Category: Dossier

  • Interview over dekolonisering, kapitalisme, oorsprong van racisme en verzet

    Bart Vandersteene sprak voor de Linkse Socialist met Koen Bogaert, auteur van ‘In het spoor van Fanon’.

    Koen Bogaert doceert koloniale geschiedenis en dekoloniaal verzet aan de UGent. Het boek omvat o.a. de ontstaansgeschiedenis van racisme en linkt dit aan de kolonisering, slavernij en het ontstaan van het kapitalisme. Op pagina 134 refereert Koen naar de historicus Ira Berlin: ‘als slavernij ‘ras’ produceerde in de Amerikaanse kolonies, dan was dat met het doel de klassen dominantie te ontwikkelen en te bestendigen.(…) Ras hielp het scherpe klassen karakter van de nieuwe koloniale maatschappijen in de Nieuwe Wereld te verbergen achter een zogenaamd ‘natuurlijke hiërarchische orde’ die de heersende klasse zelf had gecreëerd en opgelegd.’

    Bart: Proficiat met dit heel waardevolle boek. Het documenteert hoe slavernij, kolonialisme en racisme onlosmakelijk verbonden zijn met het kapitalisme als systeem. Je kan het één niet beschouwen, los van de ander. Dat was misschien lange tijd geen evidente conclusie. Vond je dat zo’n boek met deze analyse ontbrak?

    Koen: Het klopt dat dit lange tijd geen evidente conclusie was. Maar zoiets gaat in golven. Lange tijd was dit net wel een centraal onderdeel van het debat, in de jaren ‘30 en ‘40 toen de dekoloniale bewegingen aan het groeien waren en sterker werden. Toen werd permanent de link gemaakt tussen kolonialisme en kapitalisme. De radicale bewegingen die in de jaren ‘50 voor die dekolonisering hebben gezorgd, maakten die conclusie ook nog erna. Zoals de Ghanese premier Nkrumah, die een boek schrijft over neokolonialisme waarin hij benoemt dat een formele onafhankelijkheid geen garantie is voor zelfbeschikking en zelfvoorziening. Zij zagen nationale onafhankelijkheid niet als een einddoel. Het was de bedoeling om een andere wereldorde te creëren via een nieuw front van onafhankelijke postkoloniale staten. Omdat ze net het kolonialisme en kapitalisme als één geheel zagen.

    Ik wou dit boek schrijven in het Nederlands om deel te nemen aan een breder publiek debat over dekolonisering. Waar veel interessante Nederlandstalige boeken vertrekken vanuit de Nederlandse of Belgische koloniale geschiedenis, wou ik eerder vertrekken vanuit de ontstaansgeschiedenis van het kapitalisme en het racisme om zo de relevantie van een radicale denktraditie weer te geven die is ontstaan in de Caraïben en die vandaag nog altijd heel veel dekoloniale sociale bewegingen inspireert. Ook de linkse beweging grijpt terug naar klassiekers uit die traditie, naar oude discussies omdat daar vandaag nog steeds veel uit te leren valt. Binnen links wordt soms onderschat hoe radicale denkers als Frantz Fanon en C.L.R. James zich inschrijven in linkse ideeën en daar een koloniale dimensie aan toevoegen. Die traditie is belangrijk: hoe kunnen we dekoloniale bewegingen, links en ecologische bewegingen samenbrengen door naar de geschiedenis te kijken en te zien hoe belangrijkste kwesties, in deze racisme, klimaat en kapitalisme, inherent verbonden zijn met de mondiale wereld die werd gecreëerd sinds het begin van het Europese koloniale project, noem het de witte wereld, het mondiale kapitalisme of het antropoceen. Die drie concepten zijn heel nauw aan elkaar gelinkt en met het boek wil ik die gemeenschappelijke geschiedenis vertellen.

    Bart: Heeft Black Lives Matter een rol gespeeld in je beslissing om dit boek te schrijven? Deze beweging heeft iets losgemaakt wereldwijd en heeft veel vragen opgeworpen, ook over de oorsprong en de duurzaamheid van het racisme.

    Koen: BLM was niet de aanleiding. Ik was al langer bezig met dekolonisering. Maar wat me wel drijft, is hoe BLM soms misbegrepen wordt. Mijn interesse in dekoloniale ideeën en haar link met sociale bewegingen, verzet en mondiale ongelijkheid is ergens begonnen met de Arabische revoluties in 2011. Als onderzoeker ben ik echt een kind van die gebeurtenissen en hoe die mondiaal een impact hadden. Wat bij mij tot de verbeelding sprak was hoe het protest in Egypte, Tunesië en andere landen zich eerst verspreidde in de regio, maar nadien ook in de rest van de wereld. Dat riep vragen bij me op over hoe ideeën zich verspreiden en hoe de verzetsbewegingen elkaar inspireren. Voor mij waren die omwentelingen van 2011 en nadien 2019 noch een startpunt noch een eindpunt. Het waren hoogtepunten in een proces dat al veel langer bezig was. In het kader van mijn doctoraat volgde ik al langer het verzet in Marokko, meer bepaald in de periode 2007-2011. Toen stelde ik me de vraag: wanneer zal dit toch eens allemaal samenkomen en waarom gebeurt dit nog niet? Het is pas later dat ik begreep dat een moment als 2011, waar alles opeens samenkomt, enkel kan gebeuren door alle vormen van verzet die ervoor hebben plaatsgevonden. Dat verzet vond soms in een zeker isolement plaats, maar het had wel voor de nodige connecties gezorgd, voor een zeker bewustzijn. Het creëerde de ruimte voor een veel bredere actiebereidheid, wat noodzakelijk was om in 2011 zo’n massa mensen op de been te kunnen brengen. Natuurlijk was er een grote vorm van spontaneïteit en was er een trigger nodig, maar tegelijkertijd zit daar een enorme organisatiestructuur achter en dat is de link die ik wil maken met BLM.

    Soms wordt er over BLM gesproken in termen van ‘wat hebben ze nu eigenlijk bereikt?’ Nu de grote mobilisaties verdwenen zijn, vragen sommige binnen de linkerzijde zich af of BLM zich niet te veel heeft gefocust op thema’s als het inkrimpen van fondsen voor politie en het afschaffen van het gevangenissysteem … Om de grote mobilisaties van BLM mogelijk te maken was er in juni 2020 een trigger nodig, de moord op George Floyd. Maar we mogen niet onderschatten hoeveel organisatiecapaciteit aan de massamobilisatie voorafging. We mogen ook niet onderschatten hoeveel lokale organisatiestructuren op het lokale terrein zijn achtergebleven na die mondiale massamobilisatie. In Amerika zijn sindsdien veel lokale overwinningen geboekt, meer bepaald op het terrein van sociale herverdeling, waar lokale fondsen voor politie werden weggehaald ten voordele van sociale programma’s.

    Het tweede punt daarover is dat we soms onderschatten hoe radicaal een programma van ‘defund the police’ is of de eis tot afschaffing van de gevangenissen is. In het huidige kapitalistische maatschappijmodel zijn gevangenissen en politie nodig. Het is een fundamenteel instituut van law & order, van politieke controle. Als je je een wereld wil inbeelden zonder gevangenissen en politie, dan verplicht je mensen om radicaal de maatschappij te herdenken. In een wereld die zo ongelijk is, kan je niet leven zonder gevangenissen en politie. Criminaliteit is gelinkt aan ongelijkheid, discriminatie, racialisering en marginalisering. De eis tot afschaffing van de gevangenis en politie verplicht je om een ander maatschappijmodel te verbeelden. Dat betekent niet dat het alternatief direct beschikbaar is natuurlijk. Maar radicaal denken moet gekoppeld zijn aan reële ervaringen. De aandacht vestigen op de macht van de banken en politieke instituties zoals de Europese Centrale Bank of de Federal Reserve is absoluut cruciaal, maar daar bouw je noodzakelijk niet eenzelfde soort mobilisatiekracht mee uit. En net dan kan het politiek en strategisch heel belangrijk zijn om te luisteren naar het radicale potentieel binnen bewegingen zoals BLM. Als linkerzijde zeggen dat we tegen racisme zijn, is niet voldoende. We moeten begrijpen hoe Ras en Kapitaal altijd zijn samengegaan. De periode van Europese overheersing en zoektocht naar groei, expansie, macht en dominantie gebeurde via koloniale uitbreiding en via het dehumaniseren van andere mensen in de rest van de wereld. Mede hierdoor heeft het industriële systeem zich kunnen ontwikkelen. Naast Kapitaal, was Ras ook een soort vorm van waardecreatie. Maar dan in de omgekeerde zin. Het maakte heel veel mensen, land en grondstoffen in de wereld heel goedkoop. Net omdat het als minderwaardig en onderontwikkeld werd beschouwd. Zo’n racistisch mensbeeld lag mee aan de basis van kapitalistische expansie.

    Bart: Een belangrijk gevolg van de massabewegingen zoals BLM is dat de heersende ideologie in vraag wordt gesteld. Dat is ook een belangrijk onderdeel van je boek, waarin je het belang van strijd benadrukt. Via strijd worden dominante verhalen in vraag gesteld en ontstaat er ruimte voor een ander verhaal.

    Koen: Net daarom wou ik in het boek ook terug gaan naar de geschiedenis, o.a. de Haïtiaanse revolutie. De makers of bewegers van de geschiedenis zijn de mensen die in verzet komen. Die veranderen niet alleen de geschiedenis op vlak van materiële veranderingen. Ze veranderen ook hoe er naar de wereld wordt gekeken. De afschaffing van de slavernij is er niet gekomen dankzij een gradueel voortschrijdend inzicht bij de machthebbers. Er is de evolutie van openlijk biologisch racisme naar een systeem waar we op papier allemaal gelijk zijn. Het is de sociale strijd uit het verleden die machthebbers heeft gedwongen die nieuwe consensus en een veel inclusiever mensbeeld te aanvaarden.

    De reden waarom ik wou teruggaan naar de mondiale beweging tegen de slavernij is omdat we vandaag ook nood hebben aan sociale bewegingen die zich verbinden met elkaar en elkaars strijd versterken. Dit gebeurde in de context van de anti-slavernijbeweging van de 18de en 19de eeuw. Als we verschillende vormen van strijd nog te veel los zien van elkaar, vormen die verschillende vormen van strijd veel minder een bedreiging voor een mondiale orde waarin racisme, kapitalisme en de vernietiging van ons eco-systeem heel nauw verbonden zijn. Wat interessant was in de strijd voor de afschaffing van de slavernij, is dat er veel verschillende groepen aan die strijd deelnamen. Natuurlijk in eerste instantie de tot slaaf gemaakten op de plantages en in de koloniale gebieden. Maar we zagen ook dat vrouwen en industriële arbeiders in Europa deelnamen aan die strijd. En in die context van strijd tegen de slavernij, begonnen ze ook over hun eigen lot na te denken. Ik refereer in het boek naar een historicus die tot de conclusie komt dat in het industrieel ontwikkelde Engeland die gebieden waar de strijd tegen slavernij het sterkst was, ook die gebieden waren waar de feministische beweging en de arbeidersbeweging het sterkst werden. Je ziet dus dat die bewegingen elkaar versterkten. Het is dus uit reëel verzet dat nieuwe ideeën en nieuw verzet voortvloeien. Daarom moet de arbeidersbeweging zich vandaag achter BLM en de feministische beweging scharen. En moeten BLM en de feministische beweging zich achter de arbeidersbeweging scharen. Ras en patriarchale denkbeelden worden gebruikt om die bewegingen uit elkaar te spelen. In het boek geef ik het voorbeeld van het ontstaan van het concept ‘witheid’ op de plantages. Witheid was een creatie om solidariteit op basis van klasse tegen te gaan en ‘witte’ werkenden het idee te geven dat ze tot de sociologische groep van de heersers behoren.

    Ook tijdens de strijd tegen de slavernij in Europa werd geprobeerd om de brede sociale beweging uit elkaar te spelen. Toen de slavernij uiteindelijk werd afgeschaft, slaagden de planters erin het Engelse parlement te overtuigen om enorme compensaties te betalen. Dit leidde tot een gigantische overheidsschuld en een overheidslening die pas in 2015 werd afbetaald. Bepaalde conservatieve en racistische opiniemakers uit die tijd hebben daarvan gebruikgemaakt om de werkende bevolking in Engeland tegen de bredere anti-slavernij beweging op te zetten met het discours dat de hardwerkende bevolking moest opdraaien voor de bevrijding van de tot slaaf gemaakten en de bankrekening van de rijke plantagehouders te compenseren. Met andere woorden, de alliantie tussen de tot slaaf gemaakten en arbeiders werd uit elkaar gespeeld. En de ironie is dat ze beide slachtoffers waren. De tot slaaf gemaakten hebben niets van compensatie ontvangen, integendeel. Ze moesten op basis van leercontracten blijven werken in vormen van quasi-slavernij. En de industriële arbeiders kregen er een enorme staatsschuld bij die ze met belastingen moesten afbetalen, zonder dat daar enige vorm van herverdeling van de welvaart tegenover stond.

  • Inleiding in de marxistische economie

    Dossier uit de LSP-bundel ‘Introductie in marxisme. Leesbundel voor nieuwe leden’

    Economie wordt door de meeste mensen gezien als het exclusieve domein van economen, bankiers, experten en andere witte mannen in een pak. Hun kennis putten ze uit ingewikkelde modellen en in de media presenteren ze hun opvattingen als “gezond verstand”. Zo horen we bijvoorbeeld telkens opnieuw dat wanneer de belastingen voor bedrijven omlaaggaan, er extra jobs zullen gecreëerd worden. Niet alleen wordt deze stelling niet onderbouwd, ook in de praktijk zien we er geen bewijs voor.

    Wat we wel zien is dat bedrijven zonder schroom de uitgespaarde miljarden doorsluizen naar plaatsen waar ze nog minder, of helemaal geen, belastingen moeten betalen. In 2019 sluisden 800 Belgische bedrijven zo voor 172 miljard door naar belastingparadijzen. (1) Toch herhalen de gevestigde economen hun stelling telkens opnieuw alsof er niets aan de hand is. Hun recepten zijn echter niet gebaseerd op “neutrale” wetenschap. Het debat over hoe de kapitalistische economie werkt, gaat veel verder dan de nauwe, neoliberale opvattingen die gedurende decennia dominant waren in de media, het onderwijs en in de traditionele politiek.

    Tegen het einde van de jaren 2010 zat de neoliberale ideologie van veralgemeende besparingen, vrijhandel en verwerping van staatstussenkomst diep in het slop. Protectionisme tussen de nieuwe grootmachten de VS en China, importtarieven en deglobalisering begonnen – zoals steeds in periodes van diepere crisis – weer de bovenhand te krijgen. Tijdens de crisis van 2020, met de covidpandemie als aanleiding, was massale staatstussenkomst nodig om te vermijden dat het hele systeem onderuitging. Maar die financiële injecties droegen op hun beurt bij aan de instabiliteit van het systeem en prijsstijgingen (inflatie). Binnen het kapitalistische kader zijn er geen oplossingen te vinden voor werkenden en jongeren.

    Eigenlijk zijn de kapitalisten zelf, en hun economen, maar zeer beperkt in staat (of bereid) om hun eigen systeem te analyseren. Niet dat marxisten geloven in een groot complot om “dé waarheid” voor iedereen verborgen te houden, maar een kapitalist die er een luxeleven op na houdt dankzij het kapitalisme, zal weinig geneigd zijn om het huidige economische systeem als een probleem te zien. Een econoom die vervolgens komt uitleggen dat de werkende bevolking helemaal niet uitgebuit wordt en dat het kapitalisme een “superieur” systeem is, zal kunnen rekenen op een duurbetaalde job met bijhorend maatschappelijk prestige. Als de leugen echter beter betaald wordt dan de waarheid, ontstaan er zeer snel kwakzalverachtige “theorieën” en “oplossingen” die niet meer in staat zijn om het verziekte systeem te begrijpen, laat staan om het op te lappen.

    Voor marxisten is het van vitaal belang om te begrijpen hoe het kapitalistische systeem werkt. Een van de sterktes van het marxisme is dat het het kapitalisme niet enkel bekritiseert op een puur morele of ethische basis (al geven we zeker toe dat de blinde winstmaximalisatie van het kapitalisme tot onmenselijke praktijken leidt). Marx en Engels waren de eersten die een analyse ontwikkelden van het kapitalisme als een inherent uitbuitend systeem dat na de ene crisis telkens opnieuw in de volgende verzeild raakt. In de jaren ’90 en 2000 beweerden kapitalistische economen dat er een einde zou komen aan de steeds terugkerende groei en recessie-cyclus (een recessie is een inkrimping van de economie tijdens twee opeenvolgende kwartalen). Marxisten hebben echter altijd uitgelegd dat er fundamentele tegenstrijdigheden vervat zitten in het kapitalistische systeem die er onlosmakelijk mee verbonden zijn en dat deze tegenstellingen uitleggen waarom het kapitalisme telkens opnieuw in crisis belandt.

    De meest vooruitziende marxisten hebben de crisis die zich in 2007/08 met de ineenstorting van de banksector heeft ontwikkeld kunnen voorzien en hebben kunnen uitleggen hoe deze is geworteld in de manier waarop het kapitalisme werkt. Het was niet alleen te wijten aan pech of een paar “slechte appels” aan de top van het kapitalistische systeem.

    Deze korte inleidende tekst tot de marxistische economie is bedoeld als een eerste kennismaking met de economische wetmatigheden van ons huidige economische systeem, het kapitalisme. Een begrip daarvan helpt ons te begrijpen waartegen we strijden. Uiteindelijk zijn het deze wetmatigheden die onze levens, als werkende klasse, beheersen. Inzicht hierin is essentieel voor de activiteiten van syndicalisten, activisten in de klimaat-, feministische en andere bewegingen, militanten in de strijd tegen discriminatie en onderdrukking, socialisten en iedereen die, in tegenstelling tot de kapitalisten en hun economen, wel de enorme tekortkomingen van dit systeem ziet en ervaart.

    Het kapitalisme vandaag

    Het is belangrijk om mee te nemen dat het kapitalisme niet steeds heeft bestaan en in haar bestaan ook is veranderd. Gezien het doel van deze tekst gaan we niet haar volledige ontstaansgeschiedenis en evolutie kunnen bespreken. Voor ons doel volstaat het om vast te stellen dat vandaag de moderne productie wordt geconcentreerd in de handen van reusachtige bedrijven. Unilever, Microsoft, Apple, Amazon of Shell zijn slechts enkele voorbeelden van de mastodonten die ons leven beheersen. Het is natuurlijk juist dat er ook nog veel kleine bedrijfjes bestaan, maar de rol die zij spelen is globaal genomen eerder beperkt (en wordt ook steeds beperkter).

    Laat ons het voorbeeld nemen van de Verenigde Staten, tot op heden nog steeds de dominante, kapitalistische wereldmacht. In de VS zijn 2% van alle bedrijven goed voor 75% van de productie. De top 500 van industriële bedrijven, of slechts 0,1%, controleert 66% van de economie en is goed voor 70% van alle winsten in de VS. Daarbij komt ook dat veel van de kleinere bedrijven volledig afhankelijk zijn van deze reuzen. Vaak werken ze immers als toeleverancier of leveren ze goederen of diensten aan de werknemers van deze 0,1%, waardoor ze voor hun omzet ook afhankelijk zijn van de keuzes die zij maken. Hoewel de kleintjes met veel meer zijn, zijn het de grote bedrijven die de toon aangeven. Hier zien we al een wetmatigheid die Marx in Het Kapitaal analyseerde: onder druk van competitie zien we toenemende concentratie (groei in omvang) en centralisatie (in een kleiner aantal handen) van kapitaal.

    In alle hoogontwikkelde industrielanden is deze trend gelijkaardig. De concentratie en centralisatie vandaag is het product van de geschiedenis van de laatste paar honderd jaren. Een geschiedenis van meedogenloze concurrentie, crisis en oorlogen. Op het ogenblik dat de klassieke economen nog een toename van de vrije handel voorspelden, legde Marx al uit dat competitie het einde van de zwakkere bedrijven zou betekenen en dat monopolievorming – de dominantie van enkele grote bedrijven in een sector – onvermijdelijk was. Maar straks meer daarover.

    Bestaansvoorwaarden voor het kapitalisme

    Om het ontstaan en het verder bestaan van het kapitalisme mogelijk te maken, moesten enkele voorwaarden aanwezig zijn. Eén zo’n voorwaarde is dat er voldoende mensen zijn die, uit noodzaak, willen werken voor een kapitalist. Doorheen haar geschiedenis heeft het kapitalisme het echter niet altijd gemakkelijk gehad om voldoende volk te vinden dat bereid was om dit te doen. In Engeland en Wales bestonden er bijvoorbeeld “commons”, gemeenschappelijke gronden die mensen konden gebruiken om als kleine boer een beperkt levensonderhoud voor zichzelf en hun gezin te verzekeren.

    Pas wanneer via de “enclosure acts”, een reeks wetten die deze gemeenschappelijke grond privatiseerde zodat die niet meer vrij kon worden gebruikt, duizenden mensen van het platteland naar de steden werden gedreven, waren mensen “bereid” om de erbarmelijke situatie in de eerste kapitalistische bedrijven te aanvaarden.

    Het bestaan van deze klasse bezitloze arbeiders die bereid zijn hun arbeidskracht te verkopen om te kunnen overleven, is een absolute voorwaarde voor het kapitalisme. Het populaire idee dat iedereen kapitalist kan worden als hij of zij het maar probeert, is dus absurd. Als de meerderheid van de bevolking zomaar genoeg eigendom kan vergaren om zelf “patroon” te worden, zouden de kapitalisten niemand meer vinden om voor hen te werken en winsten te produceren. Het voorbeeld van Marc Coucke, die als shampoo-verkoper miljardair werd, is geen bewijs dat iedereen kapitalist kan zijn, maar eerder de uitzondering die de regel bevestigt. Zelfs de kapitalisten lijken geschrokken wanneer er eens een kleintje in geslaagd is om door te groeien.

    Een tweede voorwaarde is dat er voldoende kapitaal – dat wil zeggen geld en daarmee productiemiddelen, grondstoffen, transport etc. – in de handen van de kapitalisten geconcentreerd is. Het proces waarlangs dit gebeurde noemde Marx de “primitieve accumulatie”. Van generatie op generatie brachten de eerste kapitalisten op meedogenloze wijze steeds grotere kapitalen onder hun controle via platte oplichting, koloniale plundering, diefstal, dwang, woeker, etc.

    Pas wanneer enkel zij de moderne – voor die tijd – productiemiddelen konden kopen en bezitten, verandert hun maatschappelijke rol en investeren ze in de uitbreiding van de productieve krachten van de maatschappij, op voorwaarde dat de winsten die voortgebracht worden bij hun bestaande kapitaal worden gevoegd. Op die manier werden door de eeuwen heen ambachtslieden, kleine boeren en al diegenen die in hun eigen bestaansmiddelen konden voorzien, door de kapitalisten verpletterd.

    (Koop)waren en waarde

    Op het eerste zicht lijkt het erop alsof producten eerst en vooral geproduceerd worden om aan de noden van de bevolking te voldoen. Dit is gedeeltelijk ook wel zo, maar voor de kapitalist is behoeftebevrediging slechts bijzaak. Het kapitaal produceert eerst en vooral om te kunnen verkopen. Lord Stokes, ooit voorzitter van British Leyland, wond er geen doekjes om: “Ik maak geld, geen wagens.” Het is een perfecte weergave van wat de kapitalisten als klasse beogen.

    Hoe werkt het kapitalisme? Hoe worden loontrekkenden uitgebuit? Waar komt de winst vandaan? En de economische recessies en depressies? Om op al deze vragen te kunnen antwoorden, moeten we eerst de sleutel tot al die mysteries bezitten: een juist begrip van wat waarde precies is. Als we dat onder de knie hebben, wordt de rest een stuk eenvoudiger. Begrijpen wat “waarde” is, is essentieel voor de kennis van marxistische economie. Alle kapitalistische firma’s produceren goederen of diensten, of om correcter te zijn: (koop)waren. Dat betekent: goederen of diensten die geproduceerd worden om verkocht te worden. (De gebruikelijke term die we vanaf hier dan ook verder gebruiken is gewoon “een waar”.) Je kan natuurlijk ook iets produceren voor eigen gebruik. Vooraleer het kapitalisme of meer veralgemeende warenproductie en -ruil bestonden, waren veel mensen daar zelfs toe verplicht. In dat geval gaat het dus niet om waren.

    Kapitalistische productie betekent eerst en vooral: het creëren en immens accumuleren van waren. Daarom startte Marx zijn onderzoek van het kapitalisme met een analyse van het karakter van de waren.

    Elke waar heeft een gebruikswaarde. Ze is op de een of andere wijze iemand tot nut. Logisch, anders zou ze niet verkocht raken. Deze gebruikswaarde wordt doorgaans bepaald door de fysische eigenschappen van de waar, waarmee een menselijke behoefte wordt bevredigd. Hoewel Marx erkende dat de gebruikswaarde haar oorsprong kon vinden in het “hoofd of de maag”. Meestal echter wordt deze bepaald door de materiële kenmerken van de waar.

    Daarnaast heeft elke waar ook een ruilwaarde. Maar welke? En hoe stellen we die vast? Als we geld nog buiten beschouwing laten, zien we dat we waren in bepaalde hoeveelheden met elkaar kunnen ruilen.

    Bijvoorbeeld:

    10 meter linnen = 1 paar schoenen
    10 meter linnen = 1 uurwerk
    10 meter linnen = 10 flessen wijn

    Alle zaken rechts kunnen geruild worden voor 10 meter linnen, maar ze kunnen ook onderling geruild worden. Dit eenvoudige voorbeeldje toont de ruilwaarde van waren aan. Het is de uitdrukking van een bepaalde eigenschap die de waren in zich dragen. Waarom is de waarde van 10 meter linnen gelijk aan die van 1 paar schoenen? Er moet iets zijn dat alle waren gemeenschappelijk hebben, waardoor we ze kunnen vergelijken.

    Kleur, smaak of vorm is het zeker niet. Ook de nuttigheid kan het niet zijn, want een brood, dat toch levensnoodzakelijk is, is heel wat minder waard dan bv. een Ferrari, een puur luxeartikel. Het enige dat al deze producten gemeenschappelijk hebben, is dat ze producten van menselijke arbeid zijn. De hoeveelheid arbeid die in een waar vervat zit, wordt in tijd uitgedrukt: weken, dagen, uren, minuten. Als we naar ons voorbeeld terugkeren, kunnen we nu alle waren uitdrukken in hun gemeenschappelijke factor arbeidstijd:

    5 uur arbeid zit vervat in 10 flessen wijn
    5 uur arbeid zit vervat in 1 paar schoenen
    En zo verder voor alle waren.

    Gemiddelde arbeidstijd

    Als we de waren een gebruikswaarde toekennen (een nut), dan bekijken we ze eigenlijk als het resultaat van een heel bepaald soort arbeid: schoenen zijn het product van de schoenmaker, uurwerken van de uurwerkmaker, enz. In het ruilverkeer worden waren anders bekeken. Hun specifieke karakter verdwijnt. Ze worden teruggebracht tot een zeker aantal uren gemiddelde arbeid. In de ruilhandel vergelijken we dus de hoeveelheid menselijke arbeid die noodzakelijk is om de waren te produceren. Alle vormen van arbeid worden teruggebracht tot gemiddelde eenheden arbeid.

    Het is waar dat waren die door geschoolde arbeiders worden gemaakt, meer waard zijn dan zij die door ongeschoolden gemaakt worden. Daarom worden eenheden geschoolde arbeid teruggebracht tot een zeker aantal eenheden ongeschoolde eenvoudige arbeid. Bijvoorbeeld: 1 “geschoolde” eenheid = 3 “ongeschoolde” eenheden. Dit betekent in dit geval: geschoolde arbeid is driemaal zoveel waard als ongeschoolde arbeid.

    Om het nog eens eenvoudig te zeggen:

    De waarde van een waar wordt bepaald door de hoeveelheid gemiddelde arbeidstijd die noodzakelijk is om die waar te produceren.

    Zoals het er nu staat, zou dit wel betekenen dat een luie arbeider meer waarde produceert dan een ijverige! Laten we nog eens teruggaan naar het voorbeeld van de schoenmaker. Stel dat hij besluit om schoenen te blijven maken op de ouderwetse manier, waarvoor hij per paar een dag nodig heeft. Als hij dat paar wil verkopen, zal hij merken dat de koper maar even veel wil betalen als een identiek paar dat in een fabriek op een half uur wordt gemaakt. Die fabrieksschoenen bevatten minder arbeid, dus minder waarde, dus zullen ze goedkoper zijn. Onze schoenmaker wordt uit de markt geprijsd. Alle arbeid die hij na het eerste half uur verrichtte was, onder de moderne voorwaarden, pure verkwisting en onnodig. Om niet roemloos ten onder te gaan, wordt hij verplicht om moderne technieken in te voeren, of op zijn minst om schoenen te produceren in een tijd die vergelijkbaar is met die van de moderne productieprocessen. Op elk gegeven ogenblik bestaat er een zekere tijd om een bepaalde waar te produceren, afhankelijk van de gemiddelde arbeidsintensiteit, de beschikbare machines, de gebruikte methodes van sociale arbeidsdeling, enz.

    Die tijd wordt dus mede bepaald door het technisch niveau van de maatschappij. In de woorden van Marx: alle waren moeten geproduceerd worden in de maatschappelijk noodzakelijke tijd. De tijd die er daarna nog aan gespendeerd wordt, betekent verkwisting van arbeid. Het doet de kosten stijgen en maakt de betrokken onderneming minder competitief.

    We kunnen nu dus nauwkeuriger stellen: de waarde van een waar wordt bepaald door de hoeveelheid maatschappelijk noodzakelijke arbeidstijd die in die waar vervat zit. Natuurlijk verandert die tijd voortdurend, omdat voortdurend nieuwe technieken en werkmethodes worden ingevoerd. Concurrentie zet inefficiënte bedrijven buiten spel.

    Nu begrijpen we ook waarom edelstenen zo duur zijn: het duurt lang om ze te zoeken, ze uit gesteenten te puren, enz. Er is meer maatschappelijke arbeid voor nodig. We moeten bij dit alles toch onthouden dat er zaken zijn die een gebruikswaarde hebben en toch geen “waarde” (maatschappelijk noodzakelijke arbeidstijd). Dus zaken die nuttig zijn, maar waar geen menselijke arbeid in vervat zit, zoals lucht, rivieren, oerwouden, enz.

    Arbeid is wel niet de enige bron van rijkdom, of van gebruikswaarde. Ook de natuur is zo’n bron. De menselijke arbeidskracht is wel de bron van de ruilwaarde, van de rijkdom die wordt uitgedrukt in een prijs, een marktwaarde. Het komt bijvoorbeeld nu al voor, door de luchtvervuiling, dat ook propere lucht een ruilwaarde krijgt omdat ze in flessen – waar dus menselijke arbeid voor nodig is – wordt verkocht.

    Lang voor Het Kapitaal bekritiseerde Marx trouwens de waardetheorie van de burgerlijke economen, omdat zij enkel de arbeid als bron van alle waarde beschouwden en de gebruikswaarde van de natuur vergaten. Kapitalisten beschouwen de natuur, in de woorden van Marx, als “een gratis geschenk aan het kapitaal”. Dat betekent dat kapitaal, gedreven door concurrerende accumulatie, zowel arbeid als de aarde ondermijnt, “de oorspronkelijke bronnen van alle rijkdom”.

    Uit wat we tot nu toe bespraken, kunnen we besluiten dat een toename in de productiviteit wel de hoeveelheid waren verhoogt (een toename van materiële rijkdom), maar daarom nog niet de waarde van die waren. De hoeveelheid noodzakelijke arbeidstijd is immers verminderd. Verhoogde productiviteit betekent dus verhoogde rijkdom: met twee jassen kleed je twee personen, met één jas maar één. Deze kwantitatieve toename in weelde kan echter gepaard gaan met een daling van haar waarde.

    Geld

    De directe ruilhandel schept natuurlijk nogal wat problemen. Daarom werd er steeds meer een algemeen verspreide waar als ruilmiddel gebruikt. Door de eeuwen heen ging één waar in het bijzonder – goud – de rol van “algemeen equivalent” spelen. In plaats van te zeggen dat een bepaalde waar zoveel boter of zoveel broden waard was, drukte men nu alles uit in termen van goud. De uitdrukking van een waarde in goud (geld) is de prijs. Omwille van haar speciale eigenschappen ging precies goud deze rol vervullen. In goud zit een hoge waarde vervat in kleine hoeveelheden. Het kan ook gemakkelijk verdeeld worden in munten. Tenslotte is het een harde stof, die moeilijk verslijt.

    Zoals bij alle waren, wordt ook de waarde van goud bepaald door de hoeveelheid arbeidstijd die noodzakelijk is voor de productie. Stel dat het 40 uren duurt om 10 gram goud te produceren, dan zullen alle goederen waarvan de productie 40 uren in beslag neemt 10 gram goud kosten. Goederen waarvan de productie slechts 20 uren in beslag neemt, zullen 5 gram goud kosten, enz. Vanwege de voortdurende wijzigingen in productieprocessen, technische kennis enz., veranderen alle goederen voortdurend van waarde.

    Stel je een station voor waar tientallen treinen voortdurend aankomen en vertrekken. Als je één trein als referentiepunt zou nemen om de bewegingen van de rest na te gaan, zou je al snel hopeloos verward geraken. Alleen van op het vaste perron kan je echt beoordelen wat er gebeurt. Goud werd het perron van waarop we de waardeveranderingen van de waren beoordelen. Maar zelfs al is goud de meest stabiele en geschikte waar om dit te doen, ook haar waarde is voortdurend in beweging. Geen enkele waar heeft een volkomen vaststaande waarde.

    Warenprijzen

    De waardewet beheerst de prijzen. Zoals we al uitlegden is de waarde van een waar gelijk aan de hoeveelheid arbeidstijd die ze bevat. In theorie is de waarde dus hetzelfde als de prijs. In realiteit zien we hoe warenprijzen voortdurend schommelen. Ze bevinden zich ofwel boven, ofwel onder de echte waarde. Er zijn heel veel redenen die die schommelingen veroorzaken. Die schommeling wordt onder andere veroorzaakt door allerlei invloeden op de marktprijs, zoals bijvoorbeeld monopolievorming.

    Ook verschillen in vraag en aanbod spelen hier een belangrijke rol. Als er van een bepaalde waar een overschot is op de markt, dan zal de marktprijs die dag onder de echte waarde zakken. Bij een tekort daarentegen, stijgt de marktprijs ver boven de waarde. Die gevolgen van vraag en aanbod hebben ertoe geleid dat burgerlijke economen menen dat deze wet (van vraag en aanbod) de enige factor is die de prijzen bepaalt. Ze hebben dan wel geen enkele verklaring waarom prijzen schommelen rond een bepaald peil, of hoe dat peil bereikt wordt. Dit peil, de waarde, of – in geld uitgedrukt – de natuurlijke prijs, wordt immers niet door vraag en aanbod bepaald, maar door de arbeidstijd die aan de betreffende producten is besteed. Een auto zal altijd meer kosten dan een kartonnen bekertje.

    Winst

    Een ander fabeltje is dat winst ontstaat door goedkoop te kopen en duur te verkopen. In “Loon, prijs en winst” weerlegt Marx deze nonsens:

    “Wat iemand als verkoper zou winnen, zou hij als koper even voortdurend verliezen. Het zou tot niets leiden als men zou beweren, dat er mensen zijn die koper zijn zonder verkoper te zijn, of consumenten zonder producenten te zijn. Wat die mensen aan de producenten betalen, moeten ze eerst voor niets van hen ontvangen. Als iemand uw geld neemt en het dan teruggeeft doordat hij uw waren koopt, zult u zich nooit verrijken doordat u uw waren aan diezelfde man te duur verkoopt. Een dergelijke transactie zou een verlies kunnen verminderen, maar zou nimmer kunnen helpen een winst te realiseren.”

    Met andere woorden, als je als verkoper je prijzen zou opdrijven, zullen andere verkopers volgen en zou je als koper verliezen wat je als verkoper hebt gewonnen. Het enige effect is geldontwaarding of inflatie.

    Dit stuk volgt de logische opbouw van in Het Kapitaal: Marx wil gewoon “logisch” aantonen dat winst niet zijn oorsprong kan vinden in het stelselmatig “te duur” (boven de reële waarde) verkopen van de waren. Wat je wint als verkoper verlies je als koper. Het probeert eigenlijk niets te zeggen over het marktgedrag van kapitalisten (of ze hogere prijzen van de concurrentie zullen volgen of niet). Het sluit “te duur” verkopen – net als “te goedkoop” (onder de reële waarde) kopen – op logische gronden uit als stelselmatige bronnen van maatschappelijke meerwaarde.

    Arbeidskracht

    Als een kapitalist alle nodige productiefactoren bijeenbrengt, bekijkt hij de “arbeidsmarkt” als niets meer dan een deel van de markt in het algemeen. De energie en het talent van een arbeider of arbeidster is voor hem niets meer dan één van de vele verkrijgbare waren.

    Het is belangrijk dat we goed beseffen wat de kapitalist dan wel precies koopt. De arbeider verkoopt immers niet zijn arbeid, maar wel zijn capaciteit om te werken. Marx noemt dit de arbeidskracht. Arbeidskracht is een waar die door dezelfde wetten beheerst wordt als alle andere waren. Haar waarde wordt dus bepaald door de arbeidstijd die nodig is om haar te produceren.

    Arbeidskracht is de capaciteit van de loontrekkende om te werken. Het is een waar die door de kapitalist verbruikt wordt in het arbeidsproces, en daarom moet de arbeider gezond en sterk zijn. Productie van arbeidskracht betekent dus: de arbeidster en arbeider in staat stellen zich van voedsel te voorzien, zich te huisvesten, op te leiden, enz. Het betekent ook: voorzien in vervanging van de “versleten waar”: de werkenden moeten zich kunnen voortplanten, en hun kinderen – de nieuwe generatie van de arbeidersklasse – in leven houden.

    De arbeidstijd die noodzakelijk is om arbeidskracht voort te brengen is dus de tijd die het in beslag neemt om in de bestaansmiddelen van de loontrekkenden te voorzien. Hoeveel tijd dat is, is afhankelijk van het land, het klimaat, het tijdperk, enz. Wat in Calcutta volstaat om in de bestaansmiddelen van een arbeidersgezin te voorzien, volstaat niet in Antwerpen. Wat voor een Gentse textielarbeider in 1850 volstond, volstaat niet voor een Gentse staalarbeider vandaag. In tegenstelling tot wat het geval is bij de waarde van andere waren, spelen er hier dus historische, sociale en ecologische factoren een rol. Niettegenstaande dit alles is “de levensstandaard” in een welbepaalde tijd en op een welbepaalde plaats wel een concreet gegeven.

    Geen bedrog

    Nog afgezien van de dagelijkse reproductie van de arbeidskracht, en van de reproductie van de “soort”, moet er vanaf een zeker ontwikkelingspeil van de kapitalistische techniek ook in opleiding van de arbeidersgezinnen worden voorzien, zodat ze aan de verhoogde eisen van de moderne nijverheid zouden kunnen blijven voldoen.

    Arbeidskracht wordt, in tegenstelling tot andere waren, slechts na de consumptie vergoed. Filantropisch als ze zijn, geven de loontrekkenden hun patroon elke week of maand weer krediet! Nochtans wordt de loonarbeidster of loonarbeider hierbij niet bedrogen. Door vrije wil is zij of hij tot een overeenkomst gekomen. Zoals bij alle waren, gaat het om een ruil van gelijke waarden: de loonarbeiders verkopen hun arbeidskracht aan de “gangbare prijs”. Iedereen is tevreden. En als de werkenden niet tevreden zijn, moeten ze maar opstappen, en elders werk zoeken… als dat gaat!

    De verkoop van arbeidskracht stelt dus een probleem. Als niemand bedrogen wordt en de arbeidskracht voor de volle waarde wordt vergoed, waar is er dan uitbuiting? Waar haalt de kapitalist zijn winst vandaan?

    Dit is het antwoord: de werkende verkoopt niet zijn of haar arbeid (die in het productieproces ontstaat), maar zijn of haar arbeidskracht ‐ de capaciteit om te werken! Zodra de kapitalist die waar bezit, doet hij ermee wat hij wil. Zoals Marx het uitdrukte:

    “Vanaf het moment dat je als werkende de werkplaats binnenstapt, behoort de gebruikswaarde van de arbeidskracht, en dus het gebruik ervan, de arbeid, aan de kapitalist.”

    Meerwaarde

    In het voorbeeld dat we zullen geven, zullen we aantonen dat kapitalisten arbeidskracht kopen omdat dat de enige waar is die aan haar eigen waarde een nieuwe waarde kan toevoegen.

    Nemen we een textielarbeider, die aangeworven is om garen te spinnen. Hij creëert – in geldvorm – 10 euro “waarde” per uur en werkt 8 uren per dag. Na 4 uren of een halve werkdag heeft hij 1000 meter garen gesponnen voor een waarde van 160 euro. Aan die 160 euro komen we als volgt:

    Grondstoffen (katoen, energie): 110 euro
    Afschrijving (verslijten van machines): 10 euro.
    Nieuwe waarde: 40 euro

    De nieuwe waarde die werd verkregen, 40 euro, volstaat om de loontrekkende voor acht uren te betalen. De kosten van de kapitalist zijn volledig gedekt. (Inbegrepen het volledige loon!) Winst is er echter nog niet gemaakt.

    De volgende uren wordt er opnieuw 1000 meter garen gesponnen, opnieuw voor 160 euro. Er wordt, net als daarnet 40 euro nieuwe waarde gecreëerd, maar deze keer hoeft er geen loon meer betaald te worden! Deze nieuwe waarde noemen we de meerwaarde. De meerwaarde bestaat uit huur (aan de eigenaar van de grond of het gebouw), intrest (aan de geldschieters) en winst (voor de industrieel). Deze winst noemde Marx de onbetaalde arbeid van de werkende klasse.

    De werkdag

    Het geheim van de meerwaardevorming bestaat er dus in dat de arbeidster of arbeider langer werkt dan noodzakelijk is om de hoeveelheid waren te produceren die overeenstemmen met de waarde van de arbeidskracht (het loon).

    “Het feit dat er een halve werkdag noodzakelijk is om de werkende in leven te houden, weerhoudt de werkende er op geen enkele wijze van om een hele dag te werken.” (Marx)

    De werkende heeft zijn of haar waar verkocht, en de zeggenschap erover is van dan af even klein als die van de kleermaker die iemand een pak heeft verkocht en daarna zou wensen te beslissen wanneer zijn klant dat pak wel mag dragen. De werkdag is zo georganiseerd dat de kapitalist het maximale profijt haalt uit de aangeschafte arbeidskracht. Dit is het geheim waardoor geld veranderd wordt in kapitaal: groter wordende waarde doorheen de uitbuiting van arbeidskracht.

    Constant kapitaal

    Doorheen het productieproces verliezen de grondstoffen en de machines hun gebruikswaarde. Die wordt in de nieuwe waar opgenomen. Voor grondstoffen is dat erg duidelijk. Ze worden tijdens de productie volledig verbruikt om slechts als een deel van het nieuwe artikel terug tevoorschijn te komen. Machines, anderzijds, verdwijnen zomaar niet. Nochtans worden ook zij door het productieproces opgebruikt om een langzame dood te sterven. Het precieze ogenblik van die dood is al evenmin te voorspellen als bij de mens. Maar net als verzekeringsmaatschappijen op basis van gemiddelden erg nauwkeurige (en winstgevende) benaderingen van de levensverwachting kunnen berekenen, weet de kapitalist hoe lang een machine zal draaien.

    Het verslijten van een machine, haar dagelijks verlies aan gebruikswaarde, kan dus berekend worden en in de kostprijs van het eindproduct worden ingecalculeerd. Productiemiddelen kunnen aan de geproduceerde waar dus maar net zoveel waarde toevoegen als ze zelf verliezen in het productieproces. De hoeveelheid waarde van productiemiddelen neemt niet toe in het productieproces. Daarom noemen we hen constant kapitaal.

    Variabel kapitaal

    Productiemiddelen kunnen aan een waar dus geen nieuwe waarde toevoegen. De werkende, daarentegen, voegt door gewoon maar te werken nieuwe waarde toe. Als het arbeidsproces zou stopgezet worden na 4 uren (om bij ons voorbeeld te blijven), dan zou er 40 euro nieuwe waarde gecreëerd zijn. Maar het arbeidsproces stopt niet na 4 uren. Dit zou immers betekenen dat alleen de kosten van de werkende zouden gedekt zijn. De kapitalist neemt echter werkenden in dienst om winst te maken, niet om ze alleen maar te onderhouden. Omdat de loontrekkende een “vrijwillig” contract aanging met haar of zijn patroon, moet men doorwerken, terwijl nu meer waarde wordt geproduceerd dan volgens het loon was afgesproken. Productiemiddelen enerzijds en arbeidskracht anderzijds – samen de productiefactoren van de burgerlijke economie – zijn verschillende vormen die het oorspronkelijke kapitaal aanneemt in het tweede deel van de cyclus: geld – waar – geld.

    Kapitalistische economen beschouwen beide factoren als evenwaardig. Marxisten maken een onderscheid tussen dat deel van het kapitaal dat tijdens het productieproces geen waardeverandering ondergaat (machines, grondstoffen) en dat deel dat meerwaarde produceert (arbeidskracht). Het eerste deel noemen we constant kapitaal, het tweede variabel kapitaal. De totale waarde van een waar bestaat dus uit constant kapitaal, variabel kapitaal en meerwaarde, of: C+V+M.

    Noodzakelijke arbeid en meerarbeid

    De arbeid die we verrichten kan in twee delen verdeeld worden:

    1) Noodzakelijke arbeid: het deel van de arbeid die nodig is om de loonkosten te dekken.

    2) Meerarbeid: het extra werk dat na het eerste deel volgt, en waarmee winst gemaakt wordt. Om de winst te vergroten zal een kapitalist altijd proberen de loonkosten te drukken. Dat kan door:

    A) De werkdag te verlengen, nieuwe ploegstelsels in te voeren, enz.

    B) De productiviteit te verhogen om het “loondeel” korter te maken.

    C) Loonsopslag te weigeren of zelfs dalingen van de lonen door te voeren.

    Uitbuitingsgraad of meerwaardevoet

    Omdat het de hele bedoeling is van kapitalistische productie om uit de arbeid van de werkende klasse meerwaarde te puren, is de verhouding tussen variabel kapitaal (lonen) en meerwaarde (winst) van het grootste belang. Inkrimping van het ene betekent uitbreiding van het andere en omgekeerd. De strijd om die verhouding te wijzigen is de klassenstrijd. Wat de kapitalist interesseert is niet zozeer de meerwaarde, dan wel de meerwaardevoet die geproduceerd wordt. Voor elke euro kapitaal die hij investeert, verwacht hij zoveel mogelijk winst. De meerwaardevoet is de graadmeter voor de uitbuiting van de werkende klasse door het kapitaal. De definitie van uitbuitingsgraad of meerwaardevoet is M/V (meerwaarde/variabel kapitaal) of, op een andere manier gezegd, meerarbeid/noodzakelijke arbeid.

    Een voorbeeld: in een klein bedrijf is het kapitaal, 50 000 euro, verdeeld in constant kapitaal (41 000 euro) en variabel kapitaal (9 000 euro). Door het productieproces is de waarde van de waren met 9 000 euro gestegen. Hun nieuwe waarde is dus C+V+M = 59 000 euro.

    Het is het variabel kapitaal, de arbeidskracht, dat de meerwaarde voortbrengt. Het is de verhouding tussen de kosten daarvan en de meerwaarde die de meerwaardevoet oplevert: M/V. Dit is dus 9 000/9 000 = 1 of: een meerwaardevoet van 100%.

    De winstvoet

    Onder druk van binnen‐ en buitenlandse concurrentie is de kapitalist er voortdurend toe gedwongen om de productiemiddelen te moderniseren en de productiviteit te verhogen. Deze noodzaak dwingt hen ertoe om een steeds belangrijker deel van het kapitaal aan machines en materiaal te besteden, en steeds minder aan arbeidskracht. Op die wijze daalt de verhouding tussen variabel en constant kapitaal. Automatisering betekent tegelijkertijd ook concentratie van kapitaal, het verdwijnen van kleinere ondernemingen en ten slotte een economie die overheerst wordt door enkele reusachtige monopolies.

    Hierdoor verandert de organische samenstelling van het kapitaal: het constante kapitaal groeit sneller dan het variabele kapitaal. Maar aangezien we weten dat enkel en alleen variabel kapitaal (arbeidskracht) in staat is om meerwaarde – dus winst – voort te brengen, zorgen deze steeds grotere investeringen in constant kapitaal ervoor dat de winstvoet een dalende tendens zal vertonen (M/C + V). Alhoewel nieuwe investeringen enorme winsten kunnen opleveren, worden deze winsten steeds kleiner in verhouding tot het totale geïnvesteerde kapitaal.

    Een voorbeeld: in een meubelmakerij met een totaal kapitaal van 15 000 euro (5 000 euro constant en 10 000 euro variabel), werken 10 loontrekkenden. Ze verdienen elk 1000 euro per maand. Op één maand produceren ze kasten voor een totale waarde van 25 000 euro: 10 000 euro aan lonen, 5000 euro constant kapitaal en een meerwaarde van 10 000 euro.

    De meerwaardevoet kunnen we berekenen: M/V = 10 000/10 000 of een meerwaardevoet van 100%. De winstvoet wordt berekend als de verhouding tussen de meerwaarde en het totale kapitaal: M/C+V = 10 000/15 000: 66,66%. Als de hoeveelheid constant kapitaal relatief toeneemt, daalt de winstvoet. In ons voorbeeld verhogen we het constant kapitaal van 5 000 naar 10 000 euro. De winstvoet is nu 10 000/20 000, of nog maar 50%! Bij een constant kapitaal van 30 000 euro en als al de rest gelijk blijft is de winstvoet nog slechts 25%.

    De toename van het constant kapitaal is, in marxistische termen, een uitdrukking van de hogere organische samenstelling van het kapitaal, en is een onvermijdelijke ontwikkeling van de productiekrachten. De tendens van de winstvoet om te dalen is dus ingebouwd in de kapitalistische productiewijze, en is trouwens één van de hoofdproblemen waaraan het naoorlogse kapitalisme het hoofd moest bieden.

    In de VS, de belangrijkste kapitalistische mogendheid na de Tweede Wereldoorlog, zien we – net als bij de andere ontwikkelde kapitalistische landen – deze tendens van grotere investeringen in constant kapitaal dan in arbeidskrachten. Er is een “groei tussen 1948 en 1979 in de productieve sector van de investeringen in werkgelegenheid met 43,3% en van constant kapitaal met 291%”. (2) De productieve sector is diegene die meerwaarde voortbrengt door de uitbuiting van arbeidskracht. Deze omvat dus niet de overheidsdiensten. Publieke diensten worden sinds de jaren ’80 zeker getroffen door neoliberale afbraak – personeelstekort, hogere werkdruk en lagere lonen – maar ze worden gefinancierd door waarde die terug te voeren is tot de productieve sector. (3) Dit is natuurlijk ideaal gesproken het geval. Sinds de jaren ’80 begon de heersende klasse verschillende openbare diensten meer en meer kapitalistisch uit te baten: inkomsten moesten de uitgaven meer beginnen te dekken, als voorbereiding op privatisering en uitbating vanuit een winstoogpunt.

    De totale hoeveelheid meerwaarde neemt toe, maar in verhouding tot de verhogingen van het constant kapitaal neemt ze af. Voortdurend trachten de kapitalisten deze tegenspraak te overwinnen door de uitbuiting van de werkende klasse nog op te voeren en de hoeveelheid meerwaarde te vergroten. (4)

    Dit werd in het bijzonder een noodzaak na de crisis van winstgevendheid die tegen begin jaren ’70 ontwikkelde. Het asociale neoliberale beleid dat vanaf eind jaren ’70 en begin jaren ’80 – na jaren van klassenstrijd – het roer van de burgerlijke economie omgooide, kwam niet uit de lucht vallen. Het was niet gewoon een “slechte keuze”, zoals reformistische politici het soms voorstellen. Deze draai was het antwoord van de heersende klasse op de crisis van winstgevendheid. Een crisis die werd veroorzaakt door een snellere groei van constant dan variabel kapitaal, versterking van de arbeidersklasse en strijd in de jaren ’60 en begin jaren ’70, met de stijgende olieprijzen in 1973 als druppel die de emmer deed overlopen. Het recept om geld in de economie te pompen in geval van crisis zorgde eind jaren ’70 enkel voor uit de hand lopende prijsstijgingen.

    Het kapitaal moest in deze situatie van drastisch gedaalde winstvoeten en beginnende overaccumulatie – gedicteerd door haar materiële belang – radicaal van koers veranderen. Het doel van de neoliberale politiek sinds begin jaren ’80 was om de verhouding tussen de hoeveelheid onbetaalde en betaalde arbeid – de meerwaardevoet – drastisch te wijzigen in het voordeel van het kapitaal.

    De uitbuiting neemt sindsdien opnieuw toe, machines gaan aan een hoger tempo draaien en de werkdag wordt verlengd. Ook ploegenarbeid, roofbouw op het menselijk lichaam, moet het volcontinu (ononderbroken) productieproces mogelijk maken om de levensduur van machines maximaal te benutten. Een andere methode om de winstvoet te herstellen is de reële lonen af te breken tot beneden hun echte waarde. In tal van westerse landen neemt de armoede opnieuw toe. Het fenomeen van de “werkende armen” groeit. Het zijn de wetmatigheden van het kapitalisme zelf die tot deze enorme tegenstellingen leiden. De wanhopige zoektocht naar nieuwe winsten leidt tot nieuwe investeringen, maar de nieuwe technologie verwijst meer en meer werkenden naar de werkloosheid.

    Van midden jaren ’70 tot midden jaren ’90 is er een sterke stijging van de werkloosheid. In België van ongeveer 2% naar 9,7%. (5) De laatste decennia zagen we ook een sterke toename van deeltijdse jobs, laag betaalde en precaire jobs… Het groeiende “arbeidsreserveleger” – zoals Marx het noemde – werd deels omgezet in een laag van precaire jobs, gig work (occasioneel werk voor diensten zoals Uber) … Dit leidde tot een radicalisatie bij jongeren die in opstand komen tegen deze laag betaalde nepjobs, nepstatuten, etc. Bovendien dreigen nieuwe, sneller opeenvolgende crisissen de werkloosheid in het “tijdperk van de wanorde” van de jaren ’20 een nieuwe impuls te geven.

    De verhoogde werkdruk en het sluiten van mogelijkheden tot vervroegd pensioen leidde in België bovendien tot een explosie van langdurige ziekte. In 2020 staat de langdurige arbeidsongeschiktheid op 10,7% van de beroepsbevolking. Bij de 50 tot 64-jarigen is dat maar liefst 22,1%. (6) Officieel is de werkloosheid gedaald naar 6% in februari 2022. Maar deze daling in vergelijking met de jaren ’90 verdoezelt een aantal trends. Namelijk een sterke groei van langdurige ziekte omwille van de neoliberale rat race (waarvan velen recht op vervroegd pensioen zouden moeten hebben). Op de tweede plaats de groei van een superuitgebuite laag werkenden in precaire, flexibele jobs. En verder ook de groei van het aantal mensen dat leeft van het leefloon, van iets meer dan 70.000 begin jaren 2000 naar 153.391 in 2020. (7) Het “arbeidsreserveleger” is in België niet zozeer geslonken, het is ziek gemaakt en deels uitgesloten van werkloosheidsuitkeringen door de neoliberale politiek. Als er begin de jaren 2020 “krapte” op de arbeidsmarkt ontstond, had dat vooral te maken met volgende factoren: de weigering van werkenden en jongeren om zich nog te laten uitbuiten in laag betaalde en superflexibele jobs, de onwil van de bazen om “werkbaar werk” aan te bieden aan een oudere generatie, de heersende klasse-strategie om sectoren die werk boden aan korter geschoolde werkenden te verplaatsen naar goedkope neokoloniale landen …

    Bij gebrek aan mogelijkheden voor winstgevende investeringen in de productieve economie trok het kapitaal meer en meer naar de beurzen om winst te maken. Tussen 1980 en 2000 stegen de winsten van de financiële industrie in de VS van 32,4 miljard dollar naar 195,8 miljard dollar. (8) Multinationals potten zelfs enorme hoeveelheden winsten op omdat ze niet zeker zijn van “realisatie van de meerwaarde”, op een door neoliberale aanvallen ondermijnde markt. Ze zijn dus niet zeker of geproduceerde waren zouden kunnen worden verkocht. Tot 2 biljoen dollar werd er door bedrijven opgepot aan cash tegen de jaren 2010 in de VS. (9) Stel je voor wat je daarmee zou kunnen doen in een democratisch geplande economie.

    De crisis van winstgevendheid vertaalde zich met de draai naar neoliberale afbraak van lonen en de sociale zekerheid in een groeiende crisis van overaccumulatie. De bedrijfsinvesteringen in de VS in machines, materiaal, technologie, fabrieken … daalden van 4% van het BBP in de jaren ’70 naar 3,8% in de jaren ’80, 3% in de jaren ’90 en 2,4% in de jaren 2000. (10) Elke economische groeicyclus sinds de crisis van de jaren ’70 heeft de neiging zwakker en holler te zijn dan de vorige door dit terugvallende ritme van investeringen.

    In de jaren 2010 leidde dit tot een discussie onder burgerlijke economen over “vertraagde productiviteitsgroei”. Waar kwam dit fenomeen vandaan? Was het niet langer de missie van het kapitalisme om per werkende de productie van goederen en diensten steeds verder te verhogen? Waarom leek het kapitalisme niet langer in staat om de productieve krachten te ontwikkelen?

    De kapitaalaccumulatie vertraagde dus, maar de winstvoeten waren wel deels hersteld. Vooral bij grote multinationals in naar monopolies neigende sectoren en bij de hightechbedrijven. Het zijn ook deze bedrijven die een groot deel van hun winsten oppotten. Bij de neoliberale economen was er geen enkele die als verklaring voor de “vertraagde productiviteitsgroei” verwees naar overaccumulatie van kapitaal, na decennia van reële loondalingen bij de arbeidersklasse.

    Keynesiaanse economen – en tal van nieuwe linkse partijen – doen dit wel. Ze stellen herverdeling in het voordeel van de werkende klasse als oplossing voor binnen het systeem. Marxisten hebben een andere benadering. We vechten met de werkende klasse voor elke stap vooruit, maar beseffen dat een echt belangrijke vooruitgang van de lonen in de winsten van de kapitalisten snijdt. Zeker in een periode die naar trage groei en crisis neigt zal het kapitaal zich hiertegen met hand en tand verzetten. Het zal grijpen naar kapitaalvlucht, chantage via de beurzen en andere dwangmaatregelen om zo’n ontwikkeling te stoppen. Bovendien zal het Keynesiaanse recept om simpelweg geld bij te drukken op momenten van crisis leiden tot inflatie, aangezien het kapitaal steeds minder geneigd is tot investeringen in productie. Reformistische “oplossingen” zijn niet realistisch en laten het kapitalisme verder vastlopen in zijn interne tegenstellingen.

    Keynesiaanse oplossingen dagen de kapitalistische tijger wel uit, maar zonder de gevaarlijke tanden van de tegengestelde klasse uit te trekken. Doorheen massale strijd van werkenden en jongeren moeten we terechte sociale eisen koppelen aan het in publieke eigendom nemen van de financiële sector, van energie- en nutsbedrijven en de belangrijkste sectoren van de economie. Met andere woorden: de omvorming van de economie naar een democratische planeconomie is het enige rationele alternatief op de kapitalistische roofbouw op onze lonen, arbeids- en leefomstandigheden.

    Bij een laag minder sterke bedrijven groeiden de winstmarges amper of zelfs helemaal niet, maar stegen de bedrijfsschulden wel spectaculair. Dit werden de zogenaamde “zombiebedrijven”. Ze vertegenwoordigen ongeveer 20% van het totale aantal bedrijven in de VS en Europa! (11) Een afstappen van de politiek van lage rente en goedkoop lenen zou dit deel van de economie het bankroet kunnen injagen.

    De gaten die het neoliberale kapitalisme sloeg in de koopkracht, werden sinds de jaren ’80 opgevuld met gigantische schuldenbergen. De totale private schuld van bedrijven en gezinnen in de VS steeg van 110% van het BBP in 1970 naar 293% van het BBP in 2007. (12) Schulden moeten ooit worden afbetaald en leggen beslag op toekomstige productie. Eens het kaartenhuisje van de kunstmatig door schulden aangewakkerde groei begint te wankelen, dreigen banken overkop te gaan en grote delen van de economie te verdwijnen.

    Om een omslag naar protectionisme, economische sancties tegenover concurrerende landen, geopolitieke conflicten en oorlog te stoppen, moeten we de arbeidersbeweging en jongeren wapenen met een antikapitalistisch en duidelijk socialistisch programma. Een reëel actieplan voor revolutionaire maatschappijverandering, steunend op de sprongen in bewustzijn en strijdbaarheid die de crisissen van het systeem onvermijdelijk zal veroorzaken.  

    Economische crisis

    Veel mensen zullen stellen dat deze ideeën achterhaald zijn of dat economische crises niet het gevolg zijn van constant kapitaal dat sneller groeit dan variabel kapitaal en een historisch dalende tendens van de winstvoeten, of van groeiende overaccumulatie … maar enkel van schuldenzeepbellen. Een conjuncturele crisis kan vele oorzaken hebben. In tegenstelling tot de verschillende economische scholen van het kapitalisme, koos Marx niet één of enkele symptomatische kenmerken (geldhoeveelheid, loonkosten … bij de neoliberale monetaristen of een gebrek aan effectieve vraag bij Keynes) om ze tot de hoofdoorzaak van alles te maken. Hij benaderde de economie als een globaal samenspel van tegenstrijdige krachten maar benaderde sommige tendensen van crisis – de dalende tendens van de winstvoet in de productieve sector, overaccumulatie van kapitaal in relatie tot wat de markt kan opnemen … – als meer centraal dan andere, hiervan afgeleide processen. Zoals een explosieve groei van de schulden van de bedrijven, de overheden en de gezinnen. De “financialisering” van het kapitalisme kan enkel verklaard worden door een verwijzing naar de fundamentele tegenstrijdige tendensen van het systeem.

    Sommige kapitalistische commentatoren stellen dat een moderne economie niet gebaseerd is op productie, maar op de uitwisseling van informatie en diensten. Bijvoorbeeld door de grote hoogtechnologische bedrijven zoals Apple, Amazon, Microsoft, Facebook … Economische analisten hebben er echter op gewezen dat de “meeste webactiviteiten geen jobs en inkomen creëren zoals voorgaande technologische vernieuwingen”. (13) Er wordt ook beweerd dat de macht van de werkende klasse afneemt als gevolg van de automatisering. We zouden zeggen dat deze opvatting simplistisch en oppervlakkig is.

    De sleutelsectoren van de economie zijn nog steeds het hart van de economie en van de meerwaardevorming. De arbeidersklasse in die sectoren behoudt daardoor ook nog steeds haar economische slagkracht. Het is wel waar dat in de meeste geavanceerde westerse landen het aantal mensen dat in de industrie werkt, is afgenomen en dat niet zo veel loontrekkenden in grote fabrieken werken als in het verleden. Dit is echter een enge opvatting die gebaseerd is op delen van het Westen. De afgelopen 3 decennia is er op wereldwijde schaal een enorme beweging geweest van mensen naar de steden en naar de fabrieken. China is nu bijvoorbeeld de werkplaats van de wereld. Internationaal is de arbeidersklasse potentieel machtiger dan ooit. “Tussen 1980 en 2007 groeide de globale arbeidersklasse, volgens de Internationale Arbeidsorganisatie, van 1,9 miljard naar 3,1 miljard, een stijging met 63%… 40% van die globale arbeidersklasse bevindt zich in China en India alleen.” (14)

    Kapitaaluitvoer

    Het hoogste stadium van het kapitalisme – imperialisme – wordt gekenmerkt door een enorme kapitaaluitvoer. Op zoek naar steeds grotere winsten en winstvoeten, worden de kapitalisten verplicht om grote sommen te investeren in het buitenland, waar de organische samenstelling van het kapitaal nog laag is. Uiteindelijk wordt de hele wereld gedomineerd door de kapitalistische productiewijze, zoals Marx en Engels in “Het Communistisch Manifest” al uitlegden.

    Deze globalisering van het kapitalisme werd in de jaren ’90 gestimuleerd door de val van het stalinisme in Oost-Europa en de opening in China voor buitenlandse investeringen (al sinds de jaren ’80). De groei van directe buitenlandse investeringen in vooral China was spectaculair. Deze ontwikkeling haalde in het westen even de druk van de ketel van de overaccumulatie en de neiging naar overproductie. Op deze manier werd de kapitalistische warenproductie nog meer dominant op wereldvlak. In China leidde dit tot de omvorming van de bureaucratische planeconomie naar een staatskapitalisme, met een grotere rol voor de overheid in de economie dan in het westerse kapitalisme.

    Door de latere ontwikkeling van het Chinese kapitalisme kon dit het wereldkapitalisme – hoewel in verval – een zekere ondersteuning geven, bv. wat de bijdrage aan de wereldwijde groei betreft. Na de crisis van 2008 begonnen de limieten hiervan echter duidelijk te worden en vielen de Chinese machthebbers terug op een wanhopige schuldenpolitiek. Dit deed de economie verzanden in overcapaciteit in tal van sectoren, dalende winstgevendheid, de bouw van spooksteden …

    Eén van de belangrijkste contradicties van het kapitalisme is het probleem dat de werkende klasse als verbruiker moet kunnen kopen wat ze geproduceerd heeft. Omdat ze niet ten volle voor haar arbeid wordt vergoed, heeft ze daartoe niet de middelen. De kapitalisten zijn verplicht om het overschot op de wereldmarkt te verkopen, waarbij ze moeten concurreren met alle andere landen. Op regelmatige tijdstippen worden de groeiperiodes gevolgd door periodes van recessie, die de neiging hebben om zich te verdiepen.

    Sinds de jaren ’70 zit het wereldkapitalisme in een periode van langgerekte depressie. Niet onmiddellijk in de vorm van een zware en snelle ineenstorting zoals in de jaren ’30, omdat de opgebouwde reserves van het systeem groter waren en de heersende klassen er alles aan deden om zo’n scenario te vermijden. Ook de burgerij had aan het fascisme deels de vingers verbrand.

    De strategen van de burgerij hadden ook uit de jaren ’30 geleerd dat de banken zomaar failliet laten gaan, teruggrijpen naar importtarieven en protectionisme … best zo lang mogelijk wordt vermeden. Ze bleven een schuldenpolitiek hanteren tot deze factor op zijn beurt in zijn tegendeel dreigde om te slaan.

    De strijd voor de markten eindigt in een overproductiecrisis. De vernietigende kracht van zo’n crisis, die men tracht op te lossen door een complete afbraak van het opgestapelde kapitaal, is op zichzelf al een aanduiding van de impasse waarin de kapitalistische maatschappij zich bevindt.

    Alle factoren die geleid hebben tot de bloeiperiode van het wereldkapitalisme na WO II, hebben tegelijkertijd de weg vrijgemaakt voor de aftakeling en depressie die we nu meemaken. Het kapitalisme wordt vandaag geconfronteerd met een organische crisis. Alleen een einde stellen aan de anarchie van de kapitalistische productie kan de mensheid behoeden voor de chaos, de verspilling en de barbarij van het kapitalisme.

    Door het privébezit van de productiemiddelen uit te schakelen, kan de maatschappij ontsnappen aan de wetmatigheden van een kapitalistische economie en zich op een geplande en rationele wijze ontwikkelen. Die machtige productiemiddelen zouden dan voor eens en voor altijd een einde kunnen stellen aan dat misdadige schandaal van de overproductie in een wereld waar mensen verhongeren. Door de tegenstelling tussen de ontwikkeling van de productiekrachten enerzijds, en de nationale staten en het privébezit anderzijds, uit te roeien, kan de basis gelegd worden voor een internationaal productieplan.

    Als we de immense krachten die technologie en wetenschap ons ter beschikking stellen, ten goede zouden aanwenden, dan kan het uitzicht van deze planeet binnen 10 jaren veranderen. De socialistische omvorming van de maatschappij is en blijft de meest dringende taak van de werkende klasse van de hele wereld. Het marxisme verschaft de instrumenten en het begrip om een massabeweging op te bouwen in de strijd voor een socialistisch België, een socialistisch Europa en om de basis te leggen voor een wereldfederatie van democratische socialistische staten.

    Noten

    (1) “172 miljard euro vloeit vanuit België naar belastingparadijzen: ‘Ons land neemt een heel zwakke positie in’” (vrt.be, 27/2/2020)

    (2) “World in Crisis”, p67, Carchedi

    (3) In de mate dat er in een aantal ontwikkelde landen in de jaren ’50 tot ’70 betere financiering was van gezondheidszorg, onderwijs, civiele diensten, etc. was dit een uitdrukking van het afgedwongen “gesocialiseerde loon”, dat de kapitalisten moesten toestaan omwille van de sterkte van de arbeidersbeweging en de nog bestaande druk van het stalinistische kamp. Het stalinisme – ontstaan uit een degeneratie van de Russische revolutie in omstandigheden van isolement van de eerste arbeidersstaat – bood een aantal sociale voordelen op basis van de planeconomie, maar combineerde dit met de heerschappij – niet van democratisch verkozen raden van werkenden – maar van een totalitaire bureaucratie.

    (4) Tijdens en vlak na de Tweede Wereldoorlog was er aanvankelijk sprake van een stijgende meerwaardevoet (M/V). Dit omwille van de lagere lonen die in de situatie van oorlog en bezetting in veel landen waren opgelegd. Dit werd gecombineerd met het begin van een periode van nieuwe investeringsgroei, invoering van nieuwe technologieën, methodes van arbeidsorganisatie … Dit leidde tot een sterke stijging van de arbeidsproductiviteit, waardoor de werkende klasse ook sneller de producten die haar loon uitmaakten produceerde. (Zie hiervoor de argumenten en cijfers in “Het Laatkapitalisme”, Hoofdstuk 5, Ernest Mandel)

    Het gevolg was een stijging van de relatieve meerwaarde: de verhouding tussen onbetaalde en betaalde arbeid verschoof – zonder dat de totale werkdag toenam – en de massa onbetaalde arbeid werd groter. In de loop van de jaren ’50 en ’60 zien we dat de meerwaardevoet in de meeste ontwikkelde landen weer begint te dalen, door een sterkere organisatie en strijdbaarheid van de werkenden.

    Een stijgende uitbuitingsgraad is een factor die de dalende tendens van de winstvoet kan afremmen, of zelfs omkeren. Dit laatste gebeurde in de neoliberale jaren ’80 en ’90. Het is wat Marx een “tegenwerkende factor” noemde die de “wet” van de dalende winstvoet tot een “tendentiële wet” maakt (en dus geen absolute). Maar de uitbuitingsgraad kunnen de kapitalisten niet permanent blijven opdrijven: er zijn grenzen aan het lager maken van de lonen, aan het opdrijven van de werkdruk of het verlengen van de werkdag zonder de lonen te verhogen. Die grenzen zijn fysiek en sociaal. Fysiek omdat een werkende aan een nietig hongerloon niet zo productief zal zijn. En ook omdat je het aantal uren slaap niet onder een bepaalde grens kan duwen (of negatief kan maken!) zonder de arbeidskracht zelf te vernietigen. Sociaal omwille van de motor van de klassenstrijd die op een bepaald moment in gang schiet. Kijk in 2022 bv. naar de golf van vakbondsstrijd en de syndicalisering van Starbucks of Amazon in de VS.

    Tijdens de tweede helft van de jaren ’60 droegen dalende winstvoeten en een dalende meerwaardevoet bij tot het inluiden van het einde van de naoorlogse groeiperiode. De “oliecrisis” van 1973 was de aanleiding, maar niet de fundamentele oorzaak van crisis. Midden jaren ’80 waren die olieprijzen opnieuw gezakt, maar de winstvoeten herstelden zich slechts gedeeltelijk.

    (5) Website “indicators.be – Werkloosheidsgraad”

    (6) Website “indicators.be – Langdurige arbeidsongeschiktheid”

    (7) Website “indicators.be – Leefloon”

    (8) “The Endless Crisis”, p20, John-Bellamy Foster

    (9) “The Endless Crisis”, p75, John-Bellamy Foster

    (10) “The Endless Crisis”, p29, John-Bellamy Foster)

    (11) “European zombification becomes even scarier”, 3/12/2020, Financial Times – “Here’s one more economic problem the government’s response to the virus has unleashed: Zombie firms”, 23/6/2020, Washington Post

    (12) “The Endless Crisis”, p52, John-Bellamy Foster (13) “The Endless Crisis”, p49, John-Bellamy Foster

  • Een antwoord op de stelling van De Wever dat Marx racistisch was

    In zijn boek ‘Over woke’ schrijft De Wever dat het vreemd is dat Marx niet gecanceld wordt aangezien hij regelmatig elementen van racisme zou vertoond hebben. In onze bespreking van ‘Over woke’ reageerden we daar kort op. Dat was een ingekorte versie van een langer stuk dat door plaatsgebrek niet gepubliceerd werd in De Linkse Socialist, maar wel een nuttige aanvulling vormt. Deze zomer publiceren we elke zaterdag artikels in het kader van de strijd tegen kolonialisme en racisme. Vorige week bespraken we het boek ‘Black Marxism’ van Cedric Robinson. Later volgt onder meer een interview met Koen Bogaert, auteur van ‘In het spoor van Fanon’, dat deze maand in onze krant verscheen. Hieronder een uitgebreidere versie van het antwoord van Geert Cool op de stelling van De Wever dat Marx racistisch was.

    Volgens Bart De Wever is er een “overvloed aan racistische citaten” van Marx. Hij houdt het daarbij zonder dit verder uit te leggen of te verklaren. Op basis van voorbeelden van archaïsch taalgebruik en het door de praktijk van zowel de sociaaldemocratie als het stalinisme verdere aangewakkerde vooroordeel dat het marxisme een witte eurocentristische stroming is, hoopt De Wever er wellicht mee weg te raken. Zo moet hij niet ingaan op wat Marx en het marxisme precies naar voren brachten en brengen in de strijd tegen alle vormen van onderdrukking.

    Er zijn verschillende manieren om te antwoorden op de stelling dat Marx racistisch zou geweest zijn of nog dat het marxisme wel erg wit zou zijn. Eerst en vooral moet opgemerkt worden dat het marxisme een methode is, een manier om ontwikkelingen en gebeurtenissen te analyseren op een dialectisch materialistische wijze. Dat betekent dat de materiële realiteit wordt bestudeerd waarbij er nadruk wordt gelegd op processen van verandering en dit met als doel de vestiging van een socialistische samenleving. Deze methode is niet ‘wit’ of ‘zwart’, net zoals de methode van rekenkunde dat niet is. De marxistische methode is uiteraard verbonden met pioniers van het marxisme zoals Marx, Engels, Lenin en Trotski, maar kan daar niet toe beperkt worden. Het is een methode om een bredere kijk op de realiteit te ontwikkelen. Een bredere kijk is niet te combineren met een enge blik die tot de ‘witte wereld’ beperkt is. Het Communistisch Manifest eindigt niet toevallig met de slogan ‘Proletariërs aller landen verenigt u’. Strijden voor een wereld waarin de werkende klasse zich bevrijdt van haar ketenen van uitbuiting en onderdrukking, kan enkel op internationale schaal en met aandacht voor verzet tegen alle vormen van onderdrukking.

    Naast deze meer abstracte manier van antwoorden, is er natuurlijk ook de test van de praktijk. ‘The proof of the pudding is in the eating’, was een favoriet gezegde van Friedrich Engels. Er zijn tal van revolutionaire voortrekkers en bewegingen die niet wit waren of die niet plaatsvonden in de imperialistische centra van West-Europa of nadien de VS. In zekere zin kan de Russische revolutie hierbij gerekend worden. Rusland was in 1917 een achtergebleven semi-koloniaal land. In de revolutie speelden minderheidsgroepen, onder meer in Azië, een grote rol. Het is geen toeval dat de Russische revolutie leidde tot de eerste revolutionaire conferentie van ‘volkeren van het oosten’ met grote delegaties Turken, Perzen, Armeniërs naast Chinezen, Arabieren, Indiërs, Koreanen, Koerden … De revolutionaire socialistische beweging kende na de Russische revolutie een sterke ontwikkeling over heel de wereld en voor het eerst werd het een echte wereldbeweging, die ook grote afdelingen had in Latijns-Amerika, Afrika, het Midden-Oosten en Azië. De strijd tegen koloniale onderdrukking was een essentieel onderdeel van de revolutionaire beweging. Deze strijd werd niet vanuit Moskou opgelegd, maar van onderuit gevoerd. Voor revolutionaire marxisten vandaag is het belangrijk om zich ook de inzichten eigen te maken van bijvoorbeeld CLR James over de Haïtiaanse revolutie en de positie van zwarten in de VS, van Ngo Van en anderen over de Vietnamese revolutie of nog van José Carlos Mariátegui over de inheemse kwestie in Latijns-Amerika.

    Als het zwaartepunt van de eerste ontwikkeling van het marxisme in Europa lag, had dit niets met toeval of afkomst te maken. Het was een resultaat van de ontwikkeling van het productiesysteem met de opkomst van het kapitalisme, wat onvermijdelijk impact had op het denken en inzichten. Het zijn bepaalt het bewustzijn. Dat is een kernidee van het materialisme en dus van het marxisme, die ook kan toegepast worden op hoe het marxisme zelf tot ontwikkeling komt.

    Veel vooroordelen over hoe het marxisme historisch omging met kolonialisme en onderdrukte groepen zijn gebaseerd op de karikaturen die ervan gemaakt werden door zowel het reformisme als het stalinisme. Binnen de opkomende arbeidersbeweging in Europa ontstond een reformistische tendens die meende dat het mogelijk was om stapsgewijs tot sociale verbetering en uiteindelijk een andere samenleving te komen. Dit leidde tot het opgeven van een bredere historische kijk om in plaats daarvan enkel de enge eigen belangen te zien. Verschillende socialistische leiders verdedigden het kolonialisme of waren minstens niet bereid om er een ernstige campagne tegen te voeren. Op de congressen van de Socialistische Internationale werden daar hevige debatten over gevoerd. De revolutionairen, de marxisten dus, namen het voortouw in het verdedigen van een internationalistische positie. Lenin, Zetkin, Luxemburg, Trotski en anderen spraken zich daarvoor uit. Net zoals het de revolutionaire marxisten waren die zich niet lieten meeslepen door het dodelijke nationalisme van de Wereldoorlog, waren het ook zij die steevast een internationalistisch standpunt innamen en er alles aan deden om marxisten in de kolonies te ondersteunen en te betrekken bij de beweging.

    Ze traden daarmee in de voetsporen van Marx en Engels. Als hen racisme wordt verweten, is dit doorgaans enkel gebaseerd op taalgebruik. Daarbij moet opgemerkt worden dat taal net als alle andere zaken verandert. Vandaag is de invulling van heel wat woorden anders dan toen. Wij gebruiken het n-woord uiteraard niet omdat dit beledigend is. Dat inzicht was in de 19e en de eerste helft van de 20e eeuw nog niet zo sterk verspreid. Ook andere termen zijn aan een update toe. Denk maar aan ‘dictatuur van het proletariaat’, wat zeker na de ervaring van de stalinistische dictaturen doet denken aan politierepressie waar een of andere grote leider de ‘lijnen’ uitzet waarbinnen alle denken en handelen beperkt moet blijven. Het woord ‘dictatuur’ stond in de 19de eeuw gelijk met ‘heerschappij’. Vaak vertalen we ‘dictatuur van het proletariaat’ vandaag door ‘arbeidersheerschappij’ of nog ‘arbeidersdemocratie’, aangezien een heerschappij door de meerderheid van de bevolking inherent veel democratischer is dan een heerschappij door een handvol kapitalisten en superrijken.

    Marxisten hebben vooral oog voor de inhoudelijke inzichten en de wijze waarop Marx en Engels hun analyses en standpunten ontwikkelden. Soms is er de misvatting dat Marx en Engels positief stonden tegenover het vroege kapitalisme, met inbegrip van het kolonialisme. Zo stelt het Communistisch Manifest: “De ontdekking van Amerika, de omzeiling van Afrika, schiepen voor de opkomende bourgeoisie een nieuw terrein. De Oost-Indische en Chinese markt, de kolonisatie van Amerika, de ruilhandel met de koloniën, de vermeerdering van de ruilmiddelen en van de goederen in het algemeen, gaven aan de handel, aan de scheepvaart, aan de industrie een ongekende vlucht en daarmee aan het revolutionaire element in de vervallende feodale maatschappij een snelle ontwikkeling.”

    Dit wordt door sommigen als een waarde-oordeel gezien, terwijl het slechts een vaststelling is van hoe het kapitalisme zich ontwikkelt. Het kapitalisme droeg het kolonialisme in zich. Niemand kan betwisten dat Marx en Engels uitdrukkelijk antikapitalistisch waren en dat hun analyse van de opkomst van het kapitalisme net gericht was op een programma van socialistische maatschappijverandering. De opkomst van het kapitalisme betekende ook een opgang van de door het systeem zelf voortgebrachte “doodgravers” van het kapitalisme. Nergens in hun materiaal beperken Marx en Engels die rol van doodgravers tot witte arbeiders in Europa. Integendeel!

    In Het Communistisch Manifest is de aandacht voor het lot van de bevolking in de door kolonialisme onderdrukte landen nog beperkt. Als twintigers schreven Marx en Engels bijvoorbeeld: “De goedkope prijzen van haar waren zijn de zware artillerie, waarmee zij alle Chinese muren tegen de grond schiet, waarmee zij de hardnekkigste vreemdelingenhaat van de barbaren tot overgave dwingt. Zij dwingt alle naties zich de productiewijze van de bourgeoisie eigen te maken, wanneer zij niet te gronde willen gaan; zij dwingt hen de zogenaamde beschaving bij zich in te voeren, d.w.z. bourgeois te worden. Met één woord, zij schept zich een wereld naar haar eigen beeld.”

    De term ‘barbaren’ is uiteraard misplaatst. Marx zou dit overigens ook niet meer gebruiken naarmate hij meer onderzoek deed naar samenlevingen in onder meer India, Indonesië, China en Rusland. Doorheen studie verfijnden ze hun inzichten, waarbij ze in de samenlevingen van de pré-kolonisatie geen ‘barbaren’ zagen, maar net voorbeelden van hoe samenlevingen er anders kunnen uitzien en hoe die ontwikkelden en veranderden. Het marxisme ontstond niet als een blauwdruk die van bij het eerste werk van Marx en Engels vastlag. Heel wat formuleringen werden nadien bijgeschaafd dankzij nieuwe inzichten en studie. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor uitspraken in brieven van Marx die vandaag antisemitisch klinken, zelfs indien de jonge Marx in 1844 – nog voor hij volledig brak met de Jonghegelianen – scherp inging tegen die radicale denkers die zich uitspraken tegen gelijke rechten voor Joden in Duitsland.

    Koloniale onderdrukking werd van bij het begin verworpen. In 1853 schreef Marx al dat de Britse overheersing van India de bevolking meer ellende bracht dan wat ‘Hindoestan’ voorheen ooit te verduren kreeg. Hij voegde eraan toe dat dit de basis zou leggen voor revolutionaire ontwikkelingen. Sommigen interpreteren dat alsof er eerst koloniale ellende nodig was vooraleer vooruitgang echt mogelijk wordt. Dat is een ahistorische visie: het kolonialisme was er, het is geen waarde-oordeel als je dat vaststelt. Meer nog: Marx ging ervan uit dat de Indische bevolking zelf de beweging zou creëren en leiden die voor een revolutionaire breuk zou zorgen.

    Het is geen toeval dat het Eerste Deel van Het Kapitaal eindigt met een hoofdstuk over het kolonialisme. Om de eigen macht te behouden en de eigen rijkdom te vergroten, moeten de kapitalisten anderen tot armoede veroordelen. Het kolonialisme toont hoe het kapitalisme echt is, aldus Marx. Dit werd nadien verder uitgewerkt door revolutionairen als Lenin of Luxemburg in hun analyses van het imperialisme. De bredere kijk op het kapitalisme maakt dat Marx en Engels eigenlijk opmerkelijk scherp waren over strijd tegen onderdrukking.

    Een centraal element daarbij is de kwestie van arbeiderseenheid. Marx stelde reeds dat de Engelse arbeidersklasse zich niet kon bevrijden zolang de Ierse bevolking niet bevrijd was. Ierland was toen nog een belangrijke kolonie van het Britse rijk. Er was bovendien meer informatie over bekend op basis van de Ierse emigratie naar Engeland om er in de fabrieken te werken. Onder de Engelse arbeiders waren er veel vooroordelen tegen die arme migranten. In het vroege werk van Friedrich Engels kan je daar invloeden van lezen, in later werk niet meer (al helemaal niet meer toen hij met een Ierse arbeidster trouwde).

    Onderdrukking werd gezien als onderdeel van het kapitalisme. Zo stelde Marx in ‘Loon, arbeid en kapitaal’: “Wat is een zwarte slaaf? Een zwarte man is een zwarte man. Hij wordt enkel slaaf in bepaalde verhoudingen.” Om het kapitalisme te bestrijden, is arbeiderseenheid noodzakelijk en moeten alle vormen van onderdrukking overstegen worden. In ‘Het Kapitaal’ schreef Marx: “In de Verenigde Staten van Noord-Amerika bleef iedere zelfstandige arbeidersbeweging verlamd zolang de slavernij een deel van de republiek ontsierde. Daar, waar de arbeid in een zwarte huid wordt gekluisterd, kan de arbeid in een blanke huid zich niet vrijmaken.” Tegelijk zag hij in de strijd tegen onderdrukking een basis om de hele arbeidersbeweging te versterken. Nog steeds in ‘Het Kapitaal’: “Maar uit de vernietiging van de slavernij ontsproot onmiddellijk een nieuw, verjongd leven. De eerste vrucht van de burgeroorlog was de strijd om de 8-urige arbeidsdag, die zich met de zevenmijlslaarzen van de locomotief verspreidde van de Atlantische tot de Stille Oceaan, van Nieuw-Engeland tot Californië.” De strijd voor de achturendag kreeg met andere woorden een boost door de strijd tegen de slavernij.

    Hij legde ook uit hoe het kapitalisme gebruik maakt van verdeeldheid: “De Engelse burgerij heeft de Ierse ellende niet alleen gebruikt om de arbeidersklasse in Engeland neer te drukken door de gedwongen migratie van arme Ieren, maar ook door de arbeidersklasse in twee vijandige kampen te verdelen. De gewone Engelse arbeider haat de Ierse arbeider als concurrent die de lonen en levensstandaard naar beneden trekt.” Verdeeldheid en haat zijn ook vandaag zaken waar de op winst beluste commerciële massamedia van smult en waar (rechtse) politici stemmen mee hopen te winnen.

    Doorheen de geschiedenis van de internationale arbeidersbeweging is gebleken dat een revolutionaire strijd voor een andere samenleving de beste manier is om de eenheid van de volledige werkende klasse te versterken. Dergelijke eenheid is noodzakelijk om een krachtsverhouding uit te bouwen waarmee het kapitaal kan bestreden worden, strijd met het vooruitzicht van een andere samenleving versterkt daarnaast strijd tegen elke vorm van onderdrukking en werkt bijgevolg verenigend.

    Dit kan evident klinken, maar toch waren er doorheen de geschiedenis tal van andere voorbeelden. Binnen de socialistische arbeidersbeweging was er aanvankelijk verzet tegen vrouwen op de werkvloer omdat dit de positie van mannen zou verzwakken. Clara Zetkin en haar medestanders vochten daar jarenlang tegen, eigenlijk heel hun leven. Onder het stalinisme werd de vooruitgang inzake vrouwenrechten of LGBTQIA+rechten van na de Oktoberrevolutie terug ingetrokken.

    Delen van de socialistische beweging rechtvaardigden het kolonialisme omdat dit de positie van de witte arbeiders zou verbeteren, terwijl het kolonialisme vooral de portefeuille van het kapitaal aandikte en ruimte aan de kapitalisten gaf om sociale strijd af te kopen met beperkte toegevingen. Een reformistische benadering van stapsgewijze verandering van het systeem leidde tot repressie tegen antikoloniaal verzet. Eén voorbeeld: de werkenden in de steden en op het platteland in Algerije en Vietnam speelden een grote rol in de massamobilisaties die in Frankrijk plaatsvonden in 1934 en 1936. Ze gingen mee in staking in 1936 toen de Volksfrontregering van Blum met de steun van de communisten verkozen werd, ze deelden het enthousiasme van de arbeiders die in Frankrijk bedrijven bezetten om het volledige systeem zelf in handen te nemen. Eens de Volksfrontregering gevestigd was, deed ze er alles aan om de beweging te stoppen. Het doel was immers niet om een nieuw systeem te vestigen, maar om het oude overeind te houden desnoods met grote toegevingen aan de werkende klasse. De communisten riepen hun leden op om de stakingen te stoppen. De regering trad hardhandig op, eerst in de kolonies en daarna in Frankrijk zelf. In Vietnam kon je als activist opgepakt worden wegens het bezit van antikoloniale literatuur, inclusief vroegere werken van premier Léon Blum zelf… Het revolutionaire karakter van de strijd versterkte de eenheid, de reformistische maatregelen om deze te stoppen werkten verdeeldheid in de hand.

    De Russische revolutie toonde aan dat het kapitalisme brak in zijn zwakste schakel. Dit gebeurde niet toevallig in een land waar de werkenden niet omgekocht waren met koloniale winsten, merkte Victor Serge op. Om de Russische revolutie te consolideren en uit te breiden was ook een regionale en internationale verspreiding van de revolutie nodig, in het bijzonder in de meest ontwikkelde kapitalistische landen. Dit potentieel was aanwezig, onder meer met de Duitse revolutie of later met het revolutionaire potentieel van 1936 dat de opgang van de stalinistische bureaucratie in Rusland onder Stalin had kunnen stoppen en omkeren. Een internationale benadering is essentieel, maar ook de vaststelling dat een systeem de neiging heeft om te breken in de zwakste schakels is belangrijk.  

    Dat lag mee aan de basis van het beleid van de Comintern om nationale bevrijdingsbewegingen in kolonies en semi-kolonies te steunen en te versterken. Na het Tweede Congres van de Comintern in 1920 volgde het congres van Bakoe met 2850 afgevaardigden, waaronder 235 Turken, 192 Perzen en Parsi’s, 157 Armeniërs, 100 Georgiërs, 8 Chinezen, 8 Koerden, 3 Arabieren, 15 Indiërs, Koreanen … De antikoloniale bevrijdingsstrijd werd versterkt door de Russische revolutie van 1917. Het isolement van de Sovjet-Unie en de opkomst van het stalinisme leidde er echter toe dat de voeling met revolutionaire dynamiek in Moskou verloren ging omdat de bureaucratie enkel oog had voor de eigen belangen en macht. De Chinese revolutie van 1925-27 was een keerpunt: Moskou gaf opdracht aan de Chinese communisten om de burgerlijke Kwomintang te steunen in plaats van een onafhankelijke revolutionaire koers gericht op de werkenden gesteund door de boeren te volgen. Dit leidde tot repressie en isolement van de Chinese CP, wat de weg opende om zich te vervellen tot een boerenleger. De Chinese revolutie van midden jaren 1920 had de antikoloniale strijd een andere richting kunnen geven. Ook nadien bleef de stalinistische bureaucratie antikoloniale strijd vooral zien vanuit het eigen belang van een toplaag in Moskou. Dergelijke neerbuigende visie met rampzalige gevolgen droeg in grote mate bij tot wantrouwen van antikoloniale activisten tegenover het marxisme.

    Revolutionaire marxisten bleven zich echter organiseren in wat de Linkse Oppositie was die nadien uitgroeide tot wat vandaag het trotskisme wordt genoemd. De repressie door zowel het kapitalisme als het stalinisme maakte het niet gemakkelijk, maar er waren verschillende voorbeelden van naoorlogse massabewegingen waarin trotskisten een grote rol speelden, onder meer in Vietnam, Sri Lanka en Bolivia. Trotski stelde overigens reeds voor de Tweede Wereldoorlog dat deze oorlog om werelddominantie onvermijdelijk zou gevolgd worden door een opgang van revolutionaire explosies in de kolonies en het begin van formele dekolonisatie.

    Internationalisme is steeds een essentieel onderdeel van het marxisme geweest. Een bredere kijk op de realiteit is niet mogelijk zonder dergelijke benadering, een succesvolle strijd tegen het kapitalistisch productiesysteem is dat evenmin. Doorheen strijd worden inzichten aangescherpt. Het marxisme is geen kwestie van bijbelstudie, maar een levendige methode om te analyseren en strijd te versterken. Het biedt een methode die ons helpt om zo efficiënt mogelijk in te gaan tegen neokolonialisme, seksisme, racisme en alle vormen van onderdrukking die in het DNA van het kapitalisme ingebakken zijn. Marxisten staan voor een omverwerping van het kapitalisme en voor een socialistische samenleving waarin het democratische bezit en beheer van de productiemiddelen de basis legt om alle vormen van onderdrukking naar de vuilnisbak van de geschiedenis te verwijzen.

  • De theorie van de klassenstrijd van Karl Marx

    Artikel door Eddy Mc Cabe, Socialist Party (ISA Ierland), 2019. Dit dossier verscheen eerder in de LSP-bundel ‘introductie in marxisme. Leesbundel voor nieuwe leden’

    Zonder de arbeidskracht van de werkenden kunnen kapitalisten geen winst maken. Het systeem kan niet functioneren.

    Van alle dingen die een kapitalist kan kopen om zijn bedrijf op te bouwen, voegt alleen arbeidskracht waarde toe; dat betekent dat het bedrijf iets kan produceren dat meer waard is dan de oorspronkelijke kosten van de onderdelen die in het eindproduct zijn verwerkt. De tijd, het denkwerk en de energie die door de werknemer in het productieproces worden gestoken is de uiteindelijke bron van winst (of meerwaarde) in een kapitalistische economie doordat de werknemer slechts gedeeltelijk wordt gecompenseerd door de werkgever die de output bezit. Eenvoudig gezegd: alle winst komt voort uit het onbetaalde werk van de werkenden. En het streven naar winst is natuurlijk het kloppend hart van het kapitalisme.

    Deze revolutionaire ontdekking van Karl Marx heeft het pad geëffend voor een allesomvattende verklaring van de werking van het kapitalistische systeem. Die verklaring legt de kern van de uitbuiting, en dus van de onrechtvaardigheid, bloot. Het ligt ten grondslag aan het socialistische begrip van de wereldeconomieën en -maatschappijen van vandaag. Het verklaart de tegenstellingen en botsingen in de sociale verhoudingen, het verklaart de inherente instabiliteit en conflicten uit de fundamentele verdeling van de wereld in kapitaalbezitters die anderen uitbuiten enerzijds, en degenen die weinig of niets bezitten en worden uitgebuit anderzijds; met andere woorden kapitalisten en arbeiders.

    Werkenden en kapitalisten

    Werkenden (of arbeiders) zijn diegenen die niet beschikken over de gebouwen, apparatuur, materialen (of het geld om die dingen te kopen) die nodig zijn om te produceren of te ruilen – om op de markt in hun levensonderhoud te voorzien. Ze hebben alleen hun vermogen om te werken (arbeidskracht) dat ze kunnen verhandelen. Kapitalisten hebben die dingen wel, maar om ze efficiënt genoeg te kunnen gebruiken om winst te maken, hebben ze andere mensen nodig om ermee te werken. Daarom bieden zij hun werknemers lonen aan die (a) hen in staat stellen in hun levensonderhoud te voorzien, en tegelijk (b) de kapitalist in staat stellen winst te maken op alles wat er wordt gemaakt na aftrek van het betaalde levensonderhoud. Hoe lager het loon en hoe meer uren voor dat loon worden gewerkt, hoe meer de kapitalist de arbeider uitbuit, d.w.z. hoe meer geld hij verdient op kosten van de arbeider.

    Het is waar dat zowel de werkgever als de werknemer deze regeling vrijwillig aangaan, en eeuwen van ideologische mooipraterij hebben de indruk gewekt dat dit voor beide partijen een eerlijke deal is. Vanuit een bepaald gezichtspunt, met een enge focus op het individu, kan dit redelijk lijken – zowel de werknemer als de kapitalist krijgen aan het eind van de dag iets betaald. Het probleem is dat zij beiden betaald worden voor het werk dat slechts één van hen verricht. Deze realiteit wordt duidelijker wanneer niet naar individuen maar naar klassen wordt gekeken. Wanneer het bovenstaande scenario wordt veralgemeend over de gehele economie, zien we twee hoofdklassen: 1) een meerderheidsklasse van arbeiders die vrijwel al het werk doen en alle rijkdom scheppen, maar zeer weinig bezitten, en 2) een minderheidsklasse die zeer weinig werk doet en geen van de rijkdom schept, maar vrijwel alle rijkdom bezit.

    De concurrentie op de markt en hun onverzadigbare behoefte om meer winst te maken dwingen de kapitalisten ertoe hun ondernemingen uit te breiden door de uitbuiting te intensiveren en steeds grotere aantallen – steeds rustelozere – werknemers aan te trekken. Die werknemers zien zich, om hun rechten en voorwaarden te verdedigen en uit te breiden, eveneens genoodzaakt zich te organiseren. Dit instinctieve tegengestelde verlangen van de kapitalist enerzijds en de arbeider anderzijds om de graad van uitbuiting in tegengestelde richtingen te duwen, creëert een constante spanning in de kapitalistische maatschappij: de klassenstrijd (met al zijn sociale uitdrukkingsvormen in botsende ideeën, tal van organisaties, instellingen). Die klassenstrijd wordt door rechtse ideologen ontkend: maar het is de klassenstrijd die, met zijn oplevingen, neergangen, schommelingen en keerpunten in de tijd, uiteindelijk op beslissende wijze alle sociale en historische veranderingen beïnvloedt.

    Doordat Marx dit ingebakken conflict ontdekte (dat aanzienlijk toeneemt in tijden van crisis) en doordat Marx besefte dat de arbeidersklasse een centrale rol speelt in de productie (die hun een enorme potentiële macht geeft), identificeerde hij de arbeidersklasse als de sleutel om de macht van de uitbuitende klasse uit te dagen. De werkende klasse (of arbeidersklasse) is de sleutel om het kapitalisme omver te werpen en om een maatschappij op te richten waarin de collectief geproduceerde rijkdom collectief zal worden gebruikt.

    Tegenreactie en verwarring

    Voor socialisten blijft deze analyse in haar essentie geldig. Ze heeft niet alleen de tand des tijds en de ontelbare tegenwerpingen van economische en politieke theoretici van allerlei pluimage doorstaan, maar ze is ook bevestigd door de geschiedenis van de arbeidersbeweging in de anderhalve eeuw sinds Marx zijn ideeën uitwerkte. Conservatieve ideologen hebben de geldigheid van het marxisme altijd betwist, vooral uit angst voor de revolutionaire conclusies ervan. Maar onder andere door het feit dat de socialistische beweging haar uiteindelijke doel, het socialisme, nooit heeft bereikt, wordt het potentieel voor revolutionaire verandering en in het bijzonder het revolutionaire vermogen van de arbeidersklasse vaak ontkend of niet begrepen. Zelfs degenen die kritisch staan tegenover het systeem en er de diepgewortelde en onoplosbare problemen van erkennen, dreigen in die val te trappen.

    De numerieke en ideologische verzwakking van de traditionele organisaties van de werkende klasse (de vakbonden en de sociaaldemocratische partijen), in de nasleep van de ineenstorting van het stalinisme en de opkomst van het neoliberalisme, heeft een groot politiek vacuüm achtergelaten. In de jaren die sindsdien zijn verstreken, hebben de leiders van deze organisaties in bijna elk land zich volledig aan het systeem aangepast en zelfs hun symbolische steun voor een alternatief voor het kapitalisme gedumpt. Als gevolg hiervan wordt de arbeidersbeweging, die in het verleden een duidelijk referentiepunt was voor miljoenen arbeiders en jongeren, nu vaak enkel als een hulpmiddel bij de sociale strijd, en niet meer als haar basis en leiding.

    Daar komt nog bij dat het kapitalistische establishment, dat deze zwakte aanvoelt, een offensief is begonnen tegen de ideeën van het socialisme. Hun doel was om het bestaan van een klassentegenstelling te verbergen, maar vooral om het bestaan te ontkennen van een potentieel machtige klasse die onafhankelijk en in het belang van iedereen die tegen het systeem strijdt, kan optreden. En die campagne heeft een reëel effect gehad, wat in de afgelopen decennia heeft geleid tot veel teleurstelling, frustratie en verwarring onder de massa van arbeiders en jongeren. Vaak werden de belangen van de werkende klasse en jongeren ook tegen elkaar uitgespeeld, zoals de valse tegenstelling tussen klimaat en jobs of klimaat en koopkracht. Maar de huidige crisis van het kapitalistische systeem, waarvan het einde niet in zicht is, ondermijnt de ideologische oorlog tegen het marxisme, nu de (altijd aanwezige) klassenstrijd weer oplaait.

    Nu we ondertussen al meer dan 200 jaar de geboorte van Karl Marx vieren, zal een hernieuwde aandacht voor zijn ideeën over klassenstrijd en revolutie ons helpen de strijd des te beter aan te gaan.

    Onderdrukker en onderdrukte

    Het Communistisch Manifest opent met de stelling: “De geschiedenis van alle tot nu toe bestaande samenlevingen is de geschiedenis van klassenstrijd”. Engels verduidelijkte later dat hiermee de hele ‘geschreven geschiedenis’ bedoeld werd, aangezien voor het overgrote deel van ons bestaan menselijke samenlevingen noodzakelijkerwijs gebaseerd waren op samenwerking en gelijkheid. Zolang de arbeidsproductiviteit zo laag is, dat het arbeidsproduct van een mens slechts toereikend is voor zijn eigen levensonderhoud, kan niemand zich onttrekken aan het productieproces. Primitieve omstandigheden en een egalitair ethos (levenshouding) verhinderden de accumulatie van private rijkdom en private eigendom en ook de ontwikkeling van enige hiërarchie van betekenis in sociale groepen.

    Een omwenteling van deze “primitieve communistische” levenswijze vond plaats met de domesticatie van dieren en het begin van de landbouw ongeveer 10.000 jaar geleden. Dit maakte voor het eerst de productie van een permanent overschot mogelijk. Daaruit ontstond – in de loop van honderden of duizenden jaren – een klassenscheiding tussen degenen die het overschot in handen hadden en dus de rijken werden, en degenen die dat niet hadden en die de armen werden. Andere nieuwe kenmerken van de meer complexe, technologisch en cultureel geavanceerde klassenmaatschappij waren: oorlogen om land en grondstoffen; slavernij voor uitbuiting; de staat met zijn gewapende organen om eigendom te beschermen; het patriarchale gezin om privileges door te geven aan volgende generaties; en volksopstanden van de lagere klassen, waaronder soms revolutionaire bewegingen.

    De in klassen opgedeelde samenleving maakte ongelijkheid en onrechtvaardigheid systematisch, terwijl ze voordien onregelmatig voorkwamen. Aan delen van de samenleving werden nu de vruchten van hun collectieve arbeid ontzegd door andere delen. De heersende lagen ontwikkelden instellingen en ideologische of religieuze rechtvaardigingen om hun machtsposities te handhaven. Deze elitaire minderheden vormden de heersende klassen in de pre-kapitalistische klassensamenlevingen (1): van de keizers, koningen, sultans, tot pausen, tsaren en hun verwanten en “adellijke” achterban. Onder deze vorsten, in de samenlevingen en economieën waarover zij heersten, woedde een voortdurende klassenstrijd. “Een ononderbroken, nu eens verborgen, dan weer open strijd”, zoals Marx en Engels het formuleerden, tussen “vrije man en slaaf, patriciër en plebejer, heer en horige, gildemeester en gezel, in één woord, onderdrukker en onderdrukte. “

    Marx was niet de eerste die de klassenverdeling en de klassenstrijd in menselijke samenlevingen zag. Wat hij wel voor het eerst ontdekte was het verband tussen de klassenstrijd en “de specifieke, historische fasen in de ontwikkeling van de productie”. En dat was de sleutel was om te begrijpen hoe en waarom revoluties plaatsvinden.

    Materialistische visie op de geschiedenis

    Voor Marx moet de studie van de menselijke geschiedenis en haar ontwikkeling beginnen met de vraag hoe de mens leeft en zich voortplant. Net zoals de studie van de natuurgeschiedenis. Hoe men eet, drinkt en slaapt, en hoe men warm, droog en veilig blijft in welke omgeving men zich ook bevindt. Aan deze basisbehoeften moet worden voldaan voordat andere creatieve inspanningen, zoals kunst, wetenschap of filosofie, kunnen worden ondernomen. Het uitgangspunt voor de analyse van een maatschappij is dus 1) hoe de mensheid de productie van wat zij nodig heeft om te bestaan, organiseert (de ‘productiewijze’), 2) vervolgens de analyse van hoe, als zij meer kan produceren dan wat nodig is om te bestaan, die extra hulpbronnen (en de middelen om ze te produceren, de ‘productiekrachten of productiemiddelen’) worden gebruikt. In de klassenmaatschappij moeten we ook analyseren 3) wie de productiemiddelen bezit en controleert en van wie ze worden afgenomen (de “productieverhoudingen”).

    Toen Marx de geschiedenis van de klassenmaatschappij bekeek, merkte hij op dat er wel een duidelijke algemene tendens tot vooruitgang in de beschaving was, maar dat het geen rechtlijnig, ononderbroken, onwrikbaar proces was. Er is zowel sprake van achteruitgang en stagnatie als van vooruitgang (in de zin van vooruitgang in de richting van een maatschappij die, in theorie, genoeg kon produceren om in ieders behoeften te voorzien). Cruciaal in de vaststelling van Marx is ook dat de ontwikkeling van de productiecapaciteit van de maatschappij de fundamentele motor van die vooruitgang was. Hij onderscheidde drie primaire productiewijzen – met verschillende hybride uitlopers:

    • Eén, de Oudheid, waarin “meesters” letterlijk slaven bezaten die zij uitbuitten in grotendeels agrarische economieën waarin ook handel werd gedreven. Dit waren het soort samenlevingen die bijvoorbeeld in het oude Griekenland en Rome bestonden;
    • Twee, de feodale productiewijze, een meer geavanceerd en wijdverbreid economisch systeem gebaseerd op landbouw. De dominante productierelatie was die tussen de heren die land bezaten en de horigen die het land bewerkten, voor de heer en ook voor zichzelf. Tot in de 18e eeuw was dat de dominante productiewijze in het grootste deel van Europa.
    • Ten derde, de burgerlijke productiewijze, waarin industrie en handel dominant is en waarin de strijdende klassen, de kapitalisten en de loonarbeiders zijn.

    Elke afzonderlijke productiewijze had zijn uitgebuite klassen en zijn heersende klassen. En elke productiewijze droeg op haar eigen manier en gedurende een bepaalde periode bij tot de ontwikkeling van de productiekrachten. Telkens wanneer de heersende klassen uit eigenbelang de suprematie en de expansie van hun systeem afdwongen, zorgden zij ook voor een breuk met de oude manieren van werken en ze installeerden een nieuwe dominante productiewijze. In die zin speelden nieuwe heersende klassen telkens een historisch vooruitstrevende rol. Maar op een bepaald moment, wanneer de omstandigheden zich daartoe leenden, kwamen er verdere technologische en wetenschappelijke doorbraken, die de weg vrij maakten voor nieuwe, efficiëntere manieren om de productie te organiseren. Deze nieuwe manieren, de productiekrachten, werden echter onvermijdelijk ingeperkt door de bestaande klassenverhoudingen. Ze kwamen ermee in conflict omdat de bestaande, gevestigde productieverhoudingen speciaal geschikt waren voor een bepaalde economische en sociale structuur die met de nieuwe ontdekkingen dan verouderd was. Op dit punt was het progressieve karakter van de heersende klasse niet meer aanwezig. Marx formuleerde het als volgt:

    “In een bepaalde fase van hun ontwikkeling komen de materiële productiekrachten van de maatschappij in conflict met de bestaande productieverhoudingen, of – wat slechts een juridische uitdrukking voor hetzelfde is – met de eigendomsverhoudingen waarbinnen zij tot dan toe werkzaam zijn geweest. Van vormen van ontwikkeling van de productiekrachten veranderen deze betrekkingen in hun boeien. Dan begint een tijdperk van sociale revolutie.”

    (Het is de moeite waard erop te letten hoe dit van toepassing is op de kapitalistische wereld waarin we vandaag de dag leven. Om één voorbeeld te nemen, de landbouw, waar de productiekrachten feitelijk 50% meer produceren dan wat nodig zou zijn om iedereen op de planeet te voeden. Toch leden in 2016 815 miljoen mensen aan honger of ondervoeding. De reden hiervoor is terug te brengen op de productieverhoudingen onder het kapitalisme, die betekenen dat de winsten van de kapitalisten, en niet de behoeften van de meerderheid in de samenleving, tellen. In die zin vormen zij duidelijk een rem op zo veel potentiële vooruitgang. Alleen een socialistische, democratisch geplande economie zou de productiecapaciteit, het potentieel kunnen benutten om werkelijk in ieders behoeften te voorzien).

    Zeker, het begin van een “tijdperk van sociale revolutie” loopt niet noodzakelijk uit op een revolutionaire overgang van de ene productiewijze naar de andere. Er moet een opkomende sociale klasse zijn die de situatie kan veranderen, de heersende klasse kan uitdagen en zich kan opwerpen als de klasse die het belang van de hele maatschappij vertegenwoordigt. Anderzijds is in zo’n strijd ook “de gemeenschappelijke ondergang van de strijdende klassen” altijd een risico. Daarom is een mechanische interpretatie van Marx’ nadruk op de productie als de motor van de geschiedenis eenzijdig en verkeerd. Zoals hij elders schreef:

    “De geschiedenis doet niets, zij ‘bezit geen immense rijkdom’, zij ‘voert geen veldslagen’. Het is de mens, de echte, levende mens die dat alles doet, die bezit en strijdt.”

    De uitkomst van een tijdperk van sociale revolutie hangt dus af van de klassenstrijd.

    De rol van de burgerij

    De materialistische opvatting van de geschiedenis door Marx bewijst dat niets vastligt, in een vaste hiërarchie zit of onvermijdelijk is. Rijken, dynastieën en hele sociale systemen die ooit oppermachtig en eeuwig leken, zijn verdwenen. Om Heraclitus aan te halen, een van Marx’ favoriete filosofen: “verandering is de enige constante”. Marx was erop gebrand de implicaties hiervan over te brengen op het sociale systeem dat in zijn eigen tijd overheerste – het kapitalisme. En om dat te bereiken richtte hij zich op de opkomende klasse van de loonarbeiders, die hij “van alle klassen die tegenover de bourgeoisie staan” beschouwde als de enige “werkelijk revolutionaire klasse.”

    Wat bracht hem tot die conclusie? Marx was, in de woorden van zijn goede vriend Engels, “in de allereerste plaats een revolutionair.” Wat hem van jongs af aan tot een revolutionair maakte, was een instinctieve afkeer van alle onrechtvaardigheid in de wereld. En omdat hij een leergierig type was (!), zette hij zijn nieuwsgierige geest aan het werk om te proberen die wereld te begrijpen. Al snel kon hij de wortel van de ongelijkheid herleiden tot de klassenmaatschappij en tot haar moderne incarnatie, de ‘burgerlijke/bourgeois’ maatschappij. Die burgerlijke maatschappij had zich in de loop van haar toen nog betrekkelijk korte heerschappij ongelooflijk dynamisch, en tegelijk even wreed, getoond. Marx en Engels realiseerden zich in hun gezamenlijke studies echter dat die dynamiek zowel de grootste kracht als tegelijkertijd de grootste zwakte van het kapitalisme is. Zij schreven:

    “De burgerlijke productie- en verkeersverhoudingen, de burgerlijke eigendomsverhoudingen, de moderne burgerlijke maatschappij, die zulke geweldige productie- en verkeersmiddelen tevoorschijn getoverd heeft, gelijkt op de heksenmeester die de onderaardse machten niet meer beheersen kan die hij zelf opriep … De productiekrachten, die ter beschikking van de maatschappij staan, neigen niet meer te helpen in de ontwikkeling van de burgerlijke eigendomsverhoudingen; integendeel, zij zijn te krachtig geworden voor deze verhoudingen, zij brengen de gehele burgerlijke maatschappij in wanorde, brengen het bestaan van het burgerlijk eigendom in gevaar. De burgerlijke verhoudingen zijn te eng geworden, om de door hen voortgebrachte rijkdom te omvatten.”

    De agressieve en onhandelbare aard van het kapitalisme is het resultaat van hevige interne tegenstellingen, die ook leiden tot periodieke economische crises. Maar in tegenstelling tot crises in het verleden, die voortkwamen uit schaarste, ontstaan deze crises van concurrentie doordat er te veel en te snel wordt geproduceerd, zodat de markt wordt overspoeld, de winsten dalen en de investeringen opdrogen. Vervolgens, terwijl de markt zich bijstelt, treden de bekende effecten van schaarste op wanneer menselijk en materieel afval zich opstapellen. Zoals het Communistisch Manifest uitlegt:

    “Aan de ene kant door de gedwongen vernietiging van een massa productiekrachten; aan de andere kant door de verovering van nieuwe markten, en de nog grondiger exploitatie van oude markten. Met andere woorden, door het pad te effenen voor nog alzijdiger en nog heftiger crisissen en door de middelen om de crisissen te voorkomen, op te gebruiken.”

    En dan komt de klap op de vuurpijl:

    “De wapens waarmee de bourgeoisie het feodalisme de grond in boorde, keren zich nu tegen de bourgeoisie zelf. Maar niet alleen heeft de bourgeoisie de wapens gesmeed die haarzelf de dood brengen; zij heeft ook de mensen in het leven geroepen die deze wapens moeten hanteren – de moderne arbeidersklasse – de proletariërs.”

    Bestaat het proletariaat van Marx nog?

    Het beroemde citaat van Marx en Engels luidt:

    “Wat de bourgeoisie dus vooral voortbrengt, zijn haar eigen grafdelvers.”

    Alvorens in te gaan op de bijzondere kenmerken van de arbeidersklasse die Marx en Engels tot die conclusie brachten, is het de moeite om kort in te gaan op een al te vaak gemaakte veronderstelling over Marx en zijn visie op de arbeidersklasse en strijd. We horen vaak dat de arbeidersklasse die Marx kende, in de fabrieken van Manchester en Londen in het midden van de 19e eeuw, niet meer bestaat en in niets meer lijkt op de arbeidersklasse in Manchester en Londen vandaag. Bijgevolg zouden de theorieën over de rol die de arbeidersklasse zou (kunnen) spelen (of ze nu ooit geldig waren of niet) vandaag sowieso achterhaald zijn en niet meer van toepassing in de moderne wereld.

    Het valt natuurlijk niet te ontkennen dat het kapitalisme in de 150 jaar sinds Marx het Kapitaal schreef veel veranderingen heeft ondergaan. Dat geldt dus ook voor de arbeidersklasse, of het nu gaat om haar omvang, locatie of samenstelling. Deze veranderingen zijn reëel, tastbaar en in sommige gevallen significant. Ze moeten ook absoluut worden verwerkt in de analyses van serieuze marxisten vandaag. Tegelijk moet ook gezegd worden dat, als Marx de laatste 150 jaar had meegemaakt, het onwaarschijnlijk is dat hij vreselijk verbaasd zou zijn geweest van die veranderingen. In feite is in zijn theorie over de arbeidersklasse de verwachting opgenomen dat de omvang, locatie en samenstelling ervan voortdurend zullen evolueren. Hij schreef immers: “Alle voorgaande historische bewegingen waren bewegingen van minderheden, of in het belang van minderheden. De proletarische beweging is de zelfbewuste, onafhankelijke beweging van de immense meerderheid, in het belang van de immense meerderheid. “11 Hij schreef dit in een tijd dat de arbeidersklasse slechts zo’n 2-3% van de wereldbevolking uitmaakte. En het grootste deel van het proletariaat in Engeland bestond toen hij leefde niet uit industriearbeiders, maar uit huisbedienden – overwegend vrouwen. Zijn visie op de arbeidersklasse was gebaseerd op veel algemenere overwegingen dan op de specifieke omstandigheden en ervaringen van een bepaalde sector van arbeiders.

    Bovendien zijn de Dickensiaanse omstandigheden waarmee arbeiders in Marx’ tijd werden geconfronteerd, in bepaalde regio’s nog heel aanwezig. Zo is uitbuiting van kinderen door bedrijven nog steeds schering en inslag – in 2012 was dit het lot van 168 miljoen kinderen; of het nu in de sweatshops van Bangladesh is, waar ze 11-urige werkdagen draaien voor de kledingindustrie ter waarde van 22 miljard dollar, of in Peru voor de goudmijnindustrie ter waarde van 3 miljard dollar. Victoriaanse toestanden zijn doodgewoon vandaag, zelfs bij hightechbedrijven als Amazon, waar het personeel 55-urige werkweken heeft en gedwongen is in de magazijnen te kamperen omdat er tussen de diensten niet genoeg tijd is om naar huis te gaan.

    Het precariaat: een nieuwe klasse?

    Precariteit (of onzekerheid: leven en werken in een onzeker statuut) is een kenmerk van de hedendaagse beroepsbevolking. Het wordt door sommigen beschouwd als een breuk met de “klassieke” arbeidersklasse. De econoom Guy Standing is waarschijnlijk de belangrijkste vertegenwoordiger van het nieuwe ‘precariaat’. Hij gaat zelfs zo ver te stellen dat de moderne laagbetaalde, onzekere, tijdelijke werknemer deel uitmaakt van een nieuwe klasse, of “een nieuwe klasse in wording” die een heel “eigen productieverhouding, distributieverhoudingen en verhouding tot de staat” zou hebben. Hij concludeert daaruit dat ze dus andere belangen hebben dan mensen met fatsoenlijk betaalde, vaste jobs. Hij zegt:

    “Het precariaat [maakt] geen deel [uit] van de ‘arbeidersklasse’ of het ‘proletariaat’. Laatstgenoemde termen suggereren een samenleving die voornamelijk bestaat uit werkenden met langdurige, stabiele banen met vaste uren, met vaste promotiekansen, onderworpen aan vakbondsvorming en collectieve arbeidsovereenkomsten, met functiebenamingen die hun vaders en moeders zouden hebben begrepen, te werk gesteld door plaatselijke werkgevers waarvan zij de naam en de kenmerken kenden. “

    Standing’s opvatting van het proletariaat staat dus haaks op de marxistische visie, omdat hij de definitie van het proletariaat nogal willekeurig heeft ingeperkt, zodat de meerderheid van degenen die hun arbeidskracht verkopen om in hun levensonderhoud te voorzien er niet onder valt. Het lijkt erop dat zijn definitie is beïnvloed door een traditionele, culturele opvatting van de arbeidersklasse zoals die in de jaren vijftig en zestig in de geavanceerde industriële wereld bestond, en niet zoals die vóór die tijd was of vandaag de dag in werkelijkheid is. Voor zover er toen sprake was van veilige, vakbondsgebonden werkplekken, was dat slechts een momentopname in de tijd en zelfs toen waren er al veel onzekere jobs. De voordelen en rechten die deze werkenden genoten, en die velen van hen nog steeds genieten, werden in de jaren twintig, dertig en veertig met strijd veroverd door wat vandaag als “precariaat” zou worden omschreven. Die rechten waar de georganiseerde werkende klasse de verdediging van opgenomen heeft.

    Precariteit heeft altijd bestaan voor werkenden onder het kapitalisme; ten eerste omdat de tegenstellingen in het systeem periodieke crises veroorzaken die zelfs ‘vaste’ jobs in gevaar kunnen brengen; en ten tweede omdat er een reserveleger van arbeidskrachten bestaat in de vorm van werklozen en onvrijwillig deeltijds werkenden. De ontberingen van de werklozen worden afgezet tegen het “voorrecht/privilege” van degenen met een job. Over de laatstgenoemden wordt dan gezegd dat ze beter hun eigen job niet op het spel zetten want ze kunnen, indien nodig, altijd vervangen worden.

    De negatieve arbeidsvoorwaarden die Standing beschrijft, zoals “informele arbeid, uitzendwerk, deeltijdwerk, schijnzelfstandigheid, het nieuwe massaverschijnsel van crowd-labour (platform-arbeid) ” (en we kunnen er nog het stukloon aan toevoegen) zijn voor veel werknemers, vooral jongeren en migranten, heel reëel. De toegenomen onzekerheid waarmee werknemers tegenwoordig te maken krijgen, is een direct gevolg van het neoliberale beleid dat door rechtse regeringen in de hele wereld werd gevoerd en ook van het schrijnende gebrek aan vakbondsorganisatie.

    De aandacht vestigen op deze kwesties en de bijzondere situatie van “het precariaat” is op zich geen probleem. Er moet nog veel worden gedaan om deze werknemers te organiseren. Waar het wel een probleem wordt, is wanneer er een valse scheiding wordt gecreëerd tussen groepen werknemers die, ongeacht sectoriële verschillen, gemeenschappelijke belangen hebben die het best kunnen worden samengevat in de oude slogan van de arbeidersbeweging: “an injury to one, is an injury to all” (een aanval op één van ons, is een aanval op ons allemaal). Standing’s bewering dat het “oude proletariaat” niet langer in staat is revolutionair te zijn omdat het is afgekocht door “pensioenen” en “arbeidsrechten” is gewoon onjuist. Die pensioenen en arbeidersrechten zijn en worden trouwens voortdurend aangevallen door dezelfde rechtse en neoliberale krachten.

    De arbeiders van de wereld van vandaag

    De realiteit is dat marxistische definitie van de arbeidersklasse – diegenen die hun arbeidskracht verkopen om te leven en meerwaarde produceren – de meerderheid van de actieve beroepsbevolking van de planeet beslaat. Volgens de Internationale Arbeidsorganisatie gaat het vandaag over 3,4 miljard mensen.  Binnen de drie grote sectoren van de economie (diensten, industrie, landbouw) is deze categorie als volgt verdeeld:

    • 75 miljoen zijn bazen: grote en (meestal) kleine kapitalisten die ruwweg 1% van de wereldbevolking uitmaken, al heeft uiteraard slechts een fractie daarvan de echte rijkdom en macht in handen.
    • 1500 miljoen worden geclassificeerd als kwetsbare werknemers: werkenden die voor eigen rekening werken’ of zelfstandigen die geen mensen in dienst hebben. Hieronder vallen ook 400 miljoen onbetaalde gezinsarbeiders die verwant zijn met deze zelfstandigen. Deze enorme groep vormt het grootste deel van de armen in de wereld.
    • 1800 miljoen zijn werkenden die een loon of salaris verdienen: 200 miljoen van hen zijn momenteel werkloos, nog veel meer zijn deeltijds of onvrijwillig deeltijds werkend. Sommigen krijgen buitensporige salarissen betaald en zijn geïsoleerd van de meerderheid, maar deze immense massa kan worden beschouwd als de kern van de werkenden van de wereld.

    De arbeidersklasse in haar totaliteit omvat echter ook gepensioneerden, arbeidsongeschikten, schijnzelfstandigen (en sommige andere vormen van zelfstandige arbeid) en al degenen die ook afhankelijk zijn van diezelfde loonbriefjes – thuisblijvende ouders, thuisverzorgers, jongeren enz. Als klasse op zich, gewoon als basismateriaal voor uitbuiting (niet bewust van haar plaats in het systeem of haar potentiële macht als zij zich organiseert), is zij in feite nu groter dan zij ooit is geweest en zij blijft groeien. Verstedelijking en industrialisatie, met name in ontwikkelingslanden in de afgelopen 30 jaar, hebben de omvang van de arbeidersklasse met meer dan een derde doen toenemen.

    Dit blijkt uit de snelle groei van de wereldbevolking in de steden. Sinds 1950 is deze meer dan vervijfvoudigd, van 746 miljoen tot 3900 miljoen, en maakt nu 53% uit van de totale bevolking.

    Het revolutionaire karakter van de arbeidersklasse

    Het is belangrijk dat socialisten zich bewust zijn van de werkelijke of relatieve omvang van de arbeidersklasse vandaag de dag. Maar dat de arbeidersklasse een meerderheid vormt, of zelfs gewoon heel groot is, is niet wat haar haar revolutionaire karakter geeft. Ook dat is iets wat Marx en Engels al vaststelden in de tijd dat de arbeidersklasse numeriek werd overschaduwd door een veel grotere boerenbevolking. Uit de omvang en de voortdurende groei van de arbeidersklasse blijkt echter wel de steeds machtiger positie die zij inneemt in de dynamiek van de ontwikkeling van het kapitalistische systeem. Geen enkele andere sociale kracht kan daarmee worden vergeleken en zij vormt de sleutel om het systeem omver te werpen en iets nieuws op te bouwen.

    Marx legde uit dat het kapitalisme, door zijn eigen natuur, ten eerste de arbeidersklasse maakt, en ten tweede de arbeidersklasse revolutionair maakt. Wat zijn nu de speciale kenmerken die de arbeidersklasse haar revolutionair potentieel verlenen? In willekeurige volgorde kunnen ze als volgt worden samengevat:

    1) Het kapitalisme concentreert de arbeiders in grote steden, rondom de werkplaatsen waar de uitbuiting voor de meerwaarde plaatsvindt. De organisatie en collectieve strijd tegen deze uitbuiting is geconcentreerd op een manier die niet mogelijk is voor boeren. Zij zijn altijd gebonden aan percelen land verspreid over het platteland. Er is daardoor in de arbeidersklasse een inherent begrip dat zij zich alleen met succes kunnen verzetten wanneer ze hand in hand strijden met diegenen die zich in dezelfde positie bevinden. Hierdoor ontstaat een collectief klassenbewustzijn, dat veel verder gaat dan wat de meeste geatomiseerde slaven of horigen ooit hadden kunnen creëren.

    2) Het kapitalistische economische model brengt werkenden op twee manieren een gevoel van discipline, samenwerking en organisatie bij. Ten eerste zijn de bazen en kaders in een bedrijf verplicht om binnen het tijdsbestek van de werkdag zoveel mogelijk meerwaarde binnen te halen. Daarom eisen ze discipline en teamwerk van de werkenden. Ten tweede zijn werkenden altijd instinctief overgegaan tot het oprichten van hun eigen organisaties – vakbonden en vervolgens ook onafhankelijke politieke partijen. Ze deden dat net om de gevolgen van die discipline en de drama’s van de economische crisissen te bestrijden en hun economische en politieke rechten veilig te stellen.

    3) Door de vooruitgang die het kapitalistische systeem op het gebied van wetenschap en technologie heeft geboekt, zijn productie en handel complexer geworden. De massa van producenten en distributeurs hebben daardoor een hoger niveau van basisvaardigheden (lezen, schrijven en rekenen) en -kennis nodig om de samenleving te laten functioneren. Daar komt nog bij dat de werkenden hebben gevochten voor het recht op onderwijs op een hoger niveau, voor henzelf en hun gezinnen.

    4) De wereldmarkt is gebaseerd op een wereldwijde arbeidsdeling die alle werkenden met elkaar verbindt. De meeste goederen die wij in ons dagelijks leven gebruiken, zijn het product van arbeid door niet één, maar vele arbeiders, met uiteenlopende vaardigheden en uit totaal verschillende delen van de wereld. De strijd van de arbeidersklasse is een wereldwijde strijd.

    5) De bevrijding van de werkende klasse – als het succesvolle hoogtepunt van haar politieke en economische strijd – kan alleen tot stand komen door een einde te maken aan de uitbuiting van haar arbeid onder het kapitalisme. Zoals Engels het formuleerde: “De slaaf bevrijdt zich wanneer hij van alle particuliere eigendomsverhoudingen alleen de slavernij afschaft en daardoor proletariër wordt; de proletariër kan zich alleen bevrijden door het particuliere eigendom in het algemeen af te schaffen.” (17)

    6) De arbeidersklasse is de enige sociale kracht die de macht heeft om de heerschappij van de kapitalistische klasse uit te dagen. Geen enkele andere klasse, groep of bevolkingsgroep heeft het noodzakelijke economische gewicht, de noodzakelijke samenhang of de noodzakelijke organisatie om het op te nemen tegen de macht van de kapitalisten en hun ideologische en fysieke apparaat (inclusief de bewakingsstaat met zijn inlichtingendiensten, politie en legers).

    Ter verduidelijking moet hier worden opgemerkt dat het bovenstaande de arbeidersklasse alleen revolutionair potentieel geeft. Het spreekt vanzelf dat de arbeidersklasse zich lang niet altijd revolutionair gedraagt. Het kapitalisme heeft ook zijn beschermingsmechanismen opgebouwd om bedreiging tegen zijn dominantie af te slaan. De basis daarvan is het staatsapparaat zelf (de eerdergenoemde gewapende organen), maar zijn verfijndere verdediging is de ideologische greep die het in stand houdt via de heersende moraal, cultuur en sociale praktijken. Hiermee doet het kapitalisme zijn legitimiteit aanvaarden (om nog maar te zwijgen van zijn controle over de massamedia, het onderwijs etc.). Zoals Leon Trotski het ooit uitdrukte: “Wie het meerproduct bezit is meester van de situatie – die bezit de rijkdom, de staat, die heeft de sleutel tot de kerk, tot de rechtbanken, tot de wetenschappen en tot de kunsten.”

    Ook wordt de verdeeldheid onder de werkenden en de onderdrukte volkeren bewust aangewakkerd en geïnstrumentaliseerd, om de natuurlijke tegenstanders van het kapitalisme te verzwakken.

    Dit alles veroorzaakt ongelijkheden in het bewustzijn – de stemming, houding en het besef – van de arbeidersklasse en het werkt haar eenheid, vertrouwen en revolutionaire kracht tegen.

    Natuurlijk is de arbeidersklasse ook geen homogene massa. Sinds haar ontstaan zijn er altijd verschillende lagen van de arbeidersklasse geweest. Het meest voor de hand liggende verschil was de geschoolde en ongeschoolde arbeiders. In haar ontwikkeling heeft ze aan de ene kant delen van de middenklasse opgenomen en aan de andere kant de armen in de steden en op het platteland. Het massale karakter van de arbeidersklasse betekent dat zij wordt bezield door verschillende geslachten, nationaliteiten, religies, etniciteiten en seksuele geaardheden; dat leidt vanzelfsprekend tot vele schakeringen van politieke opvattingen, identiteit enz. die voortvloeien uit de veelvormige onderdrukking die door verschillende groepen wordt ervaren. Voor velen onder hen is de strijd tegen hun onderdrukking vaak de eerste arena van strijd en verzet tegen het systeem. Tegelijk is deze diverse, levendige en kleurrijke arbeidersklasse organisch verenigd: door een gemeenschappelijke uitbuiting door een gemeenschappelijke vijand, die zij alleen kan bestrijden door eenheid en solidariteit in een gemeenschappelijke strijd.

    Als ze dit kan bereiken, onder de juiste omstandigheden en met de nodige organisatie en leiding, dan kan ze een revolutie maken. Het is die ervaring van revolutie die de sleutel vormt tot de socialistische transformatie van de maatschappij. Marx en Engels schreven:

    “Zowel voor de massale productie van dit communistisch bewustzijn als voor het welslagen van de strijd zelf is een massale transformatie van de mensen noodzakelijk, een transformatie die alleen kan plaatsvinden in een praktische beweging, een revolutie; deze revolutie is dus noodzakelijk, niet alleen omdat de heersende klasse niet op een andere manier ten val kan worden gebracht, maar ook omdat de klasse die haar ten val brengt er alleen in een revolutie in kan slagen zich te ontdoen van alle drek van eeuwen en de ervaring bezit om de maatschappij opnieuw op te richten. “

    De strijd in het verschiet

    De geldigheid van de klassenstrijd-theorie van Marx is bewezen in de geschiedenis van de arbeidersbeweging. Onder het kapitalisme is de klassenstrijd heviger geworden. De 20e eeuw kende veel meer revolutionaire bewegingen dan enige andere eeuw, waaronder de eerste succesvolle socialistische revolutie in Rusland in 1917 (een revolutie die later werd verraden, maar niettemin plaatsvond). De 21e eeuw heeft al een diepe crisis van het kapitalistische systeem achter de rug, en heeft ook al een aantal belangrijke massamobilisaties van werkenden, armen en jongeren over de hele wereld gekend. Deze bewegingen lijken in veel opzichten op bewegingen uit het verleden, maar zijn in veel andere opzichten volkomen nieuw, wat nieuwe uitdagingen voor marxisten met zich meebrengt.

    Vandaag de dag zien we omvangrijke en militante stakingsacties van leraren in de VS en docenten in Groot-Brittannië. Dat is een weerspiegeling van een wijdverbreid proces van ‘proletarisering’, waarbij beroepen die ooit op de een of andere manier als bevoorrecht werden beschouwd, door neoliberale aanvallen op de arbeidsvoorwaarden onder de voet zijn gelopen en gedwongen zijn zich te organiseren. Stakingen van leraren en docenten zouden in de tijd van Marx ongehoord zijn geweest. Ook de nieuwe golf van feminisme laat zien dat de methoden en tradities van de arbeidersklasse van organisatie en strijd zich opnieuw zullen ontwikkelen, in nieuwe vormen en op een hoger niveau, naarmate de mensen van de arbeidersklasse in botsing komen met hetzelfde ongelijke, gewelddadige, onderdrukkende systeem dat hen in de eerste plaats tot strijd heeft aangezet.

    De grootste (en moeilijkste) gebeurtenissen in de geschiedenis van de klassenstrijd liggen voor ons, niet achter ons. Maar het is de moeite waard eraan te herinneren dat het doel van de socialistische beweging voor Marx en Engels was de klassenstrijd aan te gaan aan de zijde van en als deel van onze klasse. Zij probeerden de klasse “bewust te maken van de voorwaarden voor haar emancipatie” – om uiteindelijk een eind te maken aan de klassenstrijd door “de voorwaarden voor het bestaan van klassentegenstellingen en van klassen in het algemeen weg te vagen… [en] In plaats van de oude burgerlijke maatschappij … zullen we een associatie tot stand brengen, waarin de vrije ontplooiing van ieder de voorwaarde is voor de vrije ontplooiing van allen.”

    Dit is de socialistische wereld die de werkende klasse moeten zien te veroveren.

    VOETNOOT

    (1) De klassensamenlevingen is niet de enige of oudste maatschappijvorm met ongelijkheid. De eerste vorsten zijn ontstaan uit een laag van eenvoudige landbouwers-priesters, die zich geleidelijk, op basis van het bestaande landbouwoverschot, hebben kunnen vrijmaken van de voedselproductie. Het waren de eerste wereldstaten en stonden onder de tirannieke heerschappij van priesterkoningen, geholpen door een leidende kaste van priesters, ambtenaren en militairen. De grote vorsten uit de eerste wereldrijken: de Soemerische, Akkadische en Assyrische koningen, de Egyptische Farao’s, de Chinese koningen en, later, keizers, de Inca-vorsten, de Indische Maharadja’s, de vorsten van Angkor etc. etc. hebben zich tot hun macht en rijkdom opgewerkt vanuit dit zeer bescheiden beginstadium. In essentie domineerde hier een kastenstructuur, geen klassenstructuur. Er was geen echte private eigendom van productiemiddelen, hun productiewijze was kende nauwelijks structurele tegenstellingen met uitzondering van de natuurlijke grondstoffen, maar daardoor konden ze de productie ook niet verder ontwikkelen. Dat konden de slavenmaatschappijen wel.

  • Dossier. Marxisme en de strijd tegen onderdrukking

    “Een steunpilaar” – Strijd tegen onderdrukking en het revolutionaire proces

    Door Laura Fitzgerald (Socialist Party, ISA in Ierland)

    “We moeten de strijd van het politiek onderdrukte en onvrije vrouwelijke geslacht in de brede richting van de proletarische bevrijding leiden, net zoals we dat doen met de strijd van onderdrukte volkeren en nationaliteiten. De eis dat vrouwen volledige politieke gelijkheid krijgen voor de wet en in het dagelijks leven, zal een uitgangspunt en een steunpilaar worden voor de proletarische strijd om de politieke macht… Deze eis [voor de gelijkheid van vrouwen] betekent veel meer dan het wegvegen van ontvangen vooroordelen, gewoonten en praktijken; veel meer dan het wegvegen van mannelijke privileges. Het wordt een strijd tegen de heerschappij van de burgerlijke klasse en de burgerlijke klassenstaat, en versmelt met de verdere drang van het proletariaat om de staatsmacht te veroveren.” (1)

    Dit is een citaat van de baanbrekende socialistische feministe Clara Zetkin, een kopstuk van de marxistische beweging die aan het eind van de 19e en het begin van de 20e eeuw een belangrijke rol speelde in Duitsland en daarbuiten. De taal uit 1921 is misschien archaïsch, maar de kern van de boodschap is zo actueel en urgent als maar kan. Laten we het eens ontleden in meer hedendaagse termen.

    Zetkin pleit ervoor dat socialisten ernaar streven de feministische strijd te leiden die zij van strategisch belang acht. Door de feministische eisen naadloos in de arbeidersbeweging te plaatsen, ziet Zetkin ze uitmonden in “een strijd tegen de burgerlijke klassenheerschappij” – een socialistische strijd tegen de klassenmaatschappij, het kapitalisme en de kapitalistische heersende klasse. Bovendien voegt dit proces waarde en impuls toe aan het revolutionaire proces van de arbeidersklasse zelf. Deze benadering zal een “steunpilaar” blijken te zijn voor de beweging van de arbeidersklasse. Zetkin neemt geen blad voor de mond.

    Vaak wordt ten onrechte beweerd dat het marxisme geen rekening houdt met verschillende vormen van onderdrukking; dat het van nature ‘klassenreductionistisch’ is – waarbij klassenuitbuiting de voorkeur krijgt boven andere vormen van onderdrukking zoals racisme, seksisme en LGBTQIA-fobie, waarvan het de verwoestingen minimaliseert of zelfs negeert. Ongeacht de enorme fouten van vele linkse stromingen rond deze kwestie, is dit een misvatting. We schreven zelf een analyse over de tekortkomingen in onze eigen traditie met betrekking tot de strijd tegen genderonderdrukking, een analyse gericht op het rechtzetten van die tekortkomingen.(2) Hoewel de meest flagrante en consistent slechte benaderingen van onderdrukking te vinden zijn in het linkse reformisme, conservatieve vakbondsbureaucratieën en de stalinistische traditie – is het niet alsof er niet nog steeds zelfbenoemde trotskistische groepen zijn die vooral schreeuwen over ‘identiteitspolitiek’ op een manier die klinkt als rechtse propaganda om het marxisme een slechte naam te geven.(3) In deze vulgaire, valse versie van het marxisme is ‘identiteitspolitiek’ het belangrijkste middel tot verdeeldheid dat door de heersende klasse wordt gebruikt, in plaats van seksisme, racisme, transfobie enzovoort.

    Marxisme is een filosofie die optimistisch en humanistisch pleit voor een verenigde, wereldwijde strijd van de arbeidersklasse tegen het kapitalisme – een zelf-emancipatoire visie en perspectief voor de uitgebuitenen en onderdrukten zelf om in opstand te komen tegen de kapitalistische klassenheerschappij. Het pleit voor de urgentie en noodzaak om een vastberaden strijd op te bouwen die niet alleen de rijkdom, grondstoffen en industrie van de samenleving uit particuliere handen kan nemen, maar ook in opstand komt tegen de kapitalistische staat die de status quo beschermt. Via deze democratische beweging van de massa’s van onderaf moet actief een alternatief voor de staat worden opgebouwd. Een dergelijk revolutionair perspectief voor een breuk met het kapitalisme – waarin de unieke kracht van een verenigde arbeidersbeweging doordrenkt van socialistische politiek centraal staat – is de kern van het marxisme.

    Dit revolutionaire proces en deze verenigde socialistische arbeidersbeweging zijn diepgaand en onlosmakelijk verbonden met de strijd tegen onderdrukking. Het revolutionaire proces dat zich ontvouwt zonder dit laatste is ondenkbaar. De radicalisering, de sociale gisting, het toevoegen van waarde en een impuls aan de beweging van de arbeidersklasse – à la Zetkin hierboven – die voortkomen uit de strijd tegen onderdrukking zijn een essentieel onderdeel van het revolutionaire proces. Onderdrukking is een instrument van de kapitalistische heerschappij. Daarom moet het aangevochten worden als onderdeel van elke beweging die werkelijk tegen het kapitalisme vecht. Bovendien kan de strijd van de arbeidersklasse niet alleen op de werkplek worden uitgevochten als ze de kapitalistische klasse en het kapitalistische systeem met succes wil uitdagen en verslaan – en om de macht als geheel te kunnen uitdagen moet ze alle facetten van het sociale leven in zich opnemen.

    Een marxistische benadering van de strijd tegen onderdrukking betekent nooit dat je minder feministisch of minder antiracistisch moet zijn uit respect voor klassenonderdrukking en uitbuiting. Het gaat erom de strijd tegen onderdrukking op alle manieren te versterken en tegelijkertijd te verankeren in een perspectief dat echte, volledige en blijvende vrijheid kan winnen. Dit artikel zal proberen, 1) om enkele kenmerken van een marxistische benadering van de strijd tegen onderdrukking samen te vatten; 2) om in het kort de problemen met een liberale anti-onderdrukkingsstrategie te belichten; en 3) om het idee te weerleggen dat marxisme klassenreductionistisch is, waardoor anti-onderdrukkingseisen en -strijd worden gedegradeerd.

    Kenmerken van een marxistische benadering van de strijd tegen onderdrukking

    We zullen proberen een marxistische benadering van het bestrijden van onderdrukking terug te brengen tot de volgende kernpunten: a) een analyse van waar onderdrukking vandaan komt; b) erkenning van de onderlinge verbondenheid van onderdrukking en uitbuiting; c) zelfemancipatie; en d) altijd bewust, altijd strijdbaar.

    A. Het hebben van een analyse van de wortels van onderdrukking en een gerichte focus op strijd ertegen

    Kort gezegd is onderdrukking in al haar vormen geworteld in en gereproduceerd door het kapitalisme: een van nature patriarchaal, genderbinaire bevorderend, racistisch, ecologisch destructief en onderdrukkend systeem. Onderdrukking op basis van gender en seksualiteit vindt zijn oorsprong in het begin van de eerste klassenmaatschappijen. Racisme heeft een veel kortere levensduur in de geschiedenis en is onlosmakelijk verbonden met de ontwikkeling van het kapitalisme en het imperialisme. Terwijl het kapitalisme zich aanvankelijk in Europa ontwikkelde, lag eindeloze expansie op zoek naar nieuwe markten, grondstoffen en arbeidskrachten in de aard van het systeem. Dit betekende de kolonisatie van Afrika en Azië, de etnische zuivering van de inheemse volkeren van Amerika en de gruwelen van de Atlantische slavenhandel. Dergelijke gruwelen werden begaan in het belang van de winst, maar maakten ook een categorisering en stratificatie van mensen noodzakelijk op basis van de nieuwe criteria van ras (een concept dat geen biologische basis heeft).

    Racisme is vandaag nog steeds een krachtig ideologisch middel om werkende mensen te verdelen en te overheersen en om de voortdurende uitbuiting van het globale zuiden te rechtvaardigen. Migranten en mensen van kleur in Europa en Noord-Amerika worden onderworpen aan systematische onderdrukking door de staat en zijn geconcentreerd in de meest uitbuitende sectoren van de economie, allemaal in het voordeel van het systeem. Deze en andere vormen van onderdrukking zijn door het kapitalisme op een ingewikkelde manier verdiept en gereproduceerd.

    Een marxistische benadering van het bestrijden van onderdrukking moet altijd gericht blijven op de wortels van onderdrukking in het kapitalisme, een systeem dat gebaseerd is op de systematische uitbuiting van arbeiders en armen – de overgrote meerderheid van de samenleving – en het milieu, in het streven naar winst voor een kleine elite. Op deze manier betekent het een kristalheldere kijk hebben op het soort socialistische strijd en verandering dat nodig is om een einde te maken aan onderdrukking; het betekent dit begrip bewust in elke handeling integreren; het betekent begrijpen wie onze vijanden zijn – de kapitalistische klasse en haar systeem, inclusief de staten die haar heerschappij in stand houden, en wie onze potentiële bondgenoten zijn – de uitgebuitenen en onderdrukten van de wereld die een gemeenschappelijk belang hebben in het omverwerpen van het systeem dat onderdrukking voortbrengt. Bij het opbouwen van onze strijd tegen onderdrukking kunnen we ‘apart marcheren, maar samen toeslaan’ – we proberen een zo breed mogelijke beweging op te bouwen tegen alle vormen van onrecht en onderdrukking, maar met een duidelijke opdracht om samen te werken en steun te winnen voor een aanpak en programma die geworteld zijn in antikapitalisme, socialisme en de eenheid van de arbeidersklasse in de strijd om hetzelfde te bereiken.

    B. Erkenning van de onderlinge verbondenheid van onderdrukking en uitbuiting

    Zoals Marx’ uitgebreide analyse van het kapitalisme blootlegde, is uitbuiting van arbeiders de centrale bouwsteen van het kapitalisme. Winst is de onbetaalde arbeid van de arbeidersklasse. De kapitalist betaalt de arbeider net genoeg om zijn arbeidskracht te reproduceren. De arbeidskracht van de arbeider produceert echter meer waarde dan het ‘kost’ – er is een meerwaarde die de kapitalist opeist. Op deze manier is de bron van kapitalistische winst het vermogen om arbeiders minder dan de volledige waarde van hun arbeid te vergoeden, dat wil zeggen hen uit te buiten. Deze uitbuiting is een aangeboren tegenstrijdigheid van het kapitalisme en ligt ten grondslag aan de onrechtvaardigheid en ongelijkheid die de kern van het systeem vormen. Maar het betekent ook dat arbeiders van nature over een potentieel aan macht beschikken. Een georganiseerde arbeidersbeweging heeft een bijzondere kracht om het hart van het systeem dat de klassenheerschappij in stand houdt, aan te vallen.

    Achter en geïntegreerd in deze centrale tegenstrijdigheid van het kapitalisme is de gender- en patriarchale ongelijkheid van het kapitalisme. Het systeem vereist genderbinaire genderrollen, onder andere vanwege de onbetaalde en onderbetaalde reproductieve werk dat de arbeidskrachten voor het kapitalisme voortbrengt, voornamelijk uitgevoerd door vrouwen uit de arbeidersklasse. Dit werk vindt vaak plaats binnen de grenzen van de patriarchale gezinsstructuur van het kapitalisme, en ook binnen de betaalde beroepsbevolking – met name in de gezondheidszorg en het onderwijs, sectoren die gedomineerd worden door vrouwen. Oxfam heeft de waarde van het onbetaalde werk van vrouwen en meisjes wereldwijd geschat op 10,8 biljoen dollar per jaar, meer dan twee keer de omvang van de wereldwijde techindustrie.

    Zonder de reproductie van de beroepsbevolking kan er geen winst worden gemaakt. Op deze manier zweeft genderonderdrukking en het opleggen van een genderbinaire norm niet zomaar vaag rond het systeem, het is er onlosmakelijk mee verbonden – in dit geval door de werking van de onderling verbonden sferen van productie en reproductie.

    Op dezelfde manier is de onttrekking aan en uitbuiting van de natuur die constant is onder het kapitalisme – met zijn roofzuchtige behoefte aan winsttoename ongeacht de kosten – een actuele en actieve voortbrenger van een soort neokolonialisme op mondiaal niveau. De vluchtelingencrisis als gevolg van de klimaatverandering is een andere actieve aanjager van de racistische ongelijkheden van het kapitalisme. Het aantal klimaatvluchtelingen kan oplopen tot 1,2 miljard in 2050 als de huidige trends aanhouden.

    Onderdrukking – een systemische onderwerping – is natuurlijk verbonden met uitbuiting. Verpleegkundigen en verzorgenden worden onderbetaald en ondergewaardeerd op een genderspecifieke manier – in dit geval vanwege de algehele lage waarde die wordt gehecht aan wat wordt gezien als ‘vrouwelijk’ zorgwerk onder het patriarchale kapitalisme. Ze worden ook uitgebuit als arbeiders, dit bleek in het bijzonder tijdens de pandemie. Ook migranten worden regelmatig intensiever uitgebuit.

    Deze voorbeelden zijn slechts een glimp van de talloze verstrengelingen van onderdrukking en uitbuiting. Bovendien zorgt het radicaliserende effect van onderdrukking op degenen die ermee te maken hebben, samen met de klassentegenstelling waarmee de meerderheid van de mensen met een onderdrukte identiteit ook te maken heeft, voor een versterkte radicalisering die deze delen van de arbeidersklasse en de armen naar de voorgrond van de strijd en politisering kan stuwen. Zij kunnen tot de eersten behoren die verdergaande, radicale en revolutionaire conclusies trekken.

    C. Zelf-emancipatie

    “De waarheid, die zelfs door degenen die de vrouw goed willen doen niet volledig wordt erkend, is dat zij zich, net als de arbeidersklasse, in een onderdrukte toestand bevindt; dat haar positie, net als die van hen, er een is van genadeloze degradatie. Vrouwen zijn de schepselen van een georganiseerde tirannie van mannen, zoals de arbeiders de schepselen zijn van een georganiseerde tirannie van nietsnutten. Zelfs als we dit begrijpen, moeten we blijven hameren op het onbegrip dat er voor vrouwen, net als voor de arbeidersklasse, geen enkele oplossing is voor de moeilijkheden en problemen die zich voordoen in de huidige staat van de samenleving. Alles wat gedaan wordt, aangekondigd met welk trompetgeschal dan ook, is lapmiddel, geen remedie. Zowel de onderdrukte klassen, vrouwen als de directe producenten, moeten begrijpen dat hun emancipatie van henzelf zal komen.” (Eleanor Marx en Edward Aveling) (4)

    Eleanor Marx was de dochter van Karl en een baanbrekend revolutionair socialiste die met elke vezel van haar wezen vocht voor de politiek van haar vader en probeerde feministische eisen en strijd te verweven in de vroege arbeiders- en socialistische beweging. Eleanor Marx was zelf een geliefde en legendarische leider van de arbeidersklasse – een organisator van havenarbeiders, gaswerkers, ingenieurs en mijnwerkers – die in 1890 de allereerste 1 mei-betoging in Londen toesprak. Eleanor Marx’ radicalisering en politieke denken werden gevormd toen ze als kind en adolescent de koloniale onderdrukking van het Ierse volk door de Britse heersende klasse volgde, erover schreef en campagne voerde. Ze schrijft hierover al in 1886 samen met haar levenspartner Edward Aveling (later meer over hem) en erkent niet alleen de patriarchale aard van de kapitalistische productiewijze, ze pleit ook expliciet voor zelfemancipatie voor vrouwen zelf – en hetzelfde geldt voor elk volk dat te maken heeft met een bepaald soort systemische onderwerping.

    Degenen die zelf lijden onder een bepaalde vorm van onderdrukking hebben een centrale rol te spelen in de strijd tegen deze onderdrukking. Ze begrijpen beter dan wie ook wat het betekent om eraan onderworpen te zijn. Bovendien is actief worden in een collectieve strijd een radicaliserende en politiserende ervaring: vaak transformeert het bewustzijn over de systematische aard van onderdrukking; illusies in het systeem worden weggenomen; en de noodzaak van vastberaden strijd en solidariteit om verandering te bewerkstelligen wordt op een levende manier geïllustreerd. Dit kan deze mensen naar een leidende rol in de arbeidersbeweging als geheel stuwen – zoals de vrouwen en queer mensen in de frontlinie tegen de Iraanse dictatuur in de sociale revolte onder de slogan ‘Vrouw, Leven, Vrijheid’ die in september 2022 uitbrak.

    Onderdrukte mensen die actief worden om hun eigen onderdrukking in de strijd te werpen, is van nature positief voor de hele arbeidersklasse, ook voor degenen die deze vorm van onderdrukking niet rechtstreeks ervaren. Misogynie, racisme, LGBTQ-fobie enz. zijn op zichzelf weerzinwekkend en hebben schadelijke, soms dodelijke gevolgen voor degenen die erdoor worden getroffen. Ze zijn niet alleen ingebed in en worden op talloze manieren gereproduceerd door het kapitalistisch systeem, maar ze zijn ook essentiële instrumenten van de kapitalistische heersende klasse die verdeeldheid onder de uitgebuitenen en onderdrukten nodig heeft om haar heerschappij te handhaven.

    Collectieve bewegingen tegen onderdrukking winnen niet alleen meer rechten, maar bestrijden ook verdeeldheid, vooroordelen en achtergebleven ideeën onder de arbeidersklasse die de solidariteit schaden. De Black Lives Matter-explosie van multiraciale massaprotesten in de hele wereld na de moord op George Floyd in de VS op 25 mei 2020 geeft daar een voorbeeld van. Het was de eerste keer dat wijdverspreide antiracistische protesten in Ierland werden geleid door zwarte mensen, vooral zwarte jongeren. De diepte van het racisme en de wrede tol die het eist, werd benadrukt door degenen die hun stem lieten horen. De realiteit van ‘zwart en Iers’ zijn en de illustratie van de diepe pijn en vervreemding die gevoeld worden door degenen die elke dag de vraag krijgen: ‘Waar kom je vandaan? Nee, waar kom je echt vandaan?’, als gevolg van wijdverspreide racistische vooroordelen, werd in de publieke discussie gebracht op een manier die nooit had kunnen plaatsvinden als het niet geleid werd door diegenen die deze onderdrukking ervaren. Het had een diepgaande impact en heeft absoluut het bewustzijn van veel mensen uit de arbeidersklasse en jongeren met een witte achtergrond verhoogd. In de VS zorgde de BLM-revolte van juni 2020 aantoonbaar voor een sprong voorwaarts in de houding van het publiek – in de twee weken van protesten sinds de bekendmaking van de moord op George Floyd steeg de steun voor de beweging met 17% in het hele land. (5)

    Tijdens de feministische pro-choice protesten van 2016 in Polen, toonden opiniepeilingen een toegenomen steun voor abortus. Ondanks nieuwe verwoestende aanvallen door rechts in de daaropvolgende jaren, bleef de steun voor het recht op abortus toenemen. (6) Een onderdrukte groep die opstaat als actoren in de strijd, die hun rechten opeisen en vaak met hand en tand vechten tegen dezelfde kapitalistische regeringen die de levensstandaard en rechten van de arbeidersklasse in het algemeen aanvallen, heeft natuurlijk een diepgaand effect op alle uitgebuitenen en onderdrukten, ook op degenen die die onderdrukking niet rechtstreeks ervaren.

    Een onderdrukte groep die actief deelneemt aan de strijd kan soms meer rechten krijgen, zelfs als dit niet veel bredere solidariteit oproept. Meestal zal het actief naar voren treden in de strijd van één onderdrukte groep solidariteit oproepen uit andere lagen – dit is op heel veel manieren gebleken in de feministische en LGBTQ-golven van de jaren 2010, van de bewegingen in Ierland die via referenda huwelijksgelijkheid en abortus wonnen, tot de groene golf voor het recht op abortus in Argentinië die actieve steun opriep van de arbeidersklasse van alle geslachten, tot de beweging tegen vrouwenmoorden waarbij arbeiders in een overwegend mannelijke autofabriek in 2021 naar buiten traden tegen vrouwenmoorden in de Spaanse staat.(7) Zulke solidariteit verdiept en versterkt de strijd.

    Om onderdrukking bij de wortels aan te pakken is deze solidariteit niet alleen nuttig, maar ook essentieel. “Zowel … vrouwen als de directe producenten, moeten begrijpen dat hun emancipatie van henzelf zal komen,” zei Eleanor Marx. De arbeidersklasse, verenigd, politiek bewust en georganiseerd op socialistische basis, heeft een bijzondere kracht om het privébezit van rijkdom in het hart van het kapitalisme aan te pakken – het kanaliseren van deze kracht en het verweven ervan met elke afzonderlijke opstand op de vele breuklijnen van het systeem is de enige manier waarop een serieuze, laat staan succesvolle, uitdaging aan het systeem dat onderdrukking in stand houdt, kan worden opgezet.

    D. Altijd bewust, altijd strijdbaar

    Binnen een serieuze strijdbare marxistische benadering is geen plaats voor determinisme of fatalisme. De hele essentie ervan draait erom dat de uitgebuitenen en onderdrukten hun lot in eigen handen nemen in een bewuste strijd. Deze bewuste strijd houdt in dat degenen die als marxisten georganiseerd zijn, altijd op zoek zijn naar manieren voor elke onderdrukte of uitgebuite laag om de strijd voort te zetten; om deze strijd waar mogelijk te helpen om overwinningen te behalen; om de actieve solidariteit van andere uitgebuite en onderdrukte lagen met deze strijd te verdiepen, om het bereik ervan te vergroten en tegelijkertijd het klassenbewustzijn te verhogen; en om altijd te proberen de uitbarsting van een frisse dynamiek die elke collectieve strijd creëert voor degenen die er actief in zijn, te laten samengaan met een toename van degenen die bewust zijn en georganiseerd zijn als onderdeel van de revolutionaire socialistische beweging.

    De bandering van “altijd bewust, altijd strijdvaardig” heeft niet alleen betrekking op de kwestie van het naar voren treden in de strijd waar mogelijk; het heeft ook betrekking op een bewuste strijd binnen de brede arbeidersbeweging, en zelfs binnen onze eigen linkse organisaties, om het bewustzijn te verhogen en elk restje vooroordeel aan te vechten, dat giftig is voor solidariteit. In feite is dit iets waar we extra aandacht aan moeten besteden op dit historische moment – nu de feministische en LGBTQIA-golf die vanaf de jaren 2010 tot in de jaren 2020 een hoge vlucht heeft genomen, wordt geconfronteerd met zo’n rechts verzet. De aanvallen op MeToo; het venijnige anti-trans offensief – ze moeten allemaal krachtig worden beantwoord, ook binnen de vakbeweging en alle linkse bewegingen.

    Deze strijd binnen de arbeidersbeweging was iets waarover Lenin sprak in gesprek met Clara Zetkin in 1920: ““Krab een communist af en je vindt een filister.” En er moet natuurlijk worden afgekrabd op de gevoelige plek — in zijn psyche ten opzichte van de vrouw. (…) Wij moeten de oude slavenhoudersopstelling tot aan de kleinste wortels uitrukken. Zowel in de partij als onder de massa’s. En dat slaat evenzeer op onze politieke taken als op de dringend noodzakelijke vorming van een staf uit kameraden — mannen en vrouwen — die een fundamentele theoretische en praktische scholing hebben gehad om het partijwerk onder de werkende vrouwen te verrichten en vooruit te brengen.” (8)

    Al in 1902 maakte Lenin in ‘Wat te doen?’ duidelijk wat klassenbewustzijn, te onderscheiden van ‘vakbondsbewustzijn’, werkelijk betekent. Bij het verhogen van het klassenbewustzijn pleit Lenin ervoor dat socialistische arbeidersactivisten ‘tribunen van het volk’ zijn die zich uitspreken tegen al het onrecht dat het systeem hun aandoet – ongeacht welke klasse wordt getroffen – in een poging om werkelijk tegen het systeem te ageren en klassenbewustzijn en -macht op te bouwen. (9)

    Het socialistische project is niet beperkt. Hieruit volgt dat een enge opvatting van wat bewustzijn en strijd van de arbeidersklasse inhoudt – bijvoorbeeld een opvatting die dit beperkt tot uitsluitend of hoofdzakelijk kwesties van lonen en omstandigheden op het niveau van de werkplek, of een versie van een economistische benadering – nooit toereikend zal zijn. Een sociale revolutie is de ultieme daad van menselijke creativiteit, gesmeed in strijd op een intens moment in de tijd, vol belofte, potentieel en hoop. Hoe kan een marxistische organisatie die haar waarde bewijst zich dan onttrekken aan kwesties van onderdrukking, onder andere door niet te proberen delen van de arbeidersklasse te ontdoen van de vooroordelen en onderdrukkende praktijken die ze hebben opgenomen via de heersende kapitalistische cultuur waardoor ze geconditioneerd zijn, als die organisatie zich werkelijk baseert op het soort revolutionaire breuk met het systeem dat objectief gezien nodig is vanuit het oogpunt van de mensheid en de planeet?

    Elke slappe aanpak van onderdrukking zou flagrant onverenigbaar zijn met het soort verandering dat nodig is, met het soort verandering dat de kern vormt van het marxisme, en zou in feite een gebrek aan perspectief voor hetzelfde verraden. Op dezelfde manier zal een versnipperd aanbod of zigzaggen in iemands toewijding aan de strijd tegen onderdrukking niet volstaan. Dit is geen abstracte kwestie. Kijk naar de ‘Vrouw, Leven, Vrijheid’-revolte in Iran: een revolutionaire beweging die op gang kwam na een daad van patriarchaal staatsgeweld in september 2022, die in alle opzichten doordrongen is van de vraag naar de vrijheid van vrouwen en LGBTQIA+ personen, en die de hele arbeidersklasse en het politieke en sociale leven in haar greep had. Het is een levend en actueel voorbeeld van het belang van kwesties van onderdrukking bij het winnen van steun voor een programma voor socialistische verandering.

    De benadering van “altijd bewust, altijd strijdbaar” was duidelijk in de praktijk van vrouwelijke marxisten in de beweging in het verleden, die deze strijd op alle mogelijke manieren belichaamden, inclusief het opzetten van internationale structuren en conferenties om een feminisme van de arbeidersklasse te organiseren en door te drukken als een vitaal onderdeel van de arbeidersbeweging in bredere zin. De Eerste Internationale Conferentie van Socialistische Vrouwen vond al plaats in 1907, samen met een conferentie van de Socialistische Internationale, waarbij een internationale beweging van socialistische vrouwen werd opgericht. De conferentie van 1910 resulteerde in het voorstel om de Internationale Vrouwendag, nu 8 maart, in te stellen. Deze activiteiten voor marxistische vrouwen werden door veel van hun conservatieve mannelijke kameraden vaak met passiviteit, onverschilligheid en soms vijandigheid begroet. In een resolutie die op de Vrouwenconferentie van 1907 werd aangenomen, werd dit expliciet aan de orde gesteld: “Wat de belangen en rechten van vrouwen betreft, werden de besluiten van de Internationale over het algemeen alleen uitgevoerd in de mate dat georganiseerde socialistische vrouwen in staat waren om de arbeidersorganisaties in elk land daartoe te dwingen.” (10)

    Hier zien we hoe het zelfbevrijdende element van een marxistische benadering van de strijd tegen onderdrukking verweven is met het aspect “altijd bewust, altijd strijdbaar”. Het is vermeldenswaard dat veel van de marxistische vrouwen die deze strijd aangingen ook belangrijke pleitbezorgers waren voor het handhaven van een revolutionair, anti-imperialistisch standpunt, omdat het steeds meer reformistisch wordende traject van veel van de leidende figuren van de Tweede Internationale hen deed afglijden naar meedogenloos verraad, inclusief het verzuim om zich te verzetten tegen het imperialisme van de Eerste Wereldoorlog.

    Problemen met een liberale benadering van de strijd tegen onderdrukking

    Een liberaal feminisme of antiracisme wordt gedefinieerd door een benadering die werkt binnen de parameters van het kapitalistisch systeem. Elke benadering van de strijd tegen onderdrukking die uiteindelijk liberaal is, is niet in staat die onderdrukking te beëindigen en neigt er vaak toe zich aan te passen en compromissen te sluiten met de onderdrukkende status quo op een manier die de eisen en behoeften van onderdrukte groepen in de strijd ondermijnt. Het ziet het belang van de klassenscheiding van het kapitalisme niet in – noch vanuit het oogpunt van de veelzijdige belemmeringen voor mensen uit onderdrukte identiteiten die tot de arbeidersklasse behoren, noch vanuit het oogpunt van het erkennen van de kracht van een verenigde strijd van de arbeidersklasse om terug te slaan tegen de kapitalistische klasse en het kapitalistisch systeem. Een liberale toewijding aan persoonlijke vrijheid wordt vaak gedefinieerd door een individualistische kijk, zonder of tegen een visie op de wortels van onderdrukking in het kapitalisme en de klassenmaatschappij. Een liberale benadering heeft ook de neiging om collectieve ‘strijd van onderop’, de manier waarop onderdrukking het meest effectief wordt bestreden, uit de weg te gaan.

    Clara Zetkin, wier woorden ons openingssalvo vormden, hekelde de feministen van de ‘burgerlijke vrouwenrechten’ – de vrouwen van de eliteklasse die op geen enkele manier braken met de mannen van hun klasse en het systeem van klassenheerschappij. Ze was vooral scherp wanneer hun eisen of aanpak botsten met de belangen van de arbeidersklasse en arme vrouwen, en de arbeidersklasse en armen van alle genders. In een voorbeeld van waar ze botste met de burgerlijke feministen, en overigens ook met de steeds conservatievere en reformistische SPD-leiding, weigerde Zetkin een petitie mede te ondertekenen die lankmoedig streefde naar meer democratische rechten voor vrouwen om zich te verenigen, op een manier die de eisen van de hele arbeiders- en socialistische beweging voor bredere verandering in dit opzicht negeerde. Ze vergeleek deze oproep met de denkwijze van burgerlijke feministen die eveneens geconditioneerd waren door hun elitaire bubbel en die een jaar eerder een petitie hadden opgemaakt waarin werd gepleit voor de criminalisering van sekswerkers. (11)

    Het is overduidelijk dat er een klassenkloof bestaat binnen feministische, antiracistische en andere bewegingen tegen onderdrukking. De meest openlijk klassenvijandige benaderingen omvatten een openlijk kapitalistisch feminisme, of kapitalistisch antiracisme, anti-LGBTQ-fobie, enz. dat zich beperkt tot een (meestal erg beperkte) toegenomen diversiteit in de directiekamer van grote bedrijven die onderdrukking, uitbuiting en ecologische catastrofe in hun activiteiten in stand houden, of tot vertegenwoordiging in kapitalistische regeringen die de bestaansmiddelen van de arbeidersklasse aanvallen, of ‘feministische’ argumenten gebruiken om imperialisme te rechtvaardigen.

    We kunnen in toenemende mate een burgerlijk transfoob ‘feminisme’ aan deze lijst toevoegen. Het ‘Terf-isme’ van JK Rowling e.a. – zelf een superrijke, waarschijnlijk miljardair – gaat steeds meer over het versterken van de achterhaalde gender-binaire norm, iets wat hard nodig is voor het kapitalistisch systeem. Transfobie is steeds meer aanwezig bij extreemrechtse krachten die de feministische en LGBTQ golf willen verpletteren, en migranten en mensen van kleur in hun vizier hebben. Al deze benaderingen lijken op pogingen om de taal of aspecten van kwesties die door bewegingen tegen onderdrukking aan de orde gesteld worden te coöpteren. Het gaat om een klassenbewuste poging van de belangen van de heersende klasse om bewegingen tegen onderdrukking te verzwakken.

    Binnen de bewegingen tegen onderdrukking zelf zijn er echter, zij het met veel tegenstrijdigheden, onvermijdelijk veel liberale benaderingen van de strijd tegen onderdrukking, ook onder veel activisten en organisaties die ook positieve eigenschappen kunnen hebben, die zelfs van tijd tot tijd antikapitalistische uitspraken kunnen doen. Hieronder enkele voorbeelden.

    Zo is er de opvatting dat degenen die de onderdrukking niet zelf ervaren, niet alleen profiteren van de onderdrukking, maar er ook belang bij hebben om deze in stand te houden. Hoewel het duidelijk waar is dat alleen degenen die een bepaalde vorm van onderdrukking ervaren, kunnen begrijpen hoe het voelt, is elke impliciete of expliciete opvatting die uitgaat van de relatieve voordelen die een deel van de arbeidersklasse zou kunnen hebben ten opzichte van een ander deel, en theoretiseert dat er een gevestigd belang is om die onderdrukking in stand te houden, verraderlijk. Natuurlijk zijn er voordelen, sommige materieel, andere met betrekking tot sociale status, zelfbeeld, die mannen, blanken, cis-mensen uit onderdrukking halen. Ze veranderen echter niets aan het overkoepelende belang voor mensen uit de arbeidersklasse van deze groepen om onderdrukking aan te vechten, omdat het hen bindt aan een systeem dat hen ook uitbuit. Bovendien is elke notie dat er binnen delen van de arbeidersklasse een gevestigd belang is bij het handhaven van de status-quo doorspekt met illusies over het kapitalisme – een systeem in verval dat steeds verder afglijdt naar een ecologische catastrofe, een systeem dat niet in staat om in de behoeften van de overgrote meerderheid van de mensheid te voorzien. De waarheid is dat het dringend in het belang is van de arbeidersklasse in de breedst mogelijke zin om zich te verenigen om dit systeem omver te werpen.

    Bovendien is elk spoor van deze liberale benadering van identiteitspolitiek schadelijk voor de objectieve behoeften van elke toekomstige beweging tegen onderdrukking die de opbouw van een zo breed mogelijke solidariteit nodig heeft om haar te ondersteunen en te versterken. Soms kan een weerspiegeling van deze benadering het idee zijn dat alleen diegenen die direct getroffen worden door een bepaalde onderdrukking erover mogen praten. Natuurlijk moeten degenen die de verwoestingen van onderdrukking ervaren de centrale stemmen zijn in elke beweging voor hun problemen, maar in feite moeten we dringend de solidariteit verdiepen. Dat kan door aan degenen binnen de arbeidersbeweging die cis zijn te vragen om luidkeels hun steun te betuigen aan hun trans broers en zussen, of aan cis-mannen om zich uit te spreken tegen giftige mannelijkheid. Ja, we hebben dit absoluut nodig en het zou aangemoedigd moeten worden in onze strijd. Een van de gevolgen van de liberale benadering van identiteitspolitiek kan zijn dat mannen uit de arbeidersklasse zich eigenlijk niet bezig hoeven te houden met de onderdrukking van vrouwen enzovoort.

    Verbonden met het bovenstaande is er soms een pessimisme over het potentieel voor klassensolidariteit dat zich uit in een beperkte reikwijdte van de nagestreefde verandering. Soms zal die beperkte verandering zich richten op een prijzenswaardig streven om achtergebleven en onderdrukkende houdingen te veranderen, maar dit streven is gedoemd te mislukken als het niet doordrenkt is met een dynamische poging om actieve strijd en bewegingen op te bouwen die bewust en primair gericht zijn op het systeem, en als het niet samengaat met een breder programma en perspectief om het privébezit van de rijkdom te betwisten – de structurele wortels van onderdrukking en uitbuiting. Op andere momenten kan deze benadering verschillende strijden van onderdrukte identiteiten van elkaar afschermen, om vervolgens vaak terug te plooien in een zeer liberale en op vertegenwoordiging gebaseerde politiek.

    Sommigen zien de arbeidersklasse als een identiteit, één van de vele andere onder het kapitalisme. Zelfs degenen die zich identificeren als arbeidersklasse kunnen dat met trots doen en een bepaalde cultuur en traditie omarmen, maar zien de arbeidersklasse niet zoals marxisten dat doen – de scheppers van de rijkdom die in handen is van de kapitalistische klasse. Bijgevolg wordt de potentiële bevrijdende kracht van een verenigde arbeidersklasse in strijd in al haar diversiteit, samen met alle armen en onderdrukten van de wereld, gemeden.

    Soms draaien groepen en activisten binnen de bewegingen om een ultralinkse/liberale as, waarbij ze elementen van een liberale benadering van identiteitspolitiek behouden, maar op een tegenstrijdige manier naast meer radicale ideeën zetten. Hiermee bedoelen we verklaringen dat het kapitalisme en onderdrukkende staatsinstellingen zoals gevangenissen afgeschaft moeten worden – welkome ideeën! – maar zonder deze te koppelen aan een duidelijke strategie, programma en perspectief geworteld in klassenpolitiek. Hierdoor vervallen ze vaker wel dan niet in een liberale benadering. Veel van degenen die zich identificeren als abolitionisten van het gevangeniswezen kunnen deze aanpak typeren: aan de ene kant wordt de eis tot afschaffing op een botte manier gepresenteerd die lijkt te impliceren dat deze instellingen van de ene dag op de andere worden afgeschaft, waardoor veel gewone mensen die zich zorgen maken over wat dat zou betekenen, onnodig van zich vervreemd raken. Echter, wanneer de details worden besproken, is wat eigenlijk wordt voorgesteld reformistisch en liberaal – namelijk het geleidelijk overdragen van sommige politietaken aan maatschappelijk werkers bijvoorbeeld, een aanpak die is doordrenkt van illusies dat het kapitalistisch systeem en zijn staat vrijwillig afstand zouden doen van de eigen repressieve apparaten.

    Een van de kenmerken van de aanhoudende feministische golf die in de jaren 2010 begon, is dat er vanuit de meest strijdbare, jeugdige en arbeidersklasse elementen van de beweging impulsen zijn gekomen om tegen de benadering van identiteitspolitiek in te gaan. Hieronder valt ook de erkenning dat het hele systeem gendergeweld in stand houdt, zoals de “de verkrachter ben jij”-hymne die in Chili begon en gericht was tegen de staatsinstellingen (12), en een poging om beperkende, contraproductieve benaderingen aan te vallen, zoals stakingen of betogingen waarbij alleen vrouwen betrokken zijn.

    Soms is dat verwoord als de eis dat de beweging ‘intersectioneel’ moet zijn. In Mexico doen de jongeren in de Ni Una Menos-beweging die hun intersectionaliteit benadrukken dit om in te gaan tegen de anti-transfeministen die er nog steeds een sterke rol spelen. De vraag naar intersectionaliteit vanuit de basis van bewegingen tegen onderdrukking is ook vaak een indicatie van de afwijzing van een benadering van identiteitspolitiek die verschillende onderdrukte en uitgebuite volkeren botweg van elkaar scheidt en in het beste geval geen rekening houdt met klassentegenstellingen.

    Van Sojourner Truth die in 1851 uitriep: “Ain’t I A Woman?” tot Claudia Jones die in 1949 schreef over de “superuitbuiting” van zwarte, arme vrouwen uit de arbeidersklasse en het Combahee River Collective dat in 1977 schreef over de noodzaak van een benadering die rekening hield met klasse, gender, seksualiteit en ras; hebben radicale en feministische zwarte vrouwen, voordat de term ‘intersectionaliteit’ werd bedacht, een belangrijke bijdrage geleverd aan de poging om ervoor te zorgen dat er binnen de feministische, antiracistische en arbeidersbewegingen rekening wordt gehouden met de raakvlakken tussen ras en gender.

    Het unieke concept van intersectionaliteit, namelijk dat verschillende onderdrukkingen elkaar kruisen en de aard van de onderdrukking veranderen, valt niet te ontkennen. De intensievere en veelzijdige onderdrukking waar zwarte vrouwen mee te maken hebben, vooral arme vrouwen en vrouwen uit de arbeidersklasse, is hier een duidelijk voorbeeld van. Er zijn talloze hartverscheurende voorbeelden, maar we kunnen er één als voorbeeld nemen: de ongelijke sterftecijfers bij moeders waar gekleurde vrouwen en hun baby’s mee te maken hebben. In de VS, waar de slechtere resultaten voor zwarte vrouwen / zwangere mensen en hun baby’s al jaren goed gedocumenteerd zijn, heeft een nieuwe studie de kloof verder geïllustreerd. In een grootschalig onderzoek naar geboorten in Californië werden enorme verschillen aangetoond in de resultaten tussen rijke en arme patiënten. De moeder- en kindersterftecijfers waren echter even hoog onder zwarte vrouwen met de hoogste inkomens als onder blanke vrouwen met een laag inkomen – wat inzicht geeft in de diepgang van anti-zwart racisme. (13)

    Meer nog dan dubbele of driedubbele onderdrukking die cumulatief of additief is, resoneert het concept dat verschillende onderdrukkingen botsen en daarbij iets kwalitatief anders creëren, met degenen die deze harde realiteit ervaren omdat het absoluut waar is.

    Dit gezegd hebbende, is intersectionaliteit zelf beperkt. Het concept, dat niet noodzakelijkerwijs geworteld is in een bepaald breder analytisch kader of filosofie, is zeer kneedbaar – op een problematische manier zelfs. In werkelijkheid kan het worden onderschreven en vervolgens versmolten met allerlei liberale benaderingen van identiteitspolitiek. Het kan geplaatst worden in een postmodern filosofisch kader en academische theorievorming die fundamenteel botst met een klassenstandpunt. Het feit dat het zo kneedbaar is, maakt het in feite open voor coöptatie door de meest burgerlijke krachten. Kamala Harris, beroemd om haar ‘law and order’-politiek toen ze officier van justitie was in San Francisco – verantwoordelijk voor de onderdrukking van gekleurde arbeidersgemeenschappen – werd door The New York Times geprezen als een aangeboren intersectionele figuur alleen al vanwege haar identiteit, wat een glimp geeft van de verraderlijke dieptepunten waartoe dit kan leiden. (14)

    Marta E. Gimènez schreef dat “intersectionaliteit, niet gebonden aan een specifieke theoretische basis, open staat voor coöptatie, transformatie en meervoudige interpretaties, waardoor het een ‘gemeenschappelijke basis voor alle feminismen’ wordt, ondanks belangrijke verschillen tussen feministen.” Bij het poneren van een marxistische feministische kritiek op intersectionaliteit merkt ze scherp op: “Hoewel intersectionaliteit misschien het fundamentele belang van klasse ontkent, hebben de fenomenen die daarmee te maken hebben, gender, raciale, etnische en andere vormen van onderdrukking en ongelijkheid, kapitalistische oorzaken en vragen ze om een marxistische theoretische analyse. Het uitsluiten van de relatie tussen klasse, sociaaleconomische ongelijkheid en gender, ras en andere bronnen van discriminatie en onderdrukking ontslaat het kapitalisme van verantwoordelijkheid…” (15)

    Kortom, intersectionaliteit heeft niets te zeggen over de wortels van onderdrukking zelf, noch over hoe er een einde aan te maken. Het enkelvoudige concept van elkaar kruisende onderdrukkingen moet geworteld worden in een bredere marxistische analyse en perspectief en programma, om de radicale, solidaire en bevrijdende impulsen te realiseren van die elementen die hun intersectionaliteit verklaren als een middel om hun verlangen uit te drukken om werkelijk een einde te maken aan alle vormen van onderdrukking.

    Van Marx en Engels tot vandaag – degradeert het marxisme van nature onderdrukking?

    ““Daar, waar de arbeid in een zwarte huid wordt gekluisterd, kan de arbeid in een blanke huid zich niet vrijmaken.” (16) Zo schreef Marx naar aanleiding van de Amerikaanse Burgeroorlog.

    Marx’ sympathieke beschrijving van een sekswerker in een populaire hedendaagse roman, Les Mystères de Paris, is veelzeggend: “[Fleur de Marie heeft] vitaliteit, energie, vrolijkheid, elasticiteit van karakter – kwaliteiten die alleen haar menselijke ontwikkeling verklaren in haar onmenselijke situatie… Ze komt niet over als een weerloos lammetje dat zich zonder enige weerstand overgeeft aan overweldigende brutaliteit; ze is een meisje dat haar rechten kan verdedigen en kan vechten.” Zijn bewondering voor Fleur de Marie – haar morele karakter en haar vechtlust – gaat gepaard met zijn afkeuring van de armoede, het seksisme en het misogyne religieuze moralisme waaronder ze gebukt gaat. (17)

    We weten dat Engels een baanbrekende tekst heeft geschreven over de oorsprong van genderonderdrukking. Zijn nalatenschap is zodanig dat zelfs nieuwe boeken die in 2023 worden geproduceerd (18) over het onderwerp van de wortels van het patriarchaat, nog steeds zijn werk als belangrijk referentiepunt hebben. Engels plaatste de oorsprong van vrouwenonderdrukking naast het begin van de klassenmaatschappij met de ontwikkeling van de landbouw rond 10.000 voor Christus. Engels beweerde dat het ‘primitieve communisme’ van vroege jager-verzamelaarsamenlevingen laat zien dat het model van het patriarchale gezin, inclusief het monogame huwelijk (met de nadruk op monogamie van de vrouw en controle over haar lichaam en seksualiteit), niet de natuurlijke gang van zaken was, maar een sociaal opgelegd middel om privébezit door te geven via een mannelijke lijn.

    Gedurende 99% van de geschiedenis leefde de mensheid in een enorme verscheidenheid aan verwantschappen, in samenlevingen met weinig of geen onderscheid tussen privé en publieke sferen. Deze vroegere samenlevingsvormen waren geen utopie en vaak moesten mensen dagelijks vechten om te overleven. Wat de meeste van deze samenlevingen echter gemeen hadden, was dat ze egalitair waren en gebaseerd op de herverdeling van goederen – van ieder naar vermogen, naar ieder naar behoefte. Systematische uitbuiting van medemensen of van het milieu was ongehoord. 

    Archeologisch, historisch en antropologisch onderzoek heeft sinds Engels goed gedocumenteerd dat pas met de ontwikkeling van nederzettingen, vooral in de vroege agrarische samenlevingen, instellingen zoals de staat en het heteroseksuele kerngezin ontstonden. Dit bevestigt de revolutionaire stelling van Engels, namelijk dat vrouwenonderdrukking niet altijd heeft bestaan. In feite was 99% van de menselijke geschiedenis niet patriarchaal. Daarom is onderdrukking op basis van geslacht niet onveranderlijk en kan er absoluut een einde aan worden gemaakt. De “historische nederlaag van het vrouwelijk geslacht” waar Engels over schreef kan betwist worden in de zin dat het een complexer en langdradiger proces was dan die zin en sommige argumenten van Engels aangeven, maar de centrale stelling blijft solide en vitaal. (19)

    Hoewel er natuurlijk hiaten en problemen zijn, kan elk idee dat Marx en Engels zelf onderdrukking niet serieus namen definitief worden weerlegd via hun eigen geschriften. Het belangrijkste is bovendien dat een historisch materialistische analyse en benadering natuurlijk een analyse moet bevatten die onderdrukking op alle mogelijke manieren volledig en dynamisch integreert. In feite is dat een zekere test voor revolutionairen. De waarheid is dat reformistisch links en diegenen uit een stalinistische linkse traditie de meeste kans hebben om niet voor deze test te slagen. Een ruw economisme is vaak een kenmerk van deze tendensen.

    De Russische Oktoberrevolutie van 1917, geleid door de Bolsjewieken – een revolutionair proces dat op gang werd gebracht door vrouwen uit de arbeidersklasse en arme vrouwen die in februari van dat jaar de straat op gingen – had de bevrijding van vrouwen en homo’s als actief onderdeel: depenalisering van homoseksualiteit, abortus en sekswerk; algemeen kiesrecht; eenvoudige echtscheiding; een project om universele openbare kinderopvang, collectieve wasserijen en keukens in te voeren; feministische arbeidswetten; en het baanbrekende werk van de Zhenotdel – het initiatief dat werd geleid door vrouwelijke bolsjewistische revolutionairen om de omstandigheden en het activisme van arbeidsters en arme vrouwen binnen de revolutie te blijven politiseren, versterken en bevorderen.

    Het is geen toeval dat Stalin homoseksualiteit en abortus opnieuw strafbaar stelde en de Zhenotdel afschafte. Net zoals de bevrijding van onderdrukking op basis van gender en seksualiteit een essentieel onderdeel was van de revolutie van de arbeidersklasse, zo was het verpletteren van diezelfde onderdrukking van vitaal belang voor de stalinistische contrarevolutie.

    Conclusie: niets menselijks is vreemd aan de zaak van de arbeidersklasse

    De jaren 2010 zagen wereldwijd een nieuwe feministische en LGBTQ golf opkomen, die miljoenen mobiliseerde in de strijd en belangrijke overwinningen behaalde, waaronder toegang tot abortus in Ierland, Argentinië, Zuid-Korea … en die eisen stelde voor trans-rechten, een einde aan gendergerelateerd geweld en vrouwenmoord. Deze ontwikkeling ging hand in hand met andere vitale gevechten tegen onderdrukking en aantasting van het milieu – die van de #BlackLivesMatter-beweging, waaronder de George Floyd-opstand die leidde tot enkele van de grootste mobilisaties in de geschiedenis in de hele VS,(20) en de internationale beweging Fridays for Future waarbij miljoenen scholieren in september 2019 staakten voor klimaatactie. (21)

    Van politieke ontwikkelingen in Zuid-Korea waar jonge mannen protesteerden tegen ‘omgekeerde discriminatie’ toen een nieuw staatshoofd aantrad met een antifeministisch profiel (22), tot de virale vrouwenhaat van Andrew Tate, tot inhakken op #MeToo zoals het Depp-vonnis, en het dieptepunt van de uitspraak van het Amerikaanse Hooggerechtshof die een halve eeuw van legale abortus ongedaan maakte … Het begin van de jaren 2020 werd ontsierd door een venijnige antifeministische, anti-trans reactie die erop uit was om de strijd tegen onderdrukking en de hoop die deze met zich meebracht de kop in te drukken. Dit alles is verweven met een toename van transfobie, xenofobie en racisme, waarbij gevestigde politici steeds meer de kleren van extreemrechts stelen in hun belachelijke, reactionaire en steeds repressievere ‘oorlog tegen woke’.

    Het kapitalistisch systeem bevindt zich midden in een crisis met vele facetten, waarvan de diepte en complexiteit nog nooit eerder is vertoond. En de antifeministische, antitrans terugslag komt rechtstreeks uit dit systeem in verval, met een heersende klasse die meer dan ooit behoefte heeft aan verdeeldheid onder de uitgebuitenen en onderdrukten.

    Karl Marx’ favoriete lijfspreuk was “Nihil humani a me alienum puto” – “Niets menselijks is mij vreemd.” (23) Elk onrecht en elke wreedheid van het kapitalistische systeem is een zorg van de arbeidersbeweging die doordrongen is van de objectieve potentiële macht om de wortels ervan weg te nemen. Het kapitalisme als systeem bevat een veelheid aan tegenstrijdigheden, waaronder een veelheid aan varianten van van onderdrukking en ecologische vernietiging die verweven zijn in en door de klassenbasis van het systeem. We noemden eerder al de grote Eleanor Marx en haar bijdrage aan het marxisme en socialistisch feminisme. Haar partner, Edward Aveling, met wie ze samen de tekst schreef die we citeerden, behandelde haar met een patriarchale minachting die de kenmerken droeg van misbruik van intieme partners en een factor was in haar vroegtijdige dood op amper 42-jarige leeftijd. Het is een tragisch voorbeeld van waarom de strijd van de arbeidersklasse het zich niet kan veroorloven om de verwoestingen van onderdrukking te negeren.

    Net toen de anti-feministische tegenreactie zo somber werd, ontploften er in Iran gebeurtenissen die symboliseerden dat er een nieuw en hoger niveau was bereikt in de feministische golf die in de jaren 2010 begon. De ‘Vrouw, Leven, Vrijheid’-beweging zag een revolutionair feminisme opkomen in Iran. Door dit revolutionaire feminisme te doordringen van een antikapitalistisch en socialistisch programma, moet de terugslag worden bestreden. De jeugdige, hoopgevende, levensbevestigende, creatieve massabewegingen en explosies van strijd tegen de verwoestingen van onderdrukking, die in de jaren 2010 en 2020 miljoenen uitgebuitenen en onderdrukten over de continenten de straat op brachten, zijn inspirerend geweest.

    De beste tradities van het marxisme geven aan dat de enige manier waarop een revolutionaire uitdaging van het systeem kan worden aangegaan, en kan slagen, een revolutionaire beweging van de arbeidersklasse is; en verder dat dit laatste onmogelijk is zonder de eisen en strijd van de onderdrukten die onlosmakelijk met en door die beweging verbonden zijn. Ze geven er een bijzondere impuls, urgentie en kracht aan.

    Voetnoten

    1. Zetkin, Clara, “The tasks of the Second International Communist Women’s Conference”, from The Communist Women’s Movement, 1920-1922, Proceedings, Resolutions and Reports (Ed. Taber, Mike, Dyakonova, Daria), 2023, p. XXII

    2. www.socialistparty.ie/2022/08/the-cwi-socialist-feminism-redressing-a-checkered-history/

    3. www.marxist.com/podcast-identity-politics-capitalism-s-weapon-of-division.htm

    4. “The Woman Question”, Marx, Eleanor & Aveling, Edward, 1886, www.marxists.org/archive/eleanor-marx/works/womanq.htm

    5. www.nytimes.com/interactive/2020/06/10/upshot/black-lives-matter-attitudes.html

    6. https://notesfrompoland.com/2022/11/16/record-support-for-abortion-up-to-12-weeks-in-poland-finds-poll/#:~:text=Support%20among%20the%20Polish%20public,ever%20recorded%20by%20pollster%20Ipsos.

    7. https://alternativasocialista.net/what-happened-in-spain-on-march-8th/

    8. www.marxists.org/archive/zetkin/1925/lenin/zetkin2.htm#f1

    9. www.marxists.org/archive/lenin/works/1901/witbd/

    10. Quoted in The Communist Women’s Movement, 1920-1922, Proceedings, Resolutions and Reports (Ed. Taber, Mike, Dyakonova, Daria), 2023

    11. https://www.marxists.org/archive/draper/1976/women/3-zetkin.html

    12. https://www.theguardian.com/world/video/2019/dec/06/a-rapist-in-your-path-chilean-protest-song-becomes-feminist-anthem-video

    13. www.nytimes.com/interactive/2023/02/12/upshot/child-maternal-mortality-rich-poor.html

    14. www.nytimes.com/2020/10/09/us/politics/kamala-harris-racism-sexism.html

    15. Gimenez, Martha E., Marx, Women and Capitalist Social Reproduction (2018)

    16. Marx quoted in Marx at the Margins, Anderson, Kevin B. (2016) p.114

    17. Marx quoted in Marx on Gender and the Family, Brown, Heather A. (2012), p.36

    18. See The Patriarchs: How Men Came to Rule, Saini, Angela (2023)

    19. www.marxists.org/archive/marx/works/1884/origin-family/index.htm

    20. https://www.nytimes.com/interactive/2020/07/03/us/george-floyd-protests-crowd-size.html

    21. https://amp.theguardian.com/environment/2019/sep/27/climate-crisis-6-million-people-join-latest-wave-of-worldwide-protests

    22. https://www.bbc.com/news/world-asia-63905490

    23. https://www.marxists.org/archive/marx/works/1865/04/01.htm

  • Rusland/Oekraïne: een nieuw stadium in de crisis

    Dossier door Walter Chambers (ISA)

    Zaterdagavond kwam het nieuws van een ernstige escalatie van het conflict binnen Rusland tussen Prigozjin en zijn Wagner-huurlingen aan de ene kant en de militaire leiding van generaal Gerasimov en minister van Defensie Sjojgoe.

    Het late nieuws op de Russische staatszenders begon met een reportage van vijf minuten over Poetin die prijzen uitreikte op de ‘dag van de jeugd’. Toen het conflict aan bod kwam, probeerden de media het voor te stellen als ‘nepnieuws’.

    Prigozjin zelf publiceerde een video waarin hij de legerleiding frontaal aanviel en taal gebruikte die enkel kan geïnterpreteerd worden als gericht op Poetin zelf. Hij verklaarde dat de oorlog zelf gepland was, dat de beweringen van het Kremlin dat Oekraïne en de NAVO van plan zijn om Rusland aan te vallen een leugen is en dat de situatie aan het front vanuit Russisch standpunt wanhopig is. Hij zei over 25.000 troepen te beschikken die een ‘mars voor gerechtigheid’ richting Moskou zouden beginnen.

    De Russische veiligheidsdiensten beweerden dat deze video ‘nepnieuws’ was, maar startten tegelijk een strafzaak tegen Prigozjin op beschuldiging van het oproepen tot een gewapende opstand.

    Daarop verklaarde Prigozjin: “De raad van bevelhebbers van de Wagner PMB’s [private militaire bedrijven] heeft een besluit genomen. Het kwaad van de militaire leiding van het land moet een halt worden toegeroepen. Ze verwaarlozen de levens van soldaten, ze zijn het woord “gerechtigheid” vergeten en wij zullen het terugbrengen. Dus degenen die onze jongens vandaag hebben vernietigd, degenen die tienduizenden, vele tienduizenden levens van Russische soldaten hebben vernietigd, zullen worden gestraft.”

    “Ik vraag jullie om aan niemand weerstand te bieden. Iedereen die zich probeert te verzetten… beschouwen we als een bedreiging en we zullen ze onmiddellijk vernietigen. Inclusief alle wegversperringen die ons in de weg staan. Elk vliegtuig dat we boven onze hoofden zien. Ik vraag iedereen om kalm te blijven en weerstand te bieden aan provocaties en in hun huizen te blijven. Blijf bij voorkeur binnen langs onze route.”

    “Als we klaar zijn met wat we zijn begonnen, gaan we terug naar het front om ons vaderland te verdedigen. De presidentiële autoriteiten, de regering, het ministerie van Binnenlandse Zaken, de Rosgvardia en andere structuren zullen hun werk gewoon voortzetten. We zullen afrekenen met degenen die Russische soldaten vernietigen en we zullen terugkeren naar het front. Gerechtigheid voor de troepen zal worden hersteld, en daarna gerechtigheid voor heel Rusland.”

    Daarop hebben Wagner-troepen het hoofdkwartier van de zuidelijke legerleiding van Rusland in de stad Rostov aan de Don (een miljoenenstad duizend kilometer ten zuiden van Moskou) overgenomen, waaronder ook militaire objecten en het vliegveld. Er volgden gevechten in de regio Voronezj, op 500 kilometer van Moskou. Daarbij zou Wagner mogelijk enkele centra ingenomen hebben. Er circuleert een video waarop te zien is hoe Russische legervliegtuigen een colonne aanvallen op de hoofdweg tussen Moskou en Rostov.

    Deze feiten worden al beschreven als een poging tot staatsgreep. Poetin verklaarde op televisie dat Rusland “de zwaarste strijd voert voor zijn toekomst, tegen de neonazi’s en hun bazen. Tegenover ons staat de hele militaire, economische en informatiemachine van het westen. Degenen die nu proberen de samenleving te splijten, steken Rusland een mes in de rug.” Hij had het over “verraad” en “landverraad” en beloofde alle nodige maatregelen te nemen om Wagner te stoppen.

    Politie blokkeert de toegang tot Moskou

    Moskou werd zaterdag onderworpen aan speciale veiligheidsmaatregelen met controleposten die alle voertuigen controleren die de stad binnenkomen en pantserwagens in het stadscentrum. De drie belangrijkste snelwegen naar het zuiden zijn afgesloten. Er gaan geruchten dat de stad onder avondklok wordt geplaatst. En op een dag waarop traditioneel alle schoolverlaters feest vieren met feesten en bals, zijn alle openbare evenementen verboden en is de bevolking opnieuw in een staat van zorg en onzekerheid gebracht.

    Prigozjin heeft gezegd dat het doel van zijn ‘mars voor gerechtigheid’ het ontslag van Gerasimov en Sjojgoe is, wat het Kremlin niet kan accepteren. Het zou er in feite op neerkomen dat de oorlogshardliners de controle over het leger behouden (hoewel het niet duidelijk is of het hele leger dat zou accepteren) en in feite de macht van het Kremlin overdragen aan het leger.

    Of Prigozjin de troepen heeft om zijn campagne voort te zetten, moet nog blijken. De regio’s dicht bij de grens met Oekraïne ondervinden de meeste problemen van de oorlog met regelmatige drone-aanvallen en zelfs troepeninvallen. Tegelijkertijd zijn er berichten over reguliere troepen van het leger en de nationale garde die zonder slag of stoot de eisen van de Wagner inwilligen.

    De bevolking in die gebieden voelt zich onverdedigd en lijdt onder de gevolgen van de oorlog. Uit interviews met inwoners van Rostov, blijkt dat er weinig sympathie is voor beide partijen, maar ook dat ze zich zorgen maken dat de situatie hoe dan ook zal verslechteren. Zoals iemand het uitdrukte: “Vroeg of laat moest zoiets [de muiterij van Prigozjin] gebeuren. Alleen had ik gedacht dat het door de reguliere troepen zou gebeuren, vooral na de mobilisatie. Vroeg of laat zal iedereen zien dat we daar [in Oekraïne] niets te zoeken hebben. En trouwens: waarom vechten we daar? Laten we terugkeren!”

    Tegelijkertijd lijkt het erop dat Prigozjin zichzelf heeft geïsoleerd van de andere harde voorstanders van oorlog. De Tsjetsjeense leider Kadyrov zegt dat hij zijn troepen mobiliseert tegen Wagner. Girkin – de voormalige KGB’er en extreemrechtse huurling die het brein was achter de overname van de Krim en de interventie in Donbas in 2014 – heeft Prigozjin ook aangevallen.

    Dit werpt het vooruitzicht op dat Rusland uiteenvalt in oorlogvoerende fracties en regio’s, zoals in het begin van de jaren negentig gebeurde toen het kapitalisme werd hersteld. Als Prigozjin slaagt, is Rusland in handen van een open militaire dictatuur. Zo niet, dan zal het Kremlin de kans aangrijpen om de repressieve maatregelen op te voeren en Poetin nog afhankelijker te maken van het reguliere leger, de nationale garde en de FSB-structuren om de macht te handhaven.

    Prigozjin trekt zich terug

    Na de opmerkelijke opmars naar Moskou volgde het al even opmerkelijke einde van die opmars na onderhandelingen geleid door de Wit-Russische dictator Loekasjenko. Het lijkt erop dat zowel Prigozjin als Poetin de confrontatie niet volledig durfden door te zetten. Prigozjin trok niet door naar Moskou om een gewapende en bloedige confrontatie aan te gaan. Poetin kondigde aan dat hij de Wagner-troepen alsnog in het leger wil integreren. Ondertussen blijft het opmerkelijk dat een privémilitie in staat is om zo toe te slaan in één van de grootste militaire machten ter wereld. Bovendien ligt de verdeeldheid in de Russische top open en bloot op straat.

    Hieronder een dossier dat voor het eerst gepubliceerd werd op 20 juni.

    Een einde aan de oorlog in Oekraïne lijkt nog even ver weg als altijd, terwijl de enorme menselijke, sociale en economische kosten zich blijven opstapelen, niet alleen in Oekraïne zelf maar over de hele wereld. In Oekraïne zijn zes steden weggevaagd, waaronder Marioepol en Sjevjerodonetsk, met een totale bevolking gelijk aan die van Dublin of Düsseldorf.

    Bachmoet, dat ooit meer dan 100.000 inwoners telde, is vernietigd. Toen de Russische troepen er tijdens de winter niet in slaagden om vooruitgang te boeken, vielen ze de infrastructuur van Oekraïne aan, waardoor grote steden gedwongen werden om de stroomtoevoer te beperken. De vernietiging van de Kakhovka-dam, hoe het ook gebeurd is, is een direct gevolg van de Russische invasie in Oekraïne en is een grote menselijke, economische en ecologische ramp, waarvan de gevolgen nog jaren zullen voortduren.

    Steeds vaker zijn militaire doelen en brandstofvoorraden in Rusland zelf het doelwit. Drones hebben Moskou en andere steden aangevallen, terwijl er troepen zijn binnengedrongen in steden die grenzen aan Oekraïne. De westerse mogendheden hebben de wapenleveringen nog verder opgevoerd, terwijl China zijn ‘vredesplan’ promoot. De grote imperialistische mogendheden laten hun spierballen zien terwijl de Nieuwe Koude Oorlog zich ontwikkelt.

    Catastrofe voor Kremlin

    Na de annexatie van vier Oekraïense regio’s in september, de mobilisatie van 300.000 troepen en de vernederende aftocht uit Cherson in november heeft het Russische regime geen noemenswaardige vooruitgang geboekt. Er was een brute strijd van tien maanden voor nodig om Bachmoet in te nemen, die veel mensen het leven kostte voor wat volgens veel militaire strategen slechts een tactisch voordeel is. Nu het Oekraïense offensief begint, kan het de controle verliezen.

    Russische troepen hadden Bachmoet wanhopig nodig om tenminste enig succes te tonen. De strijd werd geleid door de beruchte huurlingengroep ‘Wagner’. De leider ervan, Jevgeni Prigozjin, heeft het leger en zijn leiderschap steeds vaker publiekelijk aangevallen. Zijn troepen raakten zelfs slaags met reguliere troepen toen ze zich terugtrokken uit de stad. Prigozjin publiceerde een video met zijn troepen in de nabijgelegen zoutmijnen, hij maakt er geen geheim van dat ze de gebieden die ze veroveren plunderen.

    Binnen Rusland lokt elke klap van de Oekraïense strijdkrachten een woedende veroordeling uit van de legerleiding, en in toenemende mate van het Kremlin zelf door de ‘partij van de oorlog’. Terwijl Poetin zijn nieuwjaarsboodschap uitsprak, ondersteund door acteurs verkleed als soldaten, werden tientallen pas gemobiliseerde troepen die toekeken in een hal aan de rand van de stad Donetsk gedood door een HIMARS-raket die met behulp van signalen van hun mobiele telefoons kon gericht worden. Veel officieren ontsnapten – hun feest was op een luxueuzere locatie.

    Op hun begrafenissen werd veel, zij het verwarde, woede geuit over de incompetentie van de legerleiding, vermengd met eisen voor wraak. Tegelijkertijd vroegen anderen waarom Oekraïne was aangevallen. ‘Rusland heeft al genoeg eigen problemen’, zeiden ze. Elders protesteerden ouders buiten een school tegen een gedenkplaat voor een veroordeelde moordenaar die stierf als huurling van Wagner, terwijl er geen geld was om het schooltoilet te repareren.

    Russische economie

    In 2022 daalde het Russische BBP met 2,1%. Het brede scala aan prognoses voor het BBP in 2023, van een daling van 5,6% door de OESO tot een reële groei van 1% door de Russische Centrale Bank, weerspiegelt grote en chaotische veranderingen binnen de Russische economie, waardoor het moeilijk is om de werkelijke situatie in kaart te brengen. Maar recente optimistischere voorspellingen verbergen het feit dat voor werkende mensen de oorlog en de gevolgen ervan echte schade aanrichten.

    Officieel bedroeg de inflatie in 2022 12%, maar deze was veel hoger voor essentiële goederen, waarbij sommige basisvoedingsmiddelen 30-50% duurder waren. Zelfs tijdens de oorlog is de rijkdom van de rijkste Russen dramatisch gegroeid. Het nominale inkomen van bedrijven en ondernemers steeg met 26%, terwijl degenen die afhankelijk zijn van lonen en pensioenen slechts een stijging van 12% zagen. Voor deze laatsten daalde het reëel beschikbare inkomen met 6%, na een gestage daling elk jaar sinds 2008. Forbes noemt ‘Rusland en Centraal-Azië’ de regio ter wereld met het hoogste aandeel van de nationale rijkdom (45,9%) in handen van de top 1%.

    In normale tijden zou dit erg genoeg zijn, maar dit zijn geen normale tijden. De Russisch-Georgische oorlog in 2008 volgde op tien jaar van economische groei, toen er nog relatieve wereldwijde samenwerking was. Rusland droeg meer dan 200 miljard dollar bij aan de economische stimulansen na de Grote Recessie van 2008/9. Maar daarna stagneerde het momentum van het globaliseringsproces en kreeg Rusland te maken met milde sancties na de overname van de Krim in 2014. Directe buitenlandse investeringen in Rusland bereikten in 2008 een piek van 75 miljard dollar en in 2013 een kleinere piek van 69 miljard dollar, maar sindsdien bedragen ze gemiddeld 22 miljard dollar per jaar.

    In 2022 was de stroom van directe buitenlandse investeringen negatief omdat westerse bedrijven, vooral bekende merken met veel personeel en een lage winstgevendheid, desinvesteerden. In werkelijkheid heeft slechts 18% van de Amerikaanse, 15% van de Japanse en 8% van de EU-dochterondernemingen zich volledig teruggetrokken, maar enkele belangrijke industriële sectoren zijn zwaar getroffen. De verkoop van nieuwe auto’s daalde in 2022 met 80%. Het gat dat is ontstaan door het vertrek van Toyota, Ford en Volkswagen wordt opgevuld door meer eenvoudige Russische of Iraanse modellen. De voormalige BMW- en Nissan-fabrieken onderhandelen over contracten met Chinese fabrikanten.

    Toch is de industriële productie in 2022 licht gestegen, omdat de productie werd opgevoerd om westerse producten en, belangrijk, wapens te vervangen. Wapenfabrieken hebben de opdracht gekregen om met drie ploegen te draaien om tanks, artillerie, drones en ander dodelijk wapentuig te produceren. Ondanks corruptie en inefficiëntie zullen er tegen de tijd dat de eerste honderd westerse tanks in Oekraïne aankomen, twee keer zoveel nieuwe Russische tanks zijn gebouwd en nog eens 300 gerepareerd of gemoderniseerd.

    De technologische achterstand betekent dat Russische auto’s en wapensystemen afhankelijk zijn van in het Westen of China geproduceerde chips in hun besturingsmodules. Toen de productie van de nieuwe “Moskvich” auto begon in de voormalige fabriek van Renault, ontbraken de chips die nodig zijn voor de airbags en moderne remsystemen. Om de sancties te omzeilen, wordt gebruik gemaakt van een complex systeem van “parallelle import”, waarbij onderdelen worden gekocht via derde landen zoals Turkije en Hongkong. Nu trekt de regering 40 miljard dollar uit om de Russische chipindustrie te moderniseren zodat deze tegen 2030 28 nm chips kan produceren. Taiwan bereikte dat niveau in 2011 en zal in 2030 2 nm hebben bereikt. [Grof gezegd verwijst nm naar de grootte van de transistors op de chip, hoe kleiner de grootte, hoe krachtiger de chip].

    Olie vindt altijd een koper

    Westerse sancties tegen de olie- en gasexport van Rusland hebben tot nu toe spectaculair weinig succes gehad. De beperkingen van de EU op de olie-import zijn gecompenseerd door een toename van de verkoop aan andere landen, zij het met een grote korting. India, dat een evenwicht probeert te bewaren tussen de twee grootmachten, heeft het aandeel olie dat het uit Rusland importeert verhoogd van 2% voor de oorlog naar bijna 50%. Zoals een commentator het verwoordde: “Olieverkopers zeggen dat olie altijd een koper vindt.”

    Een daling van 20% in de export van LNG uit Rusland werd gecompenseerd door een verdubbeling van de gemiddelde prijzen. De Russische begrotingsinkomsten uit de export van koolwaterstoffen stegen in 2022 met 28%. In de periode 2008-2020 bedroegen de maandelijkse inkomsten van Rusland uit de verkoop van koolwaterstoffen gemiddeld 18 miljard dollar, sinds het begin van de oorlog meer dan 25 miljard dollar. De handelsbalans steeg in 2022 met 58 miljard dollar – een stijging van 25%. De statistieken voor het eerste deel van 2023 laten tot nu toe een stijging zien van 20% ten opzichte van vergelijkbare maanden in het vooroorlogse jaar 2021.

    Toch gaat de Russische economie een aantal moeilijke jaren tegemoet, vooral voor de arbeidersklasse, die niet georganiseerd is en in een situatie verkeert waarin het moeilijk is om weerstand te bieden aan het regime. Bijgevolg hebben bijna alle protesten een grote mate van spontaniteit. Tijdens de pandemie werden beperkingen om de ziekte onder controle te krijgen gebruikt om de duimschroeven aan te draaien. Met de oorlog is onderdrukking een manier van leven geworden.

    Hoewel er in 2022 meer dan 20.000 mensen werden gearresteerd, gingen de protesten over een groot aantal kwesties gewoon door. Er werden 400 arbeidsconflicten gemeld, waarvan er 72 uitmondden in stakingen of zitdemonstraties. Dat is minder dan in 2020, toen veel bedrijven tijdens de pandemie hun werknemers niet betaalden, maar nu staat er meer op het spel. Stakingsleiders zoals Kirill Ukraintsev van de koeriersvakbond hebben meer dan een jaar in de gevangenis gezeten. Elders worden arbeiders die aankondigen dat ze het werk zullen neerleggen, bedreigd met mobilisatie in het leger.

    Na de mobilisatie namen de anti-oorlogsprotesten een nieuwe vorm aan, omdat de oorlog een veel bredere laag van de bevolking begon te raken, vooral nu de “Vracht 200”, het militaire codewoord voor dode soldaten, toeneemt. Het is veelzeggend dat van de meer dan 25.000 dodelijke slachtoffers die door onafhankelijke onderzoekers zijn geïdentificeerd, waarvan ze zelf zeggen dat het een onderschatting is, het aandeel uit de niet-Russische regio’s zoals Boerjatië en Dagestan, of steden verder naar het oosten en zuiden meer dan tien keer hoger ligt dan in Moskou en Sint-Petersburg. Dit voedt de ontevredenheid en de nationale kwestie. Zonder een duidelijke focus kan het bewustzijn echter verwarrend en tegenstrijdig zijn.

    Het is veelzeggend dat protesten steeds vrouwelijker worden. In januari 2021 was het percentage vrouwen dat deelnam aan protesten 25%. In de eerste anti-oorlogsacties was dat 44%. Na de mobilisatie was er een nog sterkere stijging tot 71%. Omdat veel mannen zijn gemobiliseerd of het land zijn ontvlucht, zullen vrouwen op de werkvloer assertiever worden in het opeisen van rechten.

    Crisis in het Kremlin?

    Nadat het Russische offensief in het begin van het jaar was vastgelopen, werden de hardliners – Ramzan Kadyrov, hoofd van Tsjetsjenië, Jevgeni Prigozjin van Wagner, en generaal ‘Armageddon’ Soerovikin – op een zijspoor gezet terwijl de algehele controle over de invasie werd teruggegeven aan de officiële militaire hiërarchie onder leiding van minister van Defensie Sergej Sjojgoe en generaal Gerasimov.

    Maar de massale raketaanvallen op de infrastructuur van Oekraïne, die aanvankelijk door de hardliners werden gestimuleerd, gingen door. Deze wrede tactiek ‘slaagde’ in het veroorzaken van ernstige ontwrichting en ontbering voor de arbeidersklasse en arme Oekraïners, maar slaagde er niet in het tij definitief te keren. De Oekraïense luchtverdediging, die gebruik maakt van S300 raketten, luchtafweergeschut en drones van Sovjetmakelij en westerse systemen die aan het eind van het jaar begonnen te arriveren, vernietigde een groot deel van de afgevuurde raketten. Desondanks hebben veel raketten hun doel getroffen – een onderstation dat Kiev bevoorraadt is negen keer geraakt. Reparateurs werken 24 uur per dag, 7 dagen per week en negeren de bureaucratie van het vroegere management om snelle reparaties te garanderen. Inwoners van Kiev beschrijven de arbeiders aan het “energiefront” als “helden voor ons allemaal”. Elke keer als het Russische regime zich zwak voelt, voert het zijn raketaanvallen op burgergebieden op.

    De spanning tussen de hardliners en de officiële militaire leiding is dramatisch. Prigozjin en Kadyrov hebben de militaire bureaucratie steeds vaker beschuldigd van incompetentie en corruptie. Prigozjin omschrijft het feit dat het leger hem geen munitie heeft geleverd als ‘verraad’. Het Kremlin leek steeds meer genoeg te krijgen van de kritiek van Prigozjin en heeft, mogelijk uit angst voor het gevaar dat hij vormt, eerst geprobeerd hem op een zijspoor te zetten en hem vervolgens onder controle te krijgen. Terwijl Wagner-troepen oprukten naar Bachmoet, kregen de Russische media de opdracht om er niet over te berichten. Nu worden er nieuwe huurlingenlegers gevormd die zich verzetten tegen Wagner, waaronder enkele die worden geleid door grote bedrijven zoals GasProm. In de afgelopen periode zijn er conflicten ontstaan tussen Wagner en andere hardliners zoals Kadyrov en de voormalige KGB/extreemrechtse huurling Girkin die een hekel lijken te hebben aan de dominantie van Prigozjin.

    Kan dit uiteindelijk leiden tot een politieke, zelfs revolutionaire crisis in Rusland? Lenin legde uit dat er een revolutionaire situatie kan ontstaan als de heersende klasse verdeeld is en niet meer op de oude manier kan regeren, de arbeidersklasse de oude omstandigheden niet langer tolereert en de middenlagen in opstand komen. Hij zei dat dit, als het geleid wordt door een massale en gezaghebbende revolutionaire partij die de beweging met de juiste strategie en tactieken bewapent, tot een succesvolle revolutie kan leiden.

    Het potentieel voor arbeidersklasseprotest, inclusief degenen die ‘gemobiliseerd’ zijn, is duidelijk. Velen die deelnamen aan de twee opmerkelijke protestgolven in 2022 waren jongeren uit de arbeidersklasse en familieleden van de gemobiliseerden, maar tot nu toe zijn bredere lagen van de arbeidersklasse niet op een georganiseerde manier of op massale schaal betrokken geweest.

    De middenklasse is echter zeker in beweging. Onder de honderdduizenden die Rusland zijn ontvlucht bevinden zich veel tv-persoonlijkheden, muzikanten, kunstenaars en liberale figuren zoals de architect van de massaprivatisering, Anatoli Tsjoebajs. Het belangrijkste staatstelevisiekanaal gebruikt podcasts om prime time uitzendingen te vullen omdat zoveel van zijn ‘sterren’ zijn vertrokken.

    Het kapitalistische herstel heeft geen sterke, geconsolideerde burgerlijke klasse gecreëerd die in staat is om de stabiliteit te handhaven. Het is gebaseerd op autoritaire maatregelen en een bonapartistische staat, met de macht geconcentreerd in de handen van één persoon. De weinige oligarchen die zich tegen het regime hebben verzet, zijn gevangengezet of gedwongen verbannen. Aangezien de reactionaire, imperialistische, expansionistische honger van het Russische kapitalisme is gegroeid, verwelkomden de meeste oligarchen en hun handlangers grotendeels de invasie van Oekraïne. De weinigen die niet blij waren, verdedigden alleen hun eigen bezittingen.

    De peilingen van het Kremlin laten een relatief kleine groep hard-line voorstanders van de oorlog zien. De meerderheid van de Russen wil een snel einde aan de oorlog, desnoods via onderhandelingen. Maar op dit moment zijn het de uitgesproken hardliners die de staat en de sociale media domineren.

    De heersende elite is echter laf. Een laag binnen de heersende elite zou liever onderhandelingen zien, maar wordt verlamd door de angst dat ze het slachtoffer worden van repressie. Ze zien geen gemakkelijke uitweg. Uit verschillende berichten blijkt dat ze geloven dat Rusland een vernederende nederlaag te wachten staat. Zelfs als Donbas en een deel van Zuid-Oekraïne onder Russische bezetting blijven, wat het regime zou afschilderen als een overwinning, zullen de enorme menselijke en economische kosten door grote delen van de bevolking mogelijk niet als gerechtvaardigd worden gezien. Aanvankelijk hoopte de heersende elite dat het Kremlin op de een of andere manier een plan had. Maar nu vrezen ze een nederlaag, waarvan ze begrijpen dat die zou kunnen leiden tot een sociale explosie die niemand van hen wenst. Er zijn veel zelfmoorden of onverklaarbare sterfgevallen geweest binnen het regime, met als laatste onderminister Pjotr Koetsjerenko, die de invasie van Oekraïne als “fascistisch” had beschreven.

    Deze realiteit drong door na de terugtrekking uit Chherson. Maar geen enkel deel van de elite stelt op dit moment voor om de oorlog te beëindigen en eventueel terug te trekken naar de grenzen van februari, uit angst voor repressie door het Bonapartistische regime en ook uit angst dat dit sociaal protest uitlokt. Ze kunnen alleen maar hopen op meer uitstel van de oorlog, zodat het leger zich kan herbevoorraden, de economie zich kan herstellen en nieuwe troepen gemobiliseerd kunnen worden. Paradoxaal genoeg zijn sommige hardliners ook voorstander van deze lijn, omdat ze begrijpen dat elke verdere escalatie tot een catastrofe zou leiden.

    Andere haviken, zoals de reactionaire ‘Communistische’ Partij, beweren nog steeds dat de enige uitweg is om de aanvallen op te voeren, misschien zelfs openlijk de oorlog te verklaren, met grootschalige mobilisatie en grootschalige bombardementen op Oekraïne, zoals hun leider Zjoeganov het uitdrukte: “Vanaf de eerste dag van de ‘speciale operatie’ hebben we noodmaatregelen geëist… om de maximale mobilisatie van de hele samenleving in de strijd tegen nazisme en fascisme mogelijk te maken.”

    Ofwel zal de oorlog zich voortslepen met vreselijke kosten, wat zal leiden tot meer binnenlandse oppositie, ofwel zouden de slappe pogingen om te escaleren kunnen leiden tot nieuwe plotselinge nederlagen en een explosievere oppositie.

    Een nog zorgwekkender perspectief voor de heersende elite is dat tegenslagen of een ‘zwarte zwaan’ (onverwachte of onvoorspelbare gebeurtenis) kunnen leiden tot een spontane explosie van onderaf – zoals onlangs gebeurde in Wit-Rusland, een jaar geleden in Kazachstan, of in maart met protesten en rellen in Georgië. Dat zou een deel van de heersende elite ertoe kunnen aanzetten om de gelederen te verbreken met het Kremlin in een poging om zo’n beweging af te leiden. Ze zouden kunnen worden geholpen door een deel van de liberale oppositie, want er zijn tekenen van splitsingen in de organisatie van Navalny, waarbij een deel mogelijk probeert banden te smeden met belangrijke oligarchen.

    Het centrale probleem is het ontbreken van een onafhankelijke kracht van de arbeidersklasse die richting kan geven aan potentieel explosieve protesten tegen het Kremlin en het kapitalistische systeem dat het dictatoriale regime in Rusland heeft gecreëerd. Dat er nu geen onafhankelijke beweging van de arbeidersklasse is, betekent niet dat er geen of een begin van een beweging kan ontstaan in de loop van de ongetwijfeld tumultueuze gebeurtenissen die de komende maanden en jaren in de regio zullen plaatsvinden. Het is duidelijk dat het zetten van de eerste stappen in het creëren van zo’n beweging en het bewapenen ervan met een duidelijk socialistisch programma de belangrijkste taak is van socialisten in Rusland vandaag.

    Enorme kosten voor Oekraïne

    Oekraïne heeft onnoemelijk veel schade geleden. Het Oekraïense ministerie van Defensie rapporteert geen aantallen dodelijke slachtoffers, maar die zijn verschrikkelijk hoog, vooral rond de ‘vleesmolen’ Bachmoet. In september schatte premier Denys Sjmyhal de schade op meer dan 349 miljard dollar. Sindsdien is er nog eens minstens 120 miljard dollar schade toegebracht aan de infrastructuur. In oktober zei Volodymyr Zelensky dat Oekraïne minstens 1 biljoen dollar nodig had om “weer op te bouwen naar EU-normen.” De totale hulp die tot nu toe is toegezegd, komt daar bij lange na niet bij in de buurt.

    Deze oorlog kan niet los worden gezien van de internationale situatie, die wordt gedomineerd en gekenmerkt door de zich ontwikkelende Nieuwe Koude Oorlog, die dwingt tot een herschikking van imperialistische blokken en allianties rond de as VS-China, een proces dat dramatisch wordt versneld door de oorlog in Oekraïne.

    De vaak verkeerd geciteerde Carl von Clausewitz benadrukte de dialectische interactie van verschillende factoren: “Oorlog is de voortzetting van politiek verkeer met andere middelen.” De uitkomst hangt niet alleen af van militaire beslissingen, maar ook van sociaal-politieke verschijnselen en van de relatie tussen het reguliere leger, partizanen en de bevolking in het algemeen. Deze oorlog is niet anders.

    Hoewel de oorlog deel uitmaakt van de bredere Nieuwe Koude Oorlog, is de bewering van het Russische regime dat het alleen tegen de NAVO en het Amerikaanse imperialisme vecht, onjuist. Tegenstanders worden veroordeeld als agenten van de ‘Angelsaksische’ wereld. Als de meerderheid van de Russische bevolking ervan overtuigd was dat dit zo was en dat Rusland bedreigd werd met een dreigende invasie, dan zouden de Russische strijdkrachten massaal gemotiveerd zijn om te vechten. Maar in plaats daarvan heeft het Russische imperialisme met zijn oppervlakkig gezien krachtige strijdkrachten en bewapening zijn strijdkrachten gedemoraliseerd, ondermijnd door corruptie en slechte planning, en met voortdurende conflicten tussen de verschillende vleugels – het reguliere leger, de nationale garde, de FSB en de huurlingen van Wagner – misleid door een autoritair en geïsoleerd leiderschap in het Kremlin.

    Het westerse imperialisme van zijn kant onderschatte aanvankelijk het verzet van de Oekraïners en deed er vervolgens alles aan om initiatieven van onderaf te ondermijnen. Het heeft de gelegenheid aangegrepen om de militaire uitgaven massaal te verhogen, om potentiële partners over te halen tot een meer geconsolideerd anti-Chinees, anti-Russisch blok en om China te waarschuwen Taiwan niet binnen te vallen. Nog steeds onwillig om Oekraïne volwaardig lid te laten worden van de EU of de NAVO, heeft ze hulp en wapenleveringen gebruikt om haar eigen doelen te ondersteunen en Oekraïne haar eigen voorwaarden op te leggen.

    De Oekraïense bevolking heeft heel andere motivaties dan de NAVO en de rechtse Zelensky-regering. Clausewitz zei dat krachten die zichzelf verdedigen tegen agressie inherent superieur zijn. In Oekraïne vandaag, waar het land, huizen, middelen van bestaan en vrijheden worden bedreigd door de Russische bezetting, zijn er veel voorbeelden van heroïsch verzet. Dit is vaak in tegenspraak met de agenda van zowel de Russische als de Westerse media, die het conflict willen afschilderen als simpelweg een conflict tussen twee strijdkrachten en wapens.

    In de nacht van 24 februari 2022, toen duizenden Russische troepen oprukten naar Kiev, begonnen de inwoners barricades te bouwen, in eerste instantie provisorisch. Toen Zelensky massamobilisatie aankondigde, stroomden vrijwilligers samen in ‘territoriale verdedigingseenheden’ die zich bewapenden met wat ze maar konden vinden, controleposten opzetten en verzet voorbereiden. Tankcolonnes die Kiev naderden liepen bij elke stap in een hinderlaag van vrijwilligers en reguliere legergroepen. Ze beklommen telegraafpalen om de telefoons van de naderende troepen af te luisteren. Zelfs in dit vroege stadium leerden veel gewone Oekraïners drones te gebruiken – vaak kochten ze die online voor een paar honderd dollar – om de oprukkende tanks te observeren en er zelfs granaten op te gooien. Frontlijnwerkers – dezelfde die zoveel opofferden tijdens de pandemie – kwamen in actie: medisch personeel, spoorwegpersoneel dat materiaal en vluchtelingen vervoerde, vrachtwagenchauffeurs die betonnen paaltjes afleverden en hielpen bij de bevoorrading van de strijders.

    Het leger, de politie en de lokale autoriteiten lieten Soemy, de belangrijkste stad tussen Kiev en Charkiv, in de eerste dagen van de invasie in de steek. Medewerkers van het stadsbestuur mobiliseerden een territoriale verdedigingsploeg van enkele honderden burgers. Zonder kogelvrije vesten, bewapend met geweren uit een plaatselijke legeropslagplaats en molotovcocktails, met behulp van mobiele telefoons en boodschappers, hielden ze de indringers meer dan zes weken tegen, voordat de Russische troepen gedwongen werden om uit de regio te vluchten.

    Dergelijke initiatieven van gewone werkende mensen om hun huizen en middelen van bestaan te verdedigen zijn talrijk. Medisch personeel van een ziekenhuis in Cherson voorkwam een Russische overname met een aantal trucs, waaronder het uitroepen van een quarantaine in het kader van de pandemie. Arbeiders in fabrieken en kleine werkplaatsen passen in de winkel gekochte drones aan voor het verzamelen van inlichtingen en het richten op doelwitten. Anderen repareren buitgemaakte Russische tanks en uitrusting. Oekraïne heeft op deze manier veel gevechtstanks verkregen.

    Volksinitiatieven, vooral onder leiding van een georganiseerde en politiek bewuste arbeidersklasse, hadden het verloop van de oorlog kunnen veranderen. Maar omdat het leger en het westerse wapentuig een steeds grotere rol spelen, zijn dergelijke activiteiten aan de kant geschoven. Naarmate de oorlog zich voortsleept en er steeds meer zware wapens worden ingezet, zijn de gevechten brutale conflicten geworden. Leon Trotski stelde bij het analyseren van oorlogen in de jaren ’30 van de vorige eeuw dat zwakkere naties die te maken hebben met superieure strijdkrachten, niet alleen met militaire middelen kunnen winnen van een imperiale bezetting. De geschiedenis heeft dit bij vele gelegenheden aangetoond. De massamobilisatie van de bevolking blijkt altijd veel vindingrijker dan het professionele legerkorps. En de burgerlijke strijdkrachten, ook al beweren ze de ‘hele natie’ te vertegenwoordigen, zijn hier niet toe in staat. Vooral als ze voor steun leunt op imperialistische machten, zal de burgerij er alles aan doen om zo’n mobilisatie te voorkomen, omdat die leidt tot een stijging van het bewustzijn van de arbeidersklasse en een directe uitdaging vormt voor hun heerschappij.

    In plaats van onafhankelijke actie door de massa’s, onder leiding van de arbeidersklasse, vertrouwt de Oekraïense leiding op brute militaire actie, waarbij steeds krachtigere wapens worden gebruikt. NAVO-landen beloven nu tanks. Op 24 april meldde het Amerikaanse ministerie van Defensie dat de 31 beloofde Abrams tanks het front tegen het einde van het jaar zullen bereiken. Forbes meldt dat de door Duitsland en Denemarken beloofde Leopard 1 tanks waarschijnlijk op tijd zullen arriveren om te helpen ‘opruimen’ na het verwachte offensief van Oekraïne. Deze beloften lokken een reactie van Rusland uit, dat een klein aantal van de nieuwste T14-tanks inzet om de moreel van de Russische strijdkrachten op te vijzelen. Dit, en het gebruik van meer gevechtsvliegtuigen door beide partijen, zal het einde van de oorlog niet bespoedigen, maar het dodental aan beide kanten verhogen. Deze impasse kan niet militair doorbroken worden zonder gruwelijke nieuwe verliezen aan mensenlevens.

    ISA is absoluut tegen de brute invasie van Oekraïne door Rusland en eist dat alle Russische troepen uit Oekraïne worden teruggetrokken, zodat de Oekraïners zelf over hun toekomst kunnen beslissen zonder militaire bezetting. We zijn ook tegen de overdracht van wapens door de westerse imperialisten, die dit niet doen om de Oekraïense bevolking te verdedigen, maar in hun eigen imperialistische belangen.

    De enige kracht die in staat is de politieke motivatie te leveren om de Russische troepen uit Oekraïne weg te krijgen en de zelfbeschikking van Oekraïne te garanderen, maar ook de rechten van nationale minderheden en groepen binnen Oekraïne, is de georganiseerde arbeidersklasse, volledig onafhankelijk van imperialistische en kapitalistische krachten. ISA staat voor de opbouw van zo’n kracht, gekoppeld aan een strijd om het leven van de arbeidersklasse in heel Oekraïne te veranderen, om de regering Zelensky ten val te brengen, de Oekraïense en Russische oligarchen te onteigenen en een arbeidersregering in te stellen om socialistisch beleid uit te voeren.

    Oekraïense arbeiders onder vuur

    De regering-Zelensky valt met haar acties de kracht van de arbeidersklasse aan en ondermijnt deze. Het stakingsrecht is afgeschaft en een groot aantal bedrijven is bestemd voor privatisering. De nieuwe begroting voor 2023 verlaagt de loonkost voor de publieke sector met 23% door enorme aantallen werklozen te maken. Dit tegen de achtergrond van een werkloosheid van bijna 30% en een inflatie van meer dan 20%.

    Westerse regeringen scheppen op over de steun die ze aan Oekraïne geven, maar zwijgen over de voorwaarden. Van de 60 miljard euro financiële hulp die tot nu toe is toegezegd, is de helft in de vorm van leningen die de komende 35 jaar moeten worden terugbetaald. De rest bestaat uit subsidies die gekoppeld zijn aan strikte voorwaarden, waaronder ‘herstructureringen’, verhoging van de arbeidsproductiviteit en de verkoop van energie tegen marktprijzen.

    De recente zuivering van overheidsfunctionarissen was bedoeld om de groeiende ontevredenheid over woekerwinsten en corruptie weg te nemen. Voedsel voor de troepen kostte drie keer zoveel als in de supermarkten in de stad. Voertuigen die als “humanitaire hulp” werden geschonken, werden door regeringsambtenaren gebruikt. Eén minister stal naar verluidt 400.000 dollar die bedoeld was voor de wederopbouw van infrastructuur. De recente arrestaties van regionale leiders, waaronder de burgemeester van Odessa, die wordt beschuldigd van het opzetten van een criminele bende en het witwassen van geld, lijken ook bedoeld om pogingen van regionale hoofden om de politieke oppositie tegen het centrum te versterken af te wenden. Het mogelijke uitstel van de parlementsverkiezingen dit jaar brengt het gevaar met zich mee van verdere stappen in een bonapartistische richting.

    Is er een einde van deze oorlog mogelijk?

    Tijdens een golf van discussies over mogelijke onderhandelingen afgelopen herfst was het duidelijk dat Zelensky en Oekraïne niet akkoord zouden gaan met een onderhandelingsakkoord waarbij Russische troepen een deel van het land bezetten. Het Kremlin sprak over mogelijke onderhandelingen zonder bereid te zijn enige concessies te doen – in werkelijkheid wilde het een periode om zijn troepen weer op te bouwen.

    Nadat de aanvallen op de Oekraïense elektriciteitsinfrastructuur het land niet op de knieën kregen en het brute offensief van de Russische troepen in Donbas geen noemenswaardige winst opleverde, is het niet duidelijk hoe de oorlog zich verder zal ontwikkelen. Het offensief van de Oekraïense strijdkrachten zal er waarschijnlijk op gericht zijn om de zogenaamde landbrug tussen Marioepol en Cherson, die na 24 februari werd bezet, weer onder Oekraïense controle te brengen. Het terugnemen van dat deel van Donbas dat sinds 2014 door pro-Russische troepen wordt gecontroleerd, zou veel mankracht en veel materieel vergen.

    De G7-top in mei in Hiroshima, met Zelensky als gast, heeft opnieuw aangetoond hoe ver het Amerikaanse imperialisme erin is geslaagd om het westerse blok te versterken, met beloften van voortdurende steun voor Oekraïne en een eensgezinde veroordeling van de Chinese ‘economische dwang’. Hoewel de politieke eensgezindheid over deze kwesties duidelijk is, zijn er nog steeds meningsverschillen over hoe de kwesties moeten worden aangepakt. Volgens het Japanse persbureau “Kyodo News” heeft het verzet van de Franse president Macron tegen plannen om een NAVO-kantoor in Japan te openen, dat volgens hem China zal provoceren, “maandenlange discussies binnen de NAVO over de opening van de buitenpost in Tokio bemoeilijkt.”

    Bevestigend dat de steun van de VS voor Oekraïne wordt gedreven door zijn eigen doelstellingen, zijn behoefte om zijn positie in de zich ontwikkelende inter-imperialistische conflicten te versterken, zijn paradoxaal genoeg enkele van de meer gematigde stemmen in de Amerikaanse legerleiding te vinden, terwijl op politiek vlak de ‘haviken’ domineren. De voorzitter van de gezamenlijke stafchefs van de VS, Mark Milley, heeft herhaaldelijk gezegd dat de oorlog uiteindelijk zal eindigen in onderhandelingen.

    In verklaringen rond het bezoek van Biden aan Kiev eind februari gaven hoge Amerikaanse functionarissen blijk van “strategische ambiguïteit” over de Krim. Biden beloofde volledige steun aan Kiev, maar onderschreef niet publiekelijk het doel om de Krim terug te nemen. Staatssecretaris Victoria Nuland zei: “Rusland heeft de Krim veranderd in een enorme militaire installatie… dat zijn legitieme doelen, Oekraïne valt ze aan en wij steunen dat.” Elke poging van Oekraïne om de Krim in te nemen zou betekenen dat een van de “Rode Lijnen” van Rusland wordt overschreden, waarschuwde minister van Buitenlandse Zaken Antony Blinken, “dat zou ertoe kunnen leiden dat Rusland de oorlog uitbreidt.” De Washington Post meldde ondertussen dat “Amerikaanse functionarissen Kiev hebben gewaarschuwd dat het huidige niveau van Amerikaanse hulp aan Oekraïne niet kan worden gegarandeerd en dat de Oekraïense ambities misschien moeten worden bijgesteld.”

    Het is typerend voor het cynisme van de imperialisten van beide partijen dat het lot van de Krim en zijn bevolking alleen gebaseerd is op zijn militaire betekenis en of het verhandeld kan worden tijdens onderhandelingen. Net als Oekraïne zelf en alle regio’s en gemeenschappen binnen haar grenzen, heeft de Krim het recht op zelfbeschikking, die alleen kan worden vastgesteld in omstandigheden zonder militaire bezetting door beide partijen. Hiervoor is het noodzakelijk dat de arbeidersklasse van de Krim zich organiseert, om toe te zien op een werkelijk democratische stemming, waarbij de rechten van de Oekraïense en Tataarse minderheden worden beschermd en door de grondstoffen uit handen van de Russische en Oekraïense oligarchen te nemen om ze te gebruiken in het belang van de arbeiders en de armen.

    Het is duidelijk dat er in de toekomst op een bepaald moment spanning kan ontstaan tussen enerzijds het Amerikaanse doel om Rusland te dwingen zich terug te trekken en het land zo te verzwakken als partner voor China en anderzijds de verklaarde doelen van de regering in Kiev om het hele grondgebied dat het sinds 2014 is kwijtgeraakt aan ontwikkeling, terug te veroveren. Dit bleek uit de druk die in januari door functionarissen van Biden werd uitgeoefend op Zelensky om zich terug te trekken uit Bachmoet. In dit stadium steunen de VS een nieuw offensief van Oekraïne om de landbrug als volgende stap terug te veroveren. Het is echter niet waarschijnlijk dat de Oekraïense regering hier op de lange termijn tevreden mee zal zijn.

    Uit een opiniepeiling die in februari werd afgenomen in de niet-bezette regio’s van Oekraïne blijkt dat de stemming onder de Oekraïense bevolking tijdens de winter is verhard. Waar er voorheen maar weinigen voorstander waren van een aanval op Rusland zelf, vindt nu 38% dat militaire doelen in Rusland moeten worden aangevallen, en nog eens 39% vindt dat ook infrastructuur het doelwit moet zijn. Nog eens 13% vindt dat elk doelwit in Rusland nu geldig is. Dit omvat een algemene meerderheid van de mensen in het zuiden en oosten die zichzelf als etnische Russen beschouwen of die naaste familieleden in Rusland hebben.

    Een andere factor die wijst op een mogelijke tegenstrijdigheid tussen de doelen van de VS en Oekraïne is de angst in NAVO-kringen voor de kosten en gevolgen van langdurige steun voor een slepende oorlog, die ook tot uiting komt in discussies binnen de leidende elites van de VS en de EU, en binnen de Republikeinse partij van de VS over deze kwestie. Het laatste betrouwbare rapport over de steun aan Oekraïne was van het Kiel Institute for the World Economy (KIWE) in februari 2023, toen het een totaal van 143 miljard euro rapporteerde. KIWE dringt aan op meer steun voor Oekraïne als het zegt dat slechts 48% van de toen beloofde financiële hulp en ongeveer 25% van de militaire hulp is uitbetaald.

    KIWE wijst op wat zij het grotere geheel noemt. Langdurige oorlogen vergen enorme middelen, vooral als de troepen ter plaatse moeten worden gefinancierd. De jaarlijkse militaire uitgaven van de VS aan de oorlogen in Vietnam en Korea – waar de Amerikaanse troepen zelf de gevechten leverden – waren als percentage van het BBP respectievelijk 5 en 13 keer hoger dan de enorme bedragen die al aan Oekraïne zijn toegezegd. Terwijl de EU Oekraïne 55 miljard euro heeft toegezegd, heeft het 10 keer meer gemobiliseerd in binnenlandse steunpakketten voor energie. Het gevaar dat de kosten nog verder oplopen, op een moment dat er zoveel andere eisen aan de wereldeconomie worden gesteld, en de toenemende druk van rechtse republikeinen in de VS zullen de oorlogsmoeheid aanwakkeren waarover in sommige heersende kringen al wordt gesproken.

    China is op zijn beurt naar voren getreden met zijn in februari gepubliceerde standpunt over de oorlog, dat 12 punten bevat, waaronder de erkenning van de nationale soevereiniteit van beide landen, het beëindigen van militaire acties, het hervatten van vredesbesprekingen, het beëindigen van eenzijdige sancties en wederopbouw na het conflict. Andere figuren zijn al begonnen om aan te dringen op onderhandelingen. Een delegatie van Afrikaanse leiders onder leiding van Cyril Ramaphosa bezocht Moskou en Kiev.

    Biden noemde het idee dat China de onderhandelingen zou leiden “gewoon niet rationeel.” Niet alleen zou dit de vastberadenheid van de VS ondermijnen om hun allianties en militaire potentieel op te bouwen om China uit te dagen, er is ook bezorgdheid dat China zijn initiatief richt op het opbouwen van steun bij andere landen die niet direct deel uitmaken van het westerse blok. Volgens de Japan Times: “Weinigen verwachten dat de diplomatie van de Chinese president Xi Jinping doorbraken zal opleveren in de Oekraïense oorlog. Maar in Washington is men bang dat Beijing ergens anders in zal slagen – het winnen van geloofwaardigheid op het wereldtoneel.”

    De grenzen van het ‘akkoord zonder grenzen’ met China

    Het is duidelijk dat toen Poetin zijn invasie lanceerde, hij het gevoel had dat China, dat net zijn partnerschap ‘zonder grenzen’ had gesloten, bereid was om hem volledig te steunen. Als de oorlog inderdaad succesvol was geweest, zou China Rusland als een sterke en succesvolle partner hebben gezien. Maar nu ziet het dat het gebrek aan succes van Poetin, in combinatie met de enorme versterking van het Amerikaans-Westerse blok die daarvan het gevolg is, het potentieel van Rusland als partner heeft ondermijnd. Daarom zoekt Xi Jinping naar een manier om de negatieve gevolgen te verzachten. Zo is zijn vredesplan, in tegenstelling tot wat westerse leiders beweren, niet bedoeld om Rusland te steunen, wat het ook doet, maar om de belangen van het Chinese regime te beschermen.

    Het vredesplan domineerde de discussies tijdens het bezoek van Xi Jinping aan Moskou in maart. Aanvankelijk kreeg het, althans in diplomatieke bewoordingen, bijval in het Kremlin, hoewel uit berichten in de Russische pers duidelijk bleek dat Xi achter de schermen druk uitoefende op Poetin.

    De economische overeenkomsten werden ondertekend als onderdeel van de strategie die voor het eerst werd overeengekomen in 2019 om de bilaterale handel uit te breiden tot 200 miljard dollar per jaar in 2024, een doel dat dit jaar wel eens zou kunnen worden overschreden, grotendeels omdat de Siberië 1-pijplijn zijn volledige capaciteit heeft bereikt in combinatie met gestegen energieprijzen. Agathe Demarais van de Economist Intelligence Unit suggereert echter dat “het waarschijnlijk is dat de Russische energie-export naar China nu een plateau heeft bereikt na de explosieve groei van vorig jaar. Beijing is voorzichtig en wil niet te afhankelijk worden van één energieleverancier.” Tijdens zijn bezoek aan Moskou weigerde Xi zijn handtekening te zetten onder de gaspijpleiding Siberië 2, waardoor China meer gas van Rusland zou kunnen kopen. In plaats daarvan zet het land vaart achter een nieuwe pijpleiding naar Turkmenistan.

    Een vervolgbezoek van de Russische premier Misjoestin aan Beijing was volgens de Russische zakenkrant Vedemosti opmerkelijk vanwege de manier waarop de Chinezen geen interesse toonden om ook maar enige echte economische hulp te bieden. Na het bezoek heeft de Bank of China verschillende Russische banken laten weten dat ze niet langer internationale transacties vanuit Rusland zal verwerken.

    Het is duidelijk dat het Kremlin de druk voelt. Nadat Xi eind april zijn bezoek aan Moskou vervolgde met een telefoontje naar Zelensky en China, India en Brazilië vervolgens allemaal hun eerdere stemgedrag veranderden om een VN-resolutie te steunen waarin de zinsnede “agressie door de Russische Federatie tegen Oekraïne” was opgenomen, klaagde de Russische staatstelevisie over verraad: “Kameraad Xi Jinping, waarom bent u naar Moskou gekomen? En hier drie dagen doorgebracht en Poetins werk onderbroken?”

    Zelensky beschreef het gesprek met Xi Jinping als “een sterke stimulans voor de ontwikkeling van interstatelijke betrekkingen.” Hij zei dat hij openstaat voor delen van China’s plan, als dat betekent dat Rusland zich terugtrekt uit alle bezette gebieden. Oekraïne is volgens Xi een “strategische partner” van China, dat als land de grootste handelspartner van Oekraïne is. Zelensky stemde ermee in om een ambassadeur naar China te sturen en China heeft diplomaten naar Kiev gestuurd om aan het vredesplan te werken.

    De VS zijn boos over de kennelijke bereidheid van bepaalde Europese leiders, onder leiding van Macron, om de stappen van China aan te moedigen. De Duitse bondskanselier Scholtz, de Spaanse premier Sanchez en anderen hebben ook Beijing bezocht en de Italiaanse premier Meloni is van plan om te gaan. China wil een wig drijven tussen de EU en de VS en Macron is bezorgd dat de EU te dienstbaar is aan het Witte Huis. Hij heeft gezegd dat hij samen met China een voorstel wil uitwerken.

    De manier waarop China druk uitoefent op het Kremlin en de acties van verschillende Europese regeringslanden tonen aan dat er weliswaar een duidelijke dynamiek is naar de polarisatie van de wereld in twee imperialistische blokken, die door de oorlog is versneld en zal voortduren, maar dat er ook aanzienlijke spanningen zijn binnen de blokken omdat regeringen zich zorgen maken dat hun eigen economische en geopolitieke belangen worden geschaad.

    De discussies rond het Chinese plan suggereren dat een of andere vorm van “veiligheidsgarantie” voor Oekraïne door Frankrijk, Duitsland en China kan worden beschouwd als een schets voor een mogelijke overeenkomst in de toekomst.

    Het is echter nog veel te vroeg om nu al een onderhandelde regeling te overwegen. Als het Oekraïense offensief om de landbrug in te nemen snel slaagt en de Russische troepen verplettert, kan het Kremlin in paniek raken en gaan praten, maar de Oekraïense bevolking zal de annexaties van Donbas en de Krim misschien nog steeds niet accepteren. Als het offensief echter vele maanden aanhoudt, kan er oorlogsmoeheid ontstaan in Oekraïne zelf en onder Zelensky’s westerse medestanders. Dan kan er een stemming ontstaan om te onderhandelen.

    De ervaring van 2014-22 en in veel andere landen leert dat door de imperialistische machten georganiseerde onderhandelingsakkoorden niet tot een langetermijnoplossing zullen leiden. Vanaf de eerste dag van de oorlog heeft ISA zich verzet tegen de oorlog en het recht van de Oekraïners verdedigd om over hun eigen toekomst te beslissen en deze te verdedigen. We eisen de onmiddellijke terugtrekking van de Russische troepen uit Oekraïne, de Westerse imperialistische troepen uit Oost-Europa en de ontbinding van alle militaire blokken zoals de NAVO. Maar zelfs als Oekraïne erin slaagt zijn militaire doelen te bereiken en alle Russische troepen uit Oekraïne te verdrijven, zal ook dat op basis van het huidige kapitalistische systeem en de escalerende Nieuwe Koude Oorlog geen langdurige, stabiele en vreedzame garantie voor Oekraïense onafhankelijkheid bieden.

    Zoals ISA zei in haar verklaring 24 februari 2022: “We kunnen op geen enkele van de betrokken imperialistische machten of oorlogsmachines vertrouwen om vrede, laat staan welvaart te creëren. (…) We moeten geen vertrouwen hebben in deze imperialistische instanties. Elke ‘diplomatieke oplossing’ die tussen hen wordt overeengekomen, zou aanvankelijk door de mensen overal ter wereld worden toegejuicht, maar zal uiteindelijk ten koste gaan van de gewone mensen en slechts de weg bereiden voor verdere spanningen en confrontaties.”

    https://nl.socialisme.be/89629/neen-tegen-oorlog-in-oekraine-bouw-aan-een-massale-beweging-tegen-oorlog-en-imperialisme

    Daarom is het nog belangrijker dat socialisten en de arbeidersklasse in Oekraïne, in Rusland en over de hele wereld massale campagnes opzetten om sterke alternatieven te bouwen voor de imperialistische en kapitalistische regeringen waar ze ook bestaan, en gebaseerd op sterke, internationale solidariteit van de arbeidersklasse om het kapitalistische systeem omver te werpen dat oorlog, armoede, klimaatverandering en nationale onderdrukking veroorzaakt, en het te vervangen door een wereldwijde federatie van echt democratische, socialistische staten.

  • Clara Zetkin in 1923 over het gevaar van het fascisme

    In 1923 bracht Clara Zetkin een verslag over het fascisme op het derde plenum van het Uitvoerend Comité van de Comintern. Daarin bracht ze een eerste uitgewerkte analyse, waarop nadien verder gebouwd werd door onder meer Leon Trotski in zijn teksten over het fascisme. Trotski maakte daarbij onder meer een groter onderscheid tussen welke delen van de burgerij steun gaven aan de fascisten, terwijl dit in het materiaal van 1923 nog erg algemeen gesteld wordt. Daarenboven was het in de jaren 1930 duidelijk hoe het Italiaanse fascisme zich had kunnen consolideren door steeds meer een bureaucratische dictatuur te worden. Bovendien was er de opgang van het Duitse fascisme. Deze tekst komt uit het boek ‘Clara Zetkin tegen onderdrukking, oorlog en fascisme’.

    De strijd tegen het fascisme (1923)

    Het volgende verslag werd op 20 juni 1923 uitgebracht aan het Derde Plenum van het Uitvoerend Comité van de Communistische Internationale. Zetkin was ernstig ziek toen ze dit verslag bracht. Ze moest de zaal binnen gedragen worden in een stoel gedragen door twee mannen. Tot haar ontsteltenis kreeg ze applaus toen ze de zaal op die manier betrad. Clara riep uit: “Denken jullie dat het een verdienste is om oud en kreupel te zijn, kameraden?” We vertaalden de versie die op Marxists.org staat.

    Het fascisme confronteert de arbeidersklasse als een uitzonderlijk gevaarlijke en beangstigende vijand. Het fascisme is de sterkste, meest geconcentreerde en klassieke uitdrukking op dit moment van het algemene offensief van de wereldburgerij. Het is dringend noodzakelijk dat het ten val wordt gebracht. Dit geldt niet alleen voor het historische bestaan van de arbeidersklasse als klasse, die de mensheid zal bevrijden door het kapitalisme te overwinnen. Het is ook een kwestie van overleven voor iedere gewone arbeider, een kwestie van brood, arbeidsomstandigheden en levenskwaliteit voor miljoenen uitgebuite mensen.

    Daarom moet de strijd tegen het fascisme door de hele arbeidersklasse worden gevoerd. Het is duidelijk dat we deze sluwe vijand des te eerder zullen overwinnen naarmate we zijn wezenlijke karakter begrijpen en hoe dat karakter tot uitdrukking komt. Er is grote verwarring geweest over het fascisme, niet alleen onder de grote massa van de arbeiders, maar ook binnen hun revolutionaire voorhoede, onder de communisten. Aanvankelijk was de heersende opvatting dat het fascisme niets anders was dan gewelddadige burgerlijke terreur, en men dacht dat zijn karakter en effecten vergelijkbaar waren met die van het Horthy-regime in Hongarije. Maar hoewel het fascisme en het Horthy-regime dezelfde bloedige, terroristische methoden gebruiken, die beiden de arbeidersklasse treffen, is de historische essentie van de twee verschijnselen geheel verschillend.

    De terreur in Hongarije begon na de nederlaag van een aanvankelijk zegevierende revolutionaire strijd. Een ogenblik beefde de burgerij voor de macht van de arbeidersklasse. De terreur van Horthy ontstond als wraak op de revolutie. De agent van deze wraak was een kleine kaste van feodale officieren.

    Fascisme is iets heel anders. Het is helemaal niet de wraak van de burgerij tegen de militante opstand van de arbeidersklasse. In historische termen, objectief bezien, komt het fascisme veel meer als straf omdat de arbeidersklasse de revolutie die in Rusland begon, niet heeft gedragen en voortgedreven. En de basis van het fascisme ligt niet in een kleine kaste, maar in brede sociale lagen, brede massa’s, die zelfs tot de arbeidersklasse reiken. We moeten deze essentiële verschillen begrijpen om het fascisme met succes aan te pakken. Militaire middelen alleen volstaan niet om het te overwinnen, als ik die term mag gebruiken; we moeten het ook politiek en ideologisch de grond in boren.

    De sociaaldemocratische visie op fascisme

    De opvatting dat het fascisme slechts een vorm van burgerlijke terreur is, wordt weliswaar door sommige radicale krachten in onze beweging naar voren gebracht, maar is meer kenmerkend voor de zienswijze van veel reformistische sociaaldemocraten. Voor hen is fascisme niets anders dan terreur en geweld – bovendien verwant met een burgerlijke reflex tegen het geweld dat door de arbeidersklasse tegen de burgerlijke maatschappij wordt ontketend of waarmee wordt gedreigd. Voor de reformistische heren speelt de Russische Revolutie precies dezelfde rol als het bijten in de appel van het paradijs speelt voor gelovigen in de Bijbel. Zij zien haar als de oorsprong van alle uitingen van terrorisme in de huidige tijd. Alsof er nooit oorlogen van imperialistische piraterij zijn geweest; alsof er geen burgerlijke klassendictatuur bestond! Zo is het fascisme voor de reformisten het gevolg van de Russische Revolutie – de erfzonde van de arbeidersklasse in de Hof van Eden.

    Niemand minder dan Otto Bauer heeft in Hamburg het standpunt verdedigd dat de Russische communisten en hun medestanders in het bijzonder verantwoordelijk zijn voor de huidige wereldwijde reactie van de burgerij en voor het fascisme; zij zijn het die partijen en vakbonden splitsen. Bij deze stoutmoedige bewering vergat Otto Bauer dat de beruchte ongevaarlijke Onafhankelijken [USPD] zich al vóór de Russische Revolutie en haar moreel ruïneuze voorbeeld van de Duitse sociaaldemocraten hebben afgesplitst. Bauer legt uit dat de wereldreactie, die haar hoogste punt bereikt in het fascisme, mede veroorzaakt wordt door het feit dat de Russische Revolutie het mensjewistische paradijs in Georgië en Armenië vernietigd heeft. Een derde oorzaak van de wereldreactie vindt hij in de ‘bolsjewistische terreur’ in het algemeen. In zijn opmerkingen zag hij zich echter genoodzaakt het volgende toe te geven: “Wij in Midden-Europa zijn vandaag verplicht de gewelddadige fascistische organisaties te confronteren met de verdedigingswachten van de arbeidersklasse. Want wij hebben niet de illusie dat wij het directe geweld kunnen overwinnen met een beroep op de democratie.”

    Je zou denken dat hij uit deze constatering de conclusie zou trekken dat geweld met geweld moet worden beantwoord. Maar de reformistische logica gaat haar eigen weg, ondoorgrondelijk, zoals de wegen van de hemelse voorzienigheid.

    Otto Bauers fantasie gaat als volgt verder: “Ik heb het niet over methoden die vaak niet tot succes leiden, zoals een opstand of zelfs een algemene staking. Wat nodig is, is coördinatie van parlementaire actie met buitenparlementaire massa-actie.”

    Hier onthult Otto Bauer ons niet het geheim in zijn kuise politieke boezem over welke vorm van politieke actie hij voorstaat in het parlement en, nog meer, buiten het parlement. Er zijn acties en er zijn acties. Er zijn parlementaire en massale acties die, vanuit ons standpunt bezien, bestaan uit – excuseer me voor mijn taalgebruik – burgerlijke onzin. Aan de andere kant kan een actie, zowel binnen als buiten het parlement, een revolutionair karakter hebben. Otto Bauer zwijgt over de aard van de reformistische acties. En het eindproduct van zijn opmerkingen over de strijd tegen de wereldreactie is nogal vreemd. Hij wil een internationaal informatiebureau dat nauwkeurige verslagen zal geven over de reactie in de wereld. Bauer legt uit: “De oprichting van deze Internationale zal mogelijk met scepsis worden begroet. Als we niet zouden begrijpen hoe we een nieuwsbureau kunnen oprichten dat ons de nodige informatie over de reactie verschaft, zou deze scepsis gerechtvaardigd zijn.”

    Wat zit er achter deze hele opvatting? Het is het geloof van de reformisten in de onwrikbare kracht van de kapitalistische orde en de burgerlijke klassenheerschappij, samen met wantrouwen en lafheid tegenover de arbeidersklasse als een bewuste en onweerstaanbare kracht van de wereldrevolutie. De reformisten zien het fascisme als een uitdrukking van de onwrikbare en allesoverheersende macht en kracht van de burgerlijke klassenheerschappij. De arbeidersklasse is niet in staat de strijd daartegen op zich te nemen – dat zou overmoedig zijn en tot mislukken gedoemd. Er blijft de arbeidersklasse dus niets anders over dan rustig en bescheiden opzij te stappen en de tijgers en leeuwen van de burgerlijke klassenheerschappij niet te provoceren met een strijd voor de eigen bevrijding en heerschappij. Kortom, de arbeidersklasse moet afzien van alles wat voor het heden en de toekomst van belang is, en geduldig afwachten of er een klein beetje te winnen valt langs de weg van democratie en hervorming.

    De sociale wortels van het fascisme

    Ik heb een tegenovergesteld standpunt, en ik ben er zeker van dat alle communisten dat ook hebben. We zien het fascisme als een uiting van het verval en de desintegratie van de kapitalistische economie en als een symptoom van de ontbinding van de burgerlijke staat. We kunnen het fascisme alleen bestrijden als we begrijpen dat het brede sociale massa’s wakker schudt en meesleurt, die de zekerheid van hun bestaan uit het verleden zijn kwijtgeraakt en daarmee vaak ook hun geloof in de maatschappelijke orde. Het fascisme is immers geworteld in de ontbinding van de kapitalistische economie en de burgerlijke staat. In het vooroorlogse kapitalisme waren er reeds symptomen van de proletarisering van de burgerlijke lagen. De oorlog heeft de kapitalistische economie op haar grondvesten doen schudden. Dit blijkt niet alleen uit de ontstellende verarming van de arbeidersklasse, maar ook uit de proletarisering van zeer brede kleinburgerlijke en middenklasse massa’s, de rampzalige omstandigheden onder kleine boeren, en de troosteloze nood van de ‘intelligentsia’. De benarde toestand van de ‘intellectuelen’ is des te ernstiger omdat het vooroorlogse kapitalisme maatregelen nam om hen boven de vraag te produceren. De kapitalisten wilden het massale aanbod van arbeidskrachten uitbreiden tot het terrein van de intellectuele arbeid en zo een ongebreidelde concurrentie ontketenen die de lonen zou drukken. Het was uit deze kringen dat het imperialisme veel van zijn ideologische voorvechters voor de wereldoorlog rekruteerde. Op dit moment ondervinden al deze lagen de ineenstorting van de hoop die zij in de oorlog hadden gesteld. Hun omstandigheden zijn aanzienlijk verslechterd. Wat vooral op hen weegt is het gebrek aan zekerheid voor hun basisbestaan, dat zij vóór de oorlog nog hadden.

    Ik baseer deze conclusies niet alleen op de omstandigheden in Duitsland, waar de burgerlijke intellectuelen te maken hebben met omstandigheden van extreme verarming, die vaak ernstiger zijn dan de armoede van de arbeiders. Nee, kijk naar Italië, waarover ik dadelijk zal spreken; de ruïne van de economie daar was doorslaggevend voor de sociale massa’s om zich bij het fascisme aan te sluiten. Beschouw een ander land dat, in tegenstelling tot andere Europese staten, zonder ernstige stuiptrekkingen uit de wereldoorlog is gekomen: Groot-Brittannië. Daar wordt tegenwoordig in de pers en het openbare leven evenveel gesproken over de nood van de “nieuwe armen” als over de gigantische winsten en luxe van de weinige “nieuwe rijken”. In de Verenigde Staten is de boerenbeweging een antwoord op de groeiende benarde situatie van een grote sociale laag. De omstandigheden van de middenlagen zijn in elk land aanmerkelijk verslechterd. In sommige landen leidt deze verslechtering tot een punt waarop deze sociale lagen worden verpletterd of vernietigd.

    Als gevolg daarvan zijn er ontelbare duizenden op zoek naar nieuwe mogelijkheden om te overleven, voedselzekerheid en sociale status. Hun aantal wordt nog vergroot door de lagere en middelbare overheidsambtenaren, de ambtenaren. Zij worden vergezeld, zelfs in de overwinnende staten, door voormalige officieren, onderofficieren, en dergelijke, die nu werk noch beroep hebben. Sociale krachten van dit type bieden het fascisme een contingent van vooraanstaande figuren, die het in deze landen een uitgesproken monarchistisch tintje geven. Maar we kunnen de aard van het fascisme niet volledig vatten door het uitsluitend te zien als het resultaat van dergelijke economische druk, die aanzienlijk is versterkt door de financiële crisis van de regeringen en hun verdwijnend gezag.

    Falen van leiderschap vanuit de arbeidersklasse

    Fascisme heeft nog een andere bron. Met name de blokkade, het stagnerende tempo van de wereldrevolutie als gevolg van het verraad van de reformistische leiders van de arbeidersbeweging. Onder een groot deel van de middenlagen – de ambtenaren, de burgerlijke intellectuelen en de kleine en middelgrote burgerij – die geproletariseerd waren of met dat lot bedreigd werden, maakte de oorlogspsychologie plaats voor een zekere sympathie voor het reformistisch socialisme. Zij hoopten dat, dankzij de ‘democratie’, het reformistisch socialisme een wereldwijde verandering teweeg zou kunnen brengen. Deze verwachtingen werden op pijnlijke wijze aan diggelen geslagen. De reformistische socialisten voerden een zachte coalitiepolitiek, waarvan de kosten niet alleen werden gedragen door arbeiders en al wie in loondienst werkt, maar ook door ambtenaren, intellectuelen en lagere en middelbare kleinburgers van allerlei pluimage.

    Het ontbrak deze lagen in het algemeen aan enige theoretische, historische of politieke scholing. Hun sympathie voor het reformistische socialisme was niet diep geworteld. Zo verloren zij niet alleen hun geloof in de reformistische leiders, maar ook in het socialisme zelf. ‘De socialisten beloofden een verlichting van onze lasten en ons lijden, plus vele mooie dingen, en een nieuwe vormgeving van de maatschappij op de fundamenten van rechtvaardigheid en democratie’, zeiden ze. ‘Maar de hoge pieten en de rijken gaan door en heersen met nog meer strengheid dan voorheen’. Deze burgers die teleurgesteld waren in het socialisme kregen gezelschap van arbeiderskrachten. Alle gedesillusioneerden – of ze nu van burgerlijke of arbeidersafkomst zijn – verlaten niettemin een kostbare intellectuele kracht die hen in staat stelt om vanuit het sombere heden naar een heldere en hoopvolle toekomst vooruit te kijken. Die kracht is het vertrouwen in de arbeidersklasse als de klasse die de maatschappij opnieuw zal opbouwen. Het verraad van de reformistische leiders weegt voor de houding van deze gedesillusioneerde krachten niet zo zwaar als een ander feit: namelijk dat de werkende massa’s dit verraad tolereren, dat zij het kapitalistische juk zonder opstand of verzet blijven aanvaarden, ja dat zij zich neerleggen bij een lijden dat nog bitterder is dan voorheen.

    Eerlijkheidshalve moet ik hieraan toevoegen dat ook de communistische partijen, Rusland buiten beschouwing gelaten, niet zonder verantwoordelijk zijn voor het feit dat er zelfs binnen de arbeidersklasse gedesillusioneerde mensen zijn die zich in de armen van het fascisme werpen. Heel vaak zijn de acties van deze partijen niet krachtig genoeg geweest, hun initiatieven niet breed genoeg en hun doordringing in de massa’s onvoldoende. Ik laat de politieke fouten die tot nederlagen hebben geleid buiten beschouwing. Het lijdt geen twijfel dat veel van de meest actieve, energieke en revolutionair gezinde arbeiders de weg naar ons niet hebben gevonden of op deze weg zijn omgedraaid omdat zij ons niet energiek en agressief genoeg vonden. Wij zijn er niet in geslaagd hen er voldoende van bewust te maken waarom ook wij ons in sommige gevallen moeten inhouden – ook al is dat ongewild en met een goede reden.

    Het massale karakter van het fascisme

    Duizenden mensen stroomden naar het fascisme. Het werd een toevluchtsoord voor alle politiek daklozen, sociaal ontwortelden, behoeftigen en gedesillusioneerden. En wat zij niet langer hoopten van de revolutionaire arbeidersklasse en van het socialisme, hopen zij nu te bereiken door de bekwaamste, sterkste, meest vastberaden en moedigste elementen van elke sociale klasse. Al deze krachten moeten samenkomen in een gemeenschap. Voor de fascisten is deze gemeenschap de natie. Zij stellen zich ten onrechte voor dat de oprechte wil om een nieuwe en betere sociale werkelijkheid te scheppen sterk genoeg is om alle klassentegenstellingen te overwinnen. Het instrument om de fascistische idealen te verwezenlijken is voor hen de staat. Een sterke en autoritaire staat die hun eigen creatie zal zijn en hun gehoorzaam werktuig. Deze staat zal boven alle verschillen van partij en klasse uitstijgen, en zal de maatschappij hervormen in overeenstemming met hun ideologie en programma.

    Het is duidelijk dat het fascisme, wat de sociale samenstelling van zijn troepen betreft, krachten omvat die voor de burgerlijke maatschappij uiterst ongemakkelijk en zelfs gevaarlijk kunnen zijn. Ik ga nog verder en beweer dat deze elementen, als zij hun eigen belangen gaan begrijpen, gevaarlijk moeten zijn voor de burgerlijke maatschappij. Precies! Als deze situatie zich voordoet, dan moeten deze krachten alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat de burgerlijke maatschappij zo snel mogelijk wordt verpletterd en het communisme wordt verwezenlijkt. Maar de gebeurtenissen tot nu toe hebben aangetoond dat de revolutionaire krachten binnen het fascisme overvleugeld en geremd worden door de reactionaire krachten.

    Wat we hier zien is analoog aan gebeurtenissen in andere revoluties. De kleinburgerlijke en intermediaire sociale krachten aarzelen aanvankelijk tussen de machtige historische kampen van de arbeidersklasse en de burgerij. Zij worden ertoe gebracht sympathie op te brengen voor de arbeidersklasse door hun levensleed en, gedeeltelijk, door de nobele verlangens en hoge idealen van hun ziel, zolang de arbeidersklasse niet alleen revolutionair is in zijn gedrag, maar ook uitzicht lijkt te hebben op de overwinning. Onder druk van de massa’s en hun behoeften en onder invloed van deze situatie zijn zelfs de fascistische leiders gedwongen om op zijn minst te flirten met de revolutionaire arbeidersklasse, ook al hebben zij er misschien geen persoonlijke sympathie voor. Maar wanneer het duidelijk wordt dat de arbeidersklasse zelf het doel om de revolutie verder te voeren heeft opgegeven, dat het zich onder invloed van de reformistische leiders van het slagveld terugtrekt uit angst voor de revolutie en uit respect voor de kapitalisten – op dat moment vindt de brede fascistische massa haar weg naar de plek waar de meeste van haar leiders, bewust of onbewust, vanaf het allereerste begin stonden: aan de kant van de burgerij.

    De burgerij en het fascisme

    De burgerij verwelkomt haar nieuwe bondgenoten natuurlijk met vreugde. Het ziet in hen een grote toename van zijn macht, een vastberaden roedel die is voorbereid op elke vorm van geweld in haar dienst. De burgerij, die gewend is te heersen, is helaas veel meer ervaren en verstandiger in het beoordelen van de situatie en het verdedigen van haar klassenbelangen dan de arbeidersklasse, die gewend is aan het juk. Vanaf het begin heeft de burgerij de situatie duidelijk begrepen en dus het voordeel dat zij uit het fascisme kan trekken. Wat wil de burgerij? Het streeft naar de wederopbouw van de kapitalistische economie, dat wil zeggen het behoud van haar klassenoverheersing. Onder de huidige omstandigheden is de voorwaarde voor het bereiken van haar doel het aanzienlijk vergroten en intensiveren van de uitbuiting en onderdrukking van de arbeidersklasse.

    De burgerij is zich er terdege van bewust dat zij op zich niet over de machtsmiddelen beschikt om dit lot aan de uitgebuitenen op te leggen. Gekweld door de gevolgen van een toename van armoede, begint zelfs de arbeider met de dikste huid eindelijk in opstand te komen tegen het kapitalisme. De burgerij kan alleen maar concluderen dat in de loop van de tijd, onder dergelijke omstandigheden, zelfs de milde en verzoenende preken van de reformistische socialisten hun afstompende effect op de arbeidersklasse zullen verliezen. Het meent dat de arbeidersklasse nu alleen nog met geweld kan worden onderworpen en uitgebuit. Maar de machtsmiddelen waarover de burgerlijke staat beschikt, beginnen gedeeltelijk af te brokkelen. De staat verliest de financiële kracht en morele autoriteit die nodig is om blinde loyaliteit en onderwerping onder zijn slaven te handhaven. De burgerij kan niet langer vertrouwen op de reguliere methoden van geweld van haar staat om haar klassenheerschappij veilig te stellen. Daarvoor heeft het een extralegaal en niet-statelijk instrument van geweld nodig. Dat wordt geboden door de bonte verzameling waaruit de fascistische menigte bestaat. Daarom biedt de burgerij haar hand voor de kus van het fascisme aan. Het biedt haar volledige vrijheid van handelen, in strijd met al haar geschreven en ongeschreven wetten. Het gaat verder. Het voedt het fascisme, handhaaft het en bevordert de ontwikkeling ervan met alle middelen die haar ter beschikking staan in termen van politieke macht en geldvoorraden.

    Het is duidelijk dat het fascisme in elk land andere kenmerken heeft, gebaseerd op specifieke omstandigheden. Niettemin heeft het in elk land twee essentiële kenmerken: een schijn-revolutionair programma, dat op uiterst slimme wijze aansluit bij de stemmingen, interesses en eisen van brede sociale massa’s; en het gebruik van brute en gewelddadige terreur.

    De opkomst van het fascisme in Italië

    Het klassieke voorbeeld van de ontwikkeling en het karakter van het fascisme is tegenwoordig Italië. Hier vond het fascisme zijn voedingsbodem in de desintegratie en zwakte van de economie. Dit lijkt misschien wat vreemd, gezien het feit dat Italië tot de winnende mogendheden behoorde. Toch had de oorlog een verwoestend effect op de Italiaanse economie. De burgerij keerde zegevierend, maar dodelijk gewond uit de oorlog terug. De economische structuur en ontwikkeling van het land waren hierbij doorslaggevend. Alleen in Noord-Italië was er een modern industrieel kapitalisme ontstaan. In Midden- en vooral Zuid-Italië regeerde nog steeds het agrarisch kapitaal, tot op zekere hoogte nog onder feodale omstandigheden, geallieerd met een financieel kapitalisme dat nog niet de hoogten van moderne ontwikkeling had bereikt. Beiden waren imperialistisch georiënteerd; beiden stonden vijandig tegenover de oorlog; beiden hadden weinig of niets te winnen bij de slachting van miljoenen. De niet-kapitalistische boerenstand leed er angstig onder, en met hen de stedelijke kleinburgerij en de arbeidersklasse. Het is waar dat de kunstmatig gevoede zware industrie van Noord-Italië fabelachtige winsten wegsluisde. Niettemin had deze industrie geen diepe wortels – Italië heeft geen kolen of ijzer – en haar bloei vervaagde spoedig.

    Alle kwade gevolgen van de oorlog regenden neer op de Italiaanse economie en de overheidsfinanciën. Een vreselijke crisis ontvouwde zich. Industrie, handwerk en handel kwamen tot stilstand; het ene faillissement volgde op het andere. De Banca di Sconto en het bedrijf Ansaldo, beiden voortgekomen uit imperialisme en oorlog, stortten in. De oorlog liet honderdduizenden achter die op zoek waren naar werk en voedsel, honderdduizenden kreupelen, weduwen en wezen die gevoed moesten worden. Door de crisis werd het leger van degenen die naar huis terugkeerden op zoek naar werk en werk aangevuld met massa’s werklozen, zowel mannen als vrouwen, zowel arbeiders als bedienden. Een enorme golf van ellende overspoelde Italië en bereikte zijn hoogtepunt tussen de zomer van 1920 en de lente van 1921. De industriële burgerij van Noord-Italië, die zo gewetenloos voor oorlog had geijverd, was niet in staat de geruïneerde economie te herstellen. Zij had niet de politieke macht om de staat voor haar doelen te mobiliseren. Zij had de controle over de regering verloren, die onder Giolitti’s leiding weer in handen viel van de agrarische en financiële kapitalisten. Zelfs als dat niet gebeurd was, zou de staat, die kraakte in alle gewrichten, niet over de middelen en mogelijkheden hebben beschikt om de crisis en de ellende het hoofd te bieden.

    Dankzij deze situatie en in gelijke tred met de ontwikkeling ervan, kon het Italiaanse fascisme ontluiken. De voorbestemde leider wachtte in de persoon van Mussolini. In de herfst van 1914 was Mussolini de afvallige van het pacifistisch socialisme geweest. Met de slogan “oorlog of republiek” werd hij de fanatiekste oorlogszuchtige. In een met geld van de Entente opgericht dagblad, Il Popolo d’Italia, beloofde hij de massa’s producenten de hemel op aarde als vrucht van de oorlog. Samen met de industriële burgerij doorwaadde hij het bloedbad van de oorlog; samen met hen wilde hij Italië omvormen tot een moderne kapitalistische staat. Mussolini moest de massa’s het hof maken om als actieve kracht te kunnen ingrijpen in een situatie die al zijn profetieën weerlegde en indruiste tegen zijn doelstellingen. In 1919 vormde hij in Milaan de eerste fascio di combattenti (liga van strijders), met als doel het voortbestaan en de bloei van de natie te verzekeren door “de revolutionaire vruchten van de revolutionaire oorlog veilig te stellen voor de helden van de loopgraven en het werkende volk.” In een aantal steden werden fascistische groeperingen gevormd. De nieuwe beweging was vanaf het begin verwikkeld in een bittere strijd tegen de revolutionaire arbeidersorganisaties, omdat deze, zo beweerde Mussolini, “de natie verdeeld en verzwakt” hadden door een perspectief van klassenstrijd naar voren te brengen. Het fascisme keerde ook zijn speren tegen de regering-Giolitti, die het volledig verantwoordelijk achtte voor het afschuwelijke lijden in de periode na de oorlog. Het fascisme ontwikkelde zich aanvankelijk zeer langzaam en zwak. Het werd nog tegengehouden door het vertrouwen van de brede massa’s in het socialisme. In mei 1920 waren er in heel Italië slechts een honderdtal fascistische groeperingen, geen enkele met meer dan twintig tot dertig leden.

    Demoralisatie en terreur

    Spoedig kon het fascisme voeding en kracht putten uit een tweede belangrijke bron. De objectief revolutionaire situatie leidde tot de opkomst van een subjectief revolutionaire stemming in de Italiaanse arbeidersklasse. Het roemrijke voorbeeld van de Russische arbeiders en boeren had hier een sterke invloed. In de zomer van 1920 gingen de metaalarbeiders over tot fabrieksbezettingen. Hier en daar, tot in Zuid-Italië toe, bezetten agrarische werkenden, kleine boeren en pachters landerijen of kwamen op andere manieren in opstand tegen de grootgrondbezitters. Maar op dit grote historische moment bleken de leiders van de arbeiders zwak van geest te zijn. De reformistische leiders van de Socialistische Partij trokken zich in angst terug uit het revolutionaire perspectief om de fabrieksbezettingen uit te breiden tot een strijd om de macht. Zij dwongen de arbeidersstrijd in de enge grenzen van een zuiver economische beweging, waarvan de leiding een zaak van de vakbonden was. In overeenstemming met D’Aragona en andere toplui van de vakbondsfederatie Confederazione Generale del Lavoro verraadden zij de opstandige loonslaven door een schandelijk compromis met de werkgevers, waarbij zij profiteerden van de voortreffelijke medewerking van de regering, met name Giolitti. De leiders van de linkervleugel van de Socialistische Partij, waaruit later de Communistische Partij is voortgekomen, hadden nog te weinig vorming en ervaring om de situatie in denken en handelen onder controle te krijgen en de gebeurtenissen in een andere richting te sturen. Bovendien bleken de arbeidersmassa’s niet in staat verder te gaan dan hun leiders en hen voort te stuwen in de richting van de revolutie.

    De fabrieksbezettingen eindigden in een zware nederlaag voor de arbeidersklasse, die ontmoediging, twijfel en schuchterheid in haar gelederen teweegbracht. Duizenden arbeiders keerden de partij en de vakbonden de rug toe. Velen van hen zonken weg in onverschilligheid en geesteloosheid, terwijl anderen zich aansloten bij burgerlijke verenigingen. Het fascisme kreeg steeds meer steun onder de gedesillusioneerden en ook onder de kleinburgerij en de burgerij. Het had een politieke en ideologische overwinning behaald op een arbeidersklasse die aangetast was door het reformisme. In februari 1921 waren er ongeveer 1.000 fascisten. Het fascisme won de massa’s door middel van schijnrevolutionaire eisen die werden bepleit door middel van gewetenloze demagogische agitatie. Het hoogdravende verbale radicalisme was vooral gericht tegen de regering van Giolitti, ‘verrader van de natie’.

    Maar het fascisme ging te vuur en te zwaard te werk tegen zijn tweede “vijand”: de internationale arbeidersorganisaties, de vijanden van het vaderland. Mussolini eiste, in overeenstemming met zijn republikeinse, anti-monarchistische en imperialistische opvattingen, de afzetting van de koninklijke dynastie en de letterlijke onthoofding van Giolitti. Zijn volgelingen begonnen de ‘antinationalen’, dat wil zeggen de klassenbewuste arbeidersorganisaties, te “disciplineren” met directe, bloedige terreur. In de lente van 1921 ondernamen de fascisten hun eerste ‘strafexpedities’. Zij sloegen toe tegen de werkenden op het platteland. De organisatorische hoofdkwartieren van deze beweging werden verwoest en uitgebrand, de leiders werden vermoord. Pas later breidde de fascistische terreur zich uit tot de arbeiders in de grote steden. De aanklagers lieten dit alles gebeuren zonder acht te slaan op wet en recht. De burgerij, of het nu om de industrie of de landbouw ging, sponsorde openlijk het fascistische terrorisme en steunde het met geld en op andere manieren. Hoewel de bezetting van de fabrieken door de arbeiders in een nederlaag eindigde, vreesde de burgerij een toekomstige heropleving van de arbeidersmacht. Bij de gemeenteraadsverkiezingen hadden de socialisten een derde van de 8.000 gemeenteraden gewonnen. Preventieve actie was noodzakelijk. Om zeker te zijn!

    Fascistische verkiezingswinst

    De regering had toen reden en gelegenheid om het fascisme, dat haar dreigend naderde, met geweld neer te slaan. Maar in de heersende situatie zou dat tot een versterking van de arbeidersbeweging hebben geleid. Liever de fascisten dan de socialisten en revolutionairen, dacht Giolitti. De sluwe oude vos ontbond het parlement en kondigde nieuwe verkiezingen af in mei 1921. Hij creëerde een “alliantie voor de orde” van alle burgerlijke partijen en bracht de fascistische organisaties daarin onder. Tijdens de verkiezingscampagne hield het fascisme zich bezig met onstuimige republikeinse oproepen. Deze anti-monarchische en anti-dynastieke agitatie verstomde nu de leiders van de Agrarische Partij en de massa’s zich bij de alliantie aansloten. De winst van de fascisten bij de verkiezingen was grotendeels te danken aan deze steun en aan de uitbreiding en de groeiende kracht van de fasci, die in mei 1921 2000 groepen telde. Mussolini stelde zichzelf en zijn zaak ontegenzeggelijk bloot aan het risico dat inherent was aan het overspoelen van de fascistische beweging met agrarische krachten. Hij zag in dat hij, door de schijnrevolutionaire anti-monarchische agitatie te staken, een sterke stimulans voor de massa’s opgaf om zich bij de fascisten aan te sluiten.

    Toen de verkiezingsstrijd voorbij was, wilde Mussolini terugkeren naar zijn slogans van 1919. In een interview met een verslaggever van de Giornale d’Italia – een krant die de belangen van de zware industrie vertegenwoordigt – verklaarde hij dat de gekozen fascisten niet zouden deelnemen aan de opening van het parlement, omdat het voor hen onmogelijk was om na de troonrede “Leve de koning!” te roepen. Deze aankondiging had tot gevolg dat de kracht van de agrarische vleugel van het fascisme duidelijk werd. Sommige afgevaardigden die met steun van de fascistische fracties waren gekozen, stapten op om zich bij de monarchisten en nationalisten aan te sluiten. Er werd een vergadering belegd van de fascistische afgevaardigden samen met regionale afgevaardigden van de fasci om het geschil op te lossen. Mussolini en zijn voorstel werden verslagen. Hij legde zijn republikanisme aan banden met de verklaring dat hij het fascisme niet over deze kwestie wilde verdelen.

    Fascistisch apparaat

    Deze nederlaag was voor Mussolini aanleiding om het fascisme om te vormen tot een georganiseerde en gecentraliseerde partij; tot dan toe was het slechts een losse beweging geweest. De omvorming vond plaats op het eerste fascistische congres in november 1921. Hoewel Mussolini op dit punt won, werd hij verslagen bij de selectie van de partijleiding. Hij had deze niet volledig onder zijn controle. Zijn persoonlijke aanhang vormde slechts de helft. De andere helft bestond uit monarchisten vanop het platteland. Deze situatie is veelzeggend. Zij wijst op een conflict binnen het fascisme dat tot vandaag voortduurt en verhevigt, een conflict dat zal bijdragen tot de ondergang van het fascisme. Het is het conflict tussen agrarisch en industrieel kapitaal of, in politieke termen, tussen monarchisten en republikeinen. De partij heeft nu 500.000 leden.

    De oprichting van het fascisme als partij was op zichzelf niet voldoende om Mussolini de macht te geven meester van de arbeidersklasse te worden en de arbeidersklasse door middel van nog meer ellendig gezwoeg te dwingen bij te dragen aan de wederopbouw en verdere ontwikkeling van de kapitalistische economie. Voor dit doel had hij een tweeledig apparaat nodig. Een apparaat om de arbeiders te corrumperen, en een ander om hen te onderdrukken met gewapend geweld en terroristische middelen.

    Het apparaat om de arbeidersbeweging te corrumperen werd in het leven geroepen door de oprichting van de fascistische ‘vakbonden’, die “nationale corporaties” werden genoemd. Zij moesten systematisch uitvoeren wat het fascisme vanaf het begin had gedaan: de revolutionaire arbeidersbeweging, ja elke onafhankelijke beweging van de arbeiders, bestrijden. Mussolini wijst altijd de beschuldiging van de hand dat hij een strijd voert tegen de arbeidersklasse. Hij verzekert voortdurend dat hij de arbeidersklasse materieel en cultureel wil opvoeden en haar niet wil terugvoeren naar “de schrijnende omstandigheden van een slavenbestaan.” Maar dat alles moet gebeuren in het kader van de ‘natie’ en wordt ondergeschikt aan haar belangen. De klassenstrijd wordt scherp afgewezen.

    De fascistische ‘vakbonden’ zijn opgericht met het uitdrukkelijke doel een tegengif te leveren tegen niet alleen de revolutionaire organisaties van de werkende klasse, maar tegen alle klassenorganisaties van welke aard dan ook. Elke klassenorganisatie wordt er door Mussolini en zijn trawanten onmiddellijk van verdacht revolutionair van aard te zijn. Mussolini richtte zijn eigen vakbonden op, die alle werkenden en werkgevers in een bepaald vak of een bedrijfstak omvatten. Sommige van de georganiseerde werkgevers hebben geweigerd zich bij Mussolini’s vakbonden aan te sluiten, evenals de landbouwbond en de bond van industriëlen. Zij worden echter niet ter verantwoording geroepen door de fascistische stoottroepen. De strafexpedities zijn voorbehouden voor de werkenden, zelfs indien ze geen revolutionaire positie innemen maar gewoon opkomen voor hun klassenbelangen. Tienduizenden arbeiders werden verplicht zich aan te sluiten bij de fascistische vakbonden, die naar verluidt zo’n 800.000 leden tellen.

    De fascistische groepen voor de terroristische onderwerping van de arbeidersklasse in Italië zijn de zogenaamde eskaders. Deze vormen een militaire organisatie die is voortgekomen uit de agrarische strafexpedities. Bendes van “straffers”, die zich hier en daar spontaan vormden, werden permanente organisaties van betaalde huurlingen, die terreur uitoefenen als beroep. De eskaders ontwikkelden zich na verloop van tijd tot een zuiver militaire macht, die de staatsgreep uitvoerde en de dictatoriale macht van Mussolini ondersteunde. Na de machtsovername en de vestiging van de fascistische staat werden zij gelegaliseerd als een “nationale militie” die een onderdeel vormde van de burgerlijke staat. Ze staan volgens de officiële bewoordingen “in dienst van God, de natie en de eerste minister” – let wel: niet de koning. Er zijn verschillende schattingen van hun sterkte. Ten tijde van de fascistische staatsgreep waren het er tussen de 100.000 en 300.000; nu zijn het er een half miljoen.

    De mislukte algemene staking

    Zoals de mislukking en het verraad van de reformistische leiders het fascisme hielpen ontstaan, zo werd ook de verovering van de staatsmacht door het fascisme voorafgegaan door weer een reformistisch verraad en daarmee ook weer een nederlaag van de Italiaanse arbeidersklasse. Op 31 juli 1922 vond een geheime bijeenkomst plaats van de Italiaanse reformistische arbeidersleiders – zowel van de vakbonden als van de socialistische partij; Turati was erbij, net als D’Aragona. Ze besloten een algemene staking af te kondigen via de Confederazione Generale del Lavoro op 1 augustus. Het ging om een staking die niet was voorbereid en niet georganiseerd. Zoals de zaken er nu voor stonden, kon die alleen maar uitlopen op een vreselijke nederlaag voor de arbeidersklasse. In veel plaatsen begon de staking pas nadat zij elders al was ingestort. Dit was een even grote en noodlottige nederlaag als de bezetting van de fabrieken was geweest. Dit gaf de fascisten moed voor hun staatsgreep, terwijl het de arbeiders ontmoedigde en demoraliseerde, zodat zij, passief en hopeloos, afzagen van verder verzet en alles lieten gebeuren. Na de staatsgreep werd het verraad van de reformistische leiders bezegeld toen Baldesi, één van de invloedrijkste leiders van het Italiaanse vakverbond en de Socialistische Partij, op bevel van Mussolini verklaarde dat hij bereid was zich bij de fascistische regering aan te sluiten. Deze schandelijke alliantie stortte in – wat een schande – niet door het verzet en het protest van de reformisten, maar door het verzet van de fascistische plattelandsvleugel.

    Kameraden! Dit korte overzicht zal u in staat hebben gesteld het onderlinge verband in Italië te herkennen tussen de ontwikkeling van het fascisme en het economisch verval dat de massa’s verarmde en misleidde; tussen de ontwikkeling van het fascisme en het verraad van de reformistische leiders – lafaards die de arbeiders in de strijd in de steek lieten. Ook de zwakheden van de Communistische Partij speelden hierbij een rol. Afgezien van haar numerieke zwakte heeft de partij zeker ook een politieke fout gemaakt door het fascisme uitsluitend als een militair verschijnsel te beschouwen en de ideologische en politieke kant ervan over het hoofd te zien. Laten we niet vergeten dat het fascisme in Italië, voordat het de arbeidersklasse met terreur neersloeg, reeds een ideologische en politieke overwinning had behaald op de arbeidersbeweging, die aan de basis lag van zijn triomf. Het zou zeer gevaarlijk zijn om het belang van een ideologische en politieke overwinning op het fascisme niet in aanmerking te nemen.

    Fascistische beloften versus prestaties

    Het is duidelijk dat, in termen van organisatie en kracht, het fascisme zich alleen kon ontwikkelen op de manier die hier kort geschetst is omdat het een programma had dat zeer aantrekkelijk was voor de brede massa’s. We staan voor een vraag die belangrijk is voor arbeiders van elk land: wat heeft het fascisme in Italië sinds zijn machtsovername gedaan om zijn programma te realiseren? Wat is de aard van de staat die zijn instrument is? Heeft het zich getoond als de beloofde staat die boven klasse en partij staat en die gerechtigheid verleent aan elke laag van de maatschappij? Of heeft hij zich een werktuig getoond van de bezittende minderheid en vooral van de industriële burgerij? Dit kan het best worden beoordeeld door de belangrijkste eisen van het fascistische programma te vergelijken met de manier waarop ze zijn uitgevoerd.

    Wat beloofde het fascisme, in politieke termen, toen het binnenstormde als Samson met wilde, vloeiende haren?

    Een hervorming van het kiesrecht en een consequent doorgevoerde evenredige vertegenwoordiging. Wat zien we nu? De oude en gebrekkige wet op de evenredige vertegenwoordiging van 1919 wordt ingetrokken en vervangen door een kieswet die een lachertje is, een bloedige aanfluiting van de evenredige vertegenwoordiging. De partij die de meeste stemmen krijgt, krijgt tweederde van de parlementszetels. Er is een debat geweest over de vraag of dit tweederde of driekwart moet zijn. Volgens recente berichten in de pers zullen de fascisten er genoegen mee nemen dat de sterkste partij – namelijk hun eigen partij – tweederde krijgt, en dat het resterende derde evenredig over de verschillende andere partijen wordt verdeeld. Dat is nog eens een electorale hervorming!

    Mussolini beloofde vrouwen het recht om te stemmen en gekozen te worden. Onlangs kwam in Rome een internationale burgerlijke conferentie voor het vrouwenkiesrecht bijeen. Mussolini vereerde de vrouwen hoffelijk met zijn aanwezigheid en legde hen met een lieve glimlach uit dat vrouwen stemrecht zouden krijgen – maar alleen voor de gemeenteraden. Politieke rechten zouden hen dus nog steeds worden ontzegd. Bovendien zouden niet alle vrouwen stemrecht krijgen bij de gemeenteraadsverkiezingen; alleen zij die konden aantonen over een bepaald opleidingsniveau te beschikken, plus vrouwen met “oorlogsmedailles”, en vrouwen wier echtgenoten over een voldoende grote zak geld beschikten om een bepaald niveau van belastingen te betalen. Zo houdt hij zijn belofte met betrekking tot gelijke rechten voor vrouwen.

    Het fascisme sprak in zijn programma over de afschaffing van de senaat en de oprichting van een economisch parlement, naast het politieke. We horen niets meer over het economische parlement. Toen Mussolini zijn eerste toespraak hield tot de senaat, die kamer van alle reactionairen, prees hij de geweldige bijdragen van de senaat in het verleden. Hij bevestigde de grote prestaties van de senaat in het heden en stelde dat de invloed van de senaat in de wetgeving vergroot moet worden.

    Het fascistische programma riep op tot de onmiddellijke bijeenroeping van een nationale vergadering om de grondwet te hervormen. Hoe staat het daarmee? Er is met geen woord over deze vergadering gerept. Integendeel, de grondwetshervorming ziet er als volgt uit: het parlement – samengesteld zoals ik heb beschreven, dus met het fascisme als meerderheidspartij – stelt een premier voor. De voorgestelde fascistische premier moet vervolgens worden bevestigd door de koning. De premier stelt zijn regering samen zoals hij wil, presenteert zichzelf en zijn kabinet aan het parlement en krijgt het vertrouwen, waarna het parlement het toneel verlaat, verdaagd voor vier jaar – dat wil zeggen voor de gehele duur van zijn mandaat.

    Laten we ook de beloften van de fascisten op sociaal gebied vergelijken met hun prestaties. Het fascisme beloofde wettelijke bescherming van de achturige werkdag en de instelling van een minimumloon voor zowel industrie- als landarbeiders. De nu voorgestelde wet op de achturige werkdag kent honderd uitzonderingen en besluit met een bepaling dat zij ook in bepaalde gevallen buiten werking kan worden gesteld. Bovendien is de achturendag in de praktijk al verdwenen voor brede lagen van de werkende klasse, met name voor spoorwegarbeiders, postbeambten en andere werknemers in de communicatie- en vervoersector, voor wie – precies naar het voorbeeld van “die ellendige hond Groener” – acht uur wachtdienst vervangen wordt door acht uur daadwerkelijk verrichte arbeid.

    Hoe staat het met de vaststelling van een minimumloon? Dankzij de terroristische ketenen en vernietiging van de vakbonden, dankzij het optreden van fascistische “bedrijven” die de “burgerlijke vrede” beloven, is het verzet van de werkgevers tegen de looneisen zo versterkt, dat de arbeiders, gezien de slechte economische situatie, niet in staat zijn geweest om zelfs maar hun vroegere loonniveaus te verdedigen. Loonsverlagingen van gemiddeld 20-30% hebben plaatsgevonden en zelfs met 50% voor een groot aantal werkenden. Er zijn zelfs gevallen waarin de loonsverlaging oploopt tot 60%.

    Het fascisme sprak over een verzekering voor bejaarden en invaliden, die hen zou beschermen tegen de ergste vormen van armoede en lijden. Wat is er met deze belofte gebeurd? Het zeer zwakke begin van sociale bijstand voor ouderen, zieken en invaliden, dat de vorm aannam van een fonds van 50 miljoen lire, is afgeschaft. De 50 miljoen lire is simpelweg uit de begroting geschrapt “om geld te besparen.” Het resultaat is dat mensen die in armoede leven geen toegang meer hebben tot sociale voorzieningen. Ook de 50 miljoen lire voor de arbeidsbureaus en de steun aan werklozen en de 60 miljoen lire voor de coöperatieve kredietverenigingen zijn uit de begroting geschrapt.

    Het fascisme had de eis opgeworpen dat de arbeiders zouden deelnemen aan de technische leiding van de fabriek – met andere woorden, de controle over de productie. Er werd beloofd dat het fascisme de overheidsbedrijven zou onderwerpen aan het technisch toezicht van de fabrieksraden. Nu wordt een wet overwogen die de fabrieksraden eenvoudigweg afschaft. Bovendien moeten de overheidsbedrijven worden overgedragen aan private werkgevers, en dit is al gedeeltelijk gebeurd. De productie van lucifers, voorheen een staatsmonopolie, is nu in handen van particuliere profiteurs. Hetzelfde geldt voor de postpakkettensector, de telefoonsector, de radio-telegramsector, en ook de spoorwegen. Mussolini heeft verklaard dat de fascisten “liberalen in de klassieke betekenis van het woord” zijn.

    Laten we eens kijken naar enkele van de vruchten van het fascisme op financieel gebied. Het fascisme beloofde een grondige belastinghervorming. Hun autoritaire staat zou zijn macht gebruiken om een algemene en sterk progressieve belasting op kapitaal te heffen, die tot op zekere hoogte een ‘onteigening van kapitaal’ zou zijn. Maar wat volgde was de afschaffing van diverse belastingen op luxegoederen, zoals op rijtuigen, auto’s en dergelijke. Ter rechtvaardiging wordt gezegd dat dergelijke belastingen “de nationale productie beperken en eigendom en gezin vernietigen.” Bovendien is men nu van plan de indirecte belastingen uit te breiden, met een al even fantasievolle rechtvaardiging, namelijk dat uitbreiding van deze belastingen de consumptie zou verminderen en zo de export naar het buitenland zou bevorderen. Bovendien is de eis dat effecten op naam van de eigenaar moeten staan – de zogenaamde “nominaliteit van effecten” – afgeschaft, waardoor de deur wijd open staat voor belastingontduikers.

    Mussolini en zijn trawanten riepen op tot de confiscatie van kerkelijke bezittingen. In plaats daarvan heeft de fascistische regering een aantal oude en reeds lang geleden afgeschafte concessies aan de geestelijkheid weer in werking gesteld. Vijftig jaar geleden werd het godsdienstonderwijs in de scholen afgeschaft. Mussolini heeft het weer ingevoerd en nu moet in elke school een kruisbeeld hangen.

    Het fascisme had geëist dat de overheidscontracten voor oorlogsbenodigdheden zouden worden gewijzigd en dat tot 85% van de oorlogswinst naar de regering zou gaan. Wat gebeurde er? Het parlement stelde een commissie in om de contracten voor oorlogsbenodigdheden te herzien. Zij moest verslag uitbrengen aan het parlement als geheel. Dit zou ongetwijfeld de meeste bedrijfsleiders in de zware industrie, de beschermheren en weldoeners van het fascisme, hebben gecompromitteerd. Mussolini besliste gauw dat de commissie alleen aan hem persoonlijk verslag zou uitbrengen. Hij besliste dat wie ook maar iets van de inhoud van het rapport lekt, met zes maanden gevangenis zou gestraft worden. Wat de inbeslagneming van de oorlogswinsten betreft, op dit punt vielen alle fascistische trompetten stil, terwijl miljarden werden beloofd aan de zware industrie om leveringen van verschillende aard te dekken.

    Het fascisme wilde ook het leger grondig hervormen. Het eiste afschaffing van het permanente leger, een korte diensttijd, beperking van het leger tot de verdediging van het land in tegenstelling tot het voeren van imperialistische oorlogen, enzovoort. Hoe werd dit programma uitgevoerd? Het permanente leger werd niet afgeschaft. De dienstplicht werd verlengd van acht maanden tot achttien maanden, waardoor het leger van 250.000 man werd uitgebreid tot 350.000. Het is waar dat de Guardia Regia, een soort militair bewapende en georganiseerde politie, werd afgeschaft. Was dit misschien omdat zij bij het volk, en vooral bij de arbeiders, niet populair was, nadat zij had opgetreden tegen vergaderingen, stakingen en dergelijke? Integendeel! Mussolini vond haar te “democratisch” omdat zij onder het ministerie van Binnenlandse Zaken viel en niet onder de generale staf. Mussolini vreesde dat deze strijdkrachten in conflict konden komen met zijn eskadrons en tegen hem konden optreden.

    De Guardia Regia omvatte 35.000 politieagenten. Om dit te compenseren werd de omvang van de Carabinieri verhoogd van 65.000 tot 90.000. Bovendien werd het aantal politieagenten verdubbeld, zelfs de rechercheurs en de douanepolitie. Bovendien vormde de fascistische regering de eskadrons van de ‘zwarthemden’ om tot een nationale militie. Hun aantal werd aanvankelijk geschat op 100.000, maar een recente beslissing in het fascistische kamp zal het in de toekomst verhogen tot een half miljoen.

    De eskadrons werden geïnfiltreerd door de nationalistische ‘blauwhemden’, agrarisch-monarchistische krachten. Dit moet Mussolini angst hebben aangejaagd voor de mogelijkheid van een opstand tegen zijn dictatuur. Vanaf het moment dat de eskadrons opdoken, nam hij maatregelen om ze onder de politieke leiding van de partij te plaatsen, dat wil zeggen, onderworpen aan zijn heerschappij. Hij meende dat doel te hebben bereikt door de eskadrons onder een nationaal opperbevel te plaatsen dat door de partijleiding werd gekozen. Maar de politieke leiding kon conflicten binnen de eskadrons niet voorkomen, conflicten die steeds scherper werden toen de nationalisten, de ‘blauwhemden’, de eskadrons binnentraden. Om hun invloed te breken, zorgde Mussolini voor een besluit dat ieder partijlid verplichtte zich aan te sluiten bij de nationale militie, zodat de sterkte daarvan gelijk werd aan die van de partij. Mussolini hoopte op deze manier de plattelandskrachten die zich tegen hem verzetten politiek te onderwerpen. Door partijleden in de militie op te nemen, worden de politieke conflicten er echter in verankerd, en deze conflicten zullen zich daar verder ontwikkelen tot zij tot verval leiden.

    De strijdkrachten zouden alleen dienen om het vaderland te verdedigen. Dat was de belofte. Maar de ontluikende omvang van het leger en de enorme omvang van de bewapening zijn gericht op grote imperialistische avonturen. De artillerie is enorm uitgebreid, de omvang van het officierskorps is toegenomen, en de marine krijgt speciale steun. Een groot aantal kruisers, torpedobootjagers, onderzeeërs en dergelijke zijn in bestelling. De luchtmacht ontwikkelt zich op een bijzonder opvallende manier. Er zijn reeds orders geplaatst voor 1.000 nieuwe vliegtuigen en er zijn vele vliegvelden aangelegd. De luchtmacht heeft zijn eigen commissie. Honderden miljoenen lire zijn goedgekeurd voor de zware industrie om de modernste machines en moorddadige instrumenten te bouwen.

    Wanneer men het programma van het Italiaanse fascisme vergelijkt met de feitelijke uitvoering ervan, wordt één ding duidelijk: het volledige ideologische bankroet van de beweging. Er is een flagrante tegenstelling tussen wat het fascisme beloofde en wat het aan de massa’s leverde. Al het gepraat over hoe de fascistische staat de belangen van de natie boven alles zal stellen spatte als een zeepbel uiteen. De “natie” bleek de burgerij te zijn; de ideale fascistische staat bleek de vulgaire, gewetenloze burgerlijke klassenstaat te zijn. Dit ideologische bankroet moet vroeg of laat leiden tot een politiek bankroet.

    De tegenstrijdigheden van het fascisme

    En die dag nadert nu. Het fascisme is niet in staat om de verschillende burgerlijke stromingen bijeen te houden met wier stille en weldadige beschermheerschap het aan de macht is gekomen. Het fascisme wilde de macht voor de sociale wedergeboorte veilig stellen door de controle over de staat te grijpen en zijn machtsapparaat voor zijn eigen doeleinden te gebruiken. Het is er zelfs niet in geslaagd het bureaucratische apparaat volledig te onderwerpen. Er is een scherpe strijd tussen de oude vastgeroeste bureaucratie en de nieuwe fascistische ambtenaren. Hetzelfde antagonisme bestaat tussen het oude reguliere leger met zijn officierskorps en de fascistische militie met zijn nieuwe leiders. Het conflict tussen het fascisme en de burgerlijke partijen groeit.

    Mussolini had het plan om een verenigde klassenorganisatie van de burgerij te creëren in de vorm van de fascistische partij als tegenhanger van de revolutionaire arbeidersklasse. Daarom heeft hij zoveel moeite gedaan om alle burgerlijke partijen te vernietigen of op te slorpen. Hij slaagde erin één enkele partij, de nationalisten, op te slorpen. Zoals we hebben gezien, zijn er veel aanwijzingen dat deze samensmelting twee kanten heeft. De poging om de burgerlijke, liberale, republikeinse en democratische groepen te verenigen in een conservatief kader is mislukt. Integendeel, het fascistische beleid heeft de overblijfselen van de burgerlijke democratie ertoe gebracht zich op hun vroegere ideologie te beroepen. Geconfronteerd met Mussolini’s drang naar macht en het gebruik van geweld, zijn zij de strijd aangegaan “om de grondwet te verdedigen en de oude burgerlijke vrijheid te herstellen.”

    Het onvermogen van het fascisme om zijn greep op de politieke macht te consolideren en te verdiepen wordt goed geïllustreerd door zijn verhouding tot de Katholieke Volkspartij, onbetwistbaar de grootste en invloedrijkste burgerlijke partij in Italië. Mussolini rekende erop dat hij erin zou slagen de agrarische rechtervleugel van deze partij te breken en te verenigen met de fascisten, en dat hij daardoor de linkervleugel zou verzwakken en haar opheffing zou bewerkstelligen. Het liep echter anders. Op het recente congres van de partij in Turijn, was er een ware opstand tegen het fascisme. Degenen van de rechtervleugel van de partij die zich positief en beschermend over het fascisme wilden uitlaten, werden weggehoond. De scherpste kritiek op het beleid van de partij werd daarentegen met instemming begroet.

    Achter deze conflicten – die welke ik heb genoemd en andere – zit het klassenconflict dat niet kan worden weggewuifd door organisatorische manoeuvres en preken over burgervrede. Tegenstellingen tussen klassen zijn machtiger dan alle ideologieën die hun bestaan ontkennen, en deze tegenstellingen komen tot uiting ondanks het fascisme, ja zelfs dankzij het fascisme en tegen het fascisme in. Het gedrag van de Katholieke Volkspartij weerspiegelt het bewustzijn van brede lagen van stedelijke kleinburgers en kleine boeren over hun status als klasse en hun tegenstellingen met het grootkapitaal. Dit is buitengewoon belangrijk met het oog op de greep van de fascisten op de macht in Italië, of beter gezegd, voor de desintegratie waar deze op afstevent. Deze lagen, en vooral de vrouwen daarbinnen, zijn diep beïnvloed door het katholicisme en de kerk. Mussolini heeft daarom alles gedaan wat hij kon om het Vaticaan voor zich te winnen. Maar het Vaticaan heeft het niet aangedurfd om de eerste stadia van antifascistische opstand onder de boerenmassa’s in de Volkspartij tegen te werken.

    De kleine boeren zien dat het fascisme de burgerij lagere belastingen, meer mogelijkheden tot belastingontduiking en vette contracten brengt. Ondertussen voelen de kleine boeren het gewicht van zwaardere belastingen door indirecte betalingen en met name door een herberekening van het landbouwinkomen. Hetzelfde geldt voor de kleine burgermassa’s in de stad. Zij worden tot scherp verzet aangezet door de afschaffing van de huurcontrole door het fascisme; de eigenaars hebben weer onbeperkte macht om hoge huren op te leggen. De groeiende opstand van kleine boeren en landarbeiders komt juist tot uiting in de plattelandsgebieden waar het fascisme dacht dat zijn eskaders alle verzet hadden gebroken. In Boscoreale bij Napels bijvoorbeeld bestormden meer dan duizend boeren het stadhuis uit protest tegen de onderdrukkende belastingen. In drie plaatsen in de provincie Novara konden de landarbeiders met succes hun vroegere lonen en arbeidsvoorwaarden doen gelden. Zij deden dit door een aantal landgoederen te bezetten, daarbij gesteund door fascistische eskaders. Het is duidelijk dat het idee van klassenstrijd zelfs binnen de gelederen van het fascisme wortel begint te schieten.

    Het ontwaken van de arbeiders

    Van bijzonder belang is het ontwaken van delen van de arbeidersklasse die door het fascisme bedwelmd en vergiftigd waren. Intussen is het fascisme niet in staat de belangen van de arbeiders tegen de burgerij te verdedigen en de beloften die het aan de fascistische vakbonden deed, na te komen. Hoe groter zijn overwinningen, des te onbekwamer is het om zich voor te doen als de beschermer van de arbeidersklasse. Het fascisme kan zelfs de werkgevers niet dwingen zich te houden aan de fascistische beloften over de voordelen van gemeenschappelijke organisaties. Waar slechts een paar arbeiders georganiseerd zijn in de fascistische vakbonden, is het misschien mogelijk voor een kapitalist om betere lonen te betalen aan deze enkelingen. Maar overal waar de massa’s in de fascistische organisaties zijn samengedreven, houden de werkgevers geen rekening met de ‘fascistische broeders’, omdat dat te veel zou kosten – en waar het om geldbuidels en winst gaat, geven kapitalistische heren geen blijk van vriendelijkheid.

    Het ontwaken van de arbeiders is in het bijzonder bespoedigd door het grote aantal arbeiders dat zonder bestaansmiddelen op straat is gezet, niet alleen in private bedrijven maar ook in de publieke sector. Kort na de fascistische staatsgreep werden 17.000 spoorwegarbeiders ontslagen. Er volgden nog meer ontslagen en er zijn er zeker nog meer op komst. De legerwerkplaatsen van de overheid werden gesloten, waardoor 24.000 arbeiders zonder inkomen kwamen te zitten en overgeleverd werden aan onbeperkte uitbuiting in de private werkplaatsen.

    Juist onder de door de fascisten zelf georganiseerde arbeiders ontstaat een felle opstand tegen het fascistische economische beleid. In Turijn, Napels, Triëst, Venetië en een groot aantal andere steden waren het de fascistische vakbonden die zonder uitzondering het voortouw namen door zich aan te sluiten bij arbeiders van andere partijen en organisaties – waaronder de communistische en syndicalistische arbeiders – in een massale openbare bijeenkomst tegen de ontslagen en de sluiting van werkplaatsen. Enkele honderden oorlogsinvaliden die uit de legerwerkplaatsen waren ontslagen, reisden van Napels naar Rome om te protesteren tegen het onrecht dat hen was aangedaan. Zij hoopten dat Mussolini zelf hun recht zou doen wedervaren en bescherming zou bieden, maar als beloning voor hun vertrouwen werden zij gearresteerd zodra zij uit de trein stapten. De havenarbeiders van Monfalcone en Triëst, de arbeiders van vele plaatsen en industrieën – allen leden van fascistische organisaties – zijn in actie gekomen. Op sommige plaatsen zijn opnieuw fabrieksbezettingen tot stand gekomen, in feite uitgevoerd door arbeiders van fascistische vakbonden, met welwillende tolerantie of steun van de eskaders.

    Deze feiten tonen aan dat ideologisch bankroet leidt tot politiek bankroet, en dat het vooral de arbeiders zullen zijn die snel weer zullen gaan denken in termen van hun klassenbelangen en verantwoordelijkheden.

    Wie zal het fascisme ten val brengen?

    Er zijn veel conclusies te trekken. Ten eerste moeten we het fascisme niet zien als een homogeen verschijnsel, als een blok graniet, waartegen al onze inspanningen zullen opbotsen. Het fascisme is van nature tegenstrijdig, het omvat verschillende tegenstrijdige krachten die het tot intern verval en desintegratie zullen brengen. We moeten de strijd energieker opnemen, niet alleen voor de arbeiders die aan het fascisme ten prooi zijn gevallen, maar ook voor de kleine en middelgrote burgerij, de kleine boeren, de intellectuelen – kortom, alle lagen die vandaag, door hun economische en sociale positie, in een steeds scherper conflict met het grootschalige kapitalisme verkeren.

    Het zou echter uiterst gevaarlijk zijn te veronderstellen dat het ideologische en politieke verval in Italië snel zal leiden tot een militaire ineenstorting. Het is waar dat het militaire verval en de ineenstorting van het fascisme zullen komen – het moet komen – maar dit kan een langdurig proces zijn vanwege de inertie van de beschikbare machtsinstrumenten. De arbeidersklasse in Italië zal zich losmaken van het fascisme. Het zal weer bewuster, sterker en meer vastberaden worden in de strijd voor haar belangen. Het zal de revolutionaire klassenstrijd voor haar vrijheid hervatten. Maar gedurende dit proces moeten de Italiaanse kameraden en de arbeidersklasse rekening houden met het feit dat het fascisme, terwijl het ideologisch en politiek ten onder gaat, hen zal aanvallen met militair terrorisme, met meedogenloos en gewetenloos geweld. We moeten voorbereid zijn! Een monster, zelfs in zijn doodsstrijd, slaagt er vaak in verwoestende klappen uit te delen. Daarom moeten de revolutionaire arbeiders, de communisten en de socialisten de weg van de klassenstrijd volgen, voorbereid en gewapend voor harde gevechten.

    Het ergste wat we kunnen doen, is ons door ons historisch begrip van het fascisme te laten verleiden tot passiviteit, tot afwachten, of tot uitstel van onze bewapening en strijd tegen het fascisme. Ja, het fascisme is zeker gedoemd tot innerlijk verval en tot uiteenvallen. Slechts tijdelijk kan het de burgerij dienen als instrument van de klassenstrijd; slechts tijdelijk kan het, legaal of illegaal, de macht van de burgerlijke staat tegen de arbeidersklasse versterken. Toch zou het rampzalig voor ons zijn om in de rol van slimme en verfijnde waarnemers van dit proces van verval te berusten. Integendeel, het is onze plicht dit proces te bespoedigen en het met alle mogelijke middelen te bespoedigen.

    Fascisme in Duitsland

    Dat is de bijzondere plicht van de arbeidersklasse, niet alleen in Italië, waar dit proces waarschijnlijk het eerst zal plaatsvinden; het is ook de taak van de Duitse arbeidersklasse. Het fascisme is een internationaal verschijnsel; daar zijn we het allemaal over eens. Tot nu toe is de kracht ervan, naast Italië, het grootst in Duitsland. Hier zijn de afloop van de oorlog en de mislukking van de revolutie gunstig geweest voor de groei ervan. Dat is begrijpelijk, rekening houdend met wat wij weten over de wortels van het fascisme.

    In Duitsland is de economie bijzonder verwoest door de verloren oorlog, de last van de herstelbetalingen en het Verdrag van Versailles. De staat is tot in zijn wortels verbrijzeld. De regering is zwak, zonder gezag, een speelbal in de handen van Stinnes en zijn trawanten. Naar mijn mening is er geen land waar de tegenstelling zo groot is als in Duitsland tussen de objectief rijpe voorwaarden voor revolutie en de subjectieve onvolwassenheid van de arbeidersklasse, als gevolg van het verraad, de opvattingen en het gedrag van de reformistische leiders. Nergens stortte de sociaaldemocratie zo schandelijk ineen toen de oorlog uitbrak als in Duitsland. Hier was de kapitalistische industrie sterk ontwikkeld; hier kon de arbeidersklasse trots zijn op zijn sterke organisatie en langdurige marxistische scholing. We kunnen toegeven dat de Britse, Franse en Oostenrijkse sociaaldemocratische partijen en alle organisaties die verenigd waren in de Tweede Internationale hun sterke kanten hadden. Maar de leidende partij, de modelpartij, was de Duitse Sociaaldemocratische Partij. Haar ondergang is daarom een onvergeeflijker en schandelijker misdaad dan de ondergang van andere arbeiderspartijen. Er zijn meer redenen om de ineenstorting van de andere partijen bij het uitbreken van de oorlog te verontschuldigen of te vergeven dan er zijn voor de Duitse sociaaldemocratische partij. De gevolgen van deze ineenstorting kwamen op een bijzonder sterke en destructieve manier terug op de arbeidersmassa’s. Toen het Duitse imperialisme door het imperialisme van de Entente werd verbrijzeld, waren de voorwaarden hier bijzonder gunstig voor het fascisme om snel de kop op te steken.

    Maar ondanks alles ben ik ervan overtuigd dat het Verdrag van Versailles en de bezetting van het Ruhrgebied met al zijn gewelddaden het fascisme in Duitsland niet zo sterk hebben bevorderd als de staatsgreep van Mussolini. Die staatsgreep heeft de Duitse fascisten een grotere stimulans gegeven dan welke andere gebeurtenis ook. Het gaf hen zelfvertrouwen en geloof in hun overwinning. De nederlaag en ineenstorting van het fascisme in Italië zou onmiddellijk de grootste demoraliserende slag toebrengen aan de fascisten in Duitsland, en zou een grote aanmoediging zijn voor de arbeidersklasse. Des te meer als de arbeidersklasse kan zeggen: het fascisme in Italië won en genoot een tijdlang het toppunt van zijn macht, maar nu is het niet meer, niet alleen omdat het verscheurd werd door interne tegenstellingen, maar ook door de krachtige en doelbewuste actie van de arbeidersmassa’s. Dit inzicht zou zich internationaal verspreiden, ongeacht de situatie in de afzonderlijke landen.

    Het is dus onze internationale plicht om met al onze kracht te werken aan de overwinning op het fascisme in Italië. Bij deze inspanning mogen we niet vergeten dat er een voorwaarde is om het fascisme in het buitenland met succes te overwinnen, en dat is dat we ook in ons eigen land het georganiseerde fascisme met al onze krachten bestrijden en grondig verslaan.

    Ik heb de ontwikkeling van het fascisme in Italië vrij volledig geschetst – hoewel bij lange na niet volledig genoeg – omdat het voor onze ogen rijp, duidelijk omschreven en compleet is. De Italiaanse kameraden kunnen mijn opmerkingen aanvullen. Ik ga niet het fascisme in andere landen schetsen; dat kunnen de afgevaardigden van onze partijen in die landen doen.

    De aantrekkingskracht van het fascisme bestrijden

    In de resolutie die ik heb voorgesteld, worden verschillende methoden geschetst en verschillende taken om het fascisme de baas te worden. Ik zal de resolutie niet in detail bespreken; ik geloof dat zij voor zichzelf spreekt. Ik wil alleen benadrukken dat deze taken langs twee lijnen lopen. De ene groep taken is erop gericht het fascisme ideologisch en politiek te overwinnen. Deze taak is enorm belangrijk. Zij vereist tot op zekere hoogte een heroverweging of een preciezere evaluatie van bepaalde sociale verschijnselen die eigen zijn aan het fascisme in zijn essentie. Zij vereist ook een intense activiteit. We moeten ons ervan bewust blijven dat, zoals ik in het begin al zei, het fascisme een beweging is van de hongerigen, de lijdenden, de teleurgestelden en van hen die geen toekomst hebben. We moeten ons inspannen om de sociale lagen die nu in het fascisme vervallen aan te trekken en ze ofwel in onze strijd op te nemen ofwel op zijn minst in de strijd te neutraliseren. We moeten helderheid en kracht aanwenden om te voorkomen dat zij troepen leveren voor de burgerlijke contrarevolutie. Voor zover we zulke lagen niet winnen voor onze partij en onze idealen en niet in staat zijn ze op te nemen in de rangen en standen van de strijdende revolutionaire arbeiderskrachten, moeten we erin slagen ze te neutraliseren, te steriliseren, of welk woord je ook maar wil gebruiken. Ze mogen ons niet langer bedreigen als strijders voor de burgerij. De voorwaarden voor ons succes zijn aanwezig in de levensomstandigheden die de burgerlijke klassenheerschappij in deze fase van de historische ontwikkeling aan deze lagen oplegt.

    Naar mijn mening is het uiterst belangrijk dat we doelbewust en consequent de ideologische en politieke strijd voeren voor de zielen van hen die in deze lagen zitten, met inbegrip van de burgerlijke intelligentsia. We moeten begrijpen dat de groeiende massa’s hier ontegenzeggelijk op zoek zijn naar een uitweg uit het vreselijke lijden van onze tijd. Dit houdt veel meer in dan het vullen van de maag. Nee, de besten onder hen zoeken een uitweg uit de diepe angst van de ziel. Zij verlangen naar nieuwe en onwankelbare idealen en een wereldbeschouwing die hen in staat stelt de natuur, de maatschappij en hun eigen leven te begrijpen; een wereldbeschouwing die geen steriele formule is, maar creatief en constructief te werk gaat. Laten we niet vergeten dat gewelddadige fascistische bendes niet uitsluitend bestaan uit oorlogszuchtige schurken, huurlingen die uit vrije wil worden ingezet, en schurken die genoegen scheppen in terreurdaden. We vinden onder hen ook de meest energieke krachten van deze sociale lagen, diegenen die het meest tot ontwikkeling in staat zijn. We moeten naar hen toegaan met overtuiging en begrip voor hun toestand en hun vurig verlangen, onder hen werken en hen een oplossing laten zien die niet achteruit leidt, maar vooruit naar het communisme. De allesoverheersende grootsheid van het communisme als wereldbeeld zal hun sympathie voor ons winnen.

    Naar de massa’s

    In tegenstelling tot de Tweede Internationale is de Comintern geen internationale voor de elite van blanke arbeiders van Europa en Amerika. Het is een Internationale voor de uitgebuitenen van alle achtergronden. Daarom moet de Communistische Partij van elk land nu niet alleen een voorhoedevechter zijn van de loonarbeiders in de enge zin van het woord, niet alleen een tribuun van de belangen van de arbeiders die handenarbeid verrichten, maar ook een voorvechter van de intellectuele arbeiders, een leider van alle sociale lagen wier vitale belangen en wier verlangen om een meer geavanceerde cultuur te bereiken hen in toenemende tegenspraak brengt met de kapitalistische orde. Daarom ben ik blij met het besluit van onze plenaire vergadering om de strijd voor een arbeiders- en boerenregering op te nemen. De nieuwe slogan is niet alleen onweerlegbaar van toepassing op de grotendeels agrarische landen van de Balkan, zoals Bulgarije, Roemenië, enzovoort; hij is ook van grote betekenis voor Italië, Frankrijk, Duitsland, en vooral de Verenigde Staten. De slogan is in feite een vereiste voor de strijd om het fascisme te verslaan. Het vereist dat we ons begeven onder de breedste lagen van uitgebuite boerenproducenten en landarbeiders en hen de bevrijdende boodschap brengen van het communisme. Het is onze taak om alle sociale lagen waarin het fascisme een massale aanhang rekruteert te laten zien dat wij communisten hun belangen verdedigen door middel van intense activiteit tegen de burgerlijke klassenheerschappij.

    Er is nog iets dat we moeten doen. We moeten ons niet beperken tot de strijd met en voor de massa’s met ons politiek en economisch programma. Het is waar dat de politieke en economische eisen op de voorgrond treden. Maar hoe kunnen wij de massa’s meer bieden dan alleen de verdediging van hun brood? Wij moeten hen tegelijkertijd de gehele edele innerlijke inhoud van het communisme als wereldbeschouwing brengen. Als dat gebeurt, zal onze beweging wortelen in alle sociale lagen, en vooral bij de burgerlijke intellectuelen die door de recente historische ontwikkelingen onzeker zijn geworden in hun denken en streven, die hun oude wereldbeschouwing zijn kwijtgeraakt zonder in staat te zijn een nieuwe te vinden in de beroering van deze tijd. Laten we ervoor zorgen dat deze zoekers niet verdwalen.

    In de geest van deze gedachtegang zeg ik: “Naar de massa’s!” Maar laat me een voorwaarde voor succes onderstrepen. We mogen de woorden van Goethe niet vergeten: “Getretener Quark wird breit, nicht stark.” (Vrije vertaling: het is de kwaliteit die telt, niet de kwantiteit). We moeten onze communistische ideologie in al haar kracht en helderheid handhaven. Hoe meer we naar de massa’s toegaan, des te noodzakelijker is het dat de Communistische Partij organisatorisch en ideologisch één is. We kunnen ons niet breeduit als een plas in de massa storten. Dat zou leiden tot schadelijk opportunisme, en onze inspanningen onder de massa’s zouden in een vernederende nederlaag ten onder gaan. Als we concessies doen aan het “gebrek aan begrip” van de massa’s – en dan bedoel ik zowel de oude als de nieuwe massa’s – dan geven we onze ware roeping als partij op. We verliezen wat het belangrijkste is voor de zoekers – dat wat hen bindt: de vlam van een nieuw sociaal leven dat verwarmt en verlicht, en hoop en kracht brengt in de strijd.

    Wat we nodig hebben is dat we onze agitatie- en propagandistische methoden en onze literatuur opnieuw vorm geven in overeenstemming met deze nieuwe taken. Als de berg niet naar Mohammed komt, heeft Mohammed geen andere keuze dan naar de berg te gaan. Als de nieuwe massa’s die wij moeten aantrekken niet naar ons toe komen, moeten wij hen vinden en met hen spreken in hun eigen taal, een taal die overeenkomt met hoe zij de dingen zien, zonder ook maar het geringste van onze communistische visie op te geven. We hebben speciale literatuur nodig voor agitatie onder de boeren, speciale literatuur voor ambtenaren en de kleine en middenburgers van elk type, en ook literatuur gewijd aan werk onder intellectuelen. Laten we de rol niet onderschatten die intellectuelen kunnen spelen, niet alleen in de revolutie, maar ook na de revolutie. Laten we denken aan de buitengewoon schadelijke sabotage die intellectuelen in Rusland na de revolutie hebben gepleegd. We willen leren van de ervaringen van onze Russische broeders. Daarom moeten we begrijpen dat het verre van onbelangrijk is of intellectuelen met ons of tegen ons zijn, zowel op het moment van de revolutie als daarna.

    Zelfverdediging van de arbeiders en het eenheidsfront

    De strijd tegen het fascisme legt ons dus een rijk scala van nieuwe taken op. Elke afzonderlijke sectie van de Communistische Internationale heeft de plicht deze taken op zich te nemen en uit te voeren op een wijze die overeenkomt met de specifieke omstandigheden in haar land. En we moeten ons ervan bewust zijn dat het ideologisch en politiek overwinnen van het fascisme op zichzelf niet voldoende is om de strijdende arbeidersklasse te beschermen tegen de boosaardigheid en het geweld van deze vijand.

    Momenteel heeft de arbeidersklasse dringend behoefte aan zelfverdediging tegen het fascisme, en deze zelfbescherming tegen de fascistische terreur mag geen moment verwaarloosd worden. De persoonlijke veiligheid en het bestaan van de werkenden staat op het spel, net als het voortbestaan van hun organisaties. Zelfverdediging van de arbeidersklasse is de noodzaak van het moment. We moeten het fascisme niet bestrijden zoals de reformisten in Italië, die hen smeekten: ‘Laat ons met rust, dan laten we jullie met rust’. Integendeel! Geweld met geweld bestrijden. Maar niet geweld in de vorm van individuele terreur, dat zal zeker falen. Eerder geweld als de kracht van de revolutionair georganiseerde klassenstrijd.

    We hebben hier in Duitsland al een begin gemaakt met de georganiseerde zelfbescherming van de arbeidersklasse tegen het fascisme door de vorming van de fabrieksdetachementen. Deze zelfverdedigingseenheden moeten worden uitgebreid en navolging krijgen in andere landen als een basis voor internationaal succes tegen het fascisme.

    Maar arbeidersstrijd en zelfverdediging tegen het fascisme vereisen een eenheidsfront. Het fascisme vraagt niet of de arbeider in de fabriek een ziel heeft die geschilderd is in de witte en blauwe kleuren van Beieren; of geïnspireerd is door de zwarte, rode en gouden kleuren van de burgerlijke republiek; of door het rode vaandel met een hamer en sikkel. Het vraagt niet of de arbeider de Wittelsbach-dynastie [van Beieren] in ere wil herstellen, een enthousiast fan van Ebert is, of onze vriend Brandler liever als president van de Duitse Sovjetrepubliek zou zien. Het enige dat voor het fascisme telt is dat ze een klassenbewuste arbeider tegenkomen, en dan knuppelen ze hem tegen de grond. Daarom moeten arbeiders zich verenigen in de strijd, zonder onderscheid van partij of vakbondslidmaatschap.

    Zelfverdediging van de werkenden tegen het fascisme is één van de sterkste krachten om het eenheidsfront van de werkende klasse op te richten en te versterken. Zonder het eenheidsfront is het onmogelijk voor de arbeidersklasse om zich met succes te verdedigen. Daarom is het noodzakelijk onze agitatie in de fabrieken uit te breiden en te verdiepen. Onze inspanningen moeten vooral de onverschilligheid en het gebrek aan klassenbewustzijn en solidariteit onder de arbeiders overwinnen. We moeten ingaan tegen diegenen die zeggen: ‘Laat de anderen maar strijden en actie ondernemen; dat is mijn zaak niet’. We moeten elke arbeider inprenten dat het hun zaak is. ‘Laat me er niet buiten. Ik moet er bij zijn. De overwinning is in zicht’.

    Iedere arbeider moet zich meer voelen dan een loonslaaf, een speelbal van de winden en de stormen van het kapitalisme en van de machthebbers. Arbeiders moeten voelen en begrijpen dat zij deel uitmaken van de revolutionaire klasse, die de oude staat van de bezittende klasse zal omvormen tot de nieuwe staat van het sovjet-systeem. Alleen wanneer we in iedere arbeider een revolutionair klassenbewustzijn opwekken en de vlam van de klassenbeslissing ontsteken, kunnen we erin slagen de noodzakelijke omverwerping van het fascisme voor te bereiden en militair uit te voeren. Hoe bruut het offensief van het wereldkapitaal tegen de wereldwijde arbeidersklasse ook moge zijn, hoe hevig het ook moge woeden, de arbeidersklasse zal zich uiteindelijk een weg naar de overwinning vechten. Ondanks het fascisme zien we dat de kapitalistische economie, de burgerlijke staat en de klassenheerschappij aan het eind van hun Latijn zijn. Symptomen van fascistisch verval en desintegratie in de burgerlijke maatschappij spreken tot ons op luide en doordringende wijze van een komende overwinning, op voorwaarde dat de arbeidersklasse met kennis en wilskracht strijdt in een eenheidsfront. Dat is wat nodig is!

    Boven de chaos van de huidige omstandigheden zal de reusachtige gedaante van de arbeidersklasse oprijzen met de kreet: ‘Ik heb de wil! Ik heb de kracht! Ik ben de strijd en de overwinning! De toekomst is aan mij!’

    https://shop.socialisme.be/product/clara-zetkin-tegen-onderdrukking-oorlog-en-fascisme
  • Transfobie in sport. Bliksemafleider voor tekorten en gebrek aan investeringen

    Het recht van trans vrouwen om aan sport te doen ligt onder vuur. Afgelopen jaar verboden onder andere de internationale zwembond (FINA) en World Rugby de deelname van trans vrouwen in hun competitie. Verschillende Amerikaanse staten verboden de deelname van trans vrouwen aan universiteits- en schoolsport, voor veel jongeren het ticket tot een studiebeurs.

    door Eveline (Brussel) en Koerian (Gent) uit maandblad De Linkse Socialist

    Haat tegen trans personen in sport is een stokpaardje voor extreemrechts. Ze claimen vrouwensport te beschermen door trans personen uit te sluiten. In realiteit proberen verschillende sportbonden en extreemrechtse politici de aandacht af te leiden van de enorme tekorten en desinvesteringen in vrouwensport. Tegelijk hopen ze politieke punten te scoren op de kap van één van de meest kwetsbare groepen in de samenleving.

    Sinds het Internationaal Olympisch Comité (IOC) in 2021 besloot dat sportfederaties hun eigen regels rond trans personen moeten opstellen, ging de bal aan het rollen. Rechtse politici en opiniemakers oefenen een enorme druk uit op de sportbonden. Verschillende federaties gingen over tot een volledig deelnameverbod of extreem strenge testosteronwaarden. Dit beleid is echter niet in een vacuüm tot stand gekomen, maar stond al jaren in de spelregels van het IOC. Het waren zij die in 2015 een testosterondrempel installeerden en zo de deur openden voor nationale sportfederaties om hetzelfde te doen.

    Deze repressieve en bekrompen regels om te voorkomen dat trans personen aan competities deelnemen, zijn gebaseerd op slechte wetenschap. Ze zoeken naar redenen om trans personen te diskwalificeren door zich te baseren op een lange geschiedenis van geslachtsverificatie waarbij trans-en intersekse personen onder de loep worden genomen. De meest besproken regels zijn die van World Athletics (WA), de internationale atletiekfederatie. WA verlaagde de drempelwaarde voor testosteron in alle disciplines naar 2,5 nmol/l. Dezelfde regel gold al sinds 2019 voor kortere loopnummers. Dit betekent dat ook niet-transatletes als Mbomba, Semenya, Niyonsaba – bij de geboorte aangeduid als vrouw maar met een hogere testosteronproductie – hun testosteronniveaus twee jaar lang met medicatie moeten onderdrukken voor ze weer mogen deelnemen aan de competitie. Dat is het de facto einde van hun carrière.

    Wetenschappelijk bewijs

    Nochtans is er geen bewijs dat trans vrouwen een voordeel hebben tegenover cisgendervrouwen. CCES, het Canadees antidoping-agentschap, deed een metastudie dat alle Engelstalige wetenschappelijke literatuur die tussen 2011 en 2021 verscheen over trans vrouwen in sport bekeek. De conclusie was duidelijk: “Er is momenteel geen substantieel onderzoek dat wijst op biologische voordelen die de eerlijkheid van de deelname van trans vrouwen aan topsport voor vrouwen in de weg staan.” Er bestaat momenteel geen bewijs dat trans vrouwen die ervoor kiezen testosteron te onderdrukken onevenredige voordelen behouden ten opzichte van cis-vrouwen. Het rapport toont bovendien dat studies die het omgekeerde bewijzen vol – al dan niet bewuste – methodologische fouten zitten. Ze vergelijken de prestaties van cisgendermannen en vrouwen, nemen gripkracht als proxy voor gehele lichaamskracht of vergelijken de prestaties van niet (top)sporters.

    Er is geen consensus over de blijvende effecten van een mannelijke puberteit, welke effecten testosteron of genderbevestigende hormoontherapie heeft op sportprestaties. Er is zelfs geen consensus over wat nu juist een oneerlijk voordeel is binnen een topsportwereld die genetische uitschieters viert. Wat wel vaststaat, is dat testosteronniveaus en het aantal rode bloedcellen (verantwoordelijk voor het transport van zuurstof naar de spieren) van trans vrouwen binnen de gangbare vrouwelijke waarden valt. Bovendien brengt het lamleggen van testosteronproductie een hele hoop andere effecten teweeg: spierafbraak, gewichtstoename, lusteloosheid, depressie en het verlies van rode bloedcellen. Niet niets dus. Zeker is dat niemand een transitie ondergaat om beter te presteren in een andere categorie.

    Lia Thomas is wellicht het bekendste voorbeeld van een trans atlete die onder vuur kwam te liggen. Voor haar transitie was Thomas één van de beste zwemmers van de VS in de mannencategorie. Het jaar na haar transitie was ze 556ste in de vrouwencategorie en het jaar erop (wanneer ze gedwongen werd te stoppen) 46ste. Rechts schreeuwde moord en brand omwille van een top tien notering in een zwemwedstrijd na haar transitie, maar in feite zijn de prestaties van Thomas er sterk op achteruit gegaan. De bewering dat mannen een jarenlange transitie zouden doorstaan om te winnen in vrouwencategorieën is gewoonweg belachelijk en schandalig.

    Seksistisch vrouwbeeld

    Eerder dan op wetenschappelijk bewijs baseren rechts en verschillende sportbonden zich op een seksistisch vrouwbeeld. Een vrouw die gespierd of groot is of zelfs een hoekige kaaklijn of lage stem heeft, is meteen verdacht. Serena Williams kreeg heel haar tenniscarrière te horen dat ze te mannelijk was, omdat ze gespierd is. MMA-vechter Cris Cyborg werd onder andere door commentator Joe Rogan omschreven als man. Basketbalspeelster Brittney Griners geboortegeslacht werd in twijfel getrokken toen ze opkwam voor transinclusie. Transfoben maken dankbaar gebruik van seksistische stereotypes die al aanwezig zijn in onze samenleving.

    Amerikaanse jacht op trans jongeren in de sport (en daarbuiten)

    In 2020 opende de Republikeinse Partij in de VS openlijk de jacht op trans personen in verschillende staten waar ze een meerderheid heeft. Idaho werd in maart van dat jaar de eerste staat die transgender meisjes verbood om deel te nemen aan meisjessporten. Honderden van dergelijke wetsvoorstellen werden tot nu toe ingediend bij wetgevende instanties.

    Met het excuus ter “bescherming van elementaire rechtvaardigheid” verbieden 21 staten nu trans vrouwen om deel te nemen aan vrouwensportteams op scholen en universiteiten die overheidsfinanciering ontvangen, wat betekent dat naar schatting 30% van de LGBTQIA+-mensen in een staat met een verbod woont.

    Volgens conservatieve politici zouden trans meisjes een oneerlijk voordeel hebben in de competitie voor studiebeurzen. Amerikaans hoger onderwijs kost een klein fortuin. Sportbeurzen zijn een belangrijke manier voor jongeren uit de arbeidersklasse om toegang te krijgen tot hoger onderwijs zonder levenslange schulden aan te gaan. Net als de onderfinanciering van vrouwensport creëert het gebrek aan toegang tot onderwijs een extreem competitieve sportomgeving. Dit pervers systeem wordt nu misbruikt door conservatieven om trans vrouwen uit te sluiten uit sport. Nochtans toont onderzoek dat scholen en universiteiten die werken aan transinclusie ook beter scoren op inclusie van vrouwen in sport. Indien politici echt zouden geven om de kansen van vrouwen in onderwijs, zouden ze het inschrijvingsgeld afschaffen en de bestaande studieschulden kwijt schelden.

    Hoewel er weinig bewijs is dat de arbeidersklasse dit beleid breed steunt (slechts 8% zegt het nieuws erover te hebben gevolgd), heeft de voortdurende campagne van de conservatieven om transgender personen tot zondebok te maken een effect op de publieke opinie.

    Het doel en het effect van deze wetten zijn dat trans vrouwen niet kunnen deelnemen aan sport, wat een cruciaal middel kan zijn om zelfvertrouwen en vriendschappen op te bouwen en stress te beheersen. Deze wetten zorgen ervoor dat trans vrouwen en meisjes verder geïsoleerd geraken en de discriminatie nog erger wordt.

    Toegang tot topsport

    Transfoben leiden de aandacht af van de vele problemen waar topsport en vrouwensport in het bijzonder mee kampen. Als er een niveauverschil is tussen mannen en vrouwen, heeft dit vaker te maken met het enorme verschil in de financiering en de omkadering, en niet met de intrinsieke capaciteiten van de atleten en atletes zelf. Maatschappelijk seksisme leidt tot ongelijke toegang in topsport. Vrouwen worden minder dan mannen gestimuleerd om te sporten. Slechts een minderheid van de vrouwelijke topsporters heeft het statuut van voltijds atlete. De meerderheid van de topsport hangt af van private investeerders en maffiose sportbonden. Zij investeren vele malen meer in mannensport dan in vrouwensport. Onderfinanciering van de vrouwencompetitie maakt de concurrentie voor een contract, sponsors, beurzen etc. nog een pak harder dan in de mannencategorieën.

    De competitielogica binnen topsport gecombineerd met het gebrek aan kansen in vrouwensport vormt een dankbare voedingsbodem voor transfoben. Ze passen hun favoriete verdeel-en-heers tactiek toe door de angst te creëren dat er nog minder wedstrijdkansen, prijzengeld, sponsoring en verslaggeving zal zijn. Leugens dat trans vrouwen een natuurlijk voordeel zouden hebben, teren zo op een reëel gebrek aan kansen en middelen.

    In realiteit worden trans en vrouwelijke topsporters met gelijkaardige obstakels geconfronteerd: een gebrek aan onderzoek naar prestaties en trainingsmethodes, discriminatie op en naast het sportveld, gebrek aan rolmodellen en professionele begeleiding…

    Als sportbonden en overheden echt zouden inzitten met eerlijke vrouwensport zouden ze massaal investeren in opleidingskansen, onderzoek en wedstrijdkansen. Maar zelfs eerlijk prijzengeld en leefbare minimumlonen zijn vandaag al te veel gevraagd.

    Toegang tot amateursport

    Nog belangrijker dan de toegang tot topsport is natuurlijk het recht op sport en beweging voor iedereen. Trans personen botsen hier op heel wat barrières. Ze worden meer dan cismannen en -vrouwen slachtoffer van fysiek en seksueel geweld, wat sporten in de publieke ruimte een pak minder toegankelijk maakt. Wanneer trans personen naar een publieke fitness of sporthal gaan, worden ze bijna altijd geconfronteerd met binaire faciliteiten: mannen- en vrouwenkleedkamers, mannen- en vrouwentoiletten… Vaak botsen ze op een gegenderd sportaanbod: zumbalessen voor vrouwen, krachttraining voor mannen. Commerciële sportclubs maken gretig gebruik van genderstereotypes om hun aanbod te verkopen.

    Hetzelfde geldt voor sportlessen op school. Vaak worden trans personen gedwongen om zich om te kleden in een kleedkamer die niet bij hun gender past, gebruiken leerkrachten en medeleerlingen niet de juiste voornaamwoorden of worden ze zelfs uitgesloten. Ook in amateurcompetities worden trans personen geconfronteerd met discriminatie, onbegrip en haat. Het maakt recreatieve sport een heel onveilige plek voor trans personen.

    Safe spaces

    In deze context winnen LGBTQIA+ friendly sportclubs en safe spaces aan terrein. Het is logisch dat er een zoektocht is naar rechtstreekse oplossingen om de veiligheid te verzekeren en sporten mogelijk te maken. Hoe waardevol deze initiatieven ook zijn, ze blijven in een samenleving vol transfobie geïsoleerd en worden vaak geconfronteerd met dezelfde tegenkanting en moeilijkheden die individuele transatleten ervaren. Bovendien is het geen alternatief op inclusie. Trans personen moeten in elke sportclub terecht kunnen. Safe spaces lopen het risico het idee te voeden dat trans personen maar hun eigen aparte plek, categorie of club moeten creëren. Om discriminatie tegen te gaan zijn vooral middelen nodig.

    Echte inclusie vraagt investeringen. De strijd tegen transfobie moet gekoppeld worden aan eisen voor een beter gebruik van de publieke ruimte voor iedereen: meer openbaar vervoer, meer publieke ontspanningsruimten en sportinfrastructuur met voldoende personeel dat goed opgeleid is. Zodat trans personen niet afhankelijk zijn van de goodwill van commerciële sportketens of de inzet van enkele safe spaces. Er is nood aan middelen voor opleidingen rond genderinclusiviteit voor sportcoaches, meer middelen voor scholen en clubs zodat er tijd is voor een gepersonaliseerde aanpak van atleten. Breder hebben scholen voldoende middelen en begeleiding nodig om seksuele voorlichting te geven die niét heteronormatief is en ook ingaat op vragen rond gender en geslacht. Dit vereist meer middelen voor onderwijs in plaats van de besparingen van de afgelopen decennia.

    Bredere aanval op transrechten

    De aanvallen op trans vrouwen in sport komen niet alleen. Onder andere het recht van jongeren of niet-neurotypische personen om in transitie te gaan, wordt overal ter wereld in vraag gesteld. In heel wat Amerikaanse staten heeft het geleid tot een verbod op het voorschrijven van puberteitsblokkers aan minderjarigen. De vloedgolf van aanvallen op transrechten draagt bij tot groeiend geweld tegen trans personen, aangezien wetten een rol spelen bij het dicteren van de publieke perceptie.

    De beleidsmakers zijn niet geïnteresseerd in het verdedigen van vrouwensport. Ze spelen een berekend politiek spel. Dit beleid creëert vaak een probleem waar het niet bestaat, en gebruikt trans personen als afleidingsmanoeuvre. Het maskeert het gebrek aan publieke investeringen in onderwijs en sportvoorzieningen door te focussen op haat tegen trans personen. Economische, ecologische en sociale crises volgen elkaar op en versterken elkaar. Door haat aan te wakkeren tegen trans personen hoopt het politieke establishment te bereiken wat ze ook met racisme bereikt: mensen verdelen zodat ze de echte schuldigen niet viseren. Onder het kapitalisme is het aanwakkeren van verdeeldheid onder de arbeidersklasse een cruciale strategie tijdens een crisis; het is een reddingsboei voor het heersende establishment.

    Het lijdt geen twijfel dat succesvolle aanvallen op trans personen de deur verder zullen openen voor aanvallen op alle onderdrukten en mensen uit de arbeidersklasse.

    Investeringen nodig in andere organisatie van sport

    Het organiseren van echte gelijkheid begint bij een sterke financiering en democratisering van sport, en dit op alle niveaus. Dit omvat een stevige investering door de overheid in infrastructuur, begeleiding en opleidingen, én het creëren en ondersteunen van democratisch beheerde sportclubs en -bonden, waarbij de sporters, de omkadering en de supporters zelf mee besturen.

    Het zorgt er ook voor dat jongeren (m/v/x) hun interesses kunnen exploreren, zonder dat hierbij financiële of sociale drempels in de weg staan. Deze democratisering doorbreekt de hiërarchische, vaak politiek beïnvloede structuren in de sportwereld.

    Dit zijn eisen die niet alleen de transgender gemeenschap ten goede zouden komen, maar alle werkenden. Door eensgezind voor deze eisen te strijden, kunnen transfobe ideeën binnen de arbeidsklasse worden uitgedaagd.

    Transgender rechten zijn een zaak van de arbeidersklasse, en het zijn de methoden van arbeidersstrijd en solidariteit die ons laten zien hoe we vooruit kunnen komen en winnen. Een verenigend programma voor de rechten van queer en transgender personen zal ons niet alleen verdedigen tegen rechts, maar zal het leven van alle mensen uit de arbeidersklasse verbeteren.

    Hiervoor is er nood aan strijdbare Prides die aanknopen bij de tradities van Stonewall. Er is nood aan zichtbare solidariteit vanuit de LGBTQIA+ gemeenschap met strijd van de werkende klasse, zoals de zorg en de sociale sector die op 13 juni betogen of het onderwijs dat actie voert voor meer middelen. De campagnes, wetsvoorstellen en media-aanvallen van rechts werken enkel bij gebrek aan een reële organisatie die strijd organiseert op straat.

  • Mei-juni 1936: Toen de Franse revolutie begon…

    Fascistische provocatie, reactie van de arbeidersklasse en revolutionair potentieel in het Frankrijk van de jaren 1930

    Voorwoord op het boek ‘Waarheen gaat Frankrijk’ van Leon Trotski. Voorwoord geschreven door Nicolas Croes en Geert Cool in maart 2022

    In mei-juni 1936 raasde een golf van stakingen en fabrieksbezettingen door Frankrijk. De parlementsverkiezingen van 26 april en 3 mei leverden een overwinning van het Volksfront op, een alliantie van communisten (PCF), socialisten (SFIO) en de burgerlijke Radicale Partij. Nog voor de nieuwe regering aantrad, braken er stakingen uit in de luchtvaartsector. Het begon met de arbeiders van de Breguet-fabrieken in Le Havre op 11 mei. Zij eisten dat twee kameraden die afgedankt werden wegens een staking op 1 mei, de internationale dag van de arbeid, terug in hun functie zouden hersteld worden. De fabriek werd bezet. De politie werd uitgestuurd om de arbeiders uiteen te jagen, maar slaagde daar niet in. Integendeel: de dokwerkers toonden hun solidariteit met de stakers door de actie te vervoegen. Op 13 mei gingen de arbeiders van Latécoère in Toulouse in staking. Hetzelfde gebeurde de volgende dag bij Bloch in Courbevoie. Daar, elders en begin juni uiteindelijk zowat overal hetzelfde beeld: stakingen en fabrieksbezettingen.

    Op 24 mei vond de traditionele betoging plaats ter herdenking van de Parijse Commune (1871), de eerste poging om een arbeidersdemocratie tot stand te brengen. Er was niet de gebruikelijke kleine menigte, maar een ware rode vloed: 600.000 mensen marcheerden met opgeheven vuisten, onder een veelheid van rode vlaggen. De revolutionaire hymnen werden met ongebreideld enthousiasme gezongen. “Alles is mogelijk,” weerklonk het. En alles was mogelijk. Op het hoogtepunt van de stakingsgolf op 11 en 12 juni waren er 1,8 miljoen stakers en werden 9000 bedrijven bezet. Dat was nadat de regering forse toegevingen had aangekondigd en ook de bazen met de akkoorden van Matignon van 7 en 10 juni instemden met de eisen van de stakers. De bazen hadden geen andere keuze. Ze deden beroep op de nieuwe premier, de socialist Léon Blum, die na zijn eedaflegging op 6 juni meteen ingeschakeld werd om de sociale vrede te herstellen. Blum deed achteraf het relaas van de onderhandelingen. Toen de vakbondsvertegenwoordigers, die amper grip hadden op de beweging van onderuit, meer dan de door de patroons voorgestelde loonsverhoging van 7 tot 10% eisten, zei een patronale vertegenwoordiger: “Hoe kan je daar niet mee instemmen, de Franse arbeiders kregen nog nooit een algemene loonsverhoging van die orde.” Waarop, aldus Blum nog steeds, een vakbondsleider antwoordde: “En wanneer heeft Frankrijk een beweging van de werkende klasse van die omvang en dat belang gezien?” Dat de vakbondsleiders amper greep hadden op de beweging, moest Jouhaux bevestigen op een nationale bijeenkomst van de CGT op 16 juni 1936: “De beweging is onstaan zonder dat we weten hoe en waar dit gebeurde.”

    Het monumentale revolutionaire potentieel, dat een krachtige kettingreactie op gang had kunnen brengen en zo de wereldgeschiedenis kon veranderen, werd echter verkwanseld. De regeringspartijen en hun bevriende vakbondsleiders deden er alles aan om de beweging te stoppen. De wetsvoorstellen voor de 40-urenweek en het betaald verlof konden niet snel genoeg door het parlement gejaagd worden: tegen 11 juni waren die gestemd. Premier Blum schreef aan de parlementairen: “We zitten in een situatie waarin elk uur telt.” De vakbondsleiders en de Communistische Partij probeerden de acties te stoppen. “Je moet weten wanneer je hoe je een staking stopt,” werd op 11 juni 1936, op het hoogtepunt van de stakingsbeweging, hét centrale ordewoord van de communisten die de verderzetting van de acties onder meer toeschreven aan de fascisten en de trotskisten. Dat de Volksfrontregering bang was van de beweging en zeker van duidelijke ordewoorden voor die beweging, bleek uit de inbeslagname van La Lutte Ouvrière, de krant van de trotskisten, op 12 juni 1936. 

    In “Front populaire, une révolution manquée”, een opmerkelijk maar ongelijkmatig verslag van de gebeurtenissen, schreef Daniel Guérin: “Het was Trotski die als eerste de Franse stakingen met fabrieksbezettingen als het begin van een revolutie bejubelde.” Ondanks diepe meningsverschillen stak de militante schrijver, die een theoreticus van het anarchisme zou worden, zijn bewondering voor de Russische revolutionair niet onder stoelen of banken. Hij verborg evenmin zijn spijt: “Uit deze ervaring moest ik uiteindelijk een les trekken. Maar met een zekere vertraging. Eigenlijk te laat. Want tegen die tijd was de vloedgolf al lang teruggetrokken. In het heetst van de strijd had ik nauwelijks tijd om na te denken over Trotski’s heldere artikel dat op 12 juni verscheen in het in beslag genomen nummer van La Lutte Ouvrière, of om het zelfs te lezen. Het historische precedent van de sovjets van arbeidersafgevaardigden werd daar aangehaald. Van werkplaats tot werkplaats, van fabriek tot fabriek, van wijk tot wijk, van stad tot stad, riep hij de arbeiderscomités op om onderling een hechte band aan te gaan, om uiteindelijk te komen tot een congres van alle comités van Frankrijk. Dat was de nieuwe orde die de oude zou vervangen.”

    Het artikel waarnaar Guérin verwijst, “De Franse revolutie is begonnen”, werd nadien gepubliceerd als deel van een verzameling van Trotski’s teksten over de toestand in Frankrijk tussen 1934 en 1938, getiteld “Waar gaat Frankrijk heen?” (naar de titel van het eerste artikel van de selectie). Trotski becommentarieerde de gebeurtenissen niet als een gewone waarnemer, maar analyseerde ze en stelde een passend politiek antwoord voor om ervoor te zorgen dat de woede van de arbeiders een revolutionaire afloop vond. Dat was noodzakelijk om de dreiging van een dictatoriaal regime af te wenden. Achteraf gezien kunnen wij zijn scherpzinnigheid alleen maar toejuichen, gezien de ontwikkeling van de Derde Republiek na de ervaring van het Volksfront. De regeringen van Daladier en Paul Reynaud waren vastbesloten om de arbeidersbeweging terug te slaan en baanden de weg voor Pétain en de oprichting van de ‘Franse staat’ na de nederlaag van 1940.

    Marxisme.be is van mening dat de lessen uit deze bundel van cruciaal belang zijn om nieuwe generaties activisten te helpen helderheid te vinden in de tumultueuze sociaaleconomische en politieke gebeurtenissen van dit “tijdperk van wanorde”, zoals Deutsche Bank de door de Covid-19-pandemie geopende periode omschreef. Wij zijn bijzonder trots dat we deze eerste zo volledige editie van teksten in het Nederlands kunnen aanbieden en maken van de gelegenheid gebruik om ook een nieuwe Franstalige uitgave te doen.

    Brandend actuele lessen

    Het historische belang van de gebeurtenissen in Frankrijk in de jaren dertig zou op zichzelf al voldoende zijn om deze uitgave te rechtvaardigen. Daar bovenop zijn er de algemene lessen van deze teksten over de complexe dynamiek van de klassenstrijd in tijden van meervoudige crises die elkaar wederzijds voeden, en over het politieke programma dat nodig is om een uitweg te vinden voor de werkende klasse en om de maatschappij te veranderen. Die lessen zijn, zoals Daniel Guérin het verwoordde, bijzonder “verhelderend.”

    De coronacrisis maakte dat de vertraging van de wereldeconomie vanaf maart 2020 veranderde in een spectaculaire ineenstorting. De onderliggende situatie ging reeds in de richting van een recessie, corona en de bijhorende lockdowns in 2020 duwden de economie kopje onder. Deze neergang kwam er 12 jaar na de vorige recessie van 2008/09, die het vertrouwen in het kapitalisme en alle instanties van dat systeem reeds grondig ondermijnde. Het door de overheden gestimuleerde herstel in 2021 nam de onderliggende tegenstellingen van het kapitalisme niet weg, integendeel. Groeiende inter-imperialistische spanningen die leiden tot oorlog, grote tegenstellingen tussen de ontwikkelde kapitalistische landen en de ex- en neokoloniale landen, een sterk toenemende inflatie, sociale uitzichtloosheid, politieke instabiliteit en daarbovenop een escalerende klimaatramp: dat is de context van de actuele situatie. Dit zorgt voor polarisatie in de samenleving, waarop reactionaire politici en bewegingen handig inspelen.

    De bestorming van het Capitool in de VS door Trump-aanhangers op 6 januari 2021 deed denken aan de anti-parlementaire opstand van de fascistische liga’s in Parijs op 6 februari 1934. Met tienduizenden wilden ze in 1934 naar het parlement trekken om ‘het wicht’, zoals extreemrechts de Franse Republiek toen noemde, omver te werpen. De arbeidersbeweging werd verrast, maar de provocatie van 1934 leidde tot een massabeweging met als hoogtepunt de stakingen en bedrijfsbezettingen in mei en juni 1936. Helaas werd de bestorming van het Capitool in 2021 niet gevolgd door massaal protest. Desondanks was er in de maanden nadien een verderzetting van de opkomst van arbeidersprotest en stakingen in de VS. Een jaar later verklaarde een doorwinterde vakbondsman naar aanleiding van de zwaarbevochten oprichting van de eerste vakbonden bij koffieketen Starbucks in de VS: “Deze generatie-Z is de meest vakbondsvriendelijke die ik ooit zag.”

    De jaren 1930 waren een periode van revolutie en contrarevolutie. In 1933 kwamen de nazi’s van Hitler in Duitsland aan de macht. In 1934 was er een revolutionaire opstand die leidde tot de socialistische republiek Asturië, het begin van een krachtig revolutionair proces in Spanje. In ‘Waar gaat Frankrijk heen?’ voel je een dringendheid bij Trotski. Een succesvolle beweging in Frankrijk in 1934-36 had niet alleen het potentieel om het kapitalisme in Frankrijk omver te werpen, maar ook om de revolutionaire ontwikkelingen in Spanje te versterken en het fascisme in Duitsland en Italië een beslissende slag toe te brengen. Het zou een politieke revolutie in de Sovjet-Unie, tegen de bureaucratische dictatuur en voor de voor de hervestiging van arbeidersdemocratie, onvermijdelijk gemaakt hebben en bovendien zou de revolutie nu niet geïsoleerd zijn tot één land. Mogelijk was de horror van de Tweede Wereldoorlog er nooit gekomen.

    Trotski was bijzonder goed geplaatst om de Franse gebeurtenissen te analyseren, niet alleen vanwege zijn achtergrond als revolutionair leider in Rusland, maar ook vanwege zijn scherpe kennis van de Franse situatie. Tijdens de Eerste Wereldoorlog had hij twee jaar in Parijs doorgebracht, voordat hij het land werd uitgezet. Hij ontmoette er revolutionaire syndicalisten als Alfred Rosmer en Pierre Monatte. Toen de Derde Internationale, de Communistische Internationale, in 1919 werd opgezet, volgde Trotski aandachtig de ontwikkelingen van de Franse afdeling, de Parti Communiste Français (PCF). Hij bleef dit doen toen er kleine groepen van de Linkse Oppositie opgezet werden tegen de bureaucratisering van de Sovjet-Unie en de Internationale. Na zijn verbanning uit de Sovjet-Unie in 1929 bevond Trotski zich op een ‘planeet zonder visum’, waarbij hij van het ene ballingsoord naar het andere trok en vrijwel nergens heen kon. Zo kwam hij van juli 1933 tot juni 1935 opnieuw in Frankrijk terecht. Hij stond onder politietoezicht en mocht niet deelnemen aan publieke activiteiten. Tegelijk kon Trotski de actualiteit op de voet volgen en regelmatig gesprekken voeren met belangrijke actoren in de strijd voor socialisme.

    Begin jaren 1930

    Het meest bekende onderdeel van de Franse geschiedenis in de jaren 1930 is ongetwijfeld de stakingsbeweging met bedrijfsbezettingen van 1936, al was het maar omdat deze beweging de basis legde voor belangrijke verworvenheden zoals de 40-urenweek en het uitbreiden van betaalde vakantie naar alle werkenden. Deze spontane algemene staking ontwikkelde zich van onderuit na een verkiezingsoverwinning van het Volksfront. Het zorgde voor een feestelijke stemming in de bedrijven: de werkenden wisten dat hun ogenblik gekomen was. De gevestigde krant ‘Le Temps’, door Trotski omschreven als ‘de burgerij in krantvorm’, schreef vol horror over hoe de arbeiders zich in de fabrieken gedroegen alsof ze er reeds de baas van waren.

    De beweging had gevolgen die veel verder reikten dan de grenzen van Frankrijk. Zo was er de dynamiek van de algemene staking van juni 1936 in België met onder meer de slogan ‘Je voornaam is Vlaming of Waal, je achternaam is arbeider’. Ook deze beweging dwong belangrijke sociale verworvenheden af (een loonsverhoging met 7%, de 40-urige werkweek, betaalde vakantie van minstens 6 dagen per jaar, ziekteverzekering en een verhoging van de kinderbijslag). Dit vormde de grondslag voor de sociale zekerheid die na de oorlog verder uitgebreid werd. In feite werd het voorjaar van 1936 bijna overal in Europa gekenmerkt door de opstand van de werkende massa’s tegen hun regeringen. In Polen brak op 22 maart in Krakau een algemene staking uit. Op de 30ste van dezelfde maand schoot de politie in Joegoslavië op een arbeidersbetoging, wat uitliep op rellen. Op 26 april werd Polen overspoeld door een staking in de bouwsector. Op 8 en 9 mei mondde een staking van tabaksarbeiders uit in een algemene staking in Noord-Griekenland.

    ‘Waar gaat Frankrijk heen?’ en ‘Nogmaals: waar gaat Frankrijk heen?’ zijn vóór die gebeurtenissen geschreven, als anticipatie op wat zou komen. De situatie begin jaren 1930 werd getekend door de gevolgen van de economische recessie van 1929, die in Frankrijk vanaf de herfst van 1931 hard toesloeg. Op enkele maanden tijd, tussen eind 1931 en begin 1932, was er een neergang van de industriële productie met -22%. Hierna zou de industriële productie stagneren tot aan de Tweede Wereldoorlog. Het ging gepaard met een explosie van werkloosheid. Het werklozenleger groeide aan van 273.000 in 1932 tot 340.000 in 1934 en 820.000 in 1936. Kortom: er was een situatie van ellende voor de werkende klasse, de bevolking op het platteland en zelfs voor de middenklasse.

    De middenklasse zette zich steeds meer af van de Radicale Partij (of ‘Radicale Socialisten’), dé gevestigde partij van het kapitalisme, van de stabiliteit en het status quo. De politieke instabiliteit werd niet alleen veroorzaakt door de economische situatie, maar ook door de sfeer van schandalen van corruptie en financiële malversaties. Het bekendste was de affaire-Stavisky: een fraude met valse waardepapieren opgezet door de oprichter van de Crédit Communal, Serge Alexandre Stavisky. Die had een soort piramidestelsel had opgezet waarbij meer dan 200 miljoen Franse frank werd verduisterd. Bij de fraude waren hooggeplaatsten uit de kringen van politie, pers, politiek en gerecht betrokken. Begin 1934 werd Stavisky neergeschoten in een chalet in Chamonix. “Stavisky pleegt zelfmoord met een pistoolschot dat vanop enige afstand is afgevuurd,” merkte Le Canard Enchainé op. De bijzonder duistere omstandigheden van zijn dood, het achterliggende financiële schandaal en de banden van Stavisky met Radicale parlementairen en delen van het establishment maakten de affaire des te spraakmakender.

    Er was een groeiende woede tegen de burgerlijke democratie en tegen het parlementarisme. Diverse extreemrechtse groepen en liga’s kenden een opgang. De politieke instabiliteit was groot: tussen mei 1932 en februari 1934 waren er maar liefst zes verschillende regeringen, waar de Radicale Partij telkens deel van uitmaakte.

    1934: fascistische provocatie en antifascistisch antwoord

    Op 6 februari 1934 betoogde extreemrechts in de straten van Parijs tegen het parlementarisme onder slogans als ‘weg met de dieven’ en ‘dood aan het parlement’. Er waren 30.000 tot 50.000 betogers gemobiliseerd door groepen als Action Française van Charles Maurras, een oudere extreemrechtse beweging met 60.000 leden, de Jeunesses Patriottes, een jongere groep met maar liefst 90.000 leden, en verschillende andere groepen en liga’s zoals de Camelots du Roi en de Croix-de-feu van kolonel de la Rocque. Extreemrechts voelde zich gesterkt door het aan de macht komen van Hitler in Duitsland en door de brede afkeer tegen het politieke en financiële establishment. De betoging eindigde met geweld en confrontaties met het leger en de politie. Er vielen 15 tot 30 doden en 2000 gewonden. Het gevaar van extreemrechts in Frankrijk was nu bijzonder duidelijk. Het vormde wat Marx ooit omschreef als de spreekwoordelijke zweep van de contrarevolutie die de revolutie vooruit stuwde.

    Drie dagen later volgden grote antifascistische betogingen waarop socialistische en communistische manifestanten samenkwamen en waar de roep naar eenheid luid weerklonk.

    Op 9 februari riepen de Communistische Partij en de CGTU (Confédération générale du travail unitaire, verbonden met de PCF) op tot betogingen, maar zonder eenheid in actie met de militanten van de socialistische partij (SFIO, section française de l’Internationale ouvrière). De communistische partijen voerden op bevel van Moskou al enige jaren een politiek van ‘klasse tegen klasse’, waarbij zowel de socialisten als de rechterzijde aangevallen werden. In Duitsland had de leiding van de stalinistische Communistische Internationale en de Duitse CP de sociaaldemocratie voorgesteld als ‘sociaal-fascistisch’ en een ‘tweelingzuster van het fascisme’. Die sektaire opstelling kwam Hitler goed van pas. De nazi’s kwamen aan de macht op een ogenblik dat ze minder stemmen haalden dan de socialisten en communisten samen.  Op 6 februari 1934, de dag van de extreemrechtse betoging in Parijs, was de conclusie van het editoriaal van partijkrant L’Humanité: “We kunnen niet tegen het fascisme vechten zonder ook de sociaaldemocratie te bestrijden.” Na 6 februari riep de PCF haar leden op om gemobiliseerd te zijn, zonder daar evenwel een ordewoord aan te koppelen. Toen de PCF uiteindelijk opriep om op 9 februari te betogen, was dit met volgende ordewoorden: “Onmiddellijke arrestatie van [de pas afgezette politiebaas] Chiappe en de leiders van de fascistische liga’s, weg met de schutters Daladier-Frot, ontbinding van de fascistische liga’s, verdediging van de lonen en inkomens, weg met de reactionaire en fascistische nationale eenheid die voorbereid wordt door de Radicale Partij en de Socialistische Partij, voor een regering van arbeiders en boeren.” Toch kwamen de betogingen van verschillende arbeidersorganisaties op 9 februari in enkele steden samen. 

    Nog eens drie dagen later was er een algemene staking waarvoor opgeroepen was door de CGT (Confédération générale du travail, gelieerd aan de SFIO). Aan die staking namen vier miljoen arbeiders deel, het grootste aantal ooit in Frankrijk. In Parijs waren er twee grote optochten: één georganiseerd door de PCF en CGTU, een andere door de SFIO en CGT. Beide betogingen kwamen samen en de militanten riepen om eenheid. Op 11 en 12 februari waren er 274 betogingen in Frankrijk. Het was meteen de eerste stakingsbeweging die werkelijk op nationaal niveau plaatsvond. De fascistische dreiging werd afgeblokt.

    De arbeidersorganisaties

    De twee grote arbeiderspartijen, de socialistische SFIO en de communistische PCF, gingen uit elkaar op het congres van de SFIO in Tours in 1920. Dat leidde tot de oprichting van de PCF die van meet af aan een massapartij was. De helft van de 180.000 SFIO-leden waren na de oorlog aangesloten. Het waren vooral jongeren die vol afschuw keken naar de imperialistische slachtpartij die de oorlog was. Deze jongeren waren bijzonder enthousiast over de Russische Revolutie. Zowat drie kwart van de SFIO-leden ging mee met de PCF. Waar een meerderheid van de gewone leden voor de PCF koos, lag dit onder de leiding van de SFIO helemaal anders. Zowat alle burgemeesters en 55 van de 68 parlementsleden bleven bij de SFIO.

    Na de splitsing met de communisten werd de SFIO geen stabiele eengemaakte partij. Er waren nog steeds heel wat discussies tussen verschillende al dan niet georganiseerde strekkingen binnen de partij. Een weerkerend meningsverschil had betrekking op samenwerking met de Radicale Partij in coalitieregeringen. Zo was er eind 1933 een afsplitsing van de zogenaamde ‘neo-socialisten’ die hevig voorstander waren van regeringsdeelname op basis van een discours van orde en stabiliteit. Zowat de volledige leiding van deze neo-socialisten zou nadien in de collaboratie met de nazi-bezetters stappen en na de oorlog gefusilleerd worden. Onder hen Marcel Déat, in 1941 oprichter van de Rassemblement National Populaire (één van de drie grootste collaboratiepartijen), die in 1944 minister van Arbeid en Nationale Solidariteit werd in de Vichy-regering. Het feit dat een groep van 20.000 leden vertrok, toonde het massale karakter van de SFIO in 1933, maar ook de invloed en aantrekkingskracht van het fascisme op een deel van de bevolking, inclusief op leden van een arbeiderspartij als de SFIO.

    De PCF kende in 1920 een veelbelovend begin, maar onderging al gauw de nefaste impact van de stalinisering van de volledige Internationale. Alle bochten van de Comintern werden trouw gevolgd. Deze bochten waren afhankelijk van wat de stalinistische bureaucratie in Rusland nodig had om haar interne machtspositie veilig te stellen.

    Eind jaren 1920 en begin jaren 1930 was er een ultralinkse koers. Dit werd de ‘Derde Periode’ genoemd: na de revolutionaire golf na de Eerste Wereldoorlog (de eerste periode) en de periode van stagnatie van de revolutionaire golf vanaf ongeveer 1923 (de tweede periode), was met de crisis vanaf 1929 de finale ineenstorting van het kapitalisme ingezet, aldus de analyse van de Comintern. Het zorgde voor een ultralinkse opstelling waarbij elke samenwerking met de socialisten werd afgewezen. Al wie niet op het revolutionaire standpunt van de communisten stond, werd als een fascist bestempeld. Dit was zowel een minimalisering van het reële gevaar van het fascisme (de overwinning van het nazisme werd zelfs voorgesteld als een onvermijdelijke stap naar een socialistische revolutie) als een obstakel voor samenwerking in eenheidsfronten aan de basis van socialistische en communistische arbeiders. De stalinisten omschreven de socialisten als ‘sociaal-fascisten’, een tweeling van het fascisme, en maakten daarbij amper onderscheid tussen leiding en basis. Het duwde de communistische partijen in het isolement. Waar de PCF in 1925 nog 83.000 leden telde, bleven er daar in 1929 nog 36.000 van over en tegen begin 1932 nog slechts ongeveer 10.000. Er waren heel wat kansen gepasseerd waarin de PCF zich kon opbouwen, maar door de orders van Stalin stond de partij ver af van de massa’s en hun realiteit.

    Na de mobilisaties van 9 en 12 februari was het officiële PCF-standpunt inzake het sociaalfascisme onhoudbaar. Het was onmogelijk voor de PCF om zich te blijven verzetten tegen de druk tot eenheid. De partij maakte een bocht van 180 graden, van sektarisme (het zich isoleren van bredere lagen) naar opportunisme. Beiden waren de keerzijde van dezelfde medaille. Het was voor de PCF-leiding geen kwestie van revolutionaire eenheid van socialistische en communistische arbeiders, maar wel van samenwerking over verschillende klassen heen, ook met de Radicale Partij.

    Deze bocht werd internationaal gemaakt. De Comintern was al langer een buitenpost voor het beleid en de diplomatie van de stalinistische bureaucratie in de Sovjet-Unie. Vanaf 1924 verdedigde Stalin het idee van ‘socialisme in één land’ en vanaf 1928 werd dat de officiële doctrine. Nadat Hitler aan de macht kwam en dit geen kortstondig gegeven bleek te zijn, maakte de Comintern een bocht. Voorheen gingen de stalinisten ervan uit dat Hitler snel van de macht zou geveegd worden door een revolutionaire beweging geleid door de communisten. Dit gebeurde niet: de communisten verdwenen integendeel in de gevangenissen en nadien in de concentratiekampen. Stilaan werd het voor de stalinisten duidelijk dat nazi-Duitsland een bedreiging voor de Sovjet-Unie vormde. De prioriteit werd om akkoorden te sluiten met Groot-Brittannië en Frankrijk. Het ging niet om akkoorden met de arbeiders, maar om diplomatieke pacten met de heersende klasse van die landen. Nog later werd zelfs een pact met Hitler gesloten vanuit het idee dat nazi-Duitsland militair gezien slechts één front aankon: indien het in het Westen oorlog voert, zou het Oosten gevrijwaard blijven, dachten de stalinisten.

    Naar een Volksfront

    De ordewoorden van de PCF waren afhankelijk van de adviezen van de Comintern die gebaseerd waren op de diplomatieke verhoudingen. Zo sloot de Sovjet-Unie in mei 1935 een wederzijds beschermingsakkoord met Frankrijk. De Franse parlementsvoorzitter Paul Laval trok naar Moskou om het akkoord te ondertekenen. Laval stond nadien aan het hoofd van de collaboratieregering van Pétain, het Vichy-regime. Hij bekleedde die positie van april 1942 tot augustus 1944 en wierp zich op als één van de meest fervente collaborateurs.

    Het akkoord betekende meteen ook het einde van alle antimilitaristische propaganda van de PCF in Frankrijk. Amper een maand later verklaarde de PCF dat het bereid was om een regering met de Radicalen te steunen. De PCF onder Thorez schoof op naar de positie van Léon Blum en diens SFIO: het programma werd beperkt tot wat aanvaardbaar was voor de burgerij, vertegenwoordigd door de Radicale Partij. In de plaats van systeemverandering werd nadruk gelegd op beperkte hervormingen. De algemeen-secretaris van de PCF, Thorez, verklaarde dat het veiligstellen van de belangen van de grote Franse bedrijven cruciaal was. Op 14 juli 1935, slechts twee maanden na het diplomatiek pact tussen Frankrijk en de Sovjet-Unie, liep Thorez vooraan op het défilé voor de nationale feestdag. Hij liep naast Blum en Daladier van de Radicale Partij, toen nog een partner in een regering met onder meer Laval. De rode vlag werd gekoppeld aan de tricolore Franse vlag, de Internationale werd overstemd door de Marseillaise. Deze eenheid was de basis voor het Volksfront. Trotski plaatste tegenover het concept van een volksfront de noodzaak van een eenheidsfront van de werkende klasse: eenheid in strijd voor maatschappijverandering.

    De verkiezingen van mei 1936 zorgden voor een grote overwinning van het Volksfront. Dit was niet te danken aan de Radicale Partij, die verder stemmen verloor. De PCF en de SFIO gingen echter sterk vooruit en zaten in een alliantie met de Radicale Partij. Voor de stalinisten en socialisten was het doel van het Volksfront om het kapitalisme beter te beheren en om een verdere leegloop van de Radicale Partij richting extreemrechts te stoppen. Dat dit niet zou gebeuren door de politiek van de Radicale Partij achterna te lopen, begrepen ze niet. Voor de werkenden en onderdrukten was een stem voor de linkse partijen een oproep tot verandering. Er was tegelijk een forse toename van het aantal leden van de SFIO en de PCF. De PCF werd gezien als het meest militante onderdeel van het Volksfront en syndicale militanten van de PCF stonden vooraan in de stakingen. Ondanks de pogingen om de beweging te stoppen onder het ordewoord dat je moet weten wanneer je een staking beëindigt, was er een toestroom van nieuwe leden bij de PCF. Volgens hun eigen cijfers: 163.000 leden op 25 mei 1936, 173.900 op 4 juni, 200.600 op 18 juni en 380.000 op 29 oktober.

    Revolutionaire explosie

    De overwinning van het Volksfront creëerde een zodanig enthousiasme dat het meteen tot een stakingsgolf kwam, wat uitdrukkelijk niet de bedoeling was bij het opzetten van het front. Nog voor de regering gevormd werd, waren er bedrijfsbezettingen die zich snel verspreidden over heel het land. “De Franse revolutie is begonnen,” schreef Trotski.

    Om een idee te geven van de snelheid waarmee de beweging ontwikkelde: op 6 juni waren er een half miljoen stakers in het land, een dag later waren ze met 1 miljoen. De radicale vakbond CGT groeide van 785.000 leden in maart 1936 tot 4 miljoen in februari 1937. Dit illustreert de kracht van de beweging, die elementen van dubbelmacht in zich droeg.

    Op 6 juni kreeg de regering-Blum het vertrouwen van het parlement. Op straat werd het vertrouwen gegeven aan massale bezettingen en stakingen. Op 8 juni verzamelden vertegenwoordigers van 33 stakerscomités uit de Parijse regio om een centraal stakerscomité op te zetten om de strijd te coördineren. Drie dagen later verzamelden ze op hun algemene vergadering vertegenwoordigers van 243 bedrijven uit de Parijse regio. Tegen dan waren er al 1,2 miljoen stakers, terwijl de overgrote meerderheid van de bevolking op dat ogenblik nog actief was in de landbouw. Het aantal stakers zou uiteindelijk verder oplopen tot 1,8 miljoen en 9.000 bedrijven werden bezet.

    Blum had tussen de verkiezingsoverwinning van 3 mei en de machtsovername op 4 juni alleen maar tijd verspild. In plaats van het ontslag van de zittende regering te benutten en maatregelen te nemen om de massabeweging te steunen en de kapitaalvlucht te voorkomen, probeerde Blum om elke “delicate situatie” te vermijden. “De uitstroom van goud maakt geen indruk op mij,” zei hij, “goud zal terugkomen.” Om het terug te brengen zouden Blum en zijn regering vervolgens kosten noch moeite sparen om het vertrouwen van het grootkapitaal te winnen. Tevergeefs.

    Wat was het antwoord van de Volksfront-regering op dit massaprotest? Het patronaat en de regering probeerden eerst om de beweging te stoppen door verregaande toegevingen te doen: de arbeidsduur werd verminderd van 48 tot 40 uur per week, er kwamen twee weken betaald verlof, de lonen in de private sector stegen met 7 tot 12% … Dat was indrukwekkend, maar het lag ver onder het potentieel dat in de situatie vervat zat. Toen dat niet volstond om de beweging te stoppen, dreigde premier Blum met repressie.  PCF-topman Thorez waarschuwde de arbeiders dat ze de kleinburgerij niet mochten afschrikken en de regering niet ten val mochten brengen. “Je moet weten hoe je een staking beëindigt,” verklaarde Thorez. De arbeiderspartijen en hun bondgenoten in de vakbondsleidingen deden er alles aan om te vermijden dat de revolutionaire beweging tot de omverwerping van het kapitalisme zou leiden. Zoals Trotski opmerkte, konden de arbeiders de vijand niet herkennen omdat die zich “voordeed als een vriend.” Bij gebrek aan leiding en ordewoorden, zou de stakingsbeweging uiteindelijk doodbloeden en uitgeput raken. Het patronaat deed er vervolgens alles aan om de toegevingen aan de werkende klasse terug te draaien.

    Gesteund door de PCF voerde de Volksfrontregering een beleid dat strikt binnen het kader van het kapitalisme bleef. Het oude staatsapparaat bleef onaangetast. Er waren amper nationalisaties. Als die al plaatsvonden werden de aandeelhouders royaal vergoed en werden de vroegere managers voortaan door de overheid aangesteld als bedrijfsleider. Het gebrek aan greep op de sleutelsectoren van de economie, liet de regering machteloos tegenover de snel stijgende prijzen die de in juni 1936 bekomen loonsverhogingen teniet deden. Regelmatig riep de PCF op tot radicalere maatregelen, zoals een belasting op grote vermogens – een miljonairstaks – of steun aan de Spaanse republikeinen, maar dit bleef beperkt tot oproepen waarna in het parlement voor het behoud van het Volksfront en dus voor het gevoerde beleid gestemd werd. 

    Blum en Thorez zouden niet alleen de Franse arbeiders verraden. Ze deden hetzelfde met onder meer de Spaanse werkenden en onderdrukten die in een hevige antifascistische strijd met de reactionaire beweging van Franco betrokken waren. De Franse Volksfrontregering weigerde actieve steun aan de antifascistische krachten te verlenen. Langs de andere kant aarzelden Hitler en Mussolini niet om de Spaanse fascisten te versterken. Daar niets tegenover plaatsen met de Franse Volksfrontregering was geen ‘neutraal’ standpunt: het betekende het ondermijnen van de antifascistische strijd die Europa een andere kant had kunnen opsturen.

    Nederlaag

    Uiteindelijk zou de Volksfront-regering het ongeveer een jaar volhouden. Alle sociale verworvenheden in die periode kwamen er onder druk van de massastrijd. De burgerij besefte heel goed wat er gebeurd was en dat ze vlakbij het verlies van de controle over de macht had gestaan. Daarop zette de burgerij in op reactionaire krachten, die vanaf 1937 sterker de kop opstaken. Er volgde nog een Volksfront-regering, maar in 1938 kwam ook daar een einde aan. De verworvenheden van de arbeiders werden stelselmatig ondermijnd en het staatsapparaat trad steeds repressiever op.

    In maart 1937 was er een fascistische provocatie in de gemeente Clichy, waartegen 10.000 antifascisten betoogden. De leiders van het Volksfront leidden de betoging weg van de fascistische meeting in Clichy, waarop honderden militanten alsnog de confrontatie aangingen. De ordedienst van de fascisten schoot op de betogers en er vielen vijf doden. In het parlement zei Blum dat de antifascistische betoging een fout was. Het arbeidersprotest werd beperkt tot een eendaagse staking.

    Eind november 1938 maakte de regering, ondertussen een eenduidig rechtse regering, een einde aan heel wat sociale verworvenheden van 1936. Opnieuw werd er tot staking overgegaan, maar nu stonden de bazen sterk genoeg om hardhandig op te treden. De vakbondsleiders riepen uitdrukkelijk op om de bedrijven niet te bezetten. Waar er wel bedrijfsbezettingen plaatsvonden, werden ze door de politie opgebroken. Duizenden militante arbeiders werden afgedankt: 5000 in de textielsector, 4000 in de automobiel, 3000 in de chemie … De rechtbanken veroordeelden 806 arbeiders tot gevangenisstraffen.

    Zoals Marcel Gibelin en Jacques Danos in hun uitstekende boek ‘Juin 1936’ concluderen: “De arbeidersklasse is gedesorienteerd. Het lidmaatschap van de CGT stuikt in elkaar. De burgerij denkt op haar beurt: ‘nu is alles mogelijk’. Augustus 1939, juni 1940 zijn in aantocht.” Daarmee wordt verwezen naar de Tweede Wereldoorlog en de machtsovername door generaal Pétain in 1940.    

    Lessen van Frankrijk

    Het was in deze context dat Trotski de artikels in voorliggend boek schreef. Deze teksten waren niet alleen een analyse, maar ook een gids tot actie met heel wat concrete voorstellen om de obstakels en zwaktes in de beweging te overkomen. Ze deden voorstellen om de radicaliserende jongeren richting te geven en om met de revolutionaire krachten stappen vooruit te zetten.

    De artikels ‘Waarheen gaat Frankrijk’ en ‘Nogmaals, waarheen gaat Frankrijk’ gaan vooral in op de dreiging van extreemrechts en het antwoord van de arbeidersbeweging daarop. Trotski legt uit dat de burgerij in een periode van kapitalistische crisis de eigen samenleving naar het bankroet leidt. Bij gebrek aan sociaal perspectief is er steeds meer nood aan repressie.

    De crisis raakt alle lagen van de bevolking, maar wordt bijzonder hard gevoeld door de middenklasse. Dat zijn doorgaans mensen die het iets beter hadden, maar hun positie door de crisis snel zien verslechteren. Vandaag probeert de gevestigde propaganda de bestaande klassentegenstellingen te verdoezelen door zowat elke werkende uit te roepen tot middenklasse. Dit neemt soms absurde vormen aan. Zo beweerde de Afrikaanse Ontwikkelingsbank voor de Tunesische revolutie van 2011 dat maar liefst 89% van de bevolking in dat land tot de middenklasse behoorde… Het criterium dat daarvoor werd gebruikt, was een inkomen van meer dan 2 dollar per persoon per dag. Dat is natuurlijk nonsens. De middenklasse omvat kleine zelfstandigen, uitoefenaars van vrije beroepen, zelfstandige landbouwers … Deze laag is vandaag kleiner dan in de jaren 1930 in Frankrijk of andere Europese landen, onder meer omdat veel kleine zelfstandigen weg geconcurreerd zijn door grote bedrijven of er volledig afhankelijk van geworden zijn en enkel in naam nog zelfstandig zijn. Kijk maar naar het verdwijnen van veel buurtwinkels die plaats maakten voor filialen van grote ketens. 

    De geruïneerde middenklasse zocht in de jaren 1930 een uitdrukking voor de enorme woede tegen het systeem. Extreemrechts was daar vaak goed voor geplaatst: onder de middenklasse was er geen traditie van collectieve organisatie. Fascistische krachten maakten van de individuele wanhoop een belangrijke factor in de situatie. Niet dat de linkerzijde en de arbeidersbeweging geen kans maakten om dit ongenoegen te organiseren, maar dat vereiste een revolutionaire benadering. Onder lagen van de werkende klasse die minder verbonden zijn met onder meer vakbonden, is dat een aspect dat ook vandaag aanwezig is. Waar links vaak gezien wordt als systeemvriendelijk, omdat het zoekt naar beperkte hervormingen binnen het systeem terwijl er geen marge is voor hervormingen, komt extreemrechts op populistische wijze gedurfder en schijnbaar radicaler naar voren. Dezelfde tegenstrijdigheden als in de jaren 1930 blijven bestaan: extreemrechts doet zich anti-systeem voor, maar is tegelijk een instrument van het establishment om de arbeidersbeweging te breken.

    Het antwoord van de burgerij op de fascistische provocaties in Frankrijk in 1934 bestond aanvankelijk uit een poging om een regering te vormen die zich als scheidsrechter en redder boven het gewoel plaatste. Het doel daarvan was vooral om de onvermijdelijke beweging van de werkende klasse tegen extreemrechts af te blokken. Voor arbeidersorganisaties was het essentieel om een juiste inschatting te maken en duidelijk te zijn over wie bondgenoten waren en wie niet. In de strijd tegen extreemrechts kunnen we niet rekenen op het establishment, op de politieke vertegenwoordigers van het kapitalisme, een systeem dat net de voorwaarden creëert waarbinnen extreemrechts kan groeien. De lagen die zich door extreemrechts aangetrokken voelen overtuigen, gebeurt niet door aan te schurken bij het establishment waar ze zich net van afkeren. Trotski wijst op de noodzaak van massamobilisatie en een offensief en gedurfd programma van maatschappijverandering. Benadering, programma en methoden gaan samen en moeten uitdrukking geven aan een vastberaden wil om te breken met het systeem.

    Dit is ook vandaag van belang. Kijk maar naar de VS waar aanhangers van voormalig president Trump op 6 januari 2021 het Capitool bestormden. Een antwoord daarop van de linkerzijde en de arbeidersbeweging was van essentieel belang. De ‘nieuwe linkerzijde’ van Alexandria Ocasio-Cortez en ‘The Squad’ leek zich helaas te beperken tot parlementaire initiatieven, waarmee ze zich inschakelde in de politiek van het ‘fatsoen’ zoals ook verdedigd door president Biden die hoopte een deel van de Republikeinse partij mee aan boord te krijgen. Parlementaire initiatieven kunnen nuttig zijn, maar dan als aanvulling op en ter versterking van mobilisatie en vastberaden strijd rond de noden van de werkende klasse. Deze strijd botst onvermijdelijk op de politiek van het Democratische establishment, dat loyaal de belangen van big business vertegenwoordigt.

    Trotski wijst sterk op het belang van de arbeidersmilitie tegen extreemrechts. Tegenover een sterk bewapende fascistische kracht met tienduizenden militanten was dat geen overbodige luxe. Trotski stelt dat elke actie een element van fysieke strijd omvat, van een stakingspiket over een betoging tot een arbeidersmilitie. Daarbij moet uiteraard ook een inschatting gemaakt worden van de omstandigheden. “Het geheim van succes zit niet in de fysieke strijd zelf, maar in de juiste politiek,” merkt Trotski op. De juiste politiek is deze die voldoet aan de voorwaarden van tijd en plaats. Vandaag hebben we niet te maken met tienduizenden gewapende fascisten, wat gevolgen heeft voor ons antwoord erop. Dit neemt niet weg dat elke actie effectief een element van fysieke strijd omvat. Betogingen tegen extreemrechts en sterke mobilisaties van de arbeidersbeweging maken het moeilijker voor diverse extreemrechtse strekkingen – van georganiseerde neofascisten tot steekvlam-Trumpisten die rond specifieke punten ageren – om het publieke debat en zelfs de straat te domineren. Als hen daarentegen niets in de weg gelegd wordt, aarzelen ze niet om te marcheren op de boulevard die voor hen openligt.

    Tegen de achtergrond van een kapitalisme in crisis en een groeiende woede tegen de gevestigde orde, moet de politiek van de consequente linkerzijde gericht zijn op de omverwerping van het kapitalisme en de verovering van de macht door de werkende klasse. Zoals Trotski opmerkt: “Socialisten kunnen met het meest wetenschappelijke programma uitpakken, maar de waarde ervan zal nihil zijn indien de voorhoede van de arbeidersklasse geen stoutmoedige strijd voert om de staat over te nemen. De sociale crisis in haar politieke uitdrukking is de machtscrisis. De oude heerser van de samenleving is bankroet. Er is nood aan een nieuwe heerser.” Ideeën die overgenomen worden door bredere lagen van de bevolking worden een materiële kracht. Dat is het geval bij alle campagnes en acties, maar uiteraard ook op een grotere schaal. Dit speelt een essentiële rol om van een prérevolutionaire situatie over te gaan tot een revolutionaire omwenteling.

    Dit boek brengt een scherpe kritiek op de reformistische benadering van zowel de socialistische als de communistische partij. Die benadering volstaat niet inzake methoden en programma, waarbij er eenheid is tussen beide elementen. Nationalisatie bijvoorbeeld betekent niet dat enkele bureaucraten in de raad van bestuur worden geplaatst nadat de aandeelhouders vergoed zijn, maar een revolutionaire strijd om de productie in handen van de werkenden en de gemeenschap te brengen. Het is geen toeval dat de PCF en de SFIO de eis van nationalisatie aan de kant schoven, of dat vandaag een groot deel van de linkerzijde (inclusief de radicale linkerzijde) hetzelfde doet met dit essentieel onderdeel van een socialistisch programma. Nationalisatie raakt immers de private eigendom van de productiemiddelen, terwijl het Volksfront net opgezet was om binnen de grenzen van het kapitalisme te blijven. Trotski gaat dieper in op de eis van nationalisatie, waarbij hij opmerkt dat alle sleutelsectoren moeten genationaliseerd worden, zonder schadeloosstelling aan de aandeelhouders. Naarmate er in de daaropvolgende decennia een iets bredere toegang tot de aandelenmarkt ontstond, voegde onze politieke stroming daaraan toe dat schadeloosstelling enkel op basis van bewezen behoeften kon. Het doel van een socialistisch programma is om de kapitalisten te onteigenen, niet om pakweg ouderen die wat spaargeld in aandelen geïnvesteerd hebben te raken. Trotski merkt ook op dat nationalisatie en arbeiderscontrole niet aan elkaar tegengesteld zijn, maar net onlosmakelijk met elkaar verbonden. Om tot democratische arbeiderscontrole en -beheer op de sleutelsectoren van de productie te komen, moeten deze uit de handen van de kapitalisten gehaald worden. Bij een nationalisatie is arbeiderscontrole en -beheer noodzakelijk om een democratische planning van de economie te realiseren.

    Het belang van een revolutionaire socialistische benadering werd bevestigd in de gebeurtenissen van 1936. De massale stakingsgolf had het potentieel om het systeem omver te werpen. Deze kans werd niet benut omwille van de houding van de leiding, die eigenlijk niet geloofde in maatschappijverandering. Toch zorgde elke stap van de leiding in de richting van actie voor een groot enthousiasme onder de werkende klasse. Meer nog: het enthousiasme duwde de beweging tot ver voorbij de bedoelingen van de leiding. Dat zagen we met de stakingsbeweging in 1936 in zowel Frankrijk als België. Telkens weer werd aangetoond dat het niet aan strijdvaardigheid van de basis ontbrak. Tegelijk is het voor de basis niet evident om de leiding van de eigen organisaties te negeren of er zelfs tegen in te gaan. Dat kan enkel op basis van een revolutionair programma waarvoor voldoende steun binnen de arbeidersbeweging is opgebouwd. Dit begrip van de dynamiek van klassenstrijd is essentieel, ook vandaag.

    Doorheen het hele boek weerklinkt bij Trotski een urgentie. Ogenblikken waarop revolutionaire verandering mogelijk is, blijven niet duren. Gemiste kansen hebben gevolgen voor de arbeidersbeweging. Dat is helaas gebleken in de nasleep van de beweging van 1936. De Volksfrontregering bood geen antwoord op de economische crisis omdat ze strikt binnen de grenzen van het kapitalisme bleef. De Volksfrontregering raakte ondermijnd. De rechterzijde kon in april 1938, onder aanvoeren van de Radicale Partij onder Daladier, de touwtjes terug in handen nemen op een ogenblik dat de hoop op verandering onder brede lagen van de werkende klasse voldoende in desillusie was omgeslagen. Heel wat verworvenheden van de beweging in 1936 werden teruggedraaid, de levensstandaard van de werkende klasse kelderde, de repressie en anti-migrantenpolitiek werden opgevoerd. In september 1939 werd de PCF verboden. Extreemrechts voelde zich daar uiteraard door gesterkt. Als de arbeidersbeweging een momentum zoals dat van 1936, dat in de situatie ingebakken zat vanaf 1934, niet gebruikt, dan kan de rechterzijde tijd winnen om des te harder terug te slaan. “Een revolutie die ophoudt vooruit te gaan is gedoemd achteruit te gaan”, merkte Daniel Guérin op in zijn boek ‘Front populaire, révolution manquée’. De arbeidersklasse betaalde een hoge prijs voor de terugslag: één van de laatste obstakels voor de Wereldoorlog sneuvelde. Enkel de arbeidersbeweging kon die oorlog vermijden door revolutionaire verandering te realiseren, wat onvermijdelijk een grote impact zou hebben op de werkende klasse in andere landen om de contrarevolutionaire barbarij een halt toe te roepen.

    Gezien de mogelijke totale vernietiging en de sociale verhoudingen staat een wereldoorlog vandaag nog niet terug op de agenda, maar de horror en de barbarij van oorlog wel. Dat zit in het DNA van het kapitalisme. De inter-imperialistische spanningen lopen op met de oorlog in Oekraïne en de nieuwe Koude Oorlog tussen de VS en China. De Covid-pandemie toonde hoe het kapitalisme faalt bij elke ernstige crisis en hoe de tegenstellingen versterkt worden, onder meer door vaccin-nationalisme en winstbejag alsook door jarenlange besparingen op onder meer de zorg. Dit alles zorgt voor een groeiende polarisatie. Extreemrechts en allerhande populisten spelen daarop in, ook de arbeidersbeweging moet dit doen. Niet door de polarisatie uit de weg te gaan, maar door offensief voor de belangen van de werkende klasse te strijden. Als de arbeidersbeweging dit doet, krijgt ze het verwijt dat ze polariseert. Dat is ten onrechte: de polarisatie zit in de crisis van het systeem vervat, het is het kapitalisme dat polariseert. Gevestigde politici gaan in die context over tot een hardvochtiger en repressiever beleid, extreemrechts doet dit des te harder. Dit is geen uitdrukking van een samenleving die ‘fasciseert’ en ‘geleidelijk’ opschuift richting fascisme, maar van een systeem in crisis. Dat wijst op de noodzaak van maatschappijverandering, wat we niet bekomen door ons programma af te zwakken of door in de val van het ‘minste kwaad’ te trappen en bijvoorbeeld Biden te steunen tegen Trump of gelijk welke andere kandidaat die opkomt tegen Poetin (Rusland), Orban (Hongarije), Bolsonaro (Brazilië) of Modi (India). Het zal evenmin gebeuren door de krachten van de arbeidersbeweging op een alliantie met ‘progressieve’ elementen van de burgerij te richten, voor zover er dergelijke elementen bestaan die bereid zijn om een alliantie met de arbeidersbeweging te vormen. De druk daartoe kan groot zijn, maar een onafhankelijk klassenstandpunt gericht op maatschappijverandering blijft de sleutel tot verandering. Ook dat wordt sterk benadrukt doorheen dit boek.

    Emancipatie van koloniale volkeren en vrouwen

    Een aantal elementen komen niet of amper aan bod in dit boek. De radicalisering van de werkenden en jongeren beperkte zich niet tot Europa: de koloniale revolutie was eveneens in aantocht en ontwikkeling. Zowel tijdens de antifascistische protesten van februari 1934 als tijdens de stakingsbeweging in juni 1936, werd er in onder meer Algerije geprotesteerd. Op 12 februari 1934, de grote antifascistische actiedag, waren er 20.000 betogers in Algers. In juni 1936 staakten Algerijnse arbeiders, vooral actief in de landbouw, eveneens mee.

    In zijn tekst bij de 90e verjaardag van het Communistisch Manifest merkte Trotski in 1938 op: “Het Manifest verklaart dat ‘communisten overal elke revolutionaire beweging tegen de bestaande sociale en politieke orde steunen’. De beweging van de verschillende gekleurde rassen tegen hun imperialistische onderdrukkers is één van de belangrijkste en machtigste bewegingen tegen de bestaande orde en vraagt daarom de volledige, onvoorwaardelijke en onbegrensde steun van de blanke arbeidersklasse.”

    Het verbinden van bewegingen bood enorme kansen, maar daar was er amper aandacht voor. Meer nog: wat de afzijdige houding van de Volksfront-regering tegenover de Spaanse revolutie in de praktijk betekende, was helemaal duidelijk in de Franse kolonies. Het was een beleid van actieve medeplichtigheid aan koloniale onderdrukking. Zo vroeg de Comintern aan de Communistische Partij van Indochina (PCI) om alle verwijzingen naar ‘klassenstrijd’ of ‘Frans imperialisme’ achterwege te laten en zelfs om de vakbonden op te roepen om zich te ontbinden. Strijd door werkenden en arme boeren zorgde voor beperkte toegevingen, maar ook onder de Volksfront-regering in Parijs waren vakbonden verboden en werden strijdbare militanten opgepakt door de staatsveiligheid als ze stakingen en acties organiseerden. De PCI kwam tussen in het protest, maar met Franse vlaggen en steun aan de onderdrukkende regering in Parijs. Terwijl Blum de regering in Parijs leidde, werden in Indochina activisten opgepakt omdat ze oude brochures van Blum over de koloniale kwestie durfden te verspreiden. Hetzelfde beeld was aanwezig in andere Franse kolonies. Daniel Guérin beschrijft hoe Charles-André Julien, een voormalig PCF-lid die bij de SFIO aansloot en als professor door Blum aangesteld werd als secretaris van het ‘Haut Comité méditerranéen et de l’Afrique du Nord’, op een partijbijeenkomst opmerkte dat “we niet te snel vrijheid moeten geven aan de inheemse bevolking.”

    De houding van het Volksfront tegenover de gekoloniseerde volkeren was er één van onvoorwaardelijke verdediging van het Franse koloniale rijk. Het koloniale beleid veranderde niet: geen enkele van de democratische eisen van de koloniale volkeren werd ingewilligd. Er waren een paar vage beloften voor de bevolking in de kolonies, voornamelijk om de gekoloniseerde massa geduld aan te praten. Maar zelfs deze beloften hielden niet lang stand. Zeer snel werd elke beweging die eisen stelde onderdrukt. De regering van Léon Blum ontbond de Etoile Nord-Africaine, een Algerijnse organisatie die nochtans deel uitmaakte van het Volksfront, en het Pacte d’Action Marocaine. Beide nationalistische organisaties hadden banden met de Franse arbeidersbeweging. Ze werden ontbonden op basis van de wet waarmee de fascistische liga’s werden verboden! In maart 1937 beschoten Franse troepen in Tunesië de stakende mijnwerkers van Metlaoui met machinegeweren. Hetzelfde gebeurde in El Kouif, in Algerije. In juli was er in Tunesië een nieuwe schietpartij tegen de stakers van Djerissa. Gedurende al die tijd had de PCF slechts één zorg: het verdedigen van het Franse koloniale rijk tegen de begeerten van Hitler of Mussolini. Daarom steunde zij de repressie.

    De positie van vrouwen in de economie en hun rol in de strijd van de werkende klasse komt evenmin uitgebreid naar voren in het boek. In andere teksten legde Trotski daar meer nadruk op. Zo schreef hij in Het Overgangsprogramma (1938): “Alle opportunistische organisaties concentreren overeenkomstig hun eigen karakter hun voornaamste opmerkzaamheid op de bovenste lagen van de arbeidersklasse en negeren daarom zowel de jeugd als de werkende vrouwen. Intussen deelt de neergangsperiode van het kapitalisme zijn zwaarste slagen uit aan de vrouw, zowel als arbeidster als huisvrouw. (…) Weg met het bureaucratendom en de baantjesjagerij! Vrij baan door de jeugd! Vrij baan voor de werkende vrouw!”

    Als antwoord op de economische crisis begin jaren 1930 lagen vrouwen harder onder vuur. Bij de PTT waren er tussen 1932 en 1934 afdankingen: 90% van hen waren vrouwen. Vrouwen die gehuwd waren met iemand in overheidsdienst kregen een lagere opzeggingsvergoeding. In Frankrijk waren er veel vrouwen die werkten, maar hun loon werd nog steeds gezien als een aanvulling op het hoofdloon. Het beschikbare werk werd in de crisis herverdeeld, maar niet onder alle werkenden: vrouwen werden zoveel mogelijk terug naar de haard verwezen.

    De deelname van vrouwen aan de strijdbewegingen van de werkende klasse en de specifieke strijd voor stemrecht zetten de Volksfront-regering onder druk. In de stakingen van 1936 stemden vrouwen mee voor de afgevaardigden van de werkplaatsen en over de volgende stappen in de strijd. Ze deden bovendien ervaring op in deelname aan en organisatie van strijd, onder meer in de textielsector. Daniel Guérin beschreef de bezetting van een kleine rubberfabriek in juni 1936: “Er werken alleen vrouwen, in een sfeer die de dag tevoren nog paternalistisch moet zijn geweest. Maar vanmorgen hebben de baas en zijn vrouw zich verschrikt teruggetrokken in hun piepkleine kantoortje: de arbeidsters in witte jassen, kalm, met opgeheven hoofd, lopen door de gangen. Zij verdeelden de taken: verkiezing van een delegatie, stakerspost, rode vlag hijsen bij de ingang. Zonder overgang, zonder aarzeling, gingen zij over van hun vroegere functie als slaven naar hun nieuwe rol als beheerders van het bedrijf. Iets in hun leven, in hun bewustzijn, veranderde voor altijd.”

    Het werd dan ook steeds meer vanzelfsprekend dat ze ook hun politieke stemrecht zouden krijgen. Blum beloofde de kwestie op tafel te leggen, maar het wetsvoorstel werd door de Senaat geboycot. De Radicale Partij stond terughoudend tegenover vrouwenstemrecht vanuit de vrees dat vrouwen eerder conservatief zouden stemmen onder invloed van de kerk. De Volksfront-regering beperkte zich grotendeels tot symbolische stappen, zoals de aanstelling van drie vrouwelijke ministers en staatssecretarissen (waarvoor hun mannen overigens schriftelijke toestemming moesten geven!). Dat was op zich belangrijk, maar onvoldoende om het gebrek aan algemene vooruitgang voor vrouwen uit de werkende klasse te verbergen.

    Het Trotskisme in Frankrijk

    Met zijn analyses over Frankrijk in de jaren 1930 bracht Trotski niet alleen politieke duidelijkheid en scherpe inzichten. Het doel was tevens om bij te dragen aan de ontwikkeling van een revolutionaire marxistische organisatie in het land. Dit onderdeel komt niet aan bod in het boek. We maken van dit voorwoord gebruik om de lezers beknopt kennis te laten maken met het Franse trotskisme.

    Vanaf eind jaren 1920 probeerde Trotski Franse sympathisanten van de linkse oppositie bijeen te brengen. In augustus 1929 werd de Communistische Liga opgezet met de krant ‘La Vérité’ (De Waarheid). Alfred Rosmer, die begin jaren 1920 een leidinggevende rol in de Comintern speelde, was er de bekendste voortrekker van. Rosmer nam in november 1930 echter ontslag uit de Communistische Liga en de Internationale Linkse Oppositie. De Communistische Liga was een kleine organisatie van 100 tot 200 leden geleid door erg jonge militanten, zonder veel wortels in de Franse arbeidersbeweging.

    Het was niet evident om een nieuwe revolutionaire organisatie te ontwikkelen op een ogenblik dat de werkende klasse in het defensief zat en er weinig beweging in de samenleving was. Op de jonge organisatoren van de Communistische Liga had dit als effect dat er al gauw heel wat intern gerommel was, voornamelijk tussen de centrale leiders Raymond Molinier en Pierre Frank enerzijds en Pierre Naville en Gérard Rosenthal anderzijds.

    De gebeurtenissen van februari 1934 en de beweging die erop volgde, veranderden de situatie in Frankrijk. Er was een radicalisering onder de werkenden, in het bijzonder onder de jongeren. Dat uitte zich in een groei van zowel de communistische als de socialistische partij. Trotski stelde de militanten van de Communistische Liga voor om de politieke discussie met de radicaliserende basis van de socialistische partij aan te gaan door kortstondig binnen de SFIO te werken en daar op basis van een duidelijk revolutionair programma de beste lagen over te winnen. Een oriëntatie op de communistische partij was niet aan de orde wegens het gesloten stalinistisch karakter van die partij en de agressieve vervolging van trotskisten (onder meer door provocateurs en operaties van de Russische geheime diensten), terwijl er binnen de socialistische partij wel ruimte tot debat was en er bovendien een grote groep leden was die naar links aan het opschuiven was.

    De Communistische Liga vormde zich na een uitgebreid debat om tot de Bolsjewistisch-Leninistische Groep (GBL), waarvan het honderdtal militanten lid werd van de SFIO en de socialistische jongerenorganisatie. De GBL verdrievoudigde haar aantal militanten op een jaar tijd, maar bleef met 300 leden in 1935 een erg beperkte kracht. De organisatie had een impact op socialistische jongerenafdelingen, in het bijzonder in de regio rond Parijs, en op leden van linkse stromingen binnen de SFIO, zoals Bataille Socialiste (Socialistische Strijd) rond Marceau Pivert.

    Het akkoord tussen de Franse regering en de Sovjet-Unie in 1935 droeg ertoe bij dat de PCF voorstander werd van een ‘breed front’, een volksfront, met zowel de socialisten als de Radicale Partij. De PCF-leiding zette bij het vormen van dit front druk op de socialistische leiding om tegen de trotskisten in hun rangen op te treden. De beweging van 1934 plooide zich wat terug en internationaal groeide de dreiging van een nieuwe wereldoorlog. De tactiek van ‘entrisme’ binnen de socialistische partij was sowieso bedoeld voor de korte termijn. Trotski pleitte er vanaf het voorjaar van 1935 voor om de SFIO terug te verlaten en nadruk te leggen op een open afdeling van de Vierde Internationale. De GBL-leiding was verdeeld en twijfelde. Uiteindelijk zou de SFIO-bureaucratie de knoop doorhakken vanaf het partijcongres van juni 1935. Léon Blum zou een kleine revolutionaire groep niet in de weg laten staan van een brede eenheid met de PCF en de Radicale Partij. Hierna zouden de trotskisten, maar ook andere linkse militanten, geleidelijk uitgesloten worden. Binnen de GBL leidde dit tot een splitsing en een hevige fractiestrijd. Die strijd, het resultaat van een gebrek aan duidelijke perspectieven, maakte dat de aanhangers van de Linkse Oppositie amper voorbereid waren op de strijdbeweging van 1936. Een poging tot snelle fusie van de verschillende strekkingen was gedoemd om niet lang te duren. Het ontbrak immers aan duidelijke politieke basis hiervoor.

    In de jaren 1930 was Trotski herhaaldelijk gefrustreerd over de revolutionaire groepen die zich op de Linkse Oppositie baseerden. Jean Van Heijenoort schreef in zijn boek ‘Sept ans auprès de Léon Trotsky’, over zijn periode als medewerker van Trotski tussen 1932 en 1939, dat Trotski vaak gefrustreerd was over de groepen van de Linkse Oppositie. Hij maakte daarbij twee uitzonderingen: de groep in Minneapolis die een belangrijke rol speelde in de stakingen van de Teamster-chauffeurs in 1934 en de groep in Charleroi rond Léon Lesoil die een belangrijke rol speelde in de mijnwerkersstaking van 1932. Het ging in beide gevallen om revolutionaire militanten die hun ideeën wisten te vertalen in het richting geven aan arbeidersstrijd.

    Dat belang van de revolutionaire praktijk koppelde Trotski uiteraard steeds aan duidelijkheid inzake perspectieven, programma en benadering. Zoals hij opmerkte in een polemiek met Marceau Pivert van de in 1938 opgezette PSOP (Parti socialiste ouvrier et paysan): “Een ernstig revolutionair die de zware beslissingen voorziet die de partij in kritieke tijden moet nemen, voelt in de voorbereidende periode scherp zijn verantwoordelijkheid, analyseert nauwgezet elk feit, elk concept, elke tendens. In dit opzicht lijkt een revolutionair op een chirurg die geen genoegen kan nemen met gemeenplaatsen betreffende de anatomie, maar die precies moet weten hoe de beenderen, de spieren, de zenuwen en de pezen op elkaar inspelen en met elkaar verbonden zijn, om geen enkele verkeerde beweging met zijn scalpel te maken. De architect, de arts en de scheikundige zouden verontwaardigd reageren op elk voorstel om de wetenschappelijke begrippen en formules – de ‘hegemonie’ van de wetten van de mechanica, fysiologie of scheikunde – in te ruilen voor een verzoenende houding tegenover andere opvattingen, hoe fout die ook mogen zijn. Toch is dit precies het standpunt van Pivert. Zonder de kern van de programmatische verschillen te doorgronden, herhaalt hij gemeenplaatsen over de “onmogelijkheid” dat een bepaalde stroming “alle waarheid in zich draagt.” Ergo? Leven en laten leven. Dergelijke aforismen kunnen een gevorderde arbeider niets leren dat de moeite waard is; in plaats van moed en verantwoordelijkheidsgevoel kunnen zij slechts onverschilligheid en zwakheid inboezemen. De Vierde Internationale voert een strijd tegen de kwakzalverij en komt op voor een wetenschappelijke houding ten opzichte van de problemen van de proletarische politiek. Revolutionaire ijver in de strijd voor het socialisme is onlosmakelijk verbonden met intellectuele ijver in de strijd voor de waarheid.”

    Het revolutionaire potentieel van de jaren 1930 leidde niet tot revolutionaire breuken met het kapitalisme in West-Europa. Hiermee verdween het laatste obstakel voor de Tweede Wereldoorlog. De reactionaire rechterzijde ging in het offensief. Dat had uiteraard gevolgen voor de revolutionaire marxisten die meer geïsoleerd stonden, zelfs indien revolutionaire marxisten ook onder de nazi-bezetting actief bleven. In België was er onder de nazi-bezetting zelfs een door trotskistische militanten geleide mijnwerkersstaking in Charleroi. Desalniettemin kwamen de bezetting en repressie tegen de arbeidersbeweging samen met de moorden door stalinistische agenten met een zware prijs voor de trotskistische beweging. Het maakte een correcte inschatting van de nieuwe periode na de oorlog moeilijker.

    De analyses en voorstellen van Trotski voor de Franse arbeidersbeweging in de jaren 1930 hebben niet geleid tot de ontwikkeling van een massabeweging rond deze voorstellen. We weten dat de geschiedenis anders gelopen is. Dit doet niets af van de scherpte van Trotski’s analyses en de lessen die er vandaag uit kunnen gehaald worden. Bovendien was het noodzakelijk om een poging te doen om de geschiedenis de richting van socialistische maatschappijverandering uit te sturen op basis van een ideologische klaarheid en bereidheid tot handelen. Zoals Trotski opmerkte aan zijn medewerkers toen ze het nieuws van de machtsovername door Hitler in Duitsland in 1933 vernamen: “Je moet alle mogelijkheden ten volle benutten. Het is als het beklimmen van een steile berg waarvan je denkt dat het gewoon een gladde muur is. Als je ervoor staat, lijkt het onmogelijk om te klimmen. Maar als je elke spleet, elke natuurlijke stap, elke opening gebruikt om je met je handen aan vast te houden of om je voet op te zetten, dan kun je de hoogste rots beklimmen, in de moeilijkste omstandigheden. Je hebt moed nodig, maar ook voorzichtigheid en inzicht.”

    Dat is vandaag niet anders in de strijd tegen het kapitalisme. We hopen met deze uitgave de lezers enkele inzichten aan te reiken waarmee ze sterker staan om een rol te spelen in de noodzakelijke socialistische maatschappijverandering.

    https://shop.socialisme.be/product/leon-trotski-waar-gaat-frankrijk-heen-1934-38-van-fascistische-provocatie-tot-revolutionair-potentieel
  • Glitter, glamour en gewelddadige vrouwenhaat: de giftige ideologie van de ‘manosphere’

    De giftige ideeën van Andrew Tate hebben het afgelopen jaar via sociale media en online platformen – gezamenlijk bekend als de ‘manosphere’ – een enorme vlucht genomen. In dit artikel analyseert Harper Cleves de ideeën van Tate en waarom ze nauw verbonden zijn met de bestaande kapitalistische status quo.

    Welke kleur heeft uw Bugatti?

    De kans is groot dat als je met tienerjongens werkt of er een in huis hebt, je met deze vraag vertrouwd bent geraakt. De sarcastische kwinkslag, geciteerd uit een video van Andrew Tate, is voor jonge jongens over de hele wereld een symbool geworden van wat hypermannelijkheid je kan opleveren: rijkdom, status en zelfvertrouwen. Zelfs nadat hij in de zomer van 2022 van verschillende sociale media was verbannen, werd de hashtag #AndrewTate meer dan 22,8 miljard keer bekeken op TikTok. Hij heeft een aanhang van 5,3 miljoen volgers op Twitter vergaard.

    Voor zijn aanhangers is Andrew Tate het ideaal van mannelijkheid, maar voor miljoenen anderen vertegenwoordigt hij een gevaarlijke terugval: een bewust antifeminisme dat een tastbare impact heeft op scholen, werkplekken en intieme relaties. Waar staat Andrew Tate voor, en waarom kan hij in 2023 zo’n impact hebben?

    Een trotse vrouwenhater

    Tate beperkt zich niet tot opscheppen over dure auto’s en uitbundige vakanties. Hij noemt zichzelf ook trots een vrouwenhater en zegt dat vrouwen statussymbolen zijn en louter het eigendom van mannen. Vrouwen horen volgens Tate thuis en onder mannelijke controle.

    Het logische gevolg hiervan is de bevordering van victim blaming, roofzuchtig gedrag en regelrecht geweld tegen vrouwen. Tate heeft gezegd dat vrouwen “verantwoordelijkheid dragen” als ze verkracht worden. Als 36-jarige heeft hij een voorkeur uitgesproken voor afspraakjes met 18- en 19-jarige vrouwen omdat hij “een stempel op hen kan drukken.” Hij heeft jonge mannen verteld hoe ze “haar bij de nek moeten pakken” en geeft tips over hoe ze vriendinnen kunnen tegenhouden om uit te gaan zonder hun toestemming. De conclusie die jonge mannen trekken uit het bekijken van deze video’s is dat de eerste stap op weg naar roem en fortuin bestaat uit het controleren van de vrouwen in hun leven. Mannelijke dominantie is het trojaanse paard waarmee een algemene kapitalistische ‘vecht je een weg naar de top’-mentaliteit aan de mannelijke fans van Tate wordt verkocht.

    Deze gewelddadige vrouwenhaat is geen loze retoriek. Andrew Tate werd begin 2023 in Roemenië gearresteerd op beschuldiging van verkrachting en mensenhandel. Hij wordt ervan beschuldigd vrouwen te hebben gedwongen pornografische inhoud te maken, nadat hij ze onder valse voorwendselen had gerekruteerd. Hij doet zich ook voor als een zelfhulpgoeroe voor jonge mannen, en dit heeft een breed effect gehad, vooral op scholen waar leraren vaak zelf te maken krijgen met vrouwonvriendelijke verbale intimidatie, maar zich ook zorgen maken over de vriendinnen van de jongens aan die ze lesgeven. Op een school in Wales vertelde adjunct-directrice Lisa McCall aan The Guardian: “Er lijkt een toegenomen behoefte te bestaan bij jongens om meisjes te controleren.” (1)  Een Brits onderzoek onder 1200 deelnemers toonde aan dat 45% van de ondervraagde mannen tussen 16 en 24 jaar Tate gunstig beoordeelde, terwijl slechts 1% van de meisjes tussen 16 en 17 jaar hem positief beoordeelde.(2)

    Vermeldenswaard is dat Tate niet alleen gevaarlijke opvattingen over vrouwen heeft, maar over vele onderdrukte groepen. In interviews met Piers Morgan en andere rechtse commentatoren zei Tate dat hij geen problemen heeft met transgenders. Vaak blijkt echter al in de volgende zin dat hij dat niet meent. Hij zei dat homo’s en trans personen “de kinderen met rust moeten laten”, toen hem gevraagd werd wat hij vond van Drag Queen Story Hours. Hij herhaalt de walgelijke en lasterlijke anti-queer leugens dat LGBTQIA+ personen ‘kinderlokkers’ zouden zijn.

    Andrew Tate’s standpunten bevorderen een zeer individualistische en hiërarchische kijk op de samenleving en de menselijke natuur. Zijn beweringen dat rijkdom gelijk staat aan waarde, dat een slechte geestelijke gezondheid een teken van zwakte is, dat mannelijke suprematie natuurlijk en juist is, wijzen allemaal op een wereldbeeld dat accepteert dat je je superioriteit laat gelden ten koste van anderen; een manier van denken die wordt gekenmerkt en ondersteund door verdeeldheid en onderdrukking in al haar vormen, inclusief queerfobie en racisme.

    Tate, online vrouwenhaat en winsten van sociale mediabedrijven. Een bredere antifeministische terugslag

    Andrew Tate is niet de enige bron van waaruit de verworvenheden van de feministische beweging bewust worden aangevochten. Andrew Tate stond in 2022 bovenaan in Google’s zoekcategorie ‘wie is’. Maar het was Johnny Depp die vorig jaar de meest gegoogelde naam was vanwege de geruchtmakende smaadzaak die hij aanspande tegen zijn ex-partner Amber Heard. Miljoenen werden besteed aan het promoten van pro-Depp berichten op sociale mediaplatformen waar het populair werd voor gebruikers om Amber Heard’s betraande herinneringen aan het misbruik te bespotten. Deze rechtszaak werd door vooraanstaande feministische organisaties en gendergewelddeskundigen laattijdig erkend als een bewuste campagne van victim blaming en een tegenreactie op #metoo.

    Er verschenen ook nieuwe studies die aantonen hoe jongeren op steeds jongere leeftijd worden blootgesteld aan online vrouwenhaat, inclusief gewelddadige pornografie. Een jeugdwerker in Dublin zei dat jongens vanaf zeven jaar Tate beginnen aan te halen, een gevoel dat ook in anekdotische rapporten uit het VK en de VS naar voren komt.(3) Een rapport van de kindercommissaris voor Engeland toonde aan dat een op de tien kinderen tegen de tijd dat ze negen jaar oud zijn aan pornografie is blootgesteld. Bijna 80% van de jongeren heeft gewelddadige pornografie gezien tegen de tijd dat ze 18 zijn, en 33% daarvan is actief op zoek naar gewelddadige inhoud. Het is dan ook geen verrassing dat bijna de helft van de 16- tot 21-jarigen die deelnamen aan het onderzoek veronderstelde dat meisjes seks met agressie, inclusief verstikking, verwachten of ervan genieten.(4)

    Veel jongeren zien hun eerste pornografische inhoud op sociale media, net zoals ze hun eerste video’s van Andrew Tate, Jordan Peterson of Ben Shapiro zien. Omdat sociale media als YouTube en TikTok geld verdienen met het stimuleren van engagement, ontwerpen ze hun algoritmes zo dat je soortgelijke inhoud blijft zien om je op de app te houden.(5) ‘Soortgelijke inhoud’ als het gaat om Andrew Tate is niet beperkt tot ‘de manosfeer’. Je zou kunnen beginnen met een video waarin de Bugattis van Andrew Tate worden bewonderd en uiteindelijk video’s bekijken van Tommy Robinson, een extreemrechtse Engelse nationalist en uitgesproken aanhanger van Tate.

    Dus zelfs toen deze grote sociale mediabedrijven vorig jaar een grote show maakten door Tate van hun platformen te schoppen omdat ouders, leraren en jeugdwerkers hun bezorgdheid begonnen te uiten, profiteerden ze van zijn inhoud en doen dat nog steeds omdat accounts van derden zijn video’s blijven plaatsen. TikTok, Twitter en Facebook zijn allemaal bereid om te profiteren van inhoud die seksueel geweld, racisme en gevaarlijke schoonheidsnormen populair maakt. Winst, niet het welzijn van mensen, is hun drijfveer.

    Revolutionair of reactionair

    Kort na de recente arrestatie van Andrew Tate tweette hij: “Het lijkt erop dat de grote revolutionairen van elke generatie lijden onder oneerlijke gevangenschap.” Om een revolutionair te zijn zou Tate een bedreiging voor het systeem moeten vormen, wat duidelijk niet het geval is.

    Tate beroept zich vaak op het idee van “traditie” om ideeën te rechtvaardigen die variëren van het controleren van de seksualiteit van vrouwen tot het argument dat vrouwen thuis moeten blijven en de stelling dat homoseksuele mensen geen gezin mogen stichten. In zekere zin heeft hij gelijk – dergelijke ideeën zijn historisch geworteld in klassenmaatschappijen en vormen dus een vorm van “traditie”. Dit betekent echter niet dat vrouwenhaat of queerfobie op enigerlei wijze natuurlijk of onvermijdelijk zijn, wat Tate eigenlijk probeert te zeggen.

    In zijn boek ‘De oorsprong van het gezin, private eigendom en de staat’ beschrijft Friedrich Engels hoe het een uniek kenmerk is van een op klasse gebaseerde beschaving om te vertrouwen op onderdrukking op grond van geslacht. Pre-kapitalistische nomadische, jager-verzamelaarssamenlevingen hadden veel minder uitgesproken en rigide ideeën over gender, seksualiteit en genderrollen binnen het gezin. Dit is vandaag nog steeds zichtbaar in inheemse culturen; vele hebben rituelen en culturele gebruiken die getuigen van een fluïditeit van zowel seksualiteit als geslacht.(6) Bij het Aka-volk van het Congo-regenwoud bijvoorbeeld blijven de vaders 88% van de tijd binnen het gezichtsveld van de baby’s, wat de conventionele wijsheid ondermijnt dat vrouwen altijd de voornaamste verzorgers zijn geweest. (7) Samenlevingen van jagers en verzamelaars hadden vaak een taakverdeling tussen mannen en vrouwen, maar deze was niet hiërarchisch, noch rigide of strikt, en deze samenlevingen waren klasseloos: iedereen speelde een rol in de productie en verdeelde de middelen relatief gelijk onder elkaar om te overleven.

    Toen de menselijke samenleving zich begon te vestigen en de landbouwtechnieken en het temmen van dieren perfectioneerde, begon de vroegere rol van de man te veranderen in die van landbouwer en fokker, d.w.z. de producent van overtollige rijkdom in de samenleving die hij kon verhandelen en ruilen om meer rijkdom te verwerven. Met dit bezit van overschotten kwam de klassentegenstelling, maar ook de maatschappelijke behoefte aan het patriarchale gezin. Rijke mannelijke boeren wilden nu hun rijkdom doorgeven aan hun kinderen. Om dit te bereiken, werden ze gedwongen de seksualiteit van vrouwen te controleren, zodat ze er zeker van konden zijn dat hun nageslacht hun rijkdom zou erven. De samenleving kon niet langer toestaan dat seksualiteit, familierollen en geslacht fluïde waren en gebaseerd op het collectieve welzijn van de groep. Nu was de samenleving georganiseerd rond de bescherming van het overschot van de rijken, en om de opgebouwde rijkdom te beschermen en door te geven, moesten ze een rigide genderbinaire structuur en strenge controles op seksualiteit ontwikkelen.

    In oude beschavingen zoals Griekenland en Rome was polygamie een openlijke praktijk van mannen, maar monogamie was een wettelijke vereiste voor vrouwen. Het oude Babylon bestrafte ontrouw van vrouwen met de dood in de Hammurabi wetgeving. Dit bewijst niet dat een binaire kijk een inherent onderdeel is van de menselijke natuur, maar eerder dat het sociaal geproduceerd is in een maatschappij die gebaseerd is op ongelijkheid.

    Het kapitalisme, de moderne vorm van de klassenmaatschappij, steunt op nieuwe manieren op vrouwenhaat, transfobie en het patriarchale gezin. De Chinese staat, die een daling van de geboortecijfers ziet die zijn economische positie dreigt te verzwakken, legt opnieuw de nadruk op het gezin en maakt het moeilijker om toegang te krijgen tot abortussen. De Republikeinen in de VS en de Tories in het VK vallen bij elke gelegenheid transrechten aan, van “Don’t Say Gay”-wetten tot “Drag Bans” en het blokkeren van wetsvoorstellen voor gendererkenning.

    Deze rechtse wereldleiders zijn niet alleen zeer onverdraagzame individuen, maar zien angstzaaierij ook als een manier om eengemaakte klassenstrijd te vermijden. Ze vestigen het idee dat er schaarse middelen en rechten zijn, waarvoor verschillende groepen moeten concurreren. Zo wordt de aandacht afgeleid van de rijkdom die aan de top wordt opgepot. Bovendien steunen deze partijen, en alle politieke partijen die de logica van het kapitalisme aanvaarden, fundamenteel op het binaire geslacht en het patriarchale gezin. Onbetaald huishoudelijk werk, voornamelijk verricht door vrouwen thuis, zou goed zijn voor maar liefst 9% van het mondiale BBP, zo’n 11 biljoen dollar.(8)

    De onbetaalde huishoudelijke arbeid wordt vaak reproductieve arbeid genoemd. Schoonmaken, voeden, kinderen opvoeden, voor ouderen zorgen – al deze taken die bijdragen tot de dagelijkse sleur en onderdrukking van vrouwen zorgen ervoor dat miljoenen mensen elke dag naar hun werk gaan om winst te maken voor hun bazen. Deze reproductieve arbeid op zich levert niet direct winst op, ook niet (voor het grootste deel) wanneer het geformaliseerd is en op de werkplek gebeurt. Maar zonder deze arbeid kan de maatschappij niet functioneren en daarom worden de winsten van de kapitalisten geraakt als de erg vrouwelijke zorgsectoren niet werken. We zagen dit tijdens de lockdowns, toen scholen en kinderopvang tot de eerste jobs behoorden die terug aan de slag moesten zodat werkenden met kinderen terug hun winstgevende werk konden hervatten.

    Hoop voor de toekomst: socialistisch feministisme

    Het kapitalisme steunt op onderdrukking en uitbuiting. Dit systeem veroorzaakt onnoemelijk veel leed. Het heeft echter ook een belangrijke ontwikkeling teweeggebracht die de basis legde voor de ondermijning van deze genderverwachtingen: de introductie van vrouwen op de werkvloer. Toen vrouwen en queer mensen arbeiders werden, nam hun sociale macht toe, evenals hun vermogen om te discussiëren, ideeën te delen en zich een wereld voor te stellen die vrij is van hun uitbuiting als arbeiders, maar ook vrij van hun onderdrukking als vrouw of lid van de LGBTQIA+ gemeenschap.

    Van enkele van de eerste stakingen van vrouwelijke arbeidsters in textielfabrieken tot de meest recente feministische bewegingen, is de vrouwonvriendelijke en onderdrukkende ideologie van het kapitalisme aangevochten door degenen die het meeste baat hebben bij de omverwerping ervan. De wereldwijde feministische golf van de afgelopen tien jaar heeft victim blaming, aanvallen op abortusrechten, racisme en transfobie centraal gesteld in haar strijd en daarmee de verwachtingen van een hele generatie gewekt. De strijd voor LGBTQIA+-rechten heeft de voorwaarden geschapen waaronder meer jongeren dan ooit tevoren zich als queer identificeren en bereid zijn te strijden voor een wereld waarin zij zich volledig kunnen uiten.

    Ni una menos en #metoo hebben vrouwen de instrumenten gegeven om niet alleen de gevaarlijke dynamiek in hun eigen intieme relaties te begrijpen, maar ook om de wortels van gendergeweld in het systeem te zien. Black Lives Matter en andere antiracistische en anti-imperialistische strijd hebben het idee van systemisch racisme tot een algemeen aanvaarde waarheid gemaakt. Onder de jonge basis van deze bewegingen is er een sterk besef dat alle strijd tegen onderdrukking met elkaar verbonden is, en dat je voor de bevrijding van een onderdrukte groep moet strijden voor de bevrijding van iedereen. Dit verlangen naar solidariteit van de uitgebuitenen en onderdrukten zit vol potentieel, en kan, indien gecombineerd met het inzicht dat gender- en rassenonderdrukking hun oorsprong vinden in het kapitalisme, en indien gericht op het organiseren van een brede strijd en eenheid van de arbeidersklasse, zeer krachtig zijn.

    Deze strijd heeft het bewustzijn over kwesties van onderdrukking zodanig verhoogd dat zelfs verkozen extreemrechtse leiders niet ongestraft kunnen regeren. Meloni in Italië heeft onder publieke druk moeten zeggen dat zij niet tegen abortus is. De Republikeinen in de VS verloren tijdens de midterms bij elke stembusgang die de toegang tot abortus verder wilde beperken. Netanyahu en zijn extreemrechtse regering in Israël zijn het onderwerp van massale protesten waarbij LGBTQIA+ rechten een belangrijk onderwerp zijn. Zelfs rechtbanken en de politie in de VS zijn als gevolg van de Black Lives Matter-beweging gedwongen moordende agenten te ontslaan en te veroordelen.

    De verachtelijke retoriek van Andrew Tate en anderen zoals hij kan een impact hebben in een omgeving waar ontevredenheid en vervreemding heersen, en waar al een sjabloon voor vrouwenhaat, transfobie en racisme bestaat om de problemen die het kapitalisme veroorzaakt te ‘verklaren’. In de afgelopen drie decennia heeft het beleid van het neoliberalisme ernaar gestreefd de arbeidersbeweging uit te hollen en op agressieve wijze een ideologie van individuele vooruitgang gepusht, wat betekent dat de jongeren van vandaag opgroeiden in een omgeving waar ze weinig collectieve strijd meemaakten. De realiteit van het kapitalisme heeft echter voor velen het individualisme ondermijnd en jongeren zijn begonnen terug te vechten.

    Van het bijwonen van Black Lives Matter-protesten tot het online bestellen van abortuspillen voor hun vrienden, tot het aansporen van scholen om LGBTQIA+-vorming te geven, tot stakingen tegen klimaatverandering, gendergeweld en wapencultuur, en tot het nadenken over wat het betekent om zich op de werkplek te organiseren – steeds meer jongeren confronteren de grenzen van het systeem en kijken steeds naar duurzaam, links activisme en ideeën als een manier om voor hun toekomst te vechten.

    Marxisme is een ideologie die volledig uniek is in haar vermogen om de bron te analyseren van uitbuiting van arbeiders, klimaatvernietiging, racisme, imperialisme, en ja, de vrouwenhaat en transfobie die de kern vormen van de ideologie van Tate. Het marxisme wordt aantrekkelijker voor radicale mensen die willen vechten om een einde te maken aan het menselijk lijden. Winstgevende sociale mediabedrijven, politici die een verdeel-en-heerspolitiek willen voeren, een systeem dat doet alsof de middelen schaars zijn terwijl het rijkdom oppot voor de superrijken aan de top – we kunnen het allemaal stoppen als we toegewijde socialistische activisten worden. We hebben een wereld te winnen, waarin een zielige engerd als Andrew Tate een griezelige herinnering zal zijn aan een primitiever verleden.

    Voetnoten
    1. Sally Weale, 2 Feb 2023, ‘We see misogyny every day’: how Andrew Tate’s twisted ideology infiltrated British schools’,www.theguardian.com
    2. Maya Oppenheim, 16 Feb 2023, ‘Figures that lay bare the shocking scale of toxic influencer Andrew Tate’s reach among young men’, www.independent.co.uk
    3. Neasa Cumiskey, ‘Irish youth workers ‘concerned’ over Andrew Tate’s influence on young boys’, www.sundayworld.com
    4. Sally Weale, 31 Jan 2023, ‘One in 10 children‘have watched pornography by time they are nine’’, www.theguardian.com l
    5. Christina Newberry, 8 Feb 2023, ‘2023 TikTok Algorithm Explained + Tips to Go Viral’, www.hootsuite.com
    6. ‘The Indigenous Origins of Gender Fluidity’,www.globesmart.com
    7. Sarah Blaffer Hrdy, 2011, Mothers and Others, Cambridge: Harvard University Press
    8. Asia-Pacific Economic Cooperation, ‘Unpaid Care and Domestic Work: Counting the Costs’, www.apec.org
0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop