alle mogelijke stappen om tegen de reactie in te gaan. Fabrieken en kantoren werden bezet en de eigenaars en directeurs buiten gegooid. De arbeiders hielden de bedrijven zelf draaiende. Bovendien hadden de slogans op de betoging getoond dat de arbeiders bereid waren verder te gaan dan de grenzen van de parlementaire instellingen en de UP-leiding. "Poder Popular" kreeg een specifieke betekenis. Arbeiders en andere uitgebuitenen waren in 1972 begonnen met het opzetten van eigen organisaties: Los Cordones Industriales, verkozen arbeiderscomités, die het potentieel hadden om een alternatief te vormen op de instellingen van de kapitalistische staat. Het eerste comité dat opgezet werd, was in de industriële zone van Santiago Cerrilos waar 250 fabrieken en 46.000 arbeiders waren. Nabij het plattelandsdistrict Maipu werden 45 boerenleiders opgepakt omdat 150 boerderijen bezet hadden en het terugdraaien van de nationalisatie eisten. In Cerrilos werd gestaakt en werd een voedselbedrijf bezet door de arbeiders. Ze eisten de nationalisatie van het bedrijf.

    De politie werd ingezet om tegen een gezamenlijke betoging van arbeiders en boeren te provoceren. De betogers verwierpen het verderzetten van de ‘klassenjustitie en haar zogenaamde regering van het volk’. Het eerste Industriële Cordon was geboren. Afgevaardigden werden verkozen door de arbeiders van alle fabrieken in de buurt. Het Cordon was ontstaan uit de strijd van de arbeiders, maar nam al snel een programma aan dat veel verder ging dan de onmiddellijke strijd en veel revolutionairder was dan eender welk programma van de linkse partijen op dat ogenblik.

    Het verklaarde onder andere de steun aan de regering van Allende ‘in zoverre deze opkomt voor de strijd en mobilisatie van de arbeiders’. Het Cordon eiste de onteigening van alle bedrijven die meer dan 14 miljoen escudo’s in kapitaal hadden; arbeiderscontrole op de volledige productie en de industrie, mijnen en boerderijen door middel van raden van afgevaardigden; de permanente afzetbaarheid van alle afgevaardigden; het oprichten van een volksvergadering in plaats van een burgerlijk parlement.

    Er werden Cordons opgezet in de voornaamste industriële wijken rond Santiago om de boycot van de truckersbazen te breken en de productie draaiende te houden ondanks de sabotage door het patronaat. Er werden ook Cordons opgezet in belangrijke steden als Conception, Valpariso en Puerto Monte. In Santiago werden de district-cordons zelfs aan elkaar gekoppeld over de gehele stad om samen het "Provinciaal Coördinatie-bestuur van de Provincie Santiago" te vormen. In de sloppenwijken waren er reeds verschillende JAP’s opgericht (Comités voor de bevoorrading van de bevolking). Deze namen de voedseldistributie voor hun rekening en controleerden zelfs de prijzen. Ze zorgden ervoor dat het voedsel eerlijk verdeeld werd onder de armen.

    Zowel de Cordons als de JAP’s werden strijdcomités georganiseerd door de massa’s zelf, buiten de officiële structuren van de vakbond, en ze slaagden erin verder te ontwikkelen omdat de CUT (de belangrijkste vakbondsfederatie) de strijd niet vooruit hielp. De CUT, die ongeveer 800.000 van de 3 miljoen Chileense arbeiders organiseerde, stond onder controle van de PCCh, maar zowel de PDC als de PSCh hadden er een belangrijke invloed. De PCCh was oorspronkelijk tegen de vorming van strijdcomités omdat het inzag dat deze een concurrentie zouden kunnen bieden voor de CUT en zelfs voor de eigen partij.

    Leden van de PSCh en de MIR riepen op tot actieve deelname aan de Cordons. Maar geen enkele deelnemende politieke groepering had een strategie om de Cordons te versterken als alternatief op het steeds zwakkere beleid van de regering. De leiding van de MIR nam een sceptische houding aan over het potentieel van deze embryonale sovjets.

    Los cordones industriales en dubbelmacht

    De Cordons en de JAP’s vormden een belangrijk element in de dubbelmacht van het revolutionaire proces – een situatie waarin de arbeidersklasse geconfronteerd wordt met de heersende klasse en ertoe komt om de controle over de maatschappij over te nemen, maar waarbij de heersende klasse en haar staatsapparaat nog niet gebroken zijn. Zo’n situatie kan niet blijven standhouden: de ene klasse of de andere moet als overwinnaar naar voor komen. Hoe kon de situatie in het voordeel van de arbeiders kantelen? De cordons kwamen tot stand bij de eerste tekenen van het offensief van de reactie, maar dreigden te verdwijnen zodra de onmiddellijke dreiging wegviel. Ze moesten zich op een stevigere basis organiseren, zowel regionaal als nationaal en zichzelf naar voor brengen als alternatief op het burgerlijke parlement. Ze moesten bovendien een programma naar voor brengen dat de basis zou leggen voor de democratische planning van de productie door de arbeidersklasse en andere uitgebuite lagen van de bevolking. Het was ook nodig om zich te organiseren binnen de gewapende troepen door comités van soldaten, mariniers,… op te zetten met de bedoeling de kapitalistische machine op te splitsen volgens klassenlijnen.

    In Conception, de belangrijkste industriestad in het zuiden van Chili, werd een volksvergadering opgezet die het ordewoord lanceerde van het oprichten van ‘commandos comunales’ die de JAP’s, cordons en andere organisaties van de ‘Poder Popular’ zouden moeten samenbrengen. Dit initiatief werd fel bekampt door de leiding van de PCCh, Allende en het centraal comité van de PSCh. Die kritiek zorgde ervoor dat de oproep vanuit Conception niet overal aanvaard en overgenomen werd. Desondanks werden zo’n 100-tal volksvergaderingen opgezet, waarvan een 20-tal in Santiago.

    Hoe reageerde de regering op deze massabewegingen en het groeiende bewustzijn van de arbeidersklasse? In januari 1973 vaardigden de minister van economie, Orlando Millas van de PCCh, en de minister van binnenlandse zaken, generaal Prats (één van de drie generaals in de regering), een wet uit die 123 fabrieken die overgenomen waren door de arbeiders terug in handen bracht van de vorige eigenaars! De cordons reageerden hierop met een betoging van 30.000 arbeiders die “de macht aan de arbeiders” als centrale eis naar voor brachten. Dit verbijsterende initiatief en de energie waarmee de arbeiders naar buiten kwamen duwde de revolutie vooruit, maar er waren beperkingen. Er was nood aan een revolutionaire partij met een duidelijk programma en correcte tactieken om deze energie te kunnen richten en de revolutie tot een goed einde te brengen door komaf te maken met het kapitalisme en haar staatsapparaat. Maar zo’n partij bestond er niet in Chili.

    Moest er wel zo’n partij geweest zijn, zoude revolutie tot een goed einde kunnen gebracht zijn en zou dit mogelijks uitbreiding gevonden hebben in heel Latijns-Amerika en zelfs ver daarbuiten. Zelfs de verkiezing van de UP-regering en haar ‘marxistische’ president en het revolutionaire proces dat zich ontwikkelde onder de arbeidersklasse, hadden een enorm effect op de massa’s in Latijns-Amerika en Europa. Deze gebeurtenissen vielen bovendien samen met de groeiende strijd tegen de dictatuur van Franco in Spanje.

    Het uitbreiden van de revolutie naar één van de andere Latijns-Amerikaanse landen, gekoppeld aan een oproep tot steun aan de arbeiders in de VS, zou de mogelijkheid van een imperialistische interventie vanuit de VS erg moeilijk gemaakt hebben. Maar dit hield natuurlijk in dat er bewust zou gewerkt zijn aan een internationaal programma van revolutie. De PSCh had zich tot doel gesteld om een Socialistische Federatie van Zuid-Amerika uite bouwen. Maar de leiding gebruikte het voorbeeld van de stalinistische bureaucratische methoden van de Komintern in de tweede helft van de jaren ’20 en de jaren ’30 als excuus om geen revolutionaire wereldpartij uit te bouwen, iets wat nochtans noodzakelijk was om het doel van een socialistische federatie van Zuid-Amerika te bereiken.

    De staatsgreep van 1973 kwam voor de revolutionaire bewegingen die in de twee daaropvolgende jaren zouden ontwikkelen in Griekenland en Portugal. Een overwinning in Chili zou de deur geopend hebben voor een verandering in de internationale situatie ten voordele van de arbeidersklasse.

    Eén van de gevolgen van het ontbreken van een revolutionaire partij met een duidelijk programma en tactieken was dat de Cordons begonnen te stuntelen. Ze hadden geen inzicht op de rol die ze konden spelen. Dit leidde ertoe dat ze begonnen samen te vergaderen met lokale afdelingen van de CUT. De PCCh veranderde van koers en begon mee te werken met de Cordons, met als doel het wegnemen van de revolutionaire rol die de Cordons konden spelen en hen in te lijven bij het CUT-apparaat. <p< De verkiezing van Allende had bij alle linkse partijen tot een scherpe toename van het lidmaatschap geleid. Tienduizenden sloten aan bij de PCCh, de PSCh en de MIR. Sommige van de meest linkse mensen waren terug te vinden bij de PSCh en de MIR. De PSCh had al bij haar oprichting in 1933 verklaard een marxistische partij te zijn en was gedeeltelijk ontstaan in de strijd tegen de stalinistische politiek en bureaucratische methoden van de PCCh en de Communistische Internationale. Tijdens het partijcongres van 1967 werd een scherpe bocht naar links genomen en werd volgende verklaring gestemd: “De Socialistische Partij, als marxistisch-leninistische organisatie, verklaart dat het het strategisch doel is van deze generatie om een revolutionaire staat op te richten die Chili zal bevrijden van de afhankelijkheid en culturele achterstand, om de uitbouw van het socialisme aan te vatten (…) Revolutionair geweld zal onvermijdelijk zijn wegens het repressieve en gewapende karakter van de staat. Het is de enige weg om de politieke en economische macht in handen te krijgen (…) Alleen door de vernietiging van het bureaucratische en militaire apparaat van de burgerlijke klasse kan de socialistische revolutie geconsolideerd worden.”

    Deze duidelijke verklaringen waren een weerspiegeling van de streefdoelen van de basismilitanten en sympathisanten die uitkeken naar een revolutionair marxistisch programma. Maar woorden zijn niet genoeg. Om die doelstellingen in de realiteit om te zetten is er nood aan een duidelijk programma en aan revolutionaire acties. De linkervleugel in de leiding van de PSCh gaf de basis wel mondelinge steun voor revolutionaire ideeën, maar zette die woorden niet om in een programma of in daden. Ze hadden alle kenmerken van ‘centrisme’: het gebruiken van revolutionaire en marxistische termen, maar naar buiten uit werken met een erg vaag programma. In de praktijk verschilden ze op beslissende ogenblikken in geen enkel opzicht van reformisten.

    De fundamentele zwakte van de PSCh werd reeds aangetoond vóór de verkiezing van Allende in 1970. Allende was binnen de PSCh een centrum-rechtse figuur. Hij werd voorgesteld als presidentskandidaat van de PSCh met 12 stemmen voor en 13 onthoudingen op het Centraal Comité. De linkervleugel bracht geen alternatieve kandidaat naar voor. Toen de volksvergadering van Conception oproep tot het vormen van lokale ‘commandos comunales’, werd dit ook door de centristische vleugel en haar leiders, zoals Altimirano, afgekeurd. In feite werd zo de politieke lijn van Allende en de PCCh versterkt, een politieke lijn die het afremmen van het revolutionaire proces betekende.

    Allende bewapent de arbeiders niet

    Toen de UP aan de macht kwam circuleerden er al vlug geruchten van een staatsgreep. Maar met uitzondering van een aantal arbeiders en jongeren die wapens hadden kunnen bemachtigen, waren er geen concrete plannen of voorbereidingen om arbeidersmilities op te zetten. Dit alles ondanks het feit dat de PSCh over een gewapende vleugel beschikte. Het was nochtans noodzakelijk dat er zouden milities opgericht worden, bvb vanuit de Cordons. Een aantal arbeiders en jongeren hadden wapens gehad, maar raakten deze kwijt toen de regering instemde met huiszoekingen en razzia’s door het leger en de politie in de fabrieken en wijken. Allende had een enorme wapenvoorraad, maar de wapens werden nooit verdeeld onder de arbeiders.

    De leiding slaagde er niet in om afdelingen op te zetten van revolutionaire soldaten, mariniers en luchtmachtpersoneel. En dat ondanks het feit dat veel lagere militairen openstonden voor revolutionaire ideeën. De PSCh en de MIR begonnen met een campagne naar deze lagen in 1973, enkele maanden voor de staatsgreep, maar dit kwam te laat en was te beperkt. De MIR organiseerde de meeste radicale jongeren in Chili. Maar onder invloed van de ideeën van Che Guevara, ontwikkelde de MIR het idee van stadsguerrilla. De MIR organiseerde naast studenten vooral de verarmde lagen van de sloppenwijken en niet zozeer de arbeiders. Hun sceptische houding tegenover de Cordons weerspiegelde het gebrek aan vertrouwen en begrip van de rol van de arbeiders en massabewegingen in een revolutionair proces. Dit vond een uitdrukking in de beslissing om ondergronds te werken na de tweede mislukte staatsgreep op 29 juni 1973. Het is inderdaad nodig voor een revolutionaire partij om in zo’n omstandigheden maatregelen te nemen om de leiding en de leden te beschermen, maar de beslissing van de MIR om ondergronds te werken, was vooraal een onderdeel van de voorbereiding om een stadsguerrilla te organiseren na een staatsgreep.

    Allende, aangemoedigd door de PCCh, bleef vertrouwen op de loyauteit van de legerleiding. In 1972 en 1973 bracht hij drie legerleiders in de regering. Onder hen ook generaal Augusto Pinochet. Allende dacht verkeerdelijk dat hij op deze wijze de kapitalistische staatsmachine onder controle zou kunnen houden. Terwijl er openlijk gesproken werd over een staatsgreep, beperkte de reactie van de PCCh zich tot een petitie met de slogan ‘Neen aan een burgeroorlog’.

    De kapitalistische klasse was de verschillende opties aan het onderzoeken om de regering ten val te brengen. Sommigen keken uit naar een ‘golpe blanco’ (witte staatsgreep). In maart 1973 waren er verkiezingen voor het Congres en de oppositie hoopte een meerderheid te verkrijgen om Allende vervolgens te laten arresteren of hem af te zetten via een referendum. De verkiezingen vonden plaats tegen een achtergrond van economische chaos en de hele staat, media en gerecht voerden openlijke campagne voor de rechtse partijen. Die hadden 67% van de stemmen nodig om twee derden van de zetels te halen om Allende te kunnen afzetten. Ondanks alle inspanningen kwamen ze uit op 54% terwijl de UP 43,4% haalde – een beter resultaat dan dat van Allende toen die verkozen werd als president.

    De burgerij was er nu volledig van overtuigd dat ze geen andere keuze had dan het doorvoeren van een militaire staatsgreep. De dreiging hiervan was reeds duidelijk na de mislukte staatgreep in juni 1973. Die werd gestopt toen delen van het leger het te vroeg vonden om de macht te grijpen. Honderdduizenden mensen betoogden om de UP te steunen. Na een oproep van de CUT werden in heel het land opnieuw fabrieken en kantoren bezet. De arbeiders betoogden en riepen slogans als: “Allende, Allende, El Pueblo te defiende’, maar ook ‘El pueblo armado, jamas seras aplastado’ (de gewapende bevolking zal nooit verslagen worden).

    De militairen wachtten enkele maanden af alvorens hun uiteindelijke slag te slaan. De generaals wilden zeker zijn dat er geen verdeeldheid zou bestaan in het leger. Daarom maakten ze gebruik van de periode na juni om systematisch aanhangers van het regime te verwijderen uit het leger. De samenzweerders waren zich aan het voorbereiden om in Valpariso de staatsgreep te lanceren met de marinebasis als uitvalsbasis. Het plan werd ontdekt door enkele matrozen, die een gedetailleerd plan uitwerkten om ervoor te zorgen dat die plannen zouden gedwarsboomd worden. Allende bestrafte hen om de hogere militaire leiders niet te provoceren! Meer dan 100 mariniers werden opgepakt omwille van subversieve activiteiten! In Conception werd een hele militaire school uitgeschakeld omdat de leerlingen verdacht werden van sympathie voor de MIR.

    Op 11 september 1973 sloegen de militairen toe met een genadeloze efficiëntie. Allende kon nog net een laatste toespraak houden voor hij heldhaftig stierf in het presidentieel paleis. Veel arbeiders kwamen om bij de verdediging van de fabrieken tegen militaire aanvallen.

    De gevechten in Santiago duurden ongeveer een week en duizenden arbeiders werden afgevoerd naar het nationale voetbalstadion en daarna naar concentratiekampen. Onder hen ook de populaire zanger Victor Jara die tot in het stadion bleef oproepen om verzetsliederen te zingen. Hij werd het zwijgen opgelegd toen eerst zijn vingers en zijn rug gebroken werden en hij daarna geëxecuteerd werd. De ijzeren hiel van de Junta ging genadeloos verder met het breken van het verzet van de massa’s, die tot op vandaag nog niet hersteld zijn van deze enorme nederlaag. De nederlaag van de Chileense massa’s in 1973 leidde tot massaal protest en stakingen in heel de wereld. Dokwerkers in Europa en Australië weigerden Chileense producten te lossen, Britse zeelui boycotten Chileense havens,…

    De erfenis van deze nederlaag is vandaag nog steeds aanwezig. Augusto Pinochet benoemde zichzelf tot senator voor het leven. Maar de nederlaag zal niet zinloos geweest zijn indien de revolutionairen leren uit de fouten van de arbeidersleiding tussen 1970 en 1973. Dezelfde taken en uitdagingen zullen zich opnieuw stellen voor de Chileense arbeiders en de internationale arbeidersbeweging.

  • 50 jaar geleden: de Cubaanse revolutie

    In 1959 verdreef een massale beweging de Cubaanse dictator Batista. Dit vormde het begin van een andere koers voor Cuba die de leiders in de armen van de Sovjetunie duwde. 50 jaar later blijft de erfenis van Fidel Castro en Che Guevara overeind als een symbool van strijd tegen het imperialisme en het kapitalisme. We publiceren hierbij een dossier dat eerst in het Engels verscheen in 1978 als onderdeel van een brochure over Cuba.

    Dossier door Peter Taaffe (1978)

    [box type=”shadow” align=”alignright” width=”100″]

    > In dit artikel vind je meer info over de gebeurtenissen van 1959 en de aanloop naar de Cubaanse revolutie
    [/box]

    De Cubaanse revolutie

    De gebeurtenissen in Afrika en de Caraïben hebben Cuba opnieuw op de wereldkaart gezet. Het VS-imperialisme had druk gezet op Zuid-Afrika om Angola binnen te vallen in een poging om de revolutie neer te slagen, maar die poging botste op de steun van Cubaanse troepen en materieel voor de MPLA. Dat heeft de oorlog in het voordeel van de MPLA doen uitdraaien wat heeft geleid tot het einde van het grootgrondbezit en het kapitalisme in Angola.

    Tegelijk werd Cuba een aantrekkingskracht voor landen in de Caraïben als Jamaica en Guyana die hard waren getroffen door de wereldwijde crisis van 1974-75. Voor de Latijns-Amerikaanse massa’s is Cuba een toonbeeld voor vooruitgang en rust tegen de militaire dictaturen, de honger en de miserie die zij kennen in landen als Argentinië of Chili.

    In de ontwikkelde kapitalistische landen kunnen de charismatische figuren van de Cubaanse revolutie, zoals Fidel Castro of de vermoorde Che Guevara, op heel wat steun rekenen onder die lagen die uitkijken naar een alternatief op het kapitalisme en zich niet aangetrokken voelen tot grijze figuren als Breznjev of Kosygin. Zelfs Arthur Scargill stelde recent in een televisieprogramma dat Cuba het model van samenleving was waar hij voor opkomt.

    Kan Cuba een richting aangeven voor de arbeiders en boeren in achtergebleven landen of de arbeidersbeweging in de ontwikkelde kapitalistische wereld? Wat is het karakter van het Cubaanse regime? Die vragen kunnen enkel worden beantwoord als we van dichterbij kijken naar de oorzaken en ontwikkeling van de Cubaanse revolutie.

    Voor de revolutie was Cuba een paradijs voor de rijken, de speeltuin voor de Amerikaanse toeristen maar tegelijk een nachtmerrie voor de arbeiders en boeren. In 1950-54 was het gemiddelde inkomen per persoon in Delaware, de rijkste staat van de VS, 2.279 dollar per jaar. In Cuba was dat slechts 312 dollar, of 6 dollar per week. Zelfs in Mississippi, de armste staat van de VS, bedroeg dit 829 dollar. 54% van de plattelandsbevolking had geen toilet of sanitaire voorzieningen. Malaria, tuberculose en syfilis waren breed verspreid. 25% van de bevolking was analfabeet en de werkloosheidscijfers gingen in dezelfde richting: één of vier had geen werk. In de jaren 1950 ging een kleiner percentage van de kinderen naar school dan in de jaren 1920. Toch telde Havana in 1954 meer Cadillacs dan gelijk welke andere stad ter wereld.

    De grond was in handen van een kleine groep en was ondergebracht in grote latifundia. 114 boeren, minder dan 0,1% van het totale aantal, hadden 20,1% van het land in hun bezit. 8% van de boeren waren goed voor 71,1% van de grond. Aan de andere kant moesten 39% van de boeren het doen met kleine stukjes grond, samen goed voor slechts 3,3% van de grond.

    Imperialistische dominantie

    De Cubaanse economie werd gedomineerd door de grote Amerikaanse monopolies. Het aandeel van de Amerikaanse bedrijven in de telefonie en elektriciteit bedroeg 90%, in de openbare diensten 50% en in de suikerindustrie 40%. Cuba was verbonden aan de Amerikaanse economie en concentreerde zich op de teelt van graan en suiker voor de Amerikaanse markt. De belangrijkste suikerexport ging naar de VS dat een jaarlijks vast quota bepaalde alsook de prijs hiervoor.

    De kers op de taart van dit systeem was de dictatuur van de gangster Batista. Er werd geschat dat er tussen zijn tweede machtsgreep in 1953 en zijn omverwerping in 1959 tot 20.000 mensen het leven lieten na repressieve tussenkomsten van het leger of bij martelingen.

    Cuba was in de jaren 1950 niet in staat geweest om de taken van de kapitalistische democratische revolutie door te voeren om het land te verdelen onder de boeren, de ijzeren greep van de buitenlandse economische en politieke dominantie te doorbreken en een moderne industriële ontwikkeling te kennen. Zoals Leon Trotski dat met zijn theorie van de permanente revolutie reeds voorzag, bleek uit de ervaring van de Russische revolutie dat enkel de arbeidersklasse in achtergebleven landen in staat is om leiding te geven aan het realiseren van deze taken. Eens de Russische arbeidersklasse aan de macht was gekomen en de kapitalistische democratische revolutie doorvoerde, ging deze arbeidersklasse meteen over tot haar socialistische taken: de nationalisatie van de sleutelsectoren van de economie. Dit vormde het begin voor de internationale socialistische revolutie.

    “Progressief”

    De Cubaanse communistische partij ging in tegen die ervaring en methode van Lenin en de Bolsjewieken. Zoals de meeste communistische partijen in Latijns-Amerika stond de Cubaanse CP voor een alliantie met de zogenaamde “progressieve nationale burgerij” als bondgenoot in het vervolledigen van de “anti-imperialistische patriottische en democratische revolutie.” De Cubaanse kapitalisten investeerden in grond en de grootgrondbezitters in de industrie. Er kon geen ernstige landhervorming worden doorgevoerd met de steun van de Cubaanse kapitalisten. Zij waren ook niet in staat om een strijd tegen het VS-imperialisme te leiden aangezien ze van dat imperialisme afhankelijk waren om zich te verdedigen tegen de Cubaanse massa’s. De zoektocht naar de haast mythische “progressieve nationale kapitalisten” zorgde ervoor dat de Cubaanse Communistische Partij zelfs overging tot steun aan Batista toen hij de macht greep in 1933.

    Aanvankelijk had partijleider Blad Roca Batista veroordeeld als “een nationale verrader in dienst van de imperialisten.” Maar in 1938 kwam het Centraal Comité tot de ontdekking dat Batista “niet langer de leidinggevende figuur van het reactionaire kamp” bleek te zijn. Die magische transformatie werd ontdekt omdat Batista een aantal “democratische” referenties kreeg toegekend door niemand minder dan de Amerikaanse president Roosevelt. De bescheiden afkomst van “sergeant Batista” was een extra element om de zegen te krijgen van de CP-leiders. Batista bedankte de partij door deze te legaliseren en zelfs twee ministers van de CP in zijn regering op te nemen. Blas Roca, die later in een regering onder Castro zou zetelen, verscheen op hetzelfde balkon als Batista in 1942 om aangemoedigd te worden door de Cubaanse massa’s. Ondanks deze steun werd Batista in 1944 toch van de macht verdreven. Fidel Castro aan de andere kant werd door de CP in 1947 nog omschreven als een “gangster”. Zelfs toen de CP later haar houding tegenover Castro moest wijzigen, bleef de partij twijfelen over de mogelijkheid om Batista omver te werpen met een guerrillastrijd. In november 1958 riep de partij nog op tot een “democratische coalitieregering.”

    De tweede staatsgreep van Batista in 1952 leidde tot heel wat verzet in Cuba, zeker onder de studenten en intellectuelen zoals Fidel Castro en zijn broer Raúl. Met 120 aanhangers gingen ze op 26 juli 1953 over tot een aanval op de barakken van Moncada. Dat leidde tot een nederlaag. Castro werd gevangen genomen en vrijgelaten op voorwaarde dat hij het land verliet. Hij trok naar Mexico om een guerrillakracht op te bouwen waarmee hij voet op Cubaanse grond zette in 1956.

    Er volgde een heldhaftige strijd die drie jaar duurde. De guerrillastrijd kreeg de steun van de arme boeren en leidde tot een nederlaag voor de numeriek superieure krachten van Batista. Een deel van de soldaten van Batista en zelfs van de officiers liepen over naar het kamp van de guerrilla.

    Harmonie

    In 1961 verklaarde Castro, die intussen in een strijd op leven of dood met het VS-imperialisme was terecht gekomen, dat hij “in zijn hart altijd een marxist-leninist was geweest”. KS Karol merkte in zijn boek “Guerrilla’s aan de macht” ironisch op: “Een aantal van zijn kameraden die nog minder aanspraak op dat label konden maken, waren steeds marxisten geweest zonder dit te weten. Anderen waren nooit anti-communistisch geweest en konden makkelijker worden omgevormd.”
    De realiteit is dat Castro tot op dat ogenblik geen communist was, maar een radicale democraat uit de middenklasse wiens ideaal dat van het democratisch kapitalistische Amerika was. In een interview met de Amerikaanse journalist Herbert Matthews verklaarde Castro tijdens de strijd tegen Batista: “Ik kan je verzekeren dat wij geen negatieve houding hebben tegenover de Verenigde Staten en het Amerikaanse volk. Wij strijden voor een democratisch Cuba en het einde van de dictatuur.” (New York Times, 24 februari 1957)

    In een document van Castro’s beweging – de 26 Juli Beweging ) werd in 1956 nog geschreven dat de beweging aanhanger was van de filosofie van Jefferson en formules van Lincoln. Er werd gesteld dat de beweging wilde komen tot een vorm van “solidariteit en harmonie tussen kapitaal en arbeid om de productiviteit te vergroten.”

    Zelfs nadat Batista van de macht was verdreven, verklaarde Castro op 6 maart 1959 aan de Bankiersvereniging dat hij met hen wilde samenwerking. Volgens het Amerikaanse “News and World Report” voegde hij er aan toe dat hij geen enkele intentie had om tot nationaliseringen over te gaan. Was dat misschien een poging om de grootgrondbezitters en kapitalisten te misleiden? We denken het niet. Castro en zijn aanhangers vertrokken in hun strijd niet van een duidelijk socialistisch programma en perspectieven zoals Lenin en de Bolsjewieken dit deden in Rusland.

    Lenin baseerde zich op de arbeidersklasse. Hij voorzag dat de arbeiders leiding zouden geven aan de boeren in de strijd tegen het tsarisme. Castro en Guevara baseerden zich op de boeren en de plattelandsbevolking. De arbeidersklasse verscheen pas op het toneel met een algemene staking in Havana op een ogenblik dat de guerrilla reeds een overwinning had geboekt en Batista vluchtte voor zijn leven. De dominante rol van de Russische arbeidersklasse met het bewuste beheer en controle van de staat en de industrie door middel van raden van arbeiders en boeren – de meest democratische instellingen ooit – leidde tot een machtige beweging van de arbeidersklasse in heel de wereld om de Russische broeders te ondersteunen. De arbeiders in diverse landen probeerden de Russische Revolutie in eigen land over te doen.

    Impasse

    Het feit dat Castro aan de macht kwam op basis van een voornamelijk landelijke beweging was bepalend voor het karakter van deze beweging. Het was een specifieke combinatie van omstandigheden die ertoe leidde dat Castro buiten het kader van een kapitalistische democratie moest treden en de onteigening van de grootgrondbezitters en kapitalisten moest toelaten.

    Er was enerzijds het bankroet van het Cubaanse kapitalisme dat geen uitweg kon aanbieden uit de impasse van de samenleving. Anderzijds was er een immense druk van de boeren en de arbeidersklasse. Met de nederlaag van Batista trokken de boeren naar het land om dit te bezetten. De arbeiders kwamen op straat om loonsverhogingen te eisen en de reïntegratie van die arbeiders die door het vorige regime waren afgedankt. In de lente van 1959 voerden 6000 arbeiders van Cuban Electric Company stiptheidsacties om een loonsverhoging van 20% te eisen. 600 arbeiders die in 1957-58 waren afgedankt begonnen een actie voor het presidentieel paleis. De massa’s waren bewapend en vormden een militie. Eisenhower, de vertegenwoordiger van het VS-imperialisme, raakte in paniek wegens de radicalisering van de Cubaanse massa’s. Hij zette druk op de regering en ging zelfs over tot chantage om hen tot volgzame positie te dwingen.

    Verzet

    De spanningen namen helemaal toe toen Rusland ruwe olie leverde aan Cuba als onderdeel van een handelsakkoord dat in januari 1960 tussen beide landen was ondertekend. In juni kondigden de drie grote oliebedrijven (Jersey Standard, Texaco en Shell) onder druk van de VS-regering aan dat ze geen Russische olie zouden toelaten op hun raffinaderijen. De Cubaanse regering kwam daarbij tussen om de olie toe te laten. De bedrijven weigerden hierop om olie vanuit Venezuela te leveren, waarop Cuba alle olie uit Rusland moest halen.

    De regering-Eisenhower sloeg terug in juli met de aankondiging dat de overblijvende 700.000 ton Cubaanse suiker die moest worden geleverd onder het handelsakkoord geschrapt werd. Er werd op gerekend dat dit het regime van Castro op de knieën zou krijgen. Rusland kwam onmiddellijk tussen en stemde ermee in om de 700.000 ton suiker over te nemen. Op 6 augustus werden het Cubaanse Telefoonbedrijf, Electric Company, de olieraffinaderijen en de suikerfabrieken allemaal genationaliseerd. In de vier daaropvolgende maanden was er een snelle ontwikkeling waarbij alle Cubaanse en Amerikaanse grote bedrijven werden overgenomen.

    In september werden de Cubaanse afdelingen van Amerikaanse bedrijven overgenomen. In oktober volgden de Cubaanse bedrijven en tegen eind 1960 was een einde gemaakt aan het kapitalisme in Cuba. Het VS-imperialisme beantwoordde dit met een volledig handelsembargo en nam voorbereidingen voor een militaire interventie om de Cubaanse revolutie neer te slaan.

    De druk van de massa’s, de zwakte van het Cubaanse kapitalisme en de misrekeningen en blunders van het Amerikaanse imperialisme duwden het regime van Castro in de richting van het onteigenen van de grootgrondbezitters en kapitalisten. In Cuba zagen we op een verwrongen manier een bevestiging van Trotski’s theorie van de permanente revolutie. De kapitalistische democratische revolutie kon slechts worden doorgevoerd door in te gaan tegen de kapitalisten in Cuba en op wereldvlak. Dat zorgde ervoor dat Castro zich op de massa’s moest baseren om de grote bedrijven te nationaliseren en een geplande economie te vestigen. Er was geen bewuste planning of een uitgewerkt perspectief zoals dit bij Lenin en Trotski in Rusland het geval was geweest. Moest aan Castro voor de revolutie de film van zijn verdere ontwikkeling zijn getoond, hij zou er zwaar tegen tekeer zijn gegaan!

    De sovjets met een democratische controle en beheer van de staat, samen met het bewustzijn van de massa’s over het feit dat het lot van de revolutie verbonden was met de overwinning van de wereldwijde revolutie, waren beslissende factoren in het ontwikkelen van revolutionaire bewegingen van de arbeiders in Europa na de Russische revolutie. De arbeiders zagen hoe hun eigen klasse aan de macht kon komen en steunden dit ondanks de leugens van hun eigen heersers over dit regime. De arbeiders steunden hun Russische broeders in de moeilijke jaren 1918 en 1919.

    Aardbeving

    De Cubaanse revolutie had ook het effect van een aardbeving, zeker in Latijns-Amerika. Maar omwille van de krachten die betrokken waren in de revolutie – hoofdzakelijk een boerenleger – en het ontbreken van een bewuste controle en beheer van de arbeidersklasse en de arme boeren, kon de Cubaanse revolutie niet hetzelfde effect hebben als de Russische revolutie. Er werd – bijna in het handbereik van het VS-imperialisme – een arbeidersstaat gevestigd, maar dit was een gedeformeerde arbeidersstaat waarbij de macht geconcentreerd was in de handen van een geprivilegieerde groep.

  • Zomerschool. Latijns-Amerika, een continent in opstand

    De strijd tussen de arbeiders en armen enerzijds en de kapitalisten en grote grondbezitters anderzijds, een strijd tussen revolutie en contrarevolutie, was een belangrijk thema in de discussie over Latijns-Amerika op onze Europese zomerschool eind juli. In dit verslag brengen we een samenvatting van de discussie.

    Verslag door Cian Prendiville

    De discussie werd ingeleid door Aron Amm van de Duitse afdeling, de afronding werd gedaan door Tony Saunois. Er kwamen heel wat thema’s, landen en strijdbewegingen aan bod in de discussie. Er werd ingegaan op de recente staatsgreep in Honduras, het revolutionaire proces in Bolivia en Venezuela, de potentieel explosieve situatie in Mexico en de ontwikkelingen in Brazilië.

    Latijns-Amerika: een voorbode van wat komt

    Aron stelde dat Latijns-Amerika steeds vooraan heeft gestaan in de internationale strijd tegen het kapitalisme. Het was sinds de jaren 1970 een testlaboratorium voor neoliberale ideeën. Het was ook het eerste continent met massale strijdbewegingen tegen het neoliberalisme en kapitalisme met een sterke opmars van socialistische opvattingen.

    Deze strijd zal scherper worden als gevolg van de internationale economische crisis. Aron stelde dat we vandaag slechts in de eerste fasen van de ergste depressie sinds de jaren 1930 zitten. Daarbij is Latijns-Amerika misschien nog niet zo hard geraakt als andere landen en regio’s. Dat komt deels omdat het continent een relatief kleinere financiële sector kent. De regio is anderzijds grotendeels afhankelijk van buitenlandse investeringen en die nemen fors af. Ook de export is sterk aan het afnemen. Dit is de basis voor stormachtige gebeurtenissen in de komende periode.

    Brazilië

    Brazilië is één van de Latijns-Amerikaanse landen die het hardste werd geraakt door de economische crisis. Aron stelde dat er een proces van desindustrialisering was in Brazilië met bedrijven die verhuisden naar China wat gepaard ging met massale afdankingen.

    Een belangrijk thema in de discussie ging over de politieke perspectieven. Dat is belangrijk met het oog op de presidentsverkiezingen van komend jaar. De grondwet verbiedt Lula om nog eens op te komen om zijn ambt te verlengen. Maar zijn partij, de Arbeiderspartij (PT), heeft geen andere kandidaat met een zelfde profiel en populariteit. In deze context kan het anti-PT gevoel sterker worden en ruimte bieden voor de nieuwe linkse partij P-SOL. De mogelijkheden daartoe worden beperkt door de pogingen van de leiding van de P-SOL om het programma van de partij af te zwakken. Sommigen stellen zelfs dat de partij “flexibel” moet zijn met betrekking tot een mogelijke coalitie met rechtse partijen.

    Het CWI in Brazilië is erg actief in de strijd tegen de rechtse bocht van de leiding van P-SOL. We werken samen met andere linkse oppositiegroepen in de partij. Er zijn vier belangrijke punten die door onze Braziliaanse kameraden naar voor worden gebracht: 1) de nood aan een socialistisch programma, 2) P-SOL moet zich baseren op strijd van de arbeiders en armen, 3) de nood aan echte interne democratie en 4) een verzet tegen iedere coalitie met burgerlijke partijen.

    Het principiële standpunt van onze Braziliaanse afdeling heeft geleid tot groei van onze organisatie. Recent was er een fusie met een andere groep waarbij een nieuwe formatie werd opgezet: “Vrijheid, socialisme en revolutie”.

    Venezuela en Bolivië op een keerpunt

    De scherpste strijd tussen revolutie en contrarevolutie zien we momenteel ongetwijfeld in Venezuela en Bolivië. Er is daar een sterke politisering en discussie over socialisme. Dit proces is al enkele jaren bezig. De links-populistische regimes van Chavez en Morales hebben een aantal maatregelen genomen voor de armen en ze spreken vaak over socialisme. Dat is een belangrijk aspect in het proces van politisering.

    Er is tegelijk echter een toename van de bureaucratisering van de staat en van corruptie in deze landen. Dat leidt samen met het trage ritme van de hervormingen tot een groeiend ongeduld onder bredere lagen. Nu bovendien het geld van de hoge olieprijzen deels dreigt op te drogen, kan dit de hervormingen onder druk zetten.

    In zowel Venezuela als Bolivië is de rechterzijde zich aan het hergroeperen. In Venezuela toonden de nederlaag van het referendum van Chavez en de slechte score van zijn partij bij de lokale verkiezingen vorig jaar aan dat de contrarevolutie het initiatief kan nemen als het revolutionaire proces niet wordt verder gezet. In Bolivië waren er in september pogingen tot een rechtse staatsgreep in Santa Cruz. Dat toont het gevaar voor de arbeiders en armen.

    In Venezuela en Bolivië moeten de arbeiders de strijd aangaan om de revolutie vooruit te stuwen. De macht van het kapitalistische staatsapparaat moet worden beëindigd, de arbeiders en armen moeten de democratische controle en beheer over de economie in handen nemen om echte arbeidersdemocratie en socialisme te vestigen.

    Honduras

    De staatsgreep van 5 juli in Honduras is een waarschuwing voor de revolutie in Venezuela en Bolivië. President Zelaya werd in 2005 verkozen voor de centrum-rechtse Liberale Partij. Eens hij aan de macht was, kwam hij onder druk van de arbeiders en kleine boeren en moest hij toegevingen doen. Zo werd het minimumloon met 60% opgetrokken. De helft van de bevolking leeft onder de armoedegrens en de werkloosheid bedraagt 28%. De beslissing van Zelaya om toe te treden tot het Bolivariaanse Alternatief voor Amerika (ALBA) en zijn plan om handelsakkoorden te sluiten met Venezuela werden aangegrepen om hem aan de kant te schuiven. Deze beslissingen zouden de dominantie van de multinationals onder druk zetten en dat bleek onaanvaardbaar te zijn voor de heersende klasse in Honduras. De militairen bestormden het huis van Zelaya, zetten hem op een vliegtuig naar Costa Rica en riepen een nieuwe “regering” uit.

    In de discussie stelde Hannah Sell (Engeland) dat er historisch een sterke band is tussen het leger van Honduras en de Verenigde Staten. Het is echter niet duidelijk hoe sterk de VS en de CIA op de hoogte waren en deelnamen aan het optreden van het leger van Honduras. Het is onwaarschijnlijk dat de gebeurtenissen in Honduras een volledige verrassing waren voor het volledige staatsapparaat van de VS. Toch is het duidelijk dat de VS wat verveeld zit met de situatie in Honduras, zeker omwille van het enorme verzet met protestacties en de oproepen voor een algemene staking. Die oproep moeten we steunen en moet verbonden worden aan eisen rond het opzetten van strijdcomités in heel het land om te komen tot een revolutionaire grondwetgevende vergadering en een regering van arbeiders en boeren.

    Mexico

    In zijn afronding wees Tony Saunois van het Internationaal Secretariaat van het CWI op het feit dat Mexico aan de vooravond staat van een massale sociale explosie. Mexico kent een economische krimp van zowat 8% en wordt hard geraakt omwille van de afhankelijkheid van de VS voor handel en geld dat wordt opgestuurd door Mexicaanse migranten in de VS. Bij de recente verkiezingen ging slechts 43% stemmen en daarvan waren er nog eens 6% blanco of ongeldige stemmen. Er is een enorme woede tegenover de regering van de PAN-partij, maar ook de oppositie (PRI) is verdeeld met een interne machtsstrijd. Met een sterke geschiedenis en traditie van revolutionaire strijd en opstanden, kan Mexico een voortrekkersrol spelen in de Latijns-Amerikaanse revolutie.

    In de discussie werd ook ingegaan op de situatie in Cuba, Chili en Argentinië. Cuba staat voor een scherpe keuze: ofwel een terugkeer naar het kapitalisme met alle armoede en crisis dat daarbij gepaard gaan, of een nieuwe revolutie waarbij een echte socialistische arbeidersdemocratie wordt gevestigd.

    Zowel in Chili als in Argentinië was er de afgelopen jaren een opleving van arbeidersstrijd. De “progressieve” partijen raakten gediscrediteerd: dat is zowel het geval voor de Peronisten in Argentinië en de “socialisten” in Chili.

    Uit de discussie bleek dat Latijns-Amerika een continent is dat aan de vooravond staat van belangrijke politieke gebeurtenissen en strijdbewegingen. De komende weken en maanden zullen we een opgang van deze strijd zien, waarbij de strijd zal worden aangewakkerd door de internationale crisis van het kapitalisme. De krachten van het CWI zijn nog steeds beperkt, maar kunnen snel uitgroeien tot belangrijke factoren in het continent. De arbeidersklasse en armen hebben het potentieel om de samenleving te veranderen en de basis te leggen voor de wereldrevolutie.

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop