Category: Dossier

  • 100 jaar geleden… De moord op Giacomo Matteotti

    Honderd jaar geleden, op 10 juni 1924, werd het Italiaanse socialistische parlementslid Giacomo Matteotti op straat in Rome ontvoerd en vermoord door een met wapenstokken en dolken gewapend fascistisch commando. Zijn lichaam werd pas twee maanden later gevonden in een bos. In die tijd had het nieuws over deze misdaad een aanzienlijke internationale impact.

    door Guy Van Sinoy

    Giacomo Matteotti werd in 1885 geboren in de regio Veneto in een rijke familie. In 1907 maakte hij zijn rechtenstudies af. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd hij een leidinggevende figuur in de Italiaanse Socialistische Partij. Omdat hij tegen de deelname van Italië aan de oorlog was, werd hij gevangengezet op Sicilië. In 1919 werd hij verkozen als parlementslid.

    De Italiaanse Socialistische Partij

    De Italiaanse arbeidersbeweging ontstond in de tweede helft van de 19e eeuw, als onderdeel van de industriële revolutie en de eenwording van het land. De socialistische partij (PSI) werd opgericht op 14 augustus 1892, kende een moeizaam bestaan met afsplitsingen langs links (Labriola in 1897) en langs rechts (Bissolati in 1911). Het was in deze tijd dat Benito Mussolini bekendheid begon te krijgen binnen de socialistische partij en directeur werd van het partijblad L’Avanti! De interne verdeeldheid vormde geen belemmering voor de vooruitgang van de partij, die in 1913 maar liefst 52 zetels in het parlement behaalde.

    Toen in 1914 de oorlog uitbrak, voerde de PSI campagne tegen de oorlog. Maar een randgroep binnen de partij, geleid door Mussolini, was voorstander van de oorlog, en werd in 1914 dan ook uit de partij gezet.

    De mars van het fascisme op de macht

    In de nasleep van de oorlog ging er een golf van sociale onrust door Italië toen de kosten van het levensonderhoud verdrievoudigden. Er waren massale stakingen, land- en fabrieksbezettingen. Op verzoek van zijn nieuwe krant, Il Popolo d’Italia, verzamelde Mussolini een paar honderd mensen in Milaan om de basis te leggen voor een nieuwe nationale organisatie: de zogenaamde ‘Strijdbundels’ (Fasci Italiani di Combattimento). Hij haalde hard uit naar het bolsjewisme en het officiële socialisme. Nadat de stakingen, die de werkgevers hadden geschokt, waren afgenomen, organiseerde Mussolini zijn troepen in knokploegen die, met de steun van de werkgevers, werden gebruikt als gewapende contrarevolutionaire milities. Dit verschijnsel ontwikkelde zich snel in de steden en op het platteland.

    Bij de verkiezingen van 1921 sloten deze fascisten zich aan bij rechts. Ze wonnen 35 afgevaardigden, waaronder ook Mussolini. In oktober organiseerde Mussolini een mars naar Rome met 30.000 deelnemers. Op 29 oktober besloot de koning Mussolini te belasten met de vorming van de regering (ook al had hij maar 35 zetels in het parlement!). Tegen het einde van 1922 was de Nationale Fascistische Partij een massapartij geworden: 500.000 leden, waaronder 200.000 militieleden. Mussolini liet een nieuwe kieswet aannemen: de lijst die minstens 25% van de stemmen haalde zou voortaan 2/3 van de zetels krijgen, de rest werd verdeeld via evenredige vertegenwoordiging.

    1924

    Voor de verkiezingen van 6 april 1924 stelde Mussolini een nationale lijst samen, waarop ook een aantal leidende figuren van niet-fascistisch rechts stonden. Na een verkiezingscampagne, die gekenmerkt werd door geweld tegen oppositiekandidaten, won de nationale lijst 66% van de uitgebrachte stemmen en 356 afgevaardigden. De fascisten alleen al hadden 275 parlementsleden. De verslagen oppositie moest het resterende derde deel van de zetels delen: 36 voor de socialisten, 19 voor de communisten, 39 voor de volkspartij, 15 voor de liberalen en 10 voor de sociaaldemocraten.

    Op 30 mei klaagde de socialistische afgevaardigde Matteotti de schendingen van de verkiezingsvrijheid aan in het parlement, met bewijzen in de hand. Hij riep op tot de ongeldigverklaring van de verkiezing van alle fascistische afgevaardigden. Enkele dagen later werd hij ontvoerd en vermoord. Dit veroorzaakte wijdverspreide verontwaardiging binnen en buiten Italië. 

    In België was Matteotti goed gekend in socialistische kringen, met name omdat hij sprak op het congres van de Belgische Werkliedenpartij op 20 april 1924. De verontwaardiging naar aanleiding van zijn dood was dan ook erg groot. Er werd een gedenkplaat opgericht in het Volkshuis in Brussel. Bij de afbraak van het Volkshuis van Horta in 1964 werd de plaat overgebracht naar Colfontaine in de Borinage. Verschillende steden en gemeenten, vooral in Wallonië, maar ook bijvoorbeeld Niel, brachten hulde aan Matteotti door een straat of een plein naar hem te vernoemen.  

    Mussolini ontkende aanvankelijk dat zijn milities iets met de ontvoering te maken hadden. Pas toen het lijk van Matteotti werd gevonden, erkenden de fascisten hun verantwoordelijkheid. De verontwaardiging was beperkt, waarop het totalitaire karakter van de Italiaanse staat werd opgevoerd. Als extreemrechts met geweld wegkomt, gebruikt het dat om nog verder te gaan. Het zet verdere stappen richting een totalitair regime. Een belangrijk onderdeel daarvan is het volledig uitschakelen van de georganiseerde arbeidersbeweging.  

    Lectuur over extreemrechts, fascisme en de strijd ertegen

    ‘Tegen racisme en fascisme: strijd en solidariteit’

    Dit boek biedt analyses en argumenten in de strijd tegen het Vlaams Belang in dit verkiezingsjaar. Achtergrondinformatie, inzichten in het programma van extreemrechts en feiten waarover het VB liever zwijgt. Het is een toegankelijk boek met heel wat afbeeldingen van antifascistisch protest van de afgelopen jaren. Het boek telt 93 pagina’s en kost 8 euro. 

    Clara Zetkin: ‘Tegen onderdrukking, oorlog en fascisme’

    Zetkin was een opmerkelijk figuur. Van een pleidooi voor vrouwenrechten op de oprichtingsconferentie van de Tweede Internationale in 1889 tot de openingstoespraak in het door nazi’s gedomineerde Duitse parlement in 1933 als oudste verkozene, met daar tussenin verzet tegen de wereldoorlog en steun aan de Russische Revolutie. In 1923 bracht ze een eerste uitgebreide analyse over het fascisme op een bijeenkomst van de Communistische Internationale. Die analyse blijft tot vandaag erg nuttig. Het boek telt 233 pagina’s en kost 18 euro.

    https://shop.socialisme.be/product/clara-zetkin-tegen-onderdrukking-oorlog-en-fascisme

    Leon Trotski: ‘Fascisme, wat het is en hoe het te bestrijden’

    Eind jaren 1920 en doorheen de jaren 1930 bracht Leon Trotski scherpe analyses van de periode van economische depressie, de bijhorende politieke onstabiliteit, de opkomst van populisten en fascisten, en de strijd van de arbeidersbeweging daartegen. Dit boek telt 356 pagina’s en kost 18 euro. De artikels van Trotski over de situatie in Frankrijk met een grote extreemrechtse betoging in 1934, gevolgd door antifascistisch verzet en uiteindelijk een golf van stakingen en bedrijfsbezettingen in 1936 zijn ook afzonderlijk verschenen onder de titel ‘Waar gaat Frankrijk heen?’ (233 pagina’s, 15 euro).

    https://shop.socialisme.be/product/leon-trotski-fascisme-wat-het-is-en-hoe-het-te-bestrijden
    https://shop.socialisme.be/product/leon-trotski-waar-gaat-frankrijk-heen-1934-38-van-fascistische-provocatie-tot-revolutionair-potentieel
  • 15 jaar geleden: burgeroorlog in Sri Lanka eindigt met bloedbad onder Tamils

    Vijftien jaar geleden, eind mei 2009, kwam er op bijzonder bloedige wijze een einde aan de burgeroorlog in Sri Lanka. Het Singalese leger uit het zuiden richtte een bloedbad aan onder de Tamilsprekende minderheid in het noorden en het oosten van Sri Lanka. Er werd niet op een oorlogsmisdaad meer of minder gekeken door de troepen van toenmalig president Rajapaksa en legerleider Fonseka. De schattingen lopen uiteen, maar er zouden minstens 40.000 doden gevallen zijn in de slotweken van de oorlog.

    Door Geert Cool

    Wat eraan voorafging

    Het bloedbad van 2009 maakte een einde aan een burgeroorlog die begin jaren 1980 begon. De basis voor die burgeroorlog was de onderdrukking van de Tamil bevolking en de wijze waarop het regime gebruik maakte van nationale tegenstellingen om de aandacht af te leiden van sociale tegenstellingen. Het was pas na een nederlaag van de arbeidersbeweging, het bloedig neerdrukken van de algemene staking van 1980, dat een escalatie van het etnisch geweld en van een burgeroorlog mogelijk werd. Dat gebeurde tijdens ‘Black July’ in 1983, een georganiseerde aanval op Tamils in onder meer Colombo. Naar schatting 150.000 Tamils ontvluchtten het land.

    Doorheen de burgeroorlog waren er periodes van relatieve vrede en zelfs van vredesonderhandelingen en wapenstilstanden. Op het begin van deze eeuw nog kwam het tot een wapenstilstand waarbij er ook contact mogelijk werd tussen de bevolking in het zuiden en de Tamils in het noorden en het oosten van Sri Lanka. Dat gebeurde nadat zowat 65.000 doden waren gevallen en miljarden werden uitgegeven aan de oorlog. Op het begin van deze eeuw was het duidelijk dat de LTTE (Tamil Tijgers) er niet in zouden slagen om puur op militaire basis tot een eigen staat te komen, een onafhankelijk Eelam. De LTTE controleerde het grootste deel van het Tamilgebied en genoot een brede steun, maar op militair vlak slaagde geen enkele kant er in om fundamentele overwinningen te boeken. Daarnaast had de LTTE illusies in een kapitalistische ontwikkeling van het Tamilgebied naar het model van Singapore of Maleisië. Nationale rechten volstaan op zich echter niet om een einde te maken aan onderdrukking en ellende.

    Marxisten stellen dat de zwakke kapitalistische klasse van Sri Lanka niet in staat is om een oplossing te bieden voor de nationale kwestie. De kapitalisten slagen er zelfs niet in om tot een tijdelijke oplossing te komen. De Singalese kapitalisten zijn immers afhankelijk van de Singalese kiezers die jarenlang werden opgehitst met nationalistische retoriek. De arbeidersklasse kan op dat vlak een verschil maken als het een linkse regering vormt die een socialistisch beleid voert. Dat is iets anders dan de medewerking die in het verleden werd geboden aan burgerlijke regeringen. De politiek van klassencollaboratie heeft de traditionele linkerzijde zware klappen toegebracht. De steun van de traditionele linkse partijen aan het akkoord tussen India en Sri Lanka tussen 1987 en 1989 zorgde ervoor dat links op een zelfde lijn werd gezet als de rechtse UNP-regering. Later gaven delen van links steun aan de bloedige Rajapaksa-regering. Op het ogenblik van het bloedbad van 2009 genoot de regering de steun van zowel de CP als de LSSP.

    De vredesonderhandelingen van 1994-95 waren mislukt, maar in 2002 leek het beter te lukken. De internationale druk op het Sri Lankese regime om tot een akkoord te komen, was groot. Er werd een hard neoliberaal beleid opgelegd door de Wereldbank en het imperialisme wilde tegelijk een vorm van akkoord of vrede zodat de nationale kwestie geen hindernis zou vormen voor de internationale winsthonger. Zonder conflict en burgeroorlog waren er meer mogelijkheden op het vlak van privatiseringen en besparingen ten voordele van de grote bedrijven.

    In 2004 kwam er een belangrijk keerpunt met de tsunami die voor dood en vernieling zorgde in Sri Lanka. Dat werd door het establishment gebruikt om de LTTE verder te verzwakken. De enorme middelen voor de hulpoperaties werden door de regering en het establishment gebruikt om zichzelf te verrijken en een grotere economische machtsbasis uit te bouwen. Ook werd verdeeldheid binnen de LTTE uitgespeeld. In het oosten van Sri Lanka stapte een groot deel van de LTTE onder leiding van de commandant Karuna over naar de regeringstroepen. Een ander nieuw gegeven was de groeiende rol van China dat in Sri Lanka voet aan grond begon te krijgen en ook daar een uitvalsbasis wilde opbouwen.

    Killing fields

    Het was tegen deze achtergrond dat vanaf 2006 een vernieuwd en grootschalig offensief werd ingezet tegen de Tamilbevolking. Dat gebeurde door de zogenaamd progressieve regering van de ‘People’s Alliance’ (rond de SLFP en met wat overbleef van de LSSP en de CP) van eerst Chandrika en nadien Mahinda Rajapakse. Rajapaksa probeerde zijn positie te versterken door een alliantie te sluiten met chauvinistische krachten zoals de JVP.

    Het opdrijven van het geweld werd oogluikend toegestaan door de imperialistische mogendheden die vreesden dat een verzet tegen het geweld de positie van China in Sri Lanka zou versterken. Dat was ook de reden waarom het Indische regime, ondanks forse tegenkantingen door de Tamilbevolking in het zuiden, steun verleende aan het offensief van Rajapaksa tegen de Tamilbevolking. Deze Indische steun aan de anti-Tamilrepressie bevestigde meteen het failliet van diegenen die eind jaren 1980 illusies hadden in een Indische tussenkomst in het conflict.

    Het opdrijven van de oorlog tegen de Tamilbevolking ging gepaard met een groeiende repressie tegen al wie zich in het zuiden van het land tegen de oorlog verzette en de ontwikkeling van een politiedictatuur onder Rajapaksa. De bevolking in het noorden werd uitgehongerd, viel ten prooi aan enorme prijsstijgingen voor voedsel en vervolgens aan bloedig geweld. Er vielen tienduizenden doden en honderdduizenden werden opgepakt om in kampen te worden opgesloten. De regering was vastberaden om een einde te maken aan de burgeroorlog door de Tamilbevolking af te slachten. Het volledige noorden werd heroverd en belangrijke leiders van de LTTE werden vermoord.

    Begin 2009 vielen er meer dan 40.000 doden toen het Sri Lankese leger de door haarzelf aangeduide ‘no fire zone’ in Mullivaikkal kapot bombardeerde. Het Sri Lankese leger bombardeerde ziekenhuizen, scholen, opvangplaatsen en ook de ‘no fire zones’ waar vluchtelingen medische hulp en veiligheid zochten. Er waren 400.000 vluchtelingen die vervolgens massaal in ‘detentiekampen’ zonder veel faciliteiten werden geplaatst. In 2011 moest de VN dit alles erkennen en toegeven: “Tijdens de laatste fase van de oorlog hebben de politieke organen en instanties van de Verenigde Naties geen acties ondernomen die burgerdoden hadden kunnen voorkomen.” Ook met die vaststelling werd niets gedaan.

    Beelden van de horror

    De Channel 4 documentaire ‘Killing Fields’ (2011) deed terecht veel stof opwaaien. Er zitten vreselijke beelden in. We willen wie daar uitdrukkelijk voor waarschuwen. De volledige documentaire staat online: https://www.youtube.com/watch?v=Rz_eCLcp1Mc&rco=1

    De internationale gemeenschap zweeg, ondanks protestacties vanuit de Tamil diaspora in de hele wereld. Het VS-imperialisme liet begaan omdat het vreesde dat de Chinese invloed anders te groot zou worden. Het Chinese regime maakte van de situatie gebruik om van Sri Lanka een belangrijk onderdeel van zijn regionale politiek te maken. In de VN stemden zelfs zogenaamd progressieve regimes tegen een veroordeling van het geweld. Ze zagen in Rajapaksa ten onrechte een ‘progressieve’ factor die een antwoord zou bieden op het VS-imperialisme. Tot vandaag zijn er in de marge van de linkerzijde stemmen die op dit standpunt blijven staan en verzet tegen het bloedbad onder de Tamils afdoen als CIA-propaganda en de massale volksopstand van 2022 als een door de VS georkestreerde staatsgreep. Een correcte inschatting van de nieuwe koude oorlog tussen het Amerikaanse en het Chinese imperialisme en een oriëntatie op de werkende klasse en de onderdrukten, is noodzakelijk om zowel het verleden als het heden te analyseren en om tot handvaten te komen voor socialistische maatschappijverandering.

    In de protestbeweging van de Tamil diaspora kwamen we ook in België in contact met activisten. LSP is steeds internationalistisch en staat altijd aan de kant van onderdrukten en werkenden in de strijd tegen alle vormen van uitbuiting en onderdrukking. We steunden protestacties, verspreidden het nieuws hiervan in de arbeidersbeweging en verdedigden eisen als het sluiten van alle gevangenenkampen, massale investeringen in huisvesting en openbare diensten, heropbouw onder democratische controle en beheer van de bevolking, verdediging van democratische rechten, het recht op zelfbeschikking van de Tamil-sprekende bevolking en de noodzaak van gezamenlijke strijd van de volledige werkende klasse en alle onderdrukten tegen kapitalisme en uitbuiting.

    Betoging van de Tamil diaspora in Antwerpen in 2014

    Vijftien jaar later

    Vijftien jaar later is Mahinda Rajapaksa niet langer aan de macht, zijn enkele van zijn broers het land ontvlucht, keerde generaal Fonseka zich al snel tegen zijn vroegere politieke medestanders. Dit alles gebeurde niet omwille van de vervolging van hun oorlogsmisdaden, maar onder druk van de bevolking in Sri Lanka die protesteerde tegen de sociale crisis. De belofte van stabiliteit en welvaart voor de Singalese bevolking na het ‘winnen’ van de burgeroorlog werd niet waargemaakt. Er gingen integendeel nog steeds meer middelen naar het leger dan naar onderwijs en zorg. Vandaag ligt het budget voor het leger boven dat van 2009, in volle oorlog. Economische ontwikkeling gebeurde op basis van schulden en grotere afhankelijkheid van onder meer China, waarmee de Rajapaksa’s goede banden onderhielden. De schulden gingen gepaard met enorme corruptie. Dan waren er nog problemen zoals paasaanslagen van 2019, onder meer op christelijke kerken, en daarna de Covid-19 pandemie. Die zetten het toerisme onder druk. De wereldwijde economische problemen zorgden voor stijgende rentevoeten, waardoor de schuldenlast van Sri Lanka onhoudbaar werd en het land in 2022 failliet ging. Het is tegen deze achtergrond dat een volksopstand ontwikkelde.

    De opstand van 2022 bevestigde ons perspectief dat we voor het stoppen van het Rajapaksa-regime naar de massa’s moesten kijken. Na de oorlogsmisdaden van 2009 bleven alle internationale instanties zwijgen of beperkten ze zich tot holle woorden van sympathie met de slachtoffers. Ondertussen lieten ze het regime verder doen, ook met de politiek om meer Singalese inwoners in het noorden en oosten van het land te vestigen in een beleid dat doet denken aan de bouw van nederzettingen in de Palestijnse gebieden. Over de verdwenen en vermiste Tamils kwam er amper informatie, anderen zitten nog steeds vast als politiek gevangene. Honderdduizenden Tamils hebben het land verlaten in de hoop elders wel een toekomst te vinden.

    De breuk met het regime dat voor dit beleid verantwoordelijk was, kwam er door een massale opstand van de werkenden en jongeren in 2022. Zij kwamen op straat uit woede tegen de enorme sociale crisis, terwijl het rijke establishment zich aan luxe tegoed deed. Beelden van massa’s betogers die het presidentieel paleis bestormden en vanuit het bijhorende presidentieel zwembad hun eisen duidelijk maakten, gingen de wereld rond. Deze beweging toonde het potentieel om van onderuit verandering af te dwingen. Het ontbreken van democratische structuren om de strijd te organiseren, eisen te bespreken en volgende stappen te zetten in de richting van machtsovername door de werkenden en jongeren woog helaas sterk door. Het liet ruimte aan het politieke establishment om zich te hergroeperen en de schijn van een democratisch stelsel overeind te houden. Toch mag niet vergeten worden dat de massabeweging van 2022 aantoonde dat de ongenaakbaar geachte familie-Rajapaksa aan de kant kon geschoven worden. Voor het eerst sinds 1980 was er een algemene staking. Dit biedt mogelijkheden om tradities van zelforganisatie van de werkende klasse en de jongeren opnieuw op te bouwen.

    De val van de Rajapaksa’s ging gepaard met een bocht op het internationale toneel. De versterkte banden met China werden niet doorgeknipt, maar de impact van India en het VS-imperialisme werd een pak groter. Wie hoopt dat de nauwere banden tussen de Sri Lankese en Indische regimes tot meer rechten voor de Tamil bevolking zou leiden, vergist zich. Net zoals de Indische ‘vredestroepen’ in de tweede helft van de jaren 1980 enkel gericht waren op het belang van de regionale positie van India, wil Modi vandaag vooral de Chinese invloed in de regio beperken. De voorwaarden die ondertussen aan kredieten worden verbonden, veroordelen de Sri Lankese massa’s tot decennia van ellende en afhankelijkheid. Het is niet verwonderlijk dat het vertrouwen in de traditionele partijen hierdoor op een dieptepunt staat. Mogelijk kan Anura Kumara Dissanayake van de Jathika Jana Balawegaya (JJB, National People’s Power) de presidentsverkiezingen eind dit jaar winnen. De JJB is een alliantie opgezet door de JVP, een links-populistische en nationalistische beweging die in woorden marxistisch is, maar niet aarzelde om Mahinda Rajapaksa te steunen in de presidentsverkiezingen van 2005 en Fonseka in 2010. Rond de schuldencrisis komt de JVP niet veel verder dan de eis om de schulden te heronderhandelen met alle internationale instanties.

    Een uitweg zal er enkel komen op basis van de zelforganisatie van de werkende klasse en de jongeren, over verschillende bevolkingsgroepen heen. Stappen in de richting van strijdbare vakbonden en politieke vertegenwoordiging zijn daarbij nodig. De protestbeweging van 2022 toonde het potentieel van de jonge werkende klasse, maar ook dat enthousiasme en strijd op zich niet volstaan om tot echte verandering te komen. Het concretiseren van de verandering die we willen doorheen de organisatie van strijd in vakbonden en politieke organisaties is een noodzakelijke volgende stap. International Socialist Alternative wil daaraan bijdragen, zowel onder de Tamil diaspora als in Sri Lanka waar we stappen zetten in de opbouw van een nieuwe afdeling.

  • De grote catastrofe van 15 mei 1948. Het trauma van de Nakba

    Onteigening, vernietiging, verdrijving, plundering, slachting: dat zijn termen die de verschrikking van de Nakba definiëren. Dat was de catastrofe die de gedwongen en bloedige verdrijving markeerde van 700.000 Palestijnen toen de staat Israël werd uitgeroepen op 14 mei 1948.

    door Hugo (Luik) uit maandblad De Linkse Socialist

    De term is afkomstig van de Syrische intellectueel Constantin Zureiq. Hij schreef op een moment dat de eerste Israëlisch-Arabische oorlog, die uitbrak op 15 mei 1948, nog niet voorbij was. “De nederlaag van de Arabieren in Palestina is geen voorbijgaand onheil of een eenvoudige crisis, maar een catastrofe [Nakba] in alle betekenissen van het woord, het ergste dat de Arabieren is overkomen in hun lange en dramatische geschiedenis”. Het hele Midden-Oosten werd gedestabiliseerd door de vestiging van een staat die werd gezien als een verlengstuk van het Westerse kolonialisme. De Arabische militaire regimes die na de nederlaag van 1948 ontstonden, maakten handig gebruik van deze wrok om de macht naar zich toe te trekken.

    Maar we moeten verder terug in de tijd om het traject van deze gebeurtenissen te volgen. Groot-Brittannië en Frankrijk verdeelden het Midden-Oosten onder elkaar in de geheime Sykes-Picot akkoorden van 1916. Hierdoor werd Palestina na de oorlog onder Brits mandaat geplaatst. Nochtans was de Arabische bevolking warm gemaakt om mee te strijden tegen het Ottomaanse rijk met de belofte van onafhankelijkheid na de oorlog. De akkoorden tussen imperialisten werden door Lenin omschreven als “een verdrag van koloniale struikrovers”. Ze werden door de Bolsjewieken onthuld na de Russische Revolutie. In 1917 sprak de Balfour-verklaring (genoemd naar de Britse minister van Buitenlandse Zaken) zich uit voor de oprichting van een Joods thuisland in Palestina.

    De spanningen tussen de twee grootste gemeenschappen in de regio liepen op en leidden tot de staking van 1936, die zich verzette tegen zowel de kolonisatie als de Joodse immigratie. Aan de vooravond van de staking schreef de Amerikaanse trotskist Felix Morrow: “Wat nodig is, als de Joodse massa’s een echte stap willen zetten in de richting van een vrij Palestina, als de Joodse massa’s niet afgeslacht willen worden door een totale Arabische aanval, is een einde aan de samenwerking met het Britse imperialisme en de Joodse burgerij, en een oriëntatie gericht op eenheid met de Arabische massa’s”. De staking zou uiteindelijk een paar maanden later uitmonden in een gewapende strijd (ook in de vorm van onderlinge gevechten). Maar het was door deze massale strijd dat in 1939 de eerste Britse concessies werden gedaan met een beperking van de Joodse immigratie en landverwerving.

    Na de Tweede Wereldoorlog en de wreedheden tegen de Joodse bevolking in Europa nam het debat over de oprichting van een staat Israël een andere wending. Er was een sterke tegenstelling tussen het aantal overlevenden dat wilde emigreren en de weinige deuren die voor hen openstonden. De Verenigde Staten bijvoorbeeld beperkten de Joodse migratie naar hun grondgebied drastisch. De enige oplossing die werd voorgesteld was Palestina.

    Groot-Brittannië was niet langer in staat om de catastrofale situatie te beheersen die het zelf in gang had gezet. Daarom kondigde het in mei 1948 de terugtrekking aan. In 1947 werd een verdelingsplan voorgesteld dat 55% van het grondgebied overliet aan de Joodse bevolking, die toen een derde van de totale bevolking uitmaakte en 14% van het grondgebied bezette, waarbij Jeruzalem en Bethlehem volgens hetzelfde plan onder internationaal bestuur werden geplaatst.

    In die tijd benadrukten de revolutionaire marxisten dat nationale bevrijding niet kon worden bereikt door onderdrukking en ten koste van andere nationale groepen, en dat de oprichting van een Israëlische staat in deze context zou neerkomen op een poging om de ene misdaad goed te maken met een andere.

    Het plan werd echter aangenomen door de Verenigde Naties met de steun van de stalinistische Sovjet-Unie in november 1947. Dat lokte onmiddellijk een burgeroorlog uit. De Britse troepen trokken zich terug aan het einde van het mandaat. Dat was op 14 mei 1948, de dag waarop de staat Israël werd uitgeroepen. Ze lieten de weg volledig vrij voor de zionistische troepen om de Palestijnen af te slachten en te verdrijven. De volgende dag voerden de Arabische landen die Palestina steunden oorlog.

    Deze tragische episode resulteerde in de dood van 15.000 Palestijnen. Maar liefst 700.000 Palestijnen werden uit hun huizen verdreven. Meer dan 500 dorpen werden verwoest.

    De Nakba was geen op zichzelf staande gebeurtenis, maar eerder een langdurig proces. Vóór 15 mei 1948 waren er al 300.000 Palestijnen verdreven en waren Jaffa en Haifa al in handen gevallen van zionistische milities. Na de Zesdaagse Oorlog in 1967 en de verovering van nieuwe gebieden (Gaza, Oost-Jeruzalem, Golanhoogte, Westelijke Jordaanoever, Sinaï) vluchtten nog eens 300.000 mensen in wat bekend staat als de Naksa, de “tegenslag”. Sinds de Hamas-aanval van 7 oktober 2023 heeft de dramatische genocidale campagne van het Israëlische regime meer dan 30.000 doden veroorzaakt en meer dan een miljoen mensen gedwongen om te verhuizen.

  • Dossier. Invasie van Rafah. Voer het wereldwijde protest op!

    Het ‘oorlogskabinet’ besloot unaniem om te beginnen met de eerste fase van de catastrofale invasie van Rafah door het rechtse Israëlische regime. Momenteel bevindt de meerderheid van de Palestijnse bevolking die overleeft in het inferno van de Gazastrook zich in Rafah.

    Dossier door Shahar Ben Horin en Yasha Marmer (Socialistische Strijdbeweging, onze zusterorganisatie in Palestina-Israël)

    In de nacht van maandag op dinsdag hebben Israëlische militairen een inval gedaan aan de Palestijnse kant van de grensovergang van Rafah. De dag ervoor beschoot en bombardeerde het bezettingsleger huizen in het oosten van Rafah, waarbij 22 Palestijnen omkwamen, onder wie 8 kinderen en baby’s. Het doden van de families paste in de boodschap die het leger de volgende ochtend overbracht aan de bewoners van de wijken in Oost Rafah als onderdeel van een proces om 100.000 inwoners te verdrijven: wie niet vlucht, neemt zijn leven in eigen handen.

    Heel veel Palestijnse families, waaronder velen die ontheemd waren en hun toevlucht zochten in Rafah, zijn nu opnieuw ontheemd en trekken naar de verwoeste stad Khan Younis en het Al Mawasi gebied dat grenst aan de kust. In beide gebieden is er geen basisinfrastructuur om de massa’s vluchtelingen op te vangen, zelfs geen stromend water. De vluchtende families vrezen dat ze in deze gebieden niet eens minimale ruimte voor een tent zullen vinden. Toch noemt het rechtse Israëlische regime al-Mawasi een “humanitaire zone.” Dat is regelrechte Orwelliaanse terminologie. Dit is een gebied van extreme humanitaire rampspoed, waar bovendien de sluiting van de grensovergang Rafah naast de sluiting van de grensovergang Karem Abu Salem/Kerem Shalom de verstikkende belegering en hongersnood in alle gebieden van de Gazastrook opnieuw verergert.

    De nachtelijke militaire invasie kwam na een reeks tegenstrijdige berichten als een achtbaan van steeds veranderende verwachtingen over de mogelijkheid van een staakt-het-vuren en de uitwisseling van gijzelaars en gevangenen. De huidige onderhandelingsronde tussen de Israëlische regering en Hamas stond maandag op instorten, maar toen kondigde de leiding van Hamas aan dat ze de voorwaarden van het “Egyptische aanbod” voor het akkoord aanvaardde. Het ‘Forum van Gegijzelden en Vermiste Families’, een comité opgericht door de families van de ontvoerden, zei in een reactie: “We verwelkomen de aankondiging van Hamas om het staakt-het-vuren te bevorderen, dat de terugkeer bevordert van de 132 ontvoerden die al zeven maanden door Hamas gevangen worden gehouden.” Het comité riep de rechtse Israëlische regering op om “met daden haar betrokkenheid bij haar burgers te bewijzen – het kabinet moet de toestemming van Hamas aanvaarden en omzetten in een akkoord voor de terugkeer van iedereen.” Diezelfde avond benadrukte het kabinet van premier Netanyahu echter, in weerwil van de druk voor een staakt-het-vuren op zowel internationaal en regionaal niveau als vanuit de Israëlische samenleving, dat het oorlogskabinet unaniem had besloten dat “het voorstel van Hamas zeer ver afstaat van de noodzakelijke eisen van Israël.” Naast de beslissing om de Rafah-invasie te beginnen, besloot het kabinet ook om een Israëlische delegatie naar Caïro te sturen, zij het op een tussenliggend niveau en blijkbaar zonder een echt mandaat om vooruitgang te boeken in de onderhandelingen. Van zijn kant maakte de leiding van Hamas duidelijk dat ze de overname van de grensovergang bij Rafah door de bezettingstroepen beschouwde als een stap die bedoeld was om de onderhandelingen te torpederen.

    Onder de leden van het kleine oorlogskabinet – waartoe ook Galant en Gantz behoren, naast de ‘waarnemers’ Eisenkot, Der`i en Dermer – was Netanyahu het meest provocerende element en het meest gekant tegen het ondertekenen van een akkoord in dit stadium. Andere elementen in het Israëlische regime werden aangezet tot tactische flexibiliteit, inclusief de mogelijkheid om een invasie te vermijden. Netanyahu wedijvert, grotendeels om zijn politiek overleven veilig te stellen, met de leiders van de extreemrechtse partijen die waarschuwen dat ze zijn coalitie zullen laten vallen en die oproepen tot een “onmiddellijk bevel om Rafah te bezetten” (Ben-Gvir), evenals: “Rafah, Deir al-Balah, Nuseirat – totale vernietiging. Wis de herinnering aan `Amalek onder de hemel uit” (Smotrich).

    De belangrijkste reden voor het torpederen van de onderhandelingen tot nu toe is dat het oorlogskabinet – in naam van een de regering die de Gazastrook bezet en vernietigt – gekant blijft tegen een akkoord voor een staakt-het-vuren die een einde maakt aan het bloedige militaire offensief en een volledige terugtrekking van de bezettingstroepen op korte termijn zou inhouden.

    Hoe vaster het kabinet in zijn positie zit, hoe heviger de confrontatie wordt tussen het kabinet en sommige families van de ontvoerden. Op dinsdag zei Einav Tsengawkar, moeder van de ontvoerde Matan Tsengawker, in een verklaring aan de media vanuit het protestcentrum van de families in Tel Aviv voor de militaire basis van het Israëlische Ministerie van Veiligheid, het volgende: “We hoorden van bronnen die betrokken waren bij de onderhandelingen dat wat een akkoord echt in de weg staat, wat ons scheidt van onze geliefden, een Israëlische toezegging was en blijft om de oorlog te beëindigen. We zeggen hier duidelijk tegen Netanyahu en de Israëlische regering – als de enige manier om de gijzelaars terug te krijgen een Israëlische toezegging is om de oorlog te beëindigen – beëindig de oorlog, breng ze terug en red levens.”

    Op militair niveau wordt het volledige invasieplan voor Rafah gezien als een strategische zet om het “laatste bolwerk” van de gewapende vleugel van Hamas, de Izz ad-Din al-Qassam Brigades, met wellicht vier bataljons van ongeveer 3000 strijders, te verslaan, de reorganisatie van de militaire vleugel te vertragen en de Israëlische controle over de grensovergang bij Rafah en de ‘Philadelphi-route’ langs de grens met Egypte te vergroten. Op politiek niveau is de zet bedoeld om te laten zien wie de touwtjes in handen heeft. Symbolisch gezien dient het om een vals beeld op te bouwen van een ‘overwinning’ van de bezettingsmacht en van Netanyahu en zijn regering in het bijzonder.

    Desondanks staat de rechtse Israëlische regering onder zware druk om het volledige plan voor de invasie van Rafah niet uit te voeren. Stafchef Halevi heeft al verschillende keren plannen goedgekeurd om de bevolking te verplaatsen en met de bezettingstroepen binnen te vallen, maar het Israëlische oorlogskabinet heeft tot nu toe afgezien van een beslissing over de volledige uitvoering van het invasieplan. Dit gebeurt onder invloed van de druk van het Israëlische publiek over de kwestie van de ontvoerden en de internationale druk van regeringen van bondgenoten die geen verdere destabilisatie willen.

    Nadat de dramatische uitwisseling van klappen tussen het Israëlische regime en zijn Iraanse tegenhanger het gevaar van een regionale escalatie illustreerde, en na berichten over een gerichte Israëlische aanval op Iraans grondgebied op 19 april, die door beide partijen formeel ontkend werden om “de gebeurtenissen af te sluiten”, keerde de aandacht onmiddellijk terug naar de wreedheden in Gaza. De volgende dag werden gruwelijke berichten gepubliceerd over de ontdekking van massagraven op het terrein van het Nasser ziekenhuis in Khan Younis, waarin meer dan 300 lichamen werden gevonden, waaronder die van vrouwen en kinderen. Sommige lichamen werden vastgebonden gevonden, met tekenen van marteling en zonder kleding, en sommige slachtoffers zijn mogelijk ter plekke geëxecuteerd. Na het historische bloedbad in Khan Younis door de Israëlische bezettingstroepen tijdens de oorlog van 1956, werd er een massagraf ontdekt in de stad waar de lichamen werden begraven van ongeveer 40 geboeide Palestijnen die van achteren in het hoofd werden geschoten – een gebeurtenis die nu verbleekt in vergelijking met de omvang van de catastrofe in Khan Younis en de Gazastrook in het algemeen.

    Het nieuws uit het ziekenhuis vertraagde de hernieuwde escalatie van Israëlische bombardementen in Rafah geen moment. Volgens voorzichtige officiële cijfers zijn er tot nu toe meer dan 35.000 mensen omgekomen tijdens het genocidale offensief van het Israëlische kapitalisme op de Gazastrook, waaronder 14.500 baby’s, kinderen en jongeren en 9.500 vrouwen. Ongeveer 75% van de 77.000 gewonden zijn vrouwen. Meer dan 8.000 mensen worden vermist of zitten vast onder het puin. De meest basale infrastructuur is vernietigd en het bewuste gebruik van uithongering als wapen heeft een ernstige hongersnood veroorzaakt in het noorden van Gaza. Na een beperkte en cynische uitbreiding van de bevoorrading, dreigt de sluiting van de grensovergangen in het zuiden van Gaza soortgelijke crises in andere gebieden te veroorzaken.

    Van protest tot stakingen

    Op mondiaal niveau gaf de golf van betogingen, campusbezettingen en protestkampementen door studenten een nieuwe impuls aan de internationale beweging om het bloedbad te stoppen. In de Israëlische samenleving legde het feit dat veel gijzelaars van 7 oktober ook omkwamen in de campagne van massamoorden, uithongering en vernietiging door het regime, de leugen bloot dat ‘militaire druk’ in het belang van de ontvoerden zelf zou zijn. Het deel van de families van de ontvoerden dat kritischer tegenover de Israëlische regering stond, begint zich onafhankelijk van het officiële ‘Forum van Gegijzelden en Vermiste Families’ te organiseren en de strijd te verhevigen. Ze gingen zelfs zover dat ze de Histadrut opriepen om een algemene staking in de Israëlische economie te leiden om het rechtse regime te dwingen in te stemmen met een akkoord voor de uitwisseling van ontvoerden en gevangenen.

    Tegelijkertijd riepen vertegenwoordigers van de Palestijnse vakbonden in Gaza, die tot nu toe het helse landschap hebben overleefd, op tot protest- en stakingsinitiatieven van vakbonden in de regio en over de hele wereld, in het bijzonder rond 1 mei, de Internationale Dag van de Arbeider, en 15 mei, de Nakba-dag. Deze laatste dag herdenkt de massale etnische zuivering door de Israëlische strijdkrachten tijdens de oorlog van 1948, waaronder de vernietiging van honderden gemeenschappen, de ontheemding van het grootste deel van de Palestijnse bevolking binnen de Groene Lijn, evenals de voortzetting van onteigeningsprocessen, waardoor de herinnering uit de publieke sfeer wordt gewist en de wederopbouw van gemeenschappen wordt ontkend. Het Hoge Opvolgingscomité van het Arabische Publiek in Israël markeerde 15 mei ook als een mogelijke dag van protest. Ondertussen werd op 21 april een proteststaking georganiseerd op de Westelijke Jordaanoever, waarbij de lerarenvakbond betrokken was, na een inval van de bezettingstroepen in het vluchtelingenkamp Nur Shams in Tulkarm.

    Van Washington tot Riyad vreest de heersende klasse verstrikt te raken in een regionale militaire escalatie en het voortdurend aanwakkeren van massale woede en radicalisering door nog meer gruwelijke beelden uit Gaza. De regering Biden is misschien bereid om een ‘beperkte’ invasie van Rafah te accepteren, maar heeft duidelijk gemaakt dat ze tegen een grootschalige invasie is en zelfs een specifieke wapenlevering aan Israël tegenhoudt als een beperkt drukkingsmiddel. Tegelijkertijd oefent het druk uit op het Qatarese regime – dat op verzoek van Washington sinds 2012 onderdak biedt aan de verbannen leiders van Hamas – om vertegenwoordigers van Hamas uit te wijzen als ze niet akkoord gaan met een “gefaseerd” akkoord die het offensief niet officieel beëindigt.

    Het Egyptische regime van Sisi heeft gedreigd het vredesverdrag met Israël te bevriezen in een scenario van een volledige invasie in Rafah. De bloedige crisis in Gaza versterkt het Egyptische publieke verzet tegen de strategische alliantie tussen Sisi’s dictatuur en de Israëlische dictatuur die over de Palestijnen is opgelegd. De Houthi-blokkade van de Rode Zee doet de handelsinkomsten dalen. Een ‘volledige’ invasie van Rafah zou verdere instabiliteit creëren, inclusief een mogelijke golf van Palestijnse vluchtelingen naar de Sinaï. Tegen deze achtergrond nam het Egyptische regime het voortouw in de bemiddeling van de laatste onderhandelingsronde van zijn Qatarese tegenhanger. Tegelijkertijd is er, onder toezicht van het Amerikaanse en Franse imperialisme, een versnelling van de onderhandelingen over een mogelijk akkoord – afhankelijk van een staakt-het-vuren scenario in Gaza – om de intensieve uitputtingsslag aan de Israëlisch-Libanese grens te stoppen en de omstreden grenspunten te regelen.

    Strategische impasse

    Netanyahu heeft lange tijd met zijn typische arrogantie verklaard dat een Israëlische invasie van Rafah zal worden uitgevoerd, zelfs zonder de steun van Washington. Maar die arrogantie gaat gepaard met een grote zwakte. De moorddadige Israëlische regering heeft te maken met verdeeldheid aan de top in het licht van een strategische impasse, met publieke woede op lokaal niveau en met toenemende druk op internationaal niveau. Die druk is vooral het resultaat van de massale woede en de protestbeweging over de hele wereld. In deze context is het Israëlische oorlogskabinet ook bezorgd over de mogelijkheid van arrestatiebevelen van het Internationaal Strafhof (ICC) voor Netanyahu, Galant en stafchef Halevi voor oorlogsmisdaden en betrokkenheid bij genocide in Gaza, vergelijkbaar met het bevel tegen Poetin. Ze vroegen het Amerikaanse imperialisme om tussenbeide te komen om dit van tafel te vegen en dreigden de Palestijnse Autoriteit omver te werpen als de bevelen worden uitgevaardigd.

    Over het algemeen wordt het Israëlische kapitalisme duidelijk gesteund door Washington. De regeringen van het Westen en de Arabische regimes waarmee ze een alliantie hebben, lieten zeker bij de vergelding van Iran zien dat voor hen het Israëlische kapitalisme momenteel in wezen een factor is voor de bescherming van hun geostrategische belangen in de regio. Door de zware publieke druk van de solidariteit met de Palestijnse massa’s in Gaza wordt enkel lippendienst bewezen aan het lot van de Palestijnen. De blijvende steun aan het Israëlische regime wordt versterkt door de rivaliteit tussen het kamp van het Amerikaanse imperialisme en het kamp van het Russische en Chinese imperialisme. Zo keurde de regering Biden het hulppakket goed om de oorlogsmachines van de heersende klassen in Israël, Oekraïne en Taiwan te versterken en sprak ze zich ook uit tegen de studentenprotesten. De hele maand april heeft ze intensief gewerkt, in de aanloop naar de speciale bijeenkomst van het World Economic Forum in Riyad (28-29 april), aan het formuleren van een ontwerp voor een regionale overeenkomst die normalisatie tussen Saoedi-Arabië en Israël en een “defensiepact” tussen de Verenigde Staten en Saoedi-Arabië zou omvatten. Dit zou gepaard moeten gaan met een vage instemming van de Israëlische regering met stappen in de richting van een ogenschijnlijk formele erkenning van een Palestijnse staat op papier – dat is nog beperkter dan wat in het Saoedische vredesinitiatief van 2002 stond. Blinken heeft de Israëlische regering naar verluidt een ultimatum gesteld om het voorstel in mei te accepteren. Nadien zou de VS desnoods zonder Israëlische betrokkenheid vooruitgang in een regionale deal proberen te bereiken.  

    De regering Biden liet zien hoe vijandig het Amerikaanse imperialisme staat tegenover het idee van een recht op nationale zelfbeschikking voor de Palestijnen, zelfs op symbolisch niveau. Ze deed dit met het veto tegen een resolutie van de VN-Veiligheidsraad (18 april) waarin de Palestijnse Autoriteit, formeel als de staat Palestina, werd toegelaten tot een volwaardig lidmaatschap van de VN. Deze stap vond plaats terwijl de stroom van Amerikaanse wapens naar de massaslachting van Palestijnen doorging en de economische wurging door het droogleggen van de UNRWA doorging.

    Desondanks erodeert het niveau van vertrouwen en coördinatie tussen het Witte Huis en de regering van Netanyahu. Er zijn meer dan twee maanden verstreken sinds de Amerikaanse regering zich niet langer verzette tegen oproepen voor een staakt-het-vuren in Gaza en het Rafah invasieplan tot een “rode lijn” verklaarde. Biden zelf schatte in februari in dat een akkoord een kwestie van dagen was. Meer dan een maand geleden werd voor het eerst geen veto van de VS tegen een resolutie van de VN-Veiligheidsraad waarin een onmiddellijk staakt-het-vuren werd geëist.

    Na een fase waarin de omvang van de bezettingstroepen in de Gazastrook werd afgebouwd, is het rechtse Israëlische regime in de huidige onderhandelingsronde onder druk gezet om flexibel om te gaan met dubbelzinnige formules in het kader van het “Egyptische voorstel”, en om de bevoorrading van de uitgehongerde en gebombardeerde bevolking in Gaza enigszins uit te breiden, vooral na de moord op de medewerkers van de World Central Kitchen (1 april). Het Israëlische regime probeert echter vanaf het begin de controle over de Gazastrook te versterken door middel van het genocide-offensief en heeft geen duidelijke “exit-strategie” omtrent controlemechanismen over de ruïnes en de bevolking. Het heeft Hamas voorlopig militair verzwakt, maar is nog lang niet in staat om Hamas uit te schakelen als een georganiseerde en gewapende politieke macht. Noch heeft het een georganiseerde lokale macht binnen handbereik om vrijwillig te dienen als een “alternatief bestuur” in coördinatie met de Israëlische bezetting. Zelfs als de Palestijnse Autoriteit geïnteresseerd zou zijn geweest, handhaaft ze zichzelf nauwelijks in de enclaves op de Westelijke Jordaanoever en is ze al lang ontmaskerd als onderaannemer van de Israëlische bezetting.

    Verschillende kringen van de Israëlische heersende klasse spelen met plannen over wat er morgen in Gaza moet gebeuren. Terwijl extreemrechts in Israël de permanente directe bezetting wil herstellen, met etnische zuivering en nog kolossalere uitroeiing, om het koloniale nederzettingenproject ter plaatse te vernieuwen, ziet de hoofdstroom van de Israëlische heersende klasse dit als een recept voor strategische verstrengeling. Een deel van de Israëlische heersende klasse speelt met het idee van massale verdrijving naar de Sinaï, maar zelfs dat wordt gedwarsboomd door de oppositie van de Egyptische en andere regimes in de regio die bang zijn voor de gevolgen van massale destabilisatie. Het hervatten van de koloniale nederzettingen in Gaza, nadat deze twee decennia geleden werd beëindigd omdat het niet lukte om de demografische balans te veranderen, zou de totale kosten van een onstabiel bezettingsregime alleen maar verergeren. Pogingen om de massa van de Palestijnse bevolking in Gaza volledig te elimineren, via massale uitzetting, en zeker via een maximaal uitroeiingsprogramma, zou een veel diepgaander veelzijdige wereldwijde en regionale reactie uitlokken met massale radicalisering en protestbeweging, inclusief onder de Palestijnse gemeenschappen, evenals onder delen van de Israëlische Joodse werkende klasse en jeugd. In plaats daarvan spelen ze met het idee om op de middellange termijn directe bezettingstroepen in delen van de Gazastrook te houden, te streven naar het cultiveren van een lokale collaboratiekracht, en misschien de Palestijnse Autoriteit weer onder verhoogde Israëlische controle te plaatsen, mogelijk met de hulp van een politiemacht namens de Arabische regimes – en zelfs dan is het voor alle strategen van het Israëlische regime duidelijk dat de bezetting en voortdurende onderdrukking van de Palestijnen verzet in verschillende vormen zal uitlokken, en dat verschillende groepen en organisaties zich hiertegen zullen organiseren, inclusief met gewapende middelen.

    Verdieping van de belegering

    De strategie van het bezettingsregime voor na dit offensief bestaat uit het verscherpen van de brute militaire blokkade tegen de belegerde bevolking, onder het excuus dat Palestijnse milities hierdoor niet in staat zouden zijn om zichzelf te bewapenen. De bezettingsmacht wil zichzelf het recht voorbehouden om zich te bewapenen met de wapens die ze gebruikt om de gruwelijke grootschalige aanvallen op de Palestijnse bevolking uit te voeren, en dit gebeurt onder het mom van veiligheidsdemagogie, gebaseerd op cynische uitbuiting van het bloedbad van 7 oktober en de algemene willekeurige aanvallen van Hamas op gewone Israëlische burgers. Het overgrote deel van de wapens is echter in handen van de bezettingsmacht en het overgrote deel van de slachtoffers maakt deel uit van de bezette bevolking, die een fundamenteel recht heeft om zichzelf te verdedigen en aanvallen tegen haar te bestrijden en om bevrijd te worden van de barbaarse onderdrukking die haar is opgelegd.

    Na bijna twee decennia van nauwe afsluiting van Gaza door het Israëlische regime, met de hulp van zijn Egyptische tegenhanger, betaalde de bevolking van Gaza al een rampzalige prijs. Zonder vooruitzicht op een oplossing voor de gewone inwoners voorbij het hek in de westelijke Negev/Naqab, zijn de valse veiligheidsvoorwendselen die het beleid onderbouwden herhaaldelijk verbrijzeld door militaire escalaties en in extreme proporties in de huidige historische bloedige crisis.

    In 2005 werd als onderdeel van het ‘Terugtrekkingsplan’, dat gericht was op het stabiliseren van de Israëlische bezetting, de Overeenkomst inzake verkeer en toegang (AMA) tussen de staat Israël en de Palestijnse Autoriteit en de overeenkomst over de inzet van Egyptische politietroepen langs de grens tussen Gaza en Egypte ondertekend. Ondanks het einde van de directe aanwezigheid van de bezettingstroepen aan de grensovergang bij Rafah, behield de Israëlische regering de beslissende controle over de grensovergang, te beginnen met het verbod op de overdracht van goederen, het toezicht op de passanten (inclusief de voortdurende controle over het Palestijnse bevolkingsregister, dat centraal staat in het vergunningenbeleid) en de officiële bevoegdheid om de grensovergang te sluiten, aangezien het Egyptische regime de grens met Gaza erkent als de grens met de staat Israël. De grensovergang is gesloten sinds Hamas in 2006 de verkiezingen voor de PA-instellingen won, waarna de afsluiting werd verscherpt (hoewel deze in 2008 kortstondig werd doorbroken door strijders van Palestijnse milities). Ondertussen werkten het Israëlische en Egyptische regime aan de vernietiging van smokkeltunnels, een vitale economische slagader in de schaduw van de brutale militaire afsluiting. Het Egyptische regime werd van tijd tot tijd onder druk gezet om de grensovergang te openen en onder druk van de revolutionaire golf van 2011 werd het gedwongen om meer belangrijke concessies te doen. Tijdens de contrarevolutie van het Sisi-regime in het afgelopen decennium namen de coördinatie met het Israëlische regime en de aanvallen op de tunnels echter toe. In overeenstemming met de plannen die door het Israëlische leger onder druk van Washington zijn geformuleerd, wordt nu gesproken over de mogelijkheid van de combinatie van een beperkte Israëlische militaire invasie van de ‘Philadelphi’-route en een nieuwe Israëlisch-Egyptische overeenkomst waarbij meer goederen doorgelaten worden en tegelijk de tunneleconomie wordt verpletterd en de greep van de bezetting op de economische slagaders van de overlevenden in de Gazastrook wordt verdiept. Ook deze poging om de bezetting te stabiliseren is gedoemd te mislukken.

    Vulkaan van instabiliteit

    De poging van Washington en de Arabische regimes om het Israëlische kapitalisme in te zetten voor de uitbreiding van normalisatie als een stabiliserende exit-strategie stuit op obstakels van het Israëlische regime zelf. De diepe systemische crisis van het kapitalisme en de campagne om de koloniale bezetting te bestendigen die het Israëlische regime tot dit punt hebben geleid, hebben zijn politieke stabiliteit ondermijnd en zijn afhankelijkheid gecreëerd van de beperkte overwegingen van Netanyahu en ultranationalistische krachten. Ook als Trump, als een agent van chaos in het mondiale systeem, niet terugkeert naar het Witte Huis in januari, is er geen uitzicht op een hernieuwd evenwicht op lange termijn voor het bezettingsregime.

    De terechte verontwaardiging onder miljoenen Palestijnen en onder mensen in de hele wereld over de wijdverspreide verwoesting van de Gazastrook zal niet worden vervangen door een verlangen om een politieke bruiloft te zien tussen de bezettingsmacht en Bin Salman op het gazon van het Witte Huis. Het imperialistische kamp van de westerse staten, de belangrijkste veroorzaker van het bloedbad in Gaza, zal gedwongen worden om meer lippendienst te bewijzen aan de massale solidariteit met de Palestijnen, met inbegrip van zachte sancties tegen de bezetting en de nederzettingen. Waarschijnlijk zullen meer Europese staten de Palestijnse Autoriteit formeel als staat erkennen, na het besluit van de Zweedse regering tien jaar geleden. Maar symbolische verklaringen zullen het recht van de Palestijnen op bevrijding van onderdrukking en daadwerkelijke onafhankelijkheid van een nationale staat niet verwezenlijken, noch zullen ze de wereldwijde massale woede over de Israëlische bezetting doen afnemen.

    Ondanks de politierepressie tegen het protest aan de Universiteit van Columbia in de VS, gaat de beweging door en verspreidt de protestgolf zich van elite-universiteiten in de VS naar campussen over de hele wereld – inclusief onder Palestijnse studenten op de Westelijke Jordaanoever en studenten in Libanon, Egypte, Tunesië, Frankrijk, Groot-Brittannië, Italië, Australië en elders. Vanuit Gaza werden foto’s gepost van kinderen die studenten in de Verenigde Staten bedankten voor hun solidariteit. De golf van protesten maakt Westerse regeringen en Arabische regimes duidelijk dat het effectief binnenvallen van Rafah zowel regionaal als wereldwijd voor schokgolven zal zorgen.

    De Israëlische gevestigde media mobiliseerden zich om het studentenprotest in een slecht daglicht te plaatsen. Ze doen dit als onderdeel van de propaganda om steun te mobiliseren voor de militaire acties van de rechtse Israëlische regering en het massaal vermoorden van Palestijnen. De schaamteloze opruiing tegen de protestacties op de campussen probeert deze voor te stellen als bolwerken van antisemitisme die herinneringen zouden oproepen aan Duitsland in de jaren 1930 (!). Deze voorstelling is grotesk, maar tegelijk een indicatie dat de internationale beweging tegen het genocidale offensief in Gaza niet slechts wat ‘achtergrondgeluid’ veroorzaakt. Er is echte bezorgdheid onder delen van de Israëlische heersende klasse. De officiële propaganda van het rechtse regime in Israël probeert niet alleen te verdoezelen dat antisemitische stemmen marginale elementen zijn in de protesten, maar ook dat er in het hart van de protesttenten in de Verenigde Staten nogal wat studenten van Joodse afkomst zitten.

    In een andere stap om de werkelijkheid te verhullen, in de geest van het Poetin-regime, maar op een veel zwakkere en meer ondermijnde basis, besloot de regering Netanyahu-Gantz om de activiteiten van het Qatarese kanaal Al-Jazeera in Israël stop te zetten om de ruimte voor journalistiek die niet in de pas van de oorlogspropaganda loopt, verder te onderdrukken.

    Het agressief aanwakkeren van nationalistische reacties in de Israëlische samenleving – steunend op veiligheidsdemagogie – zorgt ervoor dat de algemene steun voor het militaire offensief in Gaza onder de Joodse bevolking sterk blijft. De houding ten opzichte van de regering is echter super-tegenstrijdig, met massaal wantrouwen en verontwaardiging. Slechts een minderheid schaart zich achter de lijn van extreemrechts in Israël die tegen een staakt-het-vuren is. 54% van het algemene publiek (transnationale gemeenschappen) verkiest een ‘gijzelaarsakkoord’ boven een Israëlische invasie in Rafah (Maariv-enquête, 3 mei). Het ontslag van het hoofd van de militaire inlichtingendienst, en daarvoor het vertrek van de fractie van Gideon Sa’ar uit de regering, weerspiegelen de uitbreiding van de diepte en de reikwijdte van de Israëlische betogingen die een akkoord eisen en oproepen tegen Netanyahu en de regering. Maar ze illustreren ook de zwakte van de regering en de veel bredere woede van het publiek. 58% van het grote publiek is voorstander van het onmiddellijke aftreden van Netanyahu, wiens partij iets meer dan de helft van het stemmenaandeel van de verkiezingen van ’22 heeft gehaald en het blok Netanyahu schommelt rond de 50 zetels (peiling News 12, 30 april). Naast de woede tegenover Netanyahu en extreemrechts, en tot op zekere hoogte ook tegen het kolonistengeweld op de Westelijke Jordaanoever, is er de woede tegen het politiegeweld en is er de klassenwoede wegens de golf van prijsstijgingen veroorzaakt door de grote voedingsbedrijven.

    De punten van optimisme te midden van een reactionaire golf en gruwelijke beelden zijn de aanhoudende strijd over de hele wereld en op lokaal niveau tegen de agenda van het Israëlische regime. In navolging van een wereldwijde trend wordt ook het idee van stakingen opnieuw meer centraal gesteld, met het inzicht dat betogingen op zich niet genoeg zijn, dat het nodig is om de beslissende kracht van de arbeidersklasse te mobiliseren voor de strijd.

    In de Israëlische samenleving heeft Histadrut-voorzitter Bar-David duidelijk gemaakt dat hij niet van plan is om een staking te leiden. Een oproep tot het opzetten van stakingen moet uitgebreid worden gepromoot in betogingen en in alle vakbonden en de arbeiderscomités (van delegees), en er moet een volledig einde van het offensief in Gaza worden geëist, niet slechts een tijdelijk staakt-het-vuren. Op deze basis kan ook een link worden gelegd naar de oproep van het Arabische Opvolgingscomité en de Palestijnse vakbonden tot proteststakingen om een einde te maken aan de genocidale aanval.

    De studentenkampementen op tientallen campussen in de VS gaven ook een impuls aan actie in de regio. In Tunesië gaven honderden studenten gehoor aan een oproep van de twee belangrijkste studentenvakbonden van het land, UGET en UGTE. Eerder vonden al belangrijke protesten plaats in Jordanië en Egypte. In de gebieden van ’48 worden, ondanks de repressie en vervolging door de politie, meer anti-oorlogsbetogingen en solidariteitsmarsen met de Palestijnen in Gaza georganiseerd. De Nakba-dag moet een verzamelpunt worden in de verdere opbouw van internationale en lokale mobilisatie, inclusief stakingsacties in de geest van de geheel Palestijnse “Waardigheidsstaking” van mei 2021, die Palestijnse gemeenschappen over de hele Groene Lijn en daarbuiten omvatte.

    In de Israëlische betogingen voor ‘Een akkoord nu’ en ‘Verkiezingen nu’ zijn de stemmen die categorisch tegen het Gaza-offensief en de bezetting zijn, relatief geïsoleerd. Er is echter steeds meer ruimte voor noodzakelijke interventie van links, vooral door socialistische stemmen uit de werkende klasse die aansluiting vinden bij de woede over de bloedige regering en extreemrechts. Met oproepen tot massastrijd en stakingen kunnen we ingaan tegen de nationalistische ophitsing, het offensief en de bezetting.

    Het ontwikkelen van banden met de internationale protestbeweging is absoluut essentieel om een uitweg uit de helse situatie aan te wijzen. Oorlog, crisis en catastrofe lokken over het algemeen pijnlijke maar radicale conclusies uit onder de arbeidersklasse – over de verschrikkingen van het kapitalistische systeem maar ook over onze latente kracht om de loop van de geschiedenis te veranderen. Nu al kijken belangrijke groepen werkenden en jongeren in de hele regio en wereldwijd naar de methoden van massale strijd van de arbeidersklasse als een middel om een slag toe te brengen aan de oorlogsmachine en haar imperialistische helpers. Revolutionaire socialisten moeten proberen deze elementen internationaal te verdiepen en te versterken, door de noodzaak van een onafhankelijke strijd tegen de belegering, de bezetting en de heerschappij van het kapitaal aan de orde te stellen.

    Wij roepen op:

    • Om de protestacties van studenten, scholieren en werkenden overal uit te breiden om het bloedbad te stoppen. Bevorder discussie- en protestbijeenkomsten en gemeenschapsoverschrijdende betogingen van protest en solidariteit. Steun de oproep van de families van de ontvoerden voor een algemene staking in Israël om een staakt-het-vuren te eisen. Geef gehoor aan de oproepen van het Opvolgingscomité en de Palestijnse vakbonden om protesten en stakingen te organiseren.
    • Stop de Rafah invasie, beëindig het bloedbad in Gaza – inclusief het terugtrekken van alle Israëlische strijdkrachten uit Gaza. Ja aan de uitwisseling van gijzelaars en gevangenen. Een einde aan het offensief van militairen en kolonisten op de Westelijke Jordaanoever, een einde aan het beleid van moordaanslagen, nee tegen een regionale oorlog.
    • De bloedige regering Netanyahu-Gantz-Ben Gvir moet weg, als onderdeel van een strijd tegen heel de agenda van deze regio. Er is geen vrede, gelijkheid en persoonlijke veiligheid in de regio mogelijk zonder een strijd tegen nationale onderdrukking, belegering, bezetting, armoede en de heerschappij van het kapitaal. Bevorder de oprichting van partijen voor massale strijd aan beide zijden van de Groene Lijn, om gecoördineerd op te treden.
    • Een einde aan het wapen van uithongering tegen de inwoners van de Gazastrook, een einde aan de belegering. Garanderen van de onmiddellijke massale overdracht van voedsel, schoon water en basisgoederen vanaf alle grensovergangen zonder kosten aan elk huishouden in de Gazastrook, als onderdeel van een massale investering in wederopbouw onder democratische controle van de inwoners van de Gazastrook zelf, en op kosten van de kapitalisten in landen die de oorlog hebben gefinancierd. Onteigening van de banken, grote bedrijven en belangrijke infrastructuren in de Israëlische economie in publieke handen, onder democratische controle en beheer van de werkende klasse, voor massale investeringen in compensatie en wederopbouw aan beide kanten van het hek.
    • Stop de aanvallen op de democratische vrijheden en de toenemende politieke vervolging onder de dekmantel van het offensief. Verzet tegen de uitvaardiging van noodverordeningen, die met name dreigen te worden gebruikt voor politieke onderdrukking, waaronder het opsluiten van tegenstanders van het offensief. Nee tegen het vertrappen van het recht op protest en de persvrijheid. Verzet tegen nationalistische heksenjachten op werkplekken en campussen, bedoeld om Arabisch-Palestijnen en in het algemeen stemmen tegen het offensief en nationale onderdrukking het zwijgen op te leggen en af te schrikken. Een einde aan de vervolging van Arabisch-taligen in de publieke sfeer, inclusief op sociale netwerken.
    • Een einde van de bezetting en het koloniale nederzettingenproject. Ja aan de strijd voor de vestiging van een onafhankelijke, democratische, socialistische Palestijnse staat met gelijke rechten, en aan de strijd voor democratie en socialistische verandering in Israël en de regio, waarbij gelijke rechten voor alle naties en alle minderheden worden gewaarborgd.
    • Vrede vereist volledige gelijkheid. Strijd voor de omverwerping van onderdrukkende regimes, kapitalisme en imperialisme, en voor socialistische verandering, als basis voor regionale vrede. Strijd voor een fundamentele oplossing, gebaseerd op het beëindigen van nationale onderdrukking, gelijke bestaansrechten, zelfbeschikking en een leven in waardigheid, welzijn en persoonlijke veiligheid voor iedereen. Dit maakt deel uit van de strijd voor socialistische verandering in de regio, inclusief de oprichting van een regionale socialistische confederatie, die democratie en persoonlijke veiligheid zou bevorderen en de belangrijkste hulpbronnen zou aanwenden, onder democratisch publiek eigendom, ten gunste van iedereen.
  • Marxisme en strijd tegen kolonialisme. Het eerste congres van de volkeren van het Oosten in Bakoe (1920)

    Dossier door Christian Tello (Alternativa Socialista, Mexico)

    In 1920 werd het eerste antikoloniale congres in de geschiedenis gehouden in de havenstad Bakoe, Azerbeidzjan. Het werd bijeengeroepen door de Bolsjewieken na de overwinning van de socialistische revolutie in Rusland. Het evenement bracht honderden communisten en revolutionairen samen uit verschillende delen van Afrika, Azië en het Midden-Oosten. De afgevaardigden waren afkomstig uit de (voormalige) kolonies. Ze stelden in hun eigen taal de roofzuchtige acties van de imperialistische staten tegen de volkeren van de koloniale wereld aan de kaak. Tegelijkertijd creëerden ze het eerste socialistische programma voor nationale bevrijdingsbewegingen. Het congres biedt nog steeds lessen van onschatbare waarde voor de hedendaagse strijd van de werkende klasse in de neokoloniale wereld tegen het imperialisme en het kapitalisme.

    Het einde van de Eerste Wereldoorlog en de opdeling van de wereld

    Met het einde van de oorlog en de ondergang van de grote Europese rijken waren de koloniën een potentiële prijs voor de geallieerden. Duitsland werd op basis van artikel 119 van het verdrag van Versailles ontdaan van zijn continentale en overzeese bezittingen. Gebieden in Afrika, Azië en Oost-Europa zouden hevig betwist worden in de onderhandelingen tussen Groot-Brittannië, Frankrijk, Italië en Japan. Dit was reden genoeg voor de Amerikaanse president Woodrow Wilson om te geloven dat vrede volledig afhing van het koloniale beleid en de evolutie daarvan in de opdeling tussen de grote imperialistische machten. Bij de vorming van een nieuwe wereldorde in Versailles, gaven de Verenigde Staten vorm aan het nieuwe imperialistische beleid ten aanzien van onderdrukte volkeren in de vorm van wat het “mandaatsysteem” werd genoemd.

    Het voorstel dat in januari 1919 door de VS en Groot-Brittannië werd opgesteld, bevatte de juridische en operationele basis voor het beheer van koloniale gebieden onder toezicht van de Volkenbond (de voorloper van de Verenigde Naties). De imperialistische opdeling, vermomd als “trusteeship”, moest in handen van de Geallieerden blijven totdat zij de bezette natie volwassen genoeg achtten om een formele, onafhankelijke, soevereine staat op te richten. Om voor de hand liggende redenen ging de “rijpheids”-voorwaarde gepaard met een zware racistische aanklacht tegen volkeren die door de Europese mogendheden niet als “beschaafd” werden beschouwd.

    De imperialisten rechtvaardigden een andere aanpak voor de voogdij over de Oost-Europese volkeren en de staten die ontstonden na het uiteenvallen van het Russische en Oostenrijks-Hongaarse rijk. De overeenkomsten in waarden, de kapitalistische ontwikkeling en het christendom waren voldoende om hen het recht op zelfbeschikking te geven en een reeks nieuwe staten te stichten die als cordon tegen het revolutionaire Rusland moesten dienen. Aan de andere kant stonden echter de ‘overzeese’ volkeren in Azië en Afrika, die volgens de racistische normen van het Europese imperialisme niet klaar waren voor het zelfbeschikkingsrecht. Ze moesten worden opgevoed, geciviliseerd, gekerstend en geleid door de hand van de Europese kolonisator. Het was dus duidelijk dat de mandaatpolitiek het zelfbeschikkingsrecht van de door koloniën gedomineerde volkeren botweg afwees en dat het mandaatsysteem niet bedoeld was om hen te helpen, maar om hen onderworpen te houden aan het Europese imperialisme.

    Na de oorlog werden in Latijns-Amerika, Afrika, Azië en het Midden-Oosten boeren en arbeiders door het kapitalisme uitgebuit in de grote ondernemingen voor de winning van grondstoffen voor de Europese grootindustrie. Wereldwijde statistieken uit die tijd laten zien dat bijna alle landbouw- en mijnbouwproductie rechtstreeks afkomstig was van deze plaatsen, waar slavernij, genocide en landroof de wettelijke norm waren van het koloniale bestuur. Men hoeft maar te denken aan de misdaden van Leopold II in Congo, van het Japanse Rijk in China en Korea, van de Britse Kroon in India of van Poincaré’s Frankrijk in Indochina en Algerije.

    Op scholen en werkplekken werden de lokale taal en gebruiken gecensureerd en vervolgd door het opleggen van Europees onderwijs en Europese taal. Mondelinge en schriftelijke tradities en religieuze uitingen werden weggevaagd door de christelijke evangelisatie. Veroordelingen van “luiheid” werden bestraft met de zweep en amputatie van handen. Nationale literatuur, nationalistische groeperingen en de onafhankelijke pers werden verboden door de koloniale overheden, vaak met medewerking van de lokale landeigenaren en de burgerij zelf, die profiteerden van het koloniale apparaat. De excessen en wreedheden tegen de volkeren die door het kolonialisme werden gedomineerd zijn ontelbaar, net als de slachtoffers.

    Om al deze redenen was het Mandaatsysteem uiteindelijk opnieuw de manifestatie van imperialistische dominantie over de volkeren van Afrika, Azië en het Midden-Oosten. Het mandaatsysteem was nauw verbonden met de Europese visie op beschavingsnormen. Normen die waren ontstaan in het kapitalistische Europa en zich ontwikkelden onder invloed van de Wilsoniaanse politiek en de Volkenbond. Het was slechts een nieuwe incarnatie van het imperialisme als historisch proces. Een nieuwe evolutie van de imperialistische politiek in het licht van de nieuwe dynamiek die ontstond door het einde van de oorlog, de opkomst van de Verenigde Staten als imperialistische macht, de Russische Revolutie en het failliet van het oude koloniale systeem.

    De Communistische Internationale en het Congres van Bakoe

    Met de overwinning van de socialistische revolutie in Rusland stelden de bolsjewieken zich tot taak een wereldrevolutie te bevorderen, want het was duidelijk dat het fenomeen van de revolutie zich al had verspreid naar de belangrijkste stedelijke centra van Europa. Het doel was de emancipatie van de arbeiders van de wereld, maar het was ook een poging om het revolutionaire regime levend te houden dat bedreigd werd door het isolement en de internationale druk van de kapitalisten tegen de jonge Sovjetrepubliek. Om deze reden richtten de bolsjewieken in maart 1919 de Communistische Internationale op, een organisatie die revolutionairen en partijen uit verschillende delen van de wereld samenbracht. Het ging om partijen toegewijd aan de socialistische strijd. Deze organisatie maakte het mogelijk om in contact te komen met een nieuwe laag revolutionairen in de Europese kolonies en ex-kolonies. In de Comintern discussieerden Lenin en Trotski graag over de dynamiek van het kapitalisme en het programma dat nodig was voor de bevrijding van de arbeiders en boeren daar. Ze stelden vast “dat we tot nu toe te weinig aandacht hebben besteed aan agitatie in Azië. De internationale situatie is zich echter duidelijk zodanig aan het vormen dat de weg naar Parijs en Londen loopt via de steden van Afghanistan, Punjab en Bengalen.”

    De eerste poging om een programma op te stellen voor de door het imperialisme onderdrukte volkeren kwam in juli 1920 op het Tweede Congres van de Communistische Internationale in Moskou. Het koloniale vraagstuk stond hoog op de agenda tijdens de discussiesessies met tussenkomsten van afgevaardigden uit India, Perzië, Turkije, China, Indochina en zelfs Mexico. De stellingen die het meest besproken werden tijdens de discussies op het congres waren die van Lenin en de Iraanse communist Avetis Sultan-Sade. Avetis was een tijdlang een van de leidende marxistische figuren in de revolutionaire beweging in het Midden-Oosten. Lenin en Avetis werkten de belangrijkste stellingen van het congres uit en bevestigden de noodzaak om een onderscheid te maken tussen onderdrukkende naties en onderdrukte naties, aangezien meer dan 70% van de wereldbevolking rechtstreeks gecontroleerd werd door en afhankelijk was van de grote centra van het Britse en Franse imperialisme.

    Tegelijkertijd concludeerden ze dat de opbouw van het socialisme in de koloniale wereld noodzakelijkerwijs moest volgen op de nationale bevrijding van de mandaten en het koloniaal bewind. De slogan die gewoonlijk werd gebruikt om deze nationale strijd te steunen stond bekend als steun voor de “burgerlijk-democratische beweging”. Maar in Perzië, Turkije en Afghanistan ontbrak het, net als in de onderdrukte naties die op het congres vertegenwoordigd waren, aan een nationale burgerij om zich mee te verenigen, omdat die functionarissen waren van de koloniale apparaten en geen solidariteit toonden met de boeren en arbeiders tegen het Mandaat. Daarom werd de slogan vervangen door steun aan de “nationaal-revolutionaire” beweging en daarmee werd bevestigd dat de arbeiders van een achtergebleven land, onafhankelijk konden vechten en het socialisme konden bereiken en dat dit mogelijk was vóór de ontwikkelde kapitalistische landen met ontwikkelde democratische instellingen. De slogan wees erop dat de communisten van de koloniale wereld de burgerlijke nationale bevrijdingsbeweging in de kolonies alleen zouden steunen als deze de marxisten niet zouden verhinderen de boerenmassa’s mee te trekken en te organiseren in een strijd voor socialistische eisen.

    De stellingen van Avetis en Lenin en de collectieve conclusies van de delegaties die op dit congres aanwezig waren, waren uitdrukkingen van de eerste stappen van de antikoloniale strijd van de 20e eeuw. We kunnen met recht zeggen dat deze eerste slogans en politieke discussies over het karakter van arbeidersrevolutie en socialisme in de koloniale wereld waren aangepast aan de bijzondere omstandigheden waarin de werkende klasse en de boerenbevolking van die plaatsen leefden en nuttige ervaringen boden aan de zogenaamde “oosterse communisten” om een programma te ontwikkelen dat voldoende was afgestemd op de nationale bevrijdingsbewegingen.

    Het Tweede Congres van de Communistische Internationale riep aan het eind van zijn werk een speciaal congres bijeen in Bakoe, Azerbeidzjan, in september van datzelfde jaar om de situatie van de internationale revolutionaire beweging in de kolonies te behandelen na de chaos van de Eerste Wereldoorlog, met de ontbinding van het Ottomaanse Rijk en de brutale inmenging van Groot-Brittannië in zijn voormalige gebieden. De afgevaardigden kwamen uit de voormalige tsaristische kolonies die vochten om Sovjetrepublieken te worden, de Arabische wereld, Turkije, Perzië, India, de Balkan, Korea, Algerije, Zuid-Afrika, China en Japan. De reis naar Bakoe was gevaarlijk voor de communistische delegaties, want de Britse regering probeerde op alle mogelijke manieren hun aankomst in de hoofdstad van Azerbeidzjan te voorkomen. De gevaren waren zo groot dat twee Britse oorlogsschepen, gestationeerd voor de kust van de Zwarte Zee, het vertrek van een Turkse delegatie uit de havens van Istanboel blokkeerden. Tegelijkertijd bombardeerde een Brits vliegtuig in de Kaspische Zee een schip waarmee Perzische afgevaardigden naar de havenstad reisden. Twee afgevaardigden werden gedood en verschillende gewond bij de aanval.

    Maar zelfs met veel moeilijkheden en vele kilometers te gaan, werd het congres een groot succes met 1.891 afgevaardigden uit alle hoeken van de wereld. Onder hen waren afgevaardigden uit het Midden-Oosten van nationalistische en communistische groepen, in de Turkse delegatie bevonden zich Mustafa Sup’hi en Enver Pasha, Haidar Khan was deel van de Perzische delegatie, Ali Agazade en Mahmmud Azim behoorden tot de Afghaanse delegatie. Dit waren allemaal belangrijke revolutionairen. Volgens het rapport over de nationale samenstelling van het congres waren er 235 Turken, 192 Perzen en Farsi, 157 Armeniërs, 11 Khazaren, 8 Koerden, 3 Arabieren en 9 Afghanen aanwezig. Van deze afgevaardigden waren er 55 vrouwen. Daarnaast waren er grote groepen afgevaardigden van volkeren die onderdrukt werden door het Russische rijk, Chinezen, Koreanen, de Balkan, Indochinezen en Indiërs. Op het congres werden 53 talen en dialecten gesproken.

    De notulen van de sessies vertellen over de grote debatten die draaiden rond de nieuwe rol van Groot-Brittannië en de Verenigde Staten als de grootste imperialistische machten in de internationale orde, de bevrijding van vrouwen van de traditionele beperkingen van de islam, de Armeense genocide, de nationalistische beweging in Perzië en Turkije, de verdeling van Palestina door de Anglo-Zionistische burgerlijke comités en de rol van de Jihad in de marxistische revolutionaire leer. Daniela Spenser beschreef het als volgt: “Het was de eerste keer dat de volkeren van Azië en Noord-Afrika hun sociale kwalen in hun eigen taal konden uiten aan een hen sympathiek gezind publiek, ook al moesten ze vertaald worden in andere talen voor de rest van de afgevaardigden om ze te kunnen begrijpen.”

    Er waren twee gebeurtenissen tijdens het congres die getuigden van de internationale solidariteit onder onderdrukte volkeren. De ene was de vorming van een revolutionaire boerenregering in Ezmeli, Iran, die verklaarde sympathiek te staan tegenover de Russische socialistische revolutie en de Communistische Internationale. De andere was het overlopen van honderden Indiase imperialistische soldaten in Jarasan, Afghanistan, om het congres bij te wonen en eraan deel te nemen. Hun komst werd tijdens de zittingen toegejuicht door de duizenden aanwezige afgevaardigden.

    Een merkwaardig gegeven was dat de term “klassenstrijd” voor delegaties uit het Midden-Oosten werd vertaald door het woord Jihad (Heilige Oorlog in de Islamitische traditie), een kruistocht niet alleen tegen het kapitalistische imperialisme maar tegen het koloniale apparaat dat de taal en religieuze praktijken van onderdrukte volkeren verbood. Dit werd aangevuld met het gebruik van de oude wetten van de profeet Mohammed, zoals collectief eigendom van land, om afgevaardigden uit moslimlanden te helpen het marxisme in hun eigen taal en tradities te begrijpen. De voorzitter van de Internationale, in die tijd Gregori Zinovjev, gebruikte dezelfde termen in zijn toespraak voor de afgevaardigden:

    “Het land dat volgens het shariat gemeenschappelijk bezit was, is door de lakeien van de regering in Teheran voor zichzelf in beslag genomen. Ze doen met dit land wat ze willen en leggen jullie naar eigen goeddunken belastingen en heffingen op.”

    In de discussies vinden we politieke oproepen van de bolsjewieken aan de delegaties die verwijzen naar dit begrip van het marxisme in hun taal en wereldbeeld:

    “Arbeiders en boeren van het Nabije Oosten! Als jullie je organiseren en jullie eigen arbeiders- en boerenregering oprichten, als jullie je bewapenen, verenigd met het Russische arbeiders- en boerenleger, dan zullen jullie de Britse, Franse en Amerikaanse kapitalisten verslaan, jullie onderdrukkers uit de weg ruimen en vrijheid vinden, dan zullen jullie een vrije wereldrepubliek van het werkende volk kunnen stichten en de rijkdommen van jullie vaderland gebruiken in jullie eigen belang en in dat van de rest van de werkende mensheid, die ze graag zal aannemen in ruil voor de producten die jullie nodig hebben en jullie met vreugde te hulp zal schieten. Over dit alles willen we met jullie praten op jullie congres.”

    Tot slot worden alle sessies en debatten samengevat in de notulen van het congres, getiteld “Manifest van het Congres van de Volkeren van het Oosten.” Het document bevat de aanklachten tegen de koloniale regeringen, de analyse van de krachtsverhouding tussen de werkende klasse en de buitenlandse burgerij en een militante oproep tot verzet en een gewapend offensief tegen het Britse en Franse imperialisme.

    “Volkeren van het Oosten! Vele malen hebben jullie de oproep tot heilige oorlog van jullie regeringen gehoord, jullie marcheerden onder de groene vlag van de Profeet, maar al deze heilige oorlogen waren frauduleus, leugens, en hebben alleen de belangen gediend van jullie zelfdienende heersers, en jullie, boeren en arbeiders zijn na al deze oorlogen in slavernij en armoede gebleven; jullie wonnen de voordelen voor anderen maar hielden niets over voor jezelf.”

    “Nu roepen we jullie op tot de eerste echte heilige oorlog onder de rode vlag van de Communistische Internationale. We roepen jullie op tot een heilige oorlog voor jullie eigen voordeel, voor jullie vrijheid, voor jullie leven.”

    “Engeland, het laatst overgebleven machtige imperialistische roofdier in Europa, spreidt zijn zwarte vleugels uit over de oostelijke moslimlanden en probeert de volkeren van het Oosten tot hun slaven te maken, om hun rijkdom te bemachtigen. Slavernij, onderwerping, onderdrukking en uitbuiting is wat ze de volkeren van het Oosten geven. Red jezelf, volkeren van het Oosten!”

    “Sta op en vecht tegen dit roofdier! Ga als één man voorwaarts in een heilige oorlog tegen de Engelse veroveraars! Sta op, Indiaan uitgeput door honger en ondraaglijke slavenarbeid! Sta op, Anatolische boer verpletterd door belastingen en woeker! Sta op, Perzische rayat gewurgd door de molkdars (landeigenaren)! Sta op, Armeense arbeider verdreven in de dorre heuvels! Sta op, Arabieren en Afghanen, verloren in zanderige woestijnen en afgesneden door de Engelsen van de rest van de wereld! Zwaai hoog met de rode banier van de heilige oorlog…”

    De stellingen werden unaniem goedgekeurd en na afloop van het congres kreeg de revolutionaire beweging in Afrika en Azië verder vorm in de organisatie van nationale bevrijdingsbewegingen, in de oprichting van communistische partijen en zelfs in de machtsovername op sommige plaatsen dicht bij revolutionair Rusland. De stellingen en de revolutionairen die deelnamen aan deze eerste antikoloniale ervaring waren een belangrijk onderdeel van de ontwikkeling van gebeurtenissen die hun invloed hadden op de eerste helft van de 20e eeuw.

    Door de dood van Lenin, de opkomst van Stalin en het opgeven van de Communistische Internationale ten gunste van de buitenlandse politiek van de Sovjet-Unie, is het Congres van Bakoe grotendeels onopgemerkt gebleven in de geschiedenis met slechts minimale referenties. Vandaag is er geen serieuze poging om de verslagen opnieuw te publiceren of de lessen ervan te bespreken. De erfenis ervan is echter al opgenomen in de geschiedenis van de antikoloniale bewegingen in het midden van de 20e eeuw. Na het einde van de Tweede Wereldoorlog weerklonk de echo van Bakoe nog steeds in de strijd voor de bevrijding van Afrikaanse kolonies, socialistische revoluties en anti-imperialistische bewegingen, en in mindere mate in historische ervaringen zoals de Bandung Conferentie, de Arabische Socialistische Beweging en de Niet-Gebonden Beweging. Bakoe was en blijft een gebeurtenis die waardevolle lessen achterlaat in de neokoloniale wereld en in de strijd van de onderdrukten tegen het imperialisme.

    Marxisme en antikoloniale strijd

    Deze ervaringen laten zien hoe het marxisme een universele theorie en praktijk is die de specifieke kenmerken van elke samenleving, etniciteit, ras, religie en taal omvat. De alliantie en solidariteit van onderdrukte volkeren gaf uitdrukking aan de politieke noodzaak van die periode, toen de chaos van de koloniale opdeling werd betwist door goed georganiseerde revolutionaire krachten met een diep verlangen naar verandering. Het werk van de Communistische Internationale om deze kaders te ontwikkelen toonde de mogelijkheid om de socialistische ervaring te reproduceren in de dorpen en voormalige steden van de koloniale wereld, die lange tijd stemloos was totdat de banden en solidariteit met de Bolsjewieken hen een plaats gaven in de menselijke geschiedenis, door de emancipatie van de volkeren.

    Vandaag, midden in een tijdperk van wanorde, waarin Gaza en zijn bevolking het slachtoffer zijn van het Israëlische imperialisme en zijn bondgenoten, is het belangrijk om de ervaringen van Bakoe te redden en te laten zien dat de strijd voor nationale bevrijding tegen het imperialisme hand in hand gaat met de strijd voor het socialisme. Wij, de arbeiders van de neokoloniale wereld, slachtoffers van de wreedheden van het kapitalisme, moeten laten zien dat deze strijd gepaard gaat met de ervaring van de internationale arbeidersbeweging, vertaald in onze eigen taal en tradities. Het marxisme en het socialisme beantwoorden niet alleen aan de visie en de strijd van de onderdrukte volkeren tegen het imperialisme, maar de onderdrukte volkeren kunnen ook nieuwe vormen en acties laten zien die het product zijn van hun eigen ervaring en die het vermogen van het marxisme aantonen om zijn analyse uit te breiden.

    Uit Bakoe putten we bewondering voor de volkeren die het imperialisme bestreden. Het marxisme en de strijd voor het socialisme zullen hoop blijven bieden aan werkende mensen, zelfs nu de crisis in Gaza zich verdiept en er een regionale oorlog dreigt in het Midden-Oosten. De secties van de neokoloniale wereld die deel uitmaken van International Socialist Alternative verdedigen deze benadering, redden haar tradities en bieden een programma dat de eisen van deze revolutionairen meer dan 100 jaar geleden rechtvaardigt. Tegen oorlog en imperialisme, internationale arbeiderssolidariteit!

  • Jobverlies in de industrie. Welke inspiratie kunnen we halen uit de strijd van Clabecq?

    Het spookbeeld van herstructureringen en bedrijfssluitingen duikt opnieuw op nu de economische vooruitzichten opnieuw slechter worden. Het werpt de vraag op hoe we het verzet tegen jobverlies kunnen voeren. We moeten daarbij niets nieuw uitvinden, er vallen lessen te trekken uit eerdere strijd waarbij een krachtsverhouding werd opgebouwd door solidariteit te activeren in betogingen, stakingen en bedrijfsbezettingen. Kortom, door onze kant in de klassenstrijd te organiseren. Twee belangrijke conflicten uit de jaren 1990 hadden een grote impact op discussies over hoe we dat doen: de bewegingen tegen de afdankingen bij Forges de Clabecq en bij Renault.

    Vakbondswerk is politiek werk

    Forges de Clabecq werd failliet verklaard in december 1996. De vakbondsdelegaties bezetten toen het bedrijf en namen de veiligheid van de site op zich. De strijd die hen te wachten stond, zou een maximale inzet van de 1800 arbeiders vergen, maar al voor het faillissement voerde de ABVV-delegatie wekelijks besprekingen over de mondiale ontwikkelingen op de staalmarkt, de positie van de Forges, enz. Deze aanpak maakte het mogelijk om de collega’s politiek voor te bereiden op wat komen ging en vooral hoe ermee om te gaan. Dankzij deze enkele tientallen militanten was de hele fabriek politiek klaar voor de strijd.

    In een reeks interviews die in 2019 werden afgenomen voor De Linkse Socialist, sprak een van de centrale figuren in deze strijd, Silvio Marra, over het voorbereidende werk dat kwam kijken bij het opbouwen van zo’n strijdbare vakbondsdelegatie. Hij benadrukte dat de delegatie zich niet beperkte tot directe economische eisen, maar rond alle maatschappelijke kwesties het bewustzijn probeerde te verhogen. Van strijd tegen racisme tot solidariteit met andere bewegingen. 

    Silvio zei hierover: “We namen deel aan heel veel acties, ook buiten het bedrijf. Ik denk bijvoorbeeld aan de grote betoging van staalarbeiders in 1982, de stakingen tegen de regering Martens-Gol, de solidariteit met de Engelse mijnwerkers. Elke actie was een gelegenheid om te discussiëren en het politiek bewustzijn van de arbeiders op te trekken: de rol van Europa en van de holdings bij herstructureringen, Thatcher-Reagan en het gevaar van oorlog, de rol van de media, de rijkswacht en het gerecht in sociale strijd …”

    Strijdbare en democratische vakbondswerking

    Vanaf het faillissement kwamen ongeveer om de twee weken een 1500-tal werknemers samen in één van de lege fabriekshallen voor een stand van zaken en actievoorstellen. De delegatie besefte het gevaar dat sommigen na verloop van tijd thuis zouden blijven. De militanten vermeden dat door iedereen vooraf te bellen en desnoods te bezoeken. 

    Sympathisanten uit andere bedrijven en linkse activisten werden met open armen verwelkomd. Pamfletten verspreiden en linkse kranten slijten, werd er niet als een probleem maar als een waardevolle bijdrage beschouwd. De meest gemotiveerden werden op regelmatige vergaderingen met de delegatie ontvangen, waardoor die niet alleen hun solidariteit, maar ook hun mobilisatie- en organisatiecapaciteit verkreeg.

    Samen met bussen vol Clabecq-arbeiders die overal in het land mobiliseerden, bracht de delegatie daardoor op 2 februari 1997 in Clabecq 70.000 betogers bijeen op een indrukwekkende veelkeurige mars. Eind maart werden de arbeiders door de rijkswacht in een val gelokt aan de E19. Er vielen langs beide kanten klappen. De vakbondsleidingen grepen dit aan om de delegatie als een blok te laten vallen. Het was het startsein om de leiders gerechtelijk te vervolgen. Na vijf jaar werden alle 13 beschuldigden over de hele lijn vrijgesproken. Dat ze er tussendoor in slaagden een overname af te dwingen, is een klein wonder. De herstart van de fabriek was volledig te danken aan de niet aflatende strijd van de arbeiders en de actieve steun van duizenden arbeiders in het hele land.

    Silvio legt uit: “Vaak wordt de strijd van de arbeiders van Forges de Clabecq enkel herinnerd aan de hand van enkele spectaculaire beelden: de betoging met de bulldozers aan de oprit van de autosnelweg waar enkele voertuigen van de rijkswacht schade opliepen, of de veelkleurige mars van februari 1997 waarmee we meer dan 50.000 betogers naar Clabecq brachten. Maar het belangrijkste element in die strijd was volgens mij het feit dat we een breed netwerk van politiek gevormde en strijdbare arbeiders hadden opgezet.”

    Renault, het tegenvoorbeeld

    In februari 1997 kondigde Renault de sluiting aan van de vestiging in Vilvoorde. Daar werd de woede van de meest strijdbare arbeiders gericht op spectaculaire acties in Frankrijk, in plaats van de strijd rond de fabriek te ontwikkelen en in België te mobiliseren voor een nationale staking van de hele autosector.

    Uiteindelijk legden de vakbondssecretarissen, Karel Gacoms voor het ABVV en Jacquemyn voor de CSC, een referendum ter stemming voor – zonder de arbeiders de kans te geven zich uit te spreken op de vergadering – om terug aan het werk te gaan en “om de strijd op een andere manier voort te zetten.” Een derde van de arbeiders stemde tegen de hervatting van het werk. Karel Gacoms legde uit: “We willen geen lange staking die mensen uitput. We denken dat het nodig is om weer aan het werk te gaan, met behoud van de bezetting.” Het resultaat? De fabriek ging volledig dicht en 400 arbeiders (13% van het oorspronkelijke personeelsbestand) werden ingezet in nevenactiviteiten. Gacoms stelde ook dat hij voorstander was van “het mobiliseren van alle middelen om Renault open te houden, niet de klassieke staking, maar acties gericht op de media. Dit zal politici dwingen om onze ordewoorden over te nemen.”

    De politieke besluitvormers stelden de “Renault-wet” op, die bedoeld was om de informatie en raadpleging van werknemers bij massaontslagen te verbeteren. Erg doeltreffend is die wet niet. Hij wordt vaak gebruikt om werknemers aan het lijntje te houden met raadplegingen en informatiesessies waardoor ze niet aandacht kunnen richten op de opbouw van een krachtsverhouding.

  • Extreemrechts toen en nu

    Uittreksel uit het boek ‘Tegen racisme en fascisme: strijd en solidariteit’ (zie onderaan)

    De opgang van extreemrechts en de kwestie van bestuursdeelname zullen een prominente plaats in het publieke debat van 2024 innemen. De opeenvolging van verkiezingen versterkt dit: in mei zijn er verkiezingen in India waar Modi met zijn hindoe-nationalistische BJP opnieuw kan winnen, er zijn de Republikeinse voorverkiezingen in de VS in aanloop naar de presidentsverkiezingen van 5 november en in juni zijn er behalve nationale en regionale verkiezingen in België ook Europese verkiezingen. 

    In meerdere of mindere mate zien we overal in Europa een ondermijning van de traditionele pro-kapitalistische partijen en een forse opgang van extreemrechts. De radicale linkerzijde stevent op een slecht resultaat af: Die Linke kent een existentiële crisis, SUMAR (de opvolger van Unidas Podemos) verliest terrein, Syriza tuimelde in de Griekse verkiezingen terug naar minder dan 20%, de Portugese linkse partijen leden zwaar verlies in de parlementsverkiezingen van 2022. 

    Enkele oudere extreemrechtse partijen staan bovenaan als eerste partij in de peilingen in hun land of regio. Dit is het geval met het Vlaams Belang, Rassemblement National (Frankrijk), FPÖ (Oostenrijk) en de PVV van Geert Wilders (Nederland). Ook Fratelli d’Italia van Meloni blijft bovenaan de peilingen staan. SD (Zweden), de Finnenpartij (Finland) en AfD (Duitsland) staan in de peilingen elk op een recordhoogte van ongeveer 20%. In Griekenland zijn er verschillende extreemrechtse partijen, waaronder de Spartanen die in de laatste parlementsverkiezingen 4,7% haalden. VOX ging onderuit in de Spaanse verkiezingen, maar kon heel wat van haar ideeën opdringen aan de PP-campagne en staat nog steeds boven het resultaat van de Europese verkiezingen in 2019. In Portugal haalt de nieuwe extreemrechtse partij Chega meer dan 10% in de peilingen. In Centraal- en Oost-Europa schoven traditionele partijen sterk naar rechts op. De PiS (Polen) en Fidesz (Hongarije) kunnen scoren en krijgen navolging in de regio. 

    De internationale context versterkt het Vlaams Belang. De Amerikaanse voorverkiezingen plaatsen de antifeministische terugslag sterker in het debat. De aandacht voor extreemrechts in verschillende Europese landen zal meespelen. Dit zal het zelfvertrouwen van extreemrechts versterken. 

    Extreemrechts toen en nu

    Begin jaren 1990 leidden de eerste doorbraken van extreemrechts in Frankrijk, België, Duitsland … tot grote antifascistische protestacties. Dat was nog meer het geval na het schokkende geweld tegen asielzoekers in onder meer (Oost-)Duitsland, waar er in 1991 bijvoorbeeld drie doden en 449 gewonden vielen in 1.300 geregistreerde incidenten van extreemrechts geweld. Het protest werd bijzonder groot na het schokkende geweld tegen een asielcentrum in Rostock in augustus 1992. Vandaag is er meer een gevoel van berusting: het fenomeen is niet nieuw, er is een normalisering van extreemrechtse standpunten door pro-kapitalistische partijen en de beperkingen van extreemrechts zelf zijn een obstakel voor deze formaties om hun voorstellen volledig in beleid om te zetten (waardoor tegelijk hun gevaar soms wordt onderschat). Dit neemt niet weg dat de schok van extreemrechtse groei en bijhorende haatincidenten, zeker tegen de achtergrond van een groter geworden gevoeligheid en meer protest tegen onderdrukking, aanleiding kunnen geven tot belangrijke protestacties waarin wij een rol kunnen spelen. 

    De crisis vanaf het midden van de jaren 1970 leidde tot een groei van extreemrechtse formaties, maar deze militante groepen botsten in de nasleep van mei 1968 met een sterk antifascisme waarin de arbeidersbeweging een belangrijke rol speelde. Pas in de jaren 1980 beleefden extreemrechtse partijen grotere en stabielere electorale doorbraken. Van het Front National in Frankrijk bij de parlementsverkiezingen in 1986, de lokale verkiezingsoverwinning van het Vlaams Blok in Antwerpen in 1988 tot de overname van de Oostenrijkse Vrijheidspartij (FPÖ) door extreemrechts – de ‘Haiderisierung’ (onder extreemrechts leider Jörg Haider) – en de opkomst van nieuwe formaties zoals de Zweedse Democraten (SD) of Republikäner in Duitsland. Deze doorbraken namen in de loop van de jaren negentig aan kracht toe. 

    Dit gebeurde in een context van afnemend vertrouwen in de traditionele partijen, deels veroorzaakt door het harde besparingsbeleid en de daarmee gepaard gaande daling van de levensstandaard van een belangrijk deel van de bevolking. De crisis van 1974-75 deed de burgerij op zoek gaan naar een ander beleid: het neoliberalisme, dat in de jaren 1980 opkwam met Thatcher en Reagan. Om dat beleid op te leggen, was een confrontatie met de arbeidersbeweging nodig. De positie van de burgerij werd daarbij aanzienlijk versterkt door de val van het stalinistische Oostblok eind jaren 1980. Een verzwakking van de arbeidersbeweging vergrootte de ruimte voor extreemrechts. 

    Extreemrechtse partijen die groot werden in de jaren 1980-90 deden dat op basis van een populistische methode. Ondanks de wortels in de collaboratie met de nazi’s en ondanks het feit dat het kader (de geëngageerde activistenbasis) van partijen als het Vlaams Blok of Front National gevormd was in het fascisme, was er geen ruimte voor klassiek fascisme. Het ontbrak aan een massabasis die in staat was om geweld te gebruiken tegen andersdenkenden en vooral tegen de arbeidersbeweging. Extreemrechts slaagde erin om veel kiezers te bereiken, maar kon dit niet omzetten in een fundamentele verbreding van de groep die bereid was om op straat te vechten (in letterlijke zin).

    Deze tegenstelling leidde vaak tot spanningen, maar de meest stabiele extreemrechtse partijen hadden beide elementen nodig: een populistische benadering naar een brede laag kiezers en een meer militante harde kern die bereid was geweld te gebruiken. De militante kern voelde zich gesterkt door verkiezingsoverwinningen, waarbij de overwinningen ook het gevolg waren van een anti-establishment imago. Waar de straatvechters te brutaal werden, werd het gebrek aan bredere steun voor een beleid van straatterreur beantwoord met actief verzet en campagnes. 

    Het succes van de populistische methode van in wezen neofascistische partijen zoals het Franse Front National of het Vlaams Blok in België vanaf de jaren negentig gaf aanleiding tot nieuwe formaties of de opkomst van individuen die uitsluitend op dat populisme waren gebaseerd. In Nederland was er een hele reeks rechtspopulisten, van Pim Fortuyn tot Geert Wilders en Thierry Baudet. Die krachten hebben meestal een grotere instabiliteit. Sommige nieuwe extreemrechtse krachten, zoals de Duitse AfD, zoeken een ongemakkelijk evenwicht tussen meer militante lagen en conservatieve carrièrepolitici.

    De rechtse populisten in Centraal- en Oost-Europa hebben specifieke kenmerken die zijn gesmeed door zowel de geschiedenis van het stalinisme als de kapitalistische restauratie die een zwakke nationale burgerij voortbracht, terwijl sommige landen een periode van groei kenden als toeleveringsketen voor de Duitse industrie. De crisis van 2007-08 vergrootte de ruimte voor autoritaire rechtse populisten in deze landen. Ze speelden in op een gevoel van woede tegen het neoliberalisme en de rol van het westerse kapitaal, dat ze verbonden met nationalisme en autoritarisme. Tegelijkertijd moesten rechtspopulisten sociale beloften doen om hun steun te behouden. 

    Als extreemrechts nu bij verkiezingen beter kan scoren dan twintig of dertig jaar geleden, is dat een uiting van een verdere neergang van het kapitalisme, maar ook van het feit dat een echt antwoord van de arbeidersbeweging grotendeels ontbreekt. Oude linkse formaties, zoals de sociaaldemocratie, omarmden de neoliberale dogma’s en verloren steeds meer hun arbeidersbasis. Waar nieuwe linkse formaties werden getest, bleken ze veel beperkingen te hebben, voornamelijk vanwege een gebrek aan vertrouwen in massamobilisatie om een breuk met het kapitalisme en de opbouw van een socialistisch alternatief te bewerkstelligen. Dit falen van links houdt de impasse tussen arbeid en kapitaal in stand en vormt de basis waarop verschillende populistische krachten en extreemrechts kunnen groeien.

    In vergelijking met begin jaren 1990 is de militante kern van extreemrechts niet significant groter geworden, toch niet in de vorm van door de partijleiding gecontroleerde militanten. Groepjes in de marge die overgaan tot geweld zijn doorgaans niet stabiel. Schild & Vrienden bijvoorbeeld heeft de tegenwind na de Pano-reportage in 2018 in de realiteit niet overleefd, zelfs indien symbolen ervan blijven gebruikt worden door jongeren en zelfs indien Van Langenhove het als vehikel gebruikte voor zijn persoonlijke ambities die gretig opgepikt werden door het VB. Het omzetten van passieve steun, ook op sociale media, in actieve betrokkenheid verloopt erg moeizaam. Mobilisaties van het Vlaams Belang worden niet fundamenteel groter. De jaarlijkse door het VB gedomineerde IJzerwake vergrijst en krimpt. Langs de andere kant ontstaan er meer mogelijkheden voor het VB om aanwezig te zijn op andere acties, van Covid-complottisten over boerenacties tot protest tegen zinloos geweld. Gelukkig blijft de georganiseerde arbeidersbeweging een no-gozone voor het VB, zoals bevestigd werd met de poging tot aanwezigheid op een zorgbetoging in juni 2023.

    Sinds de recessie van 2008 en de grotere ondermijning van de gevestigde partijen, zijn er meer mogelijkheden voor extreemrechts om aan het beleid deel te nemen. In de EU zit extreemrechts in regeringen in Italië (FdI, Lega), Finland (Finnenpartij) en Hongarije (Fidesz), binnenkort mogelijk ook in Nederland met Wilders. Tot voor kort zat het in regeringen in Polen (PiS),  Slovakije (Sme Rodina) en Letland (Nacionālā apvienība, nationale allantie). De Finse regering stelde meteen een besparing van vier miljard euro voor met besparingen op woonpremies en werkloosheidsuitkeringen. Daarnaast moet de werknemer de eerste dag van het ziekteverlof zelf dragen. Een privatisering van de ziekteverzekering wordt aangemoedigd. In Italië schafte de regering-Meloni het burgerinkomen, een soort leefloon, van 160.000 mensen af onder het motto ‘Wie kan werken, moet werken’. De aankondiging door Salvini van een belasting van 40% op de ‘overwinsten’ van Italiaanse banken, leidde meteen tot protest van de ‘markten’ waarop de regering-Meloni moest inbinden. De overwinstbelasting werd geplafonneerd tot 0,1% van de totale bankactiva. “Markten versus Meloni: 1-0”, volgens De Standaard. De regering-Meloni wil migratie met geweld stoppen. Het geweld is reëel, dat blijkt onder meer uit het aantal doden op de Middellandse Zee. Migratie stoppen, doet dit echter niet. Zo kwam op 26 augustus 2023 een recordaantal vluchtelingen op Lampedusa aan: 4.267. Net als VOKA in België is de regering-Meloni voorstander van gecontroleerde migratie: de komende drie jaar wil de regering werkvergunningen uitreiken aan 452.000 migranten van buiten de EU voor de landbouw, toerisme en bejaardenhulp. ‘Voormalig’ VB’er Van Langenhove verweet Meloni al dat ze een “verraadster” is omdat ze de migratie niet stopt en voegde eraan toe dat er andere maatregelen nodig zijn, die hij beter niet in het publiek zou vermelden…

    Gevaar

    Sociale beloften in de aanloop naar de verkiezingen worden nadien terug opgeborgen of enkel behouden voor abstracte propaganda. Extreemrechtse militanten voelen zich door electorale successen echter gesterkt en gaan sneller over tot geweld. Toen de Lega deel werd van de Italiaanse regering was er een sterke toename van racistisch geweld met in 2018 126 geregistreerde fysieke aanvallen, tegenover 46 in 2017 en 27 in 2016. Dat cijfer is nadien gedaald, maar in 2022 ging het nog steeds om 64 gevallen, waarvan 4 met dodelijke afloop.  

    Na de verkiezingsoverwinning van het VB in juni 2019 was er in België een escalatie van racistisch geweld en intimidatie. Extreemrechtse jongeren intimideerden klimaatjongeren op Pukkelpop, mensen met een migratie-achtergrond werden met een racistisch pamflet in Aalst onder vuur genomen, een jonge vrouw werd door racisten aangevallen op een rommelmarkt in Berlaar, een man van Afrikaanse origine werd in elkaar geslagen in Tongeren, een stand van Blokbuster en ROSA op Dranouter werd het slachtoffer van vandalisme.  In november werd brand gesticht in een toekomstig asielcentrum in Bilzen. Het geweld bleef nadien aanhouden met extreemrechtse militanten die zich agressief opstelden, in het bijzonder rond LGBTQIA+ rechten en symbolen. 

  • 50 jaar Anjerrevolutie. Revolutionaire strijd van werkende klasse toont hoe verandering mogelijk is

    Door Pedro en Vanessa (Luta Pelo Socialismo, onze zusterorganisatie in Portugal)

    Vijftig jaar geleden maakte een politieke opstand van arbeiders en jongeren in Portugal na de militaire staatsgreep van 25 april een einde aan het fascisme en kolonialisme en het ontketende een sociale revolutie. De bezetting van huizen, grond en bedrijven, de oprichting van bewoners-, arbeiders- en soldatencomités, democratische machtsorganen voor de arbeidersklasse, lieten zien hoe de invoering van universele openbare diensten en de nationalisatie van het grootste deel van de economie afgedwongen kon worden. Ondanks de enorme politieke, economische en sociale resultaten werd de revolutie onderbroken door de afwezigheid van een revolutionaire partij met massale invloed. De kapitalistische democratie die tot stand kwam, toont vandaag aan dat ze niet in staat is om iedereen kwaliteitsvolle huisvesting, gezondheidszorg en onderwijs te garanderen, om klimaatrampen of de toename van oorlogen in de wereld te voorkomen. Net als in 1974 en 1975 is socialisme vandaag een objectieve noodzaak tegenover de concrete problemen van kapitalistische barbarij en de Portugese revolutie bevat belangrijke lessen voor degenen die de samenleving willen veranderen.

    Het fascistische regime van 1926 tot 1974, onder leiding van de dictators Salazar en Marcello, werd gekenmerkt door onderdrukking van de oppositie door marteling, dwangarbeid en de dood, het verbieden van democratische vrijheden en stakingen, het verpletteren van arbeidersorganisaties, het instellen van censuur en politieke politie en de samenwerking tussen de staat en private monopolies, onder de ideologie van de gemeenschappelijke belangen van kapitaal en arbeid, zogenaamd de belangen van de ‘Grootheid van Portugal’. Maar er was niets groots aan dat Portugal. Gedurende die 48 jaar was er ellende op het gebied van inkomen, huisvesting, gezondheid en onderwijs. De kracht van het fascistische regime en het Portugese kapitaal lag in de economische controle over de koloniën, grondstoffenbronnen en afzetmarkten. Omdat de winning van rijkdom uit de koloniën niet afhankelijk was van arbeid in eigen land, werd Portugal onproductief en onderontwikkeld gehouden, met een model van lage lonen en onderdrukking van arbeiders.

    De onderwerping van het Portugese kapitaal aan externe belangen maakte het kwetsbaar voor de strijd van de gekoloniseerde volkeren die nog meer onderdrukt en onderontwikkeld waren dan het Portugese volk. De bevrijdingsoorlog in de Portugese koloniën vanaf 1961 betekende een zware slag voor het fascistische regime. Gedurende 13 jaar werden in totaal 1,2 miljoen soldaten ingezet in de oorlog, gelijk aan 15% van de toenmalige Portugese bevolking. Officiële cijfers vermelden 9.000 doden en meer dan 15.000 permanent verminkten aan Portugese kant en meer dan 60.000 doden aan Afrikaanse kant. In deze periode stegen de kosten van levensonderhoud ondanks de snelle industrialisatie in Portugal. De druk om aan de oorlog te ontsnappen leidde ertoe dat elk jaar 100.000 mensen emigreerden. De koloniale oorlog duurde eindeloos en in 1973 slokte deze al meer dan 40% van de begroting op, ten koste van sociale uitgaven zoals voor onderwijs, gezondheidszorg en sociale zekerheid. In de zes maanden voorafgaand aan de staatsgreep van 25 april 1974 staakten ongeveer 100.000 arbeiders illegaal om de daling van de reële lonen te stoppen.

    In de oorlogen in Afrika zagen de soldaten en lagere officieren dat de armoede in Portugal het gevolg was van hetzelfde systeem en dezelfde onderdrukking die de ellende in de koloniën veroorzaakte en ze begonnen solidariteitsbanden te smeden met de Afrikanen. Ze zagen ook dat de oorlog niet gewonnen kon worden door de Portugese staat en dat elke overwinning voor de gekoloniseerden in Afrika de gemeenschappelijke vijand verzwakte en daarom ook een overwinning was voor de uitgebuitenen in Portugal, wat de arbeiders dichter bij de macht bracht in de verschillende landen. De antikoloniale revoluties waren de sleutel tot de bevrijding van Portugal van het fascisme.

    De val van het fascistische regime in Portugal

    In 1973 werd de Beweging van de Strijdkrachten (MFA – Movimento das Forças Armadas) opgericht, een clandestiene militaire organisatie geleid door officieren uit het middenkader (luitenants, kapiteins en majoors) die een einde wilden maken aan de koloniale oorlog. Op 25 april 1974 voerde de MFA een succesvolle vreedzame militaire staatsgreep uit. Na de overgave van dictator Marcello Caetano te hebben geëist, viel het regime als een kaartenhuis. Het succes van de staatsgreep vereiste niet alleen het leiderschap van de MFA, maar ook de vastberadenheid van de soldaten, waarvan de meesten uit de arbeidersklasse kwamen, om een einde te maken aan het regime, wetende dat als de staatsgreep zou mislukken, ze zouden worden beschuldigd van verraad.

    Ondanks het verzoek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de burgers om thuis te blijven, vulden de massa’s op 25 april, toen de overgave van Marcello nog niet compleet was, de straten van Lissabon om de opstandige soldaten te steunen, waardoor de staatsgreep het begin van een revolutie werd, een periode waarin het de massa’s zijn die geschiedenis schrijven.

    Het was de mobilisatie van het volk die op 25 april en in de dagen daarna zorgde voor het succes van de staatsgreep, de effectieve invoering van politieke en vakbondsvrijheden, de vrijlating van politieke gevangenen en, ook door de verbroederingen in Afrika tussen soldaten en guerrillastrijders, de weg vrijmaakte voor het einde van de koloniale oorlog en de erkenning van het zelfbeschikkingsrecht van volkeren. Enkele dagen na de staatsgreep, op de eerste 1 mei in vrijheid, vierden meer dan een miljoen mensen de revolutie en toonden ze dat het einde van het fascisme niet alleen werd bereikt door middel van een militaire staatsgreep.

    De revolutie gaat vooruit, en daarmee ook de dualiteit van de macht

    Met het einde van de onderdrukking en het gevoel dat het leger aan hun kant stond, voelde de arbeidersklasse de vrijheid om zich te organiseren en de opgekropte woede tegen hun uitbuiters explodeerde. Al op 26 april 1974 begonnen bewoners van de sloppenwijken in de industriële gordels van Lissabon, Setúbal en Porto leegstaande huizen te bezetten, een proces dat zich voortzette en intensifieerde. Om de strijd voor huisvesting te organiseren werden bewonerscomités opgericht, de eerste organen van de arbeidersmacht. Tegelijkertijd werden volksgeneeskundige klinieken, comités voor woningverbetering, crèches, alfabetiseringscursussen, comités voor democratisch beheer van scholen en ziekenhuizen opgericht, met als doel democratie op de werkplek en universele toegang tot gezondheidszorg en onderwijs.

    Op de werkvloer begon de grootste stakingsgolf tot nu toe vorm te krijgen. Er werd geëist dat de fascisten in de bedrijven en het staatsapparaat zouden verdwijnen, dat er een nationaal minimumloon zou komen dat aan de inflatie zou worden aangepast, een 8-urige werkdag, het recht op vrije weekenden, betaalde vakantiedagen en een extra maandloon. Veel gevechten werden geleid door vrouwelijke arbeidsters die, onder andere, gelijk loon voor gelijk werk, het recht op echtscheiding, een einde aan morele en seksuele intimidatie en de oprichting van crèches, kinderdagverblijven en borstvoedingskamers op de werkplek eisten. Toen de bazen in verschillende bedrijven niet wilden toegeven, werd het bedrijf overgenomen en onder arbeiderscontrole geplaatst, onder democratisch zelfbeheer van een arbeiderscomité. In andere bedrijven werden vakbondscomités opgericht om de strijd verder te organiseren. De eisen omvatten het recht op huisvesting, gezondheidszorg, onderwijs, soms de nationalisatie van het bedrijf en natuurlijk vrede en de terugkeer van de soldaten uit Afrika.

    In december 1974 begonnen de landeigenaren in de Alentejo en Ribatejo, regio’s waar grote landgoederen een dominante rol speelden, de akkers te sluiten voor de arbeiders, om het zaaien te verhinderen en honger te zaaien, om zo de revolutie te saboteren. Als reactie daarop bezette de plattelandsbevolking het land om de lonen en de landbouwproductie onder controle te krijgen, wat de Agrarische Hervorming in gang zette, d.w.z. het begin van de verwezenlijking van de eis “Land voor hen die het bewerken”, en het verhogen van de productie. Privébezit werd in twijfel getrokken en veel bazen vluchtten. Aan de rand van de grote steden begonnen vormen van coördinatie van bewoners- en arbeiderscomités te ontwikkelen, embryo’s van sovjets.

    De veroveringen van de revolutie werden niet bereikt zonder weerstand van reactionaire krachten te overwinnen. Tot twee keer toe, op 28 september 1974 en 11 maart 1975, probeerde rechts, geleid door Spínola, met geweld een einde te maken aan de revolutie ten gunste van een neokoloniaal en presidentieel project dat de macht bij Spínola zou concentreren om de belangen van de kapitaalaccumulatie te verdedigen. Beide keren gingen tienduizenden arbeiders en soldaten de straat op en vormden barricades om de staatsgrepen te voorkomen en zelfs geweld te vermijden. De nederlagen van de couppogingen leidden tot een enorme radicalisering van de massa’s en het besef van de revolutionaire taken van de arbeidersklasse.

    De reactie op 11 maart 1975 bestond uit massamobilisaties in het hele land en bezettingen van bedrijven en eigendommen. Werknemers van banken gingen in staking, bezetten de werkplekken en eisten hun nationalisatie. Hetzelfde gebeurde in bedrijven zoals CUF (industrieel conglomeraat), Lisnave (scheepswerven), de postkantoren en transportbedrijven. De nationalisatie van de banken markeerde het begin van een golf van nationalisaties in de daaropvolgende weken, die een totaal van 244 bedrijven bereikte, waaronder alle banken, verzekeringsmaatschappijen, de staalindustrie, transport, energie, cement en tabak. Deze maatregelen waren het resultaat van wijdverspreide eisen van de arbeidersklasse en de regeringspartijen (PCP, PS en PPD) moesten de nationalisaties steunen, hoewel ze weigerden buitenlands kapitaal te onteigenen. Meer dan 70% van de economie kwam in handen van de staat.

    Verkiezingen voor de grondwetgevende vergadering

    Alles wees op de nederlaag van het kapitalisme in Portugal. De Britse krant The Times schreef: “Het kapitalisme dood is in Portugal.” Het Amerikaanse tijdschrift Time zette op de cover: “De rode dreiging in Portugal”, met portretten van president Costa Gomes, premier Vasco Gonçalves en Otelo Saraiva de Carvalho, de organisator van de staatsgreep van 25 april 1974 en commandant van COPCON, een speciale militaire troepenafdeling die was opgericht om het MFA-programma uit te voeren, die de volksmacht en de bezettingen van huizen en bedrijven steunde en banden had met de partijen van zogenaamd ‘extreem’ links.

    Nog een bewijs van de duidelijke nederlaag van het kapitalisme was de campagne voor de verkiezingen voor de Grondwetgevende Vergadering, de eerste vrije verkiezingen, die op 25 april 1975 werden gehouden. De krachtsverhouding was zodanig dat alle partijen, van de PPD (nu de PSD) tot links, zwoeren het socialisme te verdedigen. Zelfs de CDS beweerde “een klasseloze maatschappij, geharmoniseerd door christelijk humanisme” te verdedigen. Deze verkiezingen kenden de hoogste opkomst ooit: 92 procent van de kiezers ging stemmen. De PS kreeg 38 procent, de PPD 26 procent, de PCP 12 procent, de CDS 8 procent en de partijen die verbonden waren met de PCP of links daarvan 8 procent. Dit resultaat weerspiegelde niet de werkelijke sociale invloed van de PCP en de radicale linkerzijde, maar toonde eerder aan dat de massa’s die stemden de stalinistische dictaturen en het autoritaire model vertegenwoordigd door de PCP verwierpen. De campagne van de PS, en tot op zekere hoogte de PPD, voor ‘socialisme in vrijheid’ wierp voor hen vruchten af.

    Enerzijds was dit verkiezingsresultaat het zoveelste bewijs van de massale wil om een klasseloze maatschappij op te bouwen, gebaseerd op een planeconomie, volksmacht en samenwerking tussen volkeren. Aan de andere kant legitimeerden deze verkiezingen de PS en de PPD als partijen met een electorale meerderheid, waardoor hun leiders, vooral die van de PS, een offensief konden lanceren tegen de vooruitgang van de revolutie, in tegenstelling tot de socialistische slogans die ze verkondigden.

    Revolutionaire crisis

    Omdat de burgerij niet beschikte over de gebruikelijke middelen (controle over de staat en de strijdkrachten en economische sabotage) om de revolutie tegen te houden, werd ze gered door de politiek van de leiders van de massale arbeiderspartijen: de PS en de PCP. Dit werd duidelijk in de revolutionaire crisis die zich gedurende de rest van 1975 ontvouwde. In deze periode was de macht meer dan ooit omstreden, waarbij de staat steeds meer verdeeld raakte en niet in staat was om doortastend op te treden. De arbeiders waren ook verdeeld over de kwestie van het grijpen van de politieke macht, zonder een leiderschap dat hen tot de conclusie kon brengen dat dit noodzakelijk was. Omdat de burgerij geen genadeklap kreeg, kon ze zich reorganiseren tegen de arbeidersmacht.

    Vanaf mei 1975 begonnen buitenlandse landen de revolutie te boycotten, gebruikmakend van het feit dat buitenlandse investeringen niet genationaliseerd waren. De buitenlandse burgerij begon ook resoluter in te zetten op de PS. Tegelijkertijd begonnen extreemrechtse terroristische groeperingen een golf van bomaanslagen tegen linkse partijen, namelijk de PCP, MDP en UDP.

    De contrarevolutie werd echter niet geconsolideerd. De premier van de Zesde Voorlopige Regering klaagde dat hij niet echt mocht regeren. Noch het leger, noch de vakbonden, noch de arbeiderscomités gehoorzaamden hem en er waren dagelijks betogingen tegen de regering, waaronder de 36 uur durende belegering van de regering en de grondwetgevende vergadering door bouwvakkers op 12 november 1975. De regering schortte zelfs haar werkzaamheden op. Er heerste een complete machtscrisis.

    Militaire officieren dicht bij de PS beseften dat het nodig was om de revolutie met geweld te stoppen om de controle over de situatie terug te krijgen. De gelegenheid deed zich voor op 25 november 1975, toen parachutisten strategische bases in Lissabon bezetten en eisten dat de uitzetting van linkse militaire officieren ongedaan zou worden gemaakt. Dit was het voorwendsel om de contrarevolutionaire staatsgreep uit te voeren. Álvaro Cunhal, leider van de PCP, sloot een deal met rechts om ervoor te zorgen dat leden van de PCP en de CGTP Intersindical en militairen die met hen verbonden waren, zouden afzien van acties. In ruil daarvoor zou de PCP niet onderdrukt worden en zou ze haar rol in de kapitalistische staat mogen behouden, wat al die tijd haar doel was geweest, gezien de trapsgewijze opvatting van de PCP over de revolutie die de veronderstelde democratische revolutie verdedigt en het uitstellen van de socialistische revolutie naar een onbepaalde toekomst. Ondanks haar belang kwam revolutionair links in het leger, dat geen betrokkenheid van de arbeidersmassa’s had georganiseerd noch hen bewapende, geïsoleerd te staan en gaf zich snel over.

    De machtsbalans keerde zich niet volledig tegen de arbeiders, die een enorme strijdmacht hadden opgebouwd, maar de demoralisatie zette in en wettigheid en orde werden gevestigd. Bezettingen werden niet langer geaccepteerd en verschillende werden door de politie neergeslagen. De arbeiders- en bewonerscomités, in de industrie, de wijken en op het land, verloren effectieve macht en werden langzaam verdreven. De periode van dubbele macht tijdens de 19 maanden durende revolutie, waarin de massa’s geschiedenis schreven, was voorbij. De taak van de kapitalistische staat om de orde en controle te herstellen was volbracht. Zijn nieuwe taak was het normaliseren van de burgerlijke democratie en het herstellen van de voorwaarden voor kapitaalaccumulatie, in het bijzonder door terug te keren naar het beleid van lage lonen om buitenlandse investeringen aan te trekken. In tegenstelling tot Chili in 1973 nam de contrarevolutie in Portugal een democratische vorm aan en speelde de PS van Mário Soares de hoofdrol in het bedenken en uitvoeren van de contrarevolutionaire strategie.

    Lessen uit de Portugese revolutie

    De overwinningen van de revolutionaire periode wierpen jarenlang en zelfs decennialang vruchten af. In de revolutionaire periode toonden arbeiders en jongeren in Portugal dat ze alles op het spel konden zetten, hun leven konden verbeteren en konden beslissen over het collectieve leven. Ze kregen democratie op de werkvloer en werkten met plezier en een gevoel van nut. Alles wat we hebben gewonnen, is te danken aan de organisatie en directe actie van de massa’s en vooral aan de vormen van arbeidersmacht die ze hebben opgebouwd. De verbetering van de woonomstandigheden in de decennia na de revolutie is te danken aan de huisvestingsbezettingen. Democratische, arbeids- en sociale rechten zijn te danken aan de stakingen, de verdrijving van fascistische bazen, de bezettingen en de controle van de arbeiders over industrieën, land en diensten. Het waren de democratische comités op scholen en de alfabetiseringscursussen door vrijwilligers die de uitbreiding van universeel onderwijs mogelijk maakten. Het waren de dokters en verpleegkundigen in de democratische ziekenhuiscomités en bij de oprichting van volksklinieken die oplegden wat de Nationale Gezondheidsdienst zou worden. Het opkomende regime was echter het resultaat van een contrarevolutie. Onder het kapitalisme is geen enkele hervorming gegarandeerd en veel van wat er gewonnen is, is verloren gegaan of loopt gevaar.

    Hoewel de staat linkse leiders heeft gehad, is het nooit opgehouden een kapitalistische staat te zijn, met een burgerlijke structuur die de kapitalistische orde handhaaft. In de situatie van de wereldwijde economische crisis van 1974 en 1975, en na de vernederende nederlaag van de VS in Vietnam, was het mogelijk voor de werkende klasse om de macht te grijpen zonder te lijden onder de directe interventie van het buitenlandse imperialisme in een Europees land zoals bleek uit haar passiviteit tot mei 1975.

    Zonder de steun van het buitenlands kapitaal en zonder de steun van het volk voor de reactie, had rechts niet de middelen om de contrarevolutie uit te voeren. De triomf van een socialistische revolutie in Portugal had een directe invloed kunnen hebben op de arbeidersklasse in andere landen zoals Spanje en Griekenland, die in dezelfde periode ook onder rechtse dictaturen uitkwamen. In dit beste geval zouden we vandaag in een wereld leven waar niemand oorlogen voert en mensen samenwerken, waar de economie zo gepland is dat ze tegemoet komt aan sociale en ecologische behoeften en klimaatrampen vermijdt, waar mensen met plezier werken en samen beslissen hoe ze beter kunnen werken en leven.

    Dit is niet gebeurd. De belangrijkste factor waarop het kapitalisme kon rekenen om de socialistische revolutie met democratische middelen te verhinderen, was het reformisme van de leiders van de arbeiderspartijen. Noch de PS noch de PCP bevorderden de eenheid van bewoners-, arbeiders- en soldatencomités in vormen van bredere arbeidersmacht, zoals sovjets. Deze hadden een sterke arbeidersmacht kunnen vormen tegenover de zwakke burgerlijke staat en de mogelijkheid kunnen openen om de crisis van de dubbele macht op te lossen door de arbeiders de volledige macht te laten grijpen. De revolutionaire organisaties van de radicale linkerzijde bereikten nooit massale invloed en waren niet in staat om de redding van het kapitalisme te voorkomen. Het ontbrak aan een politiek programma dat de weg wees naar het grijpen van de macht en het opbouwen van een arbeidersstaat, geregeerd door arbeiders en voor arbeiders. Net als 50 jaar geleden leiden de tegenstrijdigheden van het kapitalisme vandaag tot crises, catastrofes, oorlogen en revolutionaire explosies, en de socialistische transformatie van de maatschappij blijft de manier om ons te bevrijden van barbarij, wat alleen bereikt kan worden met een revolutionaire partij met massale invloed.

  • 80ste verjaardag van de sociale zekerheid. Het beste eerbetoon is sociale strijd!

    In april 1944 kwam het “Sociaal Pact” tot stand, een akkoord tussen werkgevers en vakbonden dat de basis vormde voor het stelsel van sociale zekerheid dat op 28 december van datzelfde jaar werd ingevoerd. De besluitwet voor de sociale zekerheid werd aangenomen midden het Ardennenoffensief van het Duitse leger. De sociale zekerheid kwam er nadat de werkende klasse jarenlang gestreden had voor het recht op een degelijk leven en voor bescherming tegen de grillen van het kapitalisme. Een terugblik op de moeilijke geboorte van onze sociale bescherming. 

    door Maxime (Luik) en Guy Van Sinoy uit maandblad De Linkse Socialist

    Waarom sociale zekerheid?

    In de 19e eeuw bereikte de industriële revolutie België en was de plattelandsvlucht in volle gang. Bij gebrek aan grond om te bewerken, trokken de boeren noodgedwongen naar de steden om hun arbeidskracht te verkopen. Verloren in steden die overspoeld werden door nieuwe arbeiders, leefden en werkten ze onder extreem harde omstandigheden. Er was geen sociale wetgeving om hun rechten te beschermen. Kinderen vanaf 6 jaar moesten aan de slag. Er waren werkdagen van 12 tot 14 uur onder vreselijke arbeidsomstandigheden die een aanslag vormden op het lichaam en de gezondheid van de werkenden. Toch was België het vijfde rijkste land ter wereld op dat ogenblik. De Belgische kapitalistische klasse werd rijk op basis van sociale dumping en het opofferen van het lichaam, de gezondheid en soms het leven van arbeiders.

    Het is tegen deze achtergrond van ontberingen dat de eerste embryo’s van sociale zekerheid ontstonden. Ziekte, een ongeval of ontslag betekenden vaak armoede voor een arbeider en zijn gezin. Arbeiders organiseerden zich en zetten de eerste werkloosheids- en invaliditeitskassen op. Arbeiders die zich bij deze organisaties aansloten, stonden een deel van hun loon aan deze kassen af als verzekering voor moeilijke tijden. Deze kleine arbeidersgroepen waren de voorlopers van onze vakbonden en ziekenfondsen. 

    1885: politieke organisatie van de arbeidersklasse

    Geconfronteerd met slechte arbeids- en leefomstandigheden begon de werkende klasse zich steeds meer te organiseren. Er ontstonden nieuwe structuren zoals vakbonden, verenigingen en hulpkassen. Al deze organisaties werden opgezet om zich te verdedigen tegen bazen voor wie het leven of de gezondheid van een arbeider slechts een detail was in vergelijking met hun eigen winstbelangen. De werkende klasse organiseerde zich ook politiek met de Belgische Werkliedenpartij (BWP), die in 1885 in Brussel werd opgezet en heel wat arbeidersorganisaties uit Vlaanderen, Wallonië en Brussel verenigde. 

    Op 17 maart 1886 brachten anarchisten ‘s nachts in de straten van Luik haastig affiches aan op de stadsmuren. Daarop stond een oproep aan alle arbeiders om de volgende dag samen de 15de verjaardag van de Commune van Parijs te vieren. Dit vormde het begin van de stakingsbeweging van 1886 die het revolutionaire potentieel van de werkende klasse aantoonde. Van 18 tot 29 maart waren er in heel België opstanden, rellen en stakingen.   

    De toename van sociale spanningen bracht de burgerlijke staat ertoe om voorzichtige sociale maatregelen goed te keuren: de eerste sociale wetten rond werk door vrouwen en kinderen, lonen, niet-overdraagbaarheid en onvatbaarheid voor inbeslagname van de lonen, de veiligheid en gezondheid van werkenden, de eerste vormen van collectief overleg … Die eerste grote nationale staking maakte duidelijk dat het door gezamenlijke strijd en door organisatie mogelijk was om verandering af te dwingen.

    1936: de opstand van de 500.000, betaalde vakantie en ziekteverzekering

    De stakingsgolf van 1936 vormde een nieuw keerpunt in de geschiedenis van de sociale zekerheid. Op 25 mei 1936 werden twee Antwerpse syndicalisten, Albert Pot en Théo Grijp, doodgeschoten door fascisten. Hun begrafenissen brachten duizenden Antwerpse arbeiders op straat.

    Uit solidariteit legden de havenarbeiders het werk stil ter nagedachtenis aan hun kameraden. Dit was het begin van wat de opstand van de 500.000 zou worden, een stakingsbeweging die in heel België gevoerd werd. “Je voornaam is Waal of Vlaming, je familienaam is arbeider”, stond er op de affiches. De burgerlijke staat ging over tot repressie tegen de stakers. Bijeenkomsten van arbeiders, vrouwen en kinderen werden door de cavalerie aangevallen of beschoten. 

    De druk van de beweging was echter groot en de katholieke premier Van Zeeland moest op 24 juni ingrijpende hervormingen aankondigen: een loonsverhoging met 7%, de 40-urige werkweek, 6 dagen betaalde vakantie per jaar en een algemene ziekteverzekering. Dit was het begin van de sociale zekerheid. 

    28 december 1944: officiële geboorte van de sociale zekerheid

    De invasie door de nazi’s maakte een einde aan de vooruitgang van 1936. Maar de strijd werd niet vergeten. In september 1944 werd België bevrijd. De sociale spanningen laaiden weer op en de arbeidersklasse wilde niet dat het onrecht uit het verleden zou terugkeren. Sommigen waren naar het front gegaan, anderen bleven werken in de fabrieken, terwijl de burgerij in deze periode van relatieve rust had kunnen genieten en zelfs rijker was geworden.

    De regering Pierlot V – die van 26 september 1944 tot 12 december 1944 aan de macht was en bestond uit katholieken, socialisten, liberalen en communisten – was niet populair en moest rekening houden met de aanwezigheid van een groot aantal verzetsstrijders. Om deze gewapende politieke macht te breken, riep de katholieke premier in de herfst van 1944 op tot ontwapening. De verzetsstrijders van hun kant wilden dat de sociale wetten van 1936 werden hersteld. De spanning steeg en op 25 november hield een groep verzetsstrijders een mars op de Wetstraat in Brussel. De politie schoot op de betogers en 45 mensen raakten gewond. De Belgische Communistische Partij genoot een groot aanzien en fungeerde op dat moment uiteindelijk als een veiligheidsklep. 

    Het ‘Sociaal pact’ dat in de clandestiniteit werd opgesteld, werd omgezet in een officiële wet. In ruil voor sociale vrede werd de moderne sociale zekerheid geboren. Het zorgde voor sociale bescherming van de werkenden en hun gezinnen op zeven domeinen: gezondheidszorg, beroepsziekten, arbeidsongevallen, pensioenen, werkloosheid, kinderbijslag en jaarlijkse vakantie. 

    De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) zou de bijdragen voor de sociale zekerheid op de lonen van de werknemers innen en deze toevertrouwen aan verschillende beheersorganen. Dit was een van de belangrijkste overwinningen van de arbeidersbeweging. De fondsen werden mee beheerd door de werknemersorganisaties: de vakbonden zouden bijvoorbeeld de werkloosheidsuitkeringen beheren en betalen, de ziekenfondsen de uitkeringen voor arbeidsongeschiktheid en voor de gezondheidszorg. De arbeidersbeweging moest wel met de werkgevers en de zorginstellingen onderhandelen in paritaire beheerscomités. De financiële middelen kwamen van de werkenden, meer bepaald door een deel van hun loon in te houden. Desondanks slaagden de werkgevers erin om zich ook in de beheerscomités te nestelen. 

    Sociale zekerheid is uit strijd geboren en zal op die manier beschermd worden

    De geschiedenis van de sociale zekerheid toont dat wat we vandaag als vanzelfsprekend beschouwen dat niet altijd was. Het was door enorme mobilisaties, klassensolidariteit en strijd op leven en dood dat deze bescherming werd afgedwongen en aan ons doorgegeven. Rechtse politici willen de afbraak van de sociale zekerheid maar al te graag opvoeren en versnellen. Dat is niet het enige gevaar. Door de versplintering van de verschillende solidariteitsmechanismen zijn de oorspronkelijke functies ervan vaak vergeten. Ziekenfondsen lijken steeds meer op commerciële verzekeraars, vakbonden hebben het vaak moeilijk om hun leden te mobiliseren en er is wantrouwen tegenover de leiding. 

    Bij de 80ste verjaardag van de sociale zekerheid staan wij stil bij al diegenen die gestreden hebben en soms hun leven opofferden voor de sociale bescherming van onze klasse. Hoe kunnen we hen beter eren dan door verder te strijden voor de verdediging van onze sociale zekerheid en de uitbreiding ervan?

  • 50 jaar na de Anjerrevolutie staat extreemrechts terug op in Portugal

    Het extreemrechtse Chega scoorde in de Portugese verkiezingen begin maart. Acht jaar bewind door de Socialistische Partij (PS) is op een mislukking uitgedraaid. De sociaaldemocratie leverde het land over aan de kapitalistische rovers en weigerde haar verantwoordelijkheid te nemen in de antifascistische strijd.

    door Clément T (Luik) uit maandblad De Linkse Socialist

    Om de opkomst van extreemrechts te begrijpen, is het nodig om de situatie in het land te analyseren. Dat is een basis om het gesprek aan te gaan over hoe we met een antikapitalistische en socialistische strategie extreemrechts kunnen stoppen nu we de 50ste verjaardag vieren van de Anjerrevolutie. Die revolutie in 1974 maakte een einde aan de dictatuur van Caetano, de opvolger van Salazar. De werkende klasse wierp het regime omver en dwong grote sociale hervormingen af in alle onderdelen van de samenleving. We kunnen lessen trekken uit die antifascistische massabeweging voor de strijd voor een andere samenleving zonder kapitalistische uitbuiting en onderdrukking.

    Als links niet breekt met het kapitalisme, groeit de ruimte voor rechts en extreemrechts

    Het resultaat van deze verkiezingen kwam niet uit de lucht vallen. De PS van António Costa was acht jaar aan de macht, waarvan twee met een absolute meerderheid. Onder deze regeringen was er een achteruitgang van de levensstandaard en de arbeidsomstandigheden. In 2023 was er een koopkrachtverlies van 5,5% ten opzichte van 2021. De armoedecijfers stegen met 7,6% op een jaar tijd. Daarbij komt nog de huisvestingscrisis. Die werd verergerd door het cadeau van de regering aan de huisbazen die dit jaar de huurprijzen met 7% mogen verhogen, zelfs indien het huurcontract een dergelijke eenzijdige verhoging verwerpt.

    Verder zijn er de enorme crisissen in het stelsel van de nationale gezondheid en in het onderwijs. Beide sectoren zijn het slachtoffer van opeenvolgende besparingen en meer algemeen van een chronisch gebrek aan middelen.

    In 2019 was er de grootste aanval op het stakingsrecht sinds 1974 en het einde van de dictatuur. Zo werd minimale dienstverlening ingevoerd, met soms tot 100% van de dienstverlening die moet gegarandeerd worden. De politie en het leger worden ingezet om stakersposten op te breken en zelfs om stakers te vervangen. Er zijn gerechtelijke aanvallen op nieuwe vakbonden en stakers worden vervolgd.

    De radicale linkerzijde is niet afwezig in het politieke landschap. Het is nochtans niet radicaal-links dat profiteert van het pro-kapitalistische beleid van de PS. Het Linkse Blok (Bloco de Esquerda) en de Portugese Communistische Partij (PCP) maakten geen gebruik van de parlementaire zwakte van de PS om de druk op te voeren via massamobilisaties. Ze speelden evenmin een leidende rol in het organiseren van de sociale woede. In naam van de ‘sociale vrede’ en om de PS-regering te verdedigen tegen een terugkeer van rechts aan de macht, probeerden de vakbondsleiders van de CGTP (geleid door de PCP) en de verantwoordelijken van zowel het Bloco als de PCP de strijdbaarheid in te perken. Het resultaat was precies het tegenovergestelde van wat ze vreesden: rechts en extreemrechts wonnen de verkiezingen door in te spelen op het ongenoegen onder de bevolking.

    Chega: waakhond van de gevestigde orde

    In al die jaren van crisis, sociaal en politiek geweld, kon extreemrechts zich opbouwen. Nu haalde Chega maar liefst 50 zetels in het parlement. De directe erfgenamen van Salazar haalden in 2019 slechts 1,3%. In 2022 was dat al 7,2% en nu 18,1%.  

    Zoals overal vindt extreemrechts een voedingsbodem op sociaal onbehagen. Het stemt zijn retoriek af op diegenen die het zwaarst door de crisis worden getroffen. Chega beloofde loonsverhogingen (vooral voor de politie), belastingverlagingen en een minimumpensioen op het niveau van het minimumloon. Het geld hiervoor wil Chega halen door de opvang van vluchtelingen te stoppen, evenals door 420 miljoen euro te schrappen uit de financiering van ‘genderideologie’. Chega bedoelt daarmee het schrappen van de verhoging van de kinderbijslag, het afbouwen van gratis kinderopvang, afschaffing van gratis openbaar vervoer voor minderjarigen en van de solidariteitsuitkering voor ouderen. Chega rijdt voor de rijkste families van Portugal en krijgt steun van zakenlui die goed weten wie hun belangen verdedigt.

    De traditionele partijen hebben het extreemrechts gemakkelijk gemaakt. Ze vormden opeenvolgende regeringen die hetzelfde beleid van uitbuiting en onderdrukking voerden, terwijl de top niet naliet om de eigen zakken te vullen. Een groeiend aantal corruptieschandalen maakt dat duidelijk. Dit verdiept het wantrouwen in alle instellingen en het opent de weg voor het minimaliseren van de hernieuwde openlijke aanwezigheid van fascistische en extreemrechtse krachten in het land. Het aantal geregistreerde racistische en queerfobe misdrijven in Portugal nam in 2023 met 38% toe. In februari was er in Lissabon een racistische fakkeltocht “tegen de islamisering van Europa”, waarbij sommige betogers hakenkruizen droegen. De politie liet begaan. Gelukkig was er een tegenbetoging die kon verhinderen dat de extreemrechtse optocht naar volkswijken met een groot aantal migranten zou trekken.

    Terug in het offensief

    Het resultaat van deze verkiezingen is een waarschuwing dat de vakbonden en de linkerzijde de illusie van een ‘beter beheer’ van het kapitalisme beter laten varen om een programma van offensieve sociale eisen te koppelen aan een strategie van strijd om te voorkomen dat extreemrechts verder kan groeien.

    De leider van ‘gematigd’ rechts is aangesteld als premier en probeert nu een minderheidsregering te vormen, die rekening zal moeten houden met extreemrechts. Het zal een zwakke en instabiele regering zijn, waartegen moet gestreden worden. Dat kan de basis vormen voor een links alternatief voor en door de werkende klasse. Een alternatief gebaseerd op sociale bewegingen en de georganiseerde arbeidersbeweging, niet op de achterkamers van de gevestigde instellingen.

    Offensief antifascisme zoals tijdens de Anjerrevolutie

    Alternativa Socialista Internacional, onze Portugese zusterorganisatie, schreef: “In dit jaar van de 50e verjaardag van de revolutie, is het nuttig om eraan te herinneren dat de verworvenheden van de werkenden voortkomen uit de mobilisatie van 1974-75. De soldaten weigerden de koloniale oorlog voort te zetten en kozen via vergaderingen en comités de kant van de arbeiders. De arbeiderscomités en de vakbonden dwongen via stakingen en bezettingen loonsverhogingen af alsook de nationalisatie van de banken en strategische sectoren van de economie. De latifundia werden bezet door de landarbeiders. Wijkcomités gingen over tot het bezetten van leegstaande huizen en zelforganisatie om een einde te maken aan de realiteit van sloppenwijken en om betaalbare woningen te bouwen. Leerkrachten en campagnes voor de alfabetisering bouwden aan gratis en algemeen toegankelijk openbaar onderwijs. Zorgpersoneel begon met de opbouw van gratis gezondheidszorg en de uitbreiding ervan naar het hele land.” 

    De Anjerrevolutie duurde iets meer dan anderhalf jaar. In die tijd werd aangetoond dat de werkende klasse zich kan mobiliseren om de samenleving in handen te nemen en te reorganiseren op socialistische basis. Er werd echter ook een prijs betaald voor het ontbreken van een revolutionaire partij en een strategie om volledig te breken met het kapitalisme. Het revolutionaire proces werd hierdoor gericht op een ‘democratisering’ van de kapitalistische uitbuiting.

    De Portugese waarschuwing voor Franstalig België 

    Tot nu toe was Portugal een van de weinige landen in Europa waar extreemrechts grotendeels afwezig bleef. De verkiezingen van maart hebben daar verandering in gebracht. Chega werd de derde politieke kracht van het land. Dit is een waarschuwing die ernstig moet genomen worden in Franstalig België. Vanop enige afstand kan Wallonië het laatste dorp van onoverwinnelijke antifascistische Galliërs lijken. 

    Er zijn natuurlijk belangrijke verschillen tussen Portugal en Franstalig België. De netwerken van de dictatuur verdwenen niet volledig na de Anjerrevolutie. Veel van de nostalgische aanhangers van Salazar zochten hun toevlucht tot ‘gematigd’ rechts of bleven discreet op de achtergrond. De snelheid waarmee extreemrechts zich kan ontwikkelen, blijft echter opvallend. We mogen er niet van uitgaan dat Wallonië of Brussel immuun zijn voor iets soortgelijk. 

    Het ongenoegen en onbehagen als gevolg van de vele sociale problemen, het falen van het traditionele beleid en de angst voor de toekomst zijn ook bij ons bekend. De partij Chez Nous probeert zich in Wallonië te vestigen en krijgt daarbij enorme steun van het Rassemblement National uit Frankrijk en het Vlaams Belang. N-VA dient Waalse lijsten in en kondigde aan dat de gekende extreemrechtse figuur Drieu Godefridi lijsttrekker wordt. Die stak zijn sympathie voor Zemmour in Frankrijk nooit onder stoelen of banken. Mogelijk zal extreemrechts voor het eerst sinds lang Franstalige verkozenen halen. Als links er niet in slaagt om een echt alternatief te vormen, is een Portugees scenario helaas niet uitgesloten.

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop