Category: Latijns-Amerika

  • Chileense massaprotesten voor gratis onderwijs

    Artikel door Maxime uit de oktobereditie van ‘De Linkse Socialist’

    Onder de regering van Allende begin jaren 1970 werden een aantal hervormingen doorgevoerd, onder meer op het vlak van onderwijs. Sommigen omschreven de situatie in het land met de stelling dat zelfs de ‘armen lezen op de tram’. Toen de reactionaire dictatuur van Pinochet aan de macht kwam, werd grondig huis gehouden in alle sociale verworvenheden.

    Het onderwijs werd (samen met alle andere sectoren van de economie) geprivatiseerd. Er waren martelingen en ontvoeringen, repressie, censuur en terreur door het regime. Dat was onderdeel van de harde neoliberale doctrine die meteen ook in de grondwet werd ingeschreven. De huidige rechtse president, de miljardair Piñera, beloofde onderwijs voor het volk tijdens de verkiezingen, maar opteert nu voor een aanval op het openbaar onderwijs.

    Dit heeft geleid tot massale protestacties in Chili. Het jongerenprotest versterkte de roep naar een algemene staking. Op 24 en 25 augustus werd 48 uur het werk neergelegd, de eerste dergelijke staking sinds het verdwijnen van de dictatuur van Pinochet. Er waren 600.000 betogers. Het enige antwoord van de regering bestond uit repressie, daarbij viel er ook een dode. De Chileense diaspora organiseerde solidariteitsacties, in Brussel waren er een 100-tal betogers.

    Met het massale protest komt er een einde aan de relatieve sociale rust van de periode na de val van de dictatuur. Chili was een modelland voor het neoliberalisme. De economische groei van de afgelopen jaren en de hoop op veranderingen onder het centrumlinkse bewind hebben de onderliggende tegenstellingen niet weggenomen. Nu komen die tot uitbarsten. Meer dan 80% van de bevolking steunt de eisen van de studenten, de populariteit van president Piñera halveerde van 60% tot 30%.

    Extreemrechts heeft echter nog steeds een positie in het land. De voorzitster van de studentenfederatie, Camila Vallejo (een lid van de Jongcommunisten), werd meermaals met de dood bedreigd. De partijen die nu aan de macht zijn, baseren zich op de traditie van de staatsgreep van 11 september 1973 waarmee Allende opzij werd geschoven en de daaropvolgende brutale dictatuur.

    De ontwikkelingen in Chili zijn ook voor ons van belang. Uiteraard omdat we ons interesseren in de geschiedenis en de strijd in Chili. Maar ook omdat het economische en politieke model van Chili sinds enkele decennia wordt veralgemeend. Het neoliberalisme is de norm geworden en dat leidt onder meer tot de privatisering van het onderwijs. We zien dat dit economische beleid ook samen gaat met het opvoeren van de onderdrukking van protest en het ondermijnen van democratische rechten, met inbegrip van verkiezingen die steeds meer een schertsvertoning worden waarbij de rijkste wint. De terugkeer van het massaprotest in Chili is van groot belang. Wij steunen de eisen voor gratis en degelijk onderwijs. We zijn solidair met de acties en steunen de solidariteitsacties in ons land.

  • Chili: studentenbeweging legt betogingverbod naast zich neer

    Afgelopen donderdag werden studenten die betoogden voor gratis onderwijs aangevallen door de oproerpolitie. De Chileense studenten betoogden aan het presidentieel paleis. Ze botsten er op waterkannonnen, traangas en politie te paard. Nog voor de studenten hun betoging konden vormen, werden ze uiteen gejaagd. De aanhoudende repressie tegen de studentenbeweging leidt tot een explosieve situatie in het land. Er is opgeroepen tot een nieuwe algemene staking.

    Door onze reporters van Socialismo Revolucionario, onze zusterorganisatie in Chili

    De massale studentenbeweging voor gratis onderwijs houdt intussen al zes maanden aan. De studenten protesteren tegen de vermarkting van het onderwijs. Tientallen universiteiten lagen maandenlang plat en meer dan 100 hogescholen worden bezet door de studenten. Gezinnen moeten tegenwoordig maar liefst 85% van de kosten van een universitaire opleiding van hun kinderen zelf betalen. Het gebeurt meermaals dat scholen worden verkocht en advertenties daarvoor in de kranten hebben het over ‘erg winstgevende’ ondernemingen.

    Op woensdag 5 oktober waren er onderhandelingen tussen studentenleiders en de regering. De rechtse onderwijsminister Felipe Bulnes stelde dat daarbij “geen noemenswaardige vooruitgang” werd geboekt. Die verklaring was geen verrassing. Enerzijds eisen de studenten de nationalisatie van de koperindustrie en belastingsverhogingen voor de rijken om gratis en degelijk onderwijs te financieren. Anderzijds willen president Sebastian Piñera en zijn regering van miljardairs wetten invoeren om betogingen te verbieden en studenten die hun hogeschool bezetten tot drie jaar gevangenisstraf op te leggen.

    De studentenleiders riepen op tot een protestactie voor ‘La Moneda’, het presidentieel paleis in de hoofdstad Santiago. De regering verbood deze betoging met een beslissing die deed denken aan de donkere dagen van de dictatuur onder Pinochet. Ondanks het verbod door de regering en het genadeloze geweld van de oproerpolitie, trokken studenten naar La Moneda. De betogers slaagden er zelfs in om de belangrijkste hoofdweg van Santiago te blokkeren. Die weg bleef vijf uur lang afgesloten, tussen 10u ’s ochtends en 15u ’s middags. Naast het politiegeweld op de betogers waren er ook arrestaties: 250 studenten werden opgepakt.

    Uit peilingen blijkt dat zowat 70% van de bevolking de studenten en hun eisen ondersteunt. Een meerderheid van de bevolking verwerpt het antwoord van de regering op de studenten. Volgens het dagblad La Tercera geniet Piñera nog slechts de steun van 22% van de bevolking, een nooit gezien laagtepunt in de Chileense geschiedenis.

    De regering probeert de publieke opinie tegen de studenten op te zetten. Dat gebeurt door gewelddadige confrontaties uit te lokken en door de studenten af te doen als vandalen en plunderaars. De strategie van gewelddadige repressie kan een zeker effect hebben op korte termijn, maar het is tevens erg gevaarlijk voor de regering. Dit leidt immers tot een erg snelle en verregaande radicalisering van een generatie Chileense jongeren.

    De studentenbeweging reageerde op het politiegeweld met een oproep om tot een algemene staking te komen. De vakbondsfederatie CUT steunde deze oproep en organiseert op 18 en 19 oktober een 48-uren algemene staking.

    Onder de jongeren wordt het ‘markt’-systeem steeds meer in vraag gesteld. Chili was het eerste land ter wereld waar de neoliberale politiek werd toegepast. Bijna 40 jaar na de nederlaag van de Chileense arbeiders en jongeren door de bloedige staatsgreep door generaal Pinochet, maken de jongeren zich vandaag op om terug aansluiting te vinden bij de beweging van toen.

    De jongeren gaan in tegen het idee van een systeem waar de winst centraal staat. Ze hebben bovendien al begrepen dat ze hun beweging moeten verbinden aan de georganiseerde arbeidersbeweging. De algemene staking van volgende week zal dan ook bijzonder belangrijk zijn voor de verdere ontwikkelingen in het land.

  • Steun de Colombiaanse stakers in de palmoliesector

    Eerder deze week publiceerden we een video van een discussie in het Europees Parlement tussen Paul Murphy en commissaris De Gucht over de situatie in Colombia. Dat land staat gekend voor geweld tegen vakbondsmilitanten. Het is dan ook belangrijk om de staking in de palmoliesector internationaal te ondersteunen. Zowat 3.000 arbeiders in die sector hebben het werk neergelegd.

    De staking begon met een mislukte collectieve onderhandeling in één bedrijf van de sector, het palmoliebedrijf Bucarelia in Puerto Wilches (Santander). Het patronaat weigerde de eisen van de vakbond Singtrainagro ernstig te nemen, laat staan dat de eisen werden ingewilligd. De vakbond komt onder meer op tegen de sterke verspreiding van onderaanneming. Vanaf 23 augustus wordt gestaakt. Onderhandelingen, ook met betrokkenheid van de regering, leverden niets op en bijgevolg wordt meer dan een maand later nog steeds gestaakt.

    De kwestie van onderaannemers is belangrijk omdat dit het vehikel is waarmee het patronaat alle arbeidsvoorwaarden en lonen ondermijnt. Bij de onderaannemers zijn er werknemers van meer dan 70 jaar en verdient het personeel bijzonder slecht, maximaal 200 dollar per maand. Bovendien kunnen de arbeiders in de onderaanneming niet aansluiten bij de vakbonden van het bedrijf dat de hoofdaannemer is. Omdat ze geen rechtstreekse band met dat bedrijf hebben, wordt hen meteen ook de legale toegang tot de vakbond ontzegd.

    De staking bij Bucarelia kreeg navolging. Het personeel in onderaanneming bij vijf aanpalende palmbedrijven ging op 21 september in staking. Hierdoor zijn er inmiddels 3.000 stakers. Die organiseren hun actie, ze hebben een gaarkeuken en een tentenkamp opgezet. Dat is enkel mogelijk met de steun van de nationale en de internationale vakbondsbeweging. De vakbonden in de palmsector worden ook gesteund door het FOS en de Algemene Centrale Antwerpen-Waasland. Zo schrijft het FOS dat het “ter plekke geweest is om haar solidariteit te betuigen met deze moedige werknemers die niet meer willen dan hun graantje meepikken van alle rijkdom die hun prachtige land te bieden heeft. Ze willen niet langer met lede ogen toezien hoe hun land leeggezogen wordt door parasieten, op de rug van de arbeiders.”

    Er is een oproep om protest- en solidariteitsberichten te sturen. We doen graag een oproep aan onze lezers om daar gehoor aan te geven. Een voorbeeldbrief in het Spaans en de emailadressen waarnaar deze mails kunnen worden gestuurd, vind je hier op de site van het FOS.

  • Algemene staking in Chili

    Gisteren en vandaag is er een algemene staking in Chili. De afgelopen weken en maanden was er een bijzonder snelle explosie van sociale strijd in dat land. Tegen de achtergrond van zogenaamde “groei” van de economie, ligt de rechtse regering onder leiding van multimiljonair Sebastian Pinera onder vuur bij alle lagen van de arbeiders, jongeren en armen. De steun voor Pinera is zelfs onder die van de voormalige gehate dictator Pinochet gezakt.

    Verslag door onze correspondenten in Chili

    De massale beweging van studenten gaat ondertussen verder. Het was deze beweging die de vonk vormde die de Chileense samenleving in vuur en vlam zette. De afgelopen drie maanden waren er telkens opnieuw grote aantallen betogers op de Chileense straten. In juni waren het er 100.000 tot 200.000, vervolgens nam dit aantal toe tot meer dan een half miljoen volgens de organisatoren van een betoging in Santiago afgelopen zaterdag. Doorheen het land worden universiteiten en scholen bezet. De jongeren protesteren tegen de verdere opmars van het winstgerichte onderwijs. De regering stelde vorige week voor om een aantal toegevingen te doen inzake de financiering van de universiteiten, maar de studentenvertegenwoordigers weigerden dit akkoord en verklaarden verder actie te voeren. Deze beweging is qua omvang en impact de grootste massamobilisatie in Chili sinds de val van de dictatuur van Pinochet, een dictatuur waar de regering van Pinera mee wordt geassocieerd.

    De regering weet niet hoe het met de beweging moet omgaan. Ze zit gekneld tussen toegevingen en harde repressie. Er waren op sommige acties confrontaties tussen jongeren en gewapende politie. Honderden betogers werden daarbij opgepakt. De rellen werden soms uitgelokt door agenten of groepjes anarchisten. Maar de pogingen om de studenten te criminaliseren, zijn mislukt. Een opiniepeiling waarnaar vorige week in El Pais werd verwezen, toont aan dat meer dan 80% van de ondervraagden de studenteneis van gratis onderwijs steunt.

    De jongerenbeweging heeft de weg geplaveid voor bredere delen van de arbeidersklasse en de armen. Er was op 11 juli een betoging van koperarbeiders tegen de arbeidsvoorwaarden en de dreigende privatisering. Deze betoging haalde inspiratie bij de vastberaden jongerenacties. Het idee dat de jongeren gelijk hebben met hun strijd en dat hun voorbeeld moet worden gevolgd, is cruciaal in de ontwikkeling van de algemene staking die nu bezig is. De leiders van de vakbondsfederatie CUT werden onder druk van de basis tot een algemene staking gedwongen. Ze hoopten tevergeefs dat de beweging al wat stoom zou hebben afgelaten voor de algemene staking. Daarom kondigden ze weken geleden aan dat er pas eind augustus zou worden gestaakt.

    Socialismo Revolucionario (het CWI in Chili) benadrukt de noodzaak om vanuit de studentenbeweging te bouwen aan een massabeweging waarmee we de regering ten val kunnen brengen. Daartoe is er nood aan eenheid tussen de jongeren en de georganiseerde arbeidersklasse. We steunen het idee van massale bijeenkomsten in de wijken om de strijd tegen de regering te voeren. Dergelijke bijeenkomsten kunnen een goede stap zijn om verschillende delen van de samenleving te verenigen in de strijd tegen de regering en tegen het kapitalisme.

    Tegenover diegenen (jammer genoeg ook ter linkerzijde) die de eisen van de studenten afdoen als “onrealistisch”, stellen we samen met de studenten en arbeiders dat er een grote rijkdom aanwezig is in het land, niet in het minst in de koperindustrie. Als deze rijkdom in publieke handen zou komen door een democratische controle van de arbeiders, dan zouden er middelen genoeg zijn voor gratis en degelijk openbaar onderwijs.

    Terwijl er met afkeer wordt gekeken naar de rechtse regering, doet ‘centrum-links’ het niet veel beter. De Concertacion is er niet in geslaagd om te profiteren van de dalende steun voor Pinera. Dat komt omdat het beleid, waaronder de afbouw van het publieke onderwijs, niet fundamenteel verschilt van wat centrum-links de afgelopen decennia heeft voorgesteld en uitgevoerd. De arbeiders en jongeren werden verraden door opeenvolgende politieke krachten. Dat leidt tot een anti-partij gevoel onder veel actievoerders, een gevoel dat tot uitdrukking komt in een slogan als “el pueblo unido se avanza sin partidos” – “het verenigde volk gaat vooruit zonder partijen”.

    De erger wordende nachtmerrie van het winstgedreven onderwijs is slechts een van de gevolgen van het kapitalistische system. Dat systeem wordt gekenmerkt door de controle en de uitbating van de economie en middelen door een elite van gangster-kapitalisten, politici en multinationals. Op basis van een breuk met de neoliberale consensus en een massale strijd voor publieke controle over de economie onder een arbeidersregering, kan een revolutionair socialistisch alternatief worden opgebouwd. De gevolgen van de huidige ontwikkelingen in Chili kunnen verregaand zijn en dat in heel het continent. In Argentinië hebben arbeiders in de vakbond CGT al aangegeven dat ze bereid zijn om tot solidariteitsacties over te gaan, onder meer door de grens met Chili te blokkeren tijdens de staking.

    De terugkeer van klassenstrijd in het zuiden van Latijns-Amerika, met massale acties over de grenzen heen en bewapend met een revolutionair socialistisch alternatief, kan leiden tot het einde van de uitbuiting die het dagelijkse leven van miljoenen mensen vandaag bepaalt.

  • Peru. Humala nieuwe president. Welk perspectief voor de arbeidersklasse?

    Vele duizenden mensen vierden zondagnacht de verkiezingsoverwinning van hun kandidaat Ollanta Humala op de Plaza Dos de Mayo in het centrum van Lima, Peru. Onder hen veel vakbondsmilitanten en militanten uit diverse strijdbewegingen. Het is duidelijk dat de verkiezing van Humala heel veel hoop op vergaande politieke, economische en sociale veranderingen heeft meegebracht in het Andesland. Het is echter vooral de sterkte van de arbeidersklasse die bepalend zal zijn hoe deze veranderingen er zullen uitzien.

    Analyse door Tim

    [box type=”shadow” align=”alignright” width=”100″]

    Lees ook:

    • Presidentsverkiezingen in Peru. Nederlaag voor traditionele partijen (18.4.2011)
    • Lokale verkiezingen in Peru: afstraffing voor de traditionele partijen en algemene repetitie voor presidentsverkiezingen in 2011 (13.2.2011)

    Met 51,5% van de stemmen behaalde de linkse populist Ollanta Humala een overwinning op zijn tegenkandidate Keiko Fuijimori, die 48,5% van de kiezers wist te overtuigen. Dit resultaat kwam er na een ongemeen spannende verkiezingsstrijd, die eigenlijk al begon met de regionale verkiezingen van oktober 2010: toen leden alle traditionele partijen in Peru een spectaculaire nederlaag tegen “onafhankelijke” en vaak relatief onbekende kandidaten. Het resultaat was een afstraffing voor de neoliberale politiek die al deze partijen hadden gevoerd: een politiek waarbij een sterke economische groei gecombineerd ging met een wijd verspreide en nog steeds groeiende armoede. Desondanks bleven de favorieten in de peilingen voor de presidentsverkiezingen – de oud-burgemeester van Lima, Luis Castañeda, oud-president Alejandro Toledo, en oud-premier Pedro Pablo Kuczynski – herhalen dat ze achter dit beleid bleven staan: één na één verbleekten ze geleidelijk aan in de peilingen. Na de eerste ronde van de presidentsverkiezingen bleven zo nog twee kandidaten over: de linkse populist Ollanta Humala, en Keiko Fujimori, dochter van oud-dictator Alberto Fujimori, die het land regeerde van 1990 tot hij in 2000 werd verdreven na een volksopstand.

    Ook tussen de twee kandidaten voor de tweede ronde bleef de verkiezingsstrijd spannend. Fujimori kan rekenen op een zekere steun, vooral onder de armste lagen van de bevolking. Deze steun is gebaseerd op een cliëntelistische politiek van het bouwen van zeer beperkte voorzieningen (aansluitingen voor elektriciteit, water,…) in de jaren ’90 door papa Fujimori. Daarnaast kreeg Fujimori in de tweede ronde de steun van het overgrote deel van de pers, ondernemers en traditionele partijen, die vreesden dat de sociale en economische hervormingen die Humala beloofde hun privileges in gevaar zou kunnen brengen. Zij zagen nog liever de terugkeer van een autoritair Fujimoristisch regime, dan de kans te lopen een deel van hun rijkdom te moeten delen met de arbeiders en armen in het land.

    Humala daarentegen haalt zijn steun vooral bij sociale bewegingen en de georganiseerde arbeidersklasse in Peru. Heel wat militanten stellen veel hoop in wat Humala als president zou kunnen betekenen voor hun eisen voor sociale en economische verbeteringen voor de arbeiders en armen in het land.

    De voorbije jaren was er een inflatie aan strijdbewegingen in Peru. De economie van het land groeit sterk (10% groei van het BNP in 2010), maar nog steeds leeft één op drie Peruanen in extreme armoede. De economische groei en de internationale speculatie op voedsel brachten ook een sterke stijging van prijzen van basisproducten met zich mee, die niet gevolgd werd door een stijging van de inkomens van de gezinnen. De Peruaanse arbeidersbeweging heeft een lange traditie van strijd. Mijnwerkers, dokwerkers, leraars en personeel in de gezondheidszorg leverden de voorbije jaren een harde strijd voor betere arbeids- en loonvoorwaarden. Tegelijkertijd hadden heel wat van deze bewegingen een sterk offensief politiek programma: de mijnwerkers vroegen naast hogere lonen ook de invoering van belastingen in de mijnbouwsector die er nu geen betaalt en in sommige regio’s zelfs de nationalisering van de mijnbouwsector. Een andere belangrijke politieke eis in heel wat bewegingen is deze voor een vergaande hervorming van de grondwet waarbij de nationalisering van enkele sleutelsectoren zoals energie, gas, olie en mijnbouw wordt vooropgesteld en het omzetten van de multinationals die actief zijn in de landbouw naar coöperatieven beheerd door boeren en consumenten. Eén van de verkiezingsbeloften van Humala is inderdaad het organiseren van een Constitutionele Vergadering om een nieuwe grondwet op te stellen, maar in de campagne bleef hij bewust vaag over hoe deze hervorming er zou moeten uitzien.

    Dit geeft ook onmiddellijk de grootste zwakte van een figuur als Ollanta Humala aan: hij weigert een duidelijke keuze te maken tussen de arbeidersklasse en de burgerij in het land. In een poging om kiezers uit het politieke centrum aan te trekken, ruilde Ollanta zijn imago als aanhanger van Hugo Chavez in Venezuela om voor een nauwe politieke band met de Braziliaanse oud-president Lula. Braziliaanse politieke specialisten, volgens hardnekkige geruchten leden van Lula’s PT, zakten naar Peru af om Humala te helpen in zijn campagne. Deze keuze gaf ook onmiddellijk aan waarom Humala het moeilijk had om bij die laag van allerarmsten door te dringen die achter Fujimori bleef staan: hij biedt een te beperkt alternatief aan tegenover de beperkte voorzieningen die Fujimori beloofde aan deze groep. Humala’s huidige programma betreft vooral hervormingen binnen het kapitalistische systeem zelf: verhoging van de zeer beperkte belastingen voor bedrijven en het heronderhandelen van exploitatiecontracten met de multinationals, het gebruiken van deze middelen voor massale investeringen in onderwijs en infrastructuur. Humala noemt dit beleid het omvormen van de “markteconomie” naar een “nationale economie”, hoewel er van werkelijk ingrijpen in de anarchistische marktwerking van het kapitalisme nauwelijks sprake is…

    Het moet echter duidelijk zijn dat een dergelijke politiek niet beantwoordt aan de noden en verwachtingen van die arbeiders en armen die hem verkozen hebben. De huidige economische groei in Peru is grotendeels gebaseerd op de hoge prijzen van grondstoffen die Peru uitvoert enerzijds en de buitenlandse kapitalen die snelle winsten zoeken anderzijds. Dit zijn beiden zeer instabiele factoren. Bovendien gaven heel wat vertegenwoordigers van multinationals en grote Peruaanse bedrijven al aan dat zij niet zullen meegaan in een dergelijk scenario: met dreigingen van kapitaalvlucht en lock-outs proberen ze de nieuwe president op andere ideeën te brengen. Aan de andere kant staan de vertegenwoordigers van heel wat strijdbewegingen die heel veel verwachten van Ollanta: zij willen in de eerste plaats het stopzetten van de zware repressie door leger en politie tegen sociale bewegingen in Peru en ze willen snelle en radicale hervormingen. Heel wat militanten beseffen dat zij zelf op straat zullen moeten komen om deze hervormingen af te dwingen, maar ze hopen dat Humala in dat geval hun kant zou kiezen.

    Dit maakt dat de komende periode zeer belangrijk zal zijn voor de Peruaanse arbeidersklasse. Ondanks de historische sterkte van radicaal en revolutionair links in Peru, is het de eerste keer dat een radicaal-linkse kandidaat de verkiezingen wint. Peru was tot heden samen met Colombia één van de belangrijkste steunpilaren van het Amerikaans imperialisme in Latijns-Amerika, een situatie die nu dreigt te veranderen. Het is vandaag echter onmogelijk te zeggen welke richting Humala zal uitgaan: zal hij ingaan op de eisen van die strijdbewegingen die hem aan de macht hebben gebracht, of zal hij breken met deze militanten en een beleid voeren ten voordele van de rijken en de multinationals? De verkiezing van Humala heeft een enorme hoop op verbeteringen met zich mee gebracht, deze verbeteringen zullen uiteindelijk niet in het presidentieel paleis maar op straat worden afgedwongen.

    Uiteindelijk is de ruimte die Humala zal hebben op termijn zeer beperkt: zelfs indien hij deels ingaat op de eisen van de arbeidersbeweging in Peru en nationaliseringen en andere progressieve hervormingen doorvoert, riskeert hij nog steeds tegenkantingen vanuit het leger en lockouts door multinationals. Enkel een socialistische politiek waarbij de sleutelsectoren van de economie onder democratische controle van de bevolking staan, kan zorgen dat de eisen en noden van de armen en arbeiders in Peru worden ingewilligd:

    • Een verhoging van het minimumloon tot 2.000 soles/maand
    • Het formaliseren van de informele sectoren in de economie, met echte arbeidscontracten en arbeidsrechten
    • Het invoeren van een nationale coöperatieve, gecontroleerd door vakbonden en boerenorganisaties om de distributie van de landbouwproductie te organiseren: eerlijke prijzen voor boeren, goedkope voedselprijzen voor consumenten
    • Het nationaliseren van de mijnbouw, olie- en gasindustrie, banken, transportsector, en de 500 grootste bedrijven in Peru, en het plaatsen van deze bedrijven onder arbeiderscontrole
    • Massale investeringen in onderwijs en gezondheidszorg, en de uitbouw van een goede infrastructuur: wegen, spoorwegen en openbaar vervoer
    • Stoppen van de repressie door leger en politie tegen strijdbewegingen: het berechten van officieren en politieke verantwoordelijken voor de slachtoffers van de voorbije jaren van repressie, politie en leger onder democratische controle van de arbeidersklasse en wijkcomités
    • Een nationale beweging voor een grondwetswijziging, georganiseerd in bedrijven, wijken, en rurale gebieden, met democratisch verkozen vertegenwoordigers die een nationale Constitutionele Vergadering verkiezen
    • Een socialistische politiek waarbij de rijkdom gebruikt wordt voor de meerderheid van de bevolking, niet van de multinationals en een kleine groep superrijken

    [/box]

  • Presidentsverkiezingen in Peru. Nederlaag voor traditionele partijen

    De presidentsverkiezingen in Peru van 9 april hebben de politieke kaarten in het land opnieuw radicaal door elkaar geschud. De drie belangrijkste traditionele kandidaten van de burgerij werden in de laatste weken voor de verkiezingen voorbijgestoken door twee figuren die het establishment liever kwijt is: de radicaal linkse Ollanta Humala, en de dochter van de autoritaire oud-president Alberto Fuijimori, Keiko. Beide kandidaten moeten het begin juli tegen elkaar opnemen in een tweede ronde.

    Analyse door Tim vanuit Peru

    Tot op de dag van de verkiezingen haalden alle burgerlijke media alles uit de kast om het huidige resultaat van de verkiezingen te vermijden: smeekbeden voor “het redden van de democratie”, het ophemelen van de traditionele partijen, en een zware lastercampagne, zeker tegen Humala, mochten echter niet baten: zoals het er nu naar uitziet leidt Ollanta Humala na de eerste ronde met 31,8%, gevolgd door Keiko Fujimori die ongeveer 23,5% van het electoraat wist te overtuigen. Hiermee worden voormalig eerste minister Pedro Pablo Kuczynski, oud-president Alejandro Toledo en voormalig burgemeester van Lima Luis Castañeda uitgesloten van de tweede ronde. De oorzaak ligt hierbij vooral bij het feit dat deze drie kandidaten vooral een politiek verdedigden die een verderzetting was van de neoliberale politiek van de huidige Peruaanse regering: alledrie gaven ze aan vooral de huidige economische groei in het land (10% in 2010) te willen verder zetten door eenzelfde economisch beleid.

    ECONOMISCHE GROEI, MAAR GEEN VOORUITGANG VOOR ARBEIDERSKLASSE EN ARMEN IN PERU

    Deze economische groei is echter vooral gebaseerd op de internationale speculatie op de grondstoffen die Peru exporteert: goud, koper, zilver en zink. Op de internationale markten verdubbelde de goudprijs op vijf jaar, de voorbije drie jaar verdrievoudigde de prijs van zilver, en de prijs van koper is op twee jaar tijd zelfs vervijfvoudigd. In reële cijfers is de groei van de export veel kleiner: de export van metalen is op tien jaar tijd nauwelijks verdubbeld, terwijl de inkomsten die Peru kreeg op basis van deze export meer dan vervijfvoudigden over dezelfde periode.

    Dat deze groei zeer instabiel is kan ook gezien worden in 2009: door een tijdelijke ineenstorting van de prijzen van de belangrijkste exportproducten ging de economische groei in Peru van 10% in 2008 naar quasi 0% in 2009, om op basis van de speculatie op grondstoffen terug naar 10% te gaan in 2010. Belangrijker is dat deze groeiende export niet zorgt voor een groei van de interne markt in Peru: als we de reële koopkracht van de Peruaanse bevolking bekijken (Implied Purchasing Power Parity en BBP op basis van PPP) zien we dat deze zelfs achteruit is gegaan op 10 jaar tijd. Bovendien heeft de economische groei van de voorbije jaren ook de kloof tussen arm en rijk in Peru verder vergroot: de koopkracht bij arbeiders, arme boeren en de armen in het land is dus nog verder achteruit gegaan.

    De internationale speculatie op de voedselprijzen zorgde de voorbije jaren bovendien voor sterke prijsstijgingen van basisgoederen zoals voedsel in Peru: de nationale bank van Peru rekende uit dat voedselprijzen tussen 2002 en 2008 met 9,8% stegen. Vooral dit laatste zorgde de voorbije maanden voor een zekere steun onder brede lagen voor de campagne van Alejandro Toledo: zijn presidentschap tussen 2001 en 2006 werd gekenmerkt door relatief stabiele prijzen, vooral omdat de speculatie die we vandaag zien toen niet zo sterk aanwezig was.

    Het thema van de Peruaanse economie was een belangrijk thema in deze verkiezingen, en Toledo, maar ook Kuzcynski en Castañeda verdedigden het standpunt dat niet mocht ingegrepen worden in de werking van de markt. Vandaag wil dit in Peru concreet zeggen dat niets zal gedaan worden tegen het feit dat de mijnbouw massale winsten genereert voor internationale consortia, maar dat geen enkel mijnbouwbedrijf belastingen betaalt. Het wil zeggen dat speculanten vrij spel krijgen om de prijzen voor landbouwproducten in het land vrij te bepalen, wat resulteert in lage prijzen voor de producerende boeren, en hoge prijzen voor voedsel in de winkels. Het wil zeggen dat bedrijven ongestoord kunnen verder gaan met het vernietigen van het milieu, rivieren en het Amazonewoud in een ongeremde zoektocht naar grondstoffen. Het wil vooral ook zeggen dat de miljoenen Peruanen die leven in de “informele economie”, of de 10 miljoen Peruanen die in extreme armoede leven geen enkel perspectief hebben op een verbetering van hun levenssituatie.

    POLITIEKE AFSTRAFFING TRADITIONELE PARTIJEN

    De woede tegenover deze situatie kan duidelijk gezien worden wanneer we de score van de huidige regeringspartij APRA bekijken. APRA is oorspronkelijk een politieke organisatie die een verbond tussen de arbeidersklasse en de progressieve burgerij in Latijns-Amerika voorstaat, en die een verenigd Latijns-Amerika wil tegen het Noord-Amerikaanse en Europese Imperialisme. APRA was in Peru verboden tot in 1956 (en opnieuw tijdens het militaire bewind tussen 1968 en 1979), maar was ook al voor de legalisatie de belangrijkste politieke organisatie in het land. Vanaf de jaren ‘80 vormde de partij zich om naar het model van de West-Europese sociaaldemocratische partijen, maar dan vooral gebaseerd op de meest verburgelijkte versies daarvan. Huidig president Alan Garcia, die ook in de jaren ’80 reeds 5 jaar president was, vormde de partij de voorbije jaren zo sterk om dat ze vandaag in het politieke spectrum eerder bij de centrumrechtse als bij de meer linkse partijen behoort. Het resultaat was dat de vakbonden de traditionele partijen met APRA verbraken, en meer gingen aanleunen bij de radicaal-linkse Ollanta Humala. APRA zakte onder het presidentschap van Alan Garcia zo sterk in de peilingen dat het zelfs niet in staat was een eigen presidentskandidaat naar voren te schuiven. Even werd gepoogd om de partijloze minister Mercedes Araoz als APRA-kandidaat te selecteren, maar zij kreeg zoveel negatieve reacties over haar alliantie met APRA over zich heen dat ze er al na enkele weken campagne de brui aan gaf. In het parlement werd APRA dan ook gedecimeerd van 36 naar 4 zetels. Dit is een historische nederlaag voor de partij, waarbij de vraag kan gesteld worden of zij zich hiervan ooit nog zal kunnen herstellen.

    Deze afkeer van de huidige politiek is ook onmiddellijk de reden voor de tanende populariteit van de drie kandidaten voor het presidentschap die deze politiek vooral wilden verderzetten, en de opkomst van twee kandidaten die tot op zekere hoogte een “alternatief” bieden.

    TERUGKEER VAN HET FUJIMORISME?

    De eerste is Keiko Fujimori, dochter van oud-president Alberto Fujimori, die tussen 1990 en 2000 een zeer autoritair regime leidde, dat gekenmerkt werd door een sterke militarisering van de samenleving in het kader van het “Conflito Interno” (“Intern Conflict”) tegen rebellenbewegingen als het maoïstische Lichtend Pad en Tupac Amaru, een ontbinding van het parlement en het uitroepen van een noodsituatie in 1992, een racistische politiek tegenover de autochtone bevolking, met bvb. een politiek van gedwongen sterilisaties van vrouwen uit Indiaanse rurale middens, een wijdverspreide corruptie, een harde repressie tegenover sociale bewegingen en de arbeidersbeweging, en pogingen om via terreur en gerichte moordoperaties tegenover vakbondsleiders de syndicale beweging monddood te maken.

    Het regime baseerde zich voor deze politiek enerzijds op de afkeer van het politiek geweld uit de jaren ’80, waardoor een harde aanpak van de gewapende politieke bewegingen, vaak gepaard met blind geweld en represailles tegenover onschuldigen die verdacht werden van steun aan deze groepen, breder aanvaard werd, zeker onder de meer gegoede lagen van de bevolking. Tegelijkertijd baseerde Fujimori zijn politiek ook op een zekere steun onder de extreem armsten uit de sloppenwijken rond Lima, waar hij een beperkte politiek van infrastructuurwerken en sociale voorzieningen uitbouwde.

    De steun die dochter Keiko tot op vandaag vanuit deze lagen geniet is gebaseerd op deze politiek. Binnen de georganiseerde arbeidersklasse overheerst echter een enorme afkeer van het “Fujimorisme”: enerzijds door de wijdverspreide corruptie onder het regime, maar vooral door de gewelddadige onderdrukking van strijdbewegingen tijdens de jaren ’90, die gepaard ging met een agressieve neoliberale politiek, gekend in Peru als de “Fujishock”: tot op vandaag betalen mijnconsortia nog steeds geen belastingen in Peru: een cadeau aan de multinationals dat indertijd door Fujimori werd ingevoerd. Keiko Fujimori staat voor eenzelfde beleid: ze weigert afstand te nemen van het geweld en de corruptie onder haar vader, die ondertussen veroordeeld is voor de corruptie en de moordbrigades die hij organiseerde, en die nu een gevangenisstraf van intussen 38,5 jaar uitzit. De electorale steun voor Fujimori heeft de voorbije jaren voortdurend rond de 20% geschommeld, en het is vooral de neergang van de andere kandidaten die Keiko een plaats in de tweede ronde heeft bezorgd.

    OPKOMST VAN LINKS POPULISME IN PERU

    De leider in de peilingen is echter de radicale linkse populist Ollanta Humala: een ex-militair die zich tot voor kort spiegelde aan het voorbeeld van Hugo Chavez in Venezuela. Enkele maanden geleden echter begon Humala steeds meer afstand te nemen van Chavez, en begon hij nauwe banden te onderhouden met de Braziliaanse oud-president Lula. Deze banden gaan vandaag zo ver dat campagnespecialisten uit de directe entourage van Lula naar Peru zijn afgezakt om Ollanta Humala te helpen met zijn campagne, en om hem een minder radicaal imago aan te meten: het rode Chavez-hemd moest plaats ruimen voor een strak pak met das, de harde taal tegenover het VS-imperialisme en de multinationals werd omgewisseld voor een vaag discours over het “promoten van de interne Peruaanse markt tegenover buitenlandse bedrijven”.

    Deze imagowijziging heeft zeker gezorgd voor een zekere bredere steun bij minder gepolitiseerde lagen onder de arbeidersklasse, en tot op een zeker niveau zelfs bij een deel van de middenklasse. Aan de andere kant heeft deze koerswijziging niet tot gevolg gehad dat de meer strijdbare lagen van de arbeidersklasse zich hebben afgekeerd van Humala, integendeel: de steun die hij geniet bij activisten binnen de verschillende strijdbewegingen die vandaag in Peru aan de gang zijn blijft immens groot: zijn publieke straatmeeting op de Plaza 2 de Mayo in het centrum van Lima trok duizenden militanten die betrokken zijn in de strijd van de zucareros in het noorden van Peru, die dit plein reeds enkele maanden bezetten als protest tegen de plannen van de regering om de suikerindustrie verder te deregulariseren, en over te leveren aan een monopolistische multinational. Ook vertegenwoordigers van de havenstaking in Callao van vorig jaar waren aanwezig, evenals mijnwerkers uit het hele land die de voorbije maanden gestaakt hebben voor betere lonen en arbeidsomstandigheden. Ollanta’s slotmeeting in Arequipa werd bijgewoond door duizenden landarbeiders die betrokken zijn in de strijd rond “Tia Maria”: het Amerikaanse Southern Copper wilde in de buurt van Arequipa een grote open mijnschacht bouwen, waarbij de risico’s voor de omgeving gigantisch zouden zijn. Dit leidde tot een grote strijd van de lokale bevolking tegenover de regering en het bedrijf, met wegblokkades en massabetogingen. Verschillende keren zorgde het politie-optreden voor doden bij deze mobilisaties. Door het protest moest de regering het project voorlopig intrekken, en de betogers hopen dat Ollanta het project volledig van de kaart veegt. Deze gigantische steun vanuit de meest strijdbare lagen van de arbeidersklasse kan geen enkele andere kandidaat in deze verkiezingen claimen: toen de campagnekaravaan van Alejandro Toledo enkele dagen eerder ook Arequipa aandeed, werd de oud-president uitgejouwd, en bekogeld met stenen. In de menigte werden slogans geroepen tegen de privatisering van het lokale elektriciteitsnet in 2002, tijdens het vorige presidentschap van Toledo: een beslissing die toentertijd een enorme strijdbeweging heeft opgeroepen, en die nog steeds in het collectieve geheugen van de Arequipeños is gebleven.

    Op die manier kan steun voor Humala zeker ook verklaard worden vanuit de verdergaande radicalisering en politisering onder bredere lagen van de bevolking in Peru.

    WELK ALTERNATIEF BIEDT HUMALA?

    De vraag is echter welk alternatief Humala vertegenwoordigt: hij beschrijft zijn economisch alternatief als het verdedigen van de “interne Peruaanse markt” tegenover de buitenlandse vrije markteconomie. Concreet wil dit zeggen dat hij meer belastingsbijdragen verwacht van buitenlandse bedrijven die in Peru actief zijn, en dat hij, indien nodig, wil overgaan tot een beperkte nationalisering, vooral in sectoren als de mijnbouw, olie –en gasindustrie, en bepaalde nutsvoorzieningen: sectoren die zo goed als volledig door multinationals worden gecontroleerd. Hij wil op deze manier echter meer ruimte geven aan “Peruaanse ondernemers”, en de markteconomie binnen het land versterken. Deze houding weerspiegelt vooral de politiek die ook in Venezuela en Bolivia wordt gevoerd: een politiek van beperkte nationalisering, maar vooral niet het omverwerpen van het kapitalistische systeem en de invoering van een democratisch socialisme: het is deze politiek die aan de lokale oligarchie en superrijken de mogelijkheid geeft de sociale politiek te boycotten door lock-outs en staatsgrepen.

    Een ander belangrijk punt in de campagne van Ollanta Humala is de eis tot een grondwetswijziging. Humala stelt dat hij onder zijn presidentschap een Constitutionele Vergadering zal bijeenroepen die een nieuwe grondwet zal opstellen om meer sociale en economische rechtvaardigheid in Peru te brengen. Hij blijft echter vaag over wat deze grondwet zou moeten inhouden, of hoe deze Constitutionele Vergadering zou moeten samengesteld worden. De eis voor een grondwetswijziging komt echter regelmatig terug in heel wat strijdbewegingen van de arbeidersklasse in Peru: voor veel arbeiders gaat deze wijziging om een verandering van de eigendomsverhoudingen in het land: de nationalisatie van de sleutelsectoren in de economie, en een democratische controle van arbeiders en boeren over de economie en de rijkdommen van het land. Deze eis gaat dus veel verder dan wat Humala zelf wil zeggen, en de hoop van veel militanten is vooral dat ze door strijd onder een president als Humala veel verdere hervormingen kunnen afdwingen dan hij zelf zou willen geven.

    De twijfelende houding van Humala maakt echter dat de uitkomst van de tweede ronde van de presidentsverkiezingen vandaag zeker nog niet vastligt. De campagne van Humala lijkt weinig aan te slaan bij die groep van allerarmsten die een deel van de steun voor Fujimori vertegenwoordigen: hij blijkt geen geloofwaardiger alternatief te bieden dan de beperkte sociale voorzieningen die Fujimori belooft in de armste wijken in Lima en de meest achtergestelde gebieden in het land. De steun van deze groepen is echter belangrijk om een tegengewicht te bieden tegen de rechtse politieke formaties in het land, die in een tweede ronde eerder geneigd zijn een autoritaire Fujimori te steunen dan een linkse radicaal als Humala.

    Humala beseft dit, en lanceerde na het bekendmaken van de uitslag van de eerste ronde reeds een oproep naar alle strijdbewegingen van de arbeidersklasse die vandaag actief zijn, aan de sociale bewegingen en aan de bewegingen voor rechten van de autochtone bevolking om zijn campagne actief te ondersteunen, en om in heel het land op te roepen zijn kandidatuur te steunen. Eigenlijk zou het andersom moeten zijn: de kandidatuur van Humala zou een forum moeten zijn voor de strijd die vandaag in Peru plaatsvindt. Er zijn heel wat strijdbewegingen: de strijd rond Tia Maria, de strijd van mijnarbeiders in het hele land de voorbije jaren, een grote staking in de haven van Callao in april en mei 2010,… Cruciaal is echter dat deze strijdbewegingen verenigd worden door een gezamenlijk perspectief te bieden op een politiek alternatief. Humala zou hierin een rol kunnen spelen, maar wil deze rol schijnbaar niet spelen, en veel strijdbare arbeidersmilitanten in Peru beseffen dit. Toch merken zij ook dat de verkiezing van Humala een stap vooruit zal betekenen voor de arbeidersbeweging, die de nieuwe president onmiddellijk zal testen, en druk zal uitoefenen om een einde te maken aan de harde repressie tegenover de arbeidersbeweging die zowel onder APRA, Toledo als Fujimori aanwezig is geweest, en druk zal zetten om verdergaande hervormingen af te dwingen. De hoop op echte structurele hervormingen in het voordeel van de arbeidersklasse bij Humala is groot onder brede lagen, en we moeten begrip tonen voor dit gevoel, zonder echter onze kritiek op de negatieve aspecten van Humala’s programma in te slikken.

    DE ARBEIDERSBEWEGING HEEFT NOOD AAN HAAR EIGEN ORGANISATIES EN PROGRAMMA

    Het is echter belangrijk dat de arbeidersbeweging in Peru zelf een initiatief neemt in de opbouw van een politiek alternatief. De eis rond een grondwetswijziging zou geconcretiseerd moeten worden naar een eis voor concrete hervormingen: een nationalisering van de mijnbouw, olie –en gasexploitatie, de banken en de sleutelsectoren van de industrie. Hiermee is er genoeg rijkdom beschikbaar voor het invoeren van een gratis en degelijk nationaal onderwijssysteem en een nationale gezondheidsdienst, een sterke verhoging van de minimumlonen tot 2000 soles per maand, en een automatische koppeling van de lonen aan de index van de consumptieprijzen.

    Regularisering van die sectoren van de informele economie op het gebied van arbeidersrechten en lonen, een nationale dienst die landbouwers degelijke prijzen biedt voor hun producten, en die het voedsel aan betaalbare prijzen kan aanbieden. De beweging voor een grondwetswijziging moet omgevormd worden naar een actieve politieke beweging van strijdbare militanten uit de arbeidersbeweging, die comités vormen in bedrijven, dorpen en wijken. Deze comités kunnen een belangrijke rol spelen in het verbreden van de strijd die vandaag reeds aanwezig is, en kunnen een concreet alternatief bieden aan de armste lagen van de bevolking die vandaag buiten het politieke leven blijven.

    De constitutionele vergadering moet worden samengesteld uit vertegenwoordigers die op democratische wijze worden verkozen in deze comités, en moet een regering van arbeiders en arme boeren vormen die de beschreven hervormingen kan doorvoeren. Zo’n regering zal een echte socialistische politiek kunnen voeren, onafhankelijk van de buitenlandse bedrijven, en van de Peruaanse burgerij zelf. Enkel het democratisch socialisme, waarbij de rijkdom in de maatschappij onder controle staat van de arbeidersklasse, kan een dergelijke politiek mogelijk maken.

  • De contrarevolutie wint terrein in Venezuela

    Dossier door Ben (Henegouwen) uit de maarteditie van De Linkse Socialist

    Het feit dat Chavez aan de macht kwam in Venezuela vormde een keerpunt op wereldvlak en was een positieve ontwikkeling voor de Venezolaanse massa’s. De hervormingen die werden doorgevoerd, waaronder de “missies”, maakten de afgelopen jaren een vooruitgang mogelijk. Tussen 1998 en 2009 daalde het aantal armen met 43%, de kindersterfte nam met 35% af en de levensverwachting nam met bijna twee jaar toe. De voedselconsumptie per persoon steeg met 25%.

    [box type=”shadow” align=”alignright” width=”100″]

    Voor een linkse oppositie

    Er is dringend nood aan een linkse oppositie op het Chavisme met een echt socialistisch programma met inbegrip van de wijze waarop we tot een socialistisch alternatief kunnen komen.

    Volgende eisen zouden een goede start zijn voor zo’n linkse oppositie:

    • Het invoeren van een systeem van echte arbeiderscontrole doorheen comités van verkozen en afzetbare vertegenwoordigers die het dagelijkse functioneren van de bedrijven controleren. Het openen van de boeken van alle bedrijven, ook de genationaliseerde bedrijven, zodat de boekhouding kan worden gecontroleerd door arbeiderscomités. Dat is noodzakelijk om een einde te maken aan de corruptie en de ontwikkeling van een bureaucratie
    • De arbeiderscomités moeten zich op lokaal, regionaal en nationaal vlak met elkaar verbinden. De overheidsbedrijven moeten onder een stelsel van democratisch arbeidersbeheer worden geplaatst. De raad van bestuur van dergelijke bedrijven moet in handen zijn van verkozen vertegenwoordigers van de arbeiders uit de sector, bredere lagen van de arbeidersklasse en de armen en van de regering van arbeiders en boeren.
    • Alle kaders moeten worden verkozen en permanent afzetbaar zijn, ze mogen niet meer verdienen dan een gemiddeld loon van een geschoolde arbeider
    • De onteigening van de banken, de multinationals en de 100 rijkste families die vandaag de Venezolaanse economie controleren. De invoering van een democratische socialistische planning van de productie.
    • De vorming van een onafhankelijke en democratische vakbondsfederatie met een verkozen leiding die wordt gecontroleerd door de basis.

    De strijd voor zo’n programma is dringend nodig om een einde te maken aan de dip in de Venezolaanse revolutie. Dat is noodzakelijk om te vermijden dat de stagnatie verder gaat en de dreiging van de contrarevolutie groter wordt.

    Er werden enorme inspanningen gedaan om de toegang tot water en energie te versterken. De werkloosheid bedroeg 11% in 1998 en steeg in 2003 als gevolg van de patronale lock-out tot 16,8%, in 2009 was dit afgenomen tot 7,5%. Dat kwam grotendeels omdat er banen bij kwamen in de publieke sector. Een miljoen mensen zijn niet langer analfabeet en miljoenen Venezolanen hebben voor het eerst in hun leven een dokter gezien. We zouden hiernaast nog heel wat andere voorbeelden en cijfers kunnen geven.

    [/box]

    Rechterzijde opnieuw in het offensief

    De kracht van de Venezolaanse massa’s en de verhoging van het klassenbewustzijn in de samenleving hadden het patronaat en haar politieke lakeien zwaar onder druk gezet. Dit deed velen denken dat het patronaat en de rechterzijde van het toneel verdwenen waren, sommigen geloven dit nog steeds. Er werd gedacht dat rechts niet meer kon terugkomen, maar dit was een tijdelijke illusie.

    Vandaag wordt dat duidelijk met het nieuwe parlement dat in september 2010 werd verkozen. Er zijn vandaag 65 verkozenen van de alliantie van de rechtse oppositie. Die worden aangevuld met twee verkozenen van de PPT. Daartegenover zijn er 98 aanhangers van Chavez verkozen. Het ergste hieraan is overigens dat de aanhangers van Chavez hun meerderheid in het parlement enkel hebben behouden door het kiessysteem. In stemmenaantal won de rechterzijde. (1)

    In het parlement zijn het de rechtse verkozenen die spreken over de noodzaak van sociale zekerheid voor de arbeiders, collectieve arbeidsovereenkomsten, een wet voor een grotere bescherming van jonge werkenden, syndicale vrijheden,… Alle concrete eisen waarop de Chavisten de afgelopen 12 jaar geen antwoord hebben geboden, worden nu opgeworpen door de rechterzijde.

    De zwaktes van Chavez

    De ergste fout is ongetwijfeld het feit dat ten allen prijze wordt geprobeerd om compromissen en allianties te sluiten met de burgerij. De burgerij houdt de touwtjes van de economische macht stevig in handen en is nu ook langs de grote poort aan het terugkeren in de politieke debatten.

    Het economische beleid van de regering-Chavez bestaat uit een opdrijven van de staatstussenkomsten in de economie, waarbij er tegelijk nog een kapitalistische economie in stand wordt gehouden. Dit wordt ten onrechte socialisme genoemd. Er wordt veel gesproken over de “nationalisaties” die het regime heeft doorgevoerd, ook al gaat het meer om publiek-private samenwerkingen. Hetzelfde wat de zogenaamde onteigeningen betreft, de overheid koopt bedrijven op en doet dat vaak voor een prijs die boven de reële waarde ervan ligt. Het gaat vaak om failliete of weinig productieve bedrijven. Er is geen significante verandering in de verhouding tussen het gewicht van de publieke en de private sector. De private sector blijft het zwaarst doorwegen.

    Chavez spreekt vaak over de economische onafhankelijkheid van Venezuela, maar er is geen echt productieplan die dat mogelijk zou maken. De economische afhankelijkheid van het buitenland wordt zelfs groter. Er worden dure afgewerkte producten ingevoerd in ruil voor goedkope grondstoffen. Er wordt op die manier heel wat geld verloren en deze ongelijkheid draagt verder bij tot het proces van desindustrialisatie in het land.

    Er is ook de ontwikkeling van de “boli-bourgeoisie”. Dat is een deel van de oude elite dat financieel voordeel zag in een alliantie met de Chavisten. Daarnaast is er een laag van “nieuwe rijken” die de afgelopen jaren hun rijkdom hebben vergaard.

    Verandering

    De afgelopen twee jaar waren er belangrijke veranderingen in de Venezolaanse situatie als gevolg van de economische crisis (2) en een zekere vermoeidheid en groeiende demotivatie onder de massa’s. Er is een golf van afdankingen in de overheidsbedrijven. Chavez kondigde nieuwe economische maatregelen aan, waaronder een verhoging van de BTW. Er wordt ook steeds meer beroep gedaan op repressie als antwoord op iedere vorm van strijd of kritiek: syndicalisten vliegen de gevangenis is, stakingen worden gebroken door de nationale garde,…

    Wie dacht dat het revolutionaire proces in Venezuele op een rechtlijnige wijze zou verlopen en onomkeerbaar in de richting van het socialisme ging, vergist zich. Ieder proces neemt verschillende vormen aan, alsook een eigen ritme, timing,… Het lijkt erop dat de rechterzijde zich nog onvoldoende opnieuw heeft gevestigd om de presidentsverkiezingen van 2012 te winnen. Er is nog steeds een grote verdeeldheid onder rechts en er is geen figuur die een rechtstreekse confrontatie met Chavez aan kan.

    Wij steunen uiteraard alle hervormingen die de levensvoorwaarden van de arbeiders en de armen verbeteren. Maar de geschiedenis leert ons dat het kapitalisme zich niet blijvend laat onderwerpen aan hervormingen. Om de vooruitgang te consolideren, is het nodig om verder te gaan en het kapitalisme omver te werpen en te vervangen door een systeem dat de belangen van de arbeiders en hun gezinnen centraal stelt. Dat is een samenleving waarin de economie op democratische wijze wordt gepland met het oog op de reële behoeften van de arbeiders.

    Het “socialisme”

    De officiële regeringspropaganda stelt dat Venezuela socialistisch is, terwijl er bij het minste probleem wordt gesteld dat de ongelijkheid het resultaat is van het feit dat de staat nog steeds burgerlijk is. Onder bredere lagen heerst het idee dat wat niet duur is socialistisch is. Jammer genoeg zijn er ook “socialistische” lonen in “socialistische” overheidsbedrijven, waarbij deze lonen twee tot drie keer minder zijn dan deze in de grote privébedrijven. Dat verklaart van waar de “socialistische” prijzen van bepaalde producten komen, maar het legt ook uit waarom veel arbeiders zich tegen het “socialisme” en de nationalisaties verzetten uit de vrees dat dit de lonen naar beneden zal halen. Arbeiders die opkomen voor loonsverhogingen worden door het regime als contrarevolutionair bestempeld met het argument dat wie meer loon wil meer wil consumeren en dat dit het kapitalisme ondersteunt.

    In naam van het socialisme werden arbeiderscomités opgezet. Maar die worden door de Chavistische bureaucratie gebruikt om de vakbonden te ontbinden op een ogenblik dat de comités nog onvoldoende sterk uitgebouwd zijn. De arbeiders hebben hierdoor vaak geen enkele vertegenwoordiging en hebben geen instrument om in te gaan tegen de uitbuiting. Wie daarover klaagt, wordt gezegd dat er geen bazen zijn in de socialistische bedrijven en dat strijd dus ook niet nodig is…


    1. De rechtse alliantie haalde 5.334.309 stemmen, de rechtse bondgenoot PPT 354.677 stemmen, de PSUV en bondgenoten : 5.451.422 stemmen
    2. In 2009 was er een negatieve groei van -3%, in 2010 zal dat ongeveer hetzelfde zijn geweest.
  • Lokale verkiezingen in Peru: afstraffing voor de traditionele partijen

    Begin januari begonnen de nieuwe verkozenen die op 3 oktober 2010 in de Peruaanse lokale en regionale verkiezingen gekozen werden aan hun mandaat. De uitslag van deze verkiezingen was een zware nederlaag voor de traditionele partijen in Peru, en een zware streep voor de rekening voor heel wat gedoodverfde kandidaten voor de presidentsverkiezingen in april 2011. Deze uitslag toonde tegelijk het ongenoegen aan dat leeft bij brede lagen van de bevolking over de ongelijke verdeling van de vruchten van de sterke economische groei in de Peruviaanse economie de laatste jaren.

    Artikel door een correspondent

    Nederlaag voor traditionele partijen

    In belangrijke steden als Lima, Cuzco, Arequipa, Cajamarca en Trujillo haalden onafhankelijke kandidaten het voor de gedoodverfde favorieten van de traditionele partijen. Regeringspartij APRA behaalde tussen de 12 en 15% van de stemmen, een historische nederlaag voor de partij van president Alan García. In Lima ging de overwinning nipt naar Susana Villarán, een kandidate die met een sterk links en alternatief imago vooral in de armere stadswijken zoals Ate, Comas, of San Martin de Porres scoorde. Haar belangrijkste tegenkandidate, Lourdes Flores, een nationaal bekend politica werd gesteund door president García, en door de huidige burgemeester van Lima, Luis Castañeda Lossio, die zelf op dit ogenblik voorop ligt in de peilingen voor de presidentsverkiezingen in april volgend jaar. Ondanks die massale steun wist Flores enkel in rijke districten zoals Miraflores, La Molina of San Isidro een meerderheid te halen, getuige van het feit dat brede lagen onder de arbeiders en armen in Peru geen enkel vertrouwen hebben in de officiële kandidaten van de burgerij.

    De politieke afstraffing van de traditionele partijen in Peru is dan ook ronduit dramatisch te noemen: in slechts 6 van de 25 kiesdistricten in Peru won één van de 5 grote nationale partijen, waarvan de regeringspartij APRA alleen maar in de regio La Libertad in het noorden van Peru kon winnen. De verkiezingen tonen de fundamentele zwakte aan van de traditionele politieke partijen in Peru, die door hun jarenlange trouw aan een neoliberale politiek al hun geloofwaardigheid tegenover bredere lagen hebben verloren. APRA en president García betalen de prijs voor de hondse trouw van de Peruviaanse regering aan het Amerikaanse imperialisme, en hun antisociale politiek in eigen land, terwijl de oppositie moet boeten voor een fundamenteel gebrek aan alternatieven op dit beleid. De situatie brengt de burgerij ook in een moeilijke situatie in aanloop van de presidentsverkiezingen in april 2011.

    Lokale verkiezingen als opiniepeiling voor de presidentsverkiezingen: belangrijke test voor de kandidaten van de burgerij

    Tot nog toe lag de burgemeester van Lima, Luis Castañeda Lossio, autoritair voor in de peilingen voor de presidentsverkiezingen. Castañeda wist in de hoofdstad ook bij armere lagen een zekere populariteit te behalen op basis van de grote programma’s van openbare werken die gefinancierd werden met de anticrisismaatregelen van de nationale regering, en een vrijwillige belasting op de megawinsten van multinationals. Met het diskrediet van huidig president García en zijn APRA-partij, werd Castañeda door de burgerij sterk naar voren geplaatst als de meest betrouwbare en stabiele kandidaat: het verkiezingsresultaat in Lima toont echter aan dat dit ook meteen zijn grootste zwakte is: veel kiezers uit armere lagen hebben lak aan de kandidaten die hen door de burgerij en het patronaat worden opgedrongen.

    In die zin heeft voormalig president Alejandro Toledo meer dan een streepje voor. Toledo kwam in 2001 aan de macht nadat in 2000 een massale volksbeweging de corrupte en autoritaire regering van Alberto Fujimori ten val had gebracht. Hoewel hij werd geholpen door de economische groei, ook toen al gebaseerd op de prijsstijgingen van grondstoffen op de internationale markten, werden Toledo’s trouw aan de neoliberale principes van het IMF en zijn privatiseringsbeleid niet gesmaakt door brede lagen van de Peruviaanse bevolking; Toledo’s partij Perú Posible verloor 43 van haar 45 zetels in de verkiezingen van 2006, en Toledo trok naar de VS om aan de John Hopkins Universiteit carrière te maken als expert in de internationale economie. Veel arbeiders en armen in Peru keken vanaf 2006 vooral uit naar Ollanta Humala, een zelfverklaard aanhanger van de Venezolaanse president Hugo Chavez, en in woorden een fervent aanhanger van de sociale politiek van Chavez en Morales in Bolivië.

    Humala weigerde de voorbije jaren echter systematisch om zijn autoriteit en het feit dat zijn partij de grootste is in het Peruviaanse congres een reële rol te spelen in de klassenstrijd in eigen land: Humala beperkte zich tot het prijzen van de sociale maatregelen van Chavez en Morales in hun eigen land zoals nationalisaties, sociale programma’s in onderwijs en gezondheidszorg, maar weigerde systematisch om leiding te geven aan de strijdbare arbeidersklasse in Peru om dergelijke maatregelen ook in eigen land af te dwingen. Veel arbeiders zien Humala vandaag als iemand die grote mooie woorden spreekt, maar te veel gehecht is aan het pluche van zijn congreszetel en zijn vette inkomen als congreslid om die woorden ook in daden durven om te zetten. Het is dit falen van een geloofwaardig links alternatief rond Humala, samen met het desastreuze beleid van president García, scherpe stijgingen in de prijzen van voedsel en andere basisbehoeften, en een alomtegenwoordige corruptie, dat de basis heeft gelegd voor een herwonnen populariteit van Toledo: voor vele Peruvianen is hij, bij gebrek aan beter, en zonder veel enthousiasme, een alternatief op de huidige politiek. Toledo is de voorbije weken dan ook volop begonnen met het verzamelen van steun bij de nieuw gekozen onafhankelijke kandidaten in de verschillende kiesdistricten, vooral dan bij Susan Villarán in Lima. Hij is daardoor samen met Castañeda en Keiko Fujimori (dochter van oud-dictator Alberto Fujimori, die onder bepaalde lagen nog een beperkte populariteit geniet) één van de kanshebbers voor het presidentschap. De huidige politieke instabiliteit maakt echter dat het zeer moeilijk is om vandaag reeds de uitkomst van de verkiezingen te voorspellen.

    Welk alternatief bieden de onafhankelijke kandidaten?

    Ondanks het feit dat heel wat burgemeestersjerpen of gouverneursposten op papier werden binnengehaald door onafhankelijke kandidaten, of lokale lijsten gebaseerd op een lokaal politicus, onderschrijven de meeste nieuwe verkozenen allemaal de neoliberale politiek van de huidige Peruviaanse regering. Zodra het duidelijk was de Villarán voor lag in de peilingen, deed ze er alles aan de burgerij gerust te stellen dat ze zich inschreef in de marktprincipes, en dat ze geen radicaal linkse politiek zou voeren. Ze keerde zich af van radicaal-linkse partijen zoals de Communistische Partij van Peru Rood Vaderland, die haar gesteund hadden tijdens de verkiezingscampagne, en zocht steun bij lokale ondernemersorganisaties om haar trouw aan de vrije markt te bewijzen. Villarán biedt geen alternatief voor de armen en arbeiders in Lima en Peru. Zo veroorzaakte ze onmiddellijk na haar verkiezing reeds een grote rel door de oorlog te verklaren aan de “illegale praktijken in de taxisector” in Lima. In de hoofdstad rijden zo’n 270.000 taxi’s rond: 10% van alle gezinnen in Lima haalt haar inkomen uit het taxiverkeer. Veel van de taxichauffeurs rijden rond in hun eigen wagen, of huren een auto bij grotere bedrijven: zij werken vaak lange uren om voor zichzelf een inkomen te garanderen. Villarán wil in naam van de verkeersveiligheid een einde maken aan de lange werkuren en onveilige taxi’s, maar biedt geen enkel ander alternatief aan de tienduizenden arme chauffeurs die door zo’n maatregelen zouden getroffen worden.

    Zo zullen alle nieuwe lokale besturen de komende jaren geconfronteerd worden met tegenstellingen die binnen het kapitalisme geen oplossing hebben. Enkel in een socialistische economie, gebaseerd op de reële behoeften van de bevolking, en onder controle van de arbeidersklasse, kan een uitweg gevonden worden tussen de tegenstellingen tussen milieu en veiligheid tegenover de werkgelegenheid.

    Sterke economische groei, maar ongenoegen in samenleving over groeiende ongelijkheid

    De Peruviaanse economie is sinds een drietal jaren de sterkst groeiende economie van Latijns-Amerika, en behoort met een groeicijfer van 9,5% in het derde kwartaal van 2010 tot het koppeleton in de wereld. Deze economische groei is echter zeker niet stabiel te noemen: zij is gebaseerd op enerzijds de relatieve zwakte van de dollar, en een voortdurende waardestijging van de Peruviaanse Sol, en anderzijds de crisis in de meest ontwikkelde kapitalistische landen, waarbij speculanten op zoek gaan naar relatief stabiele groeilanden waar op korte termijn sterke winsten kunnen geboekt worden. In Latijns-Amerika gaat dit bijvoorbeeld om Brazilië, Panama en Peru, waarbij het Braziliaanse model van groei, gebaseerd op goedkope kredieten in een vreemde munt als de dollar ook in Peru wordt toegepast. Peru heeft het voordeel van een lage openbare schuld (24,8% van het BNP), maar een economie die sterk gebaseerd is op de visvangst en grondstoffen zoals koper, zink, goud en lood. Sinds president Fuijimori begin jaren ’90 hebben de opeenvolgende Peruviaanse regeringen ingezet op de ontwikkeling van de mijnbouw en de oliesector in het land, als antwoord op de groeiende de-industrialisering in het land. Bovendien ligt de prijs van koper vandaag 9 keer hoger dan in 2003, die van goud 14 keer, en werd lood 5 keer duurder de voorbije zeven jaar. Hierdoor is het aandeel van ruwe materialen in de Peruviaanse economie de voorbije 3 jaar verdrievoudigd.

    De mijnbouw in Peru is vooral een zaak van buitenlandse multinationals, die aangetrokken werden door een politiek van extreem lage belastingen in de sector: de tien grootste mijnbouwbedrijven zijn sinds 1991 niet meer verplicht belastingen te betalen. De vijf grootste onder hen, Cerro Verde (VS), Barrick Gold (Canada), Southern Copper (Mexico), Yanacocha (VS), and Antamina (Zwitsers-Brits-Australisch conglomeraat) zijn samen verantwoordelijk voor 67% van de volledige Peruviaanse export en 80% van de inkomsten uit deze export, hebben de voorbije 5 jaar een gezamenlijke nettowinst van 20 miljard dollar laten optekenen. De regering van Alan García stelde daarop een “vrijwillige belasting” voor op deze bedrijven van zo’n 638 miljoen dollar. Dit fonds zou dan gebruikt moeten worden voor ontwikkelingsprojecten van de regionale autoriteiten in Peru, maar slechts 55% van dit geld werd effectief aangewend. Eén van de verkiezingsbeloften van Alan García in 2006 was om de vrijwillige belasting om te vormen tot een verplichte zogenaamde “windfall tax”: een belasting op de megawinsten die multinationals maken door de gestegen grondstofprijzen. Landen als Bolivië, Mexico, Chili en Australië hebben de voorbije jaren zo’n belasting effectief ingevoerd, maar de Peruaanse regering blijft voorlopig achter. Ondertussen leeft 36% van de Peruviaanse bevolking onder de armoedegrens, en is bijna 15% “extreem arm”.

    In 2007 waarschuwde de Amerikaanse economist Michael Porter reeds voor een groeiende afhankelijkheid van Peruviaanse economie van speculatiemarkten: in hoeveelheid is de output van de mijnbouw in tien jaar tijd nauwelijks verdubbeld, de prijsstijgingen voor grondstoffen door speculatie op de internationale markten zorgde echter voor een vervijfvoudiging van de opbrengsten. Dit zorgt er voor dat de economische groei in Peru zeer sterk afhankelijk is van de prijs van grondstoffen op de wereldmarkten: een terugval van deze prijzen door de economische crisis heeft onmiddellijk ook een weerslag op de groeicijfers van de Andesstaat: de crisis van 2009 zorgde voor een terugval van de economische groei in Peru van 9% in 2008 tot 0,9% in 2009!

    Ondanks deze fundamentele instabiliteit hebben de spectaculaire groeicijfers in 2008 en 2010 heel wat buitenlandse financiële speculanten aangetrokken, die zich onder meer richten op goedkope kredieten en investeringen in de immobiliënsector. In de meer “stabiele” districten in Lima zoals Surco, Miraflores, Barranco en Chorillos heeft dit tot spectaculaire stijgingen van de huisprijzen gezorgd: met gemiddelde waardestijgingen van 130% (Surco) tot 200% (Miraflores) sinds 2005. Het gevolg is een golf van gigantische bouwprojecten in heel Lima. De speculatie is zo belangrijk dat de Wereldbank midden november 2010 een rapport moest publiceren waarin zij waarschuwde voor bepaalde excessen, maar aangaf ondanks de speculatie nog steeds te geloven in de stabiele basis van de Peruviaanse economie. Ondanks deze geruststelling besliste de Peruviaanse nationale bank onlangs om de stijgingen van de rentevoet op leningen in de Peruviaanse Sol te bevriezen op 3%, daar waar een meerderheid van economische analisten een stijging hadden verwacht.

    Inflatie aan strijd, gebrek aan politiek alternatief vanuit de arbeidersbeweging

    De sterke economische groei en grote winstmarges staan in schril contrast met de algemeen verspreide armoede in het land. De speculatie en sterke inflatie (tussen 5 en 7% in 2008 en 2009) van de voorbije 3 jaar heeft onder meer gezorgd voor scherpe prijsstijgingen voor voedsel en andere basisgoederen. Hoewel de Peruviaanse regering in november 2010 een lichte verhoging van het minimumloon heeft doorgevoerd, en er in sommige sectoren kleine loonsverhogingen werden opgetekend, volgen de lonen deze prijsstijgingen onvoldoende. Bovendien werkt een belangrijk deel van de Peruviaanse bevolking in de informele sector: het zijn vooral deze armsten die het hardst getroffen worden door de prijsstijgingen. Ook het fundamenteel gebrek aan openbare voorzieningen op het gebied van om. onderwijs, gezondheidszorg en openbaar vervoer zorgt voor een grote sociale ontevredenheid bij brede lagen.

    De Peruviaanse arbeidersklasse heeft een geschiedenis met sterke arbeidersorganisaties, partijen en vakbonden. Ook de voorbije jaren heeft het land een scherpe opgang van strijdbewegingen gekend: in 2009 was er de langdurige strijd van de inheemse bevolking in het Amazonegebied tegen de ontginning van hun territoria door Amerikaanse oliebedrijven. De lokale bevolking voerde een succesvolle strijd met wegblokkades, bedrijfsbezettingen en massale betogingen doorheen het hele noordoosten van Peru, waarna de regering in juni 2009 de noodtoestand uitriep, en het leger inzette om de beweging te breken. Op 5 juni 2009 schoot het leger vanuit tanks en helikopters in de mensenmassa die een weg in de buurt van de stad Bagua bezette, met 34 doden en meer dan 200 gewonden als gevolg. De bevolking nam wraak op lokale politiekantoren en regeringsgebouwen, waarbij 23 politieagenten en militairen omkwamen, met nieuwe wraakacties van het leger en de politie als gevolg. Mensenrechtenorganisaties schatten dat in de weken rond deze slachtpartij tientallen tot honderden indianen werden vermoord door het leger.

    De slachting zorgde voor een gigantisch protest, een Mars op Lima en een algemene staking georganiseerd door mensenrechtenorganisaties en de vakbondscentrale CGTP. De regering had geen keuze dan de concessies van multinationals in het gebied voor onbepaalde tijd terug in te trekken, en toe te geven op vele eisen van de lokale bevolking. Het gebrek aan een standvastige leiding van deze beweging, die vooral spontaan ontstond en terug ging liggen, zorgde er voor dat Alan García aan de macht kon blijven, en dat de verantwoordelijken in de regering voor de moordpartijen niet werden gestraft.

    De voorbije jaren heeft Peru echter ook een hele reeks nationale stakingen en grote protesten gekend van de mijnarbeiders, leerkrachten en werknemers van de gerechtsgebouwen, en talloze kleinere sociale conflicten. Ondanks de enorme repressie vanuit de politie en het leger, regelmatig met dodelijke slachtoffers tot gevolg, hebben sommige van deze bewegingen hebben tot successen geleid: zo bekwamen de mijnarbeiders belangrijke loonsverhogingen en betere werkomstandigheden. Er is vandaag echter geen enkele partij in Peru die deze bewegingen groepeert of leiding geeft, wat ook resulteert in heel wat nederlagen. Peru is een land met een onschatbare natuurlijke rijkdom, en een goed georganiseerde en strijdbare arbeidersklasse. Wat echter ontbreekt is een echte arbeiderspartij die in de concrete strijdsituaties een socialistisch programma naar voren kan brengen, enkel een economie gebaseerd op de behoeften van de hele bevolking, en onder democratische controle van de arbeidersklasse kan immers afrekenen met de corruptie en armoede in het land!

  • Verslag van het tiende wereldcongres van het CWI. Fragiele groei en crisis in Latijns-Amerika

    Op het wereldcongres was er een aparte sessie over Latijns-Amerika. Daar werd ingegaan op de belangrijkste kwesties waarmee de arbeiders en de massa’s op het continent worden geconfronteerd. Op het einde van de vorige eeuw en het begin van deze waren er belangrijke strijdbewegingen tegen het neoliberalisme in Latijns-Amerika. In Venezuela kwam Chavez aan de macht en de arbeiders verhinderden een poging tot staatsgreep in 2002. Er was de massale opstand in Argentinië in 2001, de gas- en wateroorlogen in Boliva en de verkiezing van de linkse president Morales. Er werden drie presidenten omver geworpen in Ecuador en ook elders warden linkse regeringen verkozen.

    De economische groei in Latijns-Amerika bedroeg tussen 2003 en 2008 gemiddeld 5,5%. Dat zorgde voor een rem op de ontwikkeling van de strijd tegen het neoliberalisme in een aantal landen. Maar de wereldwijde economische crisis die in 2008 begon, zorgde voor een neerwaartse druk op de uitzonderlijke groei. In 2009 ging het bbp in Latijns-Amerika met 1,9% achteruit. Er kwamen drie miljoen werklozen bij in de regio. Met stimulusmaatregelen en regeringstussenkomsten, onder meer door goedkope kredieten, werd een lange recessie vermeden waardoor er een zekere groei was in 2010. Er is een grote impact van de groeiende afhankelijkheid van China. De Latijns-Amerikaanse export verloor 22,6% in 2009, maar nam naar schatting met 21,4% toe in 2010. Dat komt vooral door een grotere uitvoer naar Azië en China.

    Dit is geen uniforme economische ontwikkeling. Mexico en Centraal-Amerikaanse landen als El Salvador, Honduras, Nicaragua en Costa Rica hebben hard geleden onder de crisis. Ook Venezuela werd hard getroffen door de dalende olieprijzen.

    Grotere rol van China

    De economische rol van China en de stijgende grondstoffenprijzen hebben het grootste deel van het continent uit de recessie gehaald. In 2000 was de Latijns-Amerikaanse handel met China goed voor 10 miljard dollar per jaar. Nu is dat tien keer zoveel, 100 miljard dollar. Mogelijk zal de handel tussen China en Latijns-Amerika de komende jaren omvangrijker worden dan deze tussen China en de EU. Maar dit zal uiteindelijk geen stap vooruit betekenen voor de Latijns-Amerikaanse massa’s. De handel is gericht op China dat grondstoffen opkoopt en afgewerkte industriële goederen exporteert. Een groeiende handel met China leidt momenteel tot een proces van desindustrialisering in Latijns-Amerika en vergroot de afhankelijkheid van primaire grondstoffen.

    In tegenstelling tot wat verschillende regeringen beweren, zal dit geen stap vooruit betekenen voor Latijns-Amerika. De verhoudingen met China zijn niet progressief en deze periode zal niet lijken op e jaren 1930 toen verschillende landen zich versterken door een grotere industrialisering. Vandaag vindt het tegenovergestelde plaats.

    In 1999 waren grondstoffen goed voor 26,7% van de totale verkoop vanuit Latijns-Amerika, nu is dat toegenomen tot 38%. Zo voorziet Brazilië 45% van alle soya die in China wordt ingevoerd. In de eerste vier maanden van 2009 viel de Braziliaanse export naar de VS met 37,8%, de export naar China steeg in dezelfde periode met 62,7%. Deze groeiende economische banden met China hebben de meeste landen in de regio beschermd tegen de ergste gevolgen van de internationale crisis.

    Mexico kende in 2009 een daling van het bbp met 6,5%. Het land kent een belangrijke sociale crisis met een virtuele burgeroorlog tussen drughandelaars en de regering die de controle is verloren over een aantal regio’s. De afgelopen vier jaar vielen 28.000 doden in deze “oorlog”, in 2010 alleen vielen meer dan 10.000 doden. Veertien burgemeesters en prefecten werden vermoorddoor drugbendes. Er is een breed verspreide corruptie waarin ook de politie is betrokken. Dat maakt het nog moeilijker voor het regime om de crisis aan te pakken.

    Crisis in Venezuela

    Venezuela is in recessie, het bbp zal in 2010 wellicht 3% verloren hebben. Er is een afname van de steun voor Chavez en zijn regering. Dat bleek uit de verkiezingen voor het parlement waarbij de aanhangers van Chavez wel een meerderheid van de zetels behaalden, maar geen meerderheid van de stemmen. Chavez heeft ook geen twee derde meerderheid meer in het parlement, zo’n meerderheid is nodig voor belangrijke wetgeving. De rechterzijde beschikt nu over een belangrijke parlementaire positie. Als de rechtse en kapitalistische krachten er in slagen een verenigde kandidaat naar voor te schuiven, dan is het niet uitgesloten dat deze kandidaat Chavez verslaat bij de presidentsverkiezingen van 2012. Maar voorlopig blijft de rechtse alliantie erg onstabiel en het ontbreekt bovendien aan een geloofwaardige kandidaat. Het is dan ook waarschijnlijk dat Chavez zal worden herverkozen.

    Een dalende steun en de recessie hebben Chavez aangezet tot een meer radicale retoriek. Er zijn meer nationalisaties op kapitalistische basis doorgevoerd en er wordt meer over socialisme gepraat. Maar dat is geen uitdrukking van een ander beleid. Er is steeds meer bureaucratie en corruptie. Een groeiend aantal krachten binnen de Chavista beweging zoekt naar compromissen met de rechterzijde en de heersende klasse. Op korte termijn zal het regime wellicht een zigzag politiek voeren waarbij het van links naar rechts gaat en terug, en dat in een poging om haar positie en steun te behouden.

    De economie is voor 90% afhankelijk van olie wat de inkomsten betreft. Chavez heeft geprobeerd om de afhankelijkheid van export naar de VS af te bouwen. 75% van de olie-export gaat naar de VS en 15% naar China. Toen de olieprijzen erg hoog waren, had Chavez meer ruimte voor een hervormingspolitiek die hij “socialisme in de 21ste eeuw” noemde. De dalende olieprijzen en de recessie zijn daar in tussen gekomen. Nu is er een programma van besparingen waarbij 30% van de publieke uitgaven worden geschrapt. Dit heeft een erg negatieve impact op het onderwijs en de gezondheidszorg. Tot 65% van de consumptiegoederen wordt geïmporteerd, een uitdrukking van het feit dat het regime er nog niet in is geslaagd om het land te industrialiseren. Tot 25% van de economie werd genationaliseerd op kapitalistische basis. Omwille van de bureaucratie zijn de meeste dergelijke genationaliseerde bedrijven niet succesvol. Er zijn er heel wat failliet gegaan en dit heeft een negatieve impact op de economie. Er worden akkoorden onderhandeld met privaat kapitaal om bij een aantal bedrijven een vorm van publiek-private samenwerking in te voeren. Voor de arbeiders betekent dat uiteraard slechtere voorwaarden.

    De afgelopen twee jaar was er een toename van de strijd. Er waren 6.000 stakingen en protestacties. Dit is een belangrijke ontwikkeling omdat de arbeidersstrijd tot nu toe wat in de “schaduw” van het regime stond. Geleidelijk aan is er een groeiende onafhankelijke positie in een aantal sectoren. Chavez komt onder druk op drie fronten: internationale druk van buitenlandse krachten die zich tegen zijn regering verzetten, druk van de rechtse burgerlijke krachten in Venezuela en het belangrijkste is de groeiende druk vanuit de arbeidersklasse.

    Er is een groeiende repressie tegen politieke groepen die kritisch staan tegenover Chavez. Stakingen in de voedingssector werden verboden en de arbeiders kregen te horen dat ze als verraders zouden worden beschouwd indien ze toch zouden staken. Ondanks de reformistische methoden en de groeiende bureaucratie en repressie vanwege het regime, zien brede lagen van de arbeiders en armen het regime toch als een hinderpaal voor de rechterzijde om terug de controle over de regering te verwerven en een voor de massa’s rampzalig beleid te voeren.

    In Bolivia haalde de regering van Morales en de MAS een grote meerderheid bij de verkiezingen van 2009 en april 2010. Het feit dat 64% Morales steunt, is een uitdrukking van het feit dat de Boliviaanse massa’s de rechtse kapitalistische krachten een nederlaag willen toebrengen. Ze willen echt niet terug naar de periode voor Morales. Zelfs Salvador Allende had nooit een gelijkaardig niveau van steun in Chili. De MAS en Morales hebben deze overwinningen echter niet gebruikt om verder in de richting van socialisme te gaan. De regering blijft de belangen van multinationals in de ontginning van olie en grondstoffen vooropstellen. Er werd bovendien ingegaan tegen stakende leraars en mijnwerkers.

    In de discussie werden enkele voorbeelden van de politieke crisis en het vacuüm in Argentinië naar voor gebracht. Deze crisis is groter geworden sinds het overlijden van Ernesto Kirchner. De vakbondsleiding houdt de ontwikkeling van arbeidersstrijd tegen. Veel arbeiders denken dat het Peronisme een verschil kan maken, maar ze zien de recente regeringen die door Peronisten werden geleid niet als een uitdrukking daarvan. Er is een groeiende steun voor het idee van een nieuwe arbeiderspartij.

    Op het congres was er discussie over hoe we moeten ingaan op de enorme illusies in de “linkse” regeringen van Latijns-Amerika, zoals de regering van Morales in Bolivia. Morales kwam aan de macht als vertegenwoordiger van een massale revolutionaire beweging van arbeiders en armen, maar hij heeft geen fundamentele breuk met het kapitalisme bewerkstelligd. De kapitalistische economie en de staat bleven intact. Nu staan alle verworvenheden van het revolutionaire proces onder druk. De opbouw van massale bewegingen van de arbeiders en armen, waarbij deze bewegingen onafhankelijk zijn georganiseerd, is een belangrijke en noodzakelijke stap om de revolutionaire bewegingen verder te ontwikkelen en tot internationaal socialisme te brengen.

    In Cuba zijn er dramatische ontwikkelingen met de beslissing van de Communistische Partij om besparingen in de publieke sector door te voeren en daarbij een miljoen arbeiders af te danken. De eerste 500.000 zullen in maart 2011 worden afgedankt. Dit betekent dat in totaal 20% van de Cubaanse arbeiders hun werk zullen verliezen. De regering onder Raul Castro heeft beslist om deze arbeiders “aan te moedigen” om een eigen zaak te beginnen of zichzelf tewerk te stellen. Delen van de Cubaanse bureaucratie zijn voorstander van een kapitalistisch herstel in Cuba, terwijl andere delen daar tegen gekant zijn. Pogingen om Cuba op de Chinese weg te zetten, zullen niet eenvoudig zijn. Cuba is China niet en pogingen om kleine bedrijven en mogelijk ook grote kapitalistische privatiseringen aan te moedigen, zullen minder evident zijn tegen de achtergrond van de wereldwijde economische crisis. Bovendien liggen Cubaanse kapitalisten in ballingschap in Miami op de loer om alle openingen aan te grijpen om hun zogenaamde eigendommen terug op te eisen. De Communistische Partij publiceerde een document van 32 pagina’s over de ontwikkeling van de markt, de legalisering van kleine bedrijven op 118 terreinen en het feit dat mensen voortaan huizen kunnen kopen en verkopen.

    De Cubaanse Communistische Partij heeft aan steun verloren onder de jonge generatie die enkel de rol van de bureaucratie kent. De partij moet een moeilijke evenwichtsoefening doen. Wij denken dat Cuba een stap vooruit kan zetten door niet in de richting van de kapitalistische markt te gaan en ook niet door het status quo vandaag te behouden. De Cubaanse arbeidersklasse moet de strijd voor echte arbeidersdemocratie aangaan zodat de geplande economie in Cuba onder de democratische controle van de arbeidersklasse kan komen te staan zodat een echt socialisme kan bloeien en hoop kan bieden aan de massa’s die in strijd gaan op de rest van het Latijns-Amerikaanse continent en daarbuiten.

    Brazilië en Mexico hebben de meest ontwikkelde economieën van de regio. Braziliaanse multinationals doen grote investeringen in andere Latijns-Amerikaanse landen. Het land speelt de rol van een regionale imperialistische macht. Lula treedt op als brandweerman van de kapitalistische landen, iedere poging om bewegingen naar links verder te ontwikkelen worden door hem tegengehouden. Van de 500 grootste bedrijven in Latijns-Amerika zijn er 226 Braziliaans. Petrobas staat in voor 17% van het bbp van Bolivia.

    Bij de Braziliaanse verkiezingen van 2010 haalde de kandidaat van Lula, Dilma, een overwinning in beide kamers van het parlement. De kameraden uit Brazilië legden uit dat de huidige golf van steun voor Lula is aangewakkerd door de economische achtergrond en de beperkte hervormingen die werden doorgevoerd. Er zijn nu drie miljoen jongeren extra die toegang hebben tot universitair onderwijs. Dit is echter geen blijvend gegeven, een economische crisis kan harde gevolgen hebben in het land. Er is nu al een sterke sociale polarisatie in Brazilië met vijf miljoen werklozen in het land. Lula heeft op de crisis geantwoord met een stimuluspakket ter waarde van 300 miljard Real. De Braziliaanse samenleving kent heel wat sociale kwalen zoals drugs en sociale ontaarding. Het regime probeert de sloppenwijken aan te pakken op militaire basis. De politie heeft een aantal sloppenwijken bezet. Heel wat doden in de “drugsoorlog” worden niet vermeld in de media. Slechts 1% van de sloppenwijkbewoners hebben met drugs te maken. 90% van de bevolking in deze wijken is zwart.

    Lula kan in 2014 opnieuw opkomen voor de post van president. In tussentijd hoopt hij dat zijn bondgenoot Dilma de steun voor Lula hoog kan houden. Om een alternatief op de PT en Lula/Dilma op te bouwen, blijven we ervoor strijden dat de PSOL kan ontwikkelen en niet naar rechts blijft opschuiven.

    Op het wereldcongres van het CWI werd een versterking van onze krachten in Latijns-Amerika vastgesteld. De afdelingen in Venezuela en Bolivia werden erkend als nieuwe afdelingen. Er waren voor het eerst ook kameraden uit Argentinië op het congres. Het is belangrijk dat onafhankelijke arbeiderspartijen worden opgebouwd om zo de strijd van de massa’s in de richting van socialistische verandering te oriënteren.

  • Haïti. Cholera-epidemie leidt tot gewelddadige confrontaties tussen actievoerders en VN-troepen

    Op 14 november waren er gewelddadige confrontaties tussen betogers en troepen van de Verenigde Naties in Haïti. Er vielen minstens twee doden en 16 gewonden in de tweede stad van het land, Cap-Haitien. Er waren straatbarrikades om de publieke gebouwen te blokkeren, ook werd actie gevoerd aan de luchthaven en een politiekantoor. In de steden Hinche en Gonaïves werd eveneens betoogd, de autoriteiten vreesden dat het protest zou uitbreiden naar de hoofdstad Port-au-Prince waar een aardbeving in januari een ravage had aangericht.

    Artikel door Niall Mulholland

    De protestacties kwamen er nadat een epidemie van cholera was uitgebroken. Dat leidde tot meer dan 1.000 doden en iedere dag zijn er 1.000 nieuwe besmettingen. Er wordt gedacht dat de ziekte werd ingevoerd door Nepalese VN-troepen. Er is immers een cholera-versie die lijkt op de zuid Aziatische variant. Het eiland kende overstromingen als gevolg van de orkaan Tomas op 5 november. Verschillende rivieren en beken stroomden over, wat een ideale situatie vormde voor de verspreiding van cholera. Deze ontwikkeling heeft de afkeer tegenover de VN-troepen onder de bevolking verder versterkt. De “vredestroepen” van de VN zijn intussen met 12.000. Er zijn al VN-troepen sinds een staatsgreep in 2004 een einde maakte aan het “linkse” populistische regime van president Jean-Bertrand Aristide.

    De afkeer tegenover de regering van president Préval is erg groot. Die regering wordt gezien als corrupt en zwak. Ze wordt verantwoordelijk geacht voor de verspreiding van de cholera. Er werd even gedacht dat de verkiezingen van 28 november zouden worden uitgesteld, maar nu zal midden de choleracrisis toch worden gestemd.

    Een maand geleden was er een geïsoleerd geval van diarree in een afgelegen gebied, maar intussen zijn er meer dan 17.000 mensen die verzorging in het ziekenhuis nodig hadden. Epidemologen waarschuwen dat de ziekte nu in de waterbevoorrading zit en maanden tot jaren kan aanwezig blijven. De ziekte is intussen ook doorgedrongen tot in Port-au-Prince.

    Cholera wordt veroorzaakt door een bacterie die zich in water verspreidt, het zogenaamde Vibrio cholera. Indien er geen medische behandeling is, leidt het virus tot diarree, overgeven, uitdroging en het brengt de slachtoffers uiteindelijk in shock. Het is dodelijk binnen een korte termijn van slechts 24 uur. De ziekte maakt weinig kans als er proper water is. Maar sanitair en hygiëne zijn niet bepaald goed uitgebouwd in Haïti, het armste land van de Westerse hemisfeer. Er is geen enkele waterzuiveringsinstallatie op het eiland, de rijken hebben wel eigen particuliere systemen om het water in hun huizen te zuiveren. Nog voor de aardbeving leefden veel bewoners in overbevolkte wijken zonder sanitaire voorzieningen. Na de aardbeving leven veel van de drie miljoen inwoners van Port-au-Prince in tentenkampen. Veel mensen in het land zijn voor hun water afhankelijk van dezelfde rivieren waarin anderen zich wassen of ontsmetten.

    Cholera is relatief gemakkelijk te behandelen indien de patiënten op tijd antibiotica krijgen toegediend. De gezondheidszorg in het land is echter totaal niet in staat om met deze epidemie om te gaan. De armoede en het verder vernietigen van wat nog aan infrastructuur overbleef, maken dat veel Haïtianen geen medische zorgen toegediend krijgen.

    De Verenigde Naties schatten dat 200.000 Haïtianen door de ziekte kunnen worden geraakt. Er wordt aan de “internationale gemeenschap” 163 miljoen dollar gevraagd voor een noodfonds. De verschrikkelijke “humanitaire” tradities van de belangrijkste kapitalistische landen die in Haïti aanwezig zijn, doen op dat vlak het ergste vermoeden. Tien maanden na de aardbeving zijn er nog steeds 1,5 miljoen daklozen en ligt een groot stad van Port-au-Prince nog steeds in puin. Slechts een beperkt deel van de beloofde 5 miljard dollar internationale steun is ook effectief naar Haïti gegaan en een nog kleiner deel wordt gebruikt voor de heropbouw. Er zijn heel wat ondoorzichtige liefdadigheidsinstellingen en NGO’s die actief zijn in Haïti, maar die kunnen slechts een klein deel van de nodige hulp verlenen. Bovendien staan deze organen niet onder de controle van de lokale bevolking zelf.

    Op kapitalistische basis zal de overgrote meerderheid van de bevolking in armzalige toestanden blijven leven met werkloosheid, analfabetisme, honger en een leven in sloppenwijken en tentenkampen. Dat maakt deze mensen bijzonder kwetsbaar voor ziektes en “natuurrampen”. Zowat 80% leeft onder de armoedegrens en maar liefst 75% is werkloos.

    Democratische controle over middelen nodig

    De Haïtiaanse massa’s hebben meer dan ooit democratische controle op de middelen nodig. Socialisten roepen op tot onmiddellijke dringende medische hulp tegen de cholera-epidemie. Daarnaast is er ook nood aan een massaal programma van heropbouw na de aardbeving. De Haïtiaanse massa’s hebben nood aan degelijke huisvesting die bestand is tegen aardbevingen, ziekenhuizen, scholen, wegen en infrastructuur, waaronder toegang tot proper water en sanitair en andere essentiële openbare diensten. Socialisten verzetten zich tegen het onrechtvaardige handelsbeleid dat aan Haïti wordt opgelegd door de grote kapitalistische machten, we roepen op tot een onmiddellijke kwijtschelding van alle schulden. Er is nood aan jobs en een leefbaar loon voor iedereen en subsidies voor de kleine boeren. De levensstandaard kan enkel worden aangepakt als de sleutelsectoren van de economie in publiek bezit worden genomen onder democratische arbeiderscontrole en –beheer.

    Haïti wordt al decennialang geplaagd door armoede, werkloosheid en militaire dictaturen. De grote kloof tussen de arme Creoolse zwarte meerderheid, goed voor 95% van de bevolking, en de Franstalige rijke elite die 1% van de bevolking vormt maar wel bijna de helft van de rijkdom in handen heeft, blijft erg groot. De arbeiders en armen in Haïti hebben nood aan hun eigen onafhankelijke klassenorganisaties, vakbonden en een massale partij met een socialistisch programma voor echte verandering. Socialisten verzetten zich tegen de imperialistische inmengingen en eisen dat de VN-troepen zich onmiddellijk terugtrekken. Er is nood aan een socialistisch Haïti als onderdeel van een vrijwillige socialistische federatie in het Caraïbisch gebied.

  • 0
      0
      Your Cart
      Your cart is emptyReturn to Shop