Your cart is currently empty!
Category: Latijns-Amerika
-
Cuba. De dreiging van kapitalistisch herstel
Raul Castro voert nieuwe pro-kapitalistische maatregelen in
In september 2010 kondigde de Cubaanse regering een reeks economische “moderniseringen” aan. Onder de belangrijkste maatregelen viel vooral het voorstel om 500.000 jobs in de publieke sector te schrappen tegen maart 2011 op. Dat zou een eerste stap zijn om uiteindelijk 1 miljoen jobs weg te saneren. De staat geeft toelatingen aan personen om zichzelf te werk te stellen (“cuentapropistas”) met het recht om anderen eveneens te werk te stellen waarbij dit recht niet beperkt blijft tot familieleden.
Deze maatregelen vormen het antwoord van de regering op de slechter wordende economische situatie. De economische problemen leiden tot een slechtere levensstandaard, voedseltekorten en een afbouw van de levenskwaliteit van de massa’s. De “hervormingen” zorgen voor een discussie in Cuba en onder socialisten in de rest van de wereld over de toekomst van Cuba en de geplande economie (die nog grotendeels overeind blijft, ook al is die verzwakt door de bureaucratische maatregelen) met de mogelijkheid van kapitalistisch herstel. Dat zou een nederlaag betekenen voor de arbeiders en de internationale arbeidersbeweging. Het zou ongetwijfeld worden aangegrepen door de kapitalistische klasse, zeker in Latijns-Amerika, om het idee van “socialisme” te discrediteren en te stellen dat kapitalisme het enige mogelijke systeem is.
Het lot van Cuba is dan ook niet enkel van belang voor de Cubaanse bevolking, maar voor alle arbeiders en socialisten in de wereld. In de jaren 1990 en in de eerste helft van dit millennium vormden Cuba en nadien ook het Venezuela van Chavez een referentiepunt voor veel arbeiders en jongeren die uitkeken naar een “links” alternatief. Chavez en Cuba waren bereid om in te gaan tegen George Bush en het VS-imperialisme en ze toonden aan dat er een alternatief mogelijk was.
Het kapitalisme is echter niet omver geworpen in Venezuela, ondanks een aantal progressieve hervormingen onder Chavez. Maar de Venezolaanse regering verdedigde net zoals die van Cuba het idee van “socialisme”. In tegenstelling tot Venezuela kent Cuba wel een centraal geplande economie met een wereldwijd aangeprezen gezondheidsstelsel en gratis onderwijs. Het feit dat Cuba wereldwijd duizenden dokters en medische teams inzet na rampen, zoals de aardbeving in Pakistan en Kasjmir, zorgt voor een enorme sympathie onder de onderdrukte lagen van Azië, Afrika en Latijns-Amerika maar ook onder jongeren in Europa en de VS.
Een kapitalistisch herstel in Cuba zou ongetwijfeld een nieuwe nederlaag vormen, maar niet van dezelfde omvang of met dezelfde gevolgen als de herinvoering van het kapitalisme in de voormalige Sovjetunie en Oost-Europa in 1989/92. Het wereldkapitalisme zit vandaag in een andere situatie. Cuba is uiteraard een pak kleiner dan de vroegere Sovjetunie en het Oostblok, maar een kapitalistisch herstel zou enorme gevolgen hebben omdat er meer illusies bestaan in Cuba dan in de Sovjetunie ten tijde van de ineenstorting.
Ergste economische crisis sinds de “Speciale Periode”
Het lot van Cuba is belangrijk en omvat enkele cruciale lessen voor alle arbeiders en socialisten. Cuba wordt geconfronteerd met haar ergste economische crisis sinds de “speciale periode” na de ineenstorting van de Sovjetunie. Toen waren er verregaande gevolgen in Cuba. Het BBP stortte in elkaar met een achteruitgang van maar liefst 34%. Er werd een rantsoenering van voedsel ingevoerd waarbij soms slechts een vijfde van de minimale normen van de VN werden bereikt. Volgens bepaalde rapporten was het aantal calorieën dat gemiddeld per dag werd genuttigd afgenomen van 3.052 in 1989 tot 2.099 in 1993. De sociale steun voor de revolutie maakte dat het Cubaanse regime deze periode kon overleven. Dat is zeker het geval na de doorvoering van de Helms-Burton wet in 1996. Daarmee werd het VS-embargo versterkt in een georchestreerde poging om het regime te wurgen en zo ten val te brengen.
Het Cubaanse regime zag zich in deze periode verplicht om een aantal noodmaatregelen te nemen. Een aantal sectoren van de economie, waaronder het toerisme, werden geopend voor de private markt en internationale investeringen. Dat ging samen met andere initiatieven. Nadien volgden olieakkoorden met Chavez in Venezuela en kwam er een stabilisatie met een zeker economisch herstel.
Een aantal maatregelen van het regime, vooral de invoering van een parallelle dollareconomie in de toeristische sector, hebben de groeiende ongelijkheden versterkt. Er is een ongelijkheid tussen wie toegang heeft tot de dollareconomie en wie daarbuiten valt. Winkels die aan de dollareconomie verkochten, waren volgepropt met de meest moderne producten terwijl de overheidswinkels die tegen Cubaanse peso’s verkochten amper enige producten hadden.
De economie bleef tussen 2003-2007 groeien, met een piek van 12,1% groei in 2006. Maar sindsdien is er een ernstige economische achteruitgang. Tegen 2008 was er een begrotingstekort van 6,7% van het bbp, dat was 70% meer dan in 2007. Er is een tekort op de betalingsbalans ter waarde van 1.500 miljoen dollar. In 2007 was er nog een overschot van 500 miljoen dollar. De buitenlandse schulden namen toe tot 17.820 miljoen dollar in 2007, dat is goed voor 45% van het bbp. Het land kon de afbetaling van haar buitenlandse schulden in 2008 niet nakomen. Cuba werd ook hard geraakt door de prijsdalingen voor nikkel, goed voor 25% van de waarde van de Cubaanse export.
De nieuwe maatregelen moeten tegen deze achtergrond worden gezien. Het is ook tegen deze achtergrond dat de sociale voorwaarden voor de massa’s er op achteruit zijn gegaan. In het pakket maatregelen wordt ook een beperking van de voedselimport voorzien. Voor de revolutie van 1959/60 werd 80% van de voedselconsumptie in Cuba in het land zelf voorzien. Vandaag wordt 80% van het voedsel geïmporteerd. Dat toont de ernst van de crisis.
Deze recente ontwikkelingen staan in een schril contract met de enorme sociale en economische verworvenheden vlak na de revolutie. De verworvenheden werden mogelijk door het omverwerpen van het grootgrondbezit en het kapitalisme en de invoering van een centrale planning van de economie.
Verworvenheden van de revolutie en kapitalistisch herstel
Fidel Castro verdedigde in 2008 terecht de verworvenheden van de revolutie toen hij stelde dat de levensverwachting er met ongeveer 19 jaar is op vooruit gegaan. De levensverwachting bedraagt nu 77,5 jaar. De kindersterfte is beperkt tot 6 per 1.000 kinderen in het eerste jaar na de geboorte. Dat is maar iets slechter dan in Canada. Er zijn 30.000 dokters die in meer dan 40 landen actief zijn. Er is een degelijke gezondheidszorg en gratis onderwijs. Het analfabetisme was in de eerste jaren na de revolutie al grotendeels verdwenen. Deze stappen vooruit werden ook in de “speciale periode” behouden.
Veel van deze verworvenheden zouden verdwijnen met de contrarevolutie en het herstel van het kapitalisme. In Rusland zorgde de kapitalistische contrarevolutie ervoor dat de levensverwachtingen van mannen terugviel tot 56 jaar. Kapitalisme in Cuba zou het land economische en sociale voorwaarden brengen zoals in Nicaragua of El Salvador. Dat is vandaag steeds meer een ernstige bedreiging omwille van de economische achteruitgang die plaats vindt.
De redenen voor deze opkomende dreiging moeten ook gezocht worden in het karakter van het Cubaanse regime en het feit dat dit regime niet in staat is om de Cubaanse economie verder te ontwikkelen. Cuba is afhankelijk en een deel van de wereldmarkt. De globalisering van de wereldeconomie maakt dat alle landen onderling verbonden zijn en niet los staan van ontwikkelingen in andere landen. Dit werd in het verleden in Cuba wat weg gemoffeld door de banden met de voormalige Sovjetunie. Sinds de ineenstorting van de Sovjetunie was er een groeiende handel met Venezuela, Canada, China en Spanje (dat zijn de belangrijkste handelspartners), maar dit zorgt er niet voor dat het land immuun werd voor ontwikkelingen in de wereldeconomie. De Cubaanse crisis toont aan hoe het onmogelijk is om socialisme in slechts één land op te bouwen, het wijst op de noodzaak om de revolutie verder te verspreiden om te komen tot een democratische socialistische federatie van Latijns-Amerikaanse en Caraïbische staten om de ontwikkeling van deze economieën democratisch te plannen. Een dergelijke federatie zou kunnen vertrekken van een federatie van Cuba, Bolivia en Venezuela om praktisch aan te duiden wat de mogelijkheden zijn.
Het karakter van de Cubaanse revolutie
De revolutie in Cuba in 1959/60 leidde er uiteindelijk toe dat het kapitalisme en het grootgrondbezit aan de kant werden geschoven en er een centraal geplande economie tot stand kwam. Ondanks de grote steun van de arbeiders en boeren kwam er geen echte arbeidersdemocratie tot stand. In de plaats daarvan werd een bureaucratisch staatsapparaat opgebouwd. Op dit vlak verschilde Cuba van de democratie van arbeiders en boeren die tot stand kwam in Rusland in 1917 onder de leiding van Lenin, Trotski en de Bolsjewieken.
Er kwam een bureaucratisch apparaat waar Fidel Castro zich op baseerde. Ondanks de enorme steun onder de bevolking was er een top down bestuur. Er was geen brutaal repressief regime zoals dit het geval was met het stalinistische regime dat uiteindelijk opkwam in Rusland als gevolg van het isolement van de revolutie en Lenin’s overlijden in 1924. De massale zuiveringen en de persoonlijkheidscultus van Rusland onder Stalin waren niet aanwezig in het Cuba van Castro. Er was echter wel enige repressie tegen minderheden en dissidenten. Naast politieke tegenstanders werden ook holebi’s vervolgd. Recent gaf Castro toe dat dit een “fout” was.
Het gebrek aan democratische controle en beheer van de economie door de arbeidersklasse, essentiële elementen om de economie en de samenleving te ontwikkelen, betekende dat de economie dan wel gepland werd maar op een bureaucratische en administratieve wijze met steeds meer tekortkomingen, corruptie en verspilling als resultaat.
Bureaucratie in crisis
In de eerste periode na de revolutie werden deze tekortkomingen deels verborgen door de algemene ontwikkeling van de samenleving en de economie als gevolg van de planning van de economie en de gunstige handelsverhouding met de Sovjetunie. Maar zelfs toen waren er economische bochten, verspilling, corruptie en onefficiënte elementen. Het verlies van de economische steun van de vroegere Sovjetunie en de dieper wordende economische stagnatie en crisis, maakten dat deze elementen sterker op de voorgrond konden treden. Dit ging gepaard met de hernieuwde opkomst van sociale fenomenen zoals prostitutie (dat na de revolutie was verdwenen).
Een geplande economie heeft op ieder ogenblik en op ieder niveau democratische controle nodig om te kunnen functioneren en verder ontwikkelen. Zonder die controle ontstaan bureaucratische privileges, top down methoden en de bijhorende verspilling, corruptie en inefficiëntie die uiteindelijk zorgen voor stagnatie en achteruitgang. Deze elementen waren van bij het begin van de Cubaanse revolutie aanwezig, maar de omvang ervan is nu groter geworden naarmate de crisis intensiever wordt. Leon Trotski waarschuwde voor dit gevaar in de Sovjetunie toen hij de volgende vraag stelde: “Zal de bureaucraat een einde maken aan de arbeidersstaat, of zal de arbeidersklasse de bureaucraat opruimen?”
Een deel van de Cubaanse bureaucratie heeft besloten dat stappen in de richting van kapitalistisch herstel een antwoord bieden op de crisis. Esteban Morales, directeur van het “VS Studiecentrum” aan de universiteit van Havana en een linkse criticus van het regime, waarschuwde in een artikel onder de titel “Corruptie: de ware contrarevolutie” (verschenen op 21 oktober 2010): “Het wordt zonder enige twijfel evident dat er mensen met posities in de regering en de staat zijn die zichzelf financieel voorbereiden op de val van de revolutie, anderen staan zo goed als klaar om de staatsbezittingen naar private handen over te dragen, net zoals dit in de vroegere Sovjetunie gebeurde.” (online: afrocubaweb.com/estebanmorales.htm)
Hij wijst op de verwijdering van generaal Acevedo als directeur van het IACC (Instituut voor Burgerlluchtvaart) zonder duidelijke publieke uitleg. Morales komt tot de conclusie dat een volledige uitleg het regime in de problemen zou brengen omdat het zou moeten uitleggen waarom de mensen die “door de revolutie gecreëerd en gevormd” werden geld verkwisten. Hij stelde ook dat de chefs commissies krijgen en bankrekeningen openen in het buitenland. Morales was een gerespecteerde auteur over de raciale kwestie in Cuba. Na het publiceren van voornoemd artikel werd hij uit de Communistische Partij gezet. Dat geeft aan dat er debat en strijd is binnen de CP, maar ook over de richting die het regime in het algemeen wil uitgaan. Er zijn ongetwijfeld verschillende vleugels binnen de bureaucratie. De meest pro-kapitalistische vleugel staat vooral sterk in het leger en controleert verschillende bedrijven. Raul Castro, Fidels broer, was jarenlang op dat terrein actief.
Sinds hij zijn broer officieel heeft vervangen als staatshoofd, heeft Raul Castro zowat 60% van de ministers vervangen. Hij wil een regering met mensen die dichter bij hem staan. Hij doet pogingen om het Chinese pad te volgen, er waren verschillende vergaderingen en uitwisselingen met het Chinese regime. Hij nam ook de tijd om lessen te trekken uit de ervaringen uit Oost-Europa tijdens een bezoek van de laatste leider van Oost-Duitsland (DDR), Hans Modrow.
“Cuentapropistas” en de geplande economie
Raul Castro kondigde recent aan dat zou worden toegelaten dat mensen zichzelf tewerk stellen. Er zijn ook een aantal wijzigingen in het grondbezit en de mogelijkheid van een beperkte landbouwmarkt die niet onder overheidscontrole valt.
Dit zijn opvallende stappen en het betekent dat een aantal kapitalistische elementen worden ingevoerd, maar het gaat vooralsnog om erg beperkte maatregelen die erg voorzichtig worden ingevoerd. De overheid behoudt haar controle en de centrale elementen van de geplande economie blijven buiten schot.
De “Cuentapropistas”moeten mensen toelaten om voor zichzelf te werken en bedrijven kunnen een aantal werknemers aanwerven. De maatregel is van toepassing op loodgieters, elektriciens, kappers en een aantal andere sectoren. Deze “hervorming” werd ook tijdens de “Speciale Periode” in de jaren 1990 doorgevoerd. Op het hoogtepunt waren er zo’n 200.000 “cuentapropistas”. Deze maatregel werd teruggedraaid door Fidel Castro toen hij de economie opnieuw centraliseerde.
Ook voor de “cuentapropistas” is een toelating door de overheid vereist. Vorig jaar waren er in deze categorie zo’n 143.000 werknemers op een totale arbeidskracht van 5,7 miljoen. Daarbij moet evenwel ook nog rekening worden gehouden met het feit dat heel wat overheidspersoneelsleden na de uren bijklussen om rond te komen.
Er werd een belastingsstelsel ingevoerd voor kleine bedrijven, voorheen was dit niet het geval omdat kleine bedrijven niet werden toegelaten. In 1968 nationaliseerde Castro alle kleine bedrijven op het eiland. Militant, de voorloper van de Socialist Party, en het CWI waren destijds tegen deze maatregel gekant.
De nationalisatie van alle kleine bedrijven, winkels,… versterkte de bureaucratisering en de inefficiëntie in heel wat sectoren. Een democratisch geplande economie moet gebaseerd zijn op het overheidsbezit van de sleutelbedrijven en de banken die de economie domineren. Maar het is niet nodig om iedere kapper of kleine zelfstandige te nationaliseren. De vestiging van lokale coöperatieven die handel drijven met en verbonden zijn met de relevante overheidssector, kan leiden tot een veel efficiënter functioneren van deze economische sectoren.
Deze maatregelen uit 1968 waren deels een reactie op de ontwikkelingen in Oost-Europa, vooral in Tsjechoslowakije, en kwamen er onder druk van de Sovjetbureaucratie. Castro erkende in 2005: “Bij de vele fouten die we hebben gemaakt, was de grootste ongetwijfeld dat we dachten dat iemand echt wist hoe socialisme in elkaar zat”. Hij verwees daarbij naar de Sovjetunie. “Als ze zegden: ‘zo moet het’, dan dachten we dat ze het wel wisten. Alsof het een puur fysische reactie was.”
Het is opvallend dat Fidel Castro deze fout toegeeft, maar het probleem bestond vooral uit het feit dat het alternatief erop niet werd begrepen. Er was nood aan een systeem van echte arbeiderscontrole en –beheer en de verspreiding van de revolutie naar de andere landen van Latijns-Amerika en de Caraïben. Dit gebrek aan begrip kwam voort uit het karakter van de staat na een revolutie waarin de arbeidersklasse niet bewust aan het hoofd van stond.
Het dilemma waarmee Fidel en nu Raul Castro wordt geconfronteerd, is dat ze erkennen dat er een grote crisis is en een probleem van bureaucratisering, maar dat ze bij gebrek aan een alternatief overgaan tot een zig-zagpolitiek om een uitweg uit de crisis te vinden.
De problemen waarmee de huidige hervormingen zullen kampen, bleken eerder al bij de landbouwhervormingen van 2008. Dit was een van de belangrijkste “hervormingspakketten” tot nu toe waarbij braakliggende grond werd overgelaten aan private boeren en coöperatieven. Tegen eind 2009 hadden 100.000 begunstigden in totaal 920.000 hectaren grond verworven, dat is goed voor 54% van de totale landbouwgrond op het eiland.
De eigendom is gewijzigd, maar er werd geen marktsysteem toegelaten voor de aankoop van grondstoffen, materieel of technologie, evenmin voor krediet of de uiteindelijke verkoop. Acopio is het overheidsbedrijf dat verantwoordelijk is voor de aankoop en de distributie. Het staat bekend als corrupt en inefficiënt. Het bedrijf verplicht alle boeren nog steeds om 70% van de opbrengst aan de overheid te verkopen tegen lage prijzen.
De druk voor een kapitalistisch herstel neemt toe, maar het is absoluut niet zeker dat dit proces zal worden vervolledigd. Een belangrijk obstakel voor de Cubaanse bureaucratie is de vrees dat het openen van de economie zal leiden tot een toevloed van geëmigreerde Cubanen die eigendom opeisen, grond en bedrijven die ze uit de handen van het Cubaanse regime weg willen. De bureaucratie zou niet in staat zijn om alle overheidsbezittingen te plunderen zoals de bureaucratie in de voormalige Sovjetunie dit kon. Er wordt gevreesd dat de positie van de bureaucraten eerder vergelijkbaar zou zijn met die van de vroegere stalinisten in Oost-Duitsland. Zij werden gewoon opzij geschoven door het kapitalistische West-Duitsland en de West-Duitse staatsmachine.
Het Cubaanse regime gaat erg voorzichtig en terughoudend te werk. Bij de aankondiging van de recente economische hervormingen benadrukte Raul Castro dat het “socialistische systeem niet in vraag werd gesteld”. Minister van Economie Marino Murillo, verklaarde dat de rol van de staat beperkt zou worden in de kleine bedrijven, maar dat de overheid “de leiding over een gecentraliseerde economie blijft opnemen.” In de internationale media werd echter meer aandacht geschonken aan een interview dat Fidel Castro gaf aan de Amerikaanse journalist Jeffrey Goldberg waarin hij verklaarde dat het Cubaanse model niet meer werkt.
Er werd gesteld dat Castro hiermee afstand nam van “socialisme”. Maar er werd minder aandacht gegeven aan wat Castro stelde bij het lanceren van het tweede deel van zijn memoires. In dat boek stelt Castro: “Zoals de hele wereld weet ben ik van de opvatting dat het kapitalistische systeem nu niet werkt in de VS of gelijk waar anders ter wereld. Het leidt ons van crisis tot crisis, waarbij de crisis steeds ernstiger wordt.”
Vrees voor sociale crisis en mogelijkheid van hybride regime
Het regime is zelf erg voorzichtig omdat het vreest dat de ontwikkeling van een sociale crisis de situatie uit de hand kan laten lopen waarbij het ook tot een splitsing komt in de bureaucratie en het staatsapparaat. Het Vierde Partijcongres van de Cubaanse Communistische Partij in 1991 werd voorafgegaan door een grootschalig consultatieronde en massabijeenkomsten waaraan in totaal drie miljoen mensen deelnamen. Deze bijeenkomsten waren relatief open en het was een uitdrukking van het feit dat de leiding onder Fidel wilde handelen als bonapartisten waarbij beroep werd gedaan op de massa’s op een ogenblik dat de crisis hard toesloeg.
Na de toespraak van Raul Castro in Camaguey in 2007 werden de resultaten van de “consultaties” onder de bevolking geheim gehouden. De beslissingen over de economische hervormingen werden door een kleine groep genomen. Dat wijst op een gebrek aan vertrouwen en op twijfel onder het regime.
Het is mogelijk dat er verdere stappen worden gezet in de richting van kapitalistische maatregelen terwijl de staat een centrale en machtige rol blijft spelen in de economie. Een hybride regime – met belangrijke elementen van kapitalistisch herstel maar waarbij de staat en het bureaucratische regime een machtige controle-invloed blijven hebben – behoort dan tot de mogelijkheden. In zekere zin zijn er daar nu al elementen van aanwezig.
Dit kan versterkt worden door de dieper wordende wereldwijde economische crisis. Die crisis kan echter ook leiden tot een hernieuwde overheidstussenkomst in die sectoren waarop de greep al wat versoepeld werd. Dat is wat in Cuba gebeurde na de “Speciale Periode”. Het verschil met vandaag is echter dat de economische crisis harder toeslaat en dat er bovendien andere bedreigingen zijn.
Zo is er de groeiende kloof tussen de oudere generatie die de revolutie steunt omwille van de enorme sociale verworvenheden, en aan de andere kant de jongere generatie die onder het huidige regime is opgegroeid. 73% van de Cubaanse bevolking is geboren na de revolutie van 1959. De jongeren raken vervreemd van de revolutie omwille van de bureaucratie, de beperkingen op reizen, het gebrek aan toegang tot het internet, de onderdrukking van muziek,… Dat zet de revolutie onder druk of het leidt alleszins tot een gebrek aan opvolging. Het feit dat Fidel werd opgevolgd door zijn broer Raul vormt daar geen oplossing voor.
De jongeren groeiden op onder een regime dat de tekorten probeert te beheersen en intussen stappen terug zet op het vlak van gezondheidszorg, huisvesting,… Zij vergelijken niet met de situatie voor 1959 en de stappen vooruit in de jaren 1960 en 1970. De norm voor jongeren is wat er bestond na de “Speciale Periode”. De betrokkenheid van jongeren bij de revolutie is beperkter door het ontbreken van een duidelijk democratisch socialistisch alternatief op het huidige bewind of een perspectief van internationale socialistische revolutie.
Internationaal democratisch socialisme
Het Cubaanse regime komt in een nieuwe fase waarbij de dreiging van kapitalistisch herstel ernstig is. Er werden een aantal belangrijke stappen in die richting gezet, maar zeker geen volledige stappen. De discussies hierover beginnen nu in Cuba en hebben betrekking op de richting die de samenleving moet uitgaan. Het antwoord op de huidige impasse moet niet gezocht worden in de richting van kapitalistisch herstel, maar door het verdedigen van de centraal geplande economie en de invoering van een systeem van echte arbeiderscontrole en –beheer. Het is van cruciaal belang dat alle werkplaatsen vrije verkiezingen kunnen houden voor comités die het dagelijkse beheer van de bedrijven of diensten organiseren. Deze comités moeten nationaal worden gecoördineerd om de volledige economie te plannen, doelstellingen voor de productie op te stellen en een noodplan voor de economie op te maken. Alle vertegenwoordigers moeten worden verkozen en steeds afzetbaar zijn. Ze mogen niet meer verdienen dat het gemiddelde loon van een geschoolde arbeider. De beperkingen op het reizen of op het internet moeten onmiddellijk worden gestopt. Alle arbeiders en jongeren moeten het recht hebben om discussiegroepen te vormen, tendensen op te zetten en politieke partijen (op voorwaarde dat ze niet samenwerken met het imperialisme dat het kapitalisme wil herstellen) naast vrije vakbonden die los staan van de staat. Dat zijn enkele van de democratische veranderingen die dringend nodig zijn, naast onder meer het vrijmaken van de media waarbij de media onder de democratische controle van de arbeiders en jongeren moet staan.
Deze maatregelen zijn dringend nodig, net als het verspreiden van de revolutie en de vorming van een democratisch socialistische federatie met Venezuela en Bolivia als eerste stap in de richting van een socialistische federatie van Latijns-Amerika. Het gezamenlijk plannen van de economie van Cuba, Venezuela en Bolivia in een Democratisch Socialistische Federatie zou de mogelijkheden van een geplande economie kunnen aantonen. Daar moet dringend werk van worden gemaakt als we willen vermijden dat de tendens naar kapitalistisch herstel wordt verder gezet. Deze tendens bedreigt alle verworvenheden van de revolutie. Om die verworvenheden te verdedigen, moeten we bouwen aan een democratische socialistische samenleving gebaseerd op arbeiderscontrole en –beheer.
-
Braziliaanse verkiezingen. De illusies in Lula en de uitdagingen voor links
De kandidaat van de PT (Arbeiderspartij), Dilma Rousseff, haalde in de eerste ronde van de Braziliaanse presidentsverkiezingen een uitstekende score. Ze behaalde geen absolute meerderheid waardoor een tweede ronde nodig is tegenover de voormalige gouverneur van Sao Paulo, José Serra van de PSDB (Braziliaanse Sociaal-Democratische Partij). Opvallend was de grote steun voor de Groene kandidate Marina Silva die de derde hoogste score haalde met 19%.
Deze verkiezingen kwamen er na een periode van economische stabiliteit en de hoop dat de groei zich zal verder zetten. Dit jaar zal het bbp in het land met meer dan 7% toenemen. Dat gaat gepaard met een toename van de particuliere uitgaven wat ervoor zorgt dat er een illusie heerst dat het leven van miljoenen Brazilianen er op vooruit zal gaan. De internationale economische crisis en de tegenstellingen vormden nog geen element van discussie.
De drie belangrijkste kandidaten – Dilma, Marina en Serra – waren het over alle essentiële discussies eens, in het bijzonder over de economische situatie en het neoliberale beleid dat Lula had geërfd van zijn voorganger Cardoso en dat hij had verder gezet. Gezien de economische achtergrond was de “continuïteit” de grote overwinnaar van de verkiezingen. Lula speelde daar zelf een grote rol in waarbij hij en zijn kandidate een enorme steun kregen. Anderzijds is er wel een ontwikkeling waarbij de PT steeds minder betrokken is bij arbeidersstrijd.
Het parlementaire blok in de Kamer dat Lula en Dilma steunt, is van 380 uitgegroeid tot 402 verkozenen. In de Senaat haalden de aanhangers van Lula een meerderheid, ze gingen van 39 naar 59 zetels. Dilma was voor de verkiezingen amper bekend, ook niet in de PT. Ze was een technocraat die pas in de omgeving van Lula opdook in 2002. Toch haalde ze 47% of 47 miljoen stemmen. Dat is vooral het resultaat van de steun voor Lula. Nog voor de campagne begon, was er een peiling waaruit bleek dat 40% van de kiezers zou stemmen voor gelijk welke kandidaat die door Lula werd gesteund.
Omdat Dilma geen 50% haalde, komt er een tweede rond tegen de kandidaat van de PSDB die 33% haalde. Dat was een tegenvaller voor het Lula-kamp. Ook opvallend was het aantal blanco en ongeldige stemmen (stemmen is verplicht in Brazilië). Het percentage hiervan liep op tot 27,72% van de stemgerechtigden. De afkeer tegenover de traditionele politici bleek ook uit het opvallende resultaat voor TV-komiek Tiririca. Die haalde het grootste aantal stemmen van alle kandidaten bij de parlementsverkiezingen: 1,35 miljoen. Zijn slogan was “Erger kan het niet worden” en in zijn televisieprogramma stelde hij: “Wat doet een parlementair? Ik zou het niet weten. Maar stem op mij en ik zal het je uitleggen.” Tiririca kwam op voor een partij uit de alliantie rond Lula en door zijn hoge score en het electorale stelsel in het land raakten drie andere parlementsleden van de pro-Lula alliantie verkozen (waaronder een van de PT, een van de PCdoB en een van de PRB).
De rol van Marina Silva en de Groenen
Marina Silva haalde 19% van de stemmen. Silva was voorheen lid van de PT en minister van milieu. Ze haalde heel wat stemmen nadat de rechterarm van Dilma, Erenice Guerra, van corruptie werd beschuldigd. Guerra moest ontslag nemen omdat hij ervoor had gezorgd dat overheidscontracten aan zijn zonen werden toegekend. Silva kon ook profiteren van een rechtse campagne tegen Dilma vanwege de conservatieve religieuze rechterzijde (zoals Evangelische kerken maar ook de katholieke kerk). Die stelden Dilma voor als een voorstander van abortus, wat door Dilma werd ontkend. De rechterzijde wilde Serra promoten, maar ook Silva kon ervan profiteren. Zij is immers een Evangelist en verdedigt conservatieve opvattingen over abortus en creationisme.
Silva had geen duidelijke politieke positie bij de aanvang van haar campagne. Ze gaf kritiek op de regering en diens voorganger Cardoso. Bij het begin van de campagne was er druk vanwege de linkerzijde, meer bepaald de kandidaat van de PSOL, waardoor Silva zich scherper moest profileren. Dankzij een offensieve campagne haalde ze steun onder kiezers die de twee traditionele kandidaten verwerpen waardoor ze in de peilingen naar 8% tot 10% kon gaan. Hierna ging dit percentage verder omhoog met een conservatief profiel.
Marina Silva en de Groene Partij (PV) hebben weinig ideologische basis of programma en geen echt functionerende partij. De PV is vooral een instrument om carrière te maken, de partij zit lokaal bijvoorbeeld in een coalitieregering met de rechterzijde in Sao Paulo. Silva kwam samen op met een grote patroon als kandidaat vice-president.
Conservatieve religieuze campagne
De campagne van de conservatieve religieuzen heeft een invloed. Dilma heeft het in de campagne voor de tweede ronde steeds meer over de thema’s die religieus-rechts aanbrengt. Ze begint haar toespraken op televisie met een dankwoord aan god, heeft het over de verdediging van de “Braziliaanse familie” en het “respecteren van het leven”, een eufemisme voor tegenstand tegen abortus. Illegale abortussen vormen een belangrijk probleem in het land. Ze zijn goed voor 25% van de overlijdens tijdens zwangerschap. Abortus is illegaal maar 20% van de vrouwen onder de 40 jaar heeft al een abortus ondergaan. De twee traditionele kandidaten benaderen dit evenwel niet als ene gezondheidsprobleem of vanuit het standpunt van vrouwenrechten.
De positie van Plinio Sampaio, de kandidaat van de linkse PSOL, was totaal anders. Plinio heeft altijd sterke banden gehad met de katholieke linkerzijde, een sociale beweging die een rol speelde in de ontwikkeling van de PT en de vakbondsfederatie CUT. Plionio had het over abortus als onderdeel van een discussie over seksuele opvoeding, preventie van ongewenste zwangerschappen en de verbetering van de openbare gezondheidszorg.
Vooruitgang?
De grote steun voor Lula komt er door de schijnbaar gunstige economische situatie. Er is een beperkte inflatie en een economische groei. Met de huidige vooruitzichten kan Brazilië volgens de Wereldbank de vijfde wereldeconomie worden tegen 2014. Bovendien zijn er olie- en gasreserves gevonden. De illusies worden verder aangewakkerd met de komst van de Wereldbeker Voetbal in 2014 en de Olympische Spelen van 2016. Dit versterkt een “patriottische sfeer” en dat komt de regering goed uit.
Tegelijk leeft een groot deel van de bevolking in armoede, 35% lijdt regelmatig of vaak honger. Er zijn nog elementen die aan slavernij doen denken. Meer dan 50% van de zwarten leeft in armoede (tegenover 25% van de blanken). Onder Lula is het aantal extreme armen afgenomen van 15% naar 10%. Nadat onder Cardoso de helft van de bevolking onder de armoedegrens leefde, is dit onder Lula teruggevallen tot een derde. Een kleine toplaag is erg rijk: 5.000 families bezitten samen een rijkdom die overeenstemt met 40% van het bbp, de 1% rijksten hebben evenveel rijkdom als de armste 50%.
Onder Lula is de binnenlandse vraag gestegen omdat het minimumloon is gestegen, de werkloosheid afname en de prijzen van een aantal producten lager waren door belastingsverlagingen en aanmoedigingen voor krediet. Dat ging gepaard met sociale programma’s om consumptie in de armste wijken aan te moedigen. Dit alles werd gefinancierd door de toevloed van kapitaal (vooral uit China) dat werd aangetrokken door de hoge intrestvoeten en het vertrouwen van de financiële markten in Lula.
Deze achtergrond verklaart de steun voor Lula, velen vinden dat geen enkele andere regering ooit zoveel heeft gedaan voor de armen. Dat wordt versterkt door de arme afkomst van Lula en zijn reputatie als vakbondsmilitant. Nochtans is de PT van Lula steeds meer een pro-kapitalistische partij geworden en wordt een neoliberaal beleid gevoerd met onder meer een hervorming van de pensioenen. Bovendien is er steeds meer sprake van corruptie.
Op dit ogenblik loopt Brazilië achter op de wereldwijde trend van crisis. Door de overheidstussenkomsten is de crisis hier wat tegengehouden. Ook de verkiezingen speelden daar een rol in, die werden aangegrepen om een aanval op de publieke uitgaven nog wat uit te stellen. Het idee was om eerst de verkiezingen te winnen en dan pas aan een besparingsbeleid te beginnen.
De economische basis van Brazilië is onzeker en afhankelijk van de belangrijke economische wereldmachten. Het economische model wordt gedomineerd door het financiekapitaal en de export van grondstoffen. Een nieuwe recessie op wereldvlak zal ook gevolgen hebben in Brazilië. Er is ook een gevaar van een groeiende desindustrialisering omwille van de sterke positie van de munt.
De P-SOL en de linkerzijde
De radicale linkerzijde werd aangevoerd door Plinio de Arruda Sampaio van de P-Sol (Partij voor socialisme en vrijheid). Plinio haalde 887.000 stemmen (0,87%). Dat is natuurlijk een pak minder dan de 6,5 miljoen stemmen van Heloisa Helena van de P-Sol in 2006, maar de campagne van Plinio was politiek wel belangrijk.
Doorheen de campagne was Plinio vaak de enige afwijkende stem in het debat. Hij had het over de eisen van de arbeiders, landhervormingen, de nood aan degelijke huisvesting, openbare gezondheidszorg en onderwijs, de beperking van de arbeidsduur en een minimumloon. Hij had het over de hernationalisatie van geprivatiseerde bedrijven en verdedigde sociale bewegingen. Plinio haalde uit naar de maatregelen die de banken en de speculanten ten goede kwamen, 36% van de begroting gaat naar de afbetaling van de schulden terwijl gezondheidszorg en onderwijs samen slechts goed zijn voor 7%. Er werd 380 miljard Real overgedragen aan de zowat 20.000 speculanten die 80% van de overheidsobligaties in handen hebben.
De campagne van Plinio was radicaler dan die van Helena in 2006, maar feit blijft dat er de afgelopen heel wat kansen zijn gemist waardoor het resultaat van 2006 niet werd geëvenaard. Na haar congres in 2009 kende de partij een diepe interne crisis. Heloisa Helena wilde niet langer opkomen in de presidentsverkiezingen en besloot om enkel voor de Senaat op te komen. Ze pleitte ervoor om een alliantie te vormen met Marina Silva en de Groenen. Een meerderheid van de nationale leiding was daartoe bereid, maar dit leidde tot een revolte van de basis. De groenen maakten overigens duidelijk waarvoor zij staan: in Rio De Janeiro vormden ze een alliantie met de rechterzijde.
Een deel van de basis van de PSOL wou Plinio naar voor schuiven als kandidaat omwille van zijn reputatie en zijn linkse opstelling. Een deel van de partijleiding, waaronder Heloisa Helena, probeerde Cavalcante als kandidaat naar voor te schuiven. Het interne debat was gepolariseerd en hard. De aanhangers van Cavalcante dreigden ermee om de partij te splitsen en namen niet deel aan de conferentie waar de kandidatuur van Plinio werd goedgekeurd. Uiteindelijk sloten de meeste aanhangers van Cavalcante zich terug bij de campagne voor Plinio aan, maar Heloisa Helena deed dit niet. Ze bleef Marina Silva aanprijzen. Helena werd zelf niet verkozen voor de Senaat, wat een verrassing was. Er was een vuile campagne tegen haar die onder meer werd gesteund door Lula. De nederlaag voor Helena is een groot verlies voor de PSOL, maar ook een uitdrukking van politieke fouten. Ze blijft gemeenteraadslid in Maceió, maar haar politieke toekomst is onzeker.
De PSOL haalde uiteindelijk drie Kamerleden: Chico Alencar (Rio de Janeiro) en Ivan Valente werden herverkozen met dubbel zoveel stemmen als in 2006 (240.000 voor Chico en 189.000 voor Ivan). Bovendien is er een nieuw parlementslid in Rio, Jean Willys, die werd verkozen op basis van het uitstekende resultaat van Chico. Het uittredende parlementslid Luciana Genro uit Rio Grande do Sul haalde een uitstekend resultaat (130.000 stemmen) maar werd niet herverkozen. De lokale leiding van de PSOL maakte daar een grote fout door tijdens de campagne een kandidatuur voor de Senaat in te trekken om de PT-kandidaat Paulo Paim te steunen.
Er werden ook twee nieuwe senatoren van de PSOL verkozen: Marinor in Pará die kon profiteren van het feit dat de twee burgerlijke kandidaturen werden afgewezen omdat ze gerechtelijke veroordelingen hebben opgelopen. En in Amapá werd Randolfe Rodrigues verkozen nadat een van de favorieten in de gevangenis belandde wegens corruptie. De toekomst van Randolfe in de PSOL is evenwel onzeker, de lokale PSOL leiding en Randolfe dringen aan op een alliantie met een rechtse populistische kracht.
De komende periode zal er heel wat intern debat zijn in de PSOL. De stap naar links zal daarbij onder vuur komen te liggen. Liberade, Socialismo e Revolução (LSR, de Braziliaanse afdeling van het CWI) probeert de radicale linkerzijde binnen de PSOL te versterken. We werken daartoe met anderen samen in het Blok van Socialistisch Verzet (BRS). Bij deze verkiezingen had LSR vier kandidaten in de staat Sao Paulo (een voor de Kamer en drie voor het regionale parlement). We haalden daarmee 3.064 stemmen. In Rio de Janeiro steunden we de campagne van Freixo die werd herverkozen in het regionale parlement en speelden we een belangrijke rol in de campagne van Paulo Eduardo Gomes van de groep “Socialistisch Antwoord” dat deel uitmaakt van het BRS. In Rio Grande do Norte waren we actief in de campagne van Sônia Godeiro voor het regionale parlement. Sônia is een vakbondsmilitant die lid is van een groep die deel uitmaakt van BRS. Ze haalde 3.036 stemmen.
In 2006 was er een links front van PSOL, PSTU (Verenigde Socialistische Arbeiderspartij) en PCB (Communistische Partij). Nu was dit niet het geval, zowel de PSTU als de PCB stelden zich sectair op en hadden eigen kandidaten. De PSTU haalde 84.000 stemmen (0,08%) en de PCB 39.100 (0,04%).
Tweede rond: voor een blanco stem
De socialistische linkerzijde moet zich nu voorbereiden op de strijd die onvermijdelijk zal volgen als het besparingsbeleid wordt ingezet. De verdeeldheid tijdens de verkiezingscampagne en in de vakbeweging is een stap achteruit, we moeten daar antwoorden op bieden.
De afgelopen periode werd gekenmerkt door een zekere economische groei die een aantal arbeiders aanzette tot strijd voor hogere lonen. Daarbij werden een aantal belangrijke overwinningen geboekt en kwamen ook de zware bataljons (de auto-industrie, oliesector,…) in actie. Het potentieel van strijd blijft bestaan en leden van LSR proberen dit zoveel mogelijk te versterken. Zo spelen we een leidinggevende rol in de studentenstrijd aan de universiteit van Baixada Santista. Zelfs tegen de achtergrond van illusies in de regering blijft de potentiële kracht van de arbeidersklasse intact. De ervaringen met de komende regering zullen het politieke bewustzijn aanscherpen, deze regering zal immers tot aanvallen overgaan.
Om de strijd tegen de volgende regering voor te bereiden, mogen we geen enkele illusie in de twee kandidaten in de tweede ronde versterken. Het idee om voor Dilma te stemmen en zo een terugkeer van de PSDB tegen te houden, zal voor velen aantrekkelijk zijn. De socialistische linkerzijde en de PSOL moeten echter uitleggen dat rechts ook aanwezig is in de kandidatuur van Dilma en deel zal uitmaken van haar volgende regering. Daarom roepen we op tot een blanco stem in de tweede ronde als voorbereiding op de strijd die er aankomt.
De eenheid van arbeiders in strijd, de heropbouw van een verenigde vakbeweging en de opbouw van een links front waarin de PSOL een belangrijke rol speelt op basis van een socialistisch programma, dat zijn de centrale uitdagingen voor de linkerzijde in Brazilië.
-
Venezolaanse verkiezingen. Stap achteruit voor Chavez, dreiging van contrarevolutie sterker
De parlementsverkiezingen van 26 september in Venezuela vonden plaats tegen de achtergrond van een erg gepolariseerde politieke situatie met weinig ruimte voor alternatieven naast aan de ene kant de regering en aan de andere kant de rechtse coalitie van de oppositiepartijen, de Mesa de Unidad (MUD). Het resultaat betekent een stap achteruit vaan Chavez en het vormt een waarschuwing voor de arbeiders en armen.
Als we het referendum over de grondwetsherziening buiten beschouwing laten, is dit de eerste keer sinds de verkiezing van Chavez dat de oppositie nationaal 51% van de stemmen haalt tegenover 49% voor de PSUV van Chavez en haar bondgenoten.
Wij hebben steeds de positieve hervormingen van het regime verdedigd en stelden tegelijk dat het nodig was om een einde te maken aan het kapitalisme en dit te vervangen door een democratische socialistische planning van de economie. We verzetten ons tegen de corruptie en de bureaucratische methoden van het regime. Tijdens deze verkiezingen stelden we dat het nodig is om de pro-kapitalistische rechtse oppositie een nederlaag toe te brengen, we riepen op om die kandidaten van de PSUV te steunen die niet corrupt zijn en die bereid zijn om de belangen van de arbeiders te verdedigen.
Tijdens de verkiezingscampagne maakten zowel de PSUV als de rechtse MUD gebruik van populisme en manipulaties om steun te vinden. Het gewijzigde electorale stelsel was een belangrijk thema in de campagne en was een uitdrukking van de bureaucratische methoden van het regime. De oppositie voerde een “anti-communistisch” offensief en probeerde opportunistisch te kapitaliseren op de zwakheden van de regering. De PSUV deed beroep op al haar krachten om het verloren vertrouwen terug te winnen. Het verlies aan steun was het resultaat van het economisch en politiek beleid van de afgelopen twee jaar.
De regering-Chavez was ook verzwakt als gevolg van de bureaucratisering en de corruptie in de instellingen. Beide factoren hebben de hypocriete en opportunistische MUD de kans geboden om een belangrijke vooruitgang te boeken bij de verkiezingen. Wij hebben de afgelopen jaren steeds gewaarschuwd voor deze bedreiging (onder meer in dit artikel) terwijl andere krachten de situatie in Venezuela steeds rooskleuriger probeerden voor te stellen dan de realiteit.
Bij de verkiezingen waren 17,5 miljoen Venezolanen stemgerechtig. Er was een opkomst tussen de 55% en de 65%. De PSUV hoopte haar tweederdenmeerderheid in het parlement te behouden. Dat zou de partij toelaten om wetgeving of grondwetswijzigingen door te voeren zonder onderhandelingen met de oppositie. Om zo’n meerderheid te behalen, moest de partij 110 van de 165 zetels binnenhalen. De oppositie stelde zich als doel om minstens 56 zetels te halen, waardoor de de gekwalificeerde meerderheid van de PSUV van de baan zou zijn en de regering wel met de oppositie zou moeten onderhandelen.
Uiteindelijk haalde de alliantie van de PSUV met de PCV (de Communistische Partij die één zetel haalde) 98 verkozenen, waaronder drie inheemse leden. De oppositie van de MUD haalde 65 zetels en de PPT nog eens 2. De PSUV won in 18 van de 24 staten, de MUD in zes. In het Latijns-Amerikaanse parlement waarvoor ook verkiezingen waren, haalde de PSUV zeven zetels, de MUD vijf en daarnaast is er een voorbehouden zetel voor een inheems lid.
De Patria Para Todos (PPT) verliet de alliantie van Chavez op een rechtse basis. De slogan van de partij was “noch Chavez noch de oppositie”. Er waren kandidaten in heel het land, vaak in alliantie met kleine sociale bewegingen, partijen en individuen. Eén van de bondgenoten was de Unidad Socialista de Izquerda (USI), een zogenaamd “trotskistische” organisatie onder leiding van vakbondsman Orlando Chirino.
Achtergrond voor de verkiezingen
Het vorige parlement werd in 2005 verkozen terwijl de Oppositie de verkiezingen boycotte. De oppositie stelde dat de voorwaarden niet aanwezig waren om aan de verkiezingen deel te nemen. Hierdoor werd een alliantie gevormd van Bolivariaanse krachten in het parlement. Er was een volledige controle door de PCV (Communistische partij), Podemos (sociaal-democraten), PPT en de MVR (vandaag de PSUV). Zij hadden samen 147 van de 165 zetels in handen. Na verschillende afsplitsingen en individuen die de alliantie verlieten, gingen er daarvan 18 zetels naar de oppositie. Bij de verkiezingen van 2005 kwam slechts 25% stemmen, terwijl dit nu tot 65% was.
In 2006-2009 waren er vier verkiezingen. In 2006 waren er presidentsverkiezingen waarbij Chavez werd herverkozen met 7,2 miljoen stemmen. In 2007 was er een referendum over de grondwetsherziening. Dat was de eerste electorale nederlaag voor Chavez en het zorgde voor een val in de steun voor de regering, de oppositie maakte er gebruik van om zich te versterken. In 2008 waren er regionale verkiezingen en in 2009 een referendum over een grondwetsherziening. Beide verkiezingen werden nipt door Chavez gewonnen. Bij de verkiezingen van 2008 trok de regering haar stemmenaantal terug op tot 6,3 miljoen, de oppositie ging vooruit tot 5,1 miljoen stemmen.
Nu haalde de PSUV 49% van de stemmen of 5,2 miljoen kiezers. De alliantie van de oppositie, de MUD, was goed voor 51% en 5,4 miljoen kiezers. Deze cijfers zijn een uitdrukking van de politieke situatie in Venezuela, maar dit biedt geen volledig beeld van de situatie. Het proces is niet volledig ten einde gekomen en dit is geen geconsolideerde overwinning van de rechterzijde.
De PSUV bleef de belangrijkste politieke partij, maar dit zal niet volstaan om het reformistisch beleid verder te zetten en het “socialisme” via het parlement te bereiken. De steun voor de MUD vanwege de middenklasse, de hogere lagen en een klein deel van de arbeidersklasse en de armen is verre van solide. Het is eerder een uitdrukking van een afstraffing en van protest tegen het regeringsbeleid. MUD is een onstabiele alliantie van verschillende rechtse partijen die het over veel zaken oneens zijn. Deze verkiezingen toonden echter wel aan dat er een dreiging is en dat er een groeiende ontgoocheling is in het regime. Dat maakt duidelijk dat het invoeren van oprecht socialistische maatregelen meer dan ooit dringend is, zoniet kan de rechterzijde haar positie verder versterken.
Hervorming van het kiesstelsel
De rechterzijde zou zonder de hervorming van het kiesstelsel nog sterker naar voor zijn gekomen in het parlement. Dit waren de eerste verkiezingen onder het nieuwe systeem dat werd ingevoerd in 2009. Hierdoor werden de kiesdistricten hervormd waardoor er nog acht regio’s overbleven. In de 24 staten in het land zijn er een vast aantal verkozenen ingedeeld in 87 electorale districten. De proportionele vertegenwoordiging werd aangepast om het kleinere partijen of individuen moeilijker te maken. Het kiesstelsel bevoordeelt het platteland waar de steun voor Chavez groter is.
De 9 staten met de grootste aantallen inwoners omvatten ook de grote steden. Ze zijn goed voor 11,2 miljoen mensen of 67% van de totale bevolking. Deze staten hebben 87 vertegenwoordigers in het parlement of 53% van het totaal aantal parlementsleden. In vijf van deze negen staten won de oppositie die eerder ook al won bij de regionale verkiezingen van november 2008.
De andere 15 staten zijn goed voor 37% van de bevolking (5,8 miljoen mensen) maar 47% van de verkozenen. Het gaat om 78 parlementsleden. Door de kieshervorming werd het aantal zetels in dun bevolkte gebieden relatief gezien opgedreven. Het platteland is goed voor 47% van de zetels, de stedelijke gebieden voor 53%. De oppositie won 68 zetels in 35 meer stedelijke gebieden en 22 op het platteland. Van de 98 PSUV-verkozenen zijn er 21 uit stedelijk gebied en 77 komen van het platteland.
Hypocrisie van de rechterzijde
De rechterzijde heeft een internationale en nationale campagne gevoerd waarbij werd gesteld dat zij een meerderheid van de stemmen haalden maar geen overeenstemmend aantal verkozenen had behaald. Dat is rechtse hypocrisie. Ze vergeten dat electorale veranderingen niet nieuw zijn in Venezuela. Het kiesstelsel is doorheen de geschiedenis telkens aangepast door de machthebbers. Dit gebeurde ook tijdens het 40-jarig bewind van de Accion Democratica (AD) en de christen-democraten (COPEI).
De AD was ooit de belangrijkste politieke kracht in het land, maar in 2000-2006 heeft de partij veel pluimen gelaten. Nu was de AD de belangrijkste kracht binnen de electorale alliantie van de MUD. De partij haalde 23 verkozenen en vormt de sterkste oppositiepartij.
Na 26 september
Het verkiezingsresultaat bevestigt onze analyse van de afgelopen vier jaar. Namelijk dat een socialistische revolutie niet mogelijk met gewoon hervormingen binnen het kapitalisme. De politiek van het Chavisme dat opkomt voor “het socialisme van de 21ste eeuw” staat niet voor een fundamentele omvorming van de samenleving. Het kapitalisme wordt niet omgeworpen en dat maakt dat de revolutionaire beweging van de armen en arbeiders niet tot haar logische conclusies wordt verder gezet.
Wij verdedigen de positieve hervormingen die de massa’s ten goede komen, maar deze hervormingen zullen geen stand houden onder het kapitalisme. Om de verworvenheden te verdedigen en verder te ontwikkelen, is het nodig om met het kapitalisme te breken. Zonder echte democratische arbeiderscontrole op het proces, kunnen bureaucratisering en corruptie zich versterken waardoor de contrarevolutionaire krachten zich hergroeperen en versterken.
Niet alles is verloren, de wereldwijde crisis van het kapitalisme toont aan dat het kapitalisme niet in staat is om haar eigen inherente crisis op te lossen en dat het niet in staat is om in de basisbehoeften van de meerderheid van de bevolking te voorzien. In deze crisis wordt aan de arbeiders gevraagd om te betalen. De wereldwijde crisis leidt niet enkel tot een nieuw stadium van neoliberale aanvallen op de arbeidersklasse, het leidt ook tot massaal verzet tegen het regeringsbeleid en tegen de contrahervormingen in verschillende landen. Nieuwe massabewegingen van de arbeidersklasse staan hierdoor op de agenda.
Ondanks een linkse regering en een hervormingsbeleid, wordt ook Venezuela geraakt door de gevolgen van de wereldwijde crisis van het kapitalisme. De hervormingen volstonden niet om met het kapitalisme te breken. Anderzijds wordt begrepen dat we niet zomaar naar het verleden kunnen teruggaan zoals de oppositie het graag zou hebben.
Chavisme versus oppositie
De politieke krachten van het Chavisme en de oppositie staan voor belangrijke uitdagingen die bepalend zullen zijn voor de toekomst van het Bolivariaanse proces. Het Chavisme heeft als voordeel dat het verenigd is in een partij met een leider, Chavez, die alle interne spanningen overstijgt. Maar dat is geen garantie om splitsingen en afscheuringen te voorkomen.
De PSUV heeft de afgelopen twee jaar aan steun verloren. Een aantal populaire maatregelen konden het tij niet keren. Er was bijvoorbeeld de “goed-leven-kaart” waarbij, via een akkoord met China, goedkope elektrische producten op krediet worden aangekocht door armen. Maar er is heel wat twijfel en pessimisme over de wijze waarop de regering de economie en de recessie aanpakt. Het is niet zeker dat het huidige niveau van steun kan worden behouden of uitgebreid. De armen hebben via kredietsystemen hun schulden opgebouwd, nieuwe kredieten zullen geen blijvende oplossing bieden.
MUD staat evenzeer voor een moeilijke periode. Het is een coalitie van verschillende partijen die elk hun eigen agenda hebben. De eenheid bewaren tegenover de regering zal niet evident zijn. De afwezigheid van een centrale leider tegenover Chavez kan het voor hen moeilijk maken, zeker met het oog op de presidentsverkiezingen van 2012. De basis voor de oppositie is niet solide, heel wat verkiezingsbeloften waren even populistisch als deze van de PSUV en de oppositie zou niet in staat zijn om de beloften tegenover de middenklasse waar te maken, wat haar steun snel kan doen afnemen.
De sterkte van de MUD is dat de alliantie kan inspelen op de zwakheden van de regering. Beide politieke krachten zullen onstabiel zijn en dat kan worden bevestigd indien de arbeidersklasse zichzelf bewust gaat organiseren in een eigen onafhankelijke politieke partij waarmee wordt opgekomen voor een revolutionair en democratisch socialisme.
De politieke situatie in Venezuela zal leiden tot een nieuwe periode van politieke confrontaties waarbij de arbeidersklasse haar zwakheden moet overkomen. De zwakheden en de polarisatie hebben nu een deel van revolutionair links tot ofwel ultralinkse ofwel opportunistische standpunten gebracht. Dat moet worden doorkruist met de opbouw van een krachtige revolutionaire beweging. De perspectieven voor Venezuela zijn niet eenduidig en blijven open. Wat wel vaststaat, is dat de revolutionaire krachten iedere dag opnieuw bedreigd worden. Het falen van de Bolivariaanse revolutie zal ook het falen van de revolutionaire bewegingen in heel wat delen van de wereld betekenen. We roepen alle eerlijke revolutionaire socialistische krachten op om samen de strijd aan te gaan voor een democratisch socialistisch programma waarmee we de dreiging van de contrarevolutie kunnen afslaan.
-
Venezuela: woorden over socialisme volstaan niet, daden moeten volgen!
Zal Chavez de verkiezingen van 26 september overleven?
Op 26 september zijn er algemene verkiezingen in Venezuela. Voor het eerst sinds lang is er de mogelijkheid dat de linkse president Chavez zijn meerderheid zal verliezen. De recessie, energiecrisis, hoge inflatie, criminaliteit en het ongenoegen tegenover de bureaucratie en de corruptie hebben de steun aan Chavez ondermijnd.
Chavez heeft als reactie hierop zijn linkse retoriek aangescherpt. Aan de BBC verklaarde hij op 14 juli: “Ik kwam 11 jaar geleden aan de macht en was toen zeer naïef, ik geloofde in een ‘derde weg’. Ik dacht dat een soort van ‘proper kapitalisme’ mogelijk was, een ‘kapitalisme met een menselijk gezicht‘. Ik was verkeerd. Democratie is onmogelijk in het kapitalisme. Het kapitalisme is koning in de onrechtvaardigheid, het is de tirannie van de rijken over de armen… daarom is de enige manier om de wereld te redden socialisme. Socialisme met democratie.”
Ondanks deze woorden komt er steeds meer kritiek, ook van vroegere medestanders van Chavez. Heinz Dieterich, voormalig regeringsadviseur en bedenker van de slogan “socialisme in de 21ste eeuw”, stelde in een interview met El Nacional in maart: “De politiek van de president heeft niets opgebouwd dat de naam “socialisme van de 21ste eeuw” waardig is. De sociale programma’s zijn zeer positief, maar dat is nog geen socialisme.” Terwijl de retoriek van Chavez verder naar links opschuift, zijn er ook steeds meer aanvallen op arbeiders die opkomen voor betere arbeidsvoorwaarden en lonen.
Chavez kwam aan de macht na de verkiezingen van 1998. Zijn overwinning was een uitdrukking van het massale ongenoegen tegenover de oude elite en het neoliberale beleid dat had geleid tot een enorme kloof tussen rijk en arm. Ondanks de grote olierijkdommen in Venezuela, kende dit land toch een scherpe armoede. Chavez kwam op voor een “Bolivariaanse revolutie” en verwees daarmee naar Simon Bolivar, de voorman van de onafhankelijkheidsstrijd tegen de Spaanse koloniale macht in de 19de eeuw.
Aanvankelijk was het plan van Chavez om een beperkt aantal verbeteringen voor de meerderheid van de bevolking door te voeren en de afhankelijkheid van het VS-imperialisme wat te verminderen. De VS is tot op vandaag de belangrijkste handelspartner. De belastingen werden verhoogd en de controle over de olie werd door de overheid overgenomen. Dit leverde heel wat middelen op die het regime in staat stelden om hervormingen door te voeren zoals een verbetering van de gezondheidszorg en het onderwijs voor de armen.
De poging om een vorm van welvaartstaat naar Europees model uit te bouwen, Chavez noemde het een “proper kapitalisme”, botste meteen op het verzet van de rijke elite. Gesteund door de regering-Bush probeerde de elite om Chavez af te zetten door een staatsgreep te plegen (in april 2002). Dat leidde tot een spontane opstand van de massa’s. Nieuwe pogingen eind 2002 en begin 2003 in de vorm van een patronale ‘staking’, een lock-out, om de economie te saboteren, leverden al evenmin resultaat op.
Chavez zou naar eigen zeggen toen al tot de conclusie zijn gekomen dat het onmogelijk was om de onrechtvaardigheden gewoon weg te ‘hervormen’. Maar hij ging intussen wel verder met zijn pogingen om tot een samenwerking met een deel van de nationale kapitalistische klasse te komen. Het was onder druk van onderuit en de voortdurende conflicten met de oude elite dat Chavez begin 2005 verklaarde dat hij wou opkomen voor een “socialisme van de 21ste eeuw”.
Zijn visie van socialisme is dat van het Cubaanse model waar de bureaucratie aan de macht is. Dat kwam goed uit voor Chavez die met zijn achtergrond als legerofficier gewoon is om orders van bovenaf op te leggen. Hij heeft nooit de noodzakelijke onafhankelijke organisatie van de arbeidersklasse centraal gesteld. Er lag steeds nadruk op hervormingen van bovenaf waarbij een “Bolibureaucratie” begon te groeien. De ontwikkeling van een bureaucratie samen met een kliek van opportunisten die rond de macht cirkelden, verergerde de situatie.
Het resultaat is een regime dat wordt gekenmerkt door alle elementen die eigen zijn aan een bureaucratie: een politiek van zigzags en willekeur tot regelrecht wanbeheer. Na de economische crisis van 2002-2003 nam de productie aan een snel tempo toe als gevolg van de hoge olieprijs. Op vijf jaar tijd groeide de economie met 95%, de armoede halveerde en de extreme armoede nam met 70% af. De sociale uitgaven verdubbelden en de toegang tot gezondheidszorg en onderwijs werd makkelijker voor de hele bevolking.
Dit deed Chavez verklaren dat zijn “socialistische politiek” het land immuun zou maken voor een kapitalistische crisis. Dat bleek niet het geval te zijn, de wereldwijde crisis heeft ook verregaande gevolgen in Venezuela. In 2009 was er een daling van het bbp met 3,3% en wellicht volgt dit jaar een nieuwe achteruitgang. De olieprijs was één factor, maar niet de enige. De Amerikaanse econoom Mark Weisbrot verklaarde dat de Venezolaanse regering de economie niet genoeg zou hebben gestimuleerd, iets wat de Bolivaanse regering wel zou hebben gedaan waardoor de economie daar met 3% groeide.
De publieke uitgaven namen in 2008 nog met 16,3% toe, in 2009 was dat nog slechts 0,9%. De regering heeft begin dit jaar de BTW verhoogd, een maatregel die vooral de armsten hard treft. Door problemen met de energievoorraden nam het bbp in het eerste kwartaal van dit jaar met 5,8% af. Het ongewoon zware “El Niño” fenomeen dat leidde tot hevige regens in het zuiden van Brazilië, had een omgekeerd effect in Venezuela dat de ergste droogte in 100 jaar meemaakte. Het waterniveau in de Guri Dam, goed voor 70% van de energie van het land, kwam dramatisch laag te staan. Hierdoor moesten water en elektriciteit worden gerantsoeneerd en waren er regelmatig stroomonderbrekingen. Dat heeft natuurlijk direct gevolgen voor de economische activiteiten. De energiecrisis kan echter niet enkel aan El Niño worden toegeschreven, er is ook een gebrek aan investeringen en planning van de energieproductie.
Venezuela kampt met een hoog niveau van inflatie. De regering heeft het minimumloon dit jaar al met 25% opgetrokken, maar zelfs dat volstaat niet om de prijsstijgingen te volgen. Vorig jaar bedroeg de inflatie 25% en dit jaar gaan de prijsstijgingen nog sneller. De voedselprijzen stijgen met ongeveer 40% op jaarbasis. De hoge inflatie heeft de afgelopen jaren geleid tot een overwaardering van de munt. De officiële wisselkoers met de dollar werd door de regering slechts een paar keer aangepast.
Voorheen werd de munt sterk gehouden door een instroom van dollars bij de export van olie. Dit maakte het goedkoper om voedsel te importeren. Dit werd nog versterkt toen Chavez in 2003 de controle over het oliebedrijf PDVSA overnam en het oliegeld begon te gebruiken voor zijn hervormingsbeleid. In 2008 creëerde de regering een voedselbedrijf, de PDVAL, als dochterbedrijf van de PDVSA. Het voedselbedrijf moest de import en distributie van voedsel controleren. Nu wordt de helft van de olie-inkomsten besteed aan voedselimport, twee derden van alle voedsel wordt geïmporteerd.
Een poging van de regering om een landhervorming door te voeren door 2,7 miljoen hectare landbouwgrond (ongeveer 10% van de beschikbare grond) te herverdelen, had weinig effect op de voedselproductie. Het gebrek aan machines en kapitaal vormden samen met de alomtegenwoordigheid van de bureaucratie een rem. De poging om de prijsstijgingen te stoppen door een prijscontrole door de overheid had evenmin succes. Private voedselproducenten weigerden dikwijls om te verkopen aan de prijzen die de overheid oplegde. Chavez dreigde hierop met maatregelen tegen de grote voedselbedrijven.
De Venezolaanse econoom Angel Alayon stelt dat de overheid 75% van de koffieproductie, 42% van de maïsproductie, 40% van de rijstproductie, 52% van de suikerproductie en 25% van de melkproductie controleert. Dat volstaat niet om de tekorten in de voedselbevoorrading op te lossen. Recent werd bekend dat onder de verantwoordelijkheid van de PDVAL tienduizenden ton voedsel aan het wegrotten was in containers. Bureaucratisch wanbeheer en corruptie gaan in tegen de behoeften van de bevolking.
De devaluatie van de nationale munt, de Bolivar, begin dit jaar heeft geleid tot het ontstaan van twee wisselkoersen ten opzichte van de dollar. Er is een lagere wisselkoers om de import van voedsel, geneesmiddelen en andere basisproducten goedkoop te houden. Er is een hogere wisselkoers voor de import van luxegoederen. Dit heeft geen einde gemaakt aan het gebruik van de dollar in de parallelle handelscircuits. De regering probeerde dit tegen te gaan met verschillende wisselkoersen, maar dit zal wellicht geen einde maken aan de zwarte markt.
Door de inflatie was een devaluatie van de munt noodzakelijk, maar dit heeft geleid tot verdere prijsstijgingen. De private bedrijven konden van de devaluatie profiteren, de lonen van de Venezolaanse arbeiders werden voor hen immers goedkoper. De werkenden moeten intussen rekening houden met hogere prijzen. Er is ook een achteruitgang in de uitbouw van sociale hervormingen. Veel projecten verlopen moeizaam, corruptie en bureaucratische traagheid zorgen er steeds meer voor dat projecten niet of onvolledig worden uitgevoerd.
Het antwoord van Chavez bestaat voorlopig enkel uit radicale woorden en de dreiging om tot nationalisaties over te gaan. Deze woorden gaan echter niet samen met daden. En bovendien zijn de Venezolaanse nationalisaties die er al waren beperkt: de overheid koopt een meerderheid van de aandelen waardoor de vroegere eigenaar minderheidsaandeelhouder wordt. Dat gebeurde onder meer met de Colombiaans-Franse supermarktketen Exito.
Het verschil tussen woorden en daden is het resultaat van verschillende elkaar versterkende factoren:
– Chavez heeft geen coherente strategie
– Hij is allianties aangegaan met de lokale burgerij, de “bolibourgeoisie”. Hij treedt enkel tegen de burgerij op als de relaties worden verbroken of als de tegenstellingen te hoog oplopen
– Chavez wordt beïnvloed door zijn buitenlandse “vrienden” van Cuba over Brazilië tot China, Iran en Rusland. Er is een ideologische invloed, zeker vanuit Cuba, maar de zakelijke samenwerking met China en Rusland heeft evenzeer invloed. Toen de arbeiders van het staalbedrijf SIDOR de hernationalisatie vroegen, weigerde Chavez dit aanvankelijk omdat de eigenaar een Argentijn was en de regering van dat land een bondgenoot van Chavez was…
– Tenslotte is er de belangrijke vaststelling dat Chavez regeert via een laag van bureaucraten die elk hun eigen belangen vooropstellen en daarbij dikwijls de overheidsprogramma’s tegenwerken.Chavez wordt gedwongen om op te treden tegen de bureaucratie en om sommige bedrijven te nationaliseren, maar hij is niet in staat om de bureaucratie in zijn geheel te elimineren omdat zijn macht er steeds meer op gebaseerd is. Chavez vertrouwt niet op de sterkte en de onafhankelijke organisatie van de arbeidersklasse, de enige kracht die de bureaucratie kan aanpakken.
De acties van Chavez tegen de kapitalisten en de bureaucraten zijn onregelmatig en willekeurig, het gaat immers om acties tegen voormalige bondgenoten. Gedeeltelijke maatregelen volstaan niet, het voortbestaan van het kapitalisme en het bureaucratisch wanbeheer verstikken de economie.
Enkel de georganiseerde arbeidersklasse kan voor verandering zorgen, vandaar dat de bureaucratie zo bang is van onafhankelijke organisatie en strijd van de arbeiders. Er is steeds meer arbeidersstrijd maar ook steeds meer repressie vanwege de overheid en bureaucratische maatregelen om strijd de kop in te drukken. Chavez bestempelt gelijk welke vorm van oppositie als “lakeien van het imperialisme”, dat beperkt verder de ruimte voor onafhankelijke arbeidersorganisaties.
Bij arbeidersstrijd is er steeds meer politierepressie, een aantal vakbondsmilitanten werd zelfs al vermoord. Vorig jaar vielen twee doden toen de politie een einde probeerde te maken aan de bezetting van het Japanse automobielbedrijf Mitsubishi.
In tal van bedrijven eisen de arbeiders de nationalisatie als antwoord op de patronale weigering om degelijke arbeidsvoorwaarden toe te passen. Vaak wordt de eis van nationalisatie gekoppeld aan de noodzaak van arbeiderscontrole. Socialismo Revolucionario, de Venezolaanse afdeling van het CWI, schat dat vorig jaar zowat 300 werkplaatsen door de arbeiders zijn overgenomen. Soms kwam er steun vanwege de autoriteiten, maar in nog meer gevallen was dat niet het geval. Er waren nederlagen, zoals bij Sanitarios Maracay, maar succesvolle pogingen, zoals in Alcasa, Invepal en Inveval, tonen het potentieel voor een ander systeem dat niet gebaseerd is op private winsten. In een aantal van deze bedrijven waren er ook voor de hoogste uitvoerende functies verkiezingen onder de arbeiders.
Chavez beweert dat hij het idee van arbeiderscontrole steunt, maar de bureaucratie wil haar macht niet opgeven en zet een limiet op wat deze experimenten kunnen bereiken. De vele woorden over nationalisaties en socialisme gaan niet gepaard met daden: de overheid controleert volgens Chavez slechts 30% van de economie en 26% van het bankwezen.
De desillusies onder brede lagen en de mogelijke gevolgen daarvan bij de verkiezingen eind september hebben Chavez aangezet tot het opdrijven van zijn radicale retoriek. Nu spreekt hij al over een “oorlog” tegen de “burgerij”. Maar als de woorden niet gepaard gaan met daden, kan dit leiden tot een groeiend scepticisme tegenover het “socialisme van de 21ste eeuw”. Heinz Dieterich stelde dat “het logische gevolg van dit alles is dat het concept gebanaliseerd wordt waardoor het mensen ertegen opzet.”
Het is niet uitgesloten dat Chavez onder druk van de dieper wordende crisis en de toenemende sabotage van de kapitalisten onder druk van onderuit gedwongen wordt om verder te gaan met de nationalisaties. Het is echter moeilijk te zeggen hoe ver hij in deze richting kan en wil gaan.
Vandaag is er geen stalinistisch blok meer waarbij Chavez zou kunnen aansluiten na een breuk met het kapitalisme om vervolgens een bureaucratisch systeem naar Moskous model te vestigen. Vandaag is zelfs Cuba op weg om het Chinese pad te volgen door zich open te stellen voor elementen van de markteconomie. In Cuba is dat proces nog erg traag en verloopt het niet rechtlijnig.
Het is mogelijk dat Venezuela een groot deel van de economie nationaliseert zonder het kapitalisme af te schaffen. Ten tijde van de Portugese revolutie van 1974-75 controleerde de overheid 80% van de economie, nadien werd de rol van de overheid sterk afgebouwd.
Vandaag echter heeft de rechtervleugel en de bureaucratie de controle over de partij van Chavez, de PSUV (Verenigde Socialistische Partij van Venezuela). Begin mei waren er voorverkiezingen waaraan een indrukwekkend aantal partijleden deelnamen – 2,5 miljoen! Maar de basisleden stelden dat kandidaten van de leiding veel meer middelen hadden om campagne te voeren en hierdoor doorgaans uitverkozen werden.
Op dit ogenblik kan het resultaat van de verkiezingen van 26 september nog niet worden voorspeld. Chavez doet het niet goed in de peilingen, maar de rechtse oppositie krijgt nog steeds weinig steun. Het hele staatsapparaat zal worden ingezet om de kandidaten van Chavez verkozen te krijgen. Het grootste gevaar voor Chavez ligt bij een erg lage opkomst, kiezers die de moeite niet meer doen om te stemmen. Dat is hoe hij het referendum over de grondwetswijzigingen in 2007 verloor.
Socialismo Revolucionario komt op voor de onafhankelijke organisatie van de arbeiders en voor een socialistisch alternatief tegenover de oude elite, maar ook tegen de nieuwe bureaucratische elite die het revolutionaire proces aan het verstikken is.
-
Venezuela. Acht activisten waaronder twee linkse socialisten opgepakt en een tijdlang vastgehouden
Afgelopen donderdagavond werden acht militanten van het “Nationaal comité tegen de criminalisering van sociaal protest en voor de bevrijding van sociale en revolutionaire activisten” een tijdlang opgepakt. Onder hen ook twee militanten van Socialismo Revolucionario, Johan Rivas en Joseph Alvarado. De Bolivariaanse Nationale Garde ging over tot de arrestaties.
De acht waren affiches aan het ophangen in het stadscentrum van Caracas. Het ging om affiches in solidariteit met de arbeidersleider Rubén González, de inheemse leider Sabino Romero en studentenactivist Williams Sanguino die allen gevangen werden gezet omdat ze gebruik maakten van hun recht om te protesteren. De acht werden opgepakt en overgebracht naar een “veilige” plaats waar ze meer dan anderhalf uur werden vastgehouden. De officiële reden was het aanbrengen van “politieke propaganda op plaatsen waar dit niet mag”. Dat er affiches werden gehangen op publieke plaatsen waar tal van affiches hingen, bleek geen argument te zijn voor de agenten.
Na dit voorval hebben de acht onmiddellijk contact opgenomen met de verschillende netwerken, organisaties, bewegingen en groepen die de campagne steunen. Mogelijk zullen de autoriteiten meer op een dergelijke manier beginnen optreden. De acht werden uiteindelijk vrijgelaten nadat hun gegevens werden genoteerd.
Dit optreden van de politie is een test voor de repressie en intimidatie van onafhankelijke revolutionaire bewegingen die durven te protesteren tegen wat gebeurt in naam van de “Bolivariaanse Revolutie”. Het antwoord van de autoriteiten op sociale en politieke conflicten bestaat uit het criminaliseren van protest en het arresteren van leidinggevende activisten.
Onder de opgepakten waren er twee leden van Socialismo Revolucionario. We verwerpen deze intimidatie en iedere repressie tegen de revolutionaire beweging.
Wij stellen:
- De stem van de arbeiders zal niet het zwijgen worden opgelegd. Repressie en criminalisering van strijd zijn niet socialistisch
- Vrijheid voor alle gevangenen van sociale en revolutionaire bewegingen die werden opgesloten omdat ze voor hun rechten opkwamen
- Neen aan de criminalisering van sociaal protest
- Stop de straffeloosheid van de bureaucraten! Voor democratische controle op het gerecht
- Voor een revolutionair, democratisch socialistisch alternatief
-
Haïti een half jaar na de aardbeving. Loze beloften tot hulp leiden tot woede
Begin dit jaar waren er na de verschrikkelijke aardbeving in Haïti mediagenieke beloften tot steun. Een half jaar later blijkt dat er heel wat loze beloften tussen zaten. Er zijn geen exacte cijfers bekend, maar het lijkt er op dat slechts twee landen hun beloften zijn nagekomen (Noorwegen en Brazilië). Wel duidelijk is dat de ‘hulp’ die vanuit de imperialistische landen wordt gestuurd zowat de volledige Haïtiaanse regering vervangt in dossiers over de heropbouw. Daarbij worden beslissingen genomen die de buitenlandse bedrijven goed in de markt moeten plaatsen voor de heropbouw en de toekomstige privatiseringen.
[box type=”shadow” align=”alignright” width=”100″]
Pakistan: internationale solidariteit
20 miljoen Pakistanen warden getroffen door de overstromingen, naar schatting 6 miljoen mensen zijn dakloos. De omvang van de ramp in Pakistan is enorm. Toch komt de hulpverlening maar traag op gang en de media hadden het over een onverschillige reactie. Geleidelijk aan wordt wel geld opgehaald door NGO’s en er komt ook een nationale campagne. De campagne van LSP verschilt van alle andere. Wij vragen geen liefddadigheid, maar wel solidariteit vanuit de arbeidersbeweging.
> Meer info en praktische gegevens
[/box]Land onder voogdijschap?.
Om de heropbouw te organiseren, werd in juni een Voorlopige Commissie voor de Heropbouw van Haïti opgezet onder leiding van Bill Clinton en de huidige premier Jean-Max Bellerive. Deze commissie bestaat voor de helft uit Haïtiaanse politici en voor de helft uit vertegenwoordigers van de landen die hulp hebben aangeboden, naast enkele NGO’s die wel in de commissie zitten maar geen stemrecht hebben. Het eerste doel van de commissie is om “sociale onrust te vermijden”. Eén van de eerste beslissingen van de president was om de noodtoestand gedurende 18 maanden te behouden. Dit betekent dat alle betogingen zijn verboden en dat er een avondklok is. Dat geldt in het bijzonder in de vluchtelingenkampen. De macht van de president wordt uitgebreid, onder meer met betrekking tot het geld en de grond.
De middelen van de Voorlopige Commissie staan onder de directe verantwoordelijkheid van de Wereldbank. President Prévail heeft een vetorecht, maar het is weinig waarschijnlijk dat hij zich zal verzetten tegen de beslissingen van de imperialisten. Na de vernietiging van de helft van de infrastructuur van het land en het wegvallen van tienduizenden ambtenaren, is de regering immers sterk verzwakt. Er wordt gezegd dat het waarschijnlijk is dat Prévail een akkoord heeft dat hij zijn positie als president kan behouden (bij de voorziene verkiezingen in november, de wet werd al aangepast opdat Prévail opnieuw zou kunnen opkomen). Prévail heeft onderhandeld over zijn eigen politieke toekomst. De imperialisten hebben nood aan een politieke marionet die de ware economische motivatie van hun interventie in het land kan verbergen.
Om de huidige manier van werken te behouden, is reeds beslist om op termijn het mandaat van de Voorlopige Commissie over te laten aan een “Agentschap voor de ontwikkeling van Haïti” met een mandaat dat verschillende jaren blijft duren en een samenstelling die gelijkaardig is als de Voorlopige Commissie.
Haïtiaans protest
Er waren al protestacties om het aftreden van de president te eisen, maar ook tegen de levensduurte. Telkens opnieuw werden betogingen gewelddadig onderdrukt door VN-troepen die de noodtoestand inriepen om hun geweld te rechtvaardigen. De zogenaamde ‘oppositie’ is even corrupt als de regering waardoor het defaitisme en de wanhoop onder grote delen van de arbeiders toeneemt. Sommigen stellen dat het dan nog beter is dat het land onder buitenlands voogdijschap wordt geplaatst in de plaats van de incompetente corrupte leiders die vandaag enkel oog hebben voor de eigen persoonlijke belangen.
De situatie wordt er niet beter op en veel Haïtianen zijn geen uitweg. De heropbouw is verre van vervolledigd en het regenseizoen brengt nieuwe problemen met zich mee.
In het kader van “cash for work” contracten, krijgt iedere arbeider een dagloon van 200 gourde (zowat 5 VS-dollar): 60% in geld en 40% in voedingsmiddelen. Dat is een pak onder het minimumloon en het is onvoldoende om rond te komen tegen de achtergrond van sterk gestegen prijzen: rijst ging 15% omhoog en bonen 30%. Dat is het basisvoedsel voor de bevolking. De vele onbetaalde lonen, zeker bij overheidspersoneel, en de corruptie in de regering zetten veel kwaad bloed.
De protestacties die er al waren, werden de kop ingedrukt door de imperialisten die niet willen dat de arbeiders en armen voor hun eigen lot opkomen. Alle onderdrukten kunnen enkel op hun eigen krachten rekenen en hun eigen capaciteiten om zich te organiseren in de strijd tegen de imperialistische houdgreep over het land en om de corrupte elite van de macht te verdrijven. Het gaat niet enkel om een materiële heropbouw van het land, ook de arbeidersbeweging moet worden heropgebouwd.
-
Actie voor Mapuche bevolking die wordt onderdrukt in Chili
Afgelopen donderdag voerden een 30-tal mensen actie om hun solidariteit te betuigen met de Mapuche-bevolking in Chili. Dat is een inheemse bevolkingsgroep die op harde repressie van de overheid botst. Op dit ogenblik worden 32 activisten als politieke gevangenen vastgehouden. Donderdag werd de vrijlating van de 32 geëist en werd de aandacht gevestigd op het lot van de Mapuches.
De strijd voor meer rechten voor de inheemse Mapuche-bevolking wordt al jarenlang gevoerd. Het gebied waar de Mapuche wonen werd uitverkocht aan multinationals. De oorspronkelijke bevolking kent een enorme armoede. De Mapuche laten het daar niet bij en gaan in verzet. Daarbij werden ze eerder al gesteund door het links-socialistische Europarlementslid Joe Higgins.
De 32 politieke gevangenen zijn sinds 12 juli in hongerstaking gegaan. Ze eisen een eerlijk proces, het intrekken van de anti-terrorismewet die tegenover de inheemse bevolking wordt gebruikt en het stopzetten van de vervolging van burgers voor militaire rechtbanken. De actie van 12 augustus was onderdeel van een internationale actiedag.
Er werden slogans geroepen als “Liberar al mapuche por luchar” of “El pueblo unido jamas sera vencido”. Er waren ook Franstalige slogans om de voorbijgangers aan te spreken en duidelijk te maken waarom deze actie werd gehouden. We waren aanwezig met enkele LSP-leden en zullen deze campagne verder opvolgen.
Lees ook: Het belang van inheemse bewegingen in Latijns-Amerika, een verslag van een discussie op een vormingsschool in Latijns-Amerika. Wie wat Spaans kan lezen, kan op dit onderdeel van onze Chileense site meer info vinden over de acties van de Mapuche.
-
Chavez verbreekt banden met Colombia. Spanningen nemen toe
Op 22 juli kondigde de Venezolaanse president Chavez aan dat alle diplomatieke relaties met buurland Colombia werden opgezegd. De beslissing kwam er na een nieuwe verklaring van de Colombiaanse regering over vermeende aanwezigheid van guerrilla-strijders van de FARC in Venezuela. Colombia trok naar de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS) met de bewering dat Venezuela steun en bescherming biedt aan leden van FARC en ELN.
[box type=”shadow” align=”alignright” width=”100″]
Lees ook:
- Hoe de strijd tegen het kapitalisme in Latijns-Amerika versterken?
- Venezuela. Een nieuwe fase en enorme gevaren, welke weg vooruit?
[/box]
Venezuela en Colombia hebben een lange geschiedenis gemeen in de ontwikkeling van onafhankelijke landen. De afgelopen periode zijn de relaties echter bijzonder gespannen. Tot 1830 vormden beide landen één natie, “la Gran Colombia”. Dat was een project van continentale eenheid zoals het werd aangemoedigd door Simon Bolivar. Na het overlijden van de “bevrijder” Bolivar waren er in zowel Venezuela als Colombia separatistische bewegingen die werden gestimuleerd vanuit de heersende klassen. Dat leidde tot de ontbinding van de eenheidsstaat en de vorming van de twee staten die er vandaag nog steeds zijn.
In de 20ste eeuw waren er diverse incidenten tussen de buurlanden, het kwam soms dicht bij een oorlogssituatie. Zo was er het “Caldas”-conflict in 1987 toen een Colombiaans schip zonk in Venezolaanse wateren wat het grensconflict over de Golf van Venezuela aanscherpte.
De grote meerderheid van de conflicten tussen Venezuela en Colombia de afgelopen 100 jaar hadden discussies over het territorium als inzet. De meeste discussies werden “gewonnen” door Colombia. De grootste spanningen kwamen er nadat Chavez aan de macht kwam in 1998 en de Bolivariaanse revolutie verkondigde.
Er waren sinds 1998 verschillende incidenten waarbij de grote lijnen doorgaans op hetzelfde neerkwamen: de Colombiaanse regering beschuldigt Venezuela ervan dat het steun geeft aan guerrillastrijders die het zelf omschrijft als terroristen. De Venezolaanse regering beantwoordt vervolgens de beschuldiging met de stelling dat de Colombiaanse regering bestaat uit extreem-rechtse lakeien van het imperialisme.
De afgelopen jaren heeft de Venezolaanse regering verklaard dat het de Colombiaanse guerrilla van de FARC en het ELN beschouwt als strijdkrachten en niet als terroristen. De regering stelt dat het om gewapende vrijheidsstrijders gaat die opkomen tegen een heersende klasse die de belangen van de bevolking aanvalt. Dat was een controversiële verklaring van Chavez en het was één van de belangrijkste redenen waarom de Colombiaanse heersende klasse onder leiding van aftredend president Uribe met de steun van de VS de diplomatieke aanvallen tegen de Bolivariaanse revolutie heeft opgedreven.
Sommigen zouden de conclusie kunnen trekken dat het huidige conflict tussen Colombia en Venezuela een conflict is tussen de regionale en internationale linker- en rechterzijde. Op het eerste gezicht klopt die stelling, maar er is een diepgaandere analyse nodig om tot diepgaandere conclusies te kunnen komen.
Colombia: nieuwe president, zelfde agenda
Colombia kent momenteel een “democratische” overgang. Na acht jaar van een regering onder leiding van president Uribe komt een einde aan dit bewind. Er was een mislukte poging van Uribe om opnieuw te kunnen deelnemen aan de verkiezingen door eerst een referendum over de grondwet te houden met als voorstel om een onbeperkt aantal herverkiezingen mogelijk te maken. Daarmee werd een gelijkaardige maatregel in Venezuela op hypocriete wijze gekopieerd, toen dit in Venezuela gebeurde was Uribe immers de eerste om kritiek te geven.
De nieuw verkozen president, Santos, is van een zelfde politieke slag als Uribe. Hij was al minister onder Uribe (minister van defensie) en geldt als een hardliner als het op verzet tegenover Venezuela aankomt.
Uribe vertrekt met een reeks politieke schandalen, een sociale crisis met tal van paramilitaire groepen en een onstabiele regio. Dat is mee het resultaat van een akkoord met de VS om zeven militaire bases in het land op te zetten. Dat wordt door de Venezolanen gezien als een bedreiging voor de Bolivariaanse revolutie en voor de stabiliteit op het continent.
Crisis van de Bolivariaanse revolutie
De situatie in Venezuela is niet veel verschillend, tenminste wat het politieke en economische conflict betreft. Na 11 jaar van Bolivariaanse revolutie heeft de regering nog steeds geen alternatieve economie ontwikkeld en gebroken met het kapitalistische systeem. De economie van het land is nog steeds zwak en afhankelijk van olie. De afgelopen vijf jaar van economische groei waren gebaseerd op de hoge olieprijzen en voor een groot deel op de speculatieve grondstoffenmarkt. Die speculatie speelde een belangrijke rol in de ontwikkeling van de huidige kapitalistische crisis. Er volgde een recessie waardoor heel wat problemen die zogezegd opgelost waren in Venezuela terug op de agenda staan. Die problemen werden aangepakt met sociale programma’s die werden gefinancierd door olie-inkomsten, maar die drogen vandaag op.
Internationale economische verslagen maken duidelijk dat in de regio enkel Venezuela en Haïti (dat werd getroffen door een verschrikkelijke aardbeving) nog steeds een krimpende economie kennen. Dat vertroebelt het Bolivariaanse proces en het opent de weg voor een rechts offensief in de aanloop naar de parlementsverkiezingen van 26 september. Bij die verkiezingen is het mogelijk dat rechts een grote vooruitgang kent.
Het opzetten van structuren zoals gemeenteraden, de versterking van de staatstussenkomsten in de economie en het opzetten van andere sociale maatregelen – allemaal zaken die werden opgegeven in de voorafgaande neoliberale periode voor de revolutie – volstaan niet. De staatsstructuur lijdt nog steeds aan overgewicht met bureaucratische onefficiëntie en corruptie. Dat werd recent duidelijk bij de PDVAL, een voedselbedrijf van de overheid dat werd opgezet door het oliebedrijf PDVSA. Het werd bekend dat er door corruptie en wanbeheer tonnen voedselreserves zijn verloren gegaan. Dat leidt tot een groeiend negatief beeld op de regering-Chavez.
Dat is de achtergrond van het huidige conflict dat nog steeds het resultaat is van een beleid van bedreigingen en intimidatie tegen de Bolivariaanse revolutie. Achter de diplomatieke retoriek blijft de meest concrete factor wel de bouw van militaire bases van de VS in Colombia. Het is opvallend dat dit niet eenzelfde forse reactie van de Venezolaanse regering heeft veroorzaakt als de huidige impasse. De relaties zijn slechter geworden en dat heeft er zelfs toe geleid dat de handel tussen de twee landen met 60% is verminderd.
Imperialistische tussenkomst?
Een beslissend element van dit nieuwe conflict bestaat uit de pogingen van de heersende politieke elite van beide landen om het conflict op te blazen. Ze doen dit niet om de belangen van de bevolking in beide landen te verdedigen, maar wel om de aandacht af te leiden van de interne situatie, zowel in Venezuela als Colombia.
We kunnen niets uitsluiten inzake mogelijke acties van het imperialisme. Maar op dit ogenblik kent de VS een diepe economische en politieke crisis terwijl het land militair vast zit met de bezettingen van Irak en Afghanistan. Tegelijk zijn er spanningen met het Iranese regime. Hierdoor is een directe militaire interventie van het VS-imperialisme in Venezuela erg onwaarschijnlijk. Zo’n interventie zou bovendien leiden tot een golf van internationale solidariteit waarmee anti-imperialistische gevoelens zouden worden aangewakkerd. Het zou de vulkaan van de Andes-revolutie mogelijk tot uitbarsten brengen. Deze vulkaan was al aan het rommelen in 2002-2006 met de verkiezing van verschillende “linkse” regimes in de regio. Een nieuwe opleving van revolutie zou mogelijk het spook van een echte socialistische revolutie uit de kast kunnen halen met een strijd voor regionale en internationale bevrijding als onderdeel van de strijd voor een socialistische federatie van Latijns-Amerika.
We willen de dreiging van het imperialisme niet onderschatten, maar de grootste bedreiging voor het Bolivariaanse proces is vandaag een interne dreiging. De reformistische en “sociaal-democratische” elementen die zich openlijk in de revolutie hebben gevestigd, doen er alles aan om een ontwikkeling naar socialistische revolutie tegen te gaan. Hun retoriek beperkt zich tot “nationale bevrijding” en er wordt gesteld dat socialisme pas in een verre toekomst op de agenda kan staan. Dit soort tegenstellingen heeft geleid tot een situatie waarin de rabiate en contrarevolutinaire rechterzijde na jaren van nederlagen meer dan ooit een terugkeer kent en mogelijk zelfs opnieuw de macht kan overnemen in Venezuela.
Onze eisen
- Neen aan de oorlogsdreiging
- Amerikaanse militaire bases moeten weg uit Colombia
- Geen imperialistische inmengingen
- De echte oorlog is niet deze tussen volkeren, maar deze tegen het kapitalistische systeem
- Arbeiders, boeren, inheemse bevolking, studenten, volksgemeenschappen van Colombia en Venezuela: verenig julli in de strijd voor revolutionair democratisch socialisme!
-
Hoe de strijd tegen het kapitalisme in Latijns-Amerika versterken?
Links aan de macht in Bolivia
De afgelopen jaren was er in Latijns-Amerika een opmars van linkse regimes. Chavez in Venezuela werd gevolgd door Morales in Bolivia en ook elders was er radicalisatie die zich uitte in een versterking van linkse krachten. De linkse socialisten gaan na hoe de positieve ontwikkelingen kunnen worden veilig gesteld en uitgebreid. We spraken met Hannes, een LSP-lid die de afgelopen zes maanden in Bolivia verbleef als uitwisselingsstudent.
Hoe en waarom is een links regime in Bolivia aan de macht gekomen?
“Bolivia kent net als veel andere Latijns-Amerikaanse landen een geschiedenis van uitbuiting, onderdrukking, (burger)oorlogen,… Het kolonialisme van de Spanjaarden werd opgevolgd door het neokolonialisme door onder meer het VS-imperialisme dat werd ondersteund door een neoliberaal beleid van de Boliviaanse burgerij.
“Deze jaren van bloed, zweet en tranen laten hun sporen na. 58 tot 70% van de bevolking leeft in armoede (2 dollar/dag), ongeveer de helft hiervan in extreme armoede (1 dollar/dag). De ongelijkheid tussen rijk en arm is groot. Volgens Xavier Nogales, de minister van economische ontwikkeling, verdient een rijke persoon 90 keer meer dan een arme. Intussen gaat een groot deel van de opbrengsten uit de natuurlijke grondstoffen naar buitenlandse multinationals. Bolivia heeft een enorm potentieel: vruchtbare landbouwgrond, vele kostbare ertsen, olie en de tweede grootste gasreserve van Latijns-Amerika. Tot nog toe zijn het vooral de multinationals en de Boliviaanse burgerij die van dit potentieel hebben genoten. Het is niet verwonderlijk dat de arbeiders en boeren van Bolivia zich tegen deze ongelijkheid verzetten.
“Dit verzet is op zich niet nieuw. Bolivia kent een rijke geschiedenis van arbeiders- en boerenstrijd. Hoewel de arbeidersklasse zich al vroeger begon te organiseren en verzetten, was er in 1952 een eerste echte revolte van de arbeidersklasse en boeren. Dit staat ook wel bekend als de aprilrevolutie. De gewapende arbeidersklasse slaagde er in om grote hervormingen door te voeren zoals de nationalisatie van heel wat mijnen en er werd een einde gemaakt aan het feodale stelsel waar de boeren in werkten. Verder kwam er een eerste grote landverdeling en ook basisonderwijs voor de kinderen van arbeiders en boeren in de dorpen.
“Nog geen 10 jaar geleden kwamen de massa’s in opstand in de zogenaamde wateroorlog. Ze kwamen met succes op voor de onmiddellijke uitwijzing van grote multinationals die de watervoorziening in handen hadden. Drie jaar later was er de succesvolle gasoorlog en in 2005 een zo mogelijk nog grotere massabeweging die opkwam voor de volledige nationalisatie van de gasindustrie. Deze beweging eindigde met het afzetten van twee neoliberale presidenten. De impact van deze bewegingen was enorm en creëerde een politiek vacuüm.
“Door de eisen van het volk in hun programma op te nemen, slaagden Evo Morales en zijn MAS er in om dit vacuüm op te vullen. Het was hij die op de kar van het volk sprong en niet andersom zoals vele media ons wil doen geloven. Het leidde wel tot monsterscores bij de verkiezingen van 2005 en 2009.
“Momenteel blijft de MAS enorm populair, maar dat kan veranderen. De bevolking eist radicalere hervormingen en neemt geen genoegen met de huidige beperkte maatregelen. Als de MAS-regering niet verder gaat, zijn de massa’s bereid om zelf verder te strijden en meer af te dwingen. Dit zelfvertrouwen bleek onder meer in de nationale ambtenarenstakingen van 9 mei. De stakers eisten een loonsverhoging van 12,5% (de regering beloofde 5%), tussen 2003 en 2005 namen de lonen met slechts 3 tot 4% toe.”
Wat betekent het regime van de MAS voor de bevolking?
“Morales ging al vrij snel na zijn aanstelling over tot het nationaliseren van de energiesector. Hierbij moeten we wel opmerken dat het gaat om jointventures waarvan 20% nog in handen blijft van multinationals en de overige 80% in handen komt van staatsbedrijven. Dit is geen volledige nationalisatie onder arbeiderscontrole. Toch legde deze nationalisatie Bolivia geen windeieren. De staatsinkomsten uit de energiesector vertienvoudigden van 200 miljoen dollar in 2006 naar 2 miljard dollar in 2008.
“Deze inkomsten gaven Morales de ruimte om zijn befaamde Bonos (sociale projecten) in het leven te roepen. Met deze sociale projecten kon Morales de bevolking onder andere voorzien van schoolsubsidies, pensioenen, tegemoetkomingen op vlak van gezondheidsuitgaven en gratis levensgoederen. De Bonos zijn zeker welkom voor de arme bevolking, maar ze hebben geen fundamentele verandering teweeg gebracht.
“De herverdeling van de gronden is tot nu toe nauwelijks in de praktijk gebracht. Het enige wat Morales heeft gedaan, is het verdelen van 500.000 hectare grond van grootgrondbezitters onder de arme boerenbevolking. Dit lijkt een belangrijke stap, maar het gaat om grond die de grootgrondbezitters niet gebruikten omdat het economisch niet zo interessant was. Morales durft relatief hard optreden tegen buitenlandse multinationals, maar is erg voorzichtig tegenover de binnenlandse burgerij en grootgrondbezitters.
“Ten slotte is er een nieuwe grondwet met meer rechten en autonomie voor de indiaanse bevolking. Dit is belangrijk na decennia van discriminatie en racisme tegenover de inheemse bevolking. Een nieuwe grondwet maakt niet meteen een einde aan racisme, maar het is wel een nuttige stap in de strijd tegen discriminatie en racisme. Er wordt overigens niet alleen ingegaan tegen discriminatie op basis van ras, maar ook op basis van geslacht of seksuele voorkeur.”
Hoe kunnen de hervormingen worden veilig gesteld en uitgebreid?
“De hervormingen zijn een belangrijke stap vooruit voor socialisten en sociale bewegingen in het algemeen. De opeenvolgende verkiezingsoverwinningen van de MAS hebben de kapitalistische rechterzijde tijdelijk verzwakt. Om te vermijden dat de rechterzijde haar vroegere machtspositie terug opbouwt, moet de MAS haar steun onder de bevolking consolideren.
“De linkse socialisten steunen doorgaans op kritische wijze de kandidaten van de MAS. We verdedigen de hervormingen van de afgelopen jaren en verzetten ons tegen rechts. Maar om een terugkeer van rechts te vermijden, moet het regime snel meer fundamentele veranderingen doorvoeren.
“We mogen de strijd tegen rechts en voor een breuk met het kapitalisme echter niet overlaten aan de leiding van de MAS. Er is een socialistische verandering nodig en dat is mogelijk door zich te baseren op mobilisaties van onderuit. In de plaats daarvan heeft de MAS-regering beperkte hervormingen van bovenaf opgelegd en werd geprobeerd om compromissen te sluiten met het kapitalistische systeem. Dat is op termijn niet vol te houden.
“Er is onder arbeiders en activisten die Morales aan de macht hebben gebracht nu reeds frustratie over het feit dat niet verder wordt gegaan en omdat niet volledig wordt gebroken met kapitalisme en grootgrondbezit. De frustraties leiden regelmatig tot acties en verzet dat kan aanzwellen indien de regering tegen de achtergrond van economische crisis niet meer in staat is om de beperkte toegevingen te behouden. Als het kapitalisme niet wordt vervangen door een democratisch geplande economie, zullen stappen achteruit worden gezet. In Venezuela zien we dit reeds gebeuren.
“Er zijn nog andere gevaren. De afgelopen periode was er de opkomst van een sterkere bureaucratie binnen de regering en de MAS zelf. Veel MAS-kandidaten bij de lokale verkiezingen van 4 april werden door de nationale leiding aangeduid en niet van onderuit verkozen. Onder de kandidaten waren er figuren die geen banden hebben met de sociale bewegingen of de arbeidersstrijd. Dit leidde tot protest aan de basis van de partij, maar de leiding zette door en dit leidde tot ontgoocheling.
“Een andere bedreiging is het feit dat ook rechtse kapitalisten in de MAS worden toegelaten met het argument dat op deze manier compromissen mogelijk worden. Het pragmatisme kende een triest hoogtepunt toen zelfs enkele leiders van een extreem-rechtse jongerenorganisatie in Santa Cruz werden toegelaten in de MAS. Er werd gehoopt dat rechtse kandidaten in de provincies met bodemrijkdommen de partij een overwinning zouden opleveren. De MAS onderschat het gevaar van deze strategie, de rechtse opportunisten dienen enkel de belangen van de bedrijfswereld en de grootgrondbezitters en niet deze van de arbeiders, boeren en armen. Rechts zal van de positie die de MAS aanbiedt gebruik maken om zichzelf te versterken en de hervormingen te bestrijden. Bovendien isoleert het de partij van haar echte basis. Door de leiding van sociale bewegingen in het staatsapparaat op te nemen, probeert het regime tenslotte om onafhankelijke acties en mobilisaties te vermijden.
“Om deze ontwikkeling tegen te gaan, moeten de arbeiders, boeren en jongeren die het linkse regime aan de macht hebben gebracht ervoor opkomen dat zij democratische controle verwerven over de MAS, de campagnes en het beleid van de partij. De basis van de MAS is al vrij sterk georganiseerd en moet die macht gebruiken om zelf de controle te verwerven over hun partij. Dat kan door vergaderingen en lokale comités op te zetten met MAS-leden, vakbonden en boerenorganisaties die samen de strijd kunnen organiseren en voeren tegen een bureaucratisering en voor arbeiderscontrole op de regering en de economie. Dat kan de basis vormen voor fundamentele verandering in socialistische zin. Zoniet kan rechts terugkomen en zullen de hervormingen terug onder vuur komen te liggen.”
-
Panama voert harde repressie tegen sociale onrust – stakingsrecht bedreigd
In Panama is er heel wat sociale onrust waarbij ook de werven van het bedrijf waartoe Jan De Nul behoort in actie gingen. De acties van de Panamese bouwvakkers kwam er om betere loon- en arbeidsvoorwaarden te eisen. Er werd vier dagen gestaakt tot de directie dreigde om de stakende arbeiders af te danken. De regering keurde alvast een beperking van het stakingsrecht goed.
ACV Bouw wijst op haar website op het harde conflict in Panama. De regering van Panama gaat bijzonder ver met het invoeren van ondemocratische beperkingen op het recht op collectieve actie. Met een nationale wet (wet nummer 30) wordt het recht op vereniging, het recht om te staken en het recht om te betogen aan banden gelegd. De internationale bouwvakkersbond BWI wil een internationaal syndicaal antwoord naar voor brengen. Er wordt een oproep gedaan om het anti-vakbondsgeweld te stoppen en de wet nummer 30 in te trekken.
Jan de Nul maakt deel uit van een consortium dat ook in Panama actief is. Het bedrijf haalde heel wat winsten uit contracten die betrekking hadden op het verbreden en uitdiepen van het kanaal van Panama. Het bedrijf stelde dat het geen hinder ondervindt van het sociaal conflict in Panama.
De repressie tegen syndicalisten is erg groot. ACV-Bouw schrijft op haar site: “Op de werven van het consortium brak begin juli een staking uit. De Panamese bouwvakkers, lid van de vakbond ‘SUNTRACS’, legden het werk neer om te protesteren tegen de loon- en arbeidsvoorwaarden. Eisen van de stakers zijn: meer loon, betalen van overuren, hygiënische was- en slaapgelegenheden, veilige werkomstandigheden. De staking werd massaal opgevolgd. Na 4 dagen gingen alle arbeiders echter opnieuw aan het werk omdat gedreigd werd alle stakende werknemers te ontslaan. Tijdens de actie werden alle toegangen tot de werven gecontroleerd door politie en moesten werknemers zich identificeren, dit met de bedoeling de stakingsleiders te kunnen arresteren. De volgende dagen werden meerdere vakbondsverantwoordelijken van ‘SUNTRACS’ aangehouden. Een aantal van hen bevinden zich nog steeds in de gevangenis.”
Er wordt terecht gevreesd dat deze repressieve aanpak van strijdbare syndicalisten slechts een voorbode is voor meer repressie en geweld. De afgelopen weken vielen er bij protestacties in het land 9 doden en honderden gewonden, minstens 300 betogers en stakers werden gearresteerd. Met de wet nummer 30 wil de regering deze repressie verder opdrijven en officialiseren.
Onder de slachtoffers onder meer landarbeiders van bananenplantages die protesteren tegen de nieuwe wet die de werkgevers de mogelijkheid biedt om stakende werknemers onmiddellijk af te danken en te vervangen door andere. De betogende arbeiders werden onthaald op traangas. Bij confrontaties met de politie vielen minstens twee doden.
Het regime van president Ricardo Martinelli kreeg eerder dit jaar ook al met protest af te rekenen. Martinelli kwam in juli 2009 aan de macht en voert een openlijke rechtse koers met aanvallen op het recht om actie te voeren, besparingen op de sociale zekerheid en onderwijs, belastingshervormingen voor de rijken,… Martinelli is eigenaar van een supermarktketen en kan op directe steun vanuit de VS rekenen. Hij dringt er steevast bij Obama op aan om sneller en verder te gaan met vrijhandelsakkoorden tussen de VS en Panama.
De arbeidersbeweging moet de situatie in Panama effectief opvolgen en indien nodig overgaan tot solidariteitsacties. We kunnen alvast beginnen met de repressieve aanpak van strijdbare syndicalisten in Panama bekend te maken en aan te klagen.