Category: Dossier

  • Hoe revolutie een einde maakte aan de apartheid in Zuid-Afrika

    Hoe werd het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime ten val gebracht? We publiceren een artikel door een deelnemer aan de strijd voor zwarte bevrijding in Zuid-Afrika die destijds een van de organisatoren was van de voorloper van onze Zuid-Afrikaanse werking vandaag. Welke lessen kunnen we trekken uit de strijd tegen apartheid?

    Door Paul Moorhouse, Socialist Alternative (ISA in Schotland)

    In het begin van de jaren negentig werd het apartheidsregime, geleid door de racistische Nationale Partij (NP), gedwongen om Nelson Mandela vrij te laten uit de gevangenis, het verbod op het Afrikaans Nationaal Congres (ANC) op te heffen en te onderhandelen over een zwarte meerderheidsregering.

    Er wordt vaak beweerd dat dit gebeurde door sancties en diplomatieke druk van de kant van kapitalistische machten, of door de bombardementen van Mkhonto We Sizwe (MK-‘Speer der Natie’), de gewapende vleugel van het Afrikaans Nationaal Congres (ANC).

    In werkelijkheid werd het regime tot deze toegevingen gedwongen na twee decennia van massale strijd door arbeiders en jongeren in Zuid-Afrika. Deze revolutionaire opstand van de meerderheid van de zwarte arbeidersklasse betekende dat het voor de kapitalistische klasse niet langer mogelijk was om te blijven regeren door middel van gewapende onderdrukking, uitsluitend steunend op de sociale en economische privileges van een witte minderheid.

    Voor een deel was dit te wijten aan demografische veranderingen. De bevolkingsgroei van zwarte Afrikanen betekende dat het aantal witte mensen afnam van 20% van de bevolking in 1946 tot 13% in 1990. Maar in wezen werd de verandering aan de NP opgedrongen doordat de meerderheid van de zwarte arbeidersklasse krachtige politieke en syndicale strijdorganisaties opbouwde, waarmee ze hun economische en sociale macht vestigden en uitoefenden om zich te verzetten tegen klassenuitbuiting en nationale onderdrukking.

    De wortels van apartheid

    In het begin van de jaren 1970 domineerde rassendiscriminatie elk onderdeel van de samenleving. Op de werkplek waren de beste jobs bij wet ‘gereserveerd’ voor blanken, of in uitzonderlijke gevallen voor ‘gekleurde’ of Aziatische arbeiders. Segregatie werd wettelijk afgedwongen op elk gebied van het leven – van huisvesting en onderwijs tot toegang tot stranden en zelfs bankjes in parken.

    Het ANC en andere zwarte politieke partijen waren verboden. Het was illegaal om afbeeldingen van Mandela te publiceren of zelfs te bezitten. Zwarte vakbonden waren illegaal en de segregationistische Group Areas Act betekende dat ‘niet-blanken’ niet het recht hadden om in stedelijke gebieden te wonen of zelfs maar te reizen zonder een officiële ‘pas’. Dit alles werd met geweld afgedwongen door gewapende politie, gesteund door de spionnen en folteraars van het Orwelliaanse ‘BOSS’ (Bureau of State Security).

    Jobreservering, pasjeswetten, groepsgebieden (gedwongen witte en zwarte zones) en het systeem van migrantenarbeid sloten zwarte, vooral Afrikaanse, arbeiders op in onzekere, laagbetaalde, ongeschoolde jobs die een raciaal systeem van goedkope arbeid en superuitbuiting bestendigden.

    Dit alles werd in feite ontwikkeld door het Britse imperialisme, dat het continent op wrede wijze koloniseerde om het goud en andere minerale rijkdommen van Zuid-Afrika, die werden veroverd tijdens de Boerenoorlogen (1899-1902), te plunderen. Na de Randopstand van 1922 door witte mijnwerkers gingen de koloniale autoriteiten een stap verder door de arbeiders langs raciale lijnen te verdelen en te controleren.

    Opstand van de zwarte arbeidersklasse

    Tijdens de opgang van het kapitalisme na de Tweede Wereldoorlog verschoof het zwaartepunt van de Zuid-Afrikaanse economie van de mijnbouw naar de verwerkende industrie. Hierdoor werd de heersende klasse steeds afhankelijker van lokale, geschoolde en halfgeschoolde (in plaats van allochtone en ongeschoolde) zwarte arbeidskrachten. Geconfronteerd met een inflatoire economische crisis voelden arbeiders hun macht en oefenden die uit om hun belangen te verdedigen.

    In 1973 gingen 10.000 arbeiders in de textiel-, chemische en andere sectoren in Durban over tot illegale stakingsacties, waarbij ze in de meeste gevallen loonsverhogingen in de wacht sleepten. De NP-regering werd gedwongen om stakingen door zwarte arbeiders als wettelijk te erkennen zelfs indien de vakbonden illegaal bleven. Desondanks begonnen zwarte arbeiders onafhankelijke democratische vakbonden op te richten en in 1979, toen ze eindelijk een zekere mate van legaliteit kregen, had de nieuw opgerichte Federatie van Zuid-Afrikaanse Vakbonden (FOSATU) 54.000 leden.

    Ondertussen brak in juni 1976 een opstand uit van honderdduizenden jongeren in de township Soweto, die voortkwam uit een schoolboycot uit protest tegen gedwongen onderwijs in het Afrikaans (de taal van de blanken die het meest met de NP en de apartheid geassocieerd werden). Hoewel de opstand bloedig werd onderdrukt, waarbij honderden betogers door de politie werden gedood, vestigde het een traditie van jongerenstrijd, inclusief uitgebreide boycots, revolutionaire jongerenorganisaties en georganiseerde brandstichtingen op scholen, die met pieken en dalen twee decennia aanhield. De jongerenbeweging putte kracht uit de groeiende macht van de vakbonden, net als uit de strijd in de wijken en townships.

    Talloze gevechten onderstreepten dit, zoals het tien jaar durend verzet van de Crossroads gemeenschap van 60.000 ‘illegale krakers’ tegen de pogingen van de staat en gewapende burgerwachten om hen uit hun huizen buiten Kaapstad te zetten. In 1985 had alleen al de strategisch belangrijke National Union of Mineworkers (NUM) 110.000 leden. Aan het eind van dat jaar verenigden de meeste vakbonden zich in het Congress of South African Trade Unions (COSATU), dat bijna een half miljoen leden telde.

    Op het oprichtingscongres van COSATU verklaarde haar voorzitter, NUM-lid Elijah Barayi: “We geven president Botha zes maanden de tijd om de pasjeswetten af te schaffen, die ons verhinderen te werken waar we willen. Als hij dat niet doet, nemen we alle pasjes van de zwarte mensen mee en verbranden ze.” Geconfronteerd met deze deadline verdwenen deze wetten op wonderbaarlijke wijze uit het wetboek.

    Steeds meer jongeren-, gemeenschaps- en arbeidersorganisaties koppelden de strijd tegen racisme en armoede aan de noodzaak van socialistische verandering. Een populaire slogan van de beweging in die tijd was “apartheid en kapitalisme: twee kanten van dezelfde bloedige medaille.”

    Barayi vertelde het congres: “COSATU gaat dit land regeren.” Arbeiders waren een beweging aan het opbouwen met het potentieel om dat effectief te doen. In veel gemeenschappen waren er elementen van wat marxisten ‘dubbele macht’ noemen, waar een nieuwe macht die rust op de meerderheid van de arbeidersklasse ongemakkelijk naast de kapitalistische staat bestaat.

    Alexandra (een township buiten Johannesburg) viel in handen van het Alexandra Action Committee (AAC), voorgezeten door de leider van de metaalarbeiders Moses Mayekiso. Het AAC organiseerde de verdediging van de gemeenschap tegen de staat (het graven van greppels over de wegen om te voorkomen dat pantserwagens de stad binnenkwamen) en huurstakingen via een netwerk van democratische comités. Politiespionnen (‘imipimpi’ in Zulu) werden uit de gemeenschappen gejaagd door middel van de ‘halsketting’-straf die door volksrechtbanken werd opgelegd: veroordeelden kregen een autoband gevuld met benzine om hun nek gehangen en werden in brand gestoken. Dit was ongetwijfeld grimmig, maar het was een noodzakelijke methode gezien het lot dat activisten te wachten stond als ze door de staat werden opgepakt.

    Revolutie en contrarevolutie

    De groei van de beweging werd zelfs niet gestopt door een vier jaar durende ‘noodtoestand’ vanaf juni 1986. In het eerste jaar van die ‘noodtoestand’ werden 26.000 mensen (waaronder Barayi en Mayekiso) zonder proces opgesloten. Het ledental van COSATU verdrievoudigde tijdens de noodtoestand. Tussen 1985 en 1994 vonden minstens één keer per jaar politieke algemene stakingen plaats, waaraan in 1990 twee miljoen arbeiders deelnamen – ruwweg één op de drie.

    Om de apartheid en het kapitalisme omver te werpen, moest de revolutionaire beweging echter de macht van de staat breken. Wat de weg voorwaarts wees, was een opstand van duizenden (overwegend, maar niet uitsluitend) zwarte agenten die zich aansloten bij de Police and Prison Civil Rights Union, opgericht nadat de ‘gekleurde’ luitenant Gregory Rockman het neerschieten van betogers in 1989 had aangeklaagd.

    De kern van de staat bleef echter uitsluitend wit. Het zou mogelijk zijn geweest om ook dit te versplinteren, vooral door een klassenoproep te doen om op zijn minst de oorlogsmoeheid van de witte dienstplichtigen uit de arbeidersklasse, die het grootste deel van het leger vormden, te benutten. Maar zij, en zelfs meer dan 50.000 geharde witte beroepspolitieagenten, zouden de gelederen niet verbreken zolang arbeiders en jongeren slechts gewapend met stenen, benzinebommen en halskettingen tegenover gepantserde voertuigen en automatische wapens kwamen te staan.

    De beweging had wanhopig behoefte aan een goede bewapening onder leiding van democratisch verantwoordelijke structuren die de strijd op de werkvloer en in de townships in goede banen leidden. Dit werd des te dringender toen de staat een zogenaamde ‘derde macht’ van zwarte burgerwachten begon op te bouwen en te bewapenen, vooral de ‘Inkatha Vrijheidspartij’ van de marionettenleider van het Zoeloe ‘thuisland’ Gatsha Buthelezi.

    Leden van de Marxist Workers Tendency (MWT) van het ANC (voorlopers van de huidige ISA-afdeling in Zuid-Afrika, de Workers and Socialist Party) organiseerden gewapende zelfverdediging. Een van deze marxisten, Philemon Mauku, uit Alexandra, werd gearresteerd toen hij in het bezit was van twee AK-47’s. Hij werd veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf en leidde een hongerstaking in de gevangenis. Ivin Malaza, een mijnwerkersleider in de Oostelijke Rand werd vermoord toen hij het (uiteindelijk succesvolle) verzet van zijn leden tegen Inkatha gangsters organiseerde.

    Tragisch genoeg waren de wapenarsenalen die met veel moeite door onze kameraden en anderen waren samengesteld, niet toereikend voor de taak. De massa’s werden consequent overklast door de krachten van de reactie. Alleen al in Transvaal werden van juli tot september 1990 maar liefst 800 mensen door Inkatha afgeslacht. Arbeiders uitten hun frustratie toen de ANC-leiders in ballingschap hun tienduizenden getrainde en goed bewapende guerrilla’s niet naar de frontlinie stuurden. Zelfs eenheden in het land werden geïsoleerd gehouden van de beweging en kregen de opdracht om bombardementen uit te voeren op politiebureaus en economische doelen (vaak werkplekken waar de vakbonden actief waren).

    Na de vrijlating van Mandela in februari 1990 begonnen onderhandelingen tussen het ANC en de staat, waardoor de situatie verslechterde. Gewapende eenheden van het ANC werden teruggetrokken terwijl de krachten van de reactie hun aanvallen opvoerden. Het dieptepunt was misschien wel de massamoord in juni 1992 op 45 inwoners van Boipatong in de Vaal Driehoek door Inkatha misdadigers. Hierna trok het ANC zich terug uit de gesprekken, maar er kwam geen oproep tot mobilisatie of actie als antwoord. Op een herdenkingsbijeenkomst met 20.000 aanwezigen werd Mandela geconfronteerd met borden met de eis: “Geef ons wapens.”

    De passiviteit van het ANC volgde onvermijdelijk uit het proces dat ze waren aangegaan: onderhandelen over een ‘machtsoverdracht’ binnen het kader van het kapitalisme. Apartheid en wereldkapitalisme waren vastbesloten om koste wat het kost vast te houden aan de essentie van de macht. Nelson Mandela zou de sleutels van het presidentiële huis kunnen krijgen, maar het bewapenen van de arbeiders, of het toestaan dat de controle over de rijkdom van Zuid-Afrika overgaat naar degenen die deze rijkdom creëren, stond nooit op de agenda. De Marxist Workers Tendency legde destijds uit: “De ANC-leiders zijn bezig de heersende klasse te omarmen en de zwarten van de arbeidersklasse uit te leveren aan het kapitalisme. Ze scheiden zich steeds meer af van de arbeidersklasse.”

    De strijd gaat door

    Niet in staat om de macht van COSATU te breken, sloot het apartheidsregime, gesteund door de imperialistische machten, een deal met hun leiders over de hoofden van de massa’s heen, om het systeem waarop uitbuiting en onderdrukking rustte in stand te houden.

    Dit werd in de hand gewerkt door de unieke geopolitieke situatie aan het begin van de jaren negentig. De ineenstorting van de Sovjet-Unie en andere stalinistische regimes leek de argumenten te ondersteunen dat er geen alternatief was voor het kapitalisme. De macht van het imperialisme leek onweerstaanbaar voor leiders die niet begrepen dat het niet mogelijk was om echte bevrijding te bekomen zonder de macht van de werkende massa’s in het hart van de beweging te plaatsen.

    Soortgelijke zwakheden beperkten campagnes om het regime economisch te isoleren. Zuid-Afrikaanse arbeiders riepen op tot steun van arbeiders op internationaal niveau en verwierpen argumenten dat dit de zwarte meerderheid zou schaden. Elijah Baryi legde aan het COSATU-congres uit dat de bazen “ons vertellen dat ze tegen desinvestering zijn omdat de zwarte bevolking dan zou verhongeren, maar de zwarte bevolking verhongert hier al sinds de eerste witte kolonisten in 1652 arriveerden.”

    Het was echter naïef om te verwachten dat grote bedrijven de belangen van onderdrukte arbeiders boven hun eigen winst zouden stellen. Kapitalistische staten leggen alleen sancties op als dit in hun eigen imperialistische belang is. Wanneer ze dat doen, koopt de rijke heersende elite in de onderworpen staten zich steevast een uitweg uit de gevolgen en dwingt ze de meerderheid van de bevolking tot ontbering en zelfs uithongering. Dit gebeurde in het Irak van Saddam en het wordt herhaald in het Rusland van Poetin, wat in beide gevallen het aanzien van beide regimes juist versterkte. Imperialistische sancties kunnen om deze reden geen effectieve methode zijn waar solidariteitsbewegingen op vertrouwen.

    Maar al te vaak werd de campagne voor solidariteit overgelaten aan consumentenboycots door individuen. Hoewel deze instinctieve solidariteitsacties moreel correct waren en dienden om de internationale solidariteit te tonen en zelfs te vergroten, waren ze op zichzelf absoluut niet voldoende om het regime te isoleren. Wat nodig was, was een campagne onder leiding van arbeiders om de apartheid te isoleren, met inbegrip van syndicale acties om de handel te stoppen en solidariteitsacties die arbeiders internationaal met elkaar in contact brachten.

    Terwijl het ANC-leiderschap deze strategie ten koste van alles vermeed, organiseerde de Marxist Workers Tendency in 1984 een tour door de mijnen van Zuid-Afrika met een stakende Britse mijnwerker, Roy Jones. Als deze tactiek door vakbonden over de hele wereld was overgenomen, had dat het tempo en de omvang van de Zuid-Afrikaanse arbeidersstrijd aanzienlijk kunnen verhogen.

    Door braaf de regels van de imperialistische diplomatie te volgen, in plaats van de kracht van de massabeweging te mobiliseren om het kapitalisme omver te werpen, bestendigden president Mandela en zijn opvolgers de uitbuiting en onderdrukking van het volk, wiens strijd hen naar deze lege ‘machtsposities’ dreef.

    Het ANC in Zuid-Afrika ziet vandaag toe op een toenemende verarming van de zwarte meerderheid. ANC-ministers mogen dan wel herenhuizen kopen in de lommerrijke ‘miljonairslaan’ van Morningside, maar aan de andere kant van de snelweg M1 is 60% van de Alexandra-arbeiders werkloos (het dubbele van 1994).

    De diepte van het ANC-verraad werd onthuld op 16 augustus 2012, toen de Zuid-Afrikaanse politie 34 stakende arbeiders doodschoot in de platinamijn van Marikana. Het onderzoek naar het bloedbad onthulde dat de huidige ANC-president Cyril Ramaphosa, toen een directeur van Lonmin, de Britse multinational die eigenaar is van de mijn, bij ministers lobbyde om te eisen dat er actie werd ondernomen tegen “deze criminelen.”

    Tot 1991 was Ramaphosa de stichtende algemeen-secretaris van de NUM. Als directeur van een van de grootste mijnbouwbedrijven van Zuid-Afrika, zette hij in 2012 aan tot de moord op stakende mijnwerkers. De arbeidersbeweging in Zuid-Afrika moet de heerschappij van het ANC verwerpen en een eigen partij oprichten om de strijd, die in 1994 halverwege werd gestaakt, te voltooien.

  • Landbouwbeleid: wie ellende zaait, zal woede oogsten

    Het Belgische boerenprotest haalt inspiratie uit de acties die al maandenlang bezig zijn in onder meer Frankrijk. De komende dagen zullen we dieper ingaan op het protest in België, hieronder een dossier over het Franse boerenprotest.

    Door Tiphaine en Jean

    https://nl.socialisme.be/96162/stikstofcrisis-koopkrachtcrisis-kapitalistisch-landbouwbeleid-is-nefast

    Het jaar begon met groot boerenprotest in Frankrijk. Dat volgde op maanden van acties. Dat ging van symbolische acties zoals het omverwerpen van wegwijzers tot blokkades van snelwegen, winkels en inkoopcentra. Al snel kregen de boeren van de nieuwe Franse premier Gabriel Attal de belofte van een aantal maatregelen in hun voordeel. Maar deze zijn bij lange na niet genoeg om de problemen van de boeren aan te pakken. De mobilisatie gaat door en breidt zich uit, ook naar België.

    De vonk voor deze beweging is de vertraging van de GLB-subsidies (Gemeenschappelijk Landbouwbeleid) en de verhoging van de belastingen op pesticiden en waterverbruik. Maar bovenal is er de kwestie van de zeer lage beloning van boeren, die verslechtert als gevolg van een aantal factoren. Sinds het uitbreken van de oorlog in Oekraïne is de prijs van niet voor de weg bestemde diesel (RNG, de brandstof die in de landbouw wordt gebruikt) enorm gestegen en de begroting voor 2024 (die met volmachten is aangenomen) voorziet in een verhoging van de belasting hierop. De vraag daalt omdat huishoudens door de inflatie minder geld uitgeven aan voedsel (vooral biologische producten en vlees). In september brak in Frankrijk de epizoötische hemorragische ziekte (EHD) uit bij runderen en de veehouders moeten opdraaien voor de kosten van het vaccin. Na het slechte weer moesten veel boeren reparaties uitvoeren die niet voldoende werden gedekt door de verzekering. En dan zijn er nog de herhaalde droogtes … De lijst gaat maar door.

    Daarbovenop komt nog de frustratie van het moeten omgaan met papierwerk, talloze controles, soms tegenstrijdige voorschriften, concurrentie met landen die niet dezelfde normen hanteren, schulden om landbouwmachines te financieren en de klimaatcrisis die de toekomst onzeker maakt, vooral als je niet de middelen hebt om de veranderingen door te voeren die nodig zijn om je boerderij aan te passen.

    Dit alles maakt de zware impact van hun werk op de gezondheid van boeren nog erger. Ze leven gemiddeld langer dan de rest van de bevolking, maar leven minder lang in goede gezondheid. Er is een verband aangetoond tussen blootstelling aan pesticiden en cognitieve stoornissen of chronische bronchitis. Prostaatkanker en de ziekte van Parkinson komen vaker voor in agrarische omgevingen. Fysiek werk veroorzaakt aandoeningen. Daarbij komt nog het isolement door de moeilijkheid om een partner te vinden die bereid is om deze zware omstandigheden te delen, en de zware tol op de mentale gezondheid. Veel boeren plegen zelfmoord.

    Het dode punt van de kapitalistische markt

    Aan de ene kant van de keten vechten boeren om te overleven. Aan de andere kant lijden huishoudens onder de stijgende voedselprijzen. Daartussenin zitten de fabrikanten en distributeurs die van de crisis profiteren. In een rapport van de Franse Senaat van juli 2022 staat: “Sommige distributeurs passen prijsverhogingen toe in hun schappen, ook al hebben ze geen overeenkomst voor prijsverhoging gesloten met de leverancier. Deze praktijken worden in de hand gewerkt door het feit dat consumenten hoe dan ook een hoge inflatie in de schappen verwachten.”

    Natuurlijk hebben prijsonderhandelingen tussen producenten en fabrikanten of distributeurs niet hetzelfde effect op de kleine en de grote landbouwbedrijven (grote graantelers, intensieve veehouderijen, enz.). Door de concurrentie drijft de agribusiness de prijzen onder het lonende tarief voor kleine boeren, die desondanks overleven dankzij overheidssubsidies. Marktprijzen zijn gebaseerd op de sociaal noodzakelijke arbeidstijd voor de producten, maar dan op wereldniveau. Dit vertegenwoordigt niet de productiekosten van een kleine producent. Daarom zijn ze verplicht om onder de kostprijs te verkopen. De publieke steun waarmee boeren nauwelijks kunnen leven, is in feite het verschil tussen wat de distributeur betaalt en de waarde van de producten.

    Met de Egalim-wetten (voor “evenwichtige handelsbetrekkingen in de landbouwsector en gezonde, duurzame voeding”) legde de Franse overheid regels op voor onderhandelingen, met als doel het inkomen van producenten te beschermen. Deze regels zijn niet alleen nutteloos, ze worden ook niet toegepast. En volgens het bovengenoemde rapport van de Senaat hebben ze ook als neveneffect dat ze inflatoir zijn. In de context van kapitalistische vrijhandel verschuift elke poging tot een oplossing het probleem gewoon naar elders…

    Maar zoals de boerenorganisatie ‘Confédération paysanne’ uitlegt, “[deze wet] garandeert niet dat de kosten van de landbouwproductie worden gedekt, met inbegrip van een eerlijke en fatsoenlijke vergoeding voor boeren … we moeten eindelijk ingrijpen bij de wortel van het probleem, dat wil zeggen de aankoop van landbouwproducten onder hun kostprijs verbieden, in plaats van te wachten op een hypothetisch doorsijpelingseffect via ondoorzichtige voedselketens. Hopen dat de sector en de supermarkten het onderling eens zullen worden om het inkomen van de boeren te beschermen, is ofwel een schijnvertoning of een teken van totale onwetendheid van de realiteit.”

    Landbouwproducten onder de kostprijs verkopen is de sleutel tot het probleem van de lage inkomens van boeren. Maar hoe kan dit verboden worden? In een kapitalistische economie kan een afwijkende prijsvorming in bepaalde sectoren slechts iets tijdelijk zijn. Het zou bovendien tot hogere consumentenprijzen leiden, wat de vraag zou drukken. Een dalende vraag zet opnieuw druk op de prijzen die aan de producenten worden betaald. Om op lange termijn lonende prijzen op te leggen, moeten we de controle over de agro-industrie en de distributeurs overnemen, d.w.z. nationaliseren.

    Kapitalisme is een instabiel systeem dat zijn eigen wetten gehoorzaamt op basis van de anarchie van de productie. De melk-, aardappel- en bietenquota’s bijvoorbeeld, die het GLB net heeft afgeschaft, gaven een zekere stabiliteit aan de prijs die aan de producenten werd betaald. Maar het was een vorm van bureaucratische planning die overschotten in evenwicht hield door ze tegen lage prijzen te verkopen. Wat we nodig hebben is een uitweg uit de anarchie van de markt, met een democratische planning die gebaseerd is op echte behoeften en waaraan boeren deelnemen.

    De agro-industrie probeert de beweging in haar greep te houden

    Aan het hoofd van de beweging staat FNSEA, de nationale federatie van boerenvakbonden. Terwijl de kracht van de beweging ligt bij de kleine boeren die protesteren tegen lage inkomens en ontberingen, vertegenwoordigt FNSEA vooral de belangen van de agro-industrie. Haar standpunten zijn productivistisch en anti-ecologisch, vooral ten gunste van intensieve landbouw, pesticiden en grootschalige teelt. FNSEA heeft een sterke invloed op de regering en zat achter de poging om Soulèvements de la Terre te ontbinden. De voorzitter, Arnaud Rousseau, is voorzitter van de raad van bestuur van de agro-industriële groep Avril, het op drie na grootste agrovoedingsbedrijf van Frankrijk, met een omzet van €9 miljoen in 2022.

    Hoewel de meerderheid van FNSEA uit boeren bestaat, moeten we een onderscheid maken tussen het bestuur van FNSEA, dat uit agro-industriëlen bestaat, en zijn 212.000 leden, onder wie veel kleine boeren. Sommigen van hen zijn lid geworden van FNSEA om deel uit te maken van het netwerk van landbouwers en te profiteren van de diensten van de organisatie, en niet zozeer uit overtuiging voor het productivistische en anti-milieuprogramma van de organisatie of om de lobbyactiviteiten te ondersteunen. Op departementaal niveau hebben de FDSEA’s een zekere mate van autonomie – de blokkade van Parijs was het initiatief van de lokale FDSEA, terwijl de nationale koepel oproept tot kalmte. Hebben ze het gevoel dat de beweging hen kan overweldigen? Binnen de huidige beweging zijn er stemmen opgegaan tegen de FNSEA, vooral met een kritiek op de nauwe banden die de federatie heeft met de regering. Sommigen delen de woede van hun collega’s, maar hebben zich uit afkeer van het beleid van FNSEA van deelname aan de beweging onthouden – maar dit zou kunnen veranderen als de stem van de kleine boeren dominant wordt.

    De leiding van FNSEA gebruikt de gerechtvaardigde woede van boeren die verpletterd worden door inflatie, concurrentie en belastingen om haar ideologie door te drukken, die zowel liberaal als protectionistisch, productivistisch en anti-milieu is. En terwijl ze zich concentreren op het intrekken van normen en niet verder gaan dan het eisen van naleving van de Egalim-wetten, negeren ze de rol van fabrikanten, distributeurs en banken in de dramatische situatie van boeren.

    Voor een ecologische en lonende landbouw

    Karl Marx, een voorloper op het vlak van ecologie, legde uit hoe het kapitalisme zowel de natuur als de mens uitbuit. De boeren staan centraal in deze dubbele uitbuiting. Nu willen rechts en de vertegenwoordigers van de agro-industrie dat de boeren een alliantie vormen met het kapitaal tegen de natuur. De mensheid heeft echter een alliantie met de natuur tegen het kapitaal nodig om te overleven.

    De boodschap die FNSEA en rechts ons willen overbrengen, is dat er een totale onverenigbaarheid is tussen ecologische normen en het verbeteren van de situatie van boeren. In feite is in elk aspect van de huidige ecologische crisis het motto van het kapitalisme: laat de arbeiders en de armsten de kosten betalen en ga door met het vernietigen van de planeet. Deze logica is ook van toepassing op de landbouw. Normen zijn een bedreiging voor kleine boeren, terwijl de grote graantelers de grond uitdrogen met hun megabassins en de intensieve veehouderij doorgaat met vervuilen, met alle verschrikkingen van dien voor de dieren. Deze roekeloze uitbuiting van de aarde bedreigt de toekomst van de landbouw en zelfs ons voortbestaan als soort.

    Boeren hebben er geen belang bij om het land waarop ze leven volledig op te gebruiken. Veel kleine boeren sluiten zich aan bij de strijd tegen het gebruik van glyfosaten en neonicotinoïden, velen voeren ook campagne voor ecologische doelen. Zij zijn ook degenen die experimenteren met alternatieve productiemethoden zoals permacultuur. We zouden alle boeren resoluut moeten aanmoedigen om deze kant op te gaan, met steun voor de transitie naar ecologische landbouw die aan onze behoeften voldoet.

    Als we willen overleven, moet dit type landbouw zich ontwikkelen en het overnemen. Een aantal organisaties van ecologen hebben een petitie ondertekend die oproept tot eenheid tussen de ecologische beweging en de boerenbeweging, waarbij ze erop wijzen dat de twee in veel recente gevechten zijn samengekomen.

    Grote winkelketens doelwit

    Op 5 december kondigde FNSEA-voorzitter Arnaud Rousseau aan dat hij de belastingverhoging op pesticiden en water had laten annuleren. Vanaf 18 januari gingen de boeren door met het uitbreiden van hun eisen en het organiseren van blokkades. Blokkades van snelwegen haalden de krantenkoppen, maar ook de distributie was het doelwit.

    In heel Frankrijk werden inkoopcentra en winkels van Auchan, Carrefour, Leclerc, Aldi, enz. geblokkeerd, net als een fabriek van Lactalis. Bij Carrefour Maubeuge namen boeren een pallet met boter in beslag en deelden ze gratis uit aan voorbijgangers. Deze acties aan de supermarktketens bieden een gelegenheid voor een discussie tussen producenten en consumenten over de prijskwestie. In twee jaar tijd zijn de voedselprijzen met 21% gestegen en 16% van de Fransen zegt niet genoeg te eten te hebben.

    Door de distributie aan te pakken, is er een manier om concrete solidariteit te creëren tussen de boeren en de arbeidersklasse. De vakbond CGT roept op om de eisen van werknemers, landarbeiders en boeren samen te voegen. Ze roept ook op tot meer stakingen om loonsverhogingen te krijgen. Een stakingsoproep in de sectoren van de distributie en agrovoedingsindustrie, in solidariteit met de boeren en over de kwestie van lonen en hun eigen eisen, zou een formidabel middel zijn om een krachtsverhouding te creëren door hun winsten te bedreigen.

    Onvoldoende toegevingen

    Op 26 januari kondigde Attal de annulering aan van de belastingverhoging voor RNG, 10 maatregelen om de regels te “vereenvoudigen” en hij beloofde de Egalim-wet te handhaven. Maar dit is bij lange na niet genoeg. De Confédération paysanne blijft oproepen tot mobilisatie en eist “structurele maatregelen” met gegarandeerde minimumloonprijzen en marktregulering. Volgens de Confédération paysanne “komt de premier tegemoet aan de productivistische kortetermijneisen van de FNSEA, die de regels afzwakken en de concurrentie tussen boeren versnellen. Maar de grootste zorg in het veld is om fatsoenlijk van ons werk te kunnen leven. De administratieve last moet worden verlicht zonder de normen ter discussie te stellen die onze gezondheid, onze sociale rechten en onze planeet beschermen.”

    Voor iedereen die heeft deelgenomen aan de recente pensioenstrijd in Frankrijk, is het verrassend om te zien hoe snel sommige eisen werden ingewilligd. Het is nog verrassender om te zien hoe weinig repressie er tegen de beweging is. Het feit dat de mobilisatie wordt geleid door een machtige lobby heeft er iets mee te maken, maar er is ook het feit dat de regering met twee maten meet om de verdeeldheid tussen verschillende delen van de arbeidersklasse in stand te houden.

    Precies op het moment dat de activisten van Sainte-Soline voor de rechtbank kwamen, verklaarde Darmanin: “We reageren niet op lijden door de rijkswacht erop af te sturen.” Hij had het over “legitiem protest.” Dat is bijzonder hypocriet als je denkt aan het politiegeweld dat werd toegepast op even legitieme bewegingen in 2023. Hij beweert dat boeren geen openbare gebouwen aanvallen. Er zijn wel degelijk vernielingen aangericht, waaronder een explosie die de ramen van de Dreal (Direction régionale de l’environnement, de l’aménagement et du logement) in Carcassonne eruit blies – twee “CAV” (Comité d’Action Viticole) labels werden ter plaatse gevonden. Als je honderdduizenden mensen tot het uiterste drijft, hoe kun je dan niet dit soort acties verwachten? Snelwegblokkades en langzaamaanacties worden niet beschreven als “gijzeling”, zoals onvermijdelijk het geval is tijdens spoorstakingen. Voor Darmanin gaat het er niet alleen om zijn sympathie te tonen voor een beweging onder leiding van de FNSEA, maar ook om de kloof tussen boeren en andere werkenden te verdiepen door die laatsten als gevaarlijke vandalen voor te stellen.

    Een andere factor in de houding van de regering tegenover boeren is dat meer dan 80% van de Fransen de beweging steunt – maar niet om dezelfde redenen. Voor rechts vertegenwoordigen boeren het verzet tegen normen en regelgeving en een geïdealiseerd beeld van ondernemerschap en economische onafhankelijkheid. Deze onafhankelijkheid staat nochtans ver van de realiteit, boeren zijn immers onderworpen aan de banken waaraan ze schulden hebben en aan de distributeurs die de prijzen opleggen.

    Voor extreemrechts is dit een gelegenheid om het protectionisme aan te wakkeren; maar terwijl ze bereid zijn om buitenlandse concurrentie aan de kaak te stellen, zwijgen ze over de concurrentie van de agro-industrie… En het enige wat ze te zeggen hebben over honger is dat mensen van buitenlandse afkomst geen toegang mogen hebben tot de voedselbanken of sociale uitkeringen. Het verarmen van het deel van de arbeidersklasse dat extreemrechts niet aanstaat zal nooit de situatie van de andere delen verbeteren.

    Voor de arbeidersklasse zijn boeren werkenden met een enorme werklast voor extreem lage inkomens, die verre van onafhankelijk zijn en uitgebuit worden door verschillende takken van het kapitalisme. Het is cruciaal om solidariteit op te bouwen tussen alle werkenden en voor links om de weg uit het kapitalisme te wijzen om te voorkomen dat extreemrechts het roer overneemt en ons recht de muur in leidt.

    Een socialistisch overgangsprogramma voor de landbouw

    Deze crisis benadrukt de impasse in de landbouw onder het kapitalisme. In de “business as usual”-modus is de landbouw onderhevig aan de schommelingen en speculaties van de geglobaliseerde markt, wat regelmatig leidt tot situaties van acute voedselcrises, vooral wanneer grote producenten zoals Oekraïne hun productie plotseling zien instorten.

    Tegen de achtergrond van klimaatverandering en nieuwe regelgeving om de landbouw een beetje groener te maken (ook al zijn we nog ver verwijderd van wat nodig is), wordt de situatie totaal onbeheersbaar. Boeren worden geconfronteerd met een aantal gelijktijdige uitdagingen:

    • Extra kosten in verband met de nieuwe regels en de verhoging van de prijzen en belastingen op bepaalde producten.
    • Bijkomende kosten in verband met de verslechtering van de omstandigheden door de klimaatverandering, epidemieën, enz.
    • Een markt die instabiel wordt door dezelfde oorzaken, plus geopolitieke instabiliteit.
    • Een verpletterende financiële last die hen er vaak van weerhoudt om productiemethoden snel aan te passen.

    Kortom, ze bevinden zich tussen de hamer van de klimaatverandering en het aambeeld van de noodzaak om ertegen te vechten, bovenop alle andere rampspoed die het kapitalisme veroorzaakt.

    Deze tegenstrijdigheden worden nog steeds onderdrukt door de leiding van de beweging (in de handen van de agro-industrie), maar ze zullen op de voorgrond treden en de kwestie van een echt groen overgangsprogramma voor de landbouw aan de orde stellen. Van de landbouwfederaties die gemobiliseerd zijn, is de Confédération paysanne ongetwijfeld de organisatie met de meest assertieve klassenvisie, die duidelijk oproept tot een einde aan de vrijhandel, “sociale zekerheid voor voedsel” en maatregelen om elke boer een degelijk inkomen te garanderen. Dit is het soort basis waarop een boerenbeweging kan bouwen tegen het dodelijke systeem dat de bodem, de fauna, de flora en de hele bevolking verarmt ten voordele van een paar handvol aandeelhouders.

    Maar het zal niet genoeg zijn om “uit de vrije handel te stappen” om alle problemen van de boeren op te lossen; we moeten de controle overnemen over de sectoren die hen verstikken. Een socialistisch programma voor de landbouw zal noodzakelijkerwijs het volgende inhouden:

    • Een oproep tot stakingen in de agro-industrie en supermarkten – Eenheid tussen arbeiders en boeren tegenover het kapitalisme!
    • Nationalisatie van de agro-industrie en de distributiesector onder arbeiderscontrole om democratische productie en distributie van voedselproducten mogelijk te maken. Eenmaal bevrijd van de kapitalistische logica, zal planning het mogelijk maken om, door middel van quota en gereguleerde prijzen, zowel lonende prijzen voor producenten als betaalbare prijzen voor consumenten te garanderen.
    • Ontwikkeling van coöperaties voor de gezamenlijke aankoop van landbouwmachines met technische ondersteuning.
    • Kwijtschelding van boerenschulden, nationalisatie van banken onder arbeiderscontrole om boeren economische steun te bieden voor de agro-ecologische transitie en de uitdagingen die de klimaatverandering met zich meebrengt.
  • Levensbeschrijving van Lenin door Trotski

    Tekst geschreven door Leon Trotski voor de Encyclopædia Brittanica (1930). Deze versie is overgenomen vanop marxists.org. In het kader van de 100ste verjaardag van de dood van Lenin willen we hiermee de aandacht op het leven en werk van deze Russische revolutionair vestigen.

    https://nl.socialisme.be/97941/100-jaar-na-de-dood-van-lenin-leeft-zijn-nalatenschap-voort
    https://nl.socialisme.be/98042/engelstalige-podcast-over-staat-en-revolutie-van-lenin
    https://nl.socialisme.be/98006/imperialisme-en-oorlog-resultaat-van-wereldwijde-kapitalistische-concurrentie

    Lenin, Vladimir Iljitch Oelianov (1870-1924), — grondlegger en geestelijke leider van de Sovjetrepublieken en van de Communistische Internationale, leerling van Marx, leider van de Bolsjewistische Partij en organisator van de Oktoberrevolutie in Rusland, werd de 9 (21) april 1870 te Simbirsk, nu Oulianosvk, geboren. Zijn vader, Ilia Nicolaevitch was schoolmeester. Zijn moeder, Maria Alexandrovna was de dochter van een geneesheer genaamd Berg. Zijn oudste broer (geboren in 1866) maakte deel uit van de groep der Narodovoltzy (revolutionaire terroristische vereniging) en nam deel aan de mislukte aanslag op Alexander III. Hij werd terechtgesteld. Deze gebeurtenis was beslissend in het leven van Lenin.

    Jeugd. — Derde uit een familie van 6 kinderen beëindigde Lenin in 1887 zijn studiën aan het lyceum van Simbirsk, de gouden medaille verwervend; hij bezocht de universiteit van Kazan om rechten te studeren, maar werd in december van hetzelfde jaar weggezonden en uit het land verbannen voor deelname aan een vergadering van studenten. Eerst in de herfst van 1889 verkreeg hij de toelating in Kazan weer te keren. Hij begon toen de methodische studie van Marx en verbond zich met de leden van de plaatselijke marxistische kring.

    In 1891 deed hij zijn examen in de rechten aan de universiteit van Sint-Petersburg, en hij debuteerde in 1892 als jong advocaat aan de balie van Samara, waar hij in verschillende processen pleitte. Maar zijn leven was vooral gewijd aan de studie van het marxisme en aan zijn toepassing op de economische en politieke ontwikkeling van Rusland en de gehele wereld.

    In 1894 begaf hij zich naar Sint-Petersburg en wijdde zich er aan de propaganda. Van deze periode dateren zijn eerste polemieken tegen de volkspartij, die als manuscripten van hand tot hand gingen. Kort daarop begon Lenin in de pers een theoretische strijd tegen de vervalsers van Marx. In april 1895 deed hij zijn eerste reis naar het buitenland om Plechanov, Zassoulitch, Axelrod en de marxistische groep “Osvobojdenie Trouda” (Bevrijding van de Arbeid) te ontmoeten. Bij zijn terugkeer in Sint-Petersburg organiseerde hij de illegale groep der “Vereniging voor de Bevrijding der Arbeidersklasse”, die spoedig een belangrijke organisatie werd en een actieve propaganda onder de arbeiders voerde. In december 1895 werd Lenin evenals zijn meest trouwe medewerkers gearresteerd. Hij bracht het jaar 1896 in de gevangenis door, werd in februari 1897 voor 3 jaar verbannen naar de provincie der Jenissei, in Oost-Siberië. In 1898 huwde hij N. K. Kroepskaja, een kameraad van de “Vereniging” van Sint-Petersburg en zijn trouwe gezellin gedurende de laatste 26 jaren van zijn leven. Tijdens zijn verbanning beëindigde hij zijn meest belangrijke economisch werk: De ontwikkeling van het kapitalisme in Rusland, dat op een belangrijke statistische documentatie berustte (1899).

    In 1900 begaf Lenin zich naar Zwitserland om met de groep Bevrijding van de Arbeid de uitgave van een voor Rusland bestemd revolutionair dagblad te organiseren. Aan het einde van het jaar verscheen te München het eerste nummer van De Iskra (De Vonk) onder de leuze: “Uit de vonk zal de vlam oplaaien.” Het doel was om met een marxistische verklaring van de vraagstukken der revolutie ordewoorden voor de strijd te geven en een “ondergrondse” revolutionaire partij van sociaaldemocraten te vormen, die aan het hoofd van het proletariaat de strijd tegen het tsarisme zou voeren. De idee van een georganiseerde partij, voorhoede in de strijd van het proletariaat in al zijn vormen en manifestaties, is een van de centrale ideeën van het leninisme, innig verbonden met het begrip van de hegemonie van de arbeidende klasse in de democratische beweging van het land. Deze idee zal haar volmaakte uitdrukking vinden in het programma van de dictatuur van het proletariaat, wanneer de ontwikkeling van de revolutionaire beweging de voorwaarden van de Oktoberrevolutie zal voorbereid hebben.

    Bolsjewieken en mensjewieken. — Het tweede congres van de sociaaldemocratische arbeiderspartij van Rusland (Brussel, Londen) in juli en augustus 1903, aanvaardde het door Plechanov en Lenin uitgewerkte programma, maar eindigde met de historische splitsing van de partij tussen bolsjewieken en mensjewieken. Vanaf dit ogenblik begon Lenin als leider van de bolsjewistische groep, die later de bolsjewistische partij werd, zijn eigen opvattingen toe te passen.

    De splitsing tussen de twee fracties geschiedde over het vraagstuk der tactiek en tenslotte over het partijprogram. De mensjewieken trachtten de politiek van het Russische proletariaat met die van de liberale bourgeoisie te verzoenen. Lenin zag in de boeren de meest zekere bondgenoot van het proletariaat. Tijdelijke overeenkomsten en zeer nauwe betrekkingen met de mensjewieken konden het blijvend verschil van de twee lijnen niet uitwissen: de revolutionaire en opportunistische, de proletarische en burgerlijke. De strijd tegen de mensjewieken werd het uitgangspunt van de politiek die tot de breuk met de IIe Internationale leidde (1914), tot de Oktoberrevolutie (1917) en tot de verandering van de naam van sociaaldemocratische partij in die van communistische partij (1918).

    De nederlagen ter zee en op het vasteland tijdens de Russisch-Japanse oorlog, het neerschieten van de arbeiders op 9(22) januari 1905, de opstanden der boeren en de politieke stakingen schiepen een revolutionaire toestand. Het programma van Lenin was: voorbereiding van een gewapende opstand van de massa’s en vorming van een voorlopig bewind, de revolutionaire democratische dictatuur van arbeiders en boeren organiserend, om het land van het tsarisme en de slavernij te bevrijden; het derde partijcongres dat slechts alleen de bolsjewieken bevatte, vulde het aan met een nieuw agrarisch programma, dat de in beslagname van de grote landeigendommen voorschreef. In oktober 1905 had in gans Rusland een algemene werkstaking plaats. De 17e van dezelfde maand lanceerde de tsaar zijn “Constitutioneel Manifest”. Begin november kwam Lenin te Genève aan en riep de bolsjewieken op aan de arbeiders een bredere plaats in de partij in te ruimen, waarbij nochtans hun illegale organisatie diende behouden te blijven met het oog op contrarevolutionaire slagen.

    In de gebeurtenissen van 1905 onderscheidde Lenin drie hoofdtrekken: 1 De tijdelijke verovering door het volk van een zekere politieke vrijheid; 2. De werkelijke vorming van een nieuwe revolutionaire macht in de vorm der sovjets van afgevaardigden der arbeiders, soldaten en boeren; 3. Het gebruik door het volk der macht tegen diegenen die haar tegen het volk had aangewend. Deze conclusies getrokken uit de gebeurtenissen van 1905 werden de leidende princiepen in de politiek van Lenin in 1917 en voerden tot de dictatuur van het proletariaat, verpersoonlijkt door de Sovjetstaat.

    De opstand aan het einde van december te Moskou werd spoedig onderdrukt door gebrek aan steun van het leger en de andere steden. De liberale bourgeoisie zag zich op de voorgrond geschoven. Het tijdperk van de eerste Doema ving aan. Het is dan dat Lenin de princiepen formuleerde over het gebruik van de parlementaire methoden als nieuw strijdmiddel. In december 1907 verliet Lenin Rusland. Hij zou er pas in 1917 terugkeren. In 1907 begon een zegevierende periode van de contrarevolutie, van vervolgingen, van verbanning, terechtstellingen en emigratie. Lenin bestreed de mensjewieken, die zich als advocaten opwierpen der liquidatie van de illegale partij — vandaar hun bijnaam als liquidateurs — en vroegen om in de plaats van de illegale strijdmethoden een legale actie binnen het raam van het bestaande regime te stellen. Opnieuw verschenen de “verzoeners”, die een positie tussen bolsjewieken en mensjewieken trachtten in te nemen; de sociaal-revolutionairen, die de loomheid van de massa’s door het individueel terrorisme wilden goed maken; tenslotte hen die men “otzovisten” heeft genoemd, die het onmiddellijk terugroepen van de sociaaldemocratische afgevaardigden naar de Doema eisten in naam der revolutionaire activiteit. Allen richtten zich tegen de bolsjewieken.

    In dezelfde tijd voerde Lenin een intensieve campagne tegen de poging om de theoretische grondslag van het marxisme, waarop zijn politiek berustte, te herzien. In 1908 schreef hij een belangrijke verhandeling tegen de zuiver idealistische wijsbegeerte van Mach, Avenarius en hun Russische volgelingen, die het “empiriocriticisme” met het marxisme trachtten te verzoenen. Lenin bewees, dat de methode van het dialectisch materialisme door Marx en Engels geformuleerd, zich bevestigd zag door de ontwikkeling van de wetenschappelijke gedachte in het algemeen en de natuurlijke historie in het bijzonder. Aldus ging de constante revolutionaire strijd, die Lenin voerde, samen met zijn theoretische discussies.

    De jaren 1912-1914 kenmerkten zich door een nieuwe activiteit in de Russische arbeidersbeweging. Scheuren vertoonden zich in het contrarevolutionaire regime. Begin 1912 riep Lenin te Praag een geheime conferentie van de bolsjewistische organisaties bijeen. De “liquidatoren” werden uit de partij gesloten. De breuk met de mensjewieken was volledig. Een nieuw centraal comité werd gekozen. Van uit het buitenland liet Lenin te Sint-Petersburg het legale dagblad Pravda verschijnen, dat stelselmatig in conflict met de censuur een overwegende invloed op de voorhoede van de arbeidende klasse uitoefende.

    In juli 1912 begaf hij zich met zijn meest getrouwe medewerkers van Parijs naar Krakau om dichter bij Rusland te zijn. De revolutionaire beweging breidde zich uit en daardoor groeiden de bolsjewieken. Onder verschillende schuilnamen werkte Lenin dagelijks aan de legale en illegale pers van de bolsjewieken mede. Dan, voor als na was N.K. Kroepskaja het middelpunt van het organisatiewerk. Zij ontving de kameraden die van Rusland kwamen, gaf instructies aan hen, die zich er heen begaven, vestigde “ondergrondse” verbindingen, schreef, cijferde en ontcijferde de correspondentie. De oorlogsverklaring bereikte Lenin in het dorpje Poronine, in Gallicië. De Oostenrijkse politie die hem ervan verdacht een Russisch spion te zijn, arresteerde hem; twee weken later werd hij naar Zwitserland uitgewezen.

    Het Internationalisme. — Een nieuwe arbeidsfase van internationaal karakter opende zich nu voor Lenin. Zijn manifest, dat de 1ste november 1914 in naam der partij gepubliceerd werd, ontmaskerde het imperialistisch karakter van de oorlog en de wandaad van alle grote mogendheden, die sinds lange tijd deze bloedige strijd voorbereidden met het doel hun markten uit te breiden en hun tegenstanders neer te slaan. Hij toonde aan, dat de patriottische agitatie van de bourgeoisie in de twee kampen, waar ieder de blaam op de tegenstander wierp, slechts een manoeuvre was om de arbeiders te bedriegen. Het manifest toonde aan, dat bijna alle sociaaldemocratische leiders aan de zijde van de bourgeoisie van hun eigen land stonden, aldus de resoluties der congressen van de socialistische Internationale schendend en dat dit het verval van de IIe Internationale met zich mede moest slepen. De nederlaag van hun eigen regering moest het ordewoord der sociaaldemocraten van alle landen zijn. Lenin onderwierp niet alleen het sociaalpatriotisme, maar ook het platonisch pacifisme, los van de revolutionaire strijd tegen het imperialisme, aan een onbarmhartige kritiek. De strijd tegen het pacifisme, was een strijd van brede opzet tegen de elementen der arbeidende klasse, die halfweg tussen de sociaaldemocraten en de communisten bleven staan en praktisch de eersten steunden.

    De politiekers en theoretici van de IIe Internationale verdubbelden hun beschuldigingen van anarchisme die ze reeds tegen Lenin hadden geuit. In feite voerde Lenin een strijd op twee fronten: aan de ene kant tegen de reformisten, die sinds het begin van de oorlog de imperialistische politiek der bezittende klasse steunden en aan de andere kant tegen de anarchisten en alle verschillende variëteiten van revolutionaire avonturiers.

    De 1ste november 1914 liet Lenin het ontwerp der oprichting van een nieuwe Internationale verschijnen, wier doel de organisatie van het proletariaat was voor de revolutionaire strijd tegen de kapitalistische regeringen, voor de burgeroorlog tegen de bourgeoisie van alle landen, voor de verovering van de politieke macht en de overwinning van het socialisme.

    Van 5 tot 8 september 1915 greep de eerste conferentie van Zimmerwald plaats, die de Europese socialisten, welke tegen de oorlog waren, verenigde. 31 afgevaardigden waren tegenwoordig. De linkervleugel van Zimmerwald en later van Kienthal nam de motie van Lenin aan voor de omvorming van de imperialistische oorlog in de burgeroorlog. Deze linkervleugel werd de kern van de toekomstige Communistische Internationale. Deze conferentie stelde haar program van tactiek en organisatie vast onder de leiding van Lenin. Het is nogmaals hij die rechtstreeks de 4 eerste congressen der communistische Internationale inspireerde.

    Lenin was gereed voor de strijd op een internationale schaal niet alleenlijk door zijn diepe kennis van het marxisme en zijn ondervinding met de revolutionaire organisatie van de Russische partij, maar ook door zijn merkwaardige kennis der arbeidersbeweging van de gehele wereld. Hij sprak vloeiend Engels, Duits en Frans, hij kon het Italiaans, het Zweeds en het Pools lezen. Hij was beslist tegenstander van de mechanische toepassing van de methoden van het ene land in een ander. Hij bestudeerde en loste de vraagstukken van de revolutionaire beweging op, niet alleen in hun internationale reacties, maar ook in hun nationale en concrete vorm.

    De revolutie van 1917. — De Februarirevolutie 1917 vond Lenin in Zwitserland. Zijn pogingen naar Rusland weer te keren stootten op de tegenstand van de Engelse regering en hij besloot door Duitsland te reizen. Het welslagen van zijn plan ontketende onder zijn vijanden een storm van beledigingen, die nochtans onmachtig was om hem te verhinderen de leiding van zijn partij en kort daarna van de revolutie op zich te nemen. In de nacht van 4 april bij het uitstappen van de trein, sprak Lenin in het Finse station te Petrograd een grote rede uit, waarvan de leidende gedachten het thema van zijn politiek der volgende dagen waren. De val van het tsarisme zei hij, was slechts het eerste stadium van de revolutie. De burgerlijke revolutie kon niet lange tijd de massa’s bevredigen. Het was de plicht van het proletariaat zich te wapenen, de sovjetmacht te versterken, het platteland te doen ontwaken en zich gereed te maken voor de verovering van de opperste macht, in naam van de opbouw der maatschappij op een socialistische grondslag.

    Dit programma van grote draagwijdte werd niet alleen zeer slecht door de socialistische patriotten ontvangen, maar veroorzaakte meningsverschillen bij de bolsjewieken zelf. Plechanov achtte het programma krankzinnig. Maar Lenin voorzag dat het wantrouwen tegenover de bourgeoisie van dag tot dag zou toenemen, dat de bolsjewistische partij de meerderheid zou verkrijgen in de sovjets en dat de opperste macht in zijn handen zou overgaan. Het kleine dagblad Pravda werd onder zijn rechtstreekse leiding een machtig wapen voor de omverwerping der bourgeoisie. De coalitiepolitiek met de bourgeoisie door de sociaalpatriotten gevolgd, evenals de wanhopige aanvallen, die de geallieerden van het Russisch leger eisten, deden de massa’s ontwaken en voerden in de eerste dagen van juli tot gewapende demonstraties te Petrograd. De strijd tegen de bolsjewieken verscherpte zich. De 5e juli publiceerde de geheime contrarevolutionaire dienst valse documenten om te bewijzen dat Lenin onder de bevelen van de Duitse generale staf handelde. In de avond bezetten “zekere” detachementen, die door Kerenski van het front waren teruggehaald en jonkers uit de omliggende districten van Petrograd de stad. De volksbeweging werd neergeslagen. De “jacht” op de bolsjewieken bereikte haar hoogtepunt. Opnieuw moest Lenin zijn ondergronds leven hervatten door zich eerst bij een arbeidersfamilie in Petrograd, vervolgens in Finland te verschuilen.

    Na de julidagen en de contrarevolutionaire poging van de generaal Kornilov verwekten de wapenverdeling een uitbarsting van energie in de massa’s. De bolsjewieken verkregen de meerderheid in de sovjets van Petrograd en Moskou. Lenin prees een beslissende actie aan voor het grijpen van de macht. “Nu of nooit” herhaalde hij hartstochtelijk in zijn artikelen, zijn brieven en zijn besprekingen met de kameraden.

    De Raad van Volkscommissarissen. — De opstand tegen de voorlopige regering viel samen met de opening van het tweede congres van de sovjets op 25 oktober. Na zich gedurende drie en een halve maand verscholen te hebben, verscheen Lenin in het Smolny instituut en leidde de strijd. In de nachtzitting van 27 oktober stelde hij een decreet over de vrede voor, aangenomen met algemeenheid van stemmen en een ander over de grond, aangenomen met algemeenheid van stemmen min een stem tegen en 8 onthoudingen.

    De bolsjewistische meerderheid, ondersteund door de linkervleugel van de sociaal-revolutionairen, besloot de overgave van de macht aan de sovjets. De Raad der Volkscommissarissen werd gekozen met Lenin aan het hoofd. De boeren, die de grond gekregen hadden, ondersteunden de bolsjewieken. De sovjets waren meester van de toestand. De constituerende vergadering, die in november gekozen was en de 5e januari vergaderde, was nog slechts een anachronisme. Het conflict tussen de 2 stadia der revolutie bereikte zijn einde. Lenin twijfelde geen ogenblik: op zijn voorstel decreteerde het pan-Russische Centraal Executief Comité de ontbinding van de Constituante. De dictatuur van het proletariaat, zei Lenin, betekende de hoogst mogelijke graad van democratie voor de arbeidende meerderheid van het volk, waar zij aan de arbeiders al de stoffelijke goederen (vergaderzalen, drukkerijen enz.) gaf, zonder dewelke de vrijheid slechts een illusie is. De dictatuur van het proletariaat is een noodzakelijke etappe, die leidt naar de afschaffing der klassen in de maatschappij.

    Het vraagstuk van oorlog en vrede lokte een nieuwe crisis uit. Een belangrijke fractie der partij vroeg een “revolutionaire” oorlog tegen de Hohenzollern, waarbij ze én de economische toestand van Rusland én de mentaliteit der boeren vergat. Lenin gaf er zich rekenschap van dat het met het oog op de propaganda noodzakelijk was de onderhandelingen met de Duitsers te rekken. Maar hij eiste, dat in geval van een Duits ultimatum, de vrede getekend zou worden zelfs ten koste van grondgebied of vergoedingen. De revolutie, die in het Westen ontwaakte, moest vroeg of laat de harde vredesvoorwaarden vernietigen. Het politiek realisme van Lenin kwam in al zijn kracht bij deze gelegenheid tot uiting. De meerderheid van het Centraal Comité beproefde in oppositie tot Lenin een laatste maal de onderwerping aan het Duitse imperialisme te verhinderen door de oorlog geëindigd te verklaren zonder echter de imperialistische vrede te tekenen. Een nieuw Duits offensief was er het gevolg van. Na hartstochtelijke debatten in het Centraal Comité op 18 januari, behaalde Lenin na voorgesteld te hebben de onderhandelingen onmiddellijk te hervatten en de Duitse voorwaarden onvoordeliger dan ooit, te aanvaarden, de meerderheid.

    Op initiatief van Lenin verplaatste de Sovjetregering zich naar Moskou. Toen de vrede getekend was, stelde Lenin voor de partij en voor het land het vraagstuk van de economische en culturele organisatie aan de orde. Maar de grootste beproevingen waren nog niet gekomen. Einde zomer 1918 zag centraal Rusland zich omringd door een vuurkring. In overleg met de Russische contrarevolutionairen brak de opstand der Tsjecho-Slowaken aan de Volga uit. In het Noorden en in het Zuiden was het de Engelse interventie (Archangel, 2 augustus, Bakoe 14 augustus). De voedselvoorziening was niet meer verzekerd. Lenin hield geen ogenblik op zijn partij en de regering te leiden. Tegelijkertijd leidde hij de propaganda, de agitatie onder de massa’s, de organisatie van de graankonvooien, sloeg hij de vijandelijke bewegingen gade, hield hij zich in rechtstreekse verbinding met het Rode Leger. Hij volgde de internationale toestand en de strubbelingen tussen imperialisten, die hem de te volgen gedragslijn ingaven. Hij vond tijd besprekingen te hebben met de buitenlandse militanten en met de sovjetingenieurs en economisten.

    De 30ste augustus loste de sociaalrevolutionaire Kaplan twee revolverschoten op Lenin, toen hij zich naar een arbeidersmeeting begaf. Deze aanslag deed de burgeroorlog in hevigheid toenemen. Het sterke gestel van Lenin weerstond de verwondingen. Tijdens zijn herstelperiode schreef hij een pamflet: De proletarische revolutie en de renegaat Kautsky, gericht tegen de meest bekwame theoreticus van de IIe Internationale. De 22ste oktober nam hij opnieuw in het openbaar het woord.

    De Nieuwe Economische Politiek. — De oorlog op de binnenlandse fronten bleef zijn voornaamste bezigheid. De economische en administratieve vraagstukken moesten noodzakelijkerwijze op het tweede plan geschoven worden. De burgeroorlog, die door het buitenland gesteund werd, bereikte zijn hoogtepunt. In het begin van 1921 nam de strijd een einde door de volledige nederlaag van de contrarevolutie en werd de regering daardoor versterkt. Het feit, dat de grootte oorlog in Europa niet tot een proletarische revolutie geleid had, had de moeilijkheden van de socialistische opbouw aanzienlijk verzwaard, die onmogelijk was zonder een akkoord tussen het proletariaat en de boerenmassa. Men moest het stelsel der rekwisitie bij de boeren vervangen door een juist verdeelde belasting, de private handel herstellen. Deze maatregelen openden een nieuwe fase van de Oktoberrevolutie. Het was de “Nieuwe Economische Politiek”.

    Binnen de Sovjetfederatie probeerde Lenin op alle wijzen aan de nationaliteiten, die onder het tsarisme verdrukt waren, de voorwaarden te geven van een vrije nationale ontwikkeling. Hij voerde een onverzoenlijke oorlog tegen alle imperialistische tendensen, bijzonderlijk binnen de partij, waarvan hij de princiepen zeer streng verdedigde. De beschuldiging tegen Lenin en zijn partij geuit inzake het verdrukken van nationaliteiten, beschuldiging die zich baseerde op de gebeurtenissen in Georgië enz., was te wijten aan de scherpe klassenstrijd in het land.

    Lenin drong er op aan, dat het principe van het recht der volkeren om over zichzelf te beschikken, in al zijn gestrengheid toegepast werd op de koloniale volkeren. Hij had als stelregel dat het Westerse proletariaat zich niet tevreden moest stellen met eenvoudige sympathieverklaringen ten opzichte der verdrukte nationaliteiten, maar met hen tegen het imperialisme moest strijden.

    Op het 8ste congres van de Sovjets (1920), bracht Lenin rapport uit over het plan van de elektrificatie van het land, dat van zijn initiatief uitging. De toenemende krachtsinspanning naar een hoge graad van technische ontwikkeling, wijst het succes der omvorming van een verbrokkelde en weinig geordende boereneconomie in een breed systeem van socialistische productie, gegrondvest op een enig en groot plan aan. “Het socialisme, is de macht der Sovjets plus de elektrificatie.”

    Zijn dood. — Uitgeput door een intensieve arbeid, ging Lenins gezondheid in enkele jaren sterk achteruit. De verkalking tastte zijn hersens aan. Begin 1922 verboden de geneesheren hem zijn dagelijkse arbeid. Van juni tot augustus nam de kwaal snel toe. Een eerste maal verloor Lenin het gebruik van het woord, en in december werd hij door een verlamming van zijn rechterbeen en arm getroffen. Hij stierf op 21 januari 1924 te 6.30 uur te Gorky bij Moskou. Zijn begrafenis was de gelegenheid van een manifestatie zonder voorbeeld van liefde en smart van miljoenen personen.

    In zijn uiterlijke verschijning onderscheidde Lenin zich door eenvoudigheid en kracht: een iets minder dan gemiddelde grootte, de gelaatstrekken van het Slavische volkstype, verlicht met doordringende ogen, het brede voorhoofd en het machtige hoofd gaven hem een merkwaardig uitzicht. In een buitensporige graad onvermoeibaar bij het werk, toonde hij hetzelfde voorbeeldige plichtsgevoel in een conferentie van een kleine kring van arbeiders te Zürich, als bij het organiseren van de eerste socialistische staat van de wereld. Hij waardeerde en hield daarenboven van wetenschap, kunst en beschaving, zonder ooit te vergeten dat deze goederen nog slechts het eigendom zijn van een kleine minderheid. Zijn levenswijze in het Kremlin verschilde weinig van een banneling. De eenvoudigheid van zijn gewoonten kwam daaruit voort, dat de geestelijke arbeid en de strijd niet alleen al zijn belangstelling en hartstochten opslorpten, maar hem de meest intense vreugde gaven. Al zijn gedachten waren gericht op het werk van de vrijmaking der arbeiders.

    https://shop.socialisme.be/product/lenin-bundel-staat-en-revolutie-en-imperialisme-als-hoogste-stadium-van-het-kapitalisme
  • Imperialisme en oorlog, resultaat van wereldwijde kapitalistische concurrentie

    Deze maand is het 100 jaar geleden dat Lenin overleed. We blikten eerder terug op het werk van Lenin. Daarin stelden we dat ‘Imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme’ een belangrijke bijdrage aan het marxisme is. In onderstaand artikel uit 2022 wordt een goede inleiding gegeven over imperialisme.

    https://nl.socialisme.be/97941/100-jaar-na-de-dood-van-lenin-leeft-zijn-nalatenschap-voort

    De oorlog in Oekraïne en de groeiende geopolitieke rivaliteit tussen China en de Verenigde Staten, die neerkomt op een nieuwe koude oorlog tussen de twee mogendheden, zijn illustratief voor het effect van het imperialisme op de wereld van vandaag. Hieronder een dossier door Finn McKenna (Socialist Party, ISA in Ierland) over imperialisme.

    De verdedigers van het kapitalisme beweren dat imperia een fenomeen zijn uit een voorbije periode; dat het imperialisme in de tweede helft van de 20e eeuw tot een einde is gekomen. Dit gebeurde, zo houden zij vol (vooral historici van de ontzuiling van het voormalige Britse imperium), met de natuurlijke en vreedzame voortgang van het systeem, toen aan de voormalige koloniën nationale onafhankelijkheid werd verleend. Zij negeren dus zowel de brute onderdrukking van de strijd voor nationale bevrijding in de naoorlogse periode, als het geweld dat inherent is aan het kolonialisme.

    In landen als Algerije, Vietnam, India, Angola en Mozambique heeft de heldhaftige revolutionaire strijd van de koloniale volkeren een einde gemaakt aan, in sommige gevallen eeuwenlange, directe overheersing door Europese imperialisten over grote delen van Afrika en Azië. Dit verzet werd beantwoord met wreedheden, martelingen en bloedbaden – allemaal zaken die van meet af aan kenmerkend waren voor de Europese overheersing.

    Vandaag wordt dit tijdperk van koloniale overheersing en de weerzinwekkende racistische ideologie die daaruit is voortgekomen, steeds meer verafschuwd door grote delen van de arbeidersklasse en door jongeren. Tijdens de opstand van Black Lives Matter in de zomer van 2020 werden de standbeelden van veel van de architecten van de koloniale overheersing, samen met de profiteurs van de slavenhandel, terecht omvergeworpen. Onder hen waren die van koning Leopold II van België, die persoonlijk “eigenaar” was van wat nu de Democratische Republiek Congo (DRC) is en de verpersoonlijking van de verschrikkingen van het Europese kolonialisme in Afrika. In de loop van 20 jaar, van 1890 tot 1919, was het Belgische imperialisme verantwoordelijk voor de moord op miljoenen Congolezen en de verminking van vele anderen, en voor het plunderen van enorme rijkdommen uit de natuurlijke grondstoffen en de op slavernij gebaseerde rubberindustrie.

    Dit antikoloniale bewustzijn sluit aan bij een bredere visie op onderdrukking en de banden daarvan met het huidige kapitalisme. Het zal geen verbazing wekken dat dit standpunt niet wordt gedeeld door de vertegenwoordigers van de heersende klassen. In 2005 zei de toen toekomstige Britse premier Gordon Brown: “De tijd dat Groot-Brittannië zich moet verontschuldigen voor zijn koloniale geschiedenis is voorbij.” (1) Meer recent stelde de Britse minister van Onderwijs, Nadhim Zahawi, dat schoolkinderen in Groot-Brittannië onderwezen moeten worden over de “positieve gevolgen van het Britse Rijk.” (2) Een vluchtige blik op deze geschiedenis, niet in de laatste plaats in Ierland, zal een ander verhaal vertellen – ervan uitgaande dat hongersnood, plunderingen, bloedbaden en het aanwakkeren van sektarische verdeeldheid niet als “positieve gevolgen” worden beschouwd, gevolgen die deze samenlevingen vandaag de dag nog steeds teisteren.

    Mondiaal kapitalisme en imperialisme

    Bij de verdediging van de imperiale geschiedenis gaat het er niet alleen om misdaden uit het verleden goed te praten of wit te wassen. Imperialisme is geen episode in de geschiedenis van het kapitalisme die zich beperkt tot de vorige twee eeuwen, zoals de gebrutaliseerde bevolking van Irak en Afghanistan kan getuigen in het geval van het VS-imperialisme, of het volk van Oekraïne in het geval van het Russische imperialisme.

    We leven in een wereld die gedomineerd wordt door imperialistische machten. De grootste daarvan, de Verenigde Staten, heeft 750 militaire bases in meer dan 80 landen – een informele imperiale aanwezigheid die wordt gebruikt om zijn economische overheersing van de wereld te handhaven, die nu wordt uitgedaagd door de opkomst van het Chinese imperialisme.(3)

    Af en toe wordt deze relatie tussen economische dominantie en militaire / geopolitieke macht, die aan de basis ligt van het imperialisme, erkend door de spreekbuizen van het systeem. Zo schreef de prominente liberale journalist Thomas Friedman in maart 1999, op het hoogtepunt van de macht van het VS-imperium: “De verborgen hand van de markt zal nooit werken zonder een verborgen vuist. De verborgen vuist die de wereld veilig houdt voor de tech-technologieën van Silicon Valley heet het leger, de luchtmacht, de marine en het marinekorps van de Verenigde Staten.” (4)

    Voor marxisten is imperialisme een systemisch uitvloeisel van het mondiale kapitalisme en gaat het verder dan militaire bezettingen en directe kolonisatie, of het intimideren van zwakkere staten door sterkere. Het is een systeem dat voortkomt uit de drang van een handvol kapitalistische machten, in de vorm van grote ondernemingen, financiële instellingen en de staten die hun heerschappij verdedigen, om suprematie te verwerven in de wereld van marktconcurrentie, door middel van uitbuiting en overheersing van economieën – de natuurlijke, industriële en menselijke grondstoffen – van onderontwikkelde landen.

    De uitbuitingsrelatie tussen ontwikkelde en onderontwikkelde delen van de wereld weerspiegelt de aard van de kapitalistische ontwikkeling, die op een ongelijke maar gecombineerde wijze plaatsvindt. Het systeem creëert niet alleen ongelijkheid tussen klassen, maar ook tussen naties en regio’s.

    Gedwongen ongelijkheid

    Het idee dat landen in het Zuiden zich ooit zullen ontwikkelen tot het economische niveau van de meer ontwikkelde kapitalistische landen, zoals die in Europa en de Verenigde Staten, is een misvatting. De economische macht van de laatstgenoemde landen is juist gebouwd op de onderontwikkeling van die in Afrika, Latijns-Amerika en een groot deel van Azië – dit is de enige manier waarop historisch gezien machtige kapitalistische staten konden ontstaan. Dit punt wordt geïllustreerd door de ervaring van de koloniale overheersing in India. Aan het begin van de 18e eeuw bedroeg het aandeel van India in het mondiale BBP 22,6%, terwijl dat van Europa 23,3% bedroeg. In 1890, op het hoogtepunt van de imperialistische expansie, bedroegen deze cijfers respectievelijk 11% en 40,3%. (5)

    In zijn werk “Late Victorian Holocausts” brengt de marxistische historicus en schrijver Mike Davis de geschiedenis in kaart van de hongersnoden en droogtes die India en China overspoelden in de periode 1870-1914, toen de koloniale overheersing zich uitbreidde in Afrika en Azië, wat resulteerde in de dood van naar schatting 30-50 miljoen mensen. De koloniale plundering van deze gebieden was een cruciale factor voor deze catastrofes door de diefstal van voedselreserves en de vernietiging van de landbouwsystemen.

    Davis ontkracht de mythe dat het kolonialisme vooruitgang bracht naar plaatsen als India. Het tegendeel is waar, zoals bleek tijdens de hongersnood in 1876: “De nieuw aangelegde spoorwegen, geprezen als institutionele voorzorgsmaatregelen tegen hongersnood, werden in plaats daarvan door handelaren gebruikt om graanvoorraden van afgelegen, door droogte geteisterde districten naar centrale depots te verschepen om te hamsteren…Evenzo zorgde de telegraaf ervoor dat prijsstijgingen in duizend steden tegelijk werden gecoördineerd, ongeacht de plaatselijke aanbodtrends.” (6)

    Het imperialisme was een ramp voor de volkeren van de koloniale wereld, en is dat nog steeds voor de volkeren van de neokoloniale wereld. De uitbuiting en onderdrukking die een integraal deel uitmaakten van de imperialistische overheersing, hebben een erfenis achtergelaten van economische onderontwikkeling, etnische verdeeldheid en de verarming van miljarden mensen.

    Meedogenloze concurrentie

    Imperialisme is een product van de meedogenloosheid van het kapitalisme, zijn barbaarsheid en zijn diep concurrerende aard, zoals Rosa Luxemburg opmerkte: “De essentie van het imperialisme bestaat juist in de uitbreiding van het kapitaal van de oude kapitalistische landen naar nieuwe gebieden en de concurrerende economische en politieke strijd tussen [imperialistische landen] om die nieuwe gebieden.” (7)

    In wezen resulteert het winstbejag van het grootkapitaal, en de noodzaak om buiten de landsgrenzen uit te breiden, in het streven naar geopolitieke en militaire overheersing door de staten waarin zij zijn gevestigd. Dit was het geval met Duitsland en Groot-Brittannië aan het begin van de 20e eeuw, die toen de belangrijkste imperialistische mogendheden vormden, en het geldt vandaag ook voor de Verenigde Staten en China. Het imperialisme is in de loop van 100 jaar wel van vorm, maar niet van inhoud veranderd.

    Rosa Luxemburg was één van de eerste marxisten die de ontwikkeling van het imperialisme theoretiseerde in “De accumulatie van het kapitaal” in 1913. Deze theorie werd door de Russische revolutionairen Vladimir Lenin en Nikolaj Boecharin tijdens de Eerste Wereldoorlog verder uitgewerkt in hun respectieve werken “Imperialisme: de hoogste fase van het kapitalisme” (1916) en “Imperialisme en de wereldeconomie” (1917). Voor hen markeerde dit een nieuwe periode van kapitalistische ontwikkeling die van cruciaal belang was om de aard van het kolonialisme in het laatste deel van de 19e eeuw en de materiële basis voor het uitbreken van de wereldoorlog te begrijpen.

    Keerpunt in de 19e eeuw

    In 1876 was 10% van de landmassa van het Afrikaanse continent in handen van Europese staten; tegen 1900 was dat 90%. In de loop van een kwart eeuw hebben Frankrijk, Groot-Brittannië, Italië, Duitsland, Portugal en België het continent opgedeeld om de natuurlijke rijkdommen ervan te exploiteren en nieuwe markten te creëren voor hun kapitaal en goederen. De rechten van de volkeren zijn daarbij nooit in het geding geweest.

    De rechte lijnen op kaarten die de grenzen tussen de verschillende Afrikaanse staten vormen, zijn een echt litteken van dit beleid, dat werd geformaliseerd op het Congres van Berlijn in 1884-1885, tijdens een bijeenkomst van de machtigste kapitalistische staten van Europa onder auspiciën van de Duitse premier, Otto Von Bismarck. Een soortgelijke verdeling van het Midden-Oosten tussen het Britse en Franse imperialisme vond plaats in 1916, ditmaal in het geheim, met het Sykes-Picot Verdrag. De arbitraire aard van de grenzen van deze regio getuigt opnieuw van de verdeling van de koloniale buit door hun vroegere imperialistische heersers.

    Een nieuwe fase van het kapitalisme

    Gedurende een groot deel van de 19e eeuw was het Britse imperialisme de grotendeels onbetwiste en hegemoniale economische en militaire macht. Met zijn geavanceerde industrie was het de spreekwoordelijke “werkplaats van de wereld”, en het had een imperium gevestigd waarvan de tentakels zich over de hele wereld uitstrekten. Deze suprematie garandeerde de vestiging van een kapitalistische wereldorde gebaseerd op vrije concurrentie en vrije handel. Nieuwe factoren zouden echter samenzweren om een einde te maken aan deze periode van kapitalistische ontwikkeling.

    Vanaf de jaren 1860 werd de overheersing van het Britse imperialisme bedreigd door de opkomst van twee rivaliserende mogendheden, Duitsland en de Verenigde Staten. Duitsland was in 1871 met succes tot één natiestaat verenigd en de kapitalistische klasse van de Verenigde Staten was in 1865 met succes versterkt uit de Amerikaanse burgeroorlog gekomen. De ontwikkeling van geen van beide landen zou de stadia van de baanbrekende ontwikkeling van het Britse kapitalisme evenaren. Met een achterstand op Groot-Brittannië maakten het Duitse en Amerikaanse kapitalisme gebruik van de modernste technologie en handelspraktijken om hun economieën te doen groeien, waardoor ze hun achterstand konden inlopen en uiteindelijk het Britse kapitalisme voorbijstreven.

    Leon Trotski, die in 1930 schreef, legde uit hoe: “Het voorrecht van de historische achterstand – en zulk een voorrecht bestaat – veroorlooft, of beter gezegd, dwingt, het reeds bereikte vóór de eigenlijk daartoe bestemde tijd over te nemen en een reeks tussenfasen over te springen. (…) De omstandigheid, dat Duitsland of de Verenigde Staten Engeland economisch ingehaald hebben, was juist door het achtergebleven karakter van hun kapitalistische ontwikkeling bepaald.” (8)

    Vanaf 1870 brak voor het kapitalisme een nieuwe periode aan van wat nu de “Tweede Industriële Revolutie” wordt genoemd, een periode van globalisering en economische expansie, niettegenstaande de cyclische crises van hoogconjunctuur en laagconjunctuur die zich ook voordeden. Er was een opmerkelijke ontwikkeling van de communicatiemiddelen via de spoorwegen, de telegraaf en de telefoon, waardoor een grotere integratie van de wereldeconomie werd vergemakkelijkt, samen met andere nieuwe wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen zoals die in de chemie, de elektrificatie en de automobielsector. Een ander kenmerk van de kapitalistische economieën in deze periode was de groeiende rol van de staat, zeker in Duitsland, bij het sturen van de economie, met een grotere mate van staatseigendom.

    Monopolisering

    In samenhang hiermee was er een grotere tendens tot monopolisering van de industrie en het bankwezen. Economische expansie en technologische innovatie gingen samen met een grotere centralisatie en concentratie van kapitaal, waarbij een kleiner aantal bedrijven controle had over grote delen van de economie. Het ontstaan van wat Lenin het “monopoliekapitalisme” noemde, nam in de verschillende landen verschillende vormen aan. Het Amerikaanse kapitalisme zag de opkomst van trustmaatschappijen, die eigenaar werden van en zeggenschap hadden over hele sectoren, zoals bijvoorbeeld de United Oil Company van de beruchte zakenmagnaat John D Rockeller, die zeggenschap had over de Noord-Amerikaanse olie-industrie. Rockefeller ontpopte zich tot een sleutelfiguur van de kapitalistische industrie in het laatste deel van de 19e eeuw, naast anderen zoals JP Morgan en Andrew Carnegie.

    In Duitsland speelde de ontwikkeling van kartels in verschillende sectoren van de economie ook een cruciale rol in dit proces van monopolisering van het kapitaal. Lenin beschreef dit als volgt: “De kartels gaan overeenkomsten aan omtrent verkoopsvoorwaarden, betalingstermijnen, enz. Zij verdelen de afzetgebieden onder elkaar. Zij bepalen de hoeveelheid van de voort te brengen producten. Zij stellen de prijzen vast. Zij verdelen de winst tussen de afzonderlijke ondernemingen enz.” (9)

    De omvang van de concentratie had tot gevolg dat in 1907 in Duitsland 1% van de grote ondernemingen 40% van de totale industriële beroepsbevolking vertegenwoordigde. In de VS was in 1909 1% van de ondernemingen goed voor 30% van de beroepsbevolking en produceerden ze 48% van de totale industriële productie. Boecharin beschreef hoe dit concentratieniveau wereldwijd plaatsvond: “Van de 500 miljard frank geïnvesteerd in de industriële ondernemingen van alle landen van de wereld, is 255 miljard, d.w.z. bijna de helft, geïnvesteerd in de productie georganiseerd in kartels en trusts. (Dit kapitaal is in de verschillende landen als volgt verdeeld: Verenigde Staten, 200 miljard francs; Duitsland, 50 miljard francs; Frankrijk, 30 miljard francs; Oostenrijk-Hongarije, 25 miljard francs, etc. – al deze cijfers zijn lager geschat dan de werkelijkheid.” (10)

    De monopolisering van de industrie kwam voort uit crisissen en de inherente noodzaak om rivaliserende kapitalistische bedrijven te verpletteren, om het grootste deel van de markt te veroveren en te behouden. De winnaars konden nog meer kapitaal centraliseren en concentreren. Een dergelijke monopolisering is vandaag duidelijk te zien in de technologische industrie, met bedrijven als Google, Facebook, Amazon, Apple en Netflix. Hoewel delen van de kapitalistische klasse en haar vertegenwoordigers deze ontwikkeling kunnen betreuren en beweren dat het in strijd is met het idee van een vrije markt, is het, helaas voor hen, de zeer reële logica van hun eigen systeem.

    De groei van monopolies neemt echter niet de concurrentie weg, het leidt evenmin tot een rationeler en planmatiger systeem, zoals in theorie mogelijk lijkt. Het leidt er slechts toe dat de concurrentie heviger wordt tussen de grootste kapitalistische ondernemingen en de staten die hun belangen verdedigen. Dit is te zien in de strijd tussen de VS en China en hun respectieve technologiebedrijven, bijvoorbeeld in de wedloop om 5G-technologie.

    Financiekapitaal

    De monopolisering van het kapitaal binnen de banksector zou in dezelfde periode haar rol fundamenteel veranderen. Dit werd geanalyseerd door de socialist Rudolph Hilferding: “De bank is gedwongen een steeds groter deel van haar kapitaal in de industrie te steken. Op deze manier wordt de bank in toenemende mate een industrieel kapitalist. Bankkapitaal, d.w.z. kapitaal in geldvorm, dat aldus in werkelijkheid in industrieel kapitaal is omgezet, noem ik financieel kapitaal.” (11)

    Lenin had de traditionele rol van banken omschreven als die van een “bescheiden tussenpersoon”, wat betekende dat zij slechts als tussenpersoon optraden bij de financiële transacties van verschillende individuen en industriële groeperingen. (12) Nu begon het financieel kapitaal meer en meer controle uit te oefenen over de economie. Boecharin vatte deze nieuwe rol als volgt samen:

    “Door middel van verschillende vormen van krediet, door het bezitten van aandelen en obligaties, en door het rechtstreeks bevorderen van ondernemingen, verschijnt het bankkapitaal in de rol van organisator van de industrie. Deze organisatie van de gecombineerde productie van een heel land is des te sterker, des te groter; enerzijds de concentratie van de industrie, anderzijds de concentratie van het bankwezen.” (13)

    Zij waren in zijn woorden “het monopolie van de monopolievorming” geworden. Er was een aanzienlijke kruisbestuiving tussen degenen die de banken en de grote industrieën beheerden, wat aangeeft hoe de twee waren samengesmolten. In Duitsland hadden in 1903 zes banken 751 zetels in de raad van toezicht van de industriële vennootschappen en, omgekeerd, 51 vertegenwoordigers van de industrie in de raad van toezicht van de banken.

    Ook vandaag zien we deze overheersende rol van de banken en hun vermogen om de investeringen in diverse sectoren te controleren. Zo is er sinds 2015 meer dan 4,6 biljoen dollar door de 60 grootste banken ter wereld geïnvesteerd in de fossiele brandstoffenindustrie.

    Het financiekapitaal zou een belangrijke rol spelen in het proces van kolonisatie via de methode van “schuldenval-diplomatie”, een rentenierskapitalisme dat uitdrukking is van het steeds meer parasitair karakter van het systeem. Egypte was één van de slachtoffers. In de periode van 1863 tot 1876 steeg de schuld van Egypte van 3 miljoen pond tot 68,5 miljoen pond, en de aflossing van deze schuld verlamde de financiën van het land, waardoor het gedwongen werd de controle over het Suezkanaal op te geven, die in die tijd reeds van cruciaal belang was voor de Britse handel met India.(14) Het Britse imperialisme greep uiteindelijk in 1882 de controle over Egypte terug na een nationale opstand tegen de toenemende overheersing.

    Rosa Luxemburg beschreef de impact van deze nieuwe koloniale overheersing op het leven van de bevolking: “Hoe groter de schuld aan het Europese kapitaal werd, hoe meer er van de boeren moest worden afgeperst. Overal in Opper-Egypte verlieten de mensen de dorpen, braken hun woningen af en bewerkten hun land niet meer – alleen om de betaling van belastingen te ontlopen.Ten noorden van Siut zouden in 1879 10.000 fellaheen zijn verhongerd omdat ze de irrigatiebelasting voor hun akkers niet meer konden opbrengen en hun vee hadden gedood om de belasting erop te ontlopen.” (15)

    Onteigening van natuurlijke grondstoffen

    De kolonies van Afrika en Azië werden de nieuwe uitbuitingssferen voor de kapitalistische monopolies en financiële huizen van de geïndustrialiseerde imperialistische landen. De economieën van de kolonies zouden erop gericht zijn de geavanceerde kapitalistische landen te voorzien van de grondstoffen voor de productie van hun industrieproducten.

    Boecharin legde uit hoe de ongelijkheden binnen de kapitalistische economieën, vooral in de ongelijkheid tussen industrie en landbouw, betekenden dat het grootkapitaal nood had aan “steeds grotere hoeveelheden grondstoffen, namelijk hout (papierindustrie, bouwnijverheid, meubelmakerij, spoorwegbouw, enz.), dierlijke producten (huiden, wol, varkenshaar, bont, beenderen, ingewanden, allerlei soorten dierlijke vetten, vlees als grondstof voor de vervaardiging van voedingsmiddelen, enz.), grondstoffen voor de textielindustrie (katoen, vlas, hennep, enz.), tenslotte goederen als rubber, dat een kolossale rol speelt in alle fasen van het industriële leven, enz.” (16)

    Rubber, olie, koper, katoen en verschillende voedingsmiddelen werden door de imperialistische mogendheden meedogenloos onttrokken aan de naties van Afrika, Azië en Latijns-Amerika.

    Dit ging gepaard met de onteigening van enorme hoeveelheden land in Afrika door Europese kolonisten. In landen als Zuid-Afrika, Kenia en Zimbabwe (destijds Zuid-Rhodesië genoemd) werd de zwarte Afrikaanse bevolking van hun land gegooid en afgezonderd in “reservaten” waar de grond niet geschikt was voor landbouw. Zij werden gebruikt als bron van goedkope arbeidskrachten voor grote kolonistenboeren en kapitalistische bedrijven. In Kenia kregen blanke Britse kolonisten pachtcontracten voor 999 jaar op sommige van de meest vruchtbare landbouwgronden. (17)

    Aan het eind van de 19e eeuw begon de misdadige uitbuiting van het land, de grondstoffen en de bevolking van Afrika door de imperialistische mogendheden, die tot op de dag van vandaag voortduurt en waarbij het Chinese en Russische imperialisme in de laatste twee decennia hun intrede deden.

    Oorlog en militarisering

    De grotere integratie van de wereldeconomie in de periode 1870-1914, het eerste tijdperk van globalisering, viel samen met de intensivering van de imperialistische rivaliteit. De strijd om de rijkdommen van de niet-kapitalistische wereld leidde onverbiddelijk tot een grotere militarisering. Er volgden grote stijgingen in de uitgaven voor bewapening en de opbouw van enorme permanente legers, die hoe dan ook nodig waren voor koloniale verovering. Hetzelfde gebeurde met geopolitiek wapengekletter en de ontwikkeling van proxy-oorlogen, zoals de Balkanoorlogen van 1912-1913, en uiteindelijk tot het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog zelf. Economische crisis en stagnatie betekenden dat de wereld, die verdeeld was tussen imperialistische mogendheden, nu opnieuw moest worden verdeeld ten gunste van het sterkere imperialistische blok, en oorlog was het enige middel om dit te bereiken.

    In hoeverre bestaat de inter-imperialistische rivaliteit, en de geopolitieke en militaire spanningen die daarmee gepaard gaan, vandaag de dag nog? Gedurende een groot deel van de periode na de Tweede Wereldoorlog bleef de superioriteit van het VS-imperialisme grotendeels onaangetast door andere kapitalistische mogendheden (hoewel de Sovjet-Unie, waarvan de economie gebaseerd was op genationaliseerde planning, een geducht tegenwicht vormde), nadat het als overwinnaar uit de oorlog was gekomen. Haar economische rivalen in Europa en Japan bleven militair en geopolitiek aan haar ondergeschikt. Dit is in wezen nog steeds het geval, zoals blijkt uit de overheersing van de NAVO door de VS en het feit dat de VS in veel Europese landen militaire bases en zelfs kernwapens heeft.

    Dit bracht sommigen ter linkerzijde tot de conclusie dat met de hegemonie van het VS-imperialisme het tijdperk van geopolitieke en militaire rivaliteit voorbij was. Dit was de mening van Leo Panitch en Sam Gindin die in 2006 stelden dat marxistisch links moet begrijpen “hoe de Amerikaanse staat het vermogen ontwikkelde om uiteindelijk zijn kapitalistische rivalen in te lijven, en toezicht te houden op de ‘globalisering’ – d.w.z. de verspreiding van kapitalistische sociale verhoudingen naar alle uithoeken van de wereld.” (18)

    In de afgelopen decennia is het VS-imperialisme echter geconfronteerd met een aanzienlijke uitdaging door de opkomst van het Chinese imperialisme, zowel wat betreft zijn economie, die nu meer goederen van hoge waarde produceert, als door zijn militaire opbouw (die nog steeds ver achter ligt bij die van de VS). Het is geen toeval dat de rivaliteit tussen deze kapitalistische mogendheden in het afgelopen decennium is toegenomen, tegen de achtergrond van de economische, politieke en sociale crises waarmee zowel het Amerikaanse als het wereldkapitalisme te kampen hebben. Dit vormt de materiële basis voor het ontstaan van een nieuwe koude oorlog en een ommekeer in het proces van globalisering. Lenin schreef dat “politiek geconcentreerde economie is.” Dit geldt ook voor de geopolitiek. De spanningen tussen China en de VS over het lot van Taiwan, bijvoorbeeld, zijn een geconcentreerde uitdrukking van de bredere economische rivaliteit tussen deze twee kapitalistische mogendheden.

    Deze verscherpte rivaliteit, waardoor de wereld steeds meer in twee blokken wordt verdeeld, komt op een moment dat er dringend behoefte is aan samenwerking tussen staten, gezien de bedreigingen waarmee de mensheid wordt geconfronteerd, in de vorm van klimaatcatastrofes, maar ook de mogelijke opkomst van nieuwe pandemieën. Ironisch genoeg zullen deze uitdagingen de rivaliteit alleen maar doen toenemen, zoals blijkt uit het “vaccin-nationalisme” dat tijdens de Covid-crisis aan de dag werd gelegd.

    Kapitalistische imperialistische overheersing zal leiden tot meer oorlogen (al dan niet met marionetten), vernietiging van het milieu en meer ellende voor de massa van de mensheid. Het stelt in de meest grimmige bewoordingen de dringende noodzaak van revolutionaire socialistische verandering – de omverwerping van onze kapitalistische heersers die ons naar de ondergang leiden. In plaats van hun systeem van concurrentie en uitbuiting moet de arbeidersklasse en de onderdrukte meerderheid – door middel van nieuwe democratische instellingen die door gezamenlijke strijd tot stand zijn gekomen – een systeem opbouwen dat gebaseerd is op samenwerking, solidariteit en planning van de grondstoffen van de wereld om aan de behoeften van alle mensen en de planeet te voldoen.

    https://shop.socialisme.be/product/lenin-imperialisme-als-hoogste-stadium-van-het-kapitalisme

    Voetnoten

    1. 16 March 2005, “An imperial history lesson for Mr Brown”, Independent, www.independent.co.uk
    2. 28 March 2022, “Teach pupils the benefits of the British Empire, says Nadhim Zahawi”, The Times, https://www.thetimes.co.uk/
    3. Mohammed Hussein and Mohammed Haddad,10 September 2021, “Infographic: US military presence around the world”, Al Jazeera, www.aljazeera.com
    4. Quoted in Leo Panitch and Sam Gindin, 2006, “Global Capitalism And American Empire”, Socialist Register, www.socialistregister
    5. Tariq Ali, 2022, Winston Churchill: His Times. His Crimes, p. 266
    6. Mike Davis,2001, Late Victorian Holocausts, p.31
    7. Quoted in The Complete Works of Rosa Luxemburg, Volume II: Economic Writings 2, Edited by Peter Hudis and Paul Le Blanc (2015), p.362-363
    8. Leon Trotsky, 1932, History of the Russian Revolution, p.27
    9. VI Lenin, 1916, Imperialism: The Highest Stage of Capitalism, p.38
    10. Nikolai Bukharin, 1917, Imperialism and the World Economy, p.71
    11. Ibid, p.71
    12. Neil Harding, 1983, Lenin’s Political Thought, Volume 2, p,50
    13. Bukharin, p.71
    14. Eric Toussaint, 2005, “Debt as an instrument of the colonial conquest of Egypt”, www.cadtm.org
    15. Quoted in Hadas Thier, 2020, A Peoples Guide to Capitalism,p. 221
    16. Bukharin, p.90
    17. Editorial Team, 28 June 2020, Black History Month, “The Colonisation of Kenya”, www.blackhistorymonth.org.uk
    18. Leo Panitch and Sam Gindin, 2006, “Global Capitalism And American Empire”, Socialist Register, www.socialistregister

  • Engelstalige podcast over ‘Staat en revolutie’ van Lenin

    Op 21 januari 1924, exact 100 jaar geleden, overleed Lenin. De Russische revolutionaire marxist is uiteraard vooral bekend van zijn rol in de revolutionaire omverwerping van het kapitalisme. Hij leverde enkele belangrijke bijdragen aan de theoretische inzichten van het marxisme. Dit deed hij onder meer met zijn analyse van het imperialisme alsook met ‘Staat en revolutie’, een bundeling inzichten in hoe de werkende klasse de macht kan grijpen en wat ze ermee kan doen. Hieronder een Engelstalige podcast over ‘Staat en revolutie’.

    Wil je het zelf ontdekken? Lees dan Staat en Revolutie van Lenin.

    https://shop.socialisme.be/product/lenin-staat-en-revolutie-ingeleid-door-de-ware-lenin-per-ake-westerlund
  • Waarom een revolutionaire organisatie nodig is

    Door Eddie McCabe (Socialist Party, ISA in Ierland)

    James Connolly schreef ooit dat “succesvolle revoluties niet het product zijn van onze hersenen, maar van rijpe materiële omstandigheden.” Wat hij bedoelde was dat socialisten niet zomaar een revolutie kunnen maken omdat ze dat willen. Hoeveel socialisten er ook zijn (en in normale tijden zal dat altijd een minderheid zijn) en wat ze ook doen, ze kunnen niet simpelweg door argumenten of acties de massale vertrouwenscrisis in het systeem veroorzaken die aanleiding geeft tot een revolutie. Het kapitalisme is te machtig om alleen door ideeën omver geworpen te worden.

    Maar het vertrouwen dat socialisten hebben in het potentieel voor, en zelfs het vooruitzicht op, revolutionaire verandering komt voort uit een begrip van de tegenstrijdigheden die inherent zijn aan het kapitalisme zelf. Ja, het kapitalisme is een verbazingwekkend krachtig systeem, maar het is ook zijn eigen ergste vijand. De dynamiek die het ooit ongelooflijk productief maakte, maakte het ook ongelooflijk destructief, en in dit tijdperk – van ongelijkheid, oorlog, pandemieën en ecologische crisis – is het bijzonder zelfdestructief.

    Dat wil niet zeggen dat het einde van het kapitalisme, in het bijzonder als gevolg van een revolutie, onvermijdelijk is. Maar wel zeker is dat verergerende kapitalistische crises zullen leiden tot immense veranderingen in de komende decennia. Of dat ten goede of ten kwade zal zijn, hangt af van wat we doen. Want wij – de arbeidersklasse die de meerderheid van de bevolking vormt – kunnen iets doen om die verandering vorm te geven, op voorwaarde dat we georganiseerd zijn.

    Het meest zelfvernietigende kenmerk van het kapitalisme blijft, zoals Marx en Engels schreven, de voortdurende productie van zijn eigen ‘doodgravers’ – de arbeiders die alles doen draaien. Deze miljarden uitgebuite en onderdrukte mensen, die met hun arbeid alle goederen en diensten produceren waar de maatschappij van afhankelijk is en wier fundamentele aspiraties niet vervulbaar zijn onder dit systeem, vormen de sterkste sociale kracht die ooit bestond.

    Helaas is deze kracht maar al te vaak latente kracht. Toch is deze kracht de afgelopen 200 jaar keer op keer aangetoond, in zeer uiteenlopende mate – van protesten en stakingen tot opstanden. Het kan worden uitgedrukt op manieren die grotendeels spontaan zijn – explosies van collectieve verontwaardiging over onrechtvaardigheid. Maar om deze kracht zo effectief mogelijk in te zetten, is organisatie essentieel.

    Voor de arbeidersklasse, wiens bestaan bepaald wordt door de uitbuiting door kapitalisten, is organisatie een vanzelfsprekendheid. Om sociale rechten of economische verworvenheden te veroveren en te verdedigen, moeten we samenkomen en handelen in ons gezamenlijk belang. Dus of het nu gaat om campagnes over bepaalde onderwerpen, vakbonden of politieke partijen, of combinaties daarvan, de arbeidersklasse is in staat geweest om vooruitgang af te dwingen – van stemrecht tot sociale voorzieningen en vrije tijd in het weekend. Dit geldt ook voor alle andere dingen die we vaak als vanzelfsprekend beschouwen en die niet zomaar door het systeem zijn toegekend.

    In feite probeert het systeem voortdurend deze verworvenheden te ondermijnen en teniet te doen, en nieuwe verworvenheden te blokkeren. Campagnes, vakbonden en links-reformistische politieke partijen spelen allemaal een rol in het draaglijker maken van het leven voor mensen uit de arbeidersklasse binnen dit kapitalistische systeem, dat uiteindelijk alle mensen en de planeet slechts ziet als grondstoffen die uitgebuit moeten worden voor winst.

    Wat deze organisaties echter niet doen, is streven naar een alternatief voor dat systeem. Dit is op twee belangrijke manieren een beslissende zwakte. Ten eerste betekent hun onvermogen om verder te kijken dan de grenzen van het kapitalisme dat hun eisen altijd te beperkt zullen zijn. Hetzelfde geldt voor hun methoden om deze eisen te bereiken – onderhandelingen in plaats van stakingen, parlement in plaats van strijd. Daarom is zelfs hun vermogen om hervormingen af te dwingen minder effectief.

    Dan is er nog een tweede zwakte. Deze organisaties kunnen een sleutelrol spelen in het mobiliseren en actief maken van werkenden en jongeren. Maar hun reformistische overtuigingen (illusies in het systeem en angst voor radicale verandering) betekenen dat wanneer strijd zijn hoogste punt bereikt – wanneer revolutie zich aandient – deze organisaties in feite een blok aan het been worden voor verdere vooruitgang. Onvermijdelijk verraden ze de belangen van degenen die ze vertegenwoordigen. Dit leidt vaak tot regelrechte rampen voor de werkende klasse.

    De enige manier om dit te voorkomen is ervoor te zorgen dat er een alternatieve revolutionaire leiding bestaat om het verraad van de reformisten tegen te gaan. Dat betekent een revolutionaire partij opbouwen. In het kort is dit een partij met een marxistisch programma – de distillatie van alle lessen uit de revolutionaire geschiedenis van de arbeidersklasse; en van cruciaal belang, een partij die geworteld is in de strijd van de arbeidersklasse en de onderdrukten.

    Als de arbeidersklasse georganiseerd en gemobiliseerd is, kan ze het kapitalisme omverwerpen; daar hoeft niet aan getwijfeld te worden. Het kan dit echter niet zonder zo’n partij en leiding.

  • Dreigt een regionale oorlog in het Midden-Oosten?

    2023 markeerde een dramatische escalatie in het Israëlisch-Palestijnse conflict: eerst de toename van aanvallen van kolonisten op de Westelijke Jordaanoever, daarna de dodelijke schok van 7 oktober en tot slot de huidige aanval op Gaza met zijn dagelijkse vernietiging en bloedvergieten. Sinds oktober is de escalatie ook internationaal.

    Door Christian (Leuven)

    Versnelling in het nieuwe jaar

    Op 2 januari namen de spanningen nog verder toe. Saleh al-Arouri, de nummer twee van Hamas, werd samen met vijf andere leden van die organisatie gedood door een Israëlische droneaanval in Beiroet. Op dezelfde dag werden bij een dubbele bomaanslag in Kerman, Iran, 94 mensen gedood in een menigte ter herdenking van Ghassem Soleimani, generaal van de Revolutionaire Garde en hoofd buitenlandse operaties van Iran, die precies vier jaar eerder in Bagdad was gedood door een Amerikaanse droneaanval. Hoewel deze aanslag later werd opgeëist door Islamitische Staat (IS), beschuldigt Teheran Israël en de Verenigde Staten van betrokkenheid bij de terroristische aanslag in Kerman. 

    Op 11 januari lanceerden de Verenigde Staten en Groot-Brittannië grote luchtaanvallen op Houthi-doelen in Jemen in naam van de bescherming van internationale scheepvaartroutes. Dit zal waarschijnlijk geen einde maken aan de Houthi-aanvallen in de Rode Zee. Op 31 december bracht een Amerikaanse helikopter drie kleine Houthi-schepen tot zinken die een containerschip bedreigden. Dit incident kostte minstens tien doden aan Houthi-zijde.

    Een regionale oorlog?

    Zelfs als een grootschalige regionale oorlog niet het meest waarschijnlijke scenario is, lijkt de escalatie met de dag erger te worden. Aan de ene kant is er Israël, dat vrijwel onvoorwaardelijk wordt gesteund door westerse landen, in het bijzonder de Verenigde Staten. Aan de andere kant is er de zogenaamde “As van Verzet” bestaande uit Iran en krachten die daar dicht bij staan, zoals Hezbollah in Libanon, de Houthi’s in Jemen en verschillende milities in Irak en Syrië. Van de kant van de Westerse regeringen zijn er schuchtere oproepen tot terughoudendheid, of ze nu oprechte bezorgdheid uitdrukken of alleen bedoeld zijn om de publieke opinie te sussen, allemaal ontberen ze mechanismen om een koerswijziging in Tel Aviv af te dwingen.

    Het gevaar bestaat dat een deel van de Israëlische heersende klasse zijn vermogen overschat om veel van zijn vijanden, waaronder Hezbollah en Iran, een beslissende slag toe te brengen. Een manier om dit te bereiken zou zijn om een sterke reactie van Iran of een van zijn bondgenoten uit te lokken en zo de Verenigde Staten in een directe confrontatie met hen te betrekken. In het verleden hebben Israëlische regeringen Washington aangemoedigd om Iran aan te vallen. Netanyahu, wiens politieke toekomst meer dan ooit in gevaar is door de mislukking van 7 oktober, zou wel eens in de verleiding kunnen komen om door te slaan.

    De ‘as van verzet’ van zijn kant probeert van de situatie te profiteren om de invloed van Israël en de Verenigde Staten in de regio terug te dringen. Deze groep verkiest de strategie van duizend prikken boven een grote confrontatie, die verwoestend voor hen zou kunnen zijn en onvoorziene gevolgen zou kunnen hebben. Deze kant speelt het vreselijke lot van Gaza uit. Zowel Hezbollah-leider Hassan Nasrallah als Houthi-leider Abdul-Malik al-Houthi verklaarden al dat hun acties pas zullen stoppen als er een einde komt aan de aanval op en het beleg van Gaza. Er moet echter ook rekening worden gehouden met de belangen van deze organisaties.

    Hezbollah in Libanon

    Sinds 7 oktober heeft het grensconflict met Israël al het leven gekost aan meer dan 150 Hezbollah-strijders en tientallen burgers, waaronder journalisten, die het doelwit waren van Israël. Nog eens 76.000 Libanezen zijn binnenlandse vluchtelingen geworden. Aan de Israëlische kant zijn de verliezen veel beperkter. Wel zijn er 96.000 burgers geëvacueerd uit het grensgebied. (1)

    Hezbollah probeert zich al jaren op te werpen als “het schild van Libanon” om legitimiteit te verwerven buiten de sjiitische gemeenschap. In het verleden heeft Hezbollah dit beeld enigszins geloofwaardig gemaakt door Israël nederlagen toe te brengen, met name tijdens de oorlog van 2006. De aanhangers van Hezbollah willen echter dat die groep Israëlische invasies afschrikt en niet uitlokt. Volgens een peiling die in oktober werd gepubliceerd door de officiële krant van Hezbollah, Al-Akhbar, was meer dan twee derde van de Libanese bevolking, waaronder meer dan de helft van de ondervraagde sjiieten, ertegen dat Hezbollah een echt conflict met Israël zou uitlokken.(2)

    Zelfs zonder oorlog bevindt Libanon zich al in een zeer slechte positie. Het land wordt geconfronteerd met een van de diepste economische crises in de moderne tijd. Sinds 2019 heeft de nationale munt 98% van zijn waarde verloren ten opzichte van de Amerikaanse dollar, waardoor de voedselinflatie tot de hoogste ter wereld behoort.(3) Als gevolg daarvan heeft meer dan de helft van de bevolking humanitaire hulp nodig.(4)

    De leiders van Hezbollah erkennen dat het land niet klaar is voor oorlog, maar ze willen ook geen zwakte tonen. Sinds de aanval op de nummer twee van Hamas heeft de afgemeten escalatie van Hezbollah ertoe geleid dat Israël twee van zijn militaire commandanten heeft vermoord.

    Als Hezbollah zijn volledige arsenaal raketten (veel groter en capabeler dan dat van Hamas) zou inzetten, zou het gedurende enige tijd de Israëlische verdediging kunnen overweldigen en ernstige schade aanrichten. Dit zou mogelijk leiden tot een Amerikaanse interventie in de vorm van luchtaanvallen.

    https://nl.socialisme.be/86303/crisis-in-libanon-onder-de-wanhoop-broeit-een-bredere-klassenopstand

    De Houthi’s in Jemen

    Jemen is strategisch gelegen bij de Bab el-Mandeb, de zeestraat aan de ingang van de Rode Zee. 12% van de wereldhandel en 8% van het vloeibaar aardgas passeert via de Rode Zee en het Suezkanaal. In de afgelopen maanden hebben de Houthi’s vrachtschepen in de Rode Zee aangevallen met raketten en drones. Ze hebben verschillende schepen in beslag genomen. Hoewel de Houthi’s beweren dat ze alleen schepen met bestemming Israël aanvallen, zijn de aanvallen in werkelijkheid slecht gericht en vormen ze een bedreiging voor de scheepvaart als geheel. Bedrijven als AP Moller-Maersk en Hapag-Lloyd, die bijna een kwart van het containervrachtvervoer in de wereld voor hun rekening nemen, besloten om de Rode Zee te mijden. De alternatieve route rond Afrika voegt twee weken toe aan de reis tussen Azië en Europa. De extra kosten kunnen opnieuw de inflatie aanwakkeren. Afgezien van Israël en Egypte (waar de transitkosten ook een rol spelen), zouden de landen rond de Middellandse Zee en Europa economisch het meest getroffen worden.(5)

    Ondanks de recente aanvallen op zijn troepen heeft de Houthi-leiding gezworen niet op zijn schreden terug te keren. De aanvallen in de Rode Zee zouden alleen stoppen als Israël zijn oorlog tegen Gaza stopt. Na 25.000 luchtaanvallen van de coalitie onder leiding van Saoedi-Arabië zal Westerse interventie waarschijnlijk geen indruk maken op de Houthi’s.(6) De Houthi-leiders gebruiken hun acties om hun positie in Jemen en de regio te verbeteren. Veel van hun vijanden zijn momenteel niet in staat om een militie aan te vallen die de Palestijnen verdedigt. Het is veelzeggend dat van de tien landen tellende coalitie die door de Verenigde Staten is opgezet om de wereldwijde handel in de Rode Zee te garanderen, er slechts één (Bahrein) uit de regio komt.

    Na een oorlog die sinds 2014 honderdduizenden levens heeft geëist, kampt Jemen nog steeds met een humanitaire ramp.(7) De coalitie onder leiding van Saoedi-Arabië is er niet in geslaagd de Houthi’s te verdrijven, die momenteel een gebied controleren waar 80% van de Jemenitische bevolking woont. Hoewel Riyad zich nu door middel van onderhandelingen uit het conflict wil terugtrekken, worden de Houthi-leiders op het binnenlandse front geconfronteerd met groeiende onvrede onder de bevolking. In augustus werden ze opnieuw geconfronteerd met een lerarenstaking tegen onbetaalde lonen. De maand daarop vormden massabijeenkomsten voor de ‘Dag van de Revolutie’ op 26 september een nieuwe uitdaging voor het Houthi-regime.(8) In deze context realiseerden de Houthi-leiders zich al snel dat ze door de kaart van de verdediging van de Palestijnen konden profiteren van de grote woede tegen Israël (en de Verenigde Staten) in Jemen en de regio. Tegelijk maakt de VS van de bedreiging voor de handelsroutes gebruik om de eigen allianties terug te versterken nadat deze onder druk stond door de groeiende internationale protestbeweging tegen het geweld door de Israëlische staatsterreur.

    https://nl.socialisme.be/90100/jemen-en-de-moorddadige-door-het-imperialisme-gesteunde-oorlog-van-saoedi-arabie
    https://nl.socialisme.be/9563/jemen-3

    Andere mogelijkheden voor escalatie

    De Verenigde Staten hebben nog steeds ongeveer 2500 troepen in Irak en 900 in Syrië. De Amerikaanse steun voor Israëls vernietiging van Gaza brengt deze troepen in gevaar. Sinds half oktober werden ze het slachtoffer van ongeveer 100 aanvallen. De meeste van deze aanvallen zijn opgeëist door “Islamitisch Verzet in Irak”, een alliantie van gewapende groepen die banden hebben met Iran.(9)

    De moord met een drone op een hooggeplaatste commandant van een sjiitische militie die deel uitmaakt van het Iraakse leger, uit “zelfverdediging” volgens de Amerikanen, zou het einde kunnen betekenen van een zekere terughoudendheid van de kant van de Verenigde Staten. In ieder geval heeft de Iraakse premier Mohammed Shia al-Sudani deze “flagrante agressie” veroordeeld als een “gevaarlijke escalatie” en opgeroepen tot terugtrekking van de Amerikaanse troepen. Hoewel aan deze laatste oproep waarschijnlijk geen gehoor zal worden gegeven, is het gevaar van escalatie in Irak, net als in het verleden, zeer reëel. Dit zou bijvoorbeeld kunnen gebeuren als er bij een aanval doden vallen aan Amerikaanse zijde.

    Washington wil zijn strijdkrachten liever niet inzetten voor een nieuwe oorlog in het Midden-Oosten. Aan de ene kant zou dit teveel druk zetten op de strijdkrachten en zou het de aandacht afleiden van het conflict in Oekraïne en vooral in de Zuid-Chinese Zee. Anderzijds zorgt de enorme steun aan Israël, zowel op militair als financieel vlak met onder meer de aanwezigheid van vliegdekschepen, voor een druk tot regionale escalatie. Buitensporige aanvallen op bondgenoten van Iran kunnen dat regime ertoe brengen om een directere rol in het conflict te spelen. Dat kan leiden tot een sluiting van de Straat van Hormuz, wat een nieuwe schok voor de wereldeconomie zou zijn.

    In de context van een tijdperk van wanorde, waarin de nieuwe koude oorlog tussen de VS en China een centrale rol speelt, is onzekerheid en het gevaar van militaire escalatie steeds aanwezig. Het VS-imperialisme is nauw verbonden met het Israëlische regime. Iran langs de andere kant leunt dichter bij de belangen van het Chinese kapitalisme aan. Elk conflict kan op zich aanleiding geven tot een escalatie die nefast is voor miljoenen werkende en arme mensen in de regio en wereldwijd.

    Voetnoten
    1. https://www.reuters.com/world/middle-east/dangerous-stasis-israels-northern-border-leaves-evacuees-limbo-2024-01-11/                 
    2. https://www.timesofisrael.com/despite-arouri-strike-in-his-backyard-nasrallah-is-trying-to-avoid-war-with-israel/ 
    3. https://news.gallup.com/poll/548348/lebanon-ill-equipped-further-instability.aspx
    4. Op dit moment hebben ongeveer 4 miljoen mensen, waaronder 1,5 miljoen ontheemde Syriërs en 2,2 miljoen kwetsbare Libanezen, humanitaire hulp nodig. Naar schatting 80% van de Libanezen leeft in armoede en 36% onder de extreme armoedegrens, terwijl 90% van de Syrische vluchtelingen niet in hun basisbehoeften kunnen voorzien. https://civil-protection-humanitarian-aid.ec.europa.eu/news-stories/news/lebanon-eu60-million-humanitarian-aid-most-vulnerable-2023-03-30_en   
    5. https://www.aljazeera.com/news/2023/12/20/are-houthi-red-sea-attacks-hurting-israel-and-disrupting-global-trade, https://www.cfr.org/in-brief/how-houthi-attacks-red-sea-threaten-global-shipping
    6. https://www.hrw.org/news/2023/10/06/submission-universal-periodic-review-yemen     
    7. Jemen kent nog steeds een van de grootste humanitaire crises ter wereld. In 2023 hadden 21,6 miljoen mensen (ongeveer twee derde van de bevolking) enige vorm van humanitaire hulp nodig, terwijl 80 procent van de bevolking moeite had om voedsel op tafel te krijgen en toegang te krijgen tot basisvoorzieningen
    8. https://acleddata.com/2024/01/05/qa-why-are-yemens-houthis-attacking-ships-in-the-red-sea/  Datum van de militaire staatsgreep die een einde maakte aan het bewind van koning Muhammad Al-Badr. De koning was imam van de Zaidi, de sjiitische beweging waartoe de Houthi’s behoren. De monarchie werd afgeschaft en de Arabische Republiek Jemen (Noord-Jemen) werd uitgeroepen.
    9. https://www.voanews.com/a/iran-backs-iraqi-call-to-end-presence-of-us-led-force/7431496.html
  • Trotskisme in Sri Lanka: tussen enorm potentieel en politiek falen

    Als voortzetting van het oprechte bolsjewisme was de Linkse Oppositie en wat doorgaans het ‘trotskisme’ genoemd wordt nooit beperkt tot een Westerse politieke stroming. De revolutionairen binnen de Tweede Internationale vochten reeds tegen koloniale onderdrukking en ze bleven dit doen toen ze de Derde Internationale en uiteindelijk de Vierde Internationale vormden. Naast Bolivia en Vietnam wordt daarbij vaak naar Sri Lanka gekeken. De geschiedenis van het trotskisme in Sri Lanka toont zowel een enorm potentieel als de gevolgen van politieke zwaktes. In dit artikel bieden we geen volledig overzicht van deze geschiedenis, maar belichten we enkele hoogte- en dieptepunten.

    door Geert Cool

    Organiseren van de onderdrukten in een onafhankelijke arbeiderspartij

    De centrale grondleggers van de Lanka Sama Samaja Party (LSSP) waren van betere afkomst. Het waren studenten die in Amerika en Groot-Brittannië kennis maakten met het communisme en het trotskisme. Daarin werd een grote rol gespeeld door voortrekkers als CLR James en Ajit K. Roy, de eerste was van Trinidad afkomst en de tweede van Bengalen. Een groep studenten rond Philip Gunawardena en NM Perera richtte in 1935 de LSSP op rond een programma van basiseisen voor de sociale meerderheid van de bevolking. Ondanks hun betere afkomst en hogere studies voelden Gunawardena en Perera zich thuis onder de werkenden en de meest onderdrukten en speelden ze een rol in de opkomende arbeidersstrijd. Onder de stichtende leden van de LSSP waren er ook enkele arbeiders en zowel Sinhalezen als Tamils.

    In de jaren 1920 ontwikkelde er naast religieus-nationalistisch antikoloniaal verzet ook een arbeidersstrijd die eisen stelde. Er was een algemene staking in Colombo in 1923 met 20.000 deelnemers, een havenstaking in 1928 en een tramstaking een jaar later. Daarin groeide de Ceylon Workers Union van de sociaaldemocratische leider A.E. Goonesinha. Die militante strijd zette de arbeidersbeweging op de kaart, maar het politiek beperkte programma van Goonesinha en co bepaalde de limieten ervan. Na de tramstaking van 1929 sloot de vakbond een akkoord met de bazen om af te zien van plotse stakingen in ruil voor erkenning van de vakbond. Met de wereldwijde economische depressie begin jaren 1930 werd verder afstand genomen van ‘radicale’ methoden en eisen.

    De revolutionaire studenten uit het buitenland en hun strijdmakkers in de jongerenliga’s in Ceylon wierpen zich ook binnen de syndicale beweging steeds meer op. Tijdens een staking van de 1400 arbeiders van de Wellawata Spinning and Weaving Mills in 1933 wierpen ze zich als leiders op. Colvin R de Silva, Gunawardena en anderen zetten in die staking een nieuwe vakbond op die wel bereid was om te strijden tegen loonsverlagingen. De Ceylon Workers Union probeerde de staking te breken door zelf op zoek te gaan naar stakingsbrekers en daarbij volop in te spelen op communautaire tegenstellingen. De staking duurde van februari tot juli en haalde uiteindelijk een overwinning.

    Samen met radicaliserende jongeren hadden de revolutionaire studenten een grote impact in de jongerenliga’s die naar links geduwd werden. Via die weg speelden ze een rol in enkele afdelingen van de Suriya-Ma beweging, een campagne om rond 11 november bloemen te verkopen ten voordele van Sri Lankezen die in het leger hadden gediend tijdens de Eerste Wereldoorlog. Deze beweging werd steeds meer anti-imperialistisch en speelde een actieve rol in hulpverlening tijdens overstromingen in oktober 1934 en tijdens de malaria-epidemie van 1934-35 waarin 1 miljoen mensen ziek werden en er minstens 125.000 stierven. Activisten trokken naar de hardst getroffen regio’s om voedsel te verdelen. NM Perera werd bekend als ‘Parippu Mahathmaya’ ofte ‘mister Dhal’ omwille van de linzen die hij verdeelde.

    Op basis van deze ervaringen onder de werkenden en onderdrukten lanceerden een 20-tal activisten op 18 december 1935 een nieuwe socialistische partij, de Lanka Sama Samaja Party, om deel te nemen aan de verkiezingen van 1936. Twee van de vier LSSP-kandidaten raakten verkozen: N.M. Perera en Philip Gunawardena. Begin 1937 telde de partij al 700 leden en kwam het partijblad op 8000 exemplaren uit. Tegen 1940 waren er 3000 leden.

    De 22 eisen van het LSSP-programma weerspiegelden deze betrokkenheid bij strijd. Van de afschaffing van kinderarbeid over gratis maaltijden voor kinderen op school over gratis toegang tot graaslanden in elk plattelandsdistrict tot hogere minimumlonen, een 8-urige werkdag en elementen van sociale zekerheid. Als grote principes worden de socialisatie van de productiemiddelen, nationale onafhankelijkheid en de strijd tegen onderdrukking op basis van klasse, ras, kaste, afkomst en gender vooropgesteld.

    De sterktes van dit programma komen voort uit de betrokkenheid bij strijd. Er zijn echter ook enorme beperkingen. Zo spreekt de LSSP zich niet uitdrukkelijk uit voor socialisme en wordt als naam het neutralere ‘sama samaja’ gekozen. De partij probeert zowel aanhangers van de Linkse Oppositie als stalinisten te verenigen, waarbij het geen duidelijk standpunt inneemt over de tactiek van het Volksfront. Die zette de revolutionaire mogelijkheden in Frankrijk en vervolgens Spanje op een zijspoor, wat ruimte liet voor de contrarevolutie en uiteindelijk de Tweede Wereldoorlog.

    Een groot deel van de LSSP-leiding beschouwde zichzelf als trotskist, maar kwam daar amper mee naar buiten om de stalinistische minderheid in de partij niet af te stoten. Uiteindelijk kwam de breuk met de stalinisten er pas na het Stalin-Hitler pact toen de Tweede Wereldoorlog eigenlijk al begonnen was. Gunawardena stelde terecht: “Dit is een oorlog tussen imperialisten. Het is ook een oorlog voor de verdelen en herverdeling van kolonies en semi-kolonies. Wij zijn tegen elke imperialistische oorlog en tegen uitbuiting. Klassenstrijd stopt niet omdat een land in oorlog is.” De nefaste politiek van het stalinisme tegenover antikoloniale strijd was nochtans al veel eerder duidelijk. Niet alleen was er de ervaring van de Chinese revolutie van 1925-27, er waren ook recentere voorbeelden van verraad. Er waren de Moskouse schijnprocessen. Toen het Franse Volksfront in mei 1936 de verkiezingen won, riep de Communistische Partij de onderdrukte massa’s in de kolonies op tot passiviteit en het opgeven van de strijd voor nationale bevrijding. Nochtans was de overwinning van het Volksfront mee het resultaat van massale strijdbewegingen met ook stakingen in onder meer Algerije en een opgang van vakbonden en strijd in Indochina. Comintern-topman Manuilsky verklaarde in 1939 aan de Indische massa’s dat het recht op onafhankelijkheid ondergeschikt was aan het verslaan van het fascisme.   

    Trotski merkte in een brief aan LSSP voortrekster Selina M Perera op: “De stalinisten in India steunen rechtstreeks de burgerlijke en kleinburgerlijke nationale partijen en doen er alles aan om de arbeiders en boeren via deze partijen te onderwerpen. Wat we moeten doen is een absoluut onafhankelijke proletarische partij oprichten met een duidelijk klassenprogramma.” (‘Letter on India’, 24 november 1939, Collected works 1939-40, p.104)

    Internationale revolutionaire strijd tegen oorlog

    Een stakingsgolf begin 1940 en de anti-oorlogspropaganda van de LSSP gaven aanleiding tot repressie. Op 18 juni werden Colvin R de Silva, N.M. Perera, E. Samarakkody en Philip Gunawardena opgepakt. Ze ontwikkelden een goede politieke relatie met de cipiers en konden meermaals een avond weg uit de gevangenis om deel te nemen aan vergaderingen van trotskistische leiders uit Ceylon en India. De LSSP probeerde een rol te spelen in het versterken van de Indische revolutionairen. Het deed dit vanuit een internationalistisch standpunt en het besef dat een revolutionaire omverwerping van het imperialisme en het kapitalisme in India cruciaal zou zijn voor de revolutie in Sri Lanka.

    In het Manifest van de Vierde Internationale over de Imperialistische Oorlog (mei 1940) werd India aangewezen als één van de zwakste schakels van het imperialisme. “Het enige dat India kan samenvoegen is de agrarische revolutie onder de vlag van nationale onafhankelijkheid. Een revolutie onder leiding van de arbeidersklasse zal niet alleen gericht zijn tegen de Britse overheersing, maar ook tegen de Indiase prinsen, buitenlandse concessies, de toplaag van de nationale burgerij en de leiders van het Nationaal Congres, evenals tegen de leiders van de Moslimliga. Het is de dringende taak van de Vierde Internationale om een stabiele en krachtige afdeling in India te creëren.”

    In 1942 ontsnapten de LSSP-leiders uit de gevangenis en trokken ze naar India waar ze mee bouwden aan de in 1941 opgerichte Bolshevik-Leninist Party of India, Burma and Ceylon (BLPI). Die partij verenigde groepen in verschillende delen van India, onder meer de Revolutionary Communist Party in Kolkatta die nauw verbonden was met de Britse trotskisten, en de Sri Lankese LSSP die leden van Tamil afkomst naar Chennai en Madurai stuurde en waarvan de leiders in Mumbai verbleven. In tegenstelling tot wat de naam laat vermoeden was er geen werking in Burma. Perera en Gunewardena zouden in 1943 opnieuw opgepakt worden in Mumbai en in 1944 in Kandy berecht worden. In 1942 kwamen ze net op tijd in India voor de stakingsgolf die door het land trok tijdens de ‘Quit India’ beweging die door Gandhi was opgestart. Die beweging leidde tot een golf van spontane stakingen. Die gingen gepaard met bloedige repressie en werden afgekeurd door de Communistische Partij. De BLPI kwam actief tussen in het protest en vestigde een reputatie. Het nieuws van deze beweging werd enthousiast onthaald door de internationale trotskistische beweging, onder meer de WIL in Groot-Brittannië en de Amerikaanse SWP. Het bevestigde het perspectief van revolutionair potentieel die een einde zou maken aan de imperialistische overheersing, de oorlog en het kapitalisme.

    Het programma van de BLPI was meer afgewerkt dan dat van de LSSP uit 1935, met een grotere nadruk op socialisme en een scherpere overgangsbenadering. Er waren echter ook enorme beperkingen, zo werd niet ingegaan op de kastendiscriminatie (wel prominent in het LSSP-programma van 1935) of de communautaire kwestie, die na de oorlog zou aangegrepen worden voor een bloedige opdeling van India waarbij het sectair geweld door het imperialisme en de nationale burgerij werd ingezet als antwoord op het sterke arbeidersprotest aan het einde van de oorlog. De BLPI had er geen antwoord op. De meerderheid rond Colvin R de Silva betwistte op het partijcongres van 1944 het recht op zelfbeschikking van de moslimbevolking omwille van een “gebrek aan gemeenschappelijke historische traditie, taal, cultuur of ras, of inzake geografische en economische factoren.” Een minderheid, waaronder Anthony Pillai (afkomstig uit Jaffna en mede-oprichter van de LSSP in 1935), verdedigde daartegenover het recht op zelfbeschikking “zonder enige reserve.”

    De trotskisten speelden een prominente rol in de protestgolf op het einde van de Tweede Wereldoorlog. Dit was in het bijzonder het geval in Chennai en Madurai, waar de BLPI militanten na de repressie van 1942 zich concentreerden op een invloed op de werkplaatsen. In Chennai leidden de trotskisten een staking van 7000 arbeiders in 1945 en hadden ze tien van de 40 leden in de vakbondsleiding, een jaar later werd Pillai verkozen als voorzitter van de 14.000 leden tellende Madras Labour Union (MLU). De trotskisten waren toonaangevend in de algemene staking van maart 1947 in Chennai waarin 40.000 betogers de straat optrokken en uiteindelijk meer dan 100.000 arbeiders staakten. De staking zou meer dan drie maanden duren. Pillai werd een nationaal bekende vakbondsleider en politieke activist die in 1948 samen met zes andere militanten van de MLU vlot verkozen raakte in de gemeenteraad van Chennai terwijl de CPI geen kandidaten had.

    In 1946 organiseerden de trotskisten in Madurai een meeting met duizenden textielarbeiders en een jaar later een meeting met tot 15.000 aanwezigen om de uit Groot-Brittannië teruggekeerde Ajit Roy te horen spreken. Ook elders was er een impact. In Mumbai waren de trotskisten in februari 1946 de eersten om op te roepen tot een algemene staking als ondersteuning van de muiterij onder de mariniers.

    De Britse kolonisten stimuleerden bewust de communautaire spanningen als reactie op de stakingsgolf meteen na de oorlog, die onder meer sterk stond bij het personeel van post, spoor en banken en waarbij er honderden meetings en massaprotesten waren.

    In het tussenkomen in het revolutionair potentieel blonken de trotskisten uit, maar de zwakheden rond onder meer de nationale kwestie en de verwarring rond de eis van een grondwetgevende vergadering, beperkten het antwoord op de onvermijdelijke terugslag in de jaren nadien.

    De vooraanstaande rol in arbeidersstrijd ging bovendien niet gepaard met een consistent uitbouwen van een sterke revolutionaire partij. Het aantal BLPI-leden stond totaal niet in verhouding tot de invloed van de leiders ervan in de arbeidersbeweging. In alle verwarring was er de daaropvolgende jaren een versplintering van de Indische trotskisten, zelfs indien velen van hen een belangrijke rol in de arbeidersbeweging bleven spelen.

    Welke onafhankelijkheid?

    Philip Gunawardena en N.M. Perera richtten in 1945 de LSSP terug op, waarop ze uit de BLPI werden gesloten. Een poging tot fusie mislukte op basis van de valse beschuldiging van de LSSP-leiders dat Doric de Souza een Britse politie-agent was. De BLPI-afdeling in Sri Lanka doopte zichzelf om tot de Bolshevik Samasamaja Party (BSP) en werd geleid door Colvin R de Silva en Leslie Goonewardene. Beide partijen waren erg actief in de syndicale strijd van 1946-47 die de kracht van de arbeidersbeweging toonde, zelfs indien het niet tot overwinningen kwam. Ze haalden samen 15 van de 101 zetels in het parlement van Ceylon in 1947.

    Ten tijde van de onafhankelijkheid in 1948 was er veel debat. De LSSP van Philip Gunawardena en NM Perera, de grootste van de twee socialistische partijen, was geneigd om de onafhankelijkheid toe te juichen. Meer nog: achter de schermen werd toen al geprobeerd tot een akkoord te komen met een deel van de zogenaamd progressieve burgerlijke politiek rond wat de Sri Lanka Freedom Party (SLFP) van SWRD Bandaranaika zou worden, een partij die verschillende keren de LSSP en de Communistische Partij in een coalitie zou opnemen. De LSSP stelde in 1948 dat er een terugtocht van de klassenstrijd was na de nederlagen van de syndicale strijd in 1946-47. De partij beweerde dat er in een periode van terugtocht minder ruimte was voor een klassenstandpunt. In die context kon de politieke onafhankelijkheid maar beter toegejuicht worden, zelfs indien er geen economische onafhankelijkheid was. De LSSP-leiders zagen niet in dat de arbeidersstrijd van 1946-47 slechts een voorbode was van grotere strijdbewegingen, met de werkende klasse die haar stempel op de gebeurtenissen begint te drukken. Er was net nood aan een duidelijk klassenstandpunt. Dit had de partij beter voorbereid op de strijd in de jaren 1950, met de grote Hartal (algemene staking gecombineerd met de sluiting van kleine handelszaken) van 1953. In plaats van zich daarop te baseren om de revolutionaire positie te versterken, trad de in 1950 herenigde LSSP in 1964 toe tot een regering onder Bandaranaike. Wellicht vonden de LSSP-leiders het vanuit een regeringspositie nog minder evident om een klassenprogramma en bijhorende acties te ontwikkelen.

    De BSP nam in 1948 een ander standpunt in. Voortrekker Colvin R de Silva: “Er is verandering. Maar de essentie van deze verandering ligt niet in de overgang van een koloniale naar een onafhankelijke status, maar in de verandering van het Britse imperialisme van directe heerschappij naar indirecte heerschappij.” Zijn partij nam samen met de Communistische Partij het initiatief tot massaprotest op de dag van de onafhankelijkheid, waarbij tot 50.000 betogers op straat kwamen om ‘echte onafhankelijkheid’ te eisen. Dit toonde het potentieel voor een onafhankelijk klassenstandpunt, zelfs indien de oproep sterk focuste op verzet tegen de ‘fake onafhankelijkheid’ zonder veel nadruk op wat echte onafhankelijkheid zou inhouden met een overgangsbenadering tussen de dagelijkse strijd en wat socialisme voor de massa’s betekent. Uiteindelijk zou de BSP terug fusioneren met de LSSP en zouden voormalige BSP-leiders evengoed minister worden in regeringen met burgerlijke coalitiepartners.

    Die fusie vormde voor Gunawardena de reden om uit de partij te vertrekken en zijn eigen partij op te zetten, de Viplavakari Lanka Sama Samaja Party (VLSSP). In 1956 werd hij minister van landbouw, voedsel en coöperatieven in de regering-Bandaranaika, die op dat ogenblik de ‘Sinhala only’ wet oplegt waarmee enkel het Singalees als officiële taal werd erkend. Zijn VLSSP werd in 1959 omgedoopt tot de Mahajana Eksath Peramuna (MEP), die vaag links was, en waar hij opgevolgd werd door zijn zoon Dinesh Gunawardena die in juli 2022 als premier werd aangesteld na het door protest afgedwongen vertrek van de familie-Rajapaksa.  

    “Eén taal, twee landen. Twee talen, één land”

    In de stakingsgolf van 1946-47 en vooral in de nationale algemene staking van 1953 speelde de LSSP een belangrijke rol. De rechtse United National Party (UNP) won de verkiezingen van 1952 en voerde harde maatregelen door zoals de verhoging van de prijs van rijst met bijna 200% en besparingen op sociale uitgaven. De staking hiertegen werd gedragen door militanten van de LSSP, de CP en de partij van Gunawardena. Onder druk van onderuit bleef de staking op veel plaatsen niet beperkt tot één dag, het protest werd tegen de LSSP-leiding in doorgezet. De staking brak het beleid van de regering en leverde de LSSP een enorme reputatie op, die onder meer leidde tot een overwinning in de gemeenteraadsverkiezingen van 1954 in Colombo waar de LSSP een meerderheid behaalde. Er was echter veel meer mogelijk geweest mits een scherp revolutionair perspectief.

    Tegenover de opgang van de arbeidersbeweging deden de burgerij en de kleinburgerij beroep op de nationale kwestie. De erfenis van het Britse kolonialisme leefde ook in de verdeel-en-heerspolitiek verder. De vraag welke taal erkend zou worden, verhitte de gemoederen. De SLFP van Bandaranaika pleitte voor ‘Sinhala Only’, met eventueel de mogelijkheid van de erkenning van Tamil als een regionale taal. Het argument hiervoor was dat de Sinhalezen een meerderheid vormden.

    De LSSP nam aanvankelijk een correct standpunt in. Het verklaarde dat de keuze ging tussen de erkenning van beide landstalen zodat Ceylon één land kon blijven, of dat er uiteindelijk strijd zou ontstaan om tot twee landen te komen. “Eén taal, twee landen. Twee laten, één land,” vatte dit samen. N.M. Perera verklaarde in het parlement: “Democratie is niet alleen het tellen van hoofden. Als dat zo zou zijn, als democratie op die manier moet worden geïnterpreteerd, dan zou het voor de meerderheid van dit Huis heel eenvoudig zijn om een resolutie aan te nemen dat in de toekomst alleen Singalees sprekende mensen een baan krijgen in overheidsdienst. Zou dat democratie zijn? Dat zou een ontkenning zijn, een aanfluiting van de democratie.” Dat is een correcte positie, die nog sterker was geweest indien het aangevuld werd met offensieve campagnes voor toegang tot taalonderwijs. Het is trouwens ook doorheen gezamenlijke strijd voor sociale eisen dat eenheid wordt versterkt, zoals werd aangetoond in onder meer de Hartal van 1953.

    Tegelijk zochten de LSSP-leiders naar akkoorden met de SLFP van Bandaranaika vanuit het idee dat dit de rechtse UNP zou stoppen. De SLFP deed zich anti-imperialistisch voor en zelfs het chauvinistische voorstel van ‘Sinhala Only’ werd voorgesteld als een afrekening met het Britse kolonialisme. De LSSP raakte verward door de opkomst van de SLFP en deed in de realiteit afstand van de theorie van de permanente revolutie door hoop te vestigen in een burgerlijke partij. De verkiezingsnederlaag van 1952 zorgde al voor de eerste voorzichtige voorstellen in de richting van samenwerking.

    In 1956 verloor de LSSP haar meerderheid in de gemeenteraad van Colombo, onder meer omdat het standpunt voor gelijkheid van talen onpopulair was. Na de moord op Bandaranaika in 1959 was de angst voor een terugkeer van de UNP groot, wat de LSSP nog verder in die richting duwde. Het was slechts een kwestie van tijd vooraleer dit ook een effect zou hebben op het standpunt over taalgelijkheid.

    Mogelijkheden om in te spelen op radicalisatie onder jongeren en werkenden, zowel onder Tamils als onder de Sinhalese bevolking, werden gemist. Er werd eerder gezocht naar een samenwerking met de stalinistische Communistische Partij en de partij van Gunawardena, waarbij het programma erg afgezwakt werd. Er werd afstand gedaan van de gelijkheid van talen, maar bijvoorbeeld ook van de eis van volledige burgerrechten voor de Indische Tamils die in de Hill Countries werken. Niets stond een regeringsdeelname van de LSSP in 1964 nog in de weg.

    De weduwe van Bandaranaike werd de eerste vrouwelijke premier van het land (en zelfs internationaal). Ze was helder over de redenen waarom links in de regering werd opgenomen: “Verstoringen en vooral stakingen moeten worden uitgebannen. De ontwikkeling van het land moet doorgaan. Sommige mensen denken dat deze problemen kunnen worden uitgebannen door een dictatuur in te stellen. Anderen zeggen dat de arbeiders met geweer en bajonet aan het werk gezet moeten worden. Mijn conclusie is dat geen van deze oplossingen ons brengt waar we heen willen. Daarom heb ik besloten gesprekken te beginnen met de leiders van de arbeidersklasse, in het bijzonder Gunawardena en M.N. Perera.”

    Regering-Bandaranaike met Colvin R da Silva en Gunawardena in 1972

    Het probleem van de LSSP was er één van politieke berekeningen die enkel vertrokken van de krachtsverhoudingen aan de top en niet van de kracht van de arbeidersbeweging van onderuit. Het ritme van de strijd werd niet begrepen in 1946-47 waardoor de LSSP amper voorbereid was op de Hartal van 1953. Dat die succesvolle staking de SLFP electoraal vooruit stuwde tegenover de UNP werd verkeerd gezien als een signaal om met de LSSP meer aansluiting met de SLFP op te zoeken. Het argument om rechts te stoppen, werd stilaan gebruikt om eigen standpunten overboord te gooien. Dit ondermijnde meteen ook de aantrekkelijkheid van de linkerzijde. De internationale leiding van het Verenigd Secretariaat van de Vierde Internationale had jarenlang gezwegen in plaats van het debat aan te gaan.

    Nasleep

    De revolutionairen binnen de LSSP zouden uiteindelijk een eigen partij vormen, de NSSP (Nava Sama Samaja Party), die een belangrijke rol speelde in de algemene staking van 1980. Ook op die nieuwe opgang van arbeidersstrijd reageerde het establishment met communautaire verdeeldheid. In ‘Black July’ 1983 waren er pogroms tegen de Tamil bevolking. Het was het begin van een lange burgeroorlog die eindigde met het bloedbad tegen de Tamil bevolking onder Rajapaksa in 2009. De staking van 1980 was ongetwijfeld te haastig georganiseerd zonder voldoende opbouw om de zwakke punten te kunnen versterken. De repressie die volgde zorgde voor verwarring in de NSSP met een deel van de leiding die in 1985 nog sprak over een ‘aanhoudende revolutionair momentum’, lang na de nederlaag en na Black July.

    In die moeilijke periode was het niet evident om een onafhankelijk klassenstandpunt in te nemen. De NSSP was een tijdlang aangesloten bij het CWI, de voorloper van ISA. Er waren echter grote meningsverschillen. Een meerderheid van de NSSP-leiding had in 1987 illusies in Indische ‘vredestroepen’ om het conflict te ontmijnen en het recht op zelfbeschikking van de Tamils te garanderen. De Indische tussenkomst was echter vooral gericht op de Indische economische belangen en de stabiliteit van het Singalese regime. De NSSP kende nieuwe splitsingen, waarbij wat nadien de United Socialist Party werd deel bleef uitmaken van het CWI. De bekendste NSSP-leiders Vikramabahu ‘Bahu’ Karunaratne en Vasudeva Nanayakkara eindigden als aanhangers van burgerlijke partijen. Vasu steunde het front van de SLFP van de familie-Rajapaksa. Bahu was in 2020 kandidaat voor de rechtse UNP.

    Slechts een handvol revolutionairen overleefde deze periode, maar had moeite om hierna aansluiting te vinden bij de strijd tegen onderdrukking en uitbuiting vandaag. Bij de splitsing in het CWI in 2019 deed de leiding van de United Socialist Party zelfs geen ernstige poging om te luisteren naar het standpunt van de internationale meerderheid die verder ging als CWI Majority en vervolgens International Socialist Alternative. Nochtans leert de geschiedenis van het Sri Lankese trotskisme dat grondig politiek debat en telkens hernieuwde verfijning van het programma en de inzichten essentieel is om niet alleen een heldhaftige rol te spelen, maar om effectief een einde te maken aan het kapitalisme.

  • ¡Ya Basta! 30 jaar na de opstand van de Zapatisten in Mexico

    Dossier door Alternativa Socialista (ISA in Mexico)

    Dertig jaar geleden, op 1 januari 1994, kwam het Zapatistische Leger voor Nationale Bevrijding (EZLN) in opstand in de deelstaat Chiapas en riep “Ya basta!” (Genoeg is genoeg). Op deze manier stelden honderden inheemse Maya’s, Tzotzil en Tzeltal de armoede, honger en ellende aan de kaak in een van de armste staten van het land. Na de val van de Berlijnse Muur, de mislukking van het stalinisme, de ontbinding van het Oostblok en de aftocht van de Centraal-Amerikaanse guerrilla’s, verrasten duizenden gewapende inheemse mensen in het zuidoosten van Mexico de wereld en werden ze een referentie voor miljoenen jongeren, vrouwen en arbeiders die niet capituleerden voor het zogenaamde “einde van de geschiedenis” en die de strijd voor de radicale transformatie van de samenleving niet afzwoeren.

    Chiapas: 500 jaar aanhoudende armoede, ellende en geweld

    “Wij zijn een product van 500 jaar strijd: eerst tegen de slavernij, dan tijdens de onafhankelijkheidsoorlog tegen Spanje onder leiding, dan om te voorkomen dat we werden opgeslokt door het Noord-Amerikaanse imperialisme, dan om onze grondwet af te kondigen en het Franse rijk van ons grondgebied te verdrijven, en later ontzegde de dictatuur van Porfirio Diaz ons de rechtvaardige toepassing van de wetten en kwam het volk in opstand en kwamen leiders als Villa en Zapata naar voren, arme mannen net als wij. Ons is de meest elementaire voorbereiding ontzegd zodat ze ons als kanonnenvoer kunnen gebruiken en de rijkdommen van ons land kunnen plunderen. Het kan ze niet schelen dat we niets hebben, helemaal niets, zelfs geen dak boven ons hoofd, geen land, geen werk, geen gezondheidszorg, geen eten en geen onderwijs. Noch zijn we in staat om vrij en democratisch onze politieke vertegenwoordigers te kiezen, noch is er onafhankelijkheid van buitenlanders, noch is er vrede noch gerechtigheid voor onszelf en onze kinderen.”

    Eerste Verklaring van de Lacandon jungle

    Zo begint de Verklaring van de jungle van Lacandon, waarmee het EZLN de hoofdoorzaken van zijn opstand bekendmaakt en het volk van Mexico oproept zich aan te sluiten tegen de “kliek van verraders die de meest conservatieve en verraderlijke groepen vertegenwoordigen.” De oproep en de karakterisering van de situatie in het zuidoosten was niet retorisch, want sinds de stichting van het onafhankelijke Mexico had het zuiden van het land te kampen met achterstand en sociale ellende. Alleen al aan het einde van de jaren 1990 leden in de staten Chiapas, Guerrero en Oaxaca in totaal 4 miljoen mensen honger. In deze periode leefden er in de regio 53,3 miljoen mensen in armoede en 11,5 miljoen in extreme armoede, volgens gegevens van CONEVAL. Het kindersterftecijfer was en is nog steeds een van de hoogste van het land, net als het aantal sterfgevallen als gevolg van geweld en georganiseerde misdaad. In 1993 leefde meer dan 75% van de bevolking in Chiapas in armoede. Het kwetsbaarst waren en zijn de inheemse en boerengemeenschappen in de regio. Deze gemeenschappen werden historisch uitgebuit en onderdrukt sinds de tijd van de koloniale verovering en erna onder het onafhankelijke Mexico.

    Naast het in de steek laten van de inheemse gemeenschappen, discrimineerde de Mexicaanse staat hen ook op etnische en taalkundige gronden. Tsotsil, Chol, Maya en andere talen van de regio werden systematisch gemarginaliseerd, zowel door de taalcampagnes om het Spaans te promoten als door die taal te gebruiken als exclusieve taal voor het openbaren leven in het onderwijs en op de werkvloer. Chiapas, waar 30% van de bevolking inheems is en waar de meerderheid van de bevolking in de hooglanden en de jungle woont, heeft te maken met de hoogste percentages etnische haatmisdrijven. Eeuwenlang bevonden de inheemse gemeenschappen, afgesneden van de stedelijke centra, zich in ellendige omstandigheden door een gebrek aan middelen en basisdiensten van de staat, zoals gezondheidszorg, water, onderwijs, huisvesting en voedsel.

    Terwijl de omstandigheden van ellende verslechterden, tekende de regering van Carlos Salinas de Gortari in 1992 de Noord-Amerikaanse Vrijhandelsovereenkomst (NAFTA) tussen Mexico, de Verenigde Staten en Canada. Het verdrag, dat als doel had om de handel tussen deze landen te liberaliseren, zette de deur open voor meer ongelijkheid in de regio, terwijl het de diefstal van land en de exploitatie van natuurlijke hulpbronnen door buitenlandse bedrijven aanmoedigde. De landonteigening in Chiapas nam toe en kreeg in de jaren 1990 de steun van het Mexicaanse leger en paramilitaire groepen onder leiding van de militaire gouverneur Absalón Castellanos. Deze gouverneur volgde een lange PRI-traditie (PRI was de toenmalige heersende partij) van overheids- en militaire aanwezigheid in de regio.

    De oorsprong van het EZLN

    In deze context ontwikkelde het EZLN zich aan het einde van de jaren 1980. Het werd voorafgegaan door de Fuerzas de Liberación Nacional (Nationale Strijdkrachten voor de Bevrijding) – een zelfbenoemde marxistische organisatie die in 1969 werd opgericht, geïnspireerd door de Cubaanse revolutie en die streefde naar het organiseren van een guerrillabeweging voor de opbouw van het socialisme in Mexico. In de jaren zeventig werd de organisatie echter abrupt vervolgd en werd haar structuur volledig geliquideerd door de repressie van de Mexicaanse staat en zijn inlichtingendiensten.

    In 1983 slaagde het FLN erin om zijn activistenbasis te reorganiseren onder een boeren- en inheemse massa die genoeg had van de situatie en zich vestigde in de landelijke gebieden van Chiapas om zijn activiteiten voort te zetten. De overlevende leiding van de FLN besloot de strijd voor het socialisme te heroriënteren en haar programma en structuur aan te passen aan de nieuwe omstandigheden die ontstonden door de nederlaag van het stalinistische blok en de terugtrekking van de marxistische krachten op internationaal niveau. Zo ontwikkelde de organisatie zich onder de naam Zapatistisch Leger voor Nationale Bevrijding. Andere ideeën beïnvloedden de heroriëntatie van het programma van het EZLN, zoals de bevrijdingstheologie, een politiek-religieuze beweging in Midden-Amerika, en de sociale doctrine van de katholieke kerk met de bisschop van San Cristobal de las Casas, Samuel Ruiz Garcia.

    In 1993 werd het Revolutionaire Inheemse Clandestiene Comité opgericht als leidend orgaan, bestaande uit mestiezen (mensen met gemengde inheemse en Europese voorouders) en inheemse boeren. Decennialang rekruteerden ze nieuwe strijders, vormden ze zones die bestuurd en bevoorraad werden door de leiding van de opstandelingen en organiseerden ze de inheemse volkeren politiek onder het bevel van een militaire structuur.

    De dag van de opstand

    Op 1 januari 1994, de dag dat het Noord-Amerikaanse Vrijhandelsakkoord (NAFTA) van kracht werd, kwam het EZLN in opstand. Het eiste het herstel van de eigendomsrechten op het land dat van de inheemse gemeenschappen was afgepakt, een betere verdeling van de rijkdom en de deelname van de verschillende etnische groepen aan de organisatie van de staat Chiapas en de rest van het land. Plaatsen als San Cristóbal de las Casas, Altamirano, Las Margaritas en Ocosingo vormden het centrum van de opstand. De verdienste van de Zapatisten is dat ze een volksopstand organiseerden die een antikapitalistisch alternatief voorstelde, in een tijd waarin het marxisme en socialisme hun kracht hadden verloren onder de arbeidersklasse door de fouten en verschrikkingen van het stalinisme.

    In die begindagen werd de “Verklaring van de Lacandon Jungle” uitgebracht, een programma van historische eisen tegen de 500 jaar ellende en landonteigening die met de ondertekening van NAFTA nog was toegenomen.

    “Ons pad kwam voort uit de onmogelijkheid om vreedzaam te strijden voor onze elementaire rechten als mensen.”

    Tweede Verklaring, 1994

    “Onze strijd kwam er om onszelf te laten horen, en de slechte regering schreeuwt arrogant en sluit zijn oren met zijn kanonnen (…) Huisvesting, land, werk, voedsel, onderwijs, onafhankelijkheid, democratie, vrijheid, rechtvaardigheid en vrede. Dit waren onze slogans tijdens de opstand van 1994. Dit waren onze eisen tijdens die lange nacht van 500 jaar. Dit zijn, vandaag, onze behoeften.”

    Derde Verklaring, 1996

    In de dagen na de opstand begon de Mexicaanse regering een korte burgeroorlog in Chiapas. Ze gaf toestemming om 70.000 militairen naar de opstandige gebieden te sturen om de opstand de kop in te drukken. Een week lang vermoordde het leger op brute wijze burgers en opstandelingen. De opstand leek op sterven na dood. Maar 12 dagen na de oorlog mobiliseerden vakbonden, linkse partijen, jongeren en studenten zich in Mexico-Stad om te protesteren tegen de belegering van de Zapatisten. De protesten, geleid door miljoenen jongeren en arbeiders, dwongen de regering Salinas de Gortari om de oorlog te beëindigen en te onderhandelen over vrede met de opstandelingen. Na twee jaar onderhandelen sloot de Mexicaanse regering op 16 februari 1996 vrede met het EZLN door middel van de San Andres Akkoorden, die het bestaan van autonome zones, bestuurd door de Zapatisten, de teruggave van land en wetgevende hervormingen ten gunste van de inheemse bevolking mogelijk maakten. De akkoorden van San Andres zijn niet in hun geheel zijn uitgevoerd, waardoor de situatie van de Zapatisten er verder op achteruit ging.

    De jaren van verzet

    Jaren na de opstand, en met de ondertekening van de San Andres Akkoorden, bevorderde het EZLN de vorming van autonome Zapatista gemeenschappen onder de naam “Caracoles” (2003) en vormde nieuwe bestuurlijke structuren onder de naam “Juntas de Buen Gobierno” (Goed Bestuur Raden). De gemeenschappen vervulden de rol die de Mexicaanse staat niet aan de gemeenschappen toekende op het gebied van gezondheidszorg, onderwijs, huisvesting, werk en voedsel voor de lokale bevolking. De gemeenschappen werden het centrum van politieke invloed van het Zapatisme op internationaal niveau en ontvingen bezoeken van intellectuelen en linkse politici die verbaasd waren over de organisatorische ervaringen van het EZLN.

    Uiteindelijk maakten het gebrek aan materiële middelen en het isolement van de strijd het EZLN en de Caracoles makkelijke slachtoffers van onderdrukking door de Mexicaanse staat. Het leger begon een uitroeiingscampagne en dwong de opstandelingen om op ongelijke voet te onderhandelen. Kort nadat de akkoorden van San Andres waren ondertekend, werden ze genegeerd door president Ernesto Zedillo. Een beleid van omsingeling en belegering, georganiseerd door de federale en lokale overheden met de steun van landeigenaren en veeboeren, leidde tot de reorganisatie van paramilitaire troepen, de al bestaande Witte Garde, die door het leger zelf werden getraind om de gemeenschappen lastig te vallen. In december 1997 richtten deze troepen een bloedbad aan in de gemeenschap van Acteal, waarbij meer dan 45 inheemse mensen werden gedood, waaronder mannen, vrouwen en kinderen.

    De Zapatistische gemeenschappen die in 2003 werden gesticht als zones van zelfbestuur, waren en zijn nog steeds het slachtoffer van druk van buitenaf door paramilitaire groeperingen, drugshandelaren en het Mexicaanse leger. Sommige betreurenswaardige gebeurtenissen, zoals die welke plaatsvonden tijdens de ‘Oorlog tegen de drugshandel’, gepromoot door de regering van Felipe Calderon, versterkten de militaire aanwezigheid in Chiapas. Tijdens de zesjarige ambtstermijn van Calderon waren er meldingen van diefstal van land en watervoorraden, verdwijningen en buitengerechtelijke executies en een openlijk anti-Zapatistische campagne door lokale burgemeesters. In mei van dat jaar klaagden de Zapatisten militaire invallen aan in tenminste drie regio’s van Chiapas. De agressie varieerde van het verbranden van gewassen tot het plunderen van huizen. De federale procureur-generaal voor milieubescherming, gesteund door de federale politie, zette boeren in Montes Azules met extreem geweld uit hun huizen. In de ambtstermijn van Calderón als president werden er 79 militaire kampen opgericht in Chiapas, waarvan 56 in inheems gebied, waarvan 90% met speciale troepen ondersteund door paramilitairen. De regering van Andrés Manuel Lopez Obrador houdt deze kampen nog steeds actief in de regio.

    Onder de regering van Enrique Peña Nieto ging de agressie door. In 2013 ging de Central Independiente de Obreros Agrícolas y Campesinos met 300 gewapende aanhangers over tot het inpikken van gemeenschapsland en werden honderd families verdreven. Sindsdien komen gedwongen verplaatsingen steeds vaker voor in Chiapas. Hele families en steunpunten van Zapatisten leven nog steeds in wanhopige situaties. Deze gevallen zijn slechts een paar voorbeelden van de duizenden die er de afgelopen twee decennia waren. Jaar na jaar zijn de agressies toegenomen en genormaliseerd, het merendeel van de gerechtelijke onderzoeken blijft onopgelost en de opstand die in 1994 begon is vandaag nog maar een schim van zichzelf.

    De situatie is echter kritieker geworden. Sinds mei 2023 waren de autonome Zapatistische gemeenschappen in Chiapas het doelwit van minstens tien paramilitaire agressies door de Regionale Organisatie van Koffietelers van Ocosingo (ORCAO), een kapitalistische onderneming die koffie produceert in de regio en de boerderijen van grootgrondbezitters beschermt met huurlingen. Ontvoeringen, moorden, schietpartijen, het in brand steken van pakhuizen en scholen behoren tot de misdaden van de organisatie. Vanwege de agressies en provocaties liet het EZLN-commando in juni weten dat Chiapas “op de rand van een burgeroorlog” staat.

    Op 2 juni 2023 stormden gewapende paramilitairen een gemeenschapshuis binnen in de Zapatista-gemeenschap Polhó, waar ongeveer 150 ontheemden uit Santa Martha volledig ongewapend hun toevlucht zochten. De paramilitairen begonnen op hen te schieten, waarbij zeven doden en drie gewonden vielen.

    De vluchtelingen, voornamelijk van Tsotsil afkomst, waren in september 2022 met geweld verdreven nadat hun land, bezittingen en gemeenschapsrechten hen waren afgenomen door landeigenaren met medewerking van de lokale overheid en de deelstaatregering, onder leiding van Rutilio Escandon. Hun huizen werden geplunderd door paramilitairen en vervolgens in brand gestoken om te voorkomen dat de dorpelingen konden terugkeren, wat neerkomt op misdaden tegen de menselijkheid zoals etnische zuivering, gedwongen verplaatsing en genocide. Verschillende leden van de EZLN-steunpunten (BAEZLN) zijn aangevallen, vaak met dodelijke afloop, door ORCAO, wiens acties tegen het EZLN tientallen doden en nog meer gewonden hebben opgeleverd in naam van de winsten van koffielandeigenaren. Hun meest recente aanval was de poging tot moord op BAEZLN-lid Jorge Lopez Santiz op 22 mei 2023 door paramilitairen, waarbij het slachtoffer nog steeds in ernstige toestand verkeert.

    Van haar kant negeert de federale regering de kritieke situatie van de inheemse bevolking in Chiapas en de president, AMLO, heeft in het openbaar gezegd dat hij niet gelooft dat het “een wijdverspreide of ernstige zaak” is. Tijdens een persconferentie in Chiapas eind juni zei hij: “Nee, nee, nee, er zijn geen veralgemeende agressies geweest. Er zijn enkele gevallen, maar het is geen opzettelijke actie, geen aanval.”

    Chiapas is geen geïsoleerd geval, want overal op het nationale grondgebied worden inheemse gemeenschappen en milieuactivisten gemarteld, vermoord, ontvoerd of gerechtelijk vervolgd. Het afgelopen jaar zijn er meer dan 24 voorvechters vermoord, 582 agressies gepleegd en een dozijn gerechtelijke dossiers geopend tegen deze gemeenschappen die zich verzetten tegen de plundering van water en hun grondgebied voor de winsten van kapitalistische industrieën.

    Op 8 juni werden er meerdere marsen georganiseerd door de Otomí Inheemse Gemeenschap, het Antikapitalistische Universiteitsnetwerk, de Mexicaanse Unie van Elektriciens (SME), de Zapatista Revolutionaire Volksunie en aanhangers van de Zesde Lacandon Jungle EZLN, naast andere groepen. Solidariteit nam de vorm aan van marsen en betogingen in Xalapa, Veracruz; Cuernavaca, Morelos, San Cristóbal de las Casas, Chiapas. Maar ook in het buitenland in Duitsland, de Verenigde Staten, Spanje, Frankrijk en Griekenland, met in totaal meer dan 800 Mexicaanse en buitenlandse organisaties.

    In november gaf de EZLN-leiding een communiqué uit waarin werd opgeroepen tot internationale solidariteit tegen de aanvallen. Het kondigde ook de ontbinding aan van de 43 Raden van Goed Bestuur, de sluiting voor onbepaalde tijd van de 16 Caracoles voor bezoekers van buitenaf en de reactivering van hun militaire commando. Het lijkt erop dat het EZLN zichzelf zal hervormen met een heroriëntatie van haar activiteiten en programma de komende jaren.

    De feiten brengen de autonomie en zelfbeschikking van inheemse volkeren ernstig in gevaar en betekenen een ernstige terugslag in de vooruitgang die de Zapatistische beweging heeft geboekt in de verovering van het recht op veiligheid, leven en persoonlijke integriteit van Zapatistische families. Dat is de reden waarom Alternativa Socialista de agressies veroordeelt en een boodschap van solidariteit uitdraagt met de inheemse gemeenschappen van Mexico. Daarom moeten we de politieke situatie in Mexico bespreken, met het oog op een brede opbouw met arbeiders, boeren, inheemse volkeren, jongeren, de LGBTQ+ gemeenschap en in het algemeen alle onderdrukten.

    De wereld veranderen zonder de macht te grijpen? Een vriendschappelijke marxistische kritiek

    Als socialisten veroordelen we deze aanvallen en zijn we solidair met de Zapatistische inheemse gemeenschappen. Het is waar dat deze agressies en verdrijvingscampagnes een bewijs zijn van het vermogen van het kapitalisme om deze revolutionaire ervaringen te ondermijnen. Maar juist de politiek van het EZLN heeft bijgedragen aan zijn organisatorische zwakte, waardoor het niet in staat is om goed terug te vechten tegen deze agressie. De politiek van het EZLN kan worden samengevat in de slogan “de wereld veranderen zonder de macht te grijpen,” wat betekent een nieuwe wereld opbouwen zonder te strijden voor de politieke macht, zodat die overgaat op de arbeiders en boeren. Maar als je deze strijd opgeeft, laat je het kapitalisme achter met zijn belangrijkste bastion: de staat.

    Het Zapatistische Leger voor Nationale Bevrijding heeft bewust afgezien van het opzetten en leiden van een antikapitalistische volksbeweging op nationaal niveau en heeft zich beperkt tot het “adviseren”, waardoor haar enorme politieke autoriteit is uitgehold. Dit is de basis geweest voor de recente agressies tegen de Zapatistische gemeenschappen. Hun overwinningen zijn beperkt gebleven tot kleine geografische gebieden en lokale netwerken, die niet voor altijd kunnen ontsnappen aan de logica van het kapitalisme.

    Als socialisten moeten we dit soort situaties analyseren en geduldig uitleggen dat deze formules dit soort resultaten opleveren. Historische ervaring heeft dit bevestigd. Prachtige revolutionaire gebeurtenissen zoals de Parijse Commune werden gestopt door hun onvermogen om de macht te grijpen op nieuwe fundamenten, die van de organisatie van de onderdrukten. Net als toen is het kapitalisme een kracht gebleken die niet verslagen kan worden als het beperkt blijft tot Chiapas, Mexico of Latijns-Amerika. Het kapitalisme moet internationaal bestreden worden. Dat is waar wij met International Socialist Alternative aan werken, zowel in Mexico als in de rest van de wereld.

  • 100 jaar na de dood van Lenin leeft zijn nalatenschap voort

    Dossier door Anja Deschoemacker uit maandblad De Linkse Socialist

    Op 21 januari 1924 stierf Lenin, een nog steeds fel gecontesteerde figuur, maar ongetwijfeld één van de grootste politieke figuren van de vorige eeuw. Dat hij tot mythe en icoon werd gemaakt door het stalinistische regime, dat juist in alle opzichten een tegenpool was van Lenins ideeëngoed, kwam de pro-kapitalistische krachten goed uit en dat doet het nog steeds. In de artikels die zullen verschijnen naar aanleiding van de 100 jaar sinds zijn dood zullen de woorden “meedogenloos”, “autoritair” en dergelijke ongetwijfeld een centrale plaats innemen. Zonder volledigheid na te streven, pogen we in dit artikel de echte Lenin in ere te herstellen.

    De stichter van de enige arbeiderspartij die erin slaagt de klasse naar de macht te leiden

    Lenins grootste bijdrage tot het marxisme en de strijd van de internationale arbeidersklasse is zonder twijfel de uitbouw van de revolutionaire partij, de overgang van de revolutionaire theorie die werd uitgewerkt door Marx en Engels tot de revolutionaire praktijk. In een artikel voor Lenins 50e verjaardag (in Pravda, 23 April 1920) vergelijkt Trotski Marx en Lenin:

    “De volledige Marx is vervat in het “Communistisch Manifest”, in het voorwoord op zijn “Kritiek” in “Kapitaal”. Zelfs indien hij niet de stichter van de Eerste Internationale was geweest, zou hij altijd blijven wat hij is. Lenin anderzijds breidt onmiddellijk uit naar revolutionaire actie. Zijn werk als geleerde betekent enkel een voorbereiding op actie. Als hij in het verleden nooit ook maar één boek had gepubliceerd, zou hij in de geschiedenis nog steeds lijken wat hij vandaag is: de leider van de proletarische revolutie, de stichter van de Derde Internationale.”

    Uiteraard heeft Lenin met onder andere “Het imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme” (1916) en “Staat en Revolutie” (1917) belangrijke theoretische inzichten geleverd die onontbeerlijk waren om tot actie te kunnen overgaan. Maar Lenins genie en wat hem onderscheidt van andere marxistische leiders in zijn tijd is beter te vatten in werken als “Wat te doen” (1902) en zijn “Aprilstellingen” (april 1917) – scherpe en intuïtieve inzichten in wat in de praktijk noodzakelijk is voor de arbeidersklasse om vooruit te kunnen gaan in de strijd tegen het kapitalisme.

    https://shop.socialisme.be/product/lenin-bundel-staat-en-revolutie-en-imperialisme-als-hoogste-stadium-van-het-kapitalisme

    Het is datgene dat hem een revolutionaire leider van de arbeidersklasse maakt, terwijl figuren als Plekhanov en Kautsky van de revolutionaire praktijk terugdeinzen en figuren als Trotski en Luxemburg niet de noodzakelijke revolutionaire partij – sterk geworteld in de klasse en ontwikkeld op basis van hun ervaringen – hebben uitgebouwd waarmee hun inzichten tot een overwinning kunnen leiden.

    Lenin streefde naar de meest diepgaande democratie mogelijk

    Volledig in de lijn van Marx en Engels gaat Lenin van in het begin van zijn activiteit in tegen een enge, nationaal beperkte en kortzichtige visie op arbeidersklassepolitiek. Tegen de economisten – die de klassenstrijd zien als enkel de economische strijd van de arbeidersklasse tegen de bazen en vanuit dat standpunt een zeer los partijverband vooropstellen – pleit hij ervoor dat socialisten de klasse politiek opvoeden tot een klasse die leiding kan geven aan alle onderdrukte lagen in een strijd voor maatschappijverandering.

    In tegenstelling tot het zich beperken of zelfs maar concentreren op de directe economische strijd, waarvoor de klasse haar eigen organen in de vorm van vakbonden creëert, stelt hij dat socialisten “tribunen van het volk” moeten zijn en op alle terreinen moeten vechten voor een consequente democratie, iets wat we niet moeten verwachten van de liberale burgerij in een tijdperk van opkomst van haar tegenpool en uitdager in de vorm van de arbeidersklasse.

    Ook zijn visie op de revolutionaire partij is daarvan doordrongen, een partij die via democratische discussie tot eengemaakte actie komt. Om ideeën en activiteiten op een eerlijke manier te bekijken, moeten ze uiteraard in hun concrete tijdperk en realiteit moeten worden gezien. Democratie in een partij wordt enorm bemoeilijkt in een situatie waarin die partij ondergronds moet werken en constant bloot staat aan onderdrukking door het staatsapparaat, een situatie waarin de meest ontwikkelde leiding zich in het buitenland bevindt, wat ook voor Lenin tijdens een groot deel van zijn politieke leven het geval was.

    Ook hem reduceren tot het oorlogscommunisme, een regime dat werd opgelegd aan de jonge arbeidersstaat door jarenlange militaire aanvallen vanwege de Russische heersende klasse met behulp van buitenlandse troepen, getuigt van intellectuele oneerlijkheid. Uiteraard zijn er fouten gemaakt, maar de aanpak was gebaseerd op een realistische inschatting van wat noodzakelijk was om de revolutie te verdedigen. Er is geen enkele tekst van Lenin terug te vinden die bijvoorbeeld de éénpartijstaat verdedigt of een monolithische partij – dit zijn kenmerken die behoren tot het stalinisme, die tijdelijke en door de concrete omstandigheden opgelegde maatregelen vereeuwigt en uitlegt als “leninisme”.

    Het steeds opnieuw aanpassen van partijstructuren, van de balans tussen democratie en centralisme, aan de realiteit op het terrein vormt een rode draad in de werken van Lenin (een goed overzicht hierop wordt geboden door het boek Leninism under Lenin van Marcel Liebman). En steeds opnieuw, wanneer de massa’s zich roeren, baseert hij zich daarop, niet met een top down benadering. Meerdere malen spreekt hij rechtstreeks de arbeiders aan de basis van de partij aan om een correcte politiek af te dwingen van een behoudende leiding die zich niet heeft aangepast aan de veranderde realiteit. Hij toont zich een sterke tactische leider, wiens tactieken volledig gebaseerd zijn op de inschatting van de situatie, de perspectieven voor de strijd en de doelen op korte en lange termijn. 

    Lenins laatste gevecht

    Op het einde van zijn leven, wanneer hij door ziekte aan bed is gekluisterd, zijn het opnieuw de democratische vraagstukken en dan vooral het nationale vraagstuk, gecombineerd met de strijd tegen de groeiende bureaucratie die de democratie in de partij en het land versmacht, die hem tot zijn laatste geschriften aanzetten, zijn verschillende nota’s die gebundeld zijn in de brief aan het congres. Het is een verzet, een strijd die hij wil aangaan, en waarvoor hij o.a. bij Trotsky bondgenoten zoekt, tegen de ondemocratische neigingen in de kliek rond Stalin tegenover de eerder door het tsarisme onderdrukte volkeren. Het boek “Lenin’s Final Fight” bundelt die geschriften van 1923-24.

    Op 31 december 1922 schrijft hij in “verderzetting van de nota’s over de kwestie van de nationaliteiten of “autonomisering”:

    “Noodzakelijkerwijs moet een onderscheid gemaakte worden tussen het nationalisme van een onderdrukkende natie en dat van een onderdrukte natie, tussen het nationalisme van een grote natie en dat van een kleine natie. Tegenover het tweede soort van nationalisme zijn wij, nationalen van een grote natie, in de historische praktijk bijna altijd schuldig geweest aan een eindeloos aantal van gewelddaden; bovendien plegen we een eindeloos aantal keren geweld en belediging zonder het te merken. (…) Daarom moet het internationalisme vanwege de onderdrukkende of “grote” naties, zoals ze worden genoemd (hoewel ze enkel groot zijn in hun geweld, alleen groot als bullebakken) niet alleen bestaan in het in acht nemen van de formele gelijkheid van naties, maar zelfs in een ongelijkheid, via dewelke de onderdrukkende natie, de grote natie, de ongelijkheid die in het echte leven bestaat zou compenseren.(…)

    “Voor het proletariaat is het niet alleen belangrijk, maar absoluut essentieel dat ze er verzekerd van kunnen zijn dat de niet-Russen het grootst mogelijke vertrouwen hebben in de proletarische klassenstrijd. Wat is hiervoor nodig? Niet gewoon formele gelijkheid. Op de ene of andere manier, door de houding die ingenomen wordt of door toegevingen, is het nodig de niet-Russen te compenseren voor het gebrek aan vertrouwen, voor het wantrouwen en de beledigingen waaraan de regering van de “dominante” natie hen in het verleden onderworpen hebben.”

    Met deze tekst gaat hij in de aanval tegen Stalin en zijn kliek, die in de kwestie van Georgië de gelijkheid en recht op zelfbeschikking van de verschillende Sovjetrepublieken ontkent. Hij noemt hem een “vulgaire Russische bullebak” en legt uit: “niets houdt de ontwikkeling en versterking van de proletarische klassensolidariteit zo sterk tegen als nationale onrechtvaardigheid”.

    Lenin’s grote bijdrage aan het begrip van onderdrukking als specifieke factor die dialectisch verbonden is met de klassensamenleving en de klassenstrijd, concentreert zich rond de nationale kwestie. Zonder het principiële democratische principe dat de onderdrukte naties over hun eigen lot en leven moeten kunnen beschikken, geformuleerd in het recht op zelfbeschikking der naties, had de Russische Revolutie niet succesvol kunnen zijn. Die politiek van steun aan de strijd van onderdrukte volkeren heeft hij ook voortgezet in de houding van de jonge sovjetstaat tegenover de door het imperialisme onderdrukte volkeren van het Oosten.

    Hij heeft veel minder geschreven over vrouwenonderdrukking – en bij mijn weten niets over gender-niet-conforme personen – maar de eerste wetgeving van de sovjetstaat verzekert als de eerste staat in de wereld sinds het ontstaan van klassensamenlevingen volledige wettelijke gelijkheid voor vrouwen en homoseksualiteit wordt uit het strafrecht gehaald. Het houdt daarmee ook niet op, Lenin stelt meerder malen dat dit het gemakkelijkste aspect is, maar ook dat geen enkele burgerlijke staat deze gemakkelijkste step heeft gezet. Met de beperkte middelen van een economisch en cultureel achtergebleven samenleving wordt alles gedaan dat binnen de mogelijkheden ligt om diensten op te zetten die het ook voor vrouwen met kinderen mogelijk maken buitenshuis een rol te spelen in het runnen van de samenleving, middelen worden vrijgemaakt voor onderzoek naar transseksualiteit en men kon formeel van geslacht veranderen.

    Zijn laatste gevecht toont opnieuw de diepte en breedte van zijn socialistisch ideeëngoed, waarin niet een burgerlijke, formele democratie wordt nagestreefd, maar een echte, levende democratie die op alle terreinen van onderaf wordt opgebouwd en die zich richt tegen iedere vorm van onderdrukking en uitbuiting. Het was een brandende noodzaak en een diepgaand verschil met de reformistische leiders van zijn tijd en dat is het tot op vandaag.

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop