Category: Dossier

  • Dossier. Trotski en de Balkanoorlogen

    Door George Martin Fell Brown (Socialist Alternative, ISA in de VS)

    Op 8 oktober 1912 verklaarde het Koninkrijk Montenegro de oorlog aan het Ottomaanse Rijk. Montenegro kreeg al snel het gezelschap van Servië, Griekenland en Bulgarije, waarmee de Eerste Balkanoorlog begon. Deze werd gezien als een oorlog van nationale bevrijding tegen de Ottomaanse overheersing, die uit het grootste deel van zijn Europese grondgebied werd verdreven. De inter-imperialistische rivaliteit tussen de grootmachten speelde zich echter achter de schermen af. Op 29 juni 1913 begon een Tweede Balkanoorlog toen de grootmachten de overwinnaars van de eerste oorlog, samen met het voorheen neutrale Roemenië, tegen elkaar opzetten. Het jaar daarop laaide het nationale conflict voor de derde keer op, maar het resultaat was, in plaats van een Derde Balkanoorlog, de Eerste Wereldoorlog.

    Toen de Balkanoorlogen uitbraken, maakte de Russische revolutionair Leon Trotski ze van dichtbij mee. Hij was verbannen naar Wenen na de nederlaag van de Russische revolutie van 1905 en werkte als journalist voor de linkse Oekraïense krant Kievskaya Mysl (Kyivan Thought). In de Balkan was hij oorlogscorrespondent.

    Deze artikelen, samen met materiaal dat Trotski schreef voor de ondergrondse revolutionaire pers, werden voor het eerst verzameld in het Russisch in 1926 als deel VI van zijn Sochineniia (Verzameld Werk). Ze werden voor het eerst vertaald in het Engels in 1981 onder de titel ‘The Balkan Wars 1912-1913’.

    In deze verzameling behandelt Trotski de Balkanoorlogen vanuit verschillende invalshoeken. Er zijn profielen van leidende figuren in de Balkanpolitiek en interviews met gewonde en gevangen soldaten. De berichtgeving varieert van de intriges van de grootmachten tot het leven in de Joodse getto’s van Bulgarije. Er zijn polemieken tegen burgerlijke politici en verslagen over de groeiende socialistische beweging.

    Dit alles leidt tot een diepgaande marxistische analyse van de nationale conflicten en imperialistische rivaliteiten die de wereld kort daarna in de “oorlog om alle oorlogen te beëindigen” zouden storten. De Eerste Wereldoorlog onthulde de degeneratie van de Tweede Internationale, waarvan de leidende figuren de burgerij van hun eigen land steunden in de oorlog. Trotski’s analyse is des te belangrijker omdat het de perspectieven biedt van de revolutionairen die zich tegen die degeneratie verzetten.

    In de huidige Nieuwe Koude Oorlog zien we opnieuw opkomende nationale conflicten en inter-imperialistische rivaliteit. Hoewel geschreven in een ander tijdperk, bieden Trotski’s geschriften over de Balkanoorlogen belangrijke inzichten voor socialisten vandaag.

    Ongelijke en gecombineerde ontwikkeling

    De natiestaat heeft niet altijd bestaan, maar is grotendeels een product van de burgerlijke revoluties van de 17e, 18e en 19e eeuw. Deze revoluties ruimden oude feodale dynastieke banden uit de weg en vestigden een democratische heerschappij, zij het op kapitalistische basis. De nationale bewegingen op de Balkan werden geconfronteerd met vergelijkbare feodale verhoudingen, die verankerd waren in het Ottomaanse, Russische en Oostenrijks-Hongaarse rijk. Maar aan het eind van de 19e eeuw had de burgerij zich gevestigd als de wereldwijde heersende klasse.

    In 1905 maakte de eerste Russische revolutie het mogelijk dat de arbeidersklasse de macht zou grijpen voordat de burgerij haar revolutie had voltooid. Deze revolutie vond weerklank op de Balkan en inspireerde de Roemeense boerenopstand van 1907 en de Jong-Turkse Revolutie van 1908 in het Ottomaanse Rijk.

    Op basis van de ervaringen van de Russische revolutie van 1905 ontwikkelde Trotski zijn theorie van de Permanente Revolutie. In die tijd zag Trotski de theorie nog als specifiek voor Rusland. Toch zijn de bouwstenen van de theorie doorgedrongen in Trotski’s analyse van de sociale verhoudingen en revolutionaire ontwikkelingen op de Balkan.

    De sleutel tot Trotski’s analyse was het begrip “ongelijke en gecombineerde ontwikkeling.” Economische ontwikkeling vindt ongelijk plaats over de hele wereld, maar is geïntegreerd in de wereldwijde economische ontwikkeling. Dit dwong feodale landen, zoals die op de Balkan, om het kapitalisme selectief van bovenaf op te bouwen. Dit betekende dat de opkomende burgerij veel meer gebonden was aan de oude feodale elite en bang was voor de revolutionaire rol van de arbeidersklasse. Daardoor konden ze niet dezelfde revolutionaire rol spelen als in de Franse en Amerikaanse revoluties.

    In de Balkan werd dit verder bemoeilijkt door de nationale kwestie: de onopgeloste kwesties en geschillen over de rechten, grenzen en status van verschillende nationaliteiten en etnische groepen. De kleine, onafhankelijke Balkanstaten ontstonden door de diplomatieke intriges van de grootmachten in het Verdrag van Berlijn van 1878. Trotski beschreef de gevolgen van dit verdrag: “Daar werden alle maatregelen genomen om de nationale diversiteit van de Balkan te veranderen in een wirwar van kleine staten. Geen van hen mocht zich verder ontwikkelen dan een bepaalde limiet, elk afzonderlijk was verstrikt in diplomatieke en dynastieke banden en stond tegenover de rest, en ten slotte was iedereen veroordeeld tot hulpeloosheid ten opzichte van de grootmachten van Europa en hun voortdurende intriges en machinaties.” (p. 47)

    De resulterende staten waren constitutionele monarchieën met democratische parlementen. Maar de heersende politieke partijen werden bepaald door hun relatie met de verschillende machten, met Russofiele partijen die het opnamen tegen Oostenrijkse partijen. De staten hadden hun eigen lokale imperialistische aspiraties terwijl ze onderworpen waren aan de imperialistische overheersing door Rusland, Oostenrijk-Hongarije en Turkije, die op hun beurt weer junior partners waren van de grote imperialistische machten Groot-Brittannië, Frankrijk en Duitsland.

    Deze precaire regeling werd in de war gegooid door de opkomende klassenstrijd. Terwijl de Russische Revolutie van 1905 werd neergeslagen, zegevierde de Jong-Turkse Revolutie. Stakingen en boerenstrijd namen toe. Onafhankelijkheidsbewegingen in Armenië en Macedonië zagen de Jong-Turken aanvankelijk als bondgenoten. De Jong-Turken waren echter niet op de  arbeidersbeweging gebaseerd, maar op burgerlijke elementen onder de militaire officieren. Hoewel Trotski de Jong-Turkse revolutie verdedigde tegen contrarevolutionaire intriges van het tsarisme, waarschuwde hij ook: “Zodra de knoop van nationale tegenstellingen zich begint te ontrollen binnen het kader van het parlementarisme, zal de rechtervleugel van de Jong-Turken openlijk de kant van de contrarevolutie kiezen.” (p. 43)

    Onderliggend aan deze waarschuwing noemde Trotski drie kwesties die de Jong-Turken niet konden oplossen: de arbeidskwestie, de boerenkwestie en de nationale kwestie. De Jong-Turkse regering verbood stakingen, handhaafde de lijfeigenschap en versterkte het Turkse nationalisme. Met dat laatste brak de nationale kwestie open.

    Marxisme en de nationale kwestie

    De nationale kwestie stelt marxisten voor belangrijke uitdagingen. Een juiste aanpak blijft essentieel om de eenheid van de arbeidersklasse op te bouwen en tegelijkertijd standvastig te zijn in het verdedigen van de democratische rechten van alle volkeren.

    Marxisten steunen het recht van naties op zelfbeschikking, inclusief de vorming van afzonderlijke staten. Maar dit betekent niet dat we in alle omstandigheden voor afscheiding moeten pleiten. Het doel is internationale eenheid van de arbeidersklasse. Wanneer nationale onderdrukking wantrouwen zaait onder de arbeiders van de onderdrukte natie, is steun voor zelfbeschikking noodzakelijk om dat wantrouwen te doorbreken en de internationale eenheid te versterken.

    Een gevaar bleek uit de aanpak van de Oostenrijks-Marxisten, een reformistische stroming in de socialistische beweging van die tijd. De Oostenrijks-Marxisten beperkten hun programma tot autonomie binnen de grenzen van het Oostenrijks-Hongaarse rijk. In plaats van internationalisme vertegenwoordigde dit een Oostenrijks chauvinisme dat een voorbode was van hun steun aan het Oostenrijkse imperialisme in de Eerste Wereldoorlog.

    Veel figuren van reformistisch links hebben vandaag de dag soortgelijke fouten gemaakt. Jeremy Corbyn in Groot-Brittannië en Podemos in Spanje weigerden bijvoorbeeld het zelfbeschikkingsrecht voor respectievelijk Schotland en Catalonië te steunen. Dit werd gedaan in naam van de klasseneenheid, maar sneed hen af van de populaire onafhankelijkheidsstrijd.

    Er bestaat ook een gevaar dat we simpelweg optreden als cheerleaders van nationale bevrijdingsbewegingen. In een artikel geeft Trotski een profiel van de Macedonische nationalistische revolutionair Khristo Matov. De methodes van Matov evolueerden van individuele terreurcampagnes tot diplomatieke allianties met de heersende klassen in verschillende landen.

    Trotski sprak zich steeds sterk uit tegen de methoden van individuele terreur ter linkerzijde omdat ze de massa’s buitenspel zetten ten gunste van ‘heroïsche’ individuen. De Russische anarchisten en populisten raakten hierdoor geïsoleerd. Het bracht nationalisten zoals Matov in de armen van nationale heersende klassen die weinig op hadden met de massa: “Nationale revolutionairen, in tegenstelling tot sociale revolutionairen, proberen altijd hun samenzweerderige operaties te koppelen aan de activiteiten van dynastieën en diplomaten.” In deze nationalistische context dienen de terroristische acties “slechts om de langzame bewegingen van dynastieke en diplomatieke krachten te beginnen, aan te vullen en te stimuleren, en bij de eerste gelegenheid geven ze het politieke initiatief aan de laatsten.” (p. 334).

    In recente tijden zagen we dit ook bij organisaties als het Ierse Republikeinse Leger (Provisional Irish Republican Army) en de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (Palestinian Liberation Organization), die een vergelijkbare route aflegden van individuele terreur naar opname in burgerlijke regeringen. Veel linkse mensen juichten deze krachten kritiekloos toe onder het mom van steun aan nationale bevrijding.

    In tegenstelling tot beide misstappen kwam Trotski, samen met Lenin en de belangrijkste revolutionaire stromingen in de socialistische beweging op de Balkan, met de slogan van een Balkanfederatie: “De enige uitweg uit de nationale en staatkundige chaos en de bloedige verwarring van het Balkanleven is een vereniging van alle volkeren van het schiereiland in één economische en politieke entiteit, op basis van de samenstellende delen … Alleen de verenigde Balkanvolkeren kunnen de schaamteloze pretenties van het tsarisme en het Europese imperialisme echt de kop indrukken.” (p. 77)

    In tegenstelling tot de Oostenrijks-Marxistische benadering, verdedigde Trotski expliciet het recht op onafhankelijkheid van het Oostenrijks-Hongaarse, Russische en Ottomaanse Rijk. Maar dit ging ook gepaard met oproepen aan deze onderdrukte naties om zich te verenigen en te federeren, op een vrije en vrijwillige basis. Dit vormde een uitdaging voor het chauvinisme van de onafhankelijke Balkanstaten die slogans van “Groot-Bulgarije”, “Groot-Servië” en “Groot-Griekenland” naar voren brachten.

    Zoals Trotski uitlegde: “Staatseenheid van het Balkanschiereiland kan op twee manieren worden bereikt: ofwel van bovenaf, door één Balkanstaat uit te breiden, welke ook de sterkste blijkt te zijn, ten koste van de zwakkere – dit is de weg van uitroeiingsoorlogen en onderdrukking van zwakke naties, een weg die monarchisme en militarisme consolideert; ofwel van onderaf, door de volkeren zelf samen te brengen – dit is de weg van de revolutie, de weg die inhoudt dat de Balkandynastieën omver worden geworpen en de banier van een federale republiek wordt ontvouwd.” (p. 77)

    Nationale bevrijding en imperialistische oorlog

    Toen de Eerste Balkanoorlog uitbrak, leek het echter een andere kant op te gaan. De Balkanstaten verenigden zich in de Balkan Liga en voerden oorlog namens de bezette Balkangebieden. Ze reageerden op de bloedbaden die de Turkse staat aanrichtte tegen de Macedonische bevolking in Stip en Kocani. Geen van de grote mogendheden was direct betrokken, behalve het Ottomaanse Rijk, tegen wie ze vochten. De oorlog was populair en werd gevoerd onder het motto “De Balkan voor de Balkanvolkeren!” Dit leek het meest op een echte oorlog van nationale bevrijding.

    De inter-imperialistische rivaliteit manifesteerde zich echter achter de schermen. De Entente mogendheden, Groot-Brittannië en Rusland, namen in het openbaar een neutrale positie in, maar speelden een belangrijke rol bij de oprichting van de Balkan Liga. Uit Trotski’s interviews met Balkanpolitici tijdens de oorlog blijkt dat ze unaniem Russische steun verwachtten als sleutel tot hun overwinning. Frankrijk, de andere Entente-macht, bleef alleen neutraal om een voortijdige confrontatie met Duitsland te vermijden. Ondertussen hielden de bondgenoten van Turkije, Duitsland en Oostenrijk-Hongarije, afstand omdat ze niet zeker wisten hoe stabiel het Ottomaanse bewind was.

    Een voorbode van deze situatie kwam er in 1908 met de ‘Annexatiecrisis’. Oostenrijk-Hongarije profiteerde van de Jong-Turkse revolutie en annexeerde het door Turkije gecontroleerde Bosnië en Herzegovina. In reactie hierop eisten de Russische liberalen van Rusland militaire hulp voor de onderdrukte Balkanvolkeren. Trotski’s antwoord was destijds een ondubbelzinnig verzet: “Van onze kant moeten we de tsaristische regering niet versterken voor de strijd tegen Oostenrijk, we moeten haar niet voorzien van rekruten, we moeten niet stemmen voor haar begroting en leningen, zoals de Kadettenverraders in de Doema doen, maar we moeten haar integendeel op alle mogelijke manieren verzwakken, totdat we haar de ultieme doodsteek kunnen toedienen.” (p. 36)

    Dit was niet alleen Trotski’s persoonlijke mening als een Russische buitenstaander, maar werd aangehangen door de belangrijkste socialistische partijen op de Balkan. Vanaf de Annexatiecrisis tot aan de Eerste Balkanoorlog ageerden de Balkansocialisten rond de Balkanfederatie als een expliciet tegenwicht tegen de poging van Rusland om zichzelf neer te zetten als bevrijder van de slavische bevolking. Aan het begin van de Eerste Balkanoorlog bleven de Balkansocialisten oppositie voeren, ook tegen de steun van de bevolking in. Trotski prijst in het bijzonder Dragiša Lapčević, de Servische sociaaldemocratische afgevaardigde in het parlement, voor het uitbrengen van de enige stem tegen oorlogskredieten.

    De juistheid van deze benadering werd duidelijk naarmate de oorlogen zich ontwikkelden. Strijdende imperiale ambities tussen de Balkanstaten veroorzaakten scheuren in de eenheid van de Balkanvolkeren. De Eerste Balkanoorlog werd voorafgegaan door een reeks Albanese opstanden tegen de Ottomaanse overheersing, maar in de oorlog kozen de meeste Albanezen de kant van de Turken. Een teleurgestelde Servische soldaat die Trotski interviewde legde de reden uit: “De Albanezen realiseerden zich dat wat dreigde een opdeling van Albanië tussen Servië en Griekenland was, en ze moesten hun akkers, hun hutten en hun vee verdedigen.” (geciteerd p. 180)

    De Albanese kwestie was een sleutelfactor tussen de Eerste en de Tweede Balkanoorlog. Aan het einde van de Eerste Balkanoorlog werd Albanië in het Verdrag van Londen onafhankelijk verklaard. Dit gebeurde op aandringen van Oostenrijk-Hongarije, dat dezelfde onoprechte oproepen tot zelfbeschikking deed als Rusland voor andere naties. Het eigenlijke doel van het Oostenrijkse imperialisme was om te voorkomen dat Servië toegang tot de zee zou krijgen. Servië en Griekenland werden op dat punt geblokkeerd en namen Macedonië in, wat een conflict met Bulgarije uitlokte. Dit leidde tot het uiteenvallen van de Balkan Liga en het begin van de Tweede Balkanoorlog.

    Een belangrijk artikel komt aan het einde van de Tweede Balkanoorlog, waar Trotski debatteert met de Russische liberaal Ivan Kirillovitsj. Kirillovitsj was een van de voorvechters van de eerste oorlog, maar verklaarde de tweede oorlog tot een schande. In zijn aanval op Trotski’s verzet tegen de eerste oorlog gebruikte Kirillovitsj argumenten die vergelijkbaar zijn met die van de pro-imperialistische liberalen in het Westen en die worden gebruikt tegen degenen die zich verzetten tegen het imperialisme en zijn oorlogen: “Voor jou [Trotski] is dit alles eenvoudig: je verwerpt oorlog volledig, op elk moment en onder elke omstandigheid. Een oorlog in de Balkan of een oorlog in Patagonië, agressief of defensief, voor bevrijding of voor verovering – jullie maken geen onderscheid. Maar we vinden het noodzakelijk om de echte historische inhoud van de oorlog, de gegeven oorlog, de oorlog in de Balkan, te onderzoeken en we kunnen onze ogen niet sluiten voor het feit dat het hier gaat om de bevrijding van Slavische mensen van de Turkse overheersing. Niet sympathiseren met zo’n oorlog, hem niet steunen, zou simpelweg betekenen dat we, indirect zo niet direct, de Turkse heerschappij over de Slaven steunen.” (geciteerd p. 455)

    Toen Kirillovitsj geconfronteerd werd met de schande van de tweede oorlog, probeerde hij willekeurig de twee oorlogen van elkaar te scheiden: “Ik zie geen noodzakelijk verband tussen deze oorlog en de vorige, de bevrijdingsoorlog. Ik ken zo’n verband niet en ik ontken dat het bestaat.” (geciteerd p. 456)

    Trotski’s antwoord is inzichtelijk: “Bent u het er niet mee eens dat er tussen deze ‘schandelijke’ oorlog en de oorlog die u een ‘bevrijdende’ oorlog noemde een onverbrekelijk verband bestaat? U bent het er niet mee eens? Laten we de vraag nader bekijken. De emancipatie van de Macedonische boerenstand van feodale landheerlijke slavernij was ongetwijfeld iets noodzakelijk en historisch progressief. Maar deze taak werd uitgevoerd door krachten die niet de belangen van de Macedonische boeren voor ogen hadden, maar hun eigen hebzuchtige belangen als dynastieke veroveraars en burgerlijke roofdieren. Een dergelijke toe-eigening van historische taken is helemaal geen uitzonderlijke gebeurtenis. . . . Maar het is helemaal niet onverschillig wie deze taak op zich neemt en hoe. . . . Jullie slavofiele liberalen adverteerden als een bevrijdingsoorlog, een oorlog die, om militaire en dynastieke lusten te bevredigen, het verlangen van de Macedonische boerenbevolking naar bevrijding als uitgangspunt nam. Geen strijd van de Macedoniërs voor hun eigen vrijheid, maar een bloedige speculatie van de Balkandynastieën ten koste van Macedonië, was wat jullie in de pers en in de Doema ondersteunden.” (pp 455-456)

    Dit is het begrip dat socialisten nodig hebben, zelfs vandaag, wanneer imperialistische machten en corrupte nationale kapitalisten beweren te vechten voor nationale bevrijding, zoals de Westerse machten in Oekraïne doen.

    Revolutionaire partij

    De Servische sociaaldemocraten stemden tegen oorlogskredieten in 1914, toen het conflict tussen Servië en Oostenrijk de Eerste Wereldoorlog uitlokte. Dit stond in schril contrast met de rol van de leiders van de Tweede Internationale, die op schandalige wijze de heersende klasse van hun eigen land steunden. Toen Trotski ‘Oorlog en de Internationale’ schreef, zijn aanklacht tegen het verraad van de Tweede Internationale, prees hij de Servische partij: “Als het idee van een ‘verdedigingsoorlog’ al enige betekenis heeft, dan was het in dit geval zeker van toepassing op Servië. Desondanks weigerden onze vrienden Lapčević en Kaclerović, onwankelbaar in hun overtuiging van de koers die zij als socialisten moesten volgen, de regering een motie van vertrouwen.”

    Na de ineenstorting van de Tweede Internationale behoorden de Balkansocialisten tot de belangrijkste krachten bij de hergroepering van revolutionair links rond de Zimmerwald-beweging. Dit was echter niet voorbestemd. De pro-entente regerende politici van Servië waren ex-socialisten die actief waren geweest in de Eerste Internationale: Premier Nikola Pašić was een aanhanger van Bakoenin en zijn minister van Financiën, Lazar Paču, was een aanhanger van Marx. In Roemenië werd een vleugel van de socialistische beweging, rond de krant Adeverul, tijdens de Tweede Balkanoorlog overtuigde Roemeense chauvinisten. Ze werden in de Roemeense socialistische beweging uitgedaagd door de Arbeiderspartij onder Konstantin Dobrogeanu-Gherea en Trotski’s vriend Christian Rakovsky, die een internationalistisch, anti-oorlogsstandpunt innamen.

    De Bulgaarse partij had een vergelijkbare geschiedenis als de Russische partij. De partij had haar eigen splitsing in 1903 tussen de Tesnyaks (“smalle deel”) en de “brede deel”, ruwweg analoog aan de Russische Bolsjewieken en Mensjewieken. In Rusland steunde Trotski aanvankelijk de Mensjewieken, maar toen hun politieke tekortkomingen aan het licht kwamen, sloeg hij een onafhankelijke weg in. In Bulgarije steunden hij en Lenin de Tesnyaks en sommige van zijn artikelen zijn samen met de Tensyak Khristo Kabakchiev geschreven. De Tesnyaks, onder leiding van Dimitri Blagoev, speelden een sleutelrol in het consolideren van de Balkanrevolutionairen door middel van de Balkan Socialistische Conferentie in 1910. Dit was essentieel om de Balkanrevolutionairen in te enten tegen de nationalistische druk van de Balkanoorlogen en de Eerste Wereldoorlog.

    In zijn geschriften over de Balkanoorlogen benadrukt Trotski de positieve rol van deze partijen. Hij gaat echter niet diep in op de programmatische geschillen. Dit staat in contrast met Trotski’s latere, bekendere geschriften. Deels is dit te wijten aan de beperkingen van zijn werk als oorlogscorrespondent. Kievskaja Mysl, een legale krant die onderworpen was aan tsaristische censuur, was geen ideaal forum om de fijne kneepjes van revolutionaire politiek te bespreken. Dit was echter ook het gevolg van Trotski’s politieke beperkingen in die tijd.

    Ten tijde van de Balkanoorlogen had Trotski al lang gebroken met de Mensjewieken, maar had hij de Bolsjewieken nog niet omarmd. In 1912 vormde hij een blok, zonder onderliggende politieke ideologie, gegroepeerd rond verschillende organisatorische grieven met de bolsjewieken. Ironisch genoeg bekritiseerde Trotski een soortgelijk blok van anti-Tesnjakse krachten, gegroepeerd rond de krant Kambana.

    In beide gevallen had Trotski echter een houding die hij door latere gebeurtenissen moest opgeven. Terwijl hij de Tesnjaks steunde, stelde hij nog steeds: “De aard en de vorm van de groeperingen en verdeeldheid binnen de Bulgaarse socialistische beweging zijn in wezen te wijten aan de politieke onvolwassenheid van het land.” (p. 69) In zijn autobiografie vertelde Trotski over een soortgelijke fout als de basis van zijn toenmalige fouten in Rusland: “Ik hoopte nog steeds dat de nieuwe revolutie de mensjewieken – zoals in 1905 – zou dwingen een revolutionaire weg te volgen.  Maar ik had het belang onderschat van een voorbereidende ideologische selectie en van het politiek gestaald worden.”

    De ervaringen van de imperialistische oorlog brachten de noodzaak van die “voorbereidende ideologische selectie” en het “politiek stalen” naar voren. In de Balkan werd de socialistische beweging eerder op de proef gesteld.

    Leren van de geschiedenis

    De Balkanoorlogen vonden meer dan een eeuw geleden plaats. Toch kan men gemakkelijk moderne parallellen zien. De Balkan is nog steeds een bron van complexe nationale conflicten. Meer in het algemeen heeft het conflict tussen de VS en China duidelijke parallellen met de verdeeldheid tussen de Alliantie en de Entente vóór de Eerste Wereldoorlog.

    Natuurlijk herhaalt de geschiedenis zich nooit precies. Het is niet de taak om perspectieven van meer dan een eeuw geleden naar het heden te kopiëren en te plakken. Maar het is ook niet juist om allerlei historische verschillen aan te halen als excuus om niets te leren. De taak is om te begrijpen wat verschillende historische perioden gemeen hebben met het heden, wat de verschillen zijn en dat te gebruiken om het heden beter te begrijpen.

    Buiten de Balkan zien we soortgelijke fenomenen waarbij nationale conflicten verstrikt raken in inter-imperialistische rivaliteit. De oorlog in Oekraïne is het meest zichtbare voorbeeld. Daarnaast zijn er de conflicten in de Zuid-Chinese Zee, Nagorno-Karabach en de Hoorn van Afrika. Het begrijpen van deze conflicten is gebaat bij de methodes van Trotski en de Balkansocialisten.

    Nogmaals, de perioden zijn geen exacte replica’s. In de Balkan en Oost-Europa zijn de feodale elementen die in Trotski’s tijd domineerden nu afwezig. Kapitalistische verhoudingen zijn vandaag volledig dominant in de regio, hoewel de gecombineerde en ongelijke ontwikkeling in de context van de overheersing van de belangrijkste imperialistische machten nog steeds een doorslaggevende kwestie is. Trotski’s theorie van de Permanente Revolutie was deels een antwoord op het idee dat de burgerij een revolutionaire rol kon spelen tegen de oude feodale aristocratie, zoals ze deed in de Franse en Amerikaanse Revoluties. Nu de burgerij meer geconsolideerd is als de heersende klasse, is dit argument nog sterker.

    Bovendien is de arbeidersklasse in de regio nu veel meer ontwikkeld. Dit plaatst hen in een veel sterkere positie om de maatschappij te veranderen. Tegelijkertijd is de organisatie van de arbeidersklasse teruggeworpen door decennia van nederlagen en is de revolutionaire socialistische beweging in de regio veel zwakker dan een eeuw geleden. Dit maakt de opbouw van arbeidersorganisatie en de revolutionaire partij des te urgenter.

  • De Chinese economie in de greep van ‘Japanisering’

    Instorting onroerend goed verdiept zich terwijl bezorgdheid over traag en beperkt overheidsingrijpen toeneemt

    Edito uit nummer 71 van het magazine ‘Socialist’ 《社会主义者》, het tijdschrift van ISA in China, Hongkong en Taiwan, gepubliceerd op 1 september

    De economische crisis in China is in augustus een nieuwe, gevaarlijkere fase ingegaan. Ondanks het feit dat de overheid steeds strenger optreedt tegen negatief nieuws, wordt het algemene beeld week na week donkerder nu China’s grootste vastgoedbedrijf Country Garden op de rand van wanbetaling balanceert en de tekenen van onrust zich uitbreiden naar de financiële sector.

    Na drie jaar van brutale lockdowns werd er alom een economisch herstel voorspeld (niet door ons, moet worden opgemerkt). Maar net als de Chinese minister van Buitenlandse Zaken is de opleving na de COVID spoorloos verdwenen. Dit gaat niet alleen over een mislukt herstel. China’s autoritaire kapitalisme wordt geconfronteerd met een systeemcrisis na enkele decennia van snelle maar onhoudbare schuldgedreven groei. Volgens Fitch, een Amerikaanse kredietbeoordelaar, is de vastgoedsector “de belangrijkste sector van de wereldeconomie.” De nauwe relatie met de lokale overheden van China, die voor bijna de helft van hun inkomsten afhankelijk zijn van de verkoop van grond aan projectontwikkelaars, staat centraal in het economische model van staatskapitalisme van de CCP (de zogenaamde Communistische Partij).

    Ting Lu, chief China economist bij Nomura, verklaarde onlangs: “We denken dat de markten nog steeds de nasleep onderschatten van de aanzienlijke ineenstorting van de Chinese vastgoedsector, die goed is voor meer dan de helft van de wereldwijde verkoop van nieuwe huizen en woningbouw.”

    De verkoop van nieuwe woningen door de 100 grootste ontwikkelaars in China kromp in juli met 33% ten opzichte van een jaar eerder, na een daling van 28% in juni. Het is realistisch om aan te nemen dat de huizenmarkt in termen van gebouwde en verkochte woningen een derde kleiner is dan in 2021. Dit wordt ook verergerd door China’s demografische crisis, met een netto-uitstroom van bewoners uit vooral veel derde- en vierdeklassteden. Volgens onderzoekers van de Tsinghua Universiteit zagen 266 steden hun bevolking tussen 2010 en 2020 dalen.

    Als onderdeel van de wereldwijde crisis van het kapitalisme was het staatskapitalistische model van de CCP al gebroken vóór de pandemie. De brute maatregelen van de CCP (zero-Covid) verergerden de crisis. Na de feiten en na het mislukken van de opleving na Covid, komen steeds meer kapitalistische commentatoren tot dezelfde conclusies als chinaworker.info enkele jaren geleden. We erkenden dat het tijdperk van snelle Chinese groei voorbij is en dat een langdurig proces van economische ‘Japanisering’ – stagnatie, schuldencrisis en demografische achteruitgang – is ingezet. Marxistische analyse heeft het voordeel van vooruitziendheid boven verbazing.

    Vandaag heerst er ongeloof en wanhoop onder de kapitalisten over de zwakte van de beleidsreactie van het regime van Xi Jinping. Voorheen spraken veel overzeese kapitalisten hun bewondering uit voor de dictatuur van de CCP omdat ze “dingen gedaan kregen.” Ze overschatten het vermogen van de dictatuur om aan de crises van het kapitalisme te ontsnappen. Maar in tegenstelling tot eerdere recessies is er geen teken van een groot stimuleringspakket – een fiscale ‘bazooka’ – zoals dat van Wen Jiabao 15 jaar geleden, dat volgens sommigen de wereldeconomie redde.

    De feiten verbergen

    In plaats daarvan vertrouwt de dictatuur nog meer op het manipuleren of verbieden van negatieve economische gegevens. Vanaf augustus kondigde het regime aan het verzamelen van gegevens over jeugdwerkloosheid op te schorten. In april werd de index van het consumentenvertrouwen stopgezet. Gegevens over de verkoop van grond door lokale overheden zijn ook niet langer beschikbaar. Van financiële auteurs zijn Weibo-accounts gesloten wegens het verspreiden van “negatieve en schadelijke informatie.” En journalisten hebben het bevel gekregen om het woord deflatie niet te gebruiken. “Over het algemeen is er geen deflatie in de Chinese samenleving en dat zal ook in de toekomst niet gebeuren,” verklaarde Fu Linghui van het Nationaal Bureau voor de Statistiek op 17 juli.

    De onderwerpen die verboden worden, vertellen ons dat de werkelijke situatie veel erger is dan de officiële rapporten. In juli bereikte de jeugdwerkloosheid een record van 21,3%. Hoe schokkend dit ook is, het is een aanzienlijke onderschatting. In een wijdverspreid maar verwijderd rapport van professor Zhang Dandan van de universiteit van Peking werd de echte jeugdwerkloosheid geschat op 46,5%.

    Vóór 2020 groeiden de detailhandelsverkopen jaarlijks met 9-10%, maar momenteel is dat slechts 2,5%. Het gebrek aan vraag heeft te maken met het taboeonderwerp van deflatie: de consumentenprijsindex daalde in juli met 0,3%, terwijl de producentenprijsindex met 4,4% daalde, de tiende maandelijkse daling op rij. Gegevens over de verkoop van grond voor heel 2022 toonden een krimp van 50%. Maar de inkomsten van de lokale overheid uit de verkoop van grond daalden naar verluidt met slechts 23%. Het is duidelijk dat dit niet klopt.

    Het niet langer verzamelen van gegevens over jongerenwerkloosheid is misschien wel de meest onthullende daad van censuur. Met mogelijk de helft van de jongeren onder de 25 zonder werk is een jongerenexplosie de komende tijd een reële mogelijkheid, zoals de kortstondige golf van protesten eind vorig jaar aangaf. Dit heeft natuurlijk ernstige gevolgen voor het harde bewind van Xi. Nu de opofferingen en het lijden van de massa’s tijdens drie jaar van ondraaglijke controles tijdens de pandemie plaats hebben gemaakt voor economische lasten en onzekerheid die in bijna veertig jaar niet meer zijn voorgekomen, dreigen de woede en frustratie van de massa’s op te borrelen op een schaal die nooit eerder is vertoond.

    Elke sociale klasse is er nu slechter aan toe dan voor de pandemie, met grote loonsverlagingen voor fabrieksarbeiders en overheidspersoneel, een golf van fabriekssluitingen, failliete kleine bedrijven en tientallen miljoenen huiseigenaren die hypotheken betalen op huizen met een ‘negatief eigen vermogen’. Het regime van Xi wijt deze economische problemen aan het anti-Chinese beleid van het Amerikaanse imperialisme en de ontkoppelingsagenda van het Westen, in een poging om de nationalistische steun te versterken. Maar hoewel deze propaganda effect kan hebben op sommige delen van de bevolking, heeft het zijn grenzen naarmate de economische crisis dieper wordt.

    Waarom geen massale stimulansmaatregelen?

    De kapitalisten zijn ongerust: wat is er gebeurd met de legendarische ‘financiële gereedschapskist’ van de CCP, waarmee ze zichzelf keer op keer uit de problemen heeft geholpen? Deze afwezigheid toont aan dat de crisis vandaag anders is. Kritieke schuldniveaus in de hele economie (een record van 295 procent van het BBP eind 2022) hebben de bewegingsruimte van het regime ingeperkt. De oude methoden zijn niet langer mogelijk of hebben niet langer het gewenste effect.

    Professor Zhang Jun van het China Centre for Economic Studies: “Dat China afstapt van agressief macro-economisch beleid kan worden toegeschreven aan het feit dat het leiderschap erkent dat het land een paar jaar geleden een kritieke drempel van systemische financiële risico’s heeft bereikt. Gezien de aard van het Chinese politieke systeem worden dergelijke risico’s beschouwd als een onaanvaardbare bedreiging voor de sociale en politieke stabiliteit.” (South China Morning Post, 29 augustus 2023).

    Wat is er gebeurd met de opleving van de Chinese economie?

    Massale uitgaven aan infrastructuur waren de standaardreactie van de CCP, in plaats van toevlucht te nemen tot ‘helikoptergeld’ – geld bijdrukken en onder het publiek verdelen om de consumptie te stimuleren. Deze laatste aanpak werd tijdens de pandemie verkozen door veel andere kapitalistische regeringen. Dit idee wordt nu door sommigen in China geopperd. Een denktank die gelieerd is aan de Renmin Universiteit, China Macroeconomy Forum, drong er onlangs bij de regering op aan om jaarlijks 1,5 biljoen yuan (US$ 200 miljard) uit te geven om elke burger ongeveer 1.000 yuan aan subsidies te geven in de vorm van digitale yuan.

    Voor de CCP-leiders dreigt deze aanpak in de val te lopen van het ‘weldoenerisme’, dat in zijn denkwijze ‘luiheid’ in de hand werkt. Xi Jinpings afkeer hiervan werd in oktober 2021 verwoord in een toespraak die werd gepubliceerd in het CCP-tijdschrift Qiushi. De dictatuur vreest dat eenmalige betalingen aan gewone huishoudens de consumptie niet substantieel zullen verhogen, terwijl het begrotingstekort groter wordt en de deur wordt opengezet voor eisen voor meer sociale uitgaven, betere pensioenen, ziektekosten- en werkloosheidsverzekeringen. Beslissen hoeveel de huishoudens krijgen, zou enorm problematisch zijn in een samenleving met extreme regionale verschillen en ongelijkheid in rijkdom (de top 1% heeft een groter deel van de nationale rijkdom dan de onderste 50%), met het risico om sociale onrust te ontketenen.

    Daarentegen verrijkt de traditionele aanpak – een nieuwe infrastructuurgolf – lokale CCP-functionarissen en kapitalisten. Tenminste, dat was zo, totdat extreme overproductie van huizen en infrastructuur, en de bijbehorende schuldencrisis bij lokale overheden, deze optie effectief afsloten. Een voorbeeld uit een van de provincies met de meeste schulden, Guizhou, illustreert de absurditeit van het beleid van de CCP. Volgens de South China Morning Post (30 juli 2023) had Guizhou tegen het einde van 2022 in totaal 8.331 km aan snelwegen aangelegd, meer dan Japan waar er 7.800 km ligt. Japan heeft 82 miljoen voertuigen terwijl Guizhou er minder dan zes miljoen heeft en het Japanse BBP is meer dan 15 keer hoger dan dat van Guizhou.

    Gezien de steeds precairder wordende staat van het financiële systeem, de nooit geziene overcapaciteit en de andere hierboven genoemde factoren, is een “big bang” stimulans zeer onwaarschijnlijk. Als het CCP-regime desondanks toch met zo’n pakket komt, zal dat een woedende machtsstrijd en een historische crisis aan de top betekenen en een enorme gok zijn die een nog slechtere afloop kan hebben.

    Zonder grote financiële stimulans beperkt de regering zich tot het uitgeven van het ene “vertrouwensversterkende pakket” na het andere, grotendeels gericht op het kalmeren van de financiële markten. Deze pakketten komen sinds half juli bijna wekelijks, maar bevatten slechts beperkte of perifere maatregelen. Dit is een oefening in economische vertragingsmanoeuvres geworden waarvan ‘de markt’ steeds minder onder de indruk is. De CSI300 beursindex daalde in augustus met 6% ondanks de verkwistende (en niet goedkope) pogingen van de CCP om de index de andere kant op te manipuleren.

    De Chinese economie staat van alle kanten onder druk door vier centrale facturen: vraag, schuld, demografie en ontkoppeling. Zoals marxisten hebben uitgelegd, is het ontkoppelingsproces (of ‘de-risking’ voor de kleinzerigen) echt. De imperialistische machtsstrijd tussen China en de VS met hun respectieve blokken uit de Koude Oorlog drukt nu onophoudelijk zijn stempel op handelsrelaties, toeleveringsketens (‘reshoring’ en ‘friend shoring’) en investeringen. Het betekent natuurlijk geen totaal embargo op de handel tussen de twee kampen en het proces zal ook niet lineair zijn. Niettemin is er een krachtige verschuiving naar verminderde wederzijdse connectiviteit aan de gang. Beide partijen werpen barrières op, voeren strengere regelgeving in en leiden handel en investeringen steeds meer om naar hun eigen blokken of naar ‘bevriende’ landen.

    De Chinese handel met de landen van de nieuwe zijderoute in Azië, Afrika en Latijns-Amerika is dit jaar voor het eerst groter dan die met de geavanceerde kapitalistische staten van de VS, de EU en Japan. China’s export naar de VS daalde in de eerste zes maanden van 2023 met 25%, meldde het Amerikaanse ministerie van Handel. De VS beschouwen Mexico nu als hun belangrijkste handelspartner, met China op de derde plaats.

    In het geval van China zal deze verschuiving van rijkere naar minder ontwikkelde exportmarkten de eigen economische problemen onvermijdelijk vergroten. Dit gaat gepaard met een door de VS gecoördineerde technologieoorlog om China de toegang tot belangrijke door de VS gecontroleerde technologie te ontzeggen, met als doel een grotere kloof te creëren, vooral op het gebied van militaire technologie. Voor Chinese arbeiders is het effect al meetbaar: fabrieken in China gaan dicht en verhuizen naar India, Vietnam en Indonesië in het kader van een ‘China plus één’- of ‘China plus twee’-strategie. Dit proces zal waarschijnlijk versnellen, gedreven door geopolitiek en gewoon oude kapitalistische hebzucht (er zijn veel gevallen van Chinese kapitalisten die hun productie uit China verplaatsen en op de ontkoppelingswagen springen).

    Marxistische perspectieven

    De slechte staat van de economie bevestigt de waarschuwingen van chinaworker.info en International Socialist Alternative. We benadrukten dat de kapitalisten, inclusief het regime van Xi Jinping, de impact van de implosie van de vastgoedsector enorm hadden onderschat, dat het een keerpunt was voor China en het wereldkapitalisme. Het was onvermijdelijk dat deze crisis zich zou verspreiden naar andere sectoren van de Chinese economie, zoals dominostenen die omvallen, het meest direct naar lokale overheden en hun financiële vehikels (LGFV’s), die gebaseerd zijn op speculatie met grondprijzen.

    We waarschuwden dat de Chinese economie in grote lijnen het proces van ‘Japanisering’ volgt – een langdurige fase van stagnatie na de ineenstorting van enorme activabubbels, voornamelijk de Japanse vastgoedsector, die in 1990 begon. “De wereld wordt eindelijk wakker voor de uitdagingen die zich in China al jaren aftekenen,” aldus een Bloomberg-rapport in augustus.

    Vandaag is veel mediacommentaar gericht op de ‘Japanisering’ van China, waarbij economen als Paul Krugman, Stephen Roach en Michael Pettis en rapporten van grote banken als JPMorgan en Citigroup deze diagnose grotendeels ondersteunen. Krugman en anderen waarschuwen dat de crisis in China waarschijnlijk erger zal zijn dan die in Japan, ondanks het feit dat de gemiddelde groei van het Japanse BBP in de jaren ’90 1,3% per jaar bedroeg en China een hoger percentage zou kunnen halen (2 tot 3%). Daar is iets voor te zeggen. China is veel armer – het BBP per hoofd van de bevolking bedroeg in 2022 ongeveer 12.800 dollar, vergeleken met 29.470 dollar in Japan in 1991. Het welvaartsniveau in China is veel lager. De demografische crisis is groter en begon eerder dan die van Japan, waar de bevolking pas in 2008 begon te krimpen.

    China werd dit jaar door India ingehaald als ‘s werelds dichtstbevolkte land, maar er zijn aanwijzingen dat deze verschuiving al eerder heeft plaatsgevonden, misschien al in 2018. Opnieuw heeft het CCP-regime de gegevens gemanipuleerd. Onder het kapitalisme is dit een probleem, omdat de Chinese beroepsbevolking elk jaar met miljoenen werknemers krimpt, terwijl het ondergefinancierde pensioenstelsel nog een potentiële dominosteen is dreigt om te vallen. Bij de huidige trends zal het niet in staat zijn om de verwachte 400 miljoen gepensioneerden in 2033 uit te betalen.

    China mist natuurlijk ook de ‘uitlaatkleppen’ van de burgerlijke democratie die de kapitalistische klasse kunnen helpen om de woede van de massa in te dammen en af te leiden. Een cruciaal verschil is dat Japan in de jaren negentig, hoewel het betrokken was bij handelsgeschillen met het Amerikaanse imperialisme, niet verwikkeld was in een ongebreideld Koude Oorlog-conflict zoals China nu is. De Koude Oorlog is zelf een gevolg van de veel grotere mondiale rol van China dan die van Japan in die tijd en de veel grotere bedreiging die dit vormt voor de Amerikaanse dominantie. In dit conflict heeft het regime van Xi niet de mogelijkheid om een stap terug te doen, afgezien van tijdelijke tactische manoeuvres om tijd te winnen. Voor beide imperialistische kampen is de enige uitweg uit het conflict een overwinning of capitulatie, een historische nederlaag. Daarom zal en kan het regime van de CCP, ondanks de diepte van de huidige crisis, die zich nog maar in de beginfase bevindt, de confrontatie met de VS niet fundamenteel uit de weg gaan.

    Op het wereldcongres van International Socialist Alternative in februari 2023, toen kapitalistische speculanten vrolijk terug in China’s obligatie- en aandelenmarkten doken in de overtuiging van een terugkeer van het ‘economische wonder’, zeiden we: “Het uiteenspatten van de grootste financiële zeepbel in de geschiedenis van het kapitalisme – China’s vastgoedzeepbel – is het beslissende keerpunt. Ons perspectief van een ontwikkeling naar Japans model (een “zombie”-economie met lage groei) is nu gerealiseerd. Dit is ook een keerpunt voor de wereldeconomie. China was tussen 2013 en 2021 goed voor meer dan 30% van de wereldwijde groei van het BBP. De vastgoedsector is goed voor ongeveer 30% van het totale BBP van China en meer dan een derde van de wereldwijde bouwactiviteit. De implosie die halverwege 2021 begon en waarbij elke metriek sindsdien ineenstortte – huizenverkoop, woningstart, vastgoedprijzen (hoewel in een langzamer tempo, wat de crisis alleen maar zal verlengen), verkoop van overheidsgrond, investeringen – duidt op de ineenstorting van het door schulden gedreven staatskapitalistische ontwikkelingsmodel van de CCP. Maar net als hun westerse tegenhangers hebben de Chinese machthebbers geen vervangend model.”

    Besmetting verspreidt zich

    Lokale overheden zijn een cruciaal radertje in de kapitalistische economische machinerie van China. Ze zijn goed voor meer dan 75% van de investeringen in infrastructuur. Eén verklaring voor het uitblijven van een nieuw groot stimuleringspakket is dat de lokale overheden in alle steden behalve de rijkste geen geld meer hebben en niet in staat zijn om lonen te betalen en schulden af te lossen, laat staan om nog een grote fiscale ‘bazooka’ in te zetten.

    De besmetting verspreidt zich nu ook naar de trustsector, zoals blijkt uit de schuldenproblemen bij het conglomeraat Zhongzhi Enterprise Group, door de Chinese media ‘China’s Blackstone’ genoemd. Ondanks de toegenomen regelgeving van de afgelopen jaren om de schaduwbanksector te beteugelen en in te perken, speelt deze nog steeds een enorme rol als bron van noodfinanciering voor vastgoedbedrijven en LGFV’s die van andere kredietkanalen zijn afgesneden. De trustsector, bedrijven die beleggingsproducten verkopen en dit geld tegen hoge rente uitlenen aan risicovolle leners, is een economische grijze zone met een waarde van 21 biljoen yuan (US$ 3 biljoen). Hoewel officieel wordt verklaard dat slechts 7% van hun activa is gekoppeld aan de vastgoedsector, wordt aangenomen dat het werkelijke cijfer dichter bij 30% ligt. Als deze domino’s ook op het punt staan te vallen, zal dit de liquiditeitscrisis in zowel de vastgoedsector als de lokale overheid uitvergroten en dreigt besmetting van de financiële sector.

    De instorting van de vastgoedsector, die nu zijn derde jaar ingaat, dreigt het grootste particuliere vastgoedbedrijf, Country Garden, ten val te brengen. Dit is China’s grootste ontwikkelaar met bijna vier keer zoveel bouwprojecten in uitvoering als Evergrande, de eerste dominosteen, wiens wanbetaling in augustus 2021 het begin van de crisis inluidde. Country Garden miste op 6 augustus een terugbetaling van US$22,5 miljoen aan obligaties en heeft bij het ter perse gaan slechts enkele dagen om wanbetaling te voorkomen. Het bedrijf schortte de handel in elf binnenlandse obligaties op en boekte op 30 augustus een halfjaarlijks verlies van 49,8 miljard yuan (US$6,7 miljard). Toen Evergrande instortte, dacht bijna niemand dat Country Garden in een vergelijkbare situatie terecht zou komen.

    Ondertussen heeft Evergrande, dat een schuld heeft van 340 miljard dollar (evenveel als Polen), op 17 augustus in een rechtbank in New York het faillissement aangevraagd om zichzelf te beschermen tegen rechtszaken door overzeese schuldeisers terwijl het probeert zijn schulden te herstructureren. In juli rapporteerde Evergrande gecombineerde nettoverliezen voor de jaren 2021 en 22 van 582 miljard yuan (US$81 miljard). Dit is meer dan de totale winst van het bedrijf sinds de start in 1996. Een andere domino viel toen Sino-Ocean Group, een vastgoedontwikkelaar in staatseigendom, verschillende betalingen miste voor een totaalbedrag van meer dan 2 miljard yuan (275 miljoen US dollar). Het bedrijf is in gebreke als het niet voor 1 september betaalt.

    Dit betekent dat een belangrijke firewall tussen de staatssector en de privésector wordt doorbroken. Tot nu toe werden vastgoedontwikkelaars in staatseigendom als “veilig” afgeschilderd door de door het regime gecontroleerde media en daarom kregen ze de afgelopen twee jaar de voorkeur van huizenkopers. Meer dan de helft van alle huizen in China wordt verkocht volgens het voorverkoopmodel: vooruitbetaling door het afsluiten van een hypotheek, gevolgd door de bouw. De crisis heeft geresulteerd in miljoenen onafgemaakte huizen en “hypotheekstakingen” veroorzaakt door huizenkopers die niet in de huizen konden trekken waarvoor ze hadden betaald.

    Driekwart van de particuliere vastgoedontwikkelaars – ongeveer 50 bedrijven – zijn in gebreke gebleven met hun offshore obligaties, net als Evergrande in 2021. Op dat moment werd Sino-Ocean Group door de media geprezen als een “financieel gezond” bedrijf. De perceptie dat de vastgoedbedrijven in staatseigendom ook worden meegezogen in de schuldencrisis zal de markt verder onder druk zetten en de aversie om vastgoed te kopen versterken. Er ontstaat een vicieuze cirkel.

    Zoals Ting Lu van Nomura uitlegt: “De kettingreactie die op gang wordt gebracht door de inzakkende verkoop van nieuwe woningen kan leiden tot een toenemend aantal wanbetalingen door ontwikkelaars, een scherpe inkrimping van de overheidsinkomsten, een dalende vraag naar bouwmaterialen, dalende lonen van werknemers in zowel de vastgoed- als de overheidssector, een zwakkere consumptie en wankelende financiële instellingen.”

    De angst van kapitalistische instanties zoals het IMF is dat als er nu niet krachtig wordt gestimuleerd, de huidige neerwaartse spiraal zich zal verankeren zoals destijds in Japan.

    De vastgoedzeepbel die in 2021 barstte, heeft volgens de New York Times geleid tot 80 tot 90 miljoen lege appartementen in China. Op kapitalistische basis zal het tientallen jaren duren om zo’n enorme overproductie af te bouwen. Waarom nationaliseert de CCP deze lege huizen niet, zoals sommigen hebben voorgesteld, om ze in te zetten als betaalbare sociale woningen? Omdat het een kapitalistische dictatuur is die uiteindelijk gevangen zit in de economische wetten van het kapitalisme. Xi’s regime staat zeer afwijzend tegenover ‘weldadigheid’. Maar ook zou het uitbreiden van sociale huisvesting op enige schaal van betekenis (sociale huisvesting bestaat momenteel nauwelijks in China) de ineenstorting van de vastgoedprijzen in de sector van de particuliere huiseigenaren versnellen, wat een massale terugslag zou veroorzaken. De grootste angst van Xi’s regime is sociale instabiliteit. Alleen socialistische maatregelen om het kapitalistische systeem te verbrijzelen en de economie democratisch te plannen, kunnen deze tegenstrijdigheid omzeilen. Voor een socialistische transformatie is een massale arbeiderspartij nodig.

    Wereldwijde gevolgen

    Het Amerikaanse en westerse kapitalisme bevinden zich nu in de paradoxale situatie dat ze hun belangrijkste imperialistische rivaal zwaar zien struikelen, wat hen voordelen oplevert in het conflict in de Koude Oorlog, maar tegelijkertijd hopen ze dat de economische gevolgen lokaal kunnen worden beperkt. President Biden had geen ongelijk toen hij zei dat de Chinese economie een “tikkende tijdbom” is. Hij voegde eraan toe dat “wanneer slechte mensen problemen hebben, ze slechte dingen doen.” Deze woorden hadden in een spiegel gesproken kunnen worden.

    Maar zelfs los van de impact op de nieuwe Koude Oorlog, kan de ‘Japanisering’ van de Chinese economie verwoestend zijn voor het wereldkapitalisme. Volgens Dhaval Joshi van BCA Research heeft China de afgelopen tien jaar 41% van de wereldwijde groei gegenereerd, twee keer zoveel als de VS (22%) en vier keer zoveel als de eurozone (9%). Een tijdperk van Chinese economische stagnatie moet de wereldwijde groeivooruitzichten aanzienlijk verlagen. Krugman bagatelliseert deze zorgen door alleen te kijken naar de Amerikaanse en westerse blootstelling aan China’s financiële markten en handel, die beperkt is in vergelijking met de financiële crisis van 2008 die in de VS begon.

    Processen in China – de voormalige kapitalistische “wondereconomie” – onderstrepen het ongekende karakter van het tijdperk van kapitalistische crisis waarin we leven. Terwijl de met schulden overladen Chinese domino’s omvallen en de problemen van de kapitalistische CCP-dictatuur zich vermenigvuldigen, is er maar één kracht die een uitweg kan bieden. Dat zijn de werkende klasse en de jongeren die de weg van massastrijd opgaan. De opkomst van een nieuwe strijdbare arbeidersbeweging zal het ook mogelijk maken om van revolutionair socialisme en marxisme een massale kracht te maken.  

  • 11 september 1973. Pinochet smoort de ongewapende Chileense revolutie in bloed

    Op 11 september is het een halve eeuw geleden dat een staatsgreep de regering van Salvador Allende in Chili ten val bracht. De hoop die het revolutionaire proces had gewekt, maakte plaats voor angst en marteling. De gebeurtenis was van internationaal belang: de dictatuur van Pinochet ging direct gepaard met een reeks economische maatregelen die later het nieuwe beheersmodel voor het kapitalisme werden, bekend als het neoliberalisme. We kijken terug op deze tragedie omdat het verleden licht werpt op het heden en de toekomst. De problemen van de Chileense revolutie en haar nederlaag zijn rijk aan lessen voor de strijd vandaag in het nieuwe tijdperk dat we zijn binnengetreden, het tijdperk van wanorde.

    door Pablo Nyns uit maandblad De Linkse Socialist

    De revolutionaire gisting van de jaren 1960

    Het decennium van de jaren 1960 kende een reeks revolutionaire omwentelingen over de hele wereld. Het was een tijdperk dat werd gekenmerkt door massabewegingen en strijd onder leiding van arbeiders, jongeren en boeren. Tot de sleutelmomenten behoren de Cubaanse Revolutie van 1959 tot 1962, de algemene staking van vijf weken in de winter van 1960-61 in België, de algemene staking van mei 1968 in Frankrijk, het Vietnamese verzet tegen het Amerikaanse imperialisme en de anti-oorlogsmobilisaties in de Verenigde Staten, de studentenopstanden in Mexico en Japan, enzovoort, maar ook de Praagse Lente en de strijd voor ‘socialisme met een menselijk gezicht’ in het stalinistische blok.

    Ondanks de inspanningen van de stalinistische bureaucratieën in de Sovjet-Unie en China om een wereldorde op te leggen die ze deelden met de grote imperialistische mogendheden, bleven deze massale opstanden plaatsvinden. Ze benadrukten de groeiende kwetsbaarheid van de imperialistische hegemonie op wereldschaal. Ondertussen begon het model van kapitalistische economische groei dat na de Tweede Wereldoorlog de overhand had en dat de basis legde voor de “welvaartsstaten”, tekenen van vermoeidheid en instabiliteit te vertonen.

    In Chili bedacht het imperialisme verschillende strategieën om de opkomst van volksbewegingen in te dammen en zo elke dreiging van een revolutie tegen te gaan. Van 1964 tot 1970 probeerde de regering geleid door de christendemocratische partij van Eduardo Frei een direct antwoord te bieden op de groeiende bezorgdheid van de VS over de opkomst van Chileens links. Frei’s retoriek was erop gericht om de aspiraties van het volk te temperen en het tij van radicalisering onder arbeiders en boeren te keren.

    Maar ondanks de pogingen van Frei en zijn regering om de hegemonie van de kapitalisten te behouden, onthulden de economische en sociale realiteit uiteindelijk het ware klassenkarakter van deze regering. De daling van de economische groei, de devaluatie van de munt, de toename van de buitenlandse schuld en de onderdrukking van arbeiders en boeren creëerden een kloof tussen de verwachtingen van de massa’s en de werkelijke acties van de heersende christendemocratie.

    Als gevolg hiervan werd 1969 gekenmerkt door een golf van sociale onrust, met 977 stakingen, 24 fabrieksbezettingen en landbezettingen. Deze groeiende radicalisering leidde uiteindelijk tot de vorming van de Unidad Popular (UP, Volksfront), een coalitie van linkse en progressieve partijen, die de weg vrijmaakte voor de verkiezing van Salvador Allende tot president van Chili op 4 september 1970.

    Unidad Popular en Allende aan de macht

    De komst van Allende als president van Chili schokte het land en verraste alle sociale klassen. Arbeiders, jongeren en soldaten vierden zijn overwinning, terwijl de burgerij, de zakenwereld en de officieren van het leger woedend waren. Rechts, dat ervan overtuigd was dat zijn kandidaat Jorge Alessandri zou winnen, werd verslagen. De Verenigde Staten was bezorgd over een ‘tweede Cuba’ in hun invloedssfeer. Het begon tevergeefs “constitutionele” en “militaire” staatsgrepen te plannen om te voorkomen dat Allende aan de macht zou komen. Desondanks, en als vergelding voor zijn onwil om een militaire coup te plegen, werd de opperbevelhebber van het leger, René Scheinder, op 25 oktober vermoord door extreemrechts.

    Allende kwam met slechts 36% van de stemmen aan de macht. De extreemrechtse oppositie, die gefaald had in haar coupplannen, kwam geïsoleerd te staan door een democratische beweging die op gang was gebracht door de moord op Schneider. Allende sloot een akkoord met de Christendemocratie (DC) en haalde zo een parlementaire meerderheid voor zijn presidentschap. De eerste akkoorden met de DC hielden de kapitalistische orde en het privébezit in stand. Bovendien beperkte de ontbinding van de Comités van de Unidad Popular (CUP), die aan de basis waren opgericht, de volksorganisatie. De dominante strategie van links, gebaseerd op verregaande democratische hervormingen en de zogenaamde “vreedzame” weg naar het socialisme, onderschatte de reactie van de burgerij en het staatsapparaat.

    De versterking van de Unidad Popular in Chili was een reactie op de terugtrekking en de desoriëntatie van de rechterzijde. De beweging kon daarvan profiteren en verdedigde een programma van de nationalisatie (met schadeloosstellingen) van sleutelsectoren zoals koper, ijzer en het bankwezen, terwijl een campagne opgestart werd om andere strategische sectoren te nationaliseren. Tot de meest opmerkelijke resultaten behoorden landhervormingen en de invoering van sociale maatregelen zoals melkdistributie en loonsverhogingen. Dit eerste jaar, dat vaak de “feestperiode” wordt genoemd, werd gekenmerkt door een krachtige politieke dynamiek en een aanhoudende economische en industriële groei, die aanhield tot eind 1971.

    Het aantreden van Allende als president viel samen met een periode van toenemende arbeiders- en boerenstrijd. Zijn doel was echter om deze sociale bewegingen te kanaliseren binnen het strikte kader van de kapitalistische instellingen, waarbij hij probeerde samen te werken met partijen van de heersende klasse, zoals de Radicale Partij en de Christendemocratie. Desondanks creëerde deze aanpak een enorm aantal mogelijkheden die de weg vrijmaakten voor een versnelling van de klassenstrijd, die uiteindelijk veel verder ging dan wat de UP-leiding voorop gesteld had.

    Zodra Allende aan de macht kwam in december 1970, ontstonden er landbezettingen in het zuiden. Boeren en leden van de Mapuche-gemeenschap begonnen bezit te nemen van landerijen. De toename van het aantal landbezettingen zette de UP ertoe aan om de landbouwhervormingen te versnellen als antwoord op de druk van de bezettingen. De arbeidersbeweging groeide ook in kracht en begon meer rechten te eisen, vooral van de patroons die zich fel verzetten tegen de regering-Allende.

    Een beweging om fabrieken te bezetten en te controleren werd ook belangrijker. In 1969, het jaar waarin de strijd op gang kwam, waren er 977 stakingen. Een jaar later waren dat er 3.526. Het aantal fabrieksbezettingen volgde een gelijkaardige stijgingscurve van 24 in 1969 naar 137 in 1970, 378 in 1971 en 299 enkel in de eerste vijf maanden van 1972. Het aantal bezettingen van stedelijke gronden steeg ook sterk: van 29 in 1969 tot 560 in 1971.

    In april 1971 won de UP de gemeenteraadsverkiezingen met een meerderheid, zij het een nipte. Dit veroorzaakte een bijkomende crisis binnen de oppositie, in het bijzonder binnen de christendemocratie, die zich openlijk begon te verzetten tegen de nationalisaties en de rechtse krachten probeerde te verenigen. Er was een echte polarisatie van de samenleving: een arbeidersklasse die steeds revolutionairder werd en een Chileense burgerij die steeds virulenter tegen het revolutionaire proces was. Ondanks dit electorale succes en de radicalisering van de basis, was de UP niet in staat om zijn voordeel volledig te benutten om grondwettelijke hervormingen te bevorderen en zijn macht te consolideren.

    Vanaf 1971 koos rechts voor een agressievere aanpak, waarbij parlementaire politieke actie werd gecombineerd met mobilisatie op straat. De spanningen tussen de verschillende politieke fracties binnen de UP begonnen ook toe te nemen, in het bijzonder tussen degenen die een “consolidatie” van de sociale verworvenheden voorstonden en degenen die een radicalisering van het proces voorstonden. Deze splitsing weerspiegelde de tegenstellingen tussen de basis van het volk en de leiders van de UP, die veranderingen wilde doorvoeren binnen het kader van het kapitalistisch systeem.

    In oktober 1972 probeerde rechts een eerste offensief om de regering omver te werpen door een massale werkgeversstaking te lanceren en de wegen te blokkeren. In reactie hierop ontstonden de “Cordones industriales” (industriële cordons) als centra van zelforganisatie van de arbeiders, die de echte kracht van verzet tegen deze couppoging vormden.

    De Cordones industriales

    Op hun hoogtepunt organiseerden de cordones industriales ongeveer 100.000 arbeiders in heel Chili, gegroepeerd in 60 tot 100 centra, van de regio Arica in het noorden tot Punta Arenas in het zuiden. Ze ontstonden als embryonale organen van arbeidersmacht, met het potentieel om zich te ontwikkelen tot structuren van massale zelforganisatie.

    Er was een verband tussen de spontaneïteit en het bewustzijn binnen deze cordones industriales. Ze waren niet het resultaat van een vooropgesteld plan van een politieke organisatie. Ze waren evenmin het resultaat van een strategisch project van een linkse fractie. Ze waren eerder het antwoord van delen van de werkende klasse op het offensief van de patroons. Het valt niet te ontkennen dat honderden militanten, in het bijzonder van de Socialistische Partij (PS) en de Revolutionaire Linkse Beweging (MIR, Movimiento de Izquierda Revolucionaria), een cruciale rol speelden in de frontlinie van dit proces. Het ging dus niet alleen om pure spontaneïteit, de arbeiders die deze groepen leidden waren militanten en kaders van de PS en de MIR.

    De Communistische Partij en Allende van hun kant probeerden de ontwikkeling van de cordones te beperken. Ze zagen deze als een bedreiging van verdeeldheid van de arbeidersbeweging en plaatsten daartegenover het idee van “geïnstitutionaliseerde volksmacht.” Toch waren de cordones industriales een sleutelfenomeen in de ontwikkeling van de Unidad Popular. De manier waarop links erop reageerde, had grote gevolgen voor de oriëntatie van de beweging.

    Rechts opnieuw in het offensief

    De impasse van oktober 1972, gevolgd door de eerste spanningen tussen de cordones industriales en de UP-regering, zette rechts ertoe aan om naar de overwinning te streven in de parlementsverkiezingen van maart 1973. Rechts hoopte een tweederdemeerderheid te behalen om Allende grondwettelijk af te zetten. Het slaagde daar echter niet in, wat leidde tot een nieuwe strategie die gebaseerd was op straatgevechten. De “tanquetazo” (poging tot militaire staatsgreep) moest het hoogtepunt worden van het nieuwe offensief, maar mislukte. Op 29 juni werden honderden fabrieken opnieuw bezet door hun arbeiders. Ondertussen waren er verhitte discussies over het bewapenen van de arbeiders en het georganiseerde antwoord op de rechterzijde.

    Paradoxaal genoeg werden de militairen sterker door het stoppen van de couppoging. Het diende meer als een test voor de reactie van het volk. De mobilisaties werden hervat zoals in oktober, maar intenser, waardoor rechts weer in het defensief werd gedrongen. Maar de linkerzijde ging niet over tot een strategisch offensief. De regering weigerde de coupplegers te ontwapenen en de arbeiders te bewapenen. Hierdoor kon rechts, met de Christendemocratie en de coupplegers, het initiatief terug in handen nemen. Vanaf juli werden elke dag fabrieken opgevorderd, waarbij troepen werden ingezet tegen arbeiders, maar ook tegen inwoners en boeren. Dit gebeurde op basis van de wapenwet die een paar maanden eerder was aangenomen. De arbeiders van de cordones industriales leden nederlagen. In augustus werden mariniers van het leger die tegen de coup waren opgepakt en gemarteld omdat ze probeerden de verdediging tegen de coupplegers te organiseren. Ze kregen geen strategische steun van links, dat gevangen zat in zijn vertrouwen in het leger.

    Na de nederlaag van de arbeiders van de cordones industriales en de linkse militairen, evenals de meest bewuste lagen van de bevolking, begon een nieuw offensief tot een staatsgreep. Eind juli vond de laatste grote lock-out van de werkgevers plaats (het sluiten van bedrijven door de bazen om de arbeiders zonder inkomsten te plaatsen) met de steun van handelaars, de vakbond van vrachtwagenchauffeurs, beroepsorganisaties van de middenklasse en de rechtse en Christendemocratische partijen. Tegelijkertijd werd opgeroepen tot een militaire interventie, waarbij ze de regering als ‘ongrondwettelijk’ bestempelden. De voorwaarden voor de staatsgreep van 11 september waren geschapen.

    Op 4 september, de derde verjaardag van de overwinning van Unidad Popular, kwam een ware mensenstroom de straat op. Meer dan 800.000 mensen betoogden in de hoofdstad. Maar deze enorme demonstratie van de energie van de werkende klasse en het volk vond geen politieke uitdrukking binnen de UP. 

    Tegelijkertijd bleef het leger invallen doen met een openlijk provocerende houding. Verschillende fabrieken werden letterlijk bestormd door het leger om de arbeiders te onderwerpen. In een brief aan Salvador Allende stelde de Coördinatie van de cordones industriales van Santiago de situatie als volgt aan de kaak: “Vroeger waren we bang dat het proces naar het socialisme in gevaar zou komen en dat we zouden eindigen met een reformistische, burgerlijk-democratische centrumregering, die de neiging zou hebben om de massa’s te demobiliseren of hen uit instinct voor zelfbehoud zou aanzetten tot anarchistische opstanden. Maar nu we de recente gebeurtenissen analyseren, is onze angst niet meer dezelfde. Nu zijn we ervan overtuigd dat we ons op een helling bevinden die ons onvermijdelijk naar het fascisme zal leiden (…). Wij vragen u, kameraad president, om dit ware leger zonder wapens te leiden.”

    11 september 1973

    Op 11 september 1973 was de teerling geworpen. De strijdkrachten onder leiding van generaal Augusto Pinochet lanceerden een gecoördineerde aanval tegen de regering, de linkse partijen en de cordones industriales. De strijdkrachten omsingelden de hoofdstad en namen de controle over van andere belangrijke regio’s van het land. La Moneda, het presidentiële paleis, werd belegerd. In plaats van zich over te geven, koos president Allende ervoor om in het paleis te blijven en weerstand te bieden. La Moneda werd gebombardeerd en halverwege de middag vloog het in brand. Allende hield een laatste radiorede aan de natie, waarin hij zijn loyaliteit aan het Chileense volk uitsprak en weigerde zijn ambt neer te leggen. Terwijl de aanvallen toenamen, besloot hij uiteindelijk een einde aan zijn eigen leven te maken. De militairen namen de controle over het paleis over en Pinochet riep een militaire regering uit. Die dag markeerde de gewelddadige omverwerping van de grondwettelijke orde in Chili en het begin van een donkere periode van politieke en sociale onderdrukking.

    Er is echter geen tekort aan concrete voorbeelden van verzet die de strijdlust van die tijd aantonen. In de industriezone van San Joaquin, in de fabriek van Sumar, vonden betogingen plaats. Buiten gebruikten de mensen van La Legua de weinige wapens die ze hadden weten te bemachtigen. Er waren ook confrontaties in Indumet. Bij het verlaten van de fabriek werden de arbeiders omsingeld door soldaten, waarbij op elkaar geschoten werd. Sommige arbeiders overwogen zelfs een plan om vanuit de cordones industriales en de wijken een gevecht om het presidentieel paleis op te zetten. Ondanks deze heldhaftige pogingen van de arbeiders om zich te verzetten, was er geen oproep of concreet plan van de linkse partijen of de vakbonden, behalve om “verenigd te blijven en te wachten op instructies.”

    De dictatuur

    De eerste jaren van de dictatuur van Pinochet werden gekenmerkt door brute en systematische repressie tegen elke vorm van politieke oppositie en de arbeidersbeweging als geheel. Duizenden mensen werden gearresteerd, gemarteld en geëxecuteerd door de veiligheidstroepen. Detentie- en martelkampen, zoals de beruchte Villa Grimaldi, zijn symbolen geworden van de gruwel die veel Chilenen hebben ervaren.

    Op economisch gebied voerde de dictatuur van Pinochet radicale hervormingen door om de Chileense economie te liberaliseren. Het neoliberale economische model, dat vaak de “economische schok” wordt genoemd, werd ontwikkeld met de hulp van economen die waren opgeleid aan de universiteit van Chicago, waaronder Milton Friedman. Deze hervormingen leidden tot de privatisering van overheidsbedrijven, de deregulering van markten, besparingen op overheidsuitgaven en de liberalisering van de buitenlandse handel. Ze creëerden ongekende sociale ongelijkheden en marginaliseerden grote delen van de bevolking.

    Het Pinochet-regime probeerde zijn macht te consolideren door in 1980 een autoritaire grondwet in te voeren, die met een controversieel referendum werd goedgekeurd. Deze grondwet verleende uitgebreide bevoegdheden aan de strijdkrachten en beperkte de burgerlijke en politieke vrijheden. Het is deze grondwet waartegen de Chilenen nog steeds vechten, ondanks de terugkeer naar de ‘democratie’.

    De val van de regering van de Unidad Popular en het vestigen van een dictatuur betekenden de nederlaag van een democratisch gekozen socialistisch experiment en de onderdrukking van revolutionaire aspiraties in Chili en in de hele regio, wat leidde tot een zekere marginalisering van haar idealen en een terugslag voor de arbeidersbeweging. De gebeurtenissen in Chili bepaalden mede het politieke klimaat in Latijns-Amerika in de daaropvolgende decennia, waarbij rechtse dictaturen aan de macht kwamen met hulp van de VS.

    Was een overwinning mogelijk geweest met de ontwikkeling van de cordones?

    Hoewel de cordones een belangrijke rol speelden in de Chileense revolutie tussen oktober 1972 en september 1973, kunnen ze niet beschouwd worden als het equivalent van de “sovjets” (raden) van de Russische revolutie. Ze slaagden er niet in zich over het hele land te verspreiden en te organiseren en beperkten zich tot bepaalde regio’s. De cordones belichaamden echter een vorm van semi-macht zoals beschreven door Trotski, aangezien ze geen gewapende macht hadden. Ondanks hun rol in het smeden van allianties met verschillende lagen van de bevolking om tekorten en aanvallen van de bazen tegen te gaan, slaagden ze er niet in om de bredere massa’s, zoals boeren en inheemse volkeren, in de strijd te verenigen. Er bleef een gapende kloof bestaan tussen de arbeidersvoorhoede en de massa’s, ondanks hun functie als alliantie tussen deze twee groepen.

    De uitdagingen op het gebied van bewapening en strategie hadden aangepakt kunnen worden door de vorming van een nationaal congres van de cordones te versnellen met als doel de macht te grijpen en zich voor te bereiden op het verzet tegen de staatsgreep en de opstand. Zonder een dergelijke aanpak waren de cordones echter niet in staat om zich te ontwikkelen tot alternatieve machtsorganen voor het reformisme van Allende en de CP, die de leiding hadden over het staatsapparaat en streefden naar een “vreedzame” overgang naar het socialisme.

    Om met de cordones een significante revolutionaire impact te hebben, hadden ze een strategie nodig die gesteund werd door een revolutionaire partij die onafhankelijk was van de regering, gericht op het versterken en uitbreiden van de cordones industriales met een autonome opstelling ten opzichte van de Unidad Popular. Dit perspectief ontbrak echter op dat moment in Chili, wat heeft bijgedragen aan de tragische uitkomst van deze revolutionaire periode.

  • Klimaatcrisis: het tij keren door het kapitalisme omver te werpen

    Onteigening van klimaatcriminelen & ecologische planning

    We kennen het probleem: de klimaatcrisis is er. Meer nog: ze verdiept zich aan een verschroeiend tempo. De afgelopen acht jaar waren de warmste ooit gemeten, met in 2022 temperaturen van 1,15 graden Celsius boven het pre-industriële gemiddelde. In de afgelopen drie jaar hebben India, Pakistan en Midden- en Zuid-Amerika allemaal te maken gehad met ongekende hittegolven. In Pakistan volgde een overstroming die meer dan 33 miljoen mensen trof, terwijl in Oost-Afrika de ergste droogte in 40 jaar een alarmerende hongersnood veroorzaakt.

    dossier door Nicolas Croes uit maandblad De Linkse Socialist

    De klimaatcrisis versnelt en vergroot overal en Europa is de snelst opwarmende regio ter wereld. Volgens de Wereld Meteorologische Organisatie was het vorig jaar in Europa zo’n 2,3°C boven het pre-industriële gemiddelde (1850-1900). In België, Frankrijk, Duitsland, Ierland, Italië, Luxemburg, Portugal, Spanje, Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk werd 2022 het warmste jaar ooit gemeten.

    Met als gevolg intense droogtes, hevige bosbranden en tienduizenden slachtoffers. Volgens de Emergency Situations Database (EM-DAT) hebben meteorologische, hydrologische en klimatologische gebeurtenissen in Europa vorig jaar rechtstreeks 156.000 mensen getroffen en 16.365 doden veroorzaakt (vrijwel uitsluitend als gevolg van hittegolven). De economische schade, vooral veroorzaakt door overstromingen en stormen, wordt in totaal geschat op 2 miljard dollar voor het jaar 2022. Dit is echter veel minder dan de 50 miljard voor 2021 na de verschrikkelijke overstromingen die ook Wallonië troffen. Dat alles is de norm waarin we verzakken.

    “Het is tijd voor een pauze!” Desnoods opgelegd met de klap van matrakken…

    “We moeten de kalmte bewaren en de economie toch niet verzwakken met zinloze beperkingen.” Het zou een slechte grap kunnen zijn, maar het is de logica die Macron in Frankrijk zeer serieus volgt. Hij wordt daarin gesteund door de Belgische premier Alexander De Croo. Het betekent concreet dat klimaatnormen op “pauze” worden gezet. Meer dan 60% van de Europese landbouwgrond is in slechte staat, we verliezen onze bijen en de biodiversiteit stort in, maar ach, de aandeelhouders hebben meer champagne nodig! In 2022 betaalden de grootste Franse bedrijven (die van de CAC40) hun aandeelhouders twee derde van de in 2022 gemaakte winst: 67,5 miljard euro, weeral een record (Observatory of Multinationals).

    Als extra middelvinger naar de planeet en de bevolking kondigde de Franse regering eind juni de ontbinding aan van Soulèvements de la terre (een platform dat honderden verenigingen, collectieven en vakbonden samenbrengt). Dat gebeurde precies twee weken na 8 juni, toen de temperatuurpiek zodanig was dat de gemiddelde temperatuur op aarde 1,51°C hoger lag dan het pré-industriële niveau. De activisten – door minister van Binnenlandse Zaken Gérald Darmanin omschreven als ecoterroristen – hadden deelgenomen aan een actie tegen de cementgigant Lafarge. Het is ironisch dat deze activisten als terroristen worden omschreven nadat ze met hun acties ingingen tegen een groot bedrijf dat niet enkel vervuilend is, maar ook veroordeeld werd door een rechtbank wegens het onderhouden van commerciële relaties met Islamitische Staat…

    Daags voordien begon in België het proces tegen 14 Greenpeace-activisten die terechtstonden voor het urenlang bezetten van de Fluxys-gasterminal tijdens een actie in de haven van Zeebrugge. Nadat ze op de laadperrons van schepen met vloeibaar aardgas waren geklommen, bevestigden ze een spandoek “Gas kills, Fluxys guilty”. Ze riskeren een gevangenisstraf van maximaal een jaar en een boete van maximaal 8.000 euro. Dat is veel meer dan de moordenaars van Sanda Dia… 

    Dat autoriteiten, politie, justitie en politiek harder optreden ten opzichte van milieuactivisten komt niet uit het niets. De slogan die al even de ronde doet – “Einde van de wereld en einde van de maand, zelfde oorzaak, zelfde strijd” – kreeg in Frankrijk een nieuwe invulling: “Geen gepensioneerden op een verschroeide planeet. Pensioen en klimaat: zelfde strijd.” In België richtte Code Rouge zich op de multinational TotalEnergies en nam het deel aan verschillende vakbondsbijeenkomsten om de dialoog aan te gaan met vakbondsleden. 

    Bedrijfsleiders en aandeelhouders zijn er voor om de discussie te beperken tot ieders ‘ecologische voetafdruk’ en consumptie. Dan kunnen ze het probleem gemakkelijk negeren. Door alle individuen de schuld te geven, leiden ze de aandacht af van hun rol als kapitalist. Maar nu het debat meer en meer verschuift naar de economische productie, en dus naar de verantwoordelijkheid van de bezitters van de productiemiddelen, reageert het staatsapparaat om de belangen van die bedrijfsleiders en aandeelhouders te verdedigen.

    Antwoorden op de klimaatcrisis

    Er wordt gezegd dat noodmaatregelen voor het klimaat ingaan tegen de verworvenheden en de levensstandaard van de werkende klasse. Het establishment creëert bewust een vals dilemma. In feite is het tegenovergestelde waar. Ziehier hoe collectieve maatregelen de sociale behoeften van de meerderheid en de behoeften van het klimaat samenbrengen:

    Het hoofd bieden aan klimaatrampen

    • Besparingen zijn dodelijk! Nood aan massale publieke investeringen in brandweer, bescherming en gezondheidszorg: meer middelen, meer collega’s, goede arbeidsvoorwaarden en betere lonen!
    • We hebben geen prestigeprojecten nodig! Stop “koning beton”! Voor een openbaar plan voor stadsplanning en land- en rivierbeheer om het hoofd te bieden aan de nieuwe norm van extreme weersomstandigheden en om bestand te zijn tegen steeds meer frequente overstromingen en hitteschokken. Dit plan moet in alle transparantie worden opgesteld, met betrokkenheid van vakbonden en verenigingen op het terrein.
    • De grote bedrijven in de bouwsector moeten worden onteigend en geïntegreerd in een democratisch geleide openbare bouwdienst.
    • De verzekeringssector moet worden genationaliseerd om elke persoon getroffen door rampen schadeloos te stellen.
    • Gebouwen die om speculatieve redenen leegstaan, moeten dringend worden onteigend en gerenoveerd om de getroffenen en iedereen die een dak boven hun hoofd nodig heeft te huisvesten.

    Onmiddellijk de uitstoot van broeikasgassen verminderen

    • Een openbaar plan voor de renovatie en isolatie van gebouwen opstellen, wijk voor wijk, om de uitstoot van energie die in gebouwen wordt gebruikt drastisch te verminderen.
    • Onteigening, nationalisatie onder democratische controle en beheer evenals omschakeling van vervuilende en niet-maatschappelijk nuttige industrieën, met gegarandeerd inkomen en verbeterde arbeidsomstandigheden voor het personeel.
    • Massale investeringen voor gratis openbaar vervoer in alle steden en om zoveel mogelijk vrachtvervoer per spoor en rivier te verzekeren. Verbod op vluchten met privéjets.
    • Massale overheidsinvesteringen in wetenschappelijk onderzoek naar hernieuwbare energiebronnen en om nieuwe methoden te ontwikkelen voor het beheer van materialen voor isolatie, enz. Afschaffing van patenten en het einde van de particuliere eigendom van wetenschap.
    • De nationalisatie van de financiële sector en de kwijtschelding van de staatsschuld om te vermijden dat noodmaatregelen voor het klimaat economisch gesaboteerd worden en om de middelen vrij te maken die nodig zijn voor een sociaal rechtvaardige ecologische transitie.
    • Democratische socialistische planning van de economie, gebaseerd op menselijke behoeften en met respect voor de planeet, om een einde te maken aan de monumentale verspilling van de markteconomie gebaseerd op concurrentie en winst.

    Dit type programma geeft meteen een idee van het soort strijd dat we nodig hebben om het af te dwingen. De eerste historische maatregelen ter bescherming van de gezondheid en het milieu werden genomen dankzij acties van de georganiseerde arbeidersbeweging. Dat is ook de weg die we vandaag moeten volgen. Als de werkende klasse stopt, stopt alles! Dat betekent een massale strijd die gebruik maakt van de meest effectieve methoden van sociale strijd, zoals de algemene staking en bedrijfsbezettingen. Als we alles kunnen blokkeren, kunnen we ook alles opnieuw opstarten, maar dan nadat we de aandeelhouders en andere bazen aan de kant geschoven hebben. Alleen dan kunnen we beginnen met het herstellen van de ecologische schade ten voordele van toekomstige generaties.

    Klimaatfinanciering. Wanneer hulp aan arme landen hun afhankelijkheid versterkt

    Als onderdeel van de VN-klimaatakkoorden hadden de ontwikkelde kapitalistische landen zich ertoe verbonden om vanaf 2020 jaarlijks 100 miljard dollar aan klimaatfinanciering te mobiliseren voor de landen van de neokoloniale wereld. Oxfam heeft het uitgespit … Niet alleen ligt de daadwerkelijke hulp veel lager dan de officiële cijfers, de hulp komt er vooral in de vorm van terug te betalen schulden!

    De kredietverstrekkers beweerden in 2020 83,3 miljard dollar te hebben gemobiliseerd. Ze kwamen op dat cijfer door systematische overschatting en door projecten op te nemen die niets met het klimaat te maken hebben. De reële waarde van de financiering bedraagt maximaal 24,5 miljard dollar. Van dit bedrag ging slechts tussen 9,5 miljard en 11,5 miljard dollar naar de financiering van aanpassingsinvesteringen, d.w.z. om de broodnodige fondsen te verstrekken voor projecten en processen die erop gericht zijn klimaatgevoelige landen te helpen omgaan met de verslechterende nadelige gevolgen van klimaatverandering.

    Aangezien de meeste van deze fondsen leningen zijn, geen schenkingen, draagt het bij aan het “schuldsysteem” dat arme landen in de greep houdt van de imperialistische machten, grote financiële instellingen en hedgefondsen.

    Van de bilaterale donoren betaalt Frankrijk het grootste deel van die klimaatfinanciering uit in de vorm van leningen: maar liefst 92%. Oostenrijk (71%), Japan (90%) en Spanje (88%) behoren ook tot de donoren die veel gebruikmaken van leningen. In het boekjaar 2019-20 bestond 90% van de klimaatfinanciering die werd verstrekt door multilaterale ontwikkelingsbanken zoals de Wereldbank uit leningen!

    De particuliere financiering zou volgens een recent rapport van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) zijn gestegen van 1,9 miljard dollar in 2018 tot 4,4 miljard dollar in 2020. Maar deze stijging is vooral toe te schrijven aan een groot vloeibaar aardgas-energieproject in Mozambique dat geen zier te maken heeft met aanpassingsinvesteringen.

    Het antwoord op de klimaatcrisis is per definitie een internationale strijd. Binnen dat kader moet de milieubeweging opkomen voor de kwijtschelding van de publieke schulden. Dit moet gebeuren zonder compensatie, behalve op basis van bewezen private behoeften (bvb een gepensioneerde wiens spaargeld zou worden gebruikt door bijvoorbeeld een hedgefonds).

    Cijfers. Oxfam: “2023: De reële cijfers van klimaatfinanciering”.

    Steeds meer privéjets: de rijken vernietigen de planeet

    Het is niet voor iedereen crisis! Dat is duidelijk, maar ook wat betreft de ecologische crisis zitten we niet in hetzelfde schuitje. Arbeiders en jongeren hebben geen zeggenschap over hoe dingen worden geproduceerd, maar de massamedia doen er alles aan om hen schuldig te laten voelen over hun consumptie. En wat als we kijken naar wat de elite consumeert?

    Volgens Greenpeace is het aantal vluchten in privéjet in Europa vorig jaar met 64% gestegen tot 572.806 vluchten. Voor het eerst werd in België de grens van de 10.000 overschreden. De wereldwijde vloot van privéjets is de afgelopen twee decennia met 133% geëxplodeerd (Instituut voor Beleidsstudies). In 2022 waren er meer privéjets in de lucht dan ooit tevoren in de menselijke geschiedenis: 5,3 miljoen vluchten.

    De eigenaars van deze luxevliegtuigen vertegenwoordigen slechts 0,0008% van de wereldbevolking. Ze zijn goed voor 4% van de wereldwijde vliegtuigmarkt, maar zijn verantwoordelijk voor de helft van de uitstoot van broeikasgassen door de luchtvaart!

    Een onmiddellijke maatregel die moet worden genomen, is een algemeen verbod op privéjets, naast de enorme ontwikkeling van publiek transport in al zijn vormen.

    Socialistische ideeën uitgelegd. Marx en Engels over de metabole kloof

    Er is meer begrip voor het verband tussen het kapitalistisch systeem en de vernietiging van ons milieu. Daarmee komt relevantie van de bijdrage van Marx en Engels over die kwestie opnieuw aan de oppervlakte. Hun uitgangspunt wordt gesymboliseerd door de opmerking van Karl Marx dat het kapitaal “gelijktijdig de bronnen van alle rijkdom ondergraaft: de grond en de arbeider.” (Het Kapitaal) De kern van het denken van Marx en Engels was de vaststelling van een metabole breuk of kloof.

    Al op 23-jarige leeftijd hekelde Engels in zijn artikel ‘Schets van een kritiek op de politieke economie’ uit 1844 de meedogenloze uitbuiting van de industriële revolutie, de ellende en epidemieën, maar had hij het ook over de veelbelovende arbeidersstrijd die hij in 1845 zou beschrijven in ‘De toestand van de arbeidersklasse in Engeland’. “Alleen het einde van het privé-eigendom kan de verzoening van de mensheid met de natuur en met zichzelf betekenen,” stelde Engels.

    Tegelijkertijd beschreef Marx in zijn ‘Parijse Manuscripten’ van 1844 de groeiende vervreemding onder het kapitalisme tussen arbeiders en de resultaten van de productie enerzijds en tussen de mensheid en de natuur anderzijds. Voor hem was het de taak van het communisme om op een hoger niveau een volledige en rationeel geregelde eenheid tussen mens en natuur te herstellen.

    In ‘Dialectiek van de Natuur’ (1883) stelde Engels dat het uiteindelijke essentiële verschil tussen dieren en mensen is dat enkel de laatsten de natuur kunnen beheersen en inzetten voor hun eigen doeleinden. Maar hij waarschuwde vanaf het begin: “We moeten echter niet overdrijven als we het hebben over de menselijke overwinningen op de natuur. Voor elke overwinning neemt de natuur wraak. Iedere overwinning leidt aanvankelijk tot de resultaten die we verwacht hadden, maar daarna heeft het soms erg verschillende onvoorziene gevolgen die maar al te vaak het eerste resultaat teniet doen. (…) Bij iedere stap worden we eraan herinnerd dat de natuur zich niet laat veroveren zoals een vreemd volk dat doet, maar dat wij, als vlees, bloed en hersenen, deel uitmaken van de natuur en midden in de natuur leven waarbij onze heerschappij enkel bestaat uit het feit dat we op andere wezens het voordeel hebben dat we de lessen van de natuur kunnen leren en correct kunnen toepassen.”

    Engels concludeerde dat deze regulering van onze relatie met de natuur meer vereiste dan alleen kennis: “Het vereist een volledige revolutie in de hedendaagse productiewijze en tegelijk een revolutie in de gehele bestaande sociale orde.” Marx schreef in ‘Het Kapitaal’: “Vanuit het standpunt van een hogere economische maatschappijformatie lijkt het privaateigendom van afzonderlijke individuen in de wereld net zo zinloos als het privaateigendom van een mens over een andere mens.”

    Deze erfenis werd echter lange tijd verborgen gehouden door zowel de sociaaldemocratie als het stalinisme. Maar dat is niet altijd zo geweest. 

    Wat kan een revolutie bereiken? 

    Toen de arbeidersklasse in 1917 de macht overnam in Rusland, bevond de jonge revolutionaire regering zich geïsoleerd in een land dat verwoest was door de Eerste Wereldoorlog en snel in een burgeroorlog belandde. Toch nam de Sovjetregering onmiddellijk stappen om het milieu te beschermen. Het zijn maatregelen die vandaag een grote bron van inspiratie zijn. 

    Twee dagen na de machtsovername werden alle bossen, mineralen en water genationaliseerd via het decreet ‘Over het Land’. Een half jaar later, in mei 1918, stelde een ander decreet, ‘Over de bossen’, een gecentraliseerde controle in over herbebossing en bosbescherming. Op dezelfde manier werd de jacht gereguleerd en alleen toegestaan tijdens bepaalde seizoenen. De Russische Revolutie maakte het ook mogelijk om midden in een burgeroorlog toch onderzoek te doen naar oceanografie en continentale visserij! 

    In 1919 werd het natuurreservaat Astrachanski opgericht, tegen 1924 waren er vier zulke reservaten.(*) Er werden verschillende nieuwe onderzoeksinstellingen opgericht, Russische wetenschappers werden beschouwd als toonaangevende ecologen en er werden cursussen ecologie gegeven aan de universiteit van Moskou. De wetenschapper Vladimir Vernadski werd wereldberoemd met zijn concept van de ‘noösfeer’: een nieuwe toestand van de biosfeer waarin de mens een actieve rol speelt in de verandering, gebaseerd op de erkenning van de onderlinge verbondenheid van mensen met de natuur. Dit ging gepaard met al even vooruitstrevende discussies over stedenbouw en architectuur. 

    Aan het in praktijk brengen van deze revolutionaire ideeën kwam echter een zeer abrupt einde. De stalinistische contrarevolutie, veroorzaakt door het isolement van de revolutie in een verwoest Rusland, had niet alleen gevolgen voor de arbeidersdemocratie, maar ook voor de vrijheid van onderzoek, onder andere naar het milieu. Het palmares van de eerste jaren van de revolutie blijft echter indrukwekkend en geeft slechts een glimp van wat vandaag bereikt kan worden met moderne technieken en kennis, zodra deze bevrijd zullen zijn van het streven naar winst tegen elke prijs.

    (*) In de papieren versie van De Linkse Socialist stond verkeerdelijk dat in 1920 het eerste natuurreservaat ter wereld werd opgezet in de Sovjet-Unie. Dit is feitelijk niet correct: er bestonden al natuurparken en reservaten. Wel is er ondanks de omstandigheden van burgeroorlog en tekorten snel nadruk gelegd op natuurbescherming in de jonge Sovjet-Unie, een benadering die onder het stalinisme op de schop ging (waarover meer in dit eerder gepubliceerd artikel).

  • De oorsprong en ontwikkeling van het gezin

    In de leesbundel voor nieuwe LSP-leden is er een tekst opgenomen over de oorsprong en ontwikkeling van het gezin. Het gaat om een vertaling van een hoofdstuk uit het boek ‘It doesn’t have to be like that’, dat we enkele jaren terug in een Franse vertaling publiceerden.

    1. De oorsprong van het gezin

    Eeuwenlang zijn biologisch onderbouwde argumenten gebruikt om de ongelijkheid en de ‘taakverdeling’ tussen man en vrouw als ‘natuurlijk’ en ‘eeuwig’ af te schilderen — waarbij de vrouw verantwoordelijk is voor de kinderen en het gezin en de man de economische kostwinner is.

    De beroemdste marxistische bijdrage aan de discussie over de onderdrukking van de vrouw is De oorsprong van het gezin, van de particuliere eigendom en van de staat, geschreven door Friedrich Engels, met wie Karl Marx nauw samenwerkte. De ideeën in dit boek, dat in 1884 werd gepubliceerd, waren politiek gezien explosief: ze daagden niet alleen de heersende ideologie over de rol van mannen en vrouwen in de maatschappij uit, maar het hele sociale systeem zelf.

    In De oorsprong van het gezin gebruikte Engels de marxistische methode van het historisch materialisme en paste die toe op toen bestaand archeologisch, antropologisch en historisch bewijsmateriaal om zijn revolutionaire ideeën te ontwikkelen over hoe en waarom vrouwen onderdrukt werden en hoe ze bevrijd konden worden. Hij stelde dat de sociale afspraken en afspraken tussen mensen en de maatschappelijke instellingen, ideeën en waarden in de samenleving producten zijn van bepaalde historische omstandigheden. Zo was bijvoorbeeld de gezinseenheid met mannelijk gezinshoofd en economisch afhankelijke vrouw en kinderen geen natuurlijke, eeuwige en onveranderlijke instelling, zoals de bestaande kapitalistische ideologie beweerde. Er zijn samenlevingen geweest waar het ‘burgerlijke gezin’, zoals het werd genoemd, niet de basiseenheid van de maatschappij was — andere sociale afspraken hadden toen de overhand en vrouwen werden niet systematisch onderdrukt.

    Wanneer de economische basis van de samenleving verandert, schreef Engels —wanneer zich nieuwe productiemethoden ontwikkelen — dan veranderen ook instellingen en opvattingen, zij het op een complexe en niet-mechanische manier. En als dit in het verleden het geval was geweest, dan zou het ook in de toekomst het geval kunnen zijn. Een transformatie van de economische basis van de samenleving van kapitalisme naar socialisme zou op zijn beurt de sociale verhoudingen veranderen en de basis leggen voor het beëindigen van alle sociale ongelijkheden en het bereiken van de bevrijding van vrouwen.

    Dit waren sterke argumenten die de toenmalige officiële ideologie — die de kapitalistische instellingen als vaststaand en onveranderlijk voorstelde —ondermijnden en daarmee het voortbestaan van het kapitalistische systeem zelf bedreigden.

    Engels schreef De oorsprong van het gezin meer dan 120 jaar geleden, toen archeologisch en antropologisch bewijs uiterst schaars was in vergelijking met vandaag. Het is onvermijdelijk dat sommige van de details die hij in het boek schetst, onjuist zijn gebleken in het licht van de latere wetenschappelijke vooruitgang. Niettemin heeft onderzoek door antropologen in de loop der jaren de algemene strekking van Engels’ analyse gerechtvaardigd. Er is ruimschoots bewijs dat er in het verleden samenlevingen bestonden die niet georganiseerd waren op basis van privé-eigendom en de verdeling van de maatschappij in klassen; waar geen geïnstitutionaliseerde hiërarchische en uitbuitende sociale verhoudingen bestonden en waar vrouwen niet systematisch door mannen werden gedomineerd of onderdrukt.

    Dergelijke samenlevingen worden gewoonlijk aangeduid als ‘jager-verzamelaars’, vanwege hun economische basis, en maken 99% van de menselijke geschiedenis uit. De sociale basisorganisatie van deze samenlevingen was de verwantschapsgroep – waarvan de omvang varieerde afhankelijk van de omgeving. Hoewel de meeste mensen in de groep biologisch aan elkaar verwant waren, was dit niet noodzakelijk het geval. Het waren zelfvoorzienende economieën, waarbij de leden van de groep net genoeg produceerden om in hun onmiddellijke behoeften te voorzien, en in het algemeen waren zij georganiseerd rond een arbeidsverdeling op basis van geslacht, waarbij de mannen jaagden en de vrouwen fruit, noten, bessen, enz. verzamelden. De vrouwen waren gewoonlijk ook het meest verantwoordelijk voor de zorg voor de kinderen.

    Verdeling van arbeid

    Het beeld dat gewoonlijk wordt geschetst van vroege samenlevingen is er een van een agressief mannetje dat er alleen op uit trekt met zijn speer om op woeste wilde beesten te jagen en dan, zegevierend, terugkomt in het kamp met voedsel om zijn afhankelijke vrouw en kinderen te voeden die geduldig op hem zitten te wachten. Bewijsmateriaal van jager-verzamelaar samenlevingen die tot in de moderne tijd zijn blijven voortbestaan, suggereert in feite dat dit een onjuist beeld is. Als er gejaagd werd, was dat over het algemeen geen eenzame, agressieve bezigheid, maar werkten groepsleden samen om hun prooi te besluipen en te vangen. Er was vaak flexibiliteit in de taken die mensen op zich namen. In veel samenlevingen waren vrouwen betrokken bij het zoeken van aas en bij de jacht, vooral als zij niet zwanger waren of kleine kinderen verzorgden. En mannen speelden ook een rol in de zorg voor kinderen. Het verzamelen van voedsel zoals fruit en noten (die het grootste deel uitmaakten van het dieet van jager-verzamelaars) bracht vaak met zich mee dat vrouwen lange afstanden moesten afleggen buiten de thuisbasis van de groep.

    In de moderne kapitalistische samenleving, het systeem waarin wij momenteel leven, kan het feit dat vrouwen kinderen baren en de hoofdverantwoordelijkheid voor de opvoeding dragen, hen in een grote economische en sociale achterstandspositie brengen. Het gebrek aan adequate of betaalbare kinderopvang betekent dat vooral vrouwen uit de werkende klasse gedwongen zijn deeltijds te werken, dikwijls tegen een laag loon en in een onzekere of zwakke positie. Als vrouwen vrij nemen om kinderen te krijgen, kan dat hun toekomstige kansen op de arbeidsmarkt ernstig schaden. Lage lonen en bestaansonzekerheid kunnen het voor vrouwen moeilijk maken om ongelukkige relaties te beëindigen en als ze dat toch doen, kunnen ze als alleenstaande ouder met ernstige economische problemen te maken krijgen.

    Sommige feministen hebben geconcludeerd dat vrouwen in vroege samenlevingen op vergelijkbare wijze benadeeld werden door de arbeidsverdeling tussen mannen en vrouwen. Maar hoewel vrouwen en mannen over het algemeen verschillende taken verrichtten, betekent dit niet dat vrouwen noodzakelijkerwijs benadeeld waren of dat hun werk en de bijdrage die zij aan de groep leverden, gedevalueerd werden of als minderwaardig aan die van mannen werden beschouwd. Uit studies blijkt dat de samenlevingen van jager-verzamelaars waren georganiseerd op een coöperatieve, collectieve basis waarin ieders bijdrage werd gewaardeerd en gerespecteerd. Vrouwen en kinderen waren economisch niet afhankelijk van een enkele mannelijke kostwinner, maar alle leden van de groep waren voor hun economische overleving afhankelijk van elkaar, deelden en werkten samen. Dus als een koppel uit elkaar ging (en persoonlijke relaties waren nogal veranderlijk) werden vrouwen en kinderen niet noodzakelijkerwijs op enige wijze economisch benadeeld. De zorg voor kinderen werd beschouwd als een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid die de hele groep ten goede kwam en niet die van een individueel, particulier gezin. De goederen van beide geslachten werden collectief gedeeld door de groep. De zorg voor kinderen was een sociale rol in het belang van de hele groep en er was geen kunstmatig onderscheid tussen de private rol van een vrouw in een individueel gezin en haar publieke rol in de samenleving in het algemeen, een onderscheid dat wel bestaat onder het kapitalisme en andere klassensamenlevingen.

    Hoewel sommige individuen misschien meer prestige of invloed binnen de groep hadden door hun wijsheid, ervaring en bekwaamheid, was de besluitvorming collectief, waarbij mensen beslissingen namen over de activiteiten waarvoor zij verantwoordelijk waren. Individuen bevonden zich niet in een positie om hun wil aan anderen op te leggen, ook niet mannen boven vrouwen.

    Waardoor liep het fout?

    In De oorsprong van het gezin betoogde Engels dat de “historische nederlaag van het vrouwelijk geslacht” het gevolg was van processen die op gang waren gebracht door revolutionaire veranderingen in de productiemethoden, met name de domesticatie van dieren en het verbouwen van gewassen. Een radicale verandering in productie en techniek betekende dat groepsleden niet langer van hand tot mond hoefden te leven, jagend en voedsel verzamelend, maar dat zij het potentieel hadden om meer te produceren dan hun onmiddellijke behoeften. Dit leidde tot de ontwikkeling van privébezit van de middelen om rijkdom te produceren; de verdeling van de maatschappij in klassen van uitbuiters en uitgebuitenen; en een staatsapparaat om de economische controle van de heersende klasse te handhaven. De onderdrukking van de vrouw was nauw verbonden met deze ontwikkelingen, waaronder ook de opkomst van het patriarchale (door mannen gedomineerde) kerngezin.

    Hoewel Engels enkele detailfouten maakte, zijn antropologen het erover eens dat de jager-verzamelaar samenlevingen ongeveer 8-10.000 jaar geleden een radicale verandering ondergingen, gebaseerd op hun pas ontdekte vermogen om dieren te domesticeren en gewassen te verbouwen. Dit wordt vaak de neolithische revolutie genoemd, die, zoals alle revoluties, een proces was en niet een eenmalige gebeurtenis, dat in dit geval duizenden jaren duurde en onafhankelijk van elkaar in verschillende delen van de wereld ontstond. Terwijl de meeste groepen vroeger gedwongen waren zich te verplaatsen om aan de levensmiddelen te komen die noodzakelijk waren om te overleven, konden zij nu op één plaats blijven, hetgeen tot een grote bevolkingsgroei leidde.

    Nu zij meer konden produceren dan zij dagelijks nodig hadden, konden sommige leden van de groep zich terugtrekken uit de productie en zich specialiseren in bepaalde taken. Groepen en individuen werden verantwoordelijk voor het opslaan, bewaken en verdelen van de overschotten, voor handel en oorlogvoering en voor het organiseren van de productie, wat hen een zeker prestige en status opleverde. In het begin werden deze taken uitgevoerd namens de groep als geheel. Maar uit deze prestigieuze groepen, individuen en huishoudens ontstonden in sommige samenlevingen de eerste uitbuitende klassen, omdat de rijkdom waarover zij beschikten, en de middelen om die te produceren, na verloop van tijd werden beschouwd als hun privé-eigendom, dat zij konden doorgeven aan hun eigen nakomelingen.

    Onderdrukking van de vrouw

    De algemene verdeling van de arbeid naar geslacht had de vrouwen in de gemeenschappelijke verwantschapsgroep niet benadeeld. Maar toen deze economische en sociale transformatie zich voltrok, waren het de taken waarvoor de mannen instonden — de organisatie van de productie door irrigatie en ploegen, de handel, het beheer van de overschotten, enz. — die de basis legden voor zowel de klassenheerschappij als voor de systematische onderdrukking van vrouwen (hoewel natuurlijk niet alle mannen deel uitmaakten van de heersende klasse). Dit was echter een langdurig, ingewikkeld en tegenstrijdig proces, omdat nieuwe sociale krachten en structuren in conflict kwamen met de oude collectieve en gemeenschappelijke manieren om de maatschappij te organiseren. Als onderdeel van dit proces kwamen individuele huishoudens in de plaats van de verwantschapsgroep als de voornaamste economische en sociale eenheid, waarbij vrouwen economisch afhankelijk werden en onder de controle en het gezag van de mannen binnen het gezin kwamen te staan.

    Geleidelijk aan werd deze onderdrukking gesystematiseerd en gelegitimeerd door de ontwikkeling van een staatsapparaat.

    De onderdrukking van de vrouw en de klassenmaatschappij hebben zich dus niet als afzonderlijke structuren ontwikkeld, maar zijn met elkaar verweven, geworteld in dezelfde economische en sociale ontwikkelingen die duizenden jaren geleden plaatsvonden. Het kapitalisme, de huidige dominante vorm van klassenmaatschappij, heeft een aantal van de sociale structuren en ideologieën die in vroegere klassenmaatschappijen bestonden, overgenomen, waaronder het kerngezin en de tweederangs status van de vrouw. Deze zijn een essentieel onderdeel geworden van het maatschappelijk model om economische en sociale dominantie van de kapitalisten in stand te houden. Tegelijk zijn ze natuurlijk ook mee gewijzigd en aangepast door economische, sociale en politieke processen in de loop der tijd en naarmate het gezin en de positie van de vrouw in de samenleving veranderden, heeft ook dat op zijn beurt invloed gehad op bredere maatschappelijke ontwikkelingen.

    2. De rol van het gezin

    Het woord ‘familie’ komt van het Latijnse woord ‘familia’ – wat het totale aantal slaven betekent dat aan één man toebehoort. Het is echter niet alleen het woord dat kan worden teruggevoerd op de Romeinse slavenmaatschappij (een vroege vorm van klassenmaatschappij), maar ook veel van de wetten die het gezin in de kapitalistische maatschappij in West-Europa en elders hebben geregeld. In feite kunnen de meeste vormen van discriminatie en onderdrukking waarmee vrouwen vandaag de dag nog steeds te maken hebben, alleen volledig worden begrepen als zij in die historische context worden geplaatst.

    Het patriarchale gezin van de heersende slaveneigenaren in de Romeinse tijd was een hiërarchische economische en sociale instelling die het mannelijk gezinshoofd, de ‘pater familias’, volledige zeggenschap gaf over zijn vrouw, kinderen, leerlingen en slaven — ook over de vraag of zij moesten leven of sterven. De economische productie, gebaseerd op het bezit en de uitbuiting van slaven, werd georganiseerd via het gezin, dat ook een middel was om rijkdom door te geven aan mannelijke nakomelingen van de heersende klasse. Hoewel koppels die trouwden wel wat liefde en genegenheid voor elkaar konden voelen, was het huwelijk voor de heersende klasse van slaveneigenaars in de eerste plaats gericht op het vormen van allianties met andere families om zo hun rijkdom en status te vergroten.

    Huwelijk en echtscheiding speelden een soortgelijke rol voor de grootgrondbezittende aristocratie onder het feodalisme, de klassenmaatschappij die de slavernij verving. Het voornaamste doel was het verkrijgen van nieuw land en bondgenoten en het vergroten van de macht en rijkdom van de heersende elite. Liederen en verhalen uit de Middeleeuwen verwezen vaak naar de liefde als iets dat los stond van het huwelijk. Zo ook gebruikte de opkomende kapitalistische klasse met de industrialisatie het huwelijk als middel om het kapitaal te consolideren en uit te breiden en om hun economische en politieke ambities te bevorderen. Dit betekende niet dat koppels geen gevoelens voor elkaar hadden, maar het huwelijk werd vooral gezien als een nieuw zakelijk contract. Het huwelijk en de familie waren belangrijk voor de erfenis, voor het doorgeven van rijkdom aan wettige erfgenamen, en de echtscheidingswetten waren in de eerste plaats gericht op het verdelen en toewijzen van eigendom. Dit is in de meeste landen nog steeds het geval, en zelfs kinderen worden door de rechtbanken als ‘eigendom’ van de ouders behandeld.

    Voor degenen die niet tot de heersende klasse behoorden, was de gezinsrealiteit echter heel anders. Slaven in de Romeinse samenleving hadden niet alleen geen eigendom, zij waren zelf ook eigendom en het was hun bij wet verboden te trouwen. Echtparen konden van elkaar en van hun kinderen worden gescheiden, en persoonlijke relaties werden verbroken wanneer een slaveneigenaar besloot zijn eigendom te verkopen. Op dezelfde manier had, naarmate het kapitalisme zich ontwikkelde, de opkomende arbeidersklasse, in tegenstelling tot de kapitalistische klasse, geen economische rijkdom om uit te breiden en te consolideren of voor haar kinderen om te erven.

    In het algemeen echter hebben de heersende klassen door de geschiedenis heen hun eigen gezinssamenstelling als ideaal voorgehouden, dat door andere klassen in de samenleving moest worden nagevolgd. Als dominante economische klasse hebben zij ook het rechtssysteem, de godsdienst, de wetenschap, het onderwijs en de ideeën in het algemeen gecontroleerd, en deze controle gebruikt om hun economische heerschappij te consolideren en te bestendigen.

    In de Romeinse tijd waren vrouwen in feite koopwaar die via huwelijk en echtscheiding konden worden geruild. Tot hun huwelijk waren zij het eigendom van hun vader, daarna gingen gezag en controle over op hun echtgenoten. Echtgenoten verwachtten volledige gehoorzaamheid van hun vrouwen en dit werd vastgelegd in het rechtssysteem. De vroege huwelijkswetten “verplichten de gehuwde vrouwen, als geen ander toevluchtsoord, zich geheel te schikken naar de wil van de echtgenoten en de echtgenoten om over hun vrouwen te heersen als noodzakelijk en onafscheidelijk bezit”. Terwijl mannen zich bezighielden met politiek, handel, cultuur enz., bleef de rol van de vrouw in de maatschappij gewoonlijk beperkt tot het gezin en de privésfeer, met beperkingen op hun aanwezigheid in openbare gelegenheden. Vrouwen van de heersende klasse waren verantwoordelijk voor het toezicht op en het beheer van het huishouden, waarbij hun voornaamste taak was de kinderen, die het eigendom en de rijkdom zouden erven, te baren en op te voeden. Dit verschilde sterk van de samenlevingen van jager-verzamelaars, waar de zorgtaak van de vrouw een openbare en geen persoonlijke taak was, maar werd uitgevoerd ten behoeve van de hele verwantschapsgroep en niet van een individueel gezin.

    Terwijl vrouwen in vroege pre-klassenmaatschappijen seksuele vrijheid ervoeren en relaties vrij flexibel waren, was de seksualiteit van vrouwen in de slavenmaatschappij sterk gereguleerd en gecontroleerd, gesteund door godsdienst en de wet. De ergste misdaad die een vrouw van de heersende klasse kon begaan was overspel (overspel door vrouwen van andere klassen werd niet als een probleem beschouwd). De reden hiervoor was dat mannen het vaderschap wilden kunnen garanderen van de kinderen die hun eigendom zouden erven – iets wat volstrekt onnodig was in een egalitaire gemeenschapsmaatschappij waar geen sprake was van particulier eigendom van de middelen om rijkdom te produceren. In de Romeinse tijd was overspel, gedefinieerd als seksuele activiteit tussen een getrouwde vrouw en een man die niet haar echtgenoot was, een misdrijf tegen eigendom (net als verkrachting) dat bestraft kon worden met echtscheiding en zelfs de dood.

    De Romeinse censor Cato vatte deze dubbele standaard samen in een van zijn toespraken: “Als u uw vrouw in overspel neemt, mag u haar straffeloos ter dood brengen zonder proces – maar als u overspel pleegt of onfatsoenlijk bent, mag zij u met geen vinger aanraken, en de wet staat het ook niet toe.” Zware straffen werden ook opgelegd aan vrouwen die wijn dronken, ongesluierd over straat liepen, vergif maakten en elk ander gedrag dat ertoe kon leiden dat zij overspel pleegden of een ongeboren kind aborteerden. Van mannen daarentegen werd niet verwacht dat zij monogaam waren en zij hadden regelmatig concubines of bezochten prostituees. De prostitutie ontwikkelde zich in feite als de ‘andere kant’ van het monogame (voor vrouwen) gezin.

    Het hiërarchische, patriarchale gezin, gebaseerd op mannelijk gezag en controle, diende de economische en sociale behoeften van de heersende slavenhoudersklasse in de Romeinse tijd. En het gezin is blijven bestaan als een sociale instelling die centraal staat in alle klassenmaatschappijen, hoewel de vorm ervan natuurlijk niet dezelfde is gebleven.

    In de feodale samenlevingen van middeleeuws Europa, bijvoorbeeld, was het gezin van de landadel anders georganiseerd dan dat van de boeren/lijfeigenen. Die laatsten hun huishoudens vormden een economische eenheid in het centrum van de productie van goederen die werden geconsumeerd door henzelf en de heer van het landhuis. De feodale maatschappij vormde een hiërarchie met God aan de top en de boeren en lijfeigenen onderaan de ladder. Iedereen kende zijn plaats in een rigide orde gebaseerd op gehoorzaamheid aan het gezag en ongelijke rechten en verantwoordelijkheden.

    Het patriarchale boerengezin, met een mannelijk gezag dat werd bekrachtigd door het rechtssysteem en gelegitimeerd door God en de koning, weerspiegelde en versterkte de hiërarchie van de maatschappij in het algemeen en functioneerde als een middel van sociale controle. De dubbele onderdrukking waarvan de boerin het slachtoffer was, kwam duidelijk tot uiting in het recht van de heer om bij het huwelijk van een van zijn onderdanen het bed te delen met de bruid tijdens de huwelijksnacht.

    Eeuwenlang waren mannen wettelijk en moreel verplicht het gedrag van hun vrouwen te controleren. Het was volkomen legitiem, in feite werd verwacht, dat een echtgenoot fysieke dwang zou gebruiken tegen een ‘zeurende’ echtgenote of tegen een echtgenote die niet voldeed aan haar ‘echtelijke verplichtingen’. Wetten die wel bestonden om de vrouw te ‘beschermen’, stelden vooral grenzen aan hoe ver mannen mochten gaan.

    In Groot-Brittannië werd in 1736 in een dictum van Sir Matthew Hale, het hoofd van de rechterlijke macht, gesteld dat verkrachting binnen het huwelijk niet kon plaatsvinden omdat “door hun wederzijdse huwelijksgoedkeuring en contract de vrouw zich op deze manier aan haar man heeft gegeven, wat zij niet kan herroepen”.

    Dergelijke ideeën raakten in de loop der eeuwen diep verankerd in de samenleving. Pas in het begin van de jaren negentig verklaarde de Law Commission in Groot-Brittannië verkrachting binnen het huwelijk onwettig. Voordien heerste in de wet nog het idee dat het lichaam van de vrouw na het huwelijk eigendom werd van de man. Hoewel er de laatste decennia een grote verschuiving heeft plaatsgevonden in de sociale houding ten opzichte van huiselijk geweld en verkrachting, heersen er nog steeds achterlijke ideeën. Zo is het strafrechtelijk systeem nog steeds terughoudend om in geval van verkrachting binnen het huwelijk tot vervolging over te gaan, en de rechtbanken beschouwen deze gevallen vaak als minder ernstig dan verkrachting door een vreemde.

    Het kapitalisme zelf is een hiërarchisch systeem, gebaseerd op ongelijkheid en uitbuiting door een minderheid in de samenleving. De heersende kapitalistische klasse zal haar toevlucht nemen tot geweld als dat nodig is om haar heerschappij te handhaven — door het gebruik van de politie tegen stakende arbeiders en demonstranten, bijvoorbeeld, of door de inzet van gewapende strijdkrachten in oorlogen om winst en prestige. Het kapitalistische systeem van ongelijkheid, dominantie en controle, waarin het gezin een cruciale rol speelt, doordringt de hele samenleving, inclusief persoonlijke relaties, en berust op en bestendigt verouderde ideeën die duizenden jaren geleden hun oorsprong vonden in de eerste klassenmaatschappijen.

    3. Het gezin onder het kapitalisme

    Een van de belangrijkste veranderingen die het gezin als instituut heeft ondergaan, was het gevolg van de industrialisatie en de opkomst van het kapitalisme. Dat heeft op zijn beurt een belangrijk effect heeft gehad op de positie van de vrouw in de samenleving in het algemeen.

    In de pre-industriële samenleving waren de individuele gezinnen die geen deel uitmaakten van de heersende economische klasse meestal centra van economische productie, georganiseerd door het mannelijk gezinshoofd. Of de huishoudelijke productie nu gericht was op fabricage of op landbouw, had het werk van de vrouw, hoewel uiterst zwaar, een centrale rol. De arbeidsdeling (het opsplitsen van taken) tussen mannen en vrouwen was duidelijk ongelijk en de vrouw onderging de wil van de man, maar er werd geen onderscheid gemaakt tussen de waarde van de taken die vrouwen verrichtten, zoals spinnen, kinderverzorging, schoonmaken en diegenen die de mannen verrichtten, de landbouwwerkzaamheden: al deze taken werden in en rond het huis verricht en zij werden beschouwd als productief en noodzakelijk werk in de economische eenheid dat het gezin was. Maar met de komst van de industrialisatie werden goederen die vroeger thuis werden geproduceerd, zoals eten, drinken en kleding, kleine huisraad, nu collectief geproduceerd in fabrieken en molens die in privaat bezit waren.

    Dit had grote gevolgen voor het gezin en de persoonlijke relaties. In het beginstadium van de fabrieksproductie waren vrouwen en kinderen de voornaamste arbeidskrachten die door de kapitalisten werden gezocht. Hierdoor ontstond een duidelijke scheiding tussen het betaalde werk dat vrouwen op de werkplek verrichtten, waar zij onder barbaarse omstandigheden op brute wijze werden uitgebuit, en het onbetaalde werk van schoonmaken, koken, voor kinderen zorgen, enz. dat vrouwen thuis bleven verrichten zoals zij dat van oudsher hadden gedaan.

    In een economisch systeem waarin loonarbeid meer en meer overheerste, werd dit onbetaalde huishoudelijke werk gedevalueerd, hetgeen weer gevolgen had voor vrouwen op de werkplek, waar zij als werkneemsters werden gedevalueerd, een lager loon kregen dan mannen en te lijden hadden onder inferieure arbeidsomstandigheden. Ook al zwoegden vrouwen uit de arbeidersklasse op de werkplek, hun belangrijkste functie in de samenleving werd nog steeds beschouwd als die van echtgenote, moeder en huisvrouw.

    Loonarbeid

    Toen vrouwen eenmaal als loonarbeiders in de fabrieken gingen werken, ontstond voor hen een zekere economische onafhankelijkheid die de mannelijke autoriteit binnen het gezin tot op zekere hoogte ondermijnde. Nu de economische productie in de fabriek onder controle van de kapitalisten werd georganiseerd, bleek de materiële basis voor patriarchale controle in het arbeidersgezin in feite niet langer te bestaan.

    Zoals Engels verklaarde: “Hier [in het proletarisch gezin] is er geen eigendom voor het behoud en de erfenis waarvoor de monogamie en de mannelijke suprematie waren ingesteld; vandaar dat er geen stimulans is om de mannelijke suprematie te laten zegevieren… en nu de grootindustrie de vrouw uit huis naar de arbeidsmarkt en de fabriek heeft gehaald, en haar vaak tot kostwinner van het gezin heeft gemaakt, zijn de laatste resten van de mannelijke suprematie in het proletarische huishouden van alle fundamenten ontdaan, behalve misschien het restje van de wreedheid jegens vrouwen die sinds de invoering van de monogamie diepgeworteld is geraakt.”

    Maar ondanks de enorme economische en sociale omwentelingen die de industrialisatie teweegbracht, overleefde het patriarchale gezin niet alleen, maar werd het zelfs versterkt toen de nieuw ontstane kapitalistische klasse trachtte haar economische, juridische en ideologische controle te gebruiken om haar te vormen in het belang van haar eigen klassenheerschappij.

    In de loop van de 19e eeuw werd het steeds meer een teken van de groeiende rijkdom van de kapitalistische klasse dat hun vrouwen niet buitenshuis werkten maar economisch afhankelijk waren van een mannelijke kostwinner. Een van de belangrijkste taken van de burgerlijke vrouw was de zorg voor de emotionele behoeften van haar echtgenoot — de zogenaamde ‘engel in huis’ — waardoor de mannen vrij waren om zich bezig te houden met industrie, financiën, politiek, enz. in de publieke sfeer. De andere rol van de vrouw betrof de voortplanting: het baren en grootbrengen van de toekomstige heersende klasse. Het voorbeeldige kerngezin was een teken van prestige voor de kapitalistische klasse, die zich daarmee onderscheidde van de ‘losbandige’ aristocratie en de ‘doelloze’ arbeidersklasse.

    De situatie was heel anders voor de arbeidersklasse zelf. Toen de industrialisatie begon, was het verre van duidelijk dat het kapitalisme, instabiel en crisisgevoelig, als economisch systeem zou standhouden. Vrouwen en zeer jonge kinderen werden in veel gevallen letterlijk doodgewerkt in de ‘duistere, satanische fabrieken’ terwijl de kapitalisten elke druppel winst uit hun arbeid persten. Gebrutaliseerd, zwoegend gedurende ondraaglijk lange uren in gevaarlijke omstandigheden in ruil voor een loon dat nauwelijks volstond om de hongerdood te vermijden, keerden zij uitgeput terug naar door ziekten geteisterde, overbevolkte krottenwijken.

    Het was onmogelijk voor vrouwen om in zulke erbarmelijke omstandigheden goed voor hun kinderen te zorgen. Baby’s en kleine kinderen werden vaak bij hun broers en zussen achtergelaten en kregen gin en opium om hun geschreeuw tot stilte te brengen. De kindersterfte was extreem hoog en er was nauwelijks sprake van een gezinsleven. “Het is heel gewoon dat vrouwen ‘s avonds aan het werk zijn en dat het kind de volgende ochtend ter wereld komt, en het is zeker niet ongewoon dat baby’s in de fabriek zelf tussen de machines worden geboren,” schreef Engels in De Toestand van de Arbeidersklasse in England. “Vaak keert een vrouw slechts twee of drie dagen na haar bevalling terug naar de fabriek, en natuurlijk kan ze de baby niet meenemen.”

    Met alleen oog voor de winst op korte termijn, verzetten individuele kapitalisten zich brutaal tegen de strijd van de arbeidersklasse om hun werk en dagelijks leven te verbeteren. Maar naarmate het kapitalisme zich stabiliseerde, namen de meer vooruitziende delen van de kapitalistische klasse een langetermijnvisie aan. Zij realiseerden zich dat het systeem als geheel zou profiteren van een gezondere en beter opgeleide beroepsbevolking en waren bereid om de arbeidersklasse een aantal concessies te doen. Tot de eerste hervormingen behoorden beschermende wetten die in de jaren 1830 werden uitgevaardigd en die het aantal uren en de arbeid van vrouwen en kinderen in de fabrieken beperkten. Tegelijkertijd werd duidelijk dat het gezin, dat onder de arbeidersklasse leek te desintegreren, een belangrijke rol moest spelen bij het in stand houden van de bestaande arbeiders en het voortbrengen en opvoeden van de volgende generatie arbeiders die winst moesten maken voor de kapitalistische klasse.

    Economische en ideologische rol van het gezin in het kapitalisme

    Het kapitalistische systeem kon de vruchten plukken van een gezondere en beter opgeleide arbeidersklasse, maar de kapitalisten wilden dit bereiken met zo weinig mogelijk kosten voor henzelf. Het was in hun belang dat individuele arbeidersgezinnen deze verantwoordelijkheid op zich namen en zonder hulp van de staat instonden voor het verzorgen, voeden, kleden van alle ‘onproductieve’ leden — allen wier arbeidskracht niet op de werkplek kon worden uitgebuit, zoals jonge kinderen, ouderen, zieken, gehandicapten en werklozen. De vrouwen stonden dus in voor onbetaalde arbeid.

    De kapitalisten eisten ook een beroepsbevolking die gedisciplineerd was, gehoorzaam en eerbiedig tegenover het gezag. Het patriarchale gezin, waarin mannen controle hadden over vrouwen en kinderen, ook door het gebruik van lichamelijk geweld, was een nuttige instelling voor het bijbrengen van deze waarden en voor het bevorderen van de juiste rolverdeling tussen man en vrouw. Het gezin was ook een middel om de mannen van de arbeidersklasse zelf te disciplineren. Het was een enorme last voor mannen om de verantwoordelijkheid op zich te nemen voor het economisch onderhoud van alle afhankelijke gezinsleden. De kapitalisten buitten deze verantwoordelijkheid uit, bijvoorbeeld tijdens stakingen, in een poging stakers weer aan het werk te krijgen.

    Door hun controle over het rechtssysteem, religie, onderwijs en ideeën in het algemeen promootten de heersende klassen van de belangrijkste kapitalistische landen het bourgeoisgezin als het natuurlijk en eeuwig model waarnaar alle klassen in de samenleving zouden moeten streven: met vrouwen die verantwoordelijk zijn voor het huishouden en de opvoeding van de kinderen, en economisch afhankelijk van het mannelijk gezinshoofd. De propaganda voor ‘gezinswaarden’ en de periodieke ‘morele paniek’ richtten zich op de veronderstelde crisis in arbeidersgezinnen.

    Nergens was dit duidelijker dan in Groot-Brittannië, ‘s werelds dominante kapitalistische macht aan het eind van de 19e eeuw. De heersende klasse had gezonde en fitte mannen uit de arbeidersklasse nodig om te dienen als kanonnenvoer voor het Britse Rijk. De slechte gezondheid van potentiële rekruten en de armoede in het algemeen werden toegeschreven aan ‘ontoereikende’ en ‘mislukte’ arbeidersmoeders die faalden in hun opvoedings- en moederschapstaken — een gemakkelijke zondebok voor een ongelijk economisch systeem dat niet in staat was in de meest elementaire behoeften van de arbeidersklasse te voorzien.

    De fysieke en morele gezondheid van de natie en het Britse Rijk werden gelijkgesteld met de gezondheid van het gezin. Maar het enige gezin dat als moreel gezond werd beschouwd was het heteroseksuele bourgeoisgezin, en de staat moedigde intolerantie en onderdrukking aan van alles wat dit ‘voorbeeldgezin’ leek uit te dagen of te ondermijnen. Vrouwen die onwettige kinderen baarden, bijvoorbeeld, werden gestraft met het werkhuis. In 1885 werd homoseksualiteit voor het eerst strafbaar gesteld en in 1895 werd de toneelschrijver Oscar Wilde veroordeeld tot twee jaar dwangarbeid wegens “grove zedenschennis”.

    Er was geen overeenkomstige wetgeving tegen lesbische relaties. Het werd niet als iets bestaands beschouwd, omdat men niet dacht dat vrouwen seksuele verlangens en driften hadden. Seksualiteit in het algemeen moest worden onderdrukt in het belang van reproductie, het scheppen van rijkdom en de accumulatie van kapitaal. De beruchte Contagious Diseases Acts onderdrukten op wrede wijze vrouwen die verantwoordelijk werden geacht voor de verspreiding van geslachtsziekten. Elke vrouw uit de arbeidersklasse kon worden geïdentificeerd als een “ordinaire prostituee” en gedwongen worden inwendige onderzoeken te ondergaan en opgesloten worden in het ziekenhuis als bleek dat ze leed aan gonorroe of syfilis.

    Het ‘ideale’ gezin

    Tegen het einde van de 19e eeuw was de heersende klasse er betrekkelijk goed in geslaagd het burgerlijke gezin ideologisch te verankeren als de ideale gezinsvorm. Een deel van dit succes was te danken aan het feit dat het burgerlijke gezinsmodel leek samen te vallen met de materiële belangen van de arbeidersklasse zelf. Deze wilde namelijk verandering brengen in de uitzichtloze omstandigheden waarin zij gedwongen waren te werken en te leven. De redenering was dat als getrouwde vrouwen geen lange uren buitenshuis hoefden te werken, het beter voor hen zou zijn en zij meer tijd zouden hebben voor huishoudelijke taken en voor de zorg voor kinderen en andere familieleden, waardoor al hun levens zouden verbeteren.

    Het idee van een ‘gezinsloon’, dat aan een mannelijk gezinshoofd zou worden betaald en voldoende zou zijn om in de behoeften van het hele gezin te voorzien, kreeg steun onder de arbeidersklasse. Maar in werkelijkheid slaagde slechts een deel van de geschoolde mannen uit de arbeidersklasse erin dit te bereiken. In veel gezinnen waren de lonen zo laag dat alle gezinsleden gedwongen waren te werken om te overleven. Vrouwen die weduwe of weduwnaar waren geworden, of die er om welke reden dan ook alleen voor stonden, hadden geen andere keuze dan te werken, hoewel het loon van een enkele vrouw vaak nauwelijks genoeg was om niet van honger om te komen.

    Getrouwde vrouwen bleven buitenshuis werken, deden thuis stukwerk, deden de was van anderen of namen logees in huis. Maar tegelijkertijd werden zij geacht schoon te maken, maaltijden te bereiden en te voorzien in alle lichamelijke en emotionele behoeften van andere gezinsleden, uiteraard zonder de dienstmeisjes en bedienden die de leidende klasse en vele middenklassengezinnen hadden. Deze ‘dubbele dagtaak’, samen met de vele zwangerschappen en geboorten, eiste een enorme tol van de gezondheid en het leven van vrouwen uit de arbeidersklasse.

    Voor de arbeidersklasse bleef de realiteit van het gezin dus ver achter bij het vermeende ideaal. Niettemin heeft het burgerlijke gezin ideologisch de hele kapitalistische maatschappij doordrongen en de wetgeving en mentaliteit vormgegeven. Haar duurzaamheid is te danken aan de dubbele rol die het gezin speelt. Aan de ene kant is het gezin een economische en sociale instelling die een vitale economische en ideologische functie vervult voor de kapitalistische klasse. Maar tegelijkertijd is het ook een plaats van persoonlijke relaties die centraal staan in het leven van de meeste mensen. Hoewel het gezin vaak een plaats van ongelijkheid, geweld en misbruik is, voorziet het ook in de behoefte van mensen aan liefde, gezelschap en emotionele steun, alsook aan economische steun. Maar onder het kapitalisme komen deze twee rollen voortdurend met elkaar in conflict, waardoor spanningen en tegenstellingen ontstaan die het kapitalisme niet kan oplossen.

    Verantwoordelijkheid voor de welvaart

    Tegen de achtergrond van de groeiende klassenstrijd en/of de angst voor revolutie dat de heersende klasse in sommige landen de aanzet gaf tot de invoering van een welvaartsstaat. Hoewel de staatspensioenen, de ziekte- en werkloosheidsuitkeringen en de kinder- en moederschapsuitkeringen vaak ver achterbleven bij wat nodig was om een fatsoenlijke levensstandaard te bieden, werden de onzekerheden en financiële lasten van de individuele arbeidersgezinnen enigszins verlicht. Openbare huisvesting, gezondheidszorg, kinderdagverblijven en voorzieningen voor bejaarden en gehandicapten maakten een enorm verschil in het leven van de arbeidersklasse, vooral in dat van vrouwen.

    Maar hoewel de staat sommige taken begon uit te voeren die vroeger door het gezin werden vervuld, bleef het idee van het traditionele kerngezin, met een mannelijke kostwinner en een economisch afhankelijke echtgenote, aan de basis liggen van het meeste welzijnsbeleid. Vrouwen hadden geen individueel recht op sommige uitkeringen van de staat, omdat ervan werd uitgegaan dat zij door hun echtgenoten zouden worden verzorgd, waardoor het patriarchale gezin werd versterkt. De verzorgingsstaat maakte ook onderscheid tussen ‘verdienstelijke’ en ‘onverdiende’ armen, waarbij weduwen bijvoorbeeld hogere uitkeringen ontvingen dan gescheiden vrouwen.

    Niettemin heeft het bestaan van de welvaartstaat het leven van veel vrouwen veranderd. De welvaartstaat nam een deel van hun huishoudelijke taken weg en stelde hen in staat buitenshuis te werken. In feite werd de verzorgingsstaat zelf een belangrijke werkgever voor vrouwelijke arbeidskrachten: de overgrote meerderheid van de onderwijzers, verpleegsters, verzorgsters, enz. waren vrouwen. In de landen waar openbare huisvesting en minimale uitkeringen bestonden, konden vrouwen ongelukkige relaties achter zich laten en een vorm van economische onafhankelijkheid verwerven, hoe ontoereikend die ook was.

    Tegelijkertijd hebben vrouwen in veel landen, als gevolg van de strijd van vrouwen en de arbeidersklasse in het algemeen en de veranderende publieke opinie, gemakkelijker toegang gekregen tot echtscheiding, alsmede gratis contraceptie en abortusrechten. Enige zeggenschap over wanneer en of zij kinderen krijgen heeft vrouwen meer keuzevrijheid gegeven, waardoor zij onafhankelijker zijn geworden en meer toegang hebben gekregen tot onderwijs en werk buitenshuis.

    Vrouwen op de werkvloer

    In De oorsprong van het gezin schreef Engels dat de eerste voorwaarde voor de bevrijding van de vrouw is dat het “hele vrouwelijke geslacht” weer in de openbare industrie wordt opgenomen. Betaald werk buitenshuis vermindert voor vrouwen de economische en financiële afhankelijkheid van individuele mannen binnen het gezin en geeft hen het zelfvertrouwen om traditionele ideeën over hun rol in de maatschappij aan te vechten. Wanneer vrouwen geïsoleerd thuis zitten en voor de kinderen zorgen, verteerd door de eentonigheid van het huishouden, is het gemakkelijk om het gevoel te krijgen dat alle problemen van het dagelijks leven persoonlijk en individueel zijn en om zichzelf de schuld te geven van alles wat hen overkomt. Het doorbreken van dat isolement, het werken met anderen op de werkplek verbreedt de horizon van vrouwen en het wordt gemakkelijker om deze problemen te zien als sociale in plaats van individuele problemen. Hoewel de kapitalistische klasse alles doet wat in haar macht ligt om verdeeldheid te zaaien onder de arbeidersklasse op grond van geslacht, afkomst, seksualiteit, enzovoort, is het op de werkplek dat het potentieel voor collectieve strijd voor verandering het duidelijkst is.

    Sinds de industriële revolutie hebben vrouwen uit de arbeidersklasse altijd buitenshuis gewerkt. Maar dat werk werd beschouwd als ondergeschikt aan hun voornaamste huishoudelijke rol binnen het gezin. Hierdoor kon de kapitalistische klasse rechtvaardigen dat vrouwen lagere lonen kregen, zodat zij als goedkope arbeidskrachten konden worden uitgebuit om hun winsten te vergroten. Maar de kapitalistische ideologie varieerde, afhankelijk van de economische en sociale behoeften van de heersende klasse op het ene of een ander moment. Zo had de kapitalistische klasse tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog vrouwen nodig om te werken in de munitiefabrieken en om de arbeidsplaatsen in te nemen die vrijgekomen waren doordat de mannen aan het front te vochten.

    Het was onvermijdelijk dat vrouwen in de meeste gevallen een lager loon voor hun werk kregen dan mannen. Mannelijke werknemers, vooral in de machinebouw, organiseerden zich tegen wat bekend werd in Groot-Brittannië als ‘dilution’ (uitdunning): vrouwelijke werknemers die de vaardigheden en verloning van mannen ondermijnden. Maar er werd ook gezamenlijk gestreden voor gelijke verloning toen het aantal vrouwelijke vakbondsleden met meer dan 150% toenam. De vraag naar vrouwelijke arbeidskrachten dwong de staat om in te grijpen en een deel van de huishoudelijke taken van vrouwen met kinderen te verlichten. Overheidssubsidies hielpen bij het opzetten van plaatselijke kinderdagverblijven en er kwamen grote verbeteringen in de kraamzorg. Maar toen de oorlog voorbij was, veranderde de propaganda opnieuw. Met miljoenen mannen die na 1918 naar huis terugkeerden, was het nu de ‘patriottische plicht’ van vrouwen om hun baan terug op te geven aan werkloze mannen. Een stabiel gezinsleven werd noodzakelijk geacht om het geboortecijfer te verhogen en het land weer op te bouwen na de verwoestingen van de oorlog. De crèches sloten hun deuren en tienduizenden vrouwen kwamen weer in het isolement van het huishouden terecht en werden economisch afhankelijk van hun echtgenoot.

    Meer dan een miljoen vrouwen verloren ook hun baan toen de Tweede Wereldoorlog ten einde liep, hoewel het nu aanvaardbaar werd geacht voor getrouwde vrouwen om deeltijds te werken. Dit kwam tegemoet aan de behoefte van de kapitalistische klasse aan goedkope arbeidskrachten in de naoorlogse economische opleving en aan een ‘reserveleger’ van arbeidskrachten dat indien nodig kon worden ingezet in perioden van economische crisis. En hoewel het loon van gehuwde vrouwen geringschattend ‘speldengeld’ werd genoemd (en de kapitalisten zich daarom gerechtvaardigd voelden om vrouwen minder te blijven betalen dan mannen), werd dit loon van essentieel belang voor het behoud en de verbetering van de levensstandaard van arbeidersgezinnen tijdens de economische boomjaren.

    4. Het gezin en de onderdrukking van de vrouw vandaag

    Vandaag de dag werken vrouwen in ongekende aantallen buitenshuis. In sommige van de ontwikkelde kapitalistische landen maken zij de helft of zelfs de meerderheid van de beroepsbevolking uit. En deze ‘vervrouwelijking’ van de arbeidsmarkt is een internationaal verschijnsel dat ook de neokoloniale landen treft.

    In de ‘geavanceerde’ kapitalistische landen is het ongetwijfeld zo dat een deel van de beter opgeleide vrouwen, vaak uit de middenklasse, erin geslaagd is betrekkelijk goed betaalde banen te verwerven en een plaats te veroveren in sommige beroepen die vroeger door mannen werden gedomineerd, zoals de geneeskunde en de advocatuur. Maar diepgewortelde discriminatie betekent dat zelfs deze vrouwen tegen het glazen plafond aanlopen, waarbij de topfuncties en salarissen nog steeds voor het overgrote deel naar mannen gaan.

    De meeste vrouwen uit de werkende klasse zijn echter niet bezig met het glazen plafond, maar met het bereiken van een degelijk basisloon en degelijke arbeidsvoorwaarden. Vrouwen uit de arbeidersklasse zijn nog steeds overwegend werkzaam in wat in het Engels de 3 ‘C’s’ zijn – cleaning, catering en caring (schoonmaken, horeca, zorg). De meeste van de jobs in deze sectoren liggen in het verlengde van het werk dat zij onbetaald thuis verrichten, en hebben als gevolg daarvan een lage status en worden slecht betaald. Dit is een van de belangrijkste redenen waarom in veel landen, tientallen jaren nadat vrouwen voor wetgeving inzake gelijke beloning hebben gestreden en deze hebben afgedwongen, hun gemiddelde loon nog steeds ver achterblijft bij dat van mannelijke werknemers. Het leidt ook tot een leven lang armoede en ongelijkheid, vooral op oudere leeftijd.

    De neoliberale jaren

    Als reactie op het einde van de naoorlogse hoogconjunctuur van 1950-73/75 en een algemene economische crisis met dalende winsten, begon de kapitalistische klasse aan het eind van de jaren zeventig een neoliberaal offensief dat gepaard ging met venijnige aanvallen op de lonen en arbeidsomstandigheden van de arbeidersklasse. De kapitalisten hebben in het kader van hun neoliberale agenda vooral de verzorgende rol van de vrouw in het gezin uitgebuit. ‘Flexibel’ werken werd gepromoot als ‘gezinsvriendelijk’, waardoor vrouwen betaald werk konden combineren met de zorg voor kinderen en het huishouden.

    De meeste vrouwen (en mannen) uit de arbeidersklasse zouden flexibel werken toejuichen als het betekende dat zij een fatsoenlijk loon konden verdienen, bestaanszekerheid hadden en kwaliteitsvolle tijd met hun kinderen konden doorbrengen. Maar deeltijdwerk en lage lonen gaan meestal hand in hand. Tijdelijke contracten, tijdelijk werk, uitzendwerk en nulurenwerk zijn allemaal werkgeversvriendelijk, met als gevolg superuitbuiting en onzekerheid, waardoor mensen uit de werkende klasse onder enorme druk komen te staan, met alle gevolgen van dien voor persoonlijke relaties en het gezinsleven.

    De kapitalistische klasse heeft via haar politieke vertegenwoordigers ook oorlog gevoerd tegen het idee van collectief verleende openbare diensten en zo een meedogenloze agenda van privatisering en besparingen nagestreefd. Als gevolg van klassenstrijd werden de openbare diensten betaald door belasting te heffen op zowel arbeiders als kapitalisten. In een situatie van hoge economische groei en stijgende winsten waren de kapitalisten bereid zich bij deze situatie neer te leggen om sociale vrede te kopen.

    Het zijn vooral vrouwen die de zwaarste prijs hebben betaald voor de besparingen en privatiseringen in de publieke sector. Het grote aantal vrouwen dat in de publieke sector werkt, betekent dat het vaak hun banen en arbeidsvoorwaarden zijn die worden bedreigd, terwijl besparingen en tekorten in openbare diensten hun huishoudelijke taak nog zwaarder belasten. Als crèches worden gesloten, wordt van vrouwen verwacht dat zij de zorg voor kinderen en hun werk op de een of andere manier combineren. Er wordt van hen verwacht dat zij voor oudere familieleden zorgen als er geen betaalbare ouderenzorg meer beschikbaar is, of voor familieleden met een handicap als door de overheid gefinancierde voorzieningen ophouden te bestaan.

    Omdat diensten zoals kinderverzorging, het bereiden van een maaltijd, schoonmaken, enz. op de ‘markt’ kunnen worden gekocht, zijn er verschillende pogingen gedaan om te berekenen hoeveel de onbetaalde arbeid die door vrouwen in het gezin wordt verricht, het kapitalisme jaarlijks eigenlijk bespaart. De cijfers lopen op tot miljarden — groter zelfs dan het gehele bruto binnenlands product van de onderzochte landen.

    Terwijl het neoliberale offensief heeft geleid tot een toename van deeltijdwerk voor sommige werkenden, vooral vrouwen, zijn er ook aanvallen geweest op de kortere werkweken die andere groepen arbeiders in het verleden hebben gewonnen. Veel mannelijke werknemers draaien ondraaglijk lange werkdagen, waardoor zij weinig tijd overhouden om met hun gezin door te brengen. Tegelijkertijd zien andere mannelijke werknemers hun banen ‘vervrouwelijkt’ worden.

    Door de geschiedenis heen hebben vrouwen uit de arbeidersklasse gestreden voor gelijkheid op de werkplek. De kapitalisten zeggen dat zij ook voorstander zijn van ‘gelijkheid’ tussen mannelijke en vrouwelijke werknemers. Hun idee van gelijkheid is echter niet de lonen en arbeidsvoorwaarden van vrouwen op hetzelfde niveau te brengen als die van mannen, maar ze ‘gelijk te trekken naar beneden’, door mannen uit de arbeidersklasse te dwingen tot laagbetaald, deeltijd- en flexibel werk om hun winsten te vergroten. Op dezelfde manier gebruiken zij werknemers met een migratieachtergrond, uitzendkrachten, onderaannemers, enz. om te proberen de lonen en voorwaarden van alle werknemers naar beneden te drukken.

    In de jaren zeventig, toen er veel minder vrouwen aan het arbeidsproces deelnamen dan nu, streden sommige vrouwen ervoor dat de onbetaalde taken van vrouwen in huis als ‘werk’ werden erkend en stelden zij de eis van ‘loon voor huishoudelijk werk’. Het is zeker belangrijk dat de waarde van huishoudelijk werk en kinderverzorging voor het kapitalisme wordt erkend, maar ‘loon voor huishoudelijk werk’ is in werkelijkheid een achteruitgang, die het privékarakter van huishoudelijke taken versterkt en tegelijkertijd achterhaalde en stereotiepe ideeën over de rol van de vrouw in het gezin en in de maatschappij in het algemeen versterkt.

    Socialisten en marxisten voeren in plaats daarvan campagne voor een fatsoenlijk minimumloon voor iedereen, maar ook een studentenloon en een uitkering voor gepensioneerden en al degenen die niet kunnen werken. Tegelijkertijd pleiten we voor de vermaatschappelijking van veel van de taken die vandaag door individuele vrouwen in huis worden verricht. Terwijl Engels het inschakelen van vrouwen in de ‘publieke industrie’ als eerste voorwaarde voor hun bevrijding beschouwde, voegde hij eraan toe dat “dit op zijn beurt de afschaffing vereist van het monogame gezin als de economische eenheid van de maatschappij”. “Het privé huishouden,” schreef hij, “wordt omgezet in een sociale industrie.”

    Kapitalistische tegenstrijdigheden

    Het is een van de contradicties van het kapitalisme dat het zich historisch heeft ontwikkeld als een systeem dat berustte op de instelling van het gezin: het heeft enerzijds het gezin trachten te versterken, maar anderzijds zijn het de processen binnen het kapitalistische systeem die het gezin ondermijnen. De veranderingen die het gezin als instelling hebben ondermijnd, zijn voor het grootste deel het gevolg van economische en sociale veranderingen. De vraag van kapitalisten naar goedkope arbeidskrachten en de enorme instroom van vrouwen in het arbeidsproces, waaronder vrouwen met jonge kinderen, betekent dat het ‘traditionele’ gezin van een moeder die thuis blijft en de man als enige kostwinner tegenwoordig in de meeste ontwikkelde landen een minderheid van de huishoudens uitmaakt. Het is financieel gewoon niet haalbaar.

    De verschuiving in sociale opvattingen die in veel landen heeft plaatsgevonden, betekent dat er nu over het algemeen een tolerantere houding is ten opzichte van alternatieve sociale regelingen die niet overeenkomen met de ‘traditionele’ gezinsvorm. Tot op zekere hoogte heeft de kapitalistische ideologie zich aangepast om met deze veranderingen rekening te houden. In het besef dat er weinig stemmen te winnen zijn met het openlijk afkraken van alleenstaande ouders, en dat het zelfs contraproductief kan zijn, hebben alle mainstream partijen in Groot-Brittannië hun toon afgezwakt door te benadrukken dat zij alleenstaande ouders niet willen stigmatiseren, die, zo verklaren zij neerbuigend, uitstekend werk verrichten in moeilijke omstandigheden. De aanvallen worden in plaats daarvan verpakt als ‘het helpen van alleenstaande ouders om zichzelf te helpen’.

    Verschillende regeringen hebben het homohuwelijk gelegaliseerd en meer rechten toegekend aan koppels van hetzelfde geslacht op het gebied van adoptie. Als het kapitalisme op het punt zou staan een ongekende economische opleving door te maken, veel groter nog dan die na de Tweede Wereldoorlog, dan zou het theoretisch mogelijk zijn de samenleving zo in te richten dat zij het gezin niet langer nodig heeft als economische en ideologische steunpilaar. Dan zou het mogelijk zijn delen van de maatschappelijke veranderingen en het toenemende begrip voor genderfluïditeit die het gezin en de persoonlijke relaties beïnvloeden, een plaats te geven zonder dat deze worden gezien als een crisis die moet worden ‘opgelost’.

    Maar dat is niet het perspectief waarmee het kapitalisme wordt geconfronteerd — integendeel, het systeem bevindt zich in een ernstige crisis, waarbij de algemene curve van de kapitalistische ontwikkeling naar beneden gaat. Natuurlijk zullen er binnen die algemene neerwaartse trend periodieke economische oplevingen zijn, waarvan sommige zelfs verscheidene jaren kunnen duren. Maar de onderliggende crisis van de winstgevendheid betekent dat de groei waarschijnlijk zwak en broos zal zijn. In combinatie met de enorme schuldenlast van zowel consumenten als regeringen betekent dit dat de kapitalistische klasse haar venijnige aanvallen op het sociale loon zal intensiveren — precies die uitkeringen en openbare diensten waarvoor de arbeidersklasse zo hard heeft gevochten om een deel van de spanningen en onzekerheden die hun leven beheersen te verlichten, en waarvan vooral vrouwen hebben geprofiteerd.

    Het gezin zal dus een uiterst belangrijke rol blijven spelen voor het kapitalisme om tekorten te verdelen, zowel in economisch als in ideologisch opzicht. Dit zal onvermijdelijk resulteren in blijvende spanningen en conflicten tussen de rol van het gezin als kapitalistische instelling en als plaats van persoonlijke relaties van mensen – wat leidt tot tegenstrijdigheden en zigzaggen in beleid en ideologie. Als gevolg blijven vrouwen geconfronteerd worden met geweld, seksueel misbruik en beperkingen van hun seksualiteit en reproductieve rechten, seksisme, discriminatie, stereotype genderrollen en dubbele standaarden.

    Voor Engels lag de basis voor het oplossen van die tegenstelling in de “overgang van de productiemiddelen naar gemeenschappelijk bezit”. Dat zou ervoor zorgen dat het heteroseksuele kerngezin niet langer de economische eenheid, noch de norm van de samenleving is. “De particuliere huishouding wordt een maatschappelijk bedrijf. De verzorging en opvoeding van de kinderen wordt een openbare aangelegenheid; de maatschappij zorgt voor alle kinderen op dezelfde wijze.” In een socialistische samenleving zullen persoonlijke verhoudingen bevrijd zijn van economische en sociale beperkingen die hen vandaag nog steeds beperken. De basis voor echte bevrijding zal gelegd worden en daarmee ook de basis voor een fundamentele verandering van alle beeldvorming over gender en geslacht die eeuwenlange klassenmaatschappijen ons hebben ingeprent.

  • Marx: “De Britse heerschappij in India” (1853)

    In de jaren 1850 schreef Marx tal van artikelen over de situatie in India. Hij volgde de strijd tegen koloniale onderdrukking op de voet. Marx schreef hoe het Britse kolonialisme de Indische bevolking meer ellende bezorgde dan alles wat India daarvoor te verduren had. Hij voegde eraan toe dat dit geen specifiek kenmerk van het Britse kolonialisme was, maar van het kolonialisme op zich.

    In een later artikel uit 1853 schreef Marx: “De Indiërs zullen pas de vruchten plukken van de nieuwe elementen van de samenleving die de Britse burgerij onder hen heeft verspreid, als in Groot-Brittannië zelf de nu heersende klassen zijn verdrongen door de arbeidersklasse, of als de Hindoes zelf sterk genoeg zijn geworden om het Engelse juk helemaal af te werpen. In ieder geval kunnen we op een min of meer verre periode een regeneratie verwachten van dit grote en interessante land.”

    Waar pakweg Gandhi decennia later voorstander was van een terugkeer naar het mythische beeld van het oude Indische dorp, pleitte Marx voor de noodzaak van een sociale revolutie in Azië, een revolutie die het werk zou zijn van de onderdrukte bevolking, en die een einde zou maken aan zowel de overblijfselen van de oude sociale orde (waaronder het kastenstelsel) als de kapitalistische uitbuiting.

    Hieronder een eerste vertaling van een artikel van Marx uit de New York Daily Tribune van 25 juni 1853. De feitelijke context is natuurlijk gedateerd, maar het artikel biedt een voorbeeld van de brede en internationalistische kijk van Marx op revolutionaire maatschappijverandering.

    Telegrafische berichten uit Wenen kondigen aan dat vreedzame oplossingen van de Turkse, Sardijnse en Zwitserse kwesties er als een zekerheid worden beschouwd.

    Gisteravond werd het debat over India in het Lagerhuis op de gebruikelijke saaie manier voortgezet. Mr. Blackett stelde dat de verklaringen van Sir Charles Wood en Sir J. Hogg getuigden van optimistische leugenachtigheid. Veel aanhangers van de regering weerlegden de beschuldiging zo goed als ze konden en de onvermijdelijke heer Hume vatte het debat samen door de ministers op te roepen hun wetsvoorstel in te trekken. Het debat werd geschorst.

    Hindoestan is een Italië van Aziatische afmetingen, de Himalaya voor de Alpen, de vlakten van Bengalen voor de vlakten van Lombardije, de Deccan voor de Apennijnen, en het eiland Ceylon voor het eiland Sicilië. Dezelfde rijke variatie in de producten van de grond, en dezelfde versplintering in de politieke configuratie. Net zoals Italië van tijd tot tijd door het zwaard van de veroveraar in verschillende nationale massa’s werd samengeperst, zo vinden we Hindoestan, wanneer het niet onder de druk van de Mohammedaan, de Mogol [1] of de Brit staat, opgelost in evenveel onafhankelijke en tegenstrijdige staten als er steden of zelfs dorpen waren. Toch is Hindoestan sociaal gezien niet het Italië, maar het Ierland van het Oosten. En op deze vreemde combinatie van Italië en Ierland, van een wereld van wellust en een wereld van ellende, wordt geanticipeerd in de oude tradities van de religie van Hindoestan. Die religie is tegelijkertijd een religie van sensualistische uitbundigheid en een religie van zelfkwellende ascese; een religie van de Lingam en van de moloch; de religie van de monnik en van de Bayadere.[2]

    Ik deel niet de mening van hen die geloven in een gouden eeuw van Hindoestan, zonder echter zoals Sir Charles Wood voor de bevestiging van mijn mening terug te vallen op het gezag van Khuli-Khan. Maar neem, bijvoorbeeld, de tijd van Aurangzeb; of het tijdperk waarin de Mogol in het Noorden verschenen, en de Portugezen in het Zuiden; of het tijdperk van de Mohammedaanse invasie, en van de Heptarchie in Zuid-India[3]; of, als je nog verder terug gaat in de oudheid, neem de mythologische chronologie van de Brahman zelf, die het begin van de Indiase ellende in een tijdperk plaatst dat nog verder terug ligt dan de Christelijke schepping van de wereld.

    Er kan echter geen twijfel over blijven bestaan dat de ellende die de Britten Hindoestan hebben aangedaan van een wezenlijk andere en oneindig veel intensievere soort is dan alles wat Hindoestan daarvoor te verduren had. Ik zinspeel niet op Europees despotisme, geplant op Aziatisch despotisme, door de Britse Oost-Indische Compagnie, die een monsterlijker combinatie vormt dan welke van de goddelijke monsters die ons opschrikken in de Tempel van Salsette[4]. Dit is geen onderscheidend kenmerk van de Britse koloniale heerschappij, maar slechts een imitatie van de Nederlandse, en wel in die mate dat het, om de werking van de Britse Oost-Indische Compagnie te karakteriseren, voldoende is om letterlijk te herhalen wat Sir Stamford Raffles, de Engelse gouverneur van Java, zei over de oude Nederlandse Oost-Indische Compagnie:

    “De Nederlandse Compagnie wordt uitsluitend gedreven door winstbejag, en bekijkt hun [Javaanse] onderdanen met minder achting of consideratie dan een West-Indische planter vroeger een bende op zijn landgoed bekeek, omdat de eerste het aankoopgeld van menselijk bezit had betaald, wat de planter niet had gedaan. De compagnie gebruikte alle bestaande machinerie van het despotisme om uit de mensen hun uiterste bijdrage te persen, de laatste restjes van hun arbeid. Zo verergerde ze het kwaad van een grillige en semi-barbaarse regering, door het te bewerken met alle geoefende vindingrijkheid van politici, en al het monopoliserende egoïsme van handelaren.”

    Alle burgeroorlogen, invasies, revoluties, veroveringen, hongersnoden, hoe vreemd complex, snel en destructief de opeenvolgende acties in Hindoestan ook mogen lijken, gingen niet dieper dan de oppervlakte. Engeland heeft het hele raamwerk van de Indiase samenleving afgebroken, zonder dat er al symptomen van wederopbouw te zien zijn. Dit verlies van zijn oude wereld, zonder de aanwinst van een nieuwe, verleent een bijzonder soort melancholie aan de huidige ellende van de Hindoe en scheidt Hindoestan, geregeerd door de Britten, van al zijn oude tradities en van zijn hele vroegere geschiedenis.

    Er zijn in Azië, over het algemeen, sinds onheuglijke tijden, maar drie departementen van de regering geweest; dat van Financiën, of de plundering van het binnenland; dat van Oorlog, of de plundering van het buitenland; en, tenslotte, het departement van Openbare Werken. Klimaat en territoriale omstandigheden, vooral de uitgestrekte woestijngebieden die zich uitstrekken van de Sahara via Arabië, Perzië, India en Tartarije tot aan de meest verheven Aziatische hooglanden, maakten kunstmatige irrigatie door kanalen en waterwerken tot de basis van de Oriëntaalse landbouw. Net als in Egypte en India worden overstromingen in Mesopotamië, Perzië, enz. gebruikt om de grond te bemesten; er wordt geprofiteerd van een hoog niveau om irrigatiekanalen te voeden. Deze primaire noodzaak van een economisch en gemeenschappelijk gebruik van water, die in het Westen particuliere ondernemingen tot vrijwillige associaties dreef, zoals in Vlaanderen en Italië, maakte in het Oosten, waar de beschaving te laag was en het grondgebied te uitgestrekt om vrijwillige associaties tot leven te wekken, de tussenkomst van de centraliserende macht van de overheid noodzakelijk. Vandaar dat alle Aziatische regeringen een economische functie kregen, de functie van het voorzien in openbare werken. Deze kunstmatige bemesting van de grond, afhankelijk van een Centrale Regering, en onmiddellijk in verval geraakt door de verwaarlozing van irrigatie en drainage, verklaart het anders zo vreemde feit dat we nu hele gebieden onvruchtbaar en woestijnachtig vinden die ooit schitterend gecultiveerd waren, zoals Palmyra, Petra, de ruïnes in Jemen en grote provincies van Egypte, Perzië en Hindoestan; het verklaart ook hoe een enkele verwoestende oorlog in staat is geweest om een land eeuwenlang te ontvolken en van al zijn beschaving te ontdoen.

    Welnu, de Britten hebben in Oost-India van hun voorgangers het departement van financiën en oorlog overgenomen, maar ze hebben het departement van openbare werken volledig verwaarloosd. Vandaar de achteruitgang van een landbouw die niet kan worden bedreven volgens het Britse principe van vrije concurrentie, van laissez-faire en laissez-aller. In Aziatische rijken zijn we gewend om te zien dat de landbouw achteruitgaat onder de ene regering en weer opbloeit onder een andere regering. Daar komen de oogsten overeen met een goede of slechte regering, zoals ze in Europa veranderen met goede of slechte seizoenen. De onderdrukking en verwaarlozing van de landbouw, hoe slecht ook, zou dus niet gezien kunnen worden als de genadeslag die de Britse indringer toebracht aan de Indiase samenleving, ware het niet dat het gepaard ging met een omstandigheid van heel ander belang, een nieuwigheid in de annalen van de hele Aziatische wereld. Hoe veranderlijk het politieke aspect van India’s verleden ook lijkt, de sociale toestand is onveranderd gebleven sinds de verre oudheid, tot het eerste decennium van de 19e eeuw. Het handweefgetouw en het spinnewiel, die regelmatig myriaden spinners en wevers voortbrachten, waren de spillen van de structuur van die samenleving. Sinds onheuglijke tijden ontving Europa de bewonderenswaardige texturen van Indiase arbeid en stuurde in ruil daarvoor haar kostbare metalen en leverde daarmee zijn materiaal aan de goudsmid, dat onmisbare lid van de Indiase samenleving, wiens liefde voor versieringen zo groot is dat zelfs de laagste klasse, zij die bijna naakt rondlopen, vaak een paar gouden oorringen en een soort gouden sieraad om hun nek hebben hangen. Ringen aan de vingers en tenen kwamen ook vaak voor. Vrouwen en kinderen droegen vaak massieve armbanden en enkelbanden van goud of zilver en in de huishoudens werden beeldjes van godheden in goud en zilver aangetroffen. Het was de Britse indringer die het Indiase handweefgetouw kapot maakte en het spinnewiel vernietigde. Engeland begon met het verdrijven van het Indiase katoen van de Europese markt; vervolgens introduceerde het Brits katoen in Hindoestan en werd het moederland van het katoen overspoeld door geïmporteerd katoen. Van 1818 tot 1836 steeg de export van katoen van Groot-Brittannië naar India in de verhouding van 1 op 5200. In 1824 bedroeg de export van Britse mousseline naar India nauwelijks 1.000.000 yards, terwijl deze in 1837 64.000.000 yards overschreed. Maar tegelijkertijd daalde de bevolking van Dacca van 150.000 inwoners naar 20.000 inwoners. Deze neergang van Indiase steden die beroemd waren om hun stoffen was zeker niet het ergste gevolg. De Britse stoom en wetenschap ontwortelden over de hele oppervlakte van Hindoestan het verbond tussen landbouw en verwerkende industrie.

    Deze twee omstandigheden – enerzijds dat de Hindoe zoals alle Oosterse volkeren de zorg voor grote openbare werken, de belangrijkste voorwaarde voor zijn landbouw en handel, overlaat aan de centrale regering en anderzijds de verspreiding over het hele land van kleine centra die verenigd zijn door een binnenlandse unie van landbouw en nijverheid – deze twee omstandigheden brachten sinds de oudste tijden een sociaal systeem met bijzondere kenmerken tot stand: het zogenaamde dorpssysteem, dat aan elk van deze centra een onafhankelijke organisatie en een apart leven gaf. Het bijzondere karakter van dit systeem kan beoordeeld worden aan de hand van de volgende beschrijving in een officieel rapport van het Britse Lagerhuis over Indische zaken:

    “Een dorp is, geografisch gezien, een stuk land dat bestaat uit een paar honderd of duizend hectare bouwland en braakland. Politiek gezien lijkt het op een bedrijf of een gemeente. De juiste samenstelling van functionarissen en bedienden bestaat uit de volgende beschrijvingen: de dorpoverste, of hoofdbewoner, die over het algemeen de supervisie heeft over de zaken van het dorp, de geschillen tussen de inwoners beslecht, de politie stuurt en de plicht heeft om de inkomsten in zijn dorp te innen, een plicht waarvoor hij door zijn persoonlijke invloed en grondige kennis van de situatie en zorgen van de mensen het meest geschikt is. De “kurnum” houdt de rekeningen van de teelt bij en registreert alles wat ermee te maken heeft. De “tallier” en de “totie”, de taak van de eerste bestaat uit […] het inwinnen van informatie over misdaden en overtredingen, en het escorteren en beschermen van personen die van het ene dorp naar het andere reizen; de taak van de tweede lijkt meer direct beperkt te zijn tot het dorp en bestaat, naast andere taken, uit het bewaken van de oogst en het assisteren bij het opmeten ervan. De grenswachter, die de grenzen van het dorp bewaakt, of deze bewijst bij geschillen. De opzichter van tanks en waterlopen verdeelt het water […] ten behoeve van de landbouw. De brahmaan, die de eredienst in het dorp verricht. De schoolmeester, die de kinderen in een dorp leert lezen en schrijven in het zand. De kalenderbrahmaan, of astroloog, etc. Deze functionarissen en bedienden vormen over het algemeen het establishment van een dorp; maar in sommige delen van het land is het minder uitgebreid, omdat sommige van de hierboven beschreven taken en functies in dezelfde persoon verenigd zijn; in andere delen is het meer dan het hierboven genoemde aantal individuen. Onder deze eenvoudige vorm van gemeentelijk bestuur hebben de inwoners van het land sinds mensenheugenis geleefd. De grenzen van de dorpen zijn maar zelden veranderd; en hoewel de dorpen zelf soms beschadigd zijn en zelfs verwoest door oorlog, hongersnood of ziekte, hebben dezelfde naam, dezelfde grenzen, dezelfde belangen en zelfs dezelfde families eeuwenlang standgehouden. De inwoners maakten zich geen zorgen over het uiteenvallen en verdelen van koninkrijken; zolang het dorp heel blijft, geven ze er niet om aan welke macht het wordt overgedragen, of aan welke vorst het wordt overgedragen; de interne economie blijft onveranderd. De dorpsoverste is nog steeds de hoofdbewoner, en fungeert nog steeds als de kleine rechter of magistraat, en ontvanger of rentmeester van het dorp.”

    Deze kleine stereotype vormen van sociaal organisme zijn voor een groot deel aan het verdwijnen, niet zozeer door de brutale inmenging van de Britse belastingontvanger en de Britse soldaat, als wel door de werking van de Engelse stoom en de Engelse vrije handel. Deze familiegemeenschappen waren gebaseerd op binnenlandse industrie, in die eigenaardige combinatie van handweven, handspinnen en handlandbouw die hen zelfvoorzienend maakte. Engelse bemoeienis, die de spinner in Lancashire en de wever in Bengalen plaatste, of die zowel de Hindoe-spinner als de wever wegvaagde, loste deze kleine halfbarbaarse, halfbeschaafde gemeenschappen op door hun economische basis op te blazen, en veroorzaakte zo de grootste, en eigenlijk de enige, sociale revolutie die ooit in Azië heeft plaatsgevonden.

    Nu, hoe misselijkmakend het ook moet zijn voor het menselijk gevoel om getuige te zijn van die myriaden van nijvere patriarchale en onschuldige sociale organisaties die gedesorganiseerd zijn en ontbonden in hun eenheden, geworpen in een zee van ellende, en hun individuele leden die tegelijkertijd hun oude vorm van beschaving verliezen, en hun erfelijke middelen van bestaan, mogen we niet vergeten dat deze idyllische dorpsgemeenschappen, hoe onschuldig ze er ook uitzien, altijd het solide fundament van het Oosterse despotisme zijn geweest. Ze hebben de menselijke geest binnen het kleinst mogelijke bereik gehouden, en hem tot het onverzettelijke werktuig van het bijgeloof gemaakt, ze hebben hem tot slaaf hebben gemaakt onder traditionele regels, hebben hem beroofd van alle grootsheid en historische energie. We mogen het barbaarse egoïsme niet vergeten dat, geconcentreerd op een ellendig stukje land, in stilte getuige was van de ondergang van rijken, het begaan van onuitsprekelijke wreedheden, de afslachting van de bevolking van grote steden, met geen andere aandacht dan voor de natuurlijke gebeurtenissen, zelf de hulpeloze prooi van elke agressor die zich verwaardigde het ook maar op te merken. We moeten niet vergeten dat dit onwaardige, stagnerende en vegetatieve leven, dat dit passieve soort bestaan van de andere kant, in tegenstelling, wilde, doelloze, onbegrensde krachten van vernietiging opriep en van moord zelf een religieuze rite maakte in Hindoestan. We moeten niet vergeten dat deze kleine gemeenschappen besmet waren door kasten-onderscheidingen en slavernij, dat ze de mens onderwierpen aan externe omstandigheden in plaats van de mens te verheffen tot soeverein over de omstandigheden, dat ze een zichzelf ontwikkelende sociale staat veranderden in een nooit veranderende natuurlijke bestemming, en zo een brutaliserende aanbidding van de natuur teweegbrachten, die haar verloedering tentoonspreidde in het feit dat de mens, de soeverein over de natuur, op zijn knieën viel in aanbidding van Hanoeman, de aap, en Kamadhenu, de koe.

    Het is waar dat Engeland, bij het veroorzaken van een sociale revolutie in Hindoestan, slechts gedreven werd door de smerigste belangen en dom was in de manier waarop ze die afdwong. Maar dat is niet de vraag. De vraag is of de mensheid haar bestemming kan vervullen zonder een fundamentele revolutie in de sociale toestand van Azië. Zo niet, dan was Engeland, ongeacht haar misdaden, het onbewuste werktuig van de geschiedenis om die revolutie teweeg te brengen. Hoe bitter het schouwspel van de afbrokkeling van een oude wereld dan ook mag zijn voor onze persoonlijke gevoelens, we hebben het recht om in het licht van de geschiedenis met Goethe uit te roepen:

    “Sollte these Qual uns quälen

    Da sie unsre Lust vermehrt,

    Hat nicht myriaden Seelen

    Timur’s Herrschaft aufgezehrt?”

    [“Moet deze marteling ons dan kwellen

    Omdat het ons meer plezier brengt?

    Werden niet door de heerschappij van Timur

    Zielen zonder maat verslonden?”]

     [uit Goethe’s “An Suleika”, Westöstlicher Diwan]

    VOETNOTEN

    (1). Een verwijzing naar de heerschappij in India, voornamelijk in het noorden, van de Mohammedaanse indringers die uit Centraal-Azië, Afghanistan en Perzië kwamen. Aan het begin van de dertiende eeuw werd het sultanaat van Delhi het bolwerk van de moslimheerschappij, maar aan het einde van de veertiende eeuw raakte het in verval en werd het veroverd door de Mogols, nieuwe indringers van Turkse afkomst, die aan het begin van de zestiende eeuw vanuit het oosten van Centraal-Azië naar India kwamen en in 1526 het Rijk van de Grote Mogols (genoemd naar de heersende dynastie van het Rijk) in Noord-India stichtten. Tijdgenoten beschouwden hen als de directe afstammelingen van de Mongoolse krijgers uit de tijd van Dzjengis Khan, vandaar de naam “Mogols”. In het midden van de zeventiende eeuw omvatte het Mogolrijk het grootste deel van India en een deel van Afghanistan. Later begon het rijk in verval te raken door boerenopstanden, het groeiende verzet van het Indiase volk tegen de Mohammedaanse veroveraars en toenemende separatistische neigingen. In de vroege helft van de achttiende eeuw hield het Rijk van de Grote Mogols praktisch op te bestaan.

    (2). Religie van de Lingam – de cultus van de God Shiva, vooral wijdverspreid onder de Zuid-Indiase sekte van de Lingayat (van het woord “linga” – het embleem van Shiva), een hindoesekte die geen onderscheid maakt in kaste en vasten, offers en pelgrimstochten verwerpt.

    Jagannath – een titel van Krishna, de achtste avatar van Vishnu. De cultus van de Jagannath werd gekenmerkt door weelderige rituelen en extreem religieus fanatisme dat zich uitte in zelfverminking en zelfmoord van gelovigen. Op feestdagen wierpen sommige gelovigen zich onder de wielen van de wagen met het beeld van Vishnu-jagannath.

    (3). Heptarchie (regering door zeven heersers) – een term die door Engelse historici wordt gebruikt om het politieke systeem in Engeland van de zesde tot achtste eeuw te beschrijven, toen het land was verdeeld in zeven zeer instabiele Angelsaksische koninkrijken, die op hun beurt vaak uit elkaar gingen en weer bij elkaar kwamen. Marx gebruikt deze term naar analogie om de verdeeldheid van de Deccan (Centraal- en Zuid-India) te beschrijven vóór de verovering door de Mohammedanen aan het begin van de veertiende eeuw.

    (4). Het eiland Salsette, ten noorden van Bombay, was beroemd om zijn 109 boeddhistische grottempels.

  • Discussie tussen Trotski en CLR James over het recht op zwarte zelfbeschikking in de VS

    In 1939 was er een discussie tussen Trotski en enkele leiders van de Amerikaanse Socialist Workers Party, waaronder CLR James (onder de naam Johnson). Eén van de punten was de vraag naar welke eisen de marxisten zouden verdedigen in de beweging tegen zwarte onderdrukking. Meer bepaald de vraag of het recht op zelfbeschikking betekende dat er moest gepleit worden voor een afzonderlijke zwarte staat of hoe dat zelfbeschikkingsrecht in de Amerikaanse context kon vertaald worden. De levendige discussie toont een methode van overwegen, nuanceren en bijsturen van voorstellen op basis van debat. Hieronder een eerste vertaling van de nota’s die van deze discussie werden opgemaakt en die verschenen in het tegenwoordig moeilijk te vinden boek ‘Leon Trotsky on Black Nationalism’.

    Trotski: Kameraad Johnson stelt voor dat we de zwarte kwestie in drie delen bespreken, waarbij de eerste gewijd wordt aan de programmatische kwestie van zelfbeschikking voor de zwarten.

    Johnson: (Er werd wat statistisch materiaal geïntroduceerd dat niet in het verslag is opgenomen). De basisvoorstellen voor de zwarte kwestie zijn al verdeeld en hier is het alleen nodig om de kwestie van zelfbeschikking te behandelen. Niemand ontkent het zelfbeschikkingsrecht van de zwarten. Het is de vraag of we het moeten bepleiten. In Afrika en in West-Indië pleiten we voor zelfbeschikking omdat een grote meerderheid van de mensen dat wil. In Afrika zien de grote massa’s zelfbeschikking als een herstel van hun onafhankelijkheid. In West-Indië, waar we een bevolking hebben die qua afkomst vergelijkbaar is met de zwarten in Amerika, is er een nationaal gevoel aan het ontstaan. De zwarten zijn er in de meerderheid. Onder de meer gevorderden horen we al ideeën over een West-Indische natie en het is zeer waarschijnlijk dat, zelfs als we veronderstellen dat de zwarten  volledige en vrije rechten aangeboden krijgen als burgers van het Britse Rijk, ze zich hier waarschijnlijk tegen zouden verzetten en absoluut vrij en onafhankelijk willen zijn … Dat is progressief. Het is een stap in de goede richting. We verzwakken de vijand. Het brengt de arbeiders in een positie om grote vooruitgang te boeken in de richting van het socialisme.

    In Amerika is de situatie anders. De zwarte wil wanhopig Amerikaans staatsburger worden. Hij zegt: “Ik ben hier vanaf het begin geweest; ik heb hier in de begindagen al het werk gedaan. Joden, Polen, Italianen, Zweden en anderen komen hier en hebben alle privileges. Je zegt dat sommige Duitsers spionnen zijn. Ik zal nooit spioneren. Ik heb niemand om voor te spioneren. En toch sluiten jullie me uit van het leger en van de rechten van het burgerschap.”

    In Polen en Catalonië is er een traditie van taal, literatuur en geschiedenis die bijdraagt aan de economische en politieke onderdrukking en die de steun voor de progressieve eis voor zelfbeschikking onder de bevolking versterkt.  Laten we eens kijken naar enkele historische gebeurtenissen in de ontwikkeling van de zwarten in Amerika.

    Garvey hanteerde de slogan ‘Terug naar Afrika’, maar de zwarten die hem volgden geloofden voor het grootste deel niet dat ze echt terug naar Afrika gingen. We weten dat degenen in West-Indië die hem volgden niet de minste intentie hadden om terug te gaan naar Afrika, maar ze waren blij dat ze een militant leiderschap konden volgen. Zo is er het geval van een zwarte vrouw die door een witte vrouw in een auto werd geduwd en tegen haar zei: ‘Wacht maar tot Marcus aan de macht komt, dan worden jullie allemaal behandeld zoals jullie verdienen’. Ze dacht duidelijk niet aan het arme Afrika.

    Er was echter die concentratie op de problemen van de zwarten, simpelweg omdat de witte arbeiders in 1919 niet ontwikkeld waren. Er was geen enkele politieke organisatie die de zwarten en witten opriep om zich te verenigen. De zwarten waren net terug van de oorlog en hadden geen aanbod van hulp; ze concentreerden zich natuurlijk op hun eigen specifieke zaken.

    Daarnaast moeten we opmerken dat in Chicago, waar een rassenrel plaatsvond, de rel opzettelijk werd uitgelokt door de werkgevers. Enige tijd voordat het daadwerkelijk uitbrak, hadden de zwarte en witte vleesverpakkers gestaakt en betoogden ze door een zwarte wijk in Chicago, waarbij de zwarte bevolking de witte arbeiders toejuichte op dezelfde manier als zij de zwarte arbeiders toejuichten. Voor de kapitalisten was dit heel gevaarlijk en ze begonnen rassenconflicten te creëren. Op een gegeven moment reden auto’s met witte mensen erin door de zwarte wijk en schoten op iedereen die ze zagen. De kapitalistische pers speelde in op de verschillen en versterkte zo de rellen die plaatsvonden om de bevolking te verdelen en de zwarten op zichzelf terug te drijven.

    Tijdens de crisisperiode was er een wedergeboorte van nationalistische bewegingen. Er was een beweging in de richting van de 49e staat en de beweging die zich concentreerde rond Liberia ontwikkelde zich. Deze bewegingen namen vrij grote proporties aan tot tenminste 1934.

    Toen kwam in 1936 de organisatie van de vakbondsfederatie CIO. Vakbondsleider John L. Lewis stelde een speciale zwarte afdeling aan. De New Deal maakte gebaren naar de zwarte bevolking. Zwarte en witte arbeiders vochten samen in verschillende bewegingen. De nationalistische tendenzen verdwenen toen de zwarten de kans zagen om samen met de georganiseerde arbeiders te vechten en iets te winnen.

    Als we een pleidooi voor zelfbeschikking inbrengen en verdedigen, is er het gevaar dat dit de arbeiders in het Zuiden zal verdelen of in verwarring brengen. De witte arbeiders hebben eeuwen van vooroordelen te overwinnen, maar op dit moment werken velen van hen samen met de zwarten in de Zuidelijke vakbond van deelpachters en met de opkomst van de strijd is er alle kans dat ze in staat zullen zijn om hun eeuwenlange vooroordelen te overwinnen. Maar voorstellen dat de zwarte mensen deze zwarte staat voor zichzelf krijgt, is teveel gevraagd van de witte arbeiders, vooral wanneer de zwarte zelf niet dezelfde eis stelt. De slogans van ‘afschaffing van schulden’, ‘confiscatie van grote eigendommen’, enzovoort, zijn ruim voldoende om hen beiden ertoe te brengen samen te strijden en op basis van economische strijd een verenigde strijd te voeren voor de afschaffing van sociale discriminatie.

    Ik stel daarom concreet voor: (1) Dat we voor het zelfbeschikkingsrecht zijn. (2) Als er onder de zwarte arbeiders een eis voor zelfbeschikkingsrecht opduikt, moeten we die steunen. (3) We doen geen moeite om deze slogan op te werpen en een onnodige barrière te plaatsen tussen onszelf en het socialisme. (4) Er moet een onderzoek komen naar deze bewegingen; de beweging geleid door Garvey, de beweging voor de 49e staat, de beweging die zich centreert rond Liberia. We moeten onderzoeken welke bevolkingsgroepen deze bewegingen steunden en op basis daarvan tot een oordeel komen over de mate waarin er onder de zwarten vraag is naar zelfbeschikking.

    Carlos: Het lijkt mij dat het probleem kan worden opgedeeld in een aantal verschillende fasen. Wat zelfbeschikking betreft, denk ik dat het duidelijk is dat we weliswaar voor zelfbeschikking zijn, zelfs op het punt van onafhankelijkheid, maar dat dit niet per se betekent dat we voor onafhankelijkheid zijn. Waar we voor zijn, is dat een bevolking in een gegeven context en op een gegeven plaats het recht heeft om zelf te beslissen ze al dan niet onafhankelijk moet zijn of welke bijzondere bestuursregelingen ze moet hebben met de meerderheid van het land.

    Wat betreft de vraag of zelfbeschikking noodzakelijkerwijs reactionair is, denk ik dat dit een beetje vergezocht is.

    Zelfbeschikking voor verschillende naties en groepen is niet tegen een toekomstige socialistische wereld. Ik denk dat de vraag werd behandeld in een polemiek tussen Lenin en Piatakov vanuit het oogpunt van Rusland – zelfbeschikking voor de verschillende volkeren van Rusland en toch een verenigd land opbouwen. Er is niet noodzakelijkerwijs een tegenstelling tussen de twee. De socialistische samenleving zal niet gebouwd worden op onderdrukte mensen, maar op een vrij volk. Het reactionaire of progressieve karakter van zelfbeschikking wordt bepaald door de vraag of het de sociale revolutie zal bevorderen of niet. Dat is het criterium.

    Wat betreft het punt dat naar voren werd gebracht, dat we niet voor iets moeten pleiten als de massa’s het niet willen, dat is niet juist. We pleiten niet voor dingen alleen omdat de massa ze wil. De fundamentele kwestie van het socialisme zou onder die categorie vallen. In de Verenigde Staten wil slechts een klein percentage van het volk socialisme, maar toch pleiten we ervoor. Een meerderheid wil misschien oorlog, maar wij zijn er tegen. De vragen die we moeten oplossen zijn de volgende: zal het helpen bij de vernietiging van het Amerikaanse imperialisme? Als zo’n beweging ontstaat, zullen de mensen die dan willen als de situatie zich ontwikkelt?

    Ik neem aan dat deze nationalistische bewegingen waarover je spreekt jarenlang werden voortgezet en dat de strijd telkens werd gevoerd door een handvol mensen, maar op het moment van sociale crisis schaarden de massa’s zich achter dergelijke bewegingen. Hetzelfde kan mogelijk gebeuren in verband met zelfbeschikking van de zwarten.

    Het lijkt mij dat de zogenaamde zwarte gordel een super uitgebuit deel van de Amerikaanse economie is. Het heeft alle kenmerken van een onderworpen deel van een imperium. Het heeft alle extreme armoede en politieke ongelijkheid. Het heeft dezelfde financiële structuur – Wall Street buit de kleinburgerlijke elementen uit en op zijn beurt de arme arbeiders. Het is gewoon een investeringsgebied en een bron van winst. Het heeft de kenmerken van een deel van een koloniaal rijk. Het is ook in wezen een regionale aangelegenheid, want ook de witte arbeiders worden gedwongen om te reageren tegen het financiële kapitaal.

    Het zou ook interessant zijn om de mogelijke toekomstige ontwikkeling van de zwarte kwestie te bestuderen. We zagen dat toen de zwarten naar het Zuiden werden gebracht, ze daar tientallen jaren bleven. Toen de oorlog uitbrak, emigreerden velen naar het Noorden en vormden daar een deel van de arbeidersklassen. Die tendens kan niet langer doorzetten. Het kapitalisme breidt zich niet langer uit zoals voorheen. Tijdens de depressie gingen velen van hen terug naar de boerderijen. Het is mogelijk dat in plaats van een tendens om te emigreren, er nu een tendens zal zijn dat de zwarten in het Zuiden blijven.

    En er zijn nog andere factoren. Zoals de kwestie van de katoenplukmachine die betekent dat de arbeiders met duizenden tegelijk zonder werk komen te zitten.

    Om terug te komen op de kwestie van zelfbeschikking. De mogelijkheid bestaat dat midden in de sociale crisis de manifestatie van radicalisme een dubbel karakter aanneemt. Samen met de strijd voor economische en sociale gelijkheid, kan er ook de eis komen voor de controle over een eigen staat. Zelfs in Rusland, toen de bolsjewieken aan de macht kwamen, was het Poolse volk er niet tevreden mee dat dit voor hen het einde van de onderdrukking zou betekenen. Ze eisten het recht op om hun lot in eigen handen te nemen. Een dergelijke ontwikkeling is mogelijk in het Zuiden.

    De andere kwesties zijn belangrijk, maar ik denk niet dat ze fundamenteel zijn – dat een natie haar eigen taal, cultuur en traditie moet hebben. Tot op zekere hoogte is er een eigen cultuur ontwikkeld. In elke openbare bibliotheek zijn boeken te vinden – fictie, bloemlezingen, etc. – die een nieuw raciaal gevoel uitdrukken.

    Vanuit het oogpunt van de Verenigde Staten betekent de terugtrekking van de “zwarte gordel” de verzwakking van het Amerikaanse imperialisme door de terugtrekking van een groot investeringsgebied. Dat is een klap in het voordeel van de Amerikaanse arbeidersklasse.

    Het lijkt mij dat zelfbeschikking niet in strijd is met de strijd voor sociale en politieke en economische gelijkheid. In het Noorden is zo’n strijd onmiddellijk en de noodzaak is acuut. In het Noorden is de slogan voor economische en politieke gelijkheid een agitatieslogan – een onmiddellijke kwestie. Vanuit praktisch oogpunt stelt niemand voor dat we de slogan van zelfbeschikking als een agitatorische slogan naar voren brengen, maar als een programmatische slogan die in de toekomst agitatorisch kan worden.

    Er is nog een andere factor die psychologisch genoemd kan worden. Als de zwarten denken dat dit een poging is om hen te segregeren, dan is het beter om de slogan niet naar voren te brengen totdat ze ervan overtuigd zijn dat dit niet het doel is.

    Trotski: Ik begrijp niet helemaal of kameraad Johnson voorstelt om de slogan van zelfbeschikking voor de zwarten uit ons programma te schrappen, of is het dat we niet zeggen dat we bereid zijn al het mogelijke te doen voor de zelfbeschikking van de zwarte bevolking als ze dat zelf wil. Het is een vraag voor de partij als geheel of we het elimineren of niet. We zijn bereid hen te helpen als ze dat willen. Als partij kunnen we hier absoluut neutraal in blijven. We kunnen niet zeggen dat het reactionair zal zijn. Het is niet reactionair. We kunnen niet zeggen dat ze een staat moeten oprichten omdat dit het imperialisme zal verzwakken en dus goed zal zijn voor de witte arbeiders. Dat zou tegen het internationalisme zelf ingaan. We kunnen niet tegen hen zeggen: ‘Blijf hier, zelfs als het ten koste gaat van de economische vooruitgang’. We kunnen wel zeggen: ‘Het is aan jullie om te beslissen. Als jullie een deel van het land willen innemen, is dat goed, maar wij willen die beslissing niet voor jullie nemen’.

    Ik denk dat de verschillen tussen West-Indië, Catalonië, Polen en de situatie van de zwarten in de Verenigde Staten niet zo doorslaggevend zijn. Rosa Luxemburg was tegen zelfbeschikking voor Polen. Ze vond het reactionair en fantastisch, net zo fantastisch als het eisen van het recht om te vliegen. Hieruit blijkt dat ze in dit geval niet over de nodige historische verbeeldingskracht beschikte. Ook de landheren en vertegenwoordigers van de Poolse heersende klasse waren om hun eigen redenen tegen zelfbeschikking.

    Kameraad Johnson gebruikte drie werkwoorden: “steunen”, “bepleiten” en “injecteren” van het idee van zelfbeschikking. Ik stel niet voor dat de partij het idee van zelfbeschikking bepleit, ik stel niet voor om het te injecteren, maar alleen om te verkondigen dat het onze plicht is om de strijd voor zelfbeschikking te steunen als de zwarten dat zelf willen. Het gaat niet om onze zwarte kameraden. Het gaat om 13 of 14 miljoen zwarten. De meerderheid van hen is erg achtergebleven. Ze zijn niet erg duidelijk over wat ze nu willen en we moeten ze krediet geven voor de toekomst. Zij zullen dan beslissen.

    Wat je zei over de Garvey-beweging is interessant, maar het bewijst dat we voorzichtig en breed moeten zijn en ons niet moeten baseren op de status quo. De zwarte vrouw die tegen de witte vrouw zei: ‘Wacht maar tot Marcus aan de macht is. Dan weten we hoe we je moeten behandelen’, uitte gewoon haar verlangen naar een eigen staat. De Amerikaanse zwarten verzamelden zich onder de vlag van de ‘Terug naar Afrika’-beweging omdat het een mogelijke vervulling leek van hun wens voor een eigen thuis. Ze wilden niet echt naar Afrika. Het was de uitdrukking van een mystiek verlangen naar een thuis waarin ze vrij zouden zijn van de overheersing door de witte mensen, waarin ze zelf hun lot in handen zouden hebben. Dat was ook een wens voor zelfbeschikking. Het werd ooit door sommigen in een religieuze vorm uitgedrukt en nu neemt het de vorm aan van een droom van een onafhankelijke staat. In de Verenigde Staten zijn de blanken zo machtig, zo wreed en zo rijk dat de arme zwarte deelpachter niet durft te zeggen, zelfs niet tegen zichzelf, dat hij een deel van zijn land voor zichzelf zal nemen. Garvey sprak in gloedvolle bewoordingen dat het er prachtig was en dat alles hier geweldig zou zijn. Elke psychoanalyticus zal zeggen dat de werkelijke inhoud van deze droom het hebben van een eigen huis was. Dit is geen argument om het idee te injecteren. Het is slechts een argument waarmee we de mogelijkheid kunnen voorzien om hun droom een meer realistische vorm te geven.

    Onder de voorwaarde dat Japan de Verenigde Staten binnenvalt en de zwarten worden opgeroepen om te vechten, zullen ze zich misschien eerst van de ene kant en dan van de andere kant bedreigd voelen en uiteindelijk ontwaakt zeggen: ‘We hebben met geen van jullie tweeën iets te maken. We willen onze eigen staat hebben’.

    Een zwarte staat zou een federatie kunnen aangaan. Als de Amerikaanse zwarten erin slagen om hun eigen staat te stichten, weet ik zeker dat ze na een paar jaar van tevredenheid en trots over hun onafhankelijkheid, de behoefte zouden voelen om een federatie aan te gaan. Zelfs als Catalonië, een zeer geïndustrialiseerde en hoogontwikkelde provincie, zijn onafhankelijkheid had gerealiseerd, zou het slechts een stap naar een federatie zijn geweest.

    De Joden in Duitsland en Oostenrijk wilden niets liever dan de beste Duitse chauvinisten zijn. De meest ellendige van allemaal was de sociaaldemocraat Austerlitz, de redacteur van de Arbeiterzeitung. Maar nu, met de wending van de gebeurtenissen, staat Hitler niet toe dat ze Duitse chauvinisten zijn. Velen van hen zijn nu zionisten geworden en zijn nationalisten en anti-Duits. Ik zag onlangs een walgelijke foto van een Joodse acteur die in Amerika aankomt en zich bukt om de grond van de Verenigde Staten te kussen. Dan krijgen ze een paar klappen van de fascistische vuisten in de Verenigde Staten en gaan ze de grond van Palestina kussen.

    Er is nog een alternatief voor het succesvolle revolutionaire alternatief. Het is mogelijk dat het fascisme aan de macht komt met zijn raciale delirium en onderdrukking, waarbij de reactie van de zwarte bevolking zal gaan in de richting van raciale onafhankelijkheid. Het fascisme in de Verenigde Staten zal gericht zijn tegen de Joden en de zwarten, maar tegen de zwarten in het bijzonder, en op de meest verschrikkelijke manier. Op de kap van de zwarte bevolking zal een bevoorrechte toestand worden gecreëerd voor de Amerikaanse witte arbeiders. De zwarten hebben er alles aan gedaan om een integraal deel van de Verenigde Staten te worden, zowel in psychologische als in politieke zin. We moeten voorzien dat hun reactie haar kracht zal tonen tijdens de revolutie. Ze zullen een groot wantrouwen meedragen tegen de witte bevolking. We moeten neutraal blijven in deze kwestie en de deur openhouden voor beide mogelijkheden en onze volledige steun beloven als ze hun eigen onafhankelijke staat willen creëren.

    Voor zover ik weet, lijkt het me dat de houding van de Communistische Partij om er een dwingende slogan van te maken onjuist was. Het was alsof de witte arbeiders tegen de zwarten zeiden: “Jullie moeten een getto voor jezelf creëren.” Het is tactloos en vals en kan alleen maar dienen om de zwarten af te stoten. Hun enige interpretatie kan zijn dat de witten van hen gescheiden willen worden. Onze zwarte kameraden hebben natuurlijk het recht om meer betrokken te zijn bij dergelijke ontwikkelingen. Onze zwarte kameraden kunnen zeggen: ‘De Vierde Internationale zegt dat als het onze wens is om onafhankelijk te zijn, ze ons op alle mogelijke manieren zal helpen, maar dat de keuze aan ons is. Maar ik, als zwart lid van de Vierde Internationale, ben van mening dat we in dezelfde staat moeten blijven als de blanken’. Hij kan deelnemen aan de vorming van de politieke en raciale ideologie van de zwarte bevolking.

    Johnson: Ik ben erg blij dat we deze discussie hebben gehad, want ik ben het helemaal met u eens. Het lijkt in Amerika het idee te zijn dat we het moeten bepleiten zoals de Communistische Partij heeft gedaan. U lijkt te denken dat de kans groter is dat de zwarten zelfbeschikking willen dan ik waarschijnlijk acht. Maar we zijn het honderd procent eens over het idee dat u naar voren hebt gebracht dat we neutraal moeten zijn in de ontwikkeling.

    Trotski: Het is het woord ‘reactionair’ dat me stoorde.

    Johnson: Laat me citeren uit het document : ‘Als hij zelfbeschikking wilde, dan zou het, hoe reactionair het ook in elk ander opzicht zou zijn, de zaak van de revolutionaire partij zijn om die slogan aan de orde te stellen’. Ik beschouw het idee van afscheiding als een stap achteruit voor zover het een socialistische samenleving betreft. Als de witte arbeiders de hand reiken aan de zwarten, zullen die geen zelfbeschikking willen.

    Trotski: Dat is te abstract, want de realisatie van deze slogan kan alleen bereikt worden als de 13 of 14 miljoen zwarten voelen dat de overheersing door de witten beëindigd is. Vechten voor de mogelijkheid om een onafhankelijke staat te realiseren is een aanblik van groot moreel en politiek ontwaken. Het zou een enorme revolutionaire stap zijn. Deze opkomst zou onmiddellijk de beste economische gevolgen hebben.

    Carlos: Ik denk dat er een analogie gemaakt kan worden in verband met de collectieven en de verdeling van grote landgoederen. Je zou het opdelen van grote landgoederen in kleine percelen als reactionair kunnen beschouwen, maar dat is niet noodzakelijk zo. Het is aan de boeren om te beslissen of ze de landgoederen collectief of individueel willen beheren. We adviseren de boeren, maar we dwingen ze niet – het is aan hen. Sommigen zouden zeggen dat het opdelen van de grote landgoederen in kleine percelen economisch reactionair zou zijn, maar dat is niet zo.

    Trotski: Dit was ook het standpunt van Rosa Luxemburg. Zij beweerde dat zelfbeschikking net zo reactionair zou zijn als het opdelen van de grote landgoederen.

    Carlos: De kwestie van zelfbeschikking is ook verbonden met de kwestie van land en moet niet alleen in zijn politieke, maar ook in zijn economische verschijningsvormen worden bekeken.

  • CLR James: “De zwarte bevolking en revolutie”

    Onderstaande tekst van de revolutionaire activist CLR James verscheen in 1939 in New International en werd gepubliceerd onder de naam J.R. Johnson. Hieronder een vertaling van de versie die we op marxists.org vonden.

    De revolutionaire geschiedenis van de zwarte bevolking is rijk, inspirerend en onbekend. Zwarte mensen kwamen in opstand tegen de slavenrovers in Afrika; ze kwamen in opstand tegen de slavenhandelaars op de Atlantische oversteek. Ze kwamen in opstand op de plantages.

    De volgzame zwarte persoon is een mythe. Slaven op slavenschepen sprongen overboord, hielden enorme hongerstakingen en vielen de bemanning aan. Er zijn verslagen van slaven die de bemanning overwonnen en het schip in de haven overnamen, een prestatie van enorme revolutionaire durf. In Brits Guyana kwamen de zwarte slaven in de achttiende eeuw in opstand, ze namen de Nederlandse kolonie in en hielden deze jarenlang in bezit. Ze trokken zich terug naar het binnenland, dwongen de witte kolonisten een vredesverdrag te tekenen en zijn tot op de dag van vandaag vrij gebleven. Elke West-Indische kolonie, in het bijzonder Jamaica en San Domingo en Cuba, de grootste eilanden, had zijn nederzettingen van marrons, stoutmoedige zwarte mensen die de wildernis waren ingevlucht en zich hadden georganiseerd om hun vrijheid te verdedigen. Op Jamaica accepteerde de Britse regering, na tevergeefs geprobeerd te hebben hen te onderdrukken, hun bestaan door vredesverdragen die jarenlang nauwgezet door beide partijen werden nageleefd en vervolgens door Brits verraad werden verbroken. In Amerika kwamen de zwarten bijna 150 keer in opstand tegen de slavernij. De enige plaats waar de zwarte bevolking niet in opstand kwam, is op de bladzijden van kapitalistische historici. Al deze revolutionaire geschiedenis kan alleen als een verrassing komen voor hen die, tot welke Internationale ze ook behoren, Tweede, Derde of Vierde, de hardnekkige leugens van het Angelsaksische kapitalisme nog niet uit hun systemen hebben verdreven. Het is niet vreemd dat de zwarten in opstand kwamen. Het zou vreemd zijn geweest als ze dat niet hadden gedaan.

    Maar de Vierde Internationale, wiens werk revolutie is, hoeft niet te bewijzen dat zwarte mensen net zo revolutionair waren of zijn als welke groep onderdrukte mensen dan ook. Dat heeft zijn plaats in agitatie. Wat wij als marxisten moeten zien is de enorme rol die zwarten hebben gespeeld in de transformatie van de Westerse beschaving van feodalisme naar kapitalisme. Alleen vanuit dit perspectief zullen we in staat zijn om de nog grotere rol die ze noodzakelijkerwijs moeten spelen in de overgang van kapitalisme naar socialisme te waarderen (en ons erop voor te bereiden).

    Wat zijn de beslissende data in de moderne geschiedenis van Groot-Brittannië, Frankrijk en Amerika? 1789, het begin van de Franse Revolutie; 1832, de goedkeuring van de Reform Bill in Groot-Brittannië; en 1865, de verplettering van de slavenmacht in Amerika door de Noordelijke staten. Elk van deze data markeert een definitieve fase in de overgang van een feodale naar een kapitalistische samenleving. De uitbuiting van miljoenen zwarte mensen was een fundamentele factor in de economische ontwikkeling van elk van deze drie naties. Het was daarom redelijk om te verwachten dat de kwestie van de zwarte bevolking niet minder een belangrijke rol zou spelen in de oplossing van de problemen waarmee elke samenleving werd geconfronteerd. Maar niemand in de tijd vóór de revolutie voorzag ook maar enigszins de omvang van de bijdragen die de zwarte mensen zouden leveren. Tegenwoordig hebben marxisten veel minder excuus om in dezelfde fout te vervallen.

    De zwarte bevolking en de Franse Revolutie

    De Franse Revolutie was een burgerlijke revolutie en de basis van de burgerlijke rijkdom was de slavenhandel en de slavenplantages in de koloniën. Laat hier geen misverstand over bestaan. “De trieste ironie van de menselijke geschiedenis,” zegt Jaures, “is dat het fortuin dat in Bordeaux en Nantes door de slavenhandel werd gecreëerd, de burgerij die trots gaf die vrijheid nodig had en bijdroeg aan de emancipatie van de mens.” En Gaston-Martin, de historicus van de slavenhandel, vat het als volgt samen: hoewel de burgerij ook in andere dingen handelde dan slaven, hing al het andere af van het succes of falen van die handel. Toen de burgerij de Rechten van de Mens in het algemeen afkondigde, met de nodige voorbehouden, was één daarvan dat deze rechten zich niet mochten uitstrekken tot de Franse koloniën. In 1789 bedroeg de Franse koloniale handel elf miljoen pond, tweederde van de overzeese handel van Frankrijk. De Britse koloniale handel bedroeg in die tijd slechts vijf miljoen pond. Wat kostte de Franse afschaffing van slavenhandel? Er bestond al voor 1789 een abolitionistisch genootschap waartoe Brissot, Robespierre, Mirabeau, Lafayette, Condorcet en vele andere beroemde mannen behoorden. Maar liberalen zijn liberaal. Oog in oog met de revolutie waren ze bereid compromissen te sluiten. Ze zouden het half miljoen slaven in hun slavernij laten, maar op zijn minst zouden de mulatten, mannen met bezit (inclusief slaven) en opleiding, gelijke rechten moeten krijgen met de witte kolonialen. De witte koloniale magnaten weigerden concessies en zij waren mensen om rekening mee te houden, aristocraten door geboorte of huwelijk, burgerij door hun handelsconnecties met de maritieme burgerij. Ze verzetten zich tegen alle veranderingen in de koloniën die hun sociale en politieke overheersing zouden verminderen. De maritieme burgerij was bezorgd om de miljoeneninvesteringen en steunde de kolonialen. Tegen elf miljoen pond handel per jaar stonden de radicale politici machteloos. Het was de revolutie die hen van achteren schopte en naar voren dwong.

    Allereerst de revolutie in Frankrijk. De rechtervleugel van de Jacobijnse club in de Gironde bracht de pro-royalistische Feuillants ten val en kwam in maart 1792 aan de macht.

    En ten tweede de revolutie in de koloniën. De mulatten in San Domingo kwamen in 1790 in opstand, een paar maanden later gevolgd door de slavenopstand van augustus 1791. Op 4 april 1792 verleenden de Girondins de mulatten politieke en sociale rechten. De grote burgerij stemde hiermee in, want de koloniale aristocraten, die tevergeefs hadden geprobeerd de steun van de mulatten voor de onafhankelijkheid te winnen, besloten de kolonie over te dragen aan Groot-Brittannië in plaats van inmenging in hun systeem te tolereren. Al deze slaveneigenaren, Franse adel en Franse burgerij, koloniale aristocraten en mulatten, waren het erover eens dat de slavenopstand onderdrukt moest worden en dat de slaven in slavernij moesten blijven.

    De slaven weigerden echter te luisteren naar de dreigementen en er werden hen geen beloften gedaan. Onder leiding van mannen die zelf slaaf waren geweest en niet konden lezen of schrijven, vochten ze een van de grootste revolutionaire veldslagen uit de geschiedenis. Voor de revolutie leken ze ondermenselijk. Menig slaaf moest gegeseld worden voordat hij van zijn plaats kon komen. De revolutie veranderde hen in helden.

    Het eiland San Domingo was verdeeld in twee kolonies, de ene Frans, de andere Spaans. De koloniale regering van de Spaanse Bourbons steunde de slaven in hun opstand tegen de Franse republiek en veel rebellengroepen namen dienst bij de Spanjaarden. De Franse kolonialen nodigden Pitt uit om de kolonie over te nemen en toen Frankrijk en Engeland in 1793 de oorlog verklaarden, vielen de Engelsen het eiland binnen.

    De Engelse expeditie, verwelkomd door alle witte kolonialen, veroverde stad na stad in het zuiden en westen van het Franse San Domingo. De Spanjaarden, opererend met de beroemde Toussaint Louverture, een ex-slaaf, aan het hoofd van vierduizend zwarte troepen, vielen de kolonie vanuit het oosten binnen. De Britten en Spanjaarden pikten zoveel ze konden voordat de tijd om te delen aanbrak. “In deze zaken,” schreef de Britse minister Dundas aan de gouverneur van Jamaica, geldt “hoe meer we hebben, hoe sterker onze aanspraken.” Op 4 juni viel Port-au-Prince, de hoofdstad van San Domingo. Ondertussen had een andere Britse expeditie Martinique, Guadeloupe en de andere Franse eilanden veroverd. Behoudens een wonder was de koloniale handel van Frankrijk, de rijkste ter wereld, in handen van haar vijanden en zou deze tegen de revolutie worden gebruikt. Maar hier kwam de Franse massa om de hoek kijken.

    10 augustus 1792 was het begin van de revolutie die overwon in Frankrijk. De Parijse massa’s en hun aanhangers in heel Frankrijk, die in 1789 onverschillig stonden tegenover de koloniale kwestie, sloegen nu in revolutionaire razernij bij elk misbruik van het oude regime en geen van de voormalige tirannen werd zo gehaat als de “aristocraten van de huidskleur”. Revolutionaire vrijgevigheid, wrok over het verraad van de koloniën aan de vijanden van de revolutie, onmacht tegenover de Britse marine – dit alles deed de Conventie op haar grondvesten schudden. Op 4 februari 1794 werd zonder debat de afschaffing van de slavernij afgekondigd en werd de zwarte opstand eindelijk bekrachtigd.

    Het nieuws sijpelde op de een of andere manier door naar Frans West-Indië. Victor Hugues, een mulat, een van de grote persoonlijkheden die de revolutie voortbracht, slaagde erin door de Britse blokkade heen te breken en bracht het officiële bericht naar de mulatten en zwarten van de West-Indische eilanden. Toen voltrok zich het wonder. De zwarten en mulatten kleedden zich in de revolutionaire kleuren en terwijl ze revolutionaire liederen zongen, keerden ze zich tegen de Britten en Spanjaarden, hun bondgenoten van gisteren. Met weinig meer dan morele steun van het revolutionaire Frankrijk verdreven ze de Britten en Spanjaarden van hun veroveringen en verdreven de oorlog naar vijandelijk gebied. Na vijf jaar proberen om de Franse koloniën te heroveren, werden de Britten uiteindelijk in 1798 verdreven.

    Weinigen kennen de omvang en het belang van die nederlaag door toedoen van Victor Hugues op de kleinere eilanden en van Toussaint Louverture en Rigaud in San Domingo. Fortescue, de Tory historicus van het Britse leger, schat het totale verlies voor Groot-Brittannië op 100.000 man. Maar in de hele Spaanse Onafhankelijkheidsoorlog verloor Wellington door alle oorzaken – gesneuveld in de strijd, ziekte, desertie – slechts 40.000 man. Brits bloed en Brits geld werden in overvloed vergoten tijdens de West-Indische campagne. Dit was de reden voor de zwakte van Groot-Brittannië in Europa tijdens de kritieke jaren 1793-1798. Fortescue zelf verwoordt het als volgt: “Het geheim van de onmacht van Engeland gedurende de eerste zes jaar van de oorlog ligt in de twee fatale woorden: San Domingo.” Britse historici geven vooral de koorts de schuld, alsof San Domingo de enige plaats ter wereld was waar het Europese imperialisme koorts had ontmoet.

    Wat de verwaarlozing of verdraaiing van latere historici ook moge zijn, de Franse revolutionairen wisten zelf wat de kwestie van de zwarte bevolking voor de revolutie betekende. De Constituante, de Wetgevende macht en de Conventie werden herhaaldelijk in wanorde gebracht door de koloniale debatten. Dit had ernstige gevolgen voor zowel de interne strijd als de revolutionaire verdediging van de Republiek. Jaurès zegt: “Zonder de compromissen van Barnave en zijn partij over de koloniale kwestie zou de algemene houding van de Assemblee na de vlucht naar Varennes ongetwijfeld anders zijn geweest.” De massa’s van Parijs buiten beschouwing gelaten, speelde geen enkel deel van het Franse rijk, in verhouding tot zijn omvang, zo’n grandioze rol in de Franse Revolutie als het half miljoen zwarten en mulatten op de afgelegen West-Indische eilanden.

    De zwarte revolutie en de wereldgeschiedenis

    De zwarte revolutie in San Domingo verstikte een van de machtigste economische stromen van de achttiende eeuw. Na de nederlaag van de Britten versloegen de zwarte proletariërs de derde stand van de mulatten in een bloedige burgeroorlog. Onmiddellijk daarna probeerde Bonaparte, vertegenwoordiger van de meest reactionaire elementen van de nieuwe Franse burgerij, de slavernij in San Domingo te herstellen. De zwarten versloegen een expeditie van zo’n 50.000 man en met de hulp van de mulatten brachten ze de revolutie tot een logisch einde. Ze veranderden de naam van San Domingo in Haïti en verklaarden het eiland onafhankelijk. Deze zwarte revolutie had een diepgaand effect op de strijd voor de beëindiging van de slavenhandel.

    We kunnen dit nauwe verband het beste traceren door de ontwikkeling van de afschaffing in het Britse Rijk te volgen. De eerste grote slag tegen de Tory-overheersing van Groot-Brittannië (en tegen het feodalisme in Frankrijk trouwens) werd toegebracht door de Onafhankelijkheidsverklaring in 1776. Toen Jefferson schreef dat alle mensen gelijk geschapen zijn, stelde hij het doodvonnis op van de feodale maatschappij, waarin mensen bij wet verdeeld waren in ongelijke klassen. Crispus Attucks, een zwarte man, was de eerste die door de Britten werd gedood in de oorlog die volgde. Het was geen geïsoleerd of toevallig verschijnsel. De zwarten dachten dat ze in deze oorlog voor vrijheid hun eigen oorlog konden winnen. Er wordt geschat dat van de 30.000 mannen in Washingtons leger 4.000 zwarte mensen waren. De Amerikaanse burgerij wilde hen niet. Ze drongen zichzelf op. Maar ook zwarten uit San Domingo vochten mee in de oorlog.

    De Franse monarchie kwam de Amerikaanse Revolutie te hulp. En zwarte mensen uit de Franse koloniën namen deel aan het Franse expeditieleger. Van de 1.900 Franse troepen die Savannah heroverden, waren er 900 vrijwilligers uit de Franse kolonie San Domingo. Tien jaar later zullen sommige van deze mannen – Rigaud, André, Lambert, Beauvais en anderen (sommigen zeggen ook Christophe) – met hun politieke en militaire ervaring de belangrijkste leiders zijn in de revolutie van San Domingo. Lang voordat Karl Marx schreef: “Arbeiders van de wereld, verenigt u,” was de revolutie al internationaal.

    Het verlies van de Amerikaanse slavenkolonies deed de Britse burgerij veel katoeninkomsten verliezen. Adam Smith en Arthur Young, verdedigers van de industriële revolutie en de loonslavernij, predikten al tegen de verspilling van de slavernij. Doof tot 1783, hoorde de Britse burgerij het nu en keek het opnieuw naar West-Indië. Hun eigen kolonies waren failliet. Ze verloren de slavenhandel aan Franse en andere rivalen. De helft van de Franse slaven die ze meebrachten ging naar San Domingo, het India van de achttiende eeuw. Waarom zouden ze hiermee doorgaan? In drie jaar tijd werd het eerste abolitionistische genootschap opgericht en Pitt begon te pleiten voor de afschaffing van de slavernij – “omwille van de mensheid, zonder twijfel,” zegt Gaston-Martin, “maar ook, laat dat duidelijk zijn, om de Franse handel te ruïneren.” Met de oorlog van 1793 nam Pitt, met het vooruitzicht San Domingo te winnen, een loopje met de afschaffing. Maar de zwarte revolutie doodde de aspiraties van zowel Frankrijk als Groot-Brittannië.

    Het Verdrag van Wenen in 1814 gaf Frankrijk het recht om San Domingo te heroveren: de Haïtianen zwoeren dat ze het eiland liever zouden vernietigen. Met het opgeven van de hoop op het heroveren van San Domingo, schaften de Britten de slavenhandel af in 1807. Amerika volgde in 1808.

    De Oost-Indische belangen in Groot-Brittannië waren een van de grote financiële arsenalen van de nieuwe burgerij (vandaar de tirades van Burke, woordvoerder van de Whigs, tegen Hastings en Clive), maar de West-Indische belangen, hoewel nooit zo machtig als in Frankrijk, waren een hoeksteen van de feodale oligarchie. Het verlies van Amerika was het begin van hun ondergang. Door de zwarte revolutie zou San Domingo hen enorm hebben versterkt. De hervormingsgezinde Britse bourgeoisie pestte hen, de zwakste schakel in de oligarchische keten. Een grote slavenopstand in Jamaica in 1831 hielp om degenen die twijfelden te overtuigen. In Groot-Brittannië liep het motto van “beter emancipatie van bovenaf dan van onderaf” dertig jaar vooruit op de tsaar. Een van de eerste daden van de overwinnende hervormers was het afschaffen van de slavernij in de Britse kolonies. Zonder de zwarte revolutie in San Domingo zouden afschaffing en emancipatie misschien nog dertig jaar zijn uitgesteld.

    De afschaffing kwam pas na de revolutie van 1848 naar Frankrijk. De productie van suiker, in Frankrijk geïntroduceerd door Bonaparte, groeide met sprongen en bracht de rietsuikerbelangen, gebaseerd op slavernij in Martinique en Guadeloupe, steeds meer in het defensief. Een van de eerste daden van de revolutionaire regering van 1848 was het afschaffen van de slavernij. Maar net als in 1794 was het decreet slechts de registratie van een voldongen feit. De houding van de slaven was zo bedreigend dat in meer dan één kolonie de lokale regering, om de slavenrevolutie af te wenden, de afschaffing afkondigde zonder op toestemming van Frankrijk te wachten.

    De zwarte bevolking en de burgeroorlog

    1848, het jaar na de economische crisis van 1847, was het begin van een nieuwe cyclus van revoluties in de hele Westerse wereld. De Europese revoluties en het Chartisme in Engeland werden neergeslagen. In Amerika werd het onstuitbare conflict tussen het kapitalisme in het Noorden en het slavensysteem in het Zuiden voor de laatste keer bezworen door het Missouri Compromis van 1850. De politieke ontwikkelingen na de economische crisis van 1857 maakten een verder compromis onmogelijk.

    Het was een decennium van revolutionaire strijd over de hele wereld in de koloniale en semi-koloniale landen. 1857 was het jaar van de eerste Indische onafhankelijkheidsoorlog, ook wel de Indische muiterij genoemd. In 1858 begon de burgeroorlog in Mexico, die drie jaar later eindigde met de overwinning van Juarez. Het was de periode van de Taiping-revolutie in China, de eerste grote poging om de macht van de Mantsjoe-dynastie te breken. Noord en Zuid in Amerika kwamen ongewild tot hun voorbestemde botsing, maar de revolutionaire zwarte mensen hielpen de zaak te bespoedigen. Twee decennia lang, voordat de Burgeroorlog begon, verlieten ze met duizenden tegelijk het Zuiden. De revolutionaire organisatie die bekend staat als de Underground Railway haalde met durf, efficiëntie en snelheid het menselijk bezit van de slaveneigenaren weg. Voortvluchtige slaven waren de kwestie van de dag. De Fugitive Slave Law van 1850 was een laatste wanhopige poging van de federale regering om deze illegale afschaffing te stoppen. Tien Noordelijke staten antwoordden met wetten voor persoonlijke vrijheid die de zware straffen van de wet van 1850 teniet deden. De beroemdste van alle witte en zwarte mensen die de Underground Railway hebben gerund is misschien wel Harriet Tubman, een zwarte vrouw die zelf uit de slavernij was ontsnapt. Ze maakte negentien reizen naar het Zuiden en hielp haar broers en hun vrouwen en driehonderd andere slaven te ontsnappen. Er stond een prijs van 40.000 dollar op haar hoofd, maar toch trok ze tot ver in vijandelijk gebied binnen. Josiah Henson, op wie de figuur Uncle Tom zou geïnspireerd zijn, hielp bijna tweehonderd slaven ontsnappen. Niets maakte de slavenhouders zo kwaad als deze twintig jaar durende aderlating voor hun toch al failliete economische systeem.

    Het is onnodig om hier gedetailleerd in te gaan op de oorzaken van deze grootste burgeroorlog in de geschiedenis. Elke zwarte schooljongen weet dat het laatste wat Lincoln in gedachten had de emancipatie van de zwarte bevolking was. Wat belangrijk is, is dat Lincoln hen om zowel interne als externe redenen in de revolutionaire strijd moest betrekken. Hij zei dat zonder emancipatie het Noorden misschien niet had gewonnen, en hij had naar alle waarschijnlijkheid gelijk. Duizenden zwarten vochten aan de kant van de zuidelijken en hoopten op die manier hun vrijheid te winnen. Het abolitiedecreet brak de sociale cohesie van het Zuiden. Het was niet alleen wat het Noorden won, maar, zoals Lincoln aangaf, wat het Zuiden verloor. Aan de Noordelijke kant vochten 220.000 zwarten met zoveel moed dat het onmogelijk was om met witte troepen te doen wat met hen gedaan kon worden. Ze vochten niet alleen met revolutionaire moed, maar ook met koelbloedigheid en voorbeeldige discipline. De besten van hen waren vervuld van revolutionaire trots. Ze vochten voor gelijkheid. Eén compagnie stapelde de wapens voor de tent van haar bevelhebber als protest tegen discriminatie.

    Lincoln werd ook tot abolitie gedreven door de druk van de Britse arbeidersklasse. Palmerston wilde tussenbeide komen aan de kant van het Zuiden, maar werd in het kabinet tegengewerkt door Gladstone. Onder leiding van Marx verzette de Britse arbeidersklasse zich zo fel tegen de oorlog dat het onmogelijk was om ergens in Engeland een pro-oorlogsbijeenkomst te houden. De Britse Tories spotten met de bewering dat de oorlog voor de afschaffing van de slavernij was: had Lincoln dat niet vaak gezegd? De Britse arbeiders stonden er echter op om de oorlog te zien als een oorlog voor afschaffing en Lincoln, voor wie Brits niet-ingrijpen een zaak van leven of dood was, kondigde de afschaffing zo plots af dat het zijn fundamentele onwil om die revolutionaire stap te zetten duidelijk maakte.

    In 1863 werd de afschaffing van de slavernij afgekondigd. Twee jaar eerder had de beweging van de Russische boeren, die zo vreugdevol door Marx werd begroet, de tsaar bang gemaakt voor de semi-emancipatie van de lijfeigenen. Het Noorden behaalde zijn overwinning in 1865. Twee jaar later wonnen de Britse arbeiders de Second Reform Bill, die de arbeiders in de steden het stemrecht gaf. De revolutionaire cyclus werd afgesloten met de nederlaag van de Parijse Commune in 1871. Een overwinning daar en de geschiedenis van de wederopbouw zou er heel anders hebben uitgezien.

    De zwarte bevolking en de wereldrevolutie

    Tussen 1871 en 1905 sluimerde de arbeidersrevolutie. In Afrika vochten de zwarten tevergeefs om hun onafhankelijkheid te behouden tegen de imperialistische invasies. Maar de Russische Revolutie van 1905 was de voorbode van een nieuw tijdperk dat begon met de Oktoberrevolutie in 1917. Terwijl een half miljoen zwarten meevochten met de Franse Revolutie in 1789, heeft de socialistische revolutie in Europa vandaag meer dan 120 miljoen zwarten in Afrika als potentiële bondgenoten. Waar Lincoln een bondgenootschap moest zoeken met een geïsoleerde slavenbevolking, zijn vandaag miljoenen zwarten in Amerika diep doorgedrongen in de industrie, hebben zij aan zij gevochten met witte arbeiders aan stakersposten, hebben geholpen fabrieken te barricaderen voor zitstakingen, hebben hun rol gespeeld in de strijd en confrontaties van vakbonden en politieke partijen. Alleen door de bril van het historisch perspectief kunnen we het enorme revolutionaire potentieel van de hedendaagse zwarte massa’s ten volle waarderen.

    Een half miljoen slaven die de woorden ‘Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap’ hoorden roepen door miljoenen Fransen duizenden kilometers verderop, ontwaakten uit hun apathie. Ze hielden zes jaar lang de aandacht van Groot-Brittannië vast en, om Fortescue nog maar eens te citeren, ‘vernietigden praktisch het Britse leger.’ Hoe zit het vandaag met de zwarten in Afrika? Dit is een beperkt overzicht.

    • Frans West-Afrika: 1926-1929, 10.000 mannen vluchtten de moerassen in om aan de Franse slavernij te ontsnappen.
    • Frans Equatoriaal Afrika: 1924, opstand. 1924-1925, opstand, 1000 zwarten gedood. 1928, juni tot november, opstand in Opper-Sangha en Lai. 1929, een opstand die vier maanden duurde; de Afrikanen organiseerden een leger van 10.000 man.
    • Brits West-Afrika: 1929, een opstand van vrouwen in Nigeria, 30.000 in getal; 83 gedood, 87 gewond. 1937, algemene staking aan de Goudkust. Boeren, aangevuld met havenarbeiders en vrachtwagenchauffeurs.
    • Belgisch Congo: 1929, opstand in Ruanda Urundi; duizenden doden. 1930-1931, opstand van de Bapendi, 800 afgeslacht op één plaats, Kwango.
    • Zuid-Afrika: 1929, stakingen en rellen in Durban; de zwarte wijk werd volledig omsingeld door troepen en gebombardeerd met vliegtuigen.

    Sinds 1935 waren er algemene stakingen, waarbij zwarten werden neergeschoten, in Rhodesië, Madagaskar en Zanzibar. In West-Indië zijn er algemene stakingen en massale acties geweest zoals die eilanden niet meer hebben gezien sinds de emancipatie van de slavernij honderd jaar geleden. Er zijn tientallen doden en gewonden gevallen.

    Het bovenstaande is slechts een willekeurige selectie. De zwarten in Afrika worden gekooid en voortdurend achter tralies gezet. Het is de Europese arbeidersklasse die de sleutel in handen heeft. Laat de arbeiders van Groot-Brittannië, Frankrijk en Duitsland net zo luid ‘Sta op, hongerkinderen’ zeggen als de Franse revolutionairen ‘Vrijheid, gelijkheid en broederschap’ en welke kracht op aarde kan deze zwarten dan nog tegenhouden? Iedereen die iets van Afrika weet, weet dit.

    Norman Leys, twintig jaar lang medisch ambtenaar van de regering in Kenia, lid van de Britse Labourpartij en ongeveer net zo revolutionair als wijlen Ramsay MacDonald, schreef in 1924 een studie over Kenia. Zeven jaar later schreef hij opnieuw. Deze keer gaf hij zijn boek de titel ‘A Last Chance in Kenya’. Het alternatief, zei hij, is revolutie.

    In ‘Caliban in Africa’ schrijft Leonard Barnes, een andere salonsocialist, het volgende: “Dus hij [de Zuid-Afrikaanse witte man] en de inboorling die hij gevangen houdt, spinnen noodlottig samen langs de stroomversnellingen boven de grote cataract, beiden vastgeketend aan één almachtig uur.” Dat is de revolutie, verpakt in zilverpapier.

    De revolutie achtervolgt deze conservatieve Engelsman. Hij schrijft opnieuw over de Bantoes: “Ze hurken in hun hoekje, koesteren een norse woede en tasten wanhopig naar een plan. Ze zullen niet veel jaren nodig hebben om een beslissing te nemen. De tijd en het lot, nog heersender dan het valhek van de Afrikaner, drijven hen van achteren voort. Er moet iets gebeuren; het zal niet het lot of de tijd zijn. Er moet een uitgebreide sociale en economische wederopbouw plaatsvinden. Maar hoe? Met rede of met geweld?”

    Hij stelt als alternatieven voor wat in werkelijkheid een eenheid van beide is. De verandering zal plaatsvinden door zowel geweld en rede samen.

    “We hebben een verkeerd beeld van de zwarten”

    Laten we nog eens terugkeren naar de revolutie in San Domingo met zijn schamele half miljoen slaven. In 1789, het jaar van de revolutie, schreef een kolonist over hen dat ze “onrechtvaardig, wreed, barbaars, halfmenselijk, verraderlijk, bedrieglijk, dieven, dronkaards, trots, lui, onrein, schaamteloos, jaloers tot razernij toe en lafaards” waren.

    Drie jaar later merkte Roume, de Franse commissaris, op dat de zwarte revolutionairen, hoewel ze met de koningsgezinde Spanjaarden vochten, zich in gewapende secties en volksorganen organiseerden en alle vormen van republikeinse organisatie nauwgezet in acht namen. Ze namen slogans en strijdkreten aan. Ze benoemden leiders van afdelingen en divisies die hen door middel van deze slogans naar buiten konden roepen en weer terug konden sturen van de ene kant van de provincie naar de andere. Ze wierpen uit hun diepten een soldaat en een staatsman van de eerste rang op, Toussaint Louverture, en secundaire leiders die volledig in staat waren om zich staande te houden tegenover de Fransen in oorlog, diplomatie en bestuur. In tien jaar organiseerden ze een leger dat op gelijke voet streed met het leger van Bonaparte. “Maar wat een mannen zijn die zwarten! Hoe ze vechten en hoe ze sterven!” schreef een Franse officier die na veertig jaar terugkeek op de laatste campagne. Leclerc, Bonaparte’s zwager en opperbevelhebber van de Franse expeditie, schreef vanuit zijn sterfbed: “We hebben … een verkeerd beeld van de zwarten.” En nogmaals: “We hebben in Europa een verkeerd beeld van het land waarin we vechten en van de mannen tegen wie we vechten.” Deze dingen moeten we vandaag weten en overdenken.

    De Haïtianen zijn gedurende hun hele bestaan bedreigd door het imperialisme, Europees en Amerikaans, en zijn nooit in staat geweest om de bittere erfenis van hun verleden te overwinnen. Toch heeft die revolutie van een half miljoen mensen niet alleen geholpen om de Franse Revolutie te beschermen, maar ook zelf grote revoluties op gang gebracht. Toen de Latijns-Amerikaanse revolutionairen zagen dat een half miljoen slaven konden vechten en winnen, erkenden ze de realiteit van hun eigen verlangen naar onafhankelijkheid. Bolivar was gebroken en ziek. Hij ging naar Haïti. De Haïtianen verzorgden hem, gaven hem geld en wapens waarmee hij naar het vasteland zeilde. Hij werd verslagen, ging terug naar Haïti, werd opnieuw verwelkomd en geholpen. En het was vanuit Haïti dat hij de laatste veldtocht begon, die eindigde in de onafhankelijkheid van de vijf staten.

    Vandaag zullen 150 miljoen zwarten, die oneindig veel sterker in de wereldeconomie verweven zijn dan hun voorouders honderd jaar geleden, het werk van dat half miljoen mensen van San Domingo ver overtreffen in het werk van sociale transformatie. De voortdurende opstanden in Afrika; de weigering van de Ethiopische strijders om zich aan Mussolini te onderwerpen; de Amerikaanse zwarten die zich vrijwillig aanmeldden om in Spanje in de Abraham Lincoln Brigade te vechten, zoals Rigaud en Beauvais zich vrijwillig hadden aangemeld om in Amerika te vechten, en die hun zwaarden tegen de vijand in het buitenland temperden voor gebruik tegen de vijand thuis – deze bliksemschichten kondigen de donder aan. De raciale vooroordelen die nu in de weg staan zullen buigen voor de enorme impact van de arbeidersrevolutie.

    In Flint werden tijdens de staking van twee jaar geleden zevenhonderd zuidelijke witte arbeiders, die van jongs af aan doordrenkt waren met raciale vooroordelen, belegerd in het gebouw van General Motors met één zwarte onder hen. Toen het tijd was voor de eerste maaltijd, hield de zwarte man, die wist wie en wat zijn metgezellen waren, zich op de achtergrond. Onmiddellijk werd voorgesteld dat er geen rassendiscriminatie mocht zijn onder de stakers. Zevenhonderd handen gingen samen omhoog. In het aangezicht van de klassenvijand zagen de mannen in dat vooroordelen op grond van ras een ondergeschikte zaak waren die hun strijd niet mocht verstoren. Nadat de overwinning was behaald, volgde een triomfantelijke mars vanuit de fabriek. De zwarte arbeider werd gevraagd om vooraan te lopen. Dat is de prognose voor de toekomst. In Afrika, in Amerika, in West-Indië, op nationale en internationale schaal, zullen de miljoenen zwarten hun hoofd optillen, opstaan en enkele van de meest massale en briljante hoofdstukken schrijven in de geschiedenis van het revolutionaire socialisme.

  • Een inleiding tot dialectisch materialisme

    Tekst uit de LSP-bundel: “Inleiding tot het marxisme. Leesbundel voor nieuwe leden.”

    Noch het materialisme (de materie bepaalt de werkelijkheid, niet de ideeën), noch de dialectiek (de leer van beweging) waren uitvindingen van Marx of Engels. Hun erfenis is dat ze de conclusies van de dialectiek en die van het materialisme hebben samengevoegd.

    Waarom een filosofie?

    In elk stadium van de geschiedenis willen de mensen een zeker beeld van zichzelf en hun plaats erin uitwerken. Ze ontwikkelen een filosofie. De elementen die ze gebruiken om tot dit beeld te komen, bekomen ze door een observatie van de natuur en een veralgemening van hun dagelijkse ervaringen. Soms denken mensen dat ze geen filosofie of wereldbeeld nodig hebben om te leven. In de praktijk heeft iedereen een filosofie, zelfs al is ze dan niet bewust uitgewerkt. Mensen die van de ene dag in de andere leven of volgens het “gezond verstand”, en denken dit te doen zonder één enkele theorie, denken in feite op de traditionele wijze.

    Marx zei ooit dat de heersende ideeën in een bepaalde maatschappij die van de heersende klasse zijn. Elke heersende klasse of kaste heeft in de geschiedenis altijd geprobeerd om haar uitbuiting te rechtvaardigen en als een “natuurlijke zaak” voor te stellen. In die zin hebben ze er ook alle belang bij gehad om de waarheid naar hun hand te zetten. Om haar heerschappij in stand te houden en te rechtvaardigen, maakt de kapitalistische klasse gebruik van alle mogelijke middelen om het bewustzijn van de werkenden te bewerken. School, Kerk, televisie en pers worden gebruikt om de ideologie van de heersende klasse te bevorderen en de werkenden zodanig te indoctrineren, dat ze het bestaande systeem als de meest natuurlijke en eeuwigdurende maatschappijvorm aanvaarden. Bij gebrek aan een bewuste socialistische filosofie aanvaarden ze onbewust die van het kapitalisme.

    Wanneer een nieuwe opkomende klasse de strijd aanging met een heersende klasse moest ze de oude filosofie, die gebaseerd is op de oude maatschappij en die rechtvaardigt en verdedigt, aanvallen. Zo verving de burgerlijke orde de feodale orde. In haar streven naar verandering van de maatschappij, moest de opkomende burgerij een gevecht leveren voor een nieuw wereldbeeld, tegen het feodale wereldbeeld. Engels schrijft over de filosofie van de Verlichting:

    Alle tot dusver bestaande maatschappij- en staatsvormen, alle van oudsher overgeleverde denkbeelden werden als onredelijk naar de rommelzolder verwezen; heel het verleden verdiende slechts medelijden en verachting. Nu pas brak de dageraad, het rijk van de rede, aan; van nu af aan moesten bijgeloof, onrecht, bevoorrechting en onderdrukking worden verdrongen door de eeuwige waarheid, de eeuwige gerechtigheid, de in de natuur wortelende gelijkheid en de onvervreemdbare mensenrechten.

    (Engels, Van utopie tot wetenschap)

    Maar dan, eenmaal het Ancien Régime, de feodale orde was vervangen door de burgerlijke maatschappij:

    Wij weten nu dat dit rijk der rede niets anders was dan het geïdealiseerde rijk der bourgeoisie; dat de eeuwige gerechtigheid haar verwezenlijking vond in de bourgeoisrechtspraak; dat de gelijkheid uitliep op de burgerlijke gelijkheid voor de wet; dat de burgerlijke eigendom tot een van de meest wezenlijke mensenrechten geproclameerd werd; en dat de staat van de rede, het maatschappelijk verdrag van Rousseau, op de wereld kwam en slechts op de wereld kon komen als burgerlijke, democratische republiek. Zomin als hun voorgangers konden de grote denkers van de 18de eeuw de grenzen overschrijden, die hen door hun eigen tijd waren gesteld.

    (Engels, Van utopie tot wetenschap)

    Idealisme en materialisme

    Doorheen de geschiedenis van de filosofie vinden we twee kampen: de idealisten en de materialisten. De strijd tussen materialisme en idealisme loopt als een rode draad door de geschiedenis van het denken.

    Het alledaagse idee van “idealisme” (eerlijkheid, oprechtheid in het nastreven van idealen) en “materialisme” (hebzucht, geldzuchtig egoïsme) heeft niets te maken met de filosofische termen. Het spontane menselijke bewustzijn is materialistisch, gericht op de bevrediging van materiële behoeften. Bij heel wat natuurvolkeren zien we echter al dat ze achter de zichtbare en tastbare wereld ongrijpbare krachten, zielen en ideeën zoeken.

    In de Oudheid waren er idealistische denkers zoals Plato (4de Eeuw V.C.) die dachten dat de materie geordend werd door abstracte vormen. Op zichzelf waren de materiële voorwerpen, volgens Plato, onvolmaakte afspiegelingen van de volmaakte abstracte ideeën of vormen. Deze filosofen beschouwden de natuur en de geschiedenis als een afspiegeling van ideeën, van de geest. De theorie dat de mens en alle materie zouden geschapen zijn door een goddelijke geest, is de basisopvatting van het idealisme. Deze opvatting werd op verschillende manieren uitgedrukt, maar haar basis is dat het de ideeën zijn die de ontwikkeling van de materiële wereld beheersen. De geschiedenis wordt verklaard als een geschiedenis van het denken. De menselijke daden worden gezien als een resultaat van abstracte gedachten, en niet van hun materiële behoeften. Hegel ging nog een stap verder. Als overtuigd idealist bracht hij de gedachten samen in een onafhankelijk “idee” dat buiten het brein bestaat en onafhankelijk is van de materiële wereld. Die wereld was dan enkel een weerspiegeling van die “idee”. Godsdienst en filosofisch idealisme zijn natuurlijk onverbrekelijk met elkaar verbonden.

    Maar ook al in de Oudheid, stonden tegenover idealisten als Socrates, Plato en Aristoteles al de eerste echte filosofische materialisten. LeucipposDemokritos en later Epikouros zagen de wereld als een geheel van materiële deeltjes Atomoi, die spontaan samenklonteren tot de stoffelijke natuur. In de Middeleeuwen vroegen de geestelijken zich af of abstracte begrippen bestaan voordat de materie bestaat (idealisme) of maar een samenvatting (achteraf) zijn van de waargenomen werkelijkheid (materialisme).

    Materialistische denkers zijn er steeds van uit gegaan dat de materiële wereld echt is, dat die onafhankelijk van onze waarneming bestaat, en dat natuur of materie voorafgaat. Het bewustzijn of ideeën zijn een product van ons brein (materie). Het brein – en dus de ideeën – ontstond in een zeer bepaald stadium van ontwikkeling van de levende materie.

    De hoekstenen van het materialisme zijn de volgende:

    1. De materiële wereld zoals we die waarnemen via onze zintuigen en die we onderzoeken door de wetenschap, is echt. De wereld ontwikkelt zich volgens haar eigen natuurlijke wetten die niets te maken hebben met het bovennatuurlijke.
    2. Er is maar één wereld, nl. de materiële. Het denken is een product van de materie (het brein).

    Zonder de materie kunnen geen afzonderlijke ideeën bestaan. Algemene ideeën zijn slechts bespiegelingen over de materiële wereld. “Voor mij”, schreef Marx, “is de idee niets anders dan de materiële wereld zoals die door de menselijke geest beschouwd wordt en vertaald in gedachtevormen.”

    En verder: “Het maatschappelijk bestaan bepaalt het bewustzijn.”

    De idealisten beschouwen het bewustzijn, de gedachte, als iets dat tegengesteld is aan de materie, aan de natuur, en er volkomen buiten staat. Deze tegenstelling is volkomen vals en kunstmatig. Er is een zeer sterke samenhang tussen de wetten van de natuur en de wetten van het denken, omdat die laatste de eerste volgen en weerspiegelen. Het denken kan zijn zekerheden niet uit zichzelf halen, maar enkel uit de buitenwereld. De waarheid is altijd concreet. Zelfs de ogenschijnlijk meest abstracte gedachten zijn in feite afgeleid van een observatie van de stoffelijke wereld.

    Zelfs een zo abstract lijkende wetenschap als de pure wiskunde is, in laatste instantie, uit de materiële wereld afgeleid. De wiskunde is een product van de noodzaak om een boekhouding bij te houden in de ruil van waren.

    Volgens Lenin: “Dit is materialisme: de materie die inwerkt op onze zintuigen verwekt een sensatie. Sensaties zijn afhankelijk van het brein, zenuwen, netvlies, enz. Dit wil zeggen: de materie is primair. Sensaties, gedachten, bewustzijn zijn het hoogste product van de materie.”

    Mensen zijn een deel van de natuur en ze ontwikkelen hun ideeën door een wisselwerking met de rest van de wereld. Geestelijke processen zijn zeer echt, maar ze zijn niet iets absoluuts, buiten de natuur staand. Ze moeten bestudeerd worden in de materiële omstandigheden waarin ze ontstaan. “De spookbeelden opgeroepen in het menselijk brein“, stelde Marx, “… zijn noodzakelijke sublimaties van hun materieel levensproces.” Later besloot hij: “Moraal, godsdienst, metafysica, al de ideologieën en hun overeenkomstige vormen van bewustzijn, behouden dus niet langer hun schijnbare onafhankelijkheid. Ze hebben geen geschiedenis, geen ontwikkeling. De mens, daarentegen, die zijn eigen materiële productie en betrekkingen ontwikkelt, wijzigt hiermee zijn echte bestaan, zijn denken en het product van zijn denken. Het leven is niet bepaald door het bewustzijn, maar het bewustzijn door het leven.“

    De oorsprong van het moderne materialisme

    “De bakermat van ieder modern materialisme”, schreef Engels, “ligt sedert de 17e eeuw in Engeland. Toen werden de oude feodale aristocratie en monarchie bedreigd door een nieuw ontstane middenklasse. Het bastion van het feodalisme was de Rooms-Katholieke Kerk, die voor de goddelijke rechtvaardiging van de koninklijke en feodale instellingen zorgde. Haar macht moest ondermijnd worden voor het feodalisme omver kon geworpen worden. De opkomende burgerij begon de ideeën en opvattingen waarop de oude orde gebaseerd was aan te vallen.”

    De opkomst van de burgerij ging gepaard met een geweldige heropbloei van de wetenschap. Astronomie, mechanica, fysica en fysiologie werden weer beoefend. Om haar industriële productie te ontwikkelen, had de burgerij een wetenschap nodig die de eigenschappen van natuurlijke lichamen en het functioneren van de natuurkrachten onderzocht. Tot dusver was de wetenschap slechts een dienstmaagd van de Kerken dus allesbehalve een echte wetenschap geweest. (In de 17e eeuw toonde Galileo aan dat de theorie van Copernicus, namelijk dat de planeten rond de zon wentelen, correct was. De toenmalige professoren maakten Galileo belachelijk en gebruikten de macht van de index en de inquisitie om hem te dwingen zijn stellingen te herroepen.) De wetenschap kwam in opstand tegen de Kerk.

    Daar waar de strijd tussen materialisme en idealisme lang onbeslist is gebleven heeft ontstaan het van de moderne natuurkunde vanaf de zestiende eeuw de knoop dus doorgehakt. De natuurwetenschap is de meest nauwkeurige beschrijving van de natuurverschijnselen. Ze moet geen beroep doen op religieuze of mystieke verklaringen. Ze moet alleen maar het gedrag van de materie bestuderen en de regelmatige bewegingen ervan samenvatten in wetenschappelijke, soms wiskundige, formules. Voor een God, goddelijke geest of abstracte geestelijke principes is hier geen plaats meer. Het materialisme is de wereldbeschouwing dewelke het meest verenigbaar is gebleken met de verworvenheden van de wetenschap.

    Het was in die periode dat Francis Bacon (1561‐1626) zijn revolutionaire ideeën over het materialisme ontwikkelde. Volgens hem waren de zintuigen de bron van alle kennis. Elke wetenschap moest gebaseerd zijn op ervaring, en eruit bestaan alle gegevens aan een rationele onderzoeksmethode te onderwerpen: experiment, observatie, vergelijking, gevolgtrekking en analyse.

    Het was echter aan Thomas Hobbes (1588‐1679) om Bacons materialisme verder uit te diepen en te ontwikkelen tot een systeem: hij begreep dat ideeën en concepten slechts een weerspiegeling zijn van de materiële wereld, en dat het “onmogelijk is om de gedachten te scheiden van denkende materie”. Later bracht de Engelse denker John Locke (1632‐1704) verder argumenten aan voor dit materialisme.

    De materialistische filosofische school verplaatste zich van Engeland naar Frankrijk, om door René Descartes en zijn volgelingen verdergezet te worden. De Franse materialisten beperkten zich niet tot een kritiek op de godsdienst, maar breidden haar integendeel uit tot alle instellingen en ideeën. In naam van de rede daagden ze elke instelling uit, en bewapenden zo de zich ontwikkelende burgerij in haar strijd tegen het koningshuis. De materialistische filosofie was de kiem waaruit de grote Franse burgerlijke revolutie (1789‐1793) zou uitbloeien. In tegenstelling tot de Engelse revolutie in het midden van de 17e eeuw, vernietigde de Franse revolutie volledig de oude feodale maatschappijvorm. Engels merkte later op: “We weten vandaag dat dit rijk van de rede niets anders was dan het geïdealiseerde rijk van de burgerij.” Sinds Bacon had het materialisme echter voortdurend geleden onder een rigide, mechanische interpretatie van de natuur. Het was geen toeval dat de Engelse school van de materialistische filosofie haar bloeiperiode kende in de 18e eeuw, nadat de ontdekkingen van Newton van de mechanica de belangrijkste en verst gevorderde wetenschap hadden gemaakt. “De specifieke beperking van dit materialisme was haar onmogelijkheid om het universum als een proces, als een materie die een onophoudelijke historische ontwikkeling doormaakt, te begrijpen.” (Engels)

    De diepe invloed van de Franse revolutie op de wereld was vergelijkbaar met die van de Russische revolutie van 1917. Doordat de Franse revolutie de sociale verhoudingen had gerevolutioneerd, revolutioneerde die ook het denken op elk gebied, of het nu politiek, filosofie, wetenschap of kunst was. De nieuwe ideeën die uit de burgerlijk‐democratische revolutie ontsproten zorgden voor een sprong voorwaarts in natuurwetenschappen, geologie, plantkunde, scheikunde en ook in de politieke economie.

    In die periode werd de mechanische benadering van het materialisme aan kritiek onderworpen. Een Duits filosoof, Immanuel Kant (1724‐1804) brak het ijs door zijn ontdekking dat de aarde en het zonnestelsel op een zeker ogenblik ontstaan waren, en er niet altijd geweest waren. Dit was evenzeer waar voor planten, dieren, werelddelen of gebergten. Kant bleef echter een onverbeterlijke idealist door het “ding op zichzelf” te onderscheiden van de verschijning en zo niet te aanvaarden dat deze ook bestaan los van onze waarneming.

    Ook Georg Hegel (1770‐1831) was een idealistisch filosoof. Hij meende dat de wereld kon verklaard worden als een weerspiegeling van een “universele geest” of “idee”, wat zoveel betekent als een verschijningsvorm van God.

    Hegel bekeek de wereld vanuit filosofisch oogpunt. In de plaats van zich als een actief deelnemer aan de maatschappij op te stellen, beschouwde hij de zaken als van buitenaf. Hij stelde zichzelf als maatstaf voor de wereld, en verklaarde de geschiedenis vanuit zijn vooroordelen als de geschiedenis van het denken en de wereld als een wereld van ideeën, als een ideale wereld. Voor Hegel waren problemen en contradicties geen realiteit, maar een denkoefening. Ze konden dan ook slechts in het denken een oplossing vinden. In de plaats van de contradicties in de maatschappij op te lossen door menselijk handelen, door klassenstrijd, was Hegel van mening dat de oplossing moest gezocht worden in het hoofd van de filosoof, in de absolute idee!

    Desondanks was het Hegel die de tekortkomingen en vergissingen van de mechanische visie op de wereld inzag. Hij wees ook op de onjuistheden van de formele logica en begon een nieuwe visie op de wereld te ontwikkelen waarin de contradicties van verandering en beweging konden verklaard worden. (Zie verder)

    Alhoewel Hegel de wetten van beweging en verandering herontdekte en analyseerde, zette hij vanwege zijn idealisme zijn eigen denkwerk op zijn kop. Het waren enkele van zijn volgelingen, de Jong‐Hegelianen onder leiding van Ludwig Feuerbach (1804‐1872), die de strijd aanbonden om die filosofie in een juist perspectief te plaatsen en terug op haar poten te doen terechtkomen. Maar zelfs Feuerbach (“Zijn onderkant was materialist, zijn bovenkant idealist”, zou Engels later zeggen), slaagde er maar half in om het Hegelianisme volledig van zijn idealistische visie te ontdoen. Dat zou het werk worden van Marx en Engels, die erin zouden slagen om de dialectische methode uit haar mystiek omhulsel te bevrijden. Ze smolten Hegeliaanse dialectiek samen met modern materialisme om zo tot het revolutionaire begrip van het dialectisch materialisme te komen.

    Wat is dialectiek?

    We weten nu al dat modern materialisme de denkrichting is die de materie, het stoffelijke als primair beschouwt, en ideeën als producten van het brein. Maar wat is dialectisch denken of dialectiek? 

    “Dialectiek is niets anders dan de wetenschap van de algemeen geldende wetmatigheden van beweging en ontwikkeling van de natuur, de maatschappij en het denken.” (Engels: Anti‐Dühring)

    De dialectische denkwijze had al een lange geschiedenis achter de rug voor Marx en Engels ze wetenschappelijk ontwikkelden tot een instrument om de ontwikkeling van de maatschappij te begrijpen. Reeds in 500 voor Christus opperde Heraclitus dat “…alles is en niet is, omdat alles in voortdurende verandering is, voortdurend ontstaat en weer verdwijnt.” En: “Alle dingen vloeien, alles verandert. Het is onmogelijk om twee keer in dezelfde stroom te baden.” Deze uitspraken bevatten reeds de kernidee van de dialectiek dat de natuur in voortdurende verandering is, en dat deze veranderingen zich voltrekken via een reeks contradicties. 

    “Het grondbeginsel is dat de wereld niet kan begrepen worden als een geheel van afgewerkte dingen, maar wel als een geheel van processen waarin de dingen, net als het idee dat we ervan in ons hoofd hebben, slechts schijnbaar stabiel zijn.” 

    “In dialectische filosofie is niets definitief, absoluut of heilig. Ze legt het overgangskarakter van alles en in alles bloot: niets wordt als eeuwig beschouwd, behalve het ononderbroken proces van opkomst en afgang, van de eindeloze beweging van het lagere naar het hogere. Dialectische filosofie is niets meer dan de weerspiegeling van die processen in het denkende brein.”

    (Engels: Anti‐Dühring)

    Dialectiek en metafysica

    Omdat de productiemiddelen nog maar zeer weinig ontwikkeld waren, en ze slechts over een zeer beperkt inzicht in de werking van het universum beschikten, hebben dialectische filosofen uit de Oudheid hun ideeën nooit tot een logisch besluit kunnen uitwerken. Hun ideeën waren in het algemeen min of meer correct, maar vaak ging het meer om goed geïnspireerde gissingen dan om wetenschappelijk uitgewerkte theorieën. Om het denken van de mensheid verder te ontwikkelen, was het noodzakelijk om de oude holistische werkwijze op te geven en tot een algemeen begrip van het universum te komen, en ook om zich toe te leggen op de bescheidener taken als het verzamelen en klasseren van een massa feiten, het uittesten van bepaalde theorieën door experimenten, het zoeken naar definities, enz.

    Deze empirische, experimentele en op feitenmateriaal gerichte benadering betekende een enorme sprong vooruit voor het denken. Het onderzoek naar het functioneren van de natuur kon nu op een wetenschappelijke basis gebeuren, waardoor elk probleem apart kon geanalyseerd worden en de resultaten getest.

    Doorheen deze ontwikkeling ging de oude kunst om verschillende fenomenen in hun samenhang te beschouwen, om ze als een deel van een algemene beweging te beschouwen, spijtig genoeg verloren. De enggeestige, empirische denkwijze die zo ontstond wordt de metafysische of formele benadering genoemd.

    Ze overheerst nog altijd het moderne politieke en wetenschappelijke denken. In de politiek wordt ze weerspiegeld in de holle woorden van de “pragmatici” en de voortdurende vraag naar “de feiten”. Maar feiten kiezen zichzelf niet. Ze worden gekozen door individuen. De volgorde en de wijze waarop ze naar voor worden gebracht hangen volledig af van het (voor‐)oordeel van dat individu. “De feiten”, die meestal aangehaald worden om een indruk van wetenschappelijke onpartijdigheid te wekken, dienen dus meestal als een rookgordijn dat de vooroordelen van de spreker moet verbergen.

    Dialectiek houdt zich niet slechts met feiten bezig, maar met de samenhang van die feiten; niet alleen met ideeën op zich, maar met wetmatigheden; niet alleen met het specifieke, maar met het algemene. Dialectisch denken verhoudt zich tot metafysica als een film tot een foto uit die film. Het ene sluit het andere niet uit, maar vult het aan. Toch blijft een film een betere benadering van een realiteit dan een foto eruit.

    Wanneer wij de natuur of de menselijke geschiedenis of de werkzaamheid van onze eigen geest tot voorwerp van ons denken maken, doet zich allereerst aan ons het beeld voor van een oneindige vervlechting van samenhang en wisselwerking, waarin niets blijft wat, waar en hoe het was, maar alles zich beweegt, verandert, wordt en vergaat. Wij zien dus allereerst het totaalbeeld, waarin de bijzonderheden nog meer of minder op de achtergrond blijven; wij letten meer op de beweging, de overgangen, de samenhangen dan op dat wat beweegt, overgaat of samenhangt. Deze oorspronkelijke, naïeve, maar wat het wezen van de zaak aangaat juiste wereldbeschouwing is die van de oude Griekse filosofie en is voor het eerst door Heraclitus duidelijk uitgesproken: Alles is en is ook niet, want alles vloeit, is bezig voortdurend te veranderen, voortdurend te worden en te vergaan. Maar deze opvatting, hoe juist zij ook het algemene karakter van het totaalbeeld van de verschijnselen weergeeft, is toch niet voldoende om de afzonderlijke delen te verklaren waaruit dit totaalbeeld is samengesteld; en zolang wij deze niet kennen, wordt ons ook het totaalbeeld niet duidelijk. Om deze afzonderlijke delen te leren kennen, moeten wij ze uit hun natuurlijke of historische verband losmaken en ze, ieder op zichzelf, op hun geaardheid, bijzondere oorzaken, werkingen enz. onderzoeken. Dit is allereerst de taak van de natuurwetenschap en de geschiedvorsing, takken van onderzoek die om zeer goede redenen bij de Grieken uit het klassieke tijdperk slechts een ondergeschikte plaats innamen, daar deze vooral eerst het materiaal daarvoor moesten vergaren. Pas nadat de natuurlijke en historische stof tot op zekere hoogte is verzameld, kan het kritisch schiften, het vergelijken resp. het indelen in klassen, orden en soorten ter hand worden genomen. Het begin van het exacte natuuronderzoek wordt daarom eerst bij de Grieken van de Alexandrijnse periode en later, in de middeleeuwen, door de Arabieren verder ontwikkeld; een werkelijke natuurwetenschap dateert intussen eerst uit de tweede helft van de 15de eeuw en sedertdien is zij met steeds toenemende snelheid vooruitgegaan. (Engels: Van Utopie tot Wetenschap)

    Aristoteles was de eerste die de wetten van de logica onderzocht, en sindsdien wordt zijn logicasysteem door alle metafysici als de enige vorm van wetenschappelijk denken aangenomen. Die formele, metafysische of statische logica steunt op drie fundamentele wetten:

    1. De wet van de identiteit: A is gelijk aan A; een zaak blijft steeds gelijk aan zichzelf.
    2. De wet van de tegenstelling: A is verschillend van niet-A; A kan nooit gelijk zijn aan niet-A.
    3. Wet van de uitgesloten derde: ofwel A, ofwel niet-A; iets kan niet noch A noch niet-A zijn.

    In alledaagse omstandigheden is dat perfect bruikbaar. Als ik een kilo voorverpakte suiker koop, is de gelijkheid die wordt uitgedrukt door de weegschaal, 1 kilo suiker = 1 kilo, voldoende voor mij, gezien het praktische doel van de aankoop. Om suiker in mijn koffie te doen, en om mijn huishoudbudget in evenwicht te houden, komt het er voor mij weinig op aan dat het werkelijke gewicht van het pak bv. 999 gram is. Vanuit een praktisch standpunt kunnen dergelijke kleine verschillen terecht worden verwaarloosd.

    Ter verduidelijking, de wiskunde en zelfs klassieke logica heeft onschatbare diensten bewezen aan de mensheid. De meest nauwkeurige resultaten van de natuurwetenschappen zijn erop gebaseerd. Maar de wiskunde en de formele logica beschrijven natuur en maatschappij in hun van elkaar geïsoleerde bestanddelen. Men kan met behulp van de wiskunde berekenen hoeveel brandstof een raket moet hebben om tot aan de maan te raken, op welk tijdstip men de raket moet afvuren, enz. De wiskunde is heel goed in het nauwkeurig ontleden van deelprocessen. Maar ze is geen barst waard in het begrijpen van het geheel. Daarvoor moet je terugvallen op een minder starre en voorgeschreven manier van denken, op een vorm van meer spitsvondig redeneren. In de maatschappij is dit nog duidelijker. Een boekhouding bijhouden kan men door middel van wiskunde en starre (formeel-logische) schema’s. Maar begrijpen waarom de maatschappij overgaat van de ene economische vorm in de andere, daarvoor zijn wiskunde en formele logica te eng. De fundamentele problemen met dit soort denken zijn haar gebrek om ontwikkelingen te begrijpen enerzijds, en haar afkeer van contradicties anderzijds. Toch zijn contradicties eigen aan beweging en verandering. Laat het ons zo zeggen: wiskunde en klassieke logica zijn het denken over het deel; de dialectiek is het denken over het geheel.

    “De metafysicus beschouwt elk ding en zijn weerspiegeling door de geest, elke idee, als op zichzelf staand; elk ding, elke idee moet apart en onafhankelijk van de rest onderzocht worden, als ware het onveranderlijk en vaststaand voor eens en altijd. Hij redeneert in de meest onverzoenlijke antithese… Voor hem is het onvoorstelbaar dat een ding kan bestaan en tegelijkertijd ook niet: een ding kan niet zichzelf zijn en toch iets anders. Positief en negatief sluiten elkaar volledig uit: oorzaak en gevolg staan als de meest verstarde tegengestelden tegenover elkaar.” (Engels: Anti‐Dühring)

    Om de dialectiek te onderscheiden van de formele logica schreef Trotski in zijn “ABC van het dialectisch materialisme”: Dialectiek is “…een wetenschap van onze denkwijzen, in zoverre ze zich niet beperken tot de alledaagse problemen maar tot een begrijpen van meer ingewikkelde en uitgerekte processen trachten te komen.”

    Hij vergeleek dialectiek en formele logica (metafysica) met hogere en lagere wiskunde.

    “De logica van Aristoteles, van het eenvoudige syllogisme, wordt als een axioma voor een heleboel menselijke activiteiten – en veralgemeningen – aanvaard. Het postulaat vertrekt van de veronderstelling dat A = A. In realiteit is dat niet juist. Als we de beide letters onder een vergrootglas bestuderen, dan merken we direct dat er kleine verschillen zijn. Je kan natuurlijk opwerpen dat de vorm van de letters niet het minste belang heeft, omdat het tenslotte slechts symbolen zijn voor gelijke hoeveelheden (bijvoorbeeld: 1 kilo suiker = 1 kilo suiker). Die opwerping is niet gerechtvaardigd: ook de twee hoeveelheden suiker zullen niet echt identiek zijn, als je ze controleert met een gevoeligere weegschaal. Opnieuw kan je opwerpen dat 1 kilo suiker op zijn minst even zwaar is als zichzelf. Ook dit is niet waar: elke materie verandert voortdurend van kleur, gewicht, grootte, enz. Sofisten zullen hierop antwoorden dat de kilo suiker aan zichzelf gelijk is “op een gegeven moment”. Nog afgezien van het feit dat het axioma dan een wel zeer beperkte praktische bruikbaarheid krijgt, valt ook dit argument theoretisch te weerleggen: hoe kunnen we ons de term “op een gegeven ogenblik” immers voorstellen als een wiskundige abstractie, dus in “nul” tijd? Alles bestaat alleen maar in de tijd, en het bestaan zelf is een proces van ononderbroken verandering: tijd is dus een fundamenteel bestanddeel van het bestaan. Het axioma “A = A” geldt alleen als A niet verandert, dus als het niet bestaat. Op het eerst gezicht hebben deze “subtiliteiten” niet het minste belang. In werkelijkheid zijn ze van beslissend belang. “A = A” is enerzijds het vertrekpunt van alle kennis, maar anderzijds ook van elke vergissing die we maken. We kunnen dit axioma slechts binnen bepaalde grenzen straffeloos gebruiken. Zolang dat de kwantitatieve veranderingen van A verwaarloosbaar zijn, is er geen probleem. Dat is bijvoorbeeld het geval met de kilo suiker: winkelier en klant hebben het alle twee over dezelfde kilo. We nemen allemaal aan dat we dezelfde temperatuur meten. Tot voor kort dachten we in gelijkaardige termen over de koopkracht van de dollar. Eens een zekere grens overschreden echter, slaat een kwantitatieve verandering om in een kwalitatieve. Een kilo suiker die aan de invloed van water of kerosine onderworpen wordt, is plots geen kilo suiker meer. Een dollar in handen van de president houdt op een dollar waard te zijn. Beslissen wanneer precies dit kritisch punt waarop kwantiteit omslaat in kwaliteit zich voordoet, is een van de belangrijkste en moeilijkste taken van elke wetenschap, de sociologie inbegrepen.”

    (Trotski: ABC van het dialectisch materialisme.)

    De formele logica is een geldig analyse- en kennisinstrument op voorwaarde dat men er de grenzen van inziet voor verschijnselen van de beweging, op het proces van de verandering.

    Hegel

    De oude dialectische redeneerwijze, die sinds de middeleeuwen volledig was verdwenen, werd in de 19e eeuw nieuw leven ingeblazen door een groot Duits filosoof, G.W.F. Hegel (1770‐1831). Hegel, een van de meest geleerde geesten van zijn tijd, onderwierp de formele logica aan een gedetailleerde kritiek, en toonde de beperkingen en de eenzijdigheid ervan aan. Hij was de eerste die een overzichtelijke analyse van de dialectische wetmatigheden maakte. Die analyse vormde de basis waarop Marx en Engels later hun theorie van het dialectisch materialisme zouden funderen. Lenin karakteriseerde de Hegeliaanse dialectiek als volgt: “…de meest begrijpelijke, inhoudelijk de meest juiste en de meest diepgaande leer van de ontwikkeling”. In vergelijking waren andere formuleringen slechts “…eenzijdig en inhoudelijk arm. Ze verdraaien en verminken het echte verloop van de ontwikkeling van de natuur en de beschaving (die in werkelijkheid vaak sprongsgewijze, met catastrofes en revoluties verloopt.)” (Karl Marx)

    Hegel bezag de dingen als volgt:

    “Een ontwikkeling die schijnbaar de vroegere stadia herhaalt, maar ze op een andere wijze herhaalt, op een hoger niveau (ontkenning van de ontkenning), een ontwikkeling die als het ware in spiraalvorm verloopt, niet in een rechte lijn; een sprongsgewijze ontwikkeling door revoluties en rampen, door breuken in de samenhang, door omslaan van kwantiteit in kwaliteit, door de vaart van de ontwikkeling zelf, die teweeggebracht wordt door de tegengestelde krachten die op een zeker lichaam inwerken, of op een zeker verschijnsel, of op een zekere maatschappij: de onderlinge afhankelijkheid en de onverbrekelijke en zo sterk mogelijke binding van alle aspecten van elk verschijnsel (en dit terwijl de geschiedenis steeds nieuwe aspecten onthult), een binding die tot eenvormige, door wetmatigheden geleide en universele bewegingsprocessen leidt, dat zijn enkele van de kenmerken die van dialectiek een rijkere ontwikkelingsleer (dan de andere) maken…”

    (Lenin: Karl Marx)

    “De nieuwe Duitse filosofie vond haar hoogtepunt in het Hegeliaans systeem. Door dit systeem wordt voor de eerste maal – en hierin schuilt precies de grote verdienste – de hele natuurlijke, historische en intellectuele wereld voorgesteld als proces, dus als in voortdurende beweging, verandering, omvorming, ontwikkeling; hiermee wordt een poging gedaan om het innerlijke verband tussen al die bewegingen en ontwikkelingen op te sporen. Vanuit dit oogpunt is de geschiedenis van de mensheid met langer een aaneenschakeling van zinloze gewelddaden, die we om filosofische redenen gemakkelijk kunnen veroordelen en die we best zo snel mogelijk kunnen vergeten, maar wel het ontwikkelingsproces van de mensheid zelf. Nu was het de taak van de rede om langs alle kronkelpaadjes die werden ingeslagen, de weg van dit proces te volgen en de innerlijke wetmatigheden die al die schijnbaar toevallige verschijnselen verklaren, te ontdekken.”

    (Engels: Anti‐Dühring)

    Hegel stelde het probleem op een briljante manier ter discussie, maar zijn idealistische vooroordelen verhinderden hem om ze op te lossen. Engels noemde het “een reusachtig miskraam”.

    Ondanks de mystieke zijde van zijn filosofie, verklaarde Hegel toch de belangrijkste wetten van de dialectiek:

    Kwantiteit en kwaliteit

    “Ondanks alle geleidelijkheid blijft de overgang van de ene vorm van beweging naar de andere altijd een sprong, een beslissende verandering.”

    (Engels: Anti‐Dühring)

    Het idee van verandering en evolutie wordt vandaag algemeen aanvaard, maar onder welke vorm deze veranderingen zich in de natuur en de maatschappij voordoen, wordt enkel door marxistische dialectiek uitgelegd. De wijdverbreide opvatting dat evolutie een vredig, ononderbroken en gesmeerd verlopend proces is, is eenzijdig en vals. In de politiek vindt het zijn vertaling in de “geleidelijkheidstheorie” van de sociale verandering, de theoretische basis van het reformisme. 

    Hegel ontwikkelde de idee van een “knooplijn van maatbetrekkingen”, waarin op een bepaald knooppunt een zuiver kwantitatieve toe‐ of afname aanleiding geeft tot een kwalitatieve sprong: “…in het geval van water, bijvoorbeeld, zijn kookpunt en vriespunt zo’n knooppunten, waar een kwalitatieve sprong plaatsgrijpt: een nieuwe aggregatievorm (stoom, ijs) ontstaat. Op het knooppunt wordt kwantiteit omgevormd tot kwaliteit.” (Engels: Anti‐Dühring)

    In het aangehaalde voorbeeld is de omvorming van water naar gas of naar ijs geen geleidelijke ontwikkeling, maar een plotse overgang bij resp. 100°C en 0°C. Het samengevoegd effect van talloze veranderingen in de snelheid van de moleculen leidt uiteindelijk tot verandering – van kwantiteit naar kwaliteit.

    Er kunnen ontelbare voorbeelden gegeven worden, afkomstig uit alle takken van de wetenschap, van sociologie tot het gewone dagelijkse leven (bv. het punt waarop de toevoeging van zout soep verandert van iets smakelijks in iets afschuwelijks.)

    De Hegeliaanse knooplijn en de wet van het omslaan van kwantiteit in kwaliteit, en omgekeerd, zijn niet alleen voor de wetenschap van belang (waar ze, zoals alle dialectische wetten, onbewust gebruikt worden door wetenschapslui die niet bewust dialectisch denken), maar nog veel meer voor de analyse van de geschiedenis, de maatschappij en de arbeidersbeweging.

    De wederzijdse doordringing van de tegengestelden

    Precies zoals de metafysica van “het gezonde verstand” de contradicties uit het denken probeert te bannen, en revolutie uit evolutie, probeert ze te bewijzen dat tegengestelde ideeën en krachten elkaar uitsluiten. Nochtans:

     “…ontdekken we bij nader toezien dat de beide polen (uitersten) van een antithese, positief en negatief bijvoorbeeld, even onafscheidbaar zijn als tegengesteld, en dat ze elkaar ondanks hun tegenstelling voortdurend doordringen. We ontdekken op deze wijze eveneens dat oorzaak en gevolg begrippen zijn die we een individueel geval toemeten, maar zodra we die zaak in haar samenhang met het universum beschouwen, lopen ze in elkaar over, en het verschil vervaagt als we wat meer nadenken over actie en interactie in het algemeen, waarbij oorzaak en gevolg voortdurend van plaats wisselen, zodat wat hier en nu oorzaak is, daar en dan gevolg zal zijn, en omgekeerd”.  (Engels: Anti‐Dühring)

    “Dialectiek is de wetenschap van de onderlinge verbanden, in tegenstelling tot metafysica, die verschijnselen als afzonderlijk en op zichzelf bestaand beschouwt. Dialectiek tracht de ontelbare draden die alles aan alles binden, de omvormingen, oorzaak en gevolg die het universum één maken, te ontrafelen. De eerste opdracht bij een dialectische analyse bestaat er dan ook in om “de noodzakelijke connectie”, de objectieve connectie van alle aspecten, invloeden en krachten die een bepaald verschijnsel omringen, op te sporen.”

    (Lenin: Filosofische aantekeningen)

    Dialectiek benadert een gegeven verschijnsel vanuit het oogpunt van zijn ontwikkeling, zijn beweging en leven; hoe het ontstaat en weer verdwijnt. Dialectiek neemt ook de innerlijke tegenstrijdige invloeden in beschouwing, en bekijkt het verschijnsel langs alle kanten.

    Beweging is de bestaansvorm van het hele materiële universum. Energie en materie (stof) zijn onafscheidelijk. Wat meer is, beweging is geen eigenschap die van buitenaf wordt toegevoegd, maar de uiting van interne spanningen, die niet alleen in het leven, maar in alle materie als dusdanig aanwezig zijn. Het is door die interne tegenstrijdigheden dat ontwikkeling en verandering plaatsgrijpen. Dialectische analyse begint dus met het door proefondervindelijk onderzoek blootleggen van die interne tegenstrijdigheden die tot verandering aanleiding geven.

    Vanuit dialectisch oogpunt zijn “absolute tegengestelden” eenzijdig en onbruikbaar, inbegrepen de tegenstrijdigheid tussen “waarheid en dwaling”. Het marxisme aanvaardt geen “eeuwige waarheden”.

    “Elke “waarheid” of “dwaling” is betrekkelijk. Wat op een zeker moment, in een zekere context waar is, wordt in andere omstandigheden onwaar: waarheid en dwaling lopen in elkaar over. De vooruitgang van kennis en wetenschap verloopt dan ook niet door “foutieve theorieën” simpelweg te ontkennen. Alle theorieën zijn betrekkelijk, omdat ze maar één aspect in overweging nemen. Aanvankelijk wordt hen algemene geldigheid toegekend. Ze zijn “waar”. Na enige tijd begint men tekortkomingen te ontdekken: ze zijn niet in alle gevallen toepasbaar, er worden uitzonderingen op de regel gevonden. Bij het zoeken naar een verklaring voor de uitzondering, wordt dan een nieuwe theorie gevonden, die de uitzonderingen verklaart. De nieuwe theorie “ontkent” de oude niet, maar neemt hem op in een nieuwe vorm. We kunnen tegenstrijdigheden alleen maar uitsluiten door objecten als levenloos, in rust en naast elkaar bestaand, aldus metafysisch, te bekijken. Beweging als dusdanig is een tegenstrijdigheid tussen op een bepaalde plaats zijn en tegelijkertijd ergens anders. Leven is eveneens een tegenstrijdigheid omdat een wezen op hetzelfde ogenblik zichzelf is, en toch iemand anders.” (Engels: Anti‐Dühring)

    Een levend wezen neemt voortdurend stoffen uit zijn omgeving op om ze te verwerken, terwijl andere delen van het lichaam vervallen, ten onder gaan en afgestoten worden. Ook in de wereld van de organische natuur komen voortdurend omvormingen voor, bv. een steen die door de inwerking van de natuurelementen tot zand wordt herschapen. Alles is dus zichzelf en toch iets anders tezelfdertijd. A draagt in zich ook niet-A. Het verlangen om tegenstrijdigheden uit te schakelen, is dus het verlangen om de werkelijkheid uit te schakelen.

    Ontkenning van de ontkenning

    “Het is… een uiterst algemene en daarom extreem verreikende en belangrijke wet van ontwikkeling van natuur, geschiedenis en denken; een wet … die zowel in planten‐ als in dierenrijk, in geologie, in wiskunde, in filosofie als in geschiedenis geldig is.”

    (Engels: Anti‐Dühring)

    Deze wet, waarvan de gevolgen in de natuur werden waargenomen lang voordat ze werd neergeschreven, werd door Hegel voor het eerst duidelijk uitgewerkt. Hij geeft een massa concrete voorbeelden, die in de Anti‐Dühring hernomen worden.

    De wet van de ontkenning van de ontkenning houdt zich bezig met de eigenlijke natuur van ontwikkelingen, hoe ze ontstaan door tegenstrijdigheden die een vorig feit, een vroegere theorie of bestaansvorm eerst schijnen te ontkennen, om daarna zelf ontkend te worden.

    Beweging, verandering en ontwikkeling ontstaan doorheen een eindeloze rij ontkenningen. Negatie in de dialectische zin van het woord betekent echter niet opheffing of vernietiging waardoor een vroeger stadium gewoon wordt overstegen en tegelijkertijd bewaard. In dialectische zin is ontkenning zowel een negatieve als een positieve daad.

    Hegel geeft in zijn boek “Fenomenologie van de geest” een eenvoudig voorbeeld:

    “Een bloemknop verdwijnt als de bloesem ontluikt, en we kunnen zeggen dat de eerste vorm door de tweede weerlegd wordt; op dezelfde wijze kan gesteld worden dat wanneer de bloesem plaatsmaakt voor de vrucht, de bloesem een valse bestaansvorm was van de plant, want de vrucht verschijnt nu als de echte vorm. De verschillende stadia zijn niet alleen verschillend van elkaar, ze zijn elkaars aanvulling en het ene kan niet zonder het andere bestaan. De onophoudelijke activiteit die in hun natuur besloten ligt, maakt van hen tezelfdertijd momenten van organische eenheid, waarop ze niet alleen contradictorisch zijn, maar waarin het ene moment even noodzakelijk is als het andere; deze noodzakelijke eenheid van alle momenten maakt het leven in zijn geheel uit.”

    Uit dit proces van eindeloze zelfvernietiging, het ontstaan van bepaalde vormen en het verdwijnen van andere ontstaat soms een patroon dat de verschillende oude vormen schijnt te herhalen. Zo ontstond de gemeenplaats dat “de geschiedenis zich steeds herhaalt”. Reactionaire burgerlijke geschiedkundigen hebben geprobeerd te bewijzen dat geschiedenis een zinloze herhaling van al het oude is, een ronddraaien in cirkels.

    Met dialectische methodes ontdekken we in deze schijnbare herhalingen een ontwikkeling van het lagere naar het hogere, een evolutie waarin dezelfde vorm weerkeert op een hoger niveau, verrijkt door vroegere ontwikkelingen.

    Het ontwikkelingsproces van het menselijke denken is het mooiste voorbeeld. Hegel zelf toonde aan hoe filosofie zich ontwikkelde doorheen een reeks tegenstrijdigheden; de ene school “ontkende” de andere, terwijl tezelfdertijd de oude theorie in die van de nieuwe school werd ingebouwd. Hetzelfde geldt voor de scheikunde. De middeleeuwse alchemisten zochten vruchteloos naar de steen der wijzen waarmee ze eenvoudige metalen in goud zouden kunnen veranderen. Vanwege het lage peil van de productiekrachten en de tekortschietende wetenschappelijk kennis waren die vroege pogingen om tot “transmutatie” van stoffen te komen, natuurlijk gedoemd om te falen. Maar in de loop van hun zoektocht ontdekten deze alchemisten een heleboel nuttige feiten over scheikundige stoffen en het uitvoeren van experimenten. Hiermee werd de basis gelegd van de moderne chemie. De opkomst van kapitalisme, industrie en techniek maakte van scheikunde een wetenschap en de hele zoektocht naar de transmutatie werd van dan af als “waanzin” van de hand gewezen. De waardevolle bevindingen van de alchemisten, echter, werden behouden in de moderne scheikunde, die van oordeel was dat het onmogelijk was uit de ene stof een andere te maken. In de twintigste eeuw werden wetenschap en techniek opgeschud door de ontdekking van de kernfysica, waardoor het ene element in het andere kan veranderd worden. Het is nu theoretisch mogelijk om goud te maken uit lood, het wordt alleen niet gedaan omdat het te duur is om economisch verantwoord te zijn. Dit proces schijnt zich dus te herhalen: a) Transmutatie van de elementen b) Geen transmutatie van elementen c) Transmutatie van de elementen.

    Het gaat echter maar om een schijnbare herhaling. In werkelijkheid houdt de nieuwe wetenschap, die schijnbaar naar de ideeën van de alchemie terugkeert, alle geweldige ontdekkingen van de 18e en 19e eeuw in zich. De ene generatie steunt op de vorige. Ideeën die schijnbaar “afgekeurd” of “ontkend” werden, komen terug tevoorschijn, maar op een hoger peil, verrijkt door het vorige. 

    Oppervlakkige geschiedkundigen beweerden dat de Eerste Wereldoorlog “veroorzaakt” werd door de moord op een kroonprins in Sarajevo. Voor een marxist was die gebeurtenis een historisch ongeluk, in die zin dat het slechts als een voorwendsel werd gebruikt, als een katalysator voor een wereldconflict dat door de economische, politieke en militaire contradicties van het imperialisme al lang onvermijdelijk was geworden. Als de moordenaar gemist had, of de kroonprins zelfs nooit zou geboren geweest zijn, dan nog zou de oorlog uitgebroken zijn, onder een ander diplomatiek voorwendsel. De noodwendigheid of fataliteit zou door een ander “ongeluk” aan de oppervlakte gekomen zijn. Al wat bestaat, bestaat uit noodzaak. Maar evengoed is alles wat bestaat gedoemd om te verdwijnen, om tot iets anders omgevormd te worden. Wat in de ene tijd noodzakelijk is, zal dat niet in een andere tijd zijn. Alles veroorzaakt zijn eigen tegengestelde dat gedoemd is om het vorige te ontkennen en te overstijgen. Leven is doodgaan. Dit geldt evenzeer voor maatschappijen als voor elk individueel levend wezen.

    We kunnen nog een voorbeeld uit de sociale beweging geven. De val van de Berlijnse muur, de val van de bureaucratische planeconomie werd verkondigd als de ultieme overwinning van het kapitalisme op het socialisme: “de langste weg van kapitalisme naar kapitalisme is via socialisme” werd er toen gezegd. Het kapitalistische herstel leek de socialistische revolutie te hebben ontkend. Dat herstel heeft echter onvermijdelijk geleid tot een verdieping van de kapitalistische crisis. De socialistische, revolutionaire ideeën zullen opnieuw een meer massaal karakter krijgen als antwoord daarop. De oude revolutionaire ideeën kunnen opnieuw massale aanhang krijgen en het kapitalistische herstel opnieuw ontkennen. Maar het zullen echter geen exacte kopieën zijn van de ideeën van voor de val van de muur, ze zullen verrijkt zijn (en moeten zijn) door de ervaringen van de 20e eeuw om de massa’s aan hun kant te krijgen.

    Filosofen hebben tot nu toe de wereld alleen maar op allerlei manieren geïnterpreteerd. Het komt er echter op aan hem te veranderen.

    Elke maatschappijsoort bestaat omdat ze noodzakelijk is voor de tijd waarin ze ontstaat: “Geen enkele maatschappelijke orde verdwijnt voor alle productiekrachten waarvoor in die maatschappij plaats is, ontwikkeld zijn, en nieuwe, hogere productiebetrekkingen verschijnen nooit voor de materiële voorwaarden voor hun bestaan in de schoot van de oude maatschappij gerijpt zijn. Daarom zal de mensheid slechts met die problemen afrekenen, die ze ook kan oplossen, omdat, als we de zaken van dichterbij bekijken, we steeds weer merken dat het probleem slechts rijst op het ogenblik dat de materiële voorwaarden voor de oplossing reeds bestaan of dat hun ontwikkelingsproces op zijn minst is ingezet.” (Marx: Kritiek op de politieke economie)

    Slavernij was, toen het ontstond, als productiewijze en in historisch perspectief, een geweldige stap voorwaarts die in staat was om de tegenstellingen van de voorgaande productiewijze – zuiver gebaseerd op de natuurlijke omgeving en geconfronteerd met tekorten – op te lossen. Het was een noodzakelijke stap in de ontwikkeling van de productiekrachten, de cultuur en de mensheid. Hegel stelde: “Het is niet zozeer van slavernij als wel door slavernij dat de mens zich bevrijdde.” Op dezelfde wijze was kapitalisme oorspronkelijk een noodzakelijk en vooruitstrevend stadium vande menselijke samenleving. Sindsdien is het, net als primitief communisme, slavernij of feodalisme, al lang geen noodzakelijk en progressief stadium meer.

    De diepe tegenstellingen die het kapitalisme in zich draagt doen het schudden op zijn grondvesten, en het is gedoemd om door de opkomende krachten van het socialisme, vertegenwoordigd door het moderne proletariaat, overstegen te worden. Het privébezit van de productiekrachten en de nationale staat, de basiskenmerken van het kapitalisme, die een immense stap voorwaarts betekenden, dienen er nu alleen nog toe om de productiekrachten af te remmen en te ondermijnen, en om alle vooruitgang die in vorige eeuwen geboekt werd alsnog te bedreigen.

    Het kapitalisme van vandaag is een vervallen en gedegenereerd maatschappelijk systeem geworden dat moet omvergeworpen worden om door zijn tegengestelde, het socialisme, vervangen te worden, als men tenminste wil dat de mensheid overleeft.

    Marxisme is deterministisch, maar niet predeterministisch of teleologisch, want de tegenstrijdigheden in de maatschappij kunnen slechts overwonnen worden door vrouwen en mannen die bewust streven naar een omvorming van die maatschappij. De uitkomst van deze klassenstrijd ligt niet van tevoren vast. Wie zal overwinnen hangt van heel wat factoren af, en een opkomende, vooruitstrevende klasse heeft veel voordelen t.o.v. een gedegenereerde reactionaire kracht als het kapitalisme. Maar uiteindelijk hangt het resultaat af van wie het sterkst, het bekwaamst en het best georganiseerd is, en wie over de beste leiding beschikt. De marxistische filosofie is daarom vooral een wegwijzer naar de actie: “Filosofen hebben tot nu toe de wereld alleen maar op allerlei manieren geïnterpreteerd. Het komt er echter op aan hem te veranderen.”  (Marx: Thesissen over Feuerbach)

    De overwinning van het socialisme zal een nieuw en kwalitatief verschillend stadium van de geschiedenis van de mensheid inluiden. Om het correcter te stellen: het zal het einde van de prehistorie van de mensheid betekenen, en de aanvang van de echte geschiedenis. Anderzijds betekent het socialisme een terugkeer naar het vroegste stadium van de mensheid – het stamcommunisme –, maar dan op een veel hoger niveau, dat kon bereikt worden door de samenvoeging van al de vooruitgang die in duizenden jaren klassenmaatschappij werd bereikt. Een socialistische planning van de industrie, wetenschap en techniek, die door het kapitalisme werden opgebouwd, zal het mogelijk maken een economie van overvloed op wereldschaal op te bouwen. Dat zal op zijn beurt een einde stellen aan de tegenwoordige arbeidsverdeling, aan het verschil tussen handen‐ en geestesarbeid of tussen stad en platteland. Het zal het einde betekenen van een verkwistende en barbaarse klassenstrijd. Om het met de befaamde woorden van Engels te zeggen:

    “De mensheid zal de sprong maken van het rijk van de noodzaak naar het rijk van de vrijheid.

  • Recensie van ‘The Black Jacobins’ door CLR James (gepubliceerd in 1938)

    In de meeste scholen wordt geleerd dat de slavenhandel stopte omdat deze in strijd was met de Europese verlichtingsbeginselen van rationaliteit, gelijkheid en democratie. De gruwelijke onderdrukking van de volgzame Afrikaanse bevolking door machtige Europese leiders werd volgens deze versie bijna op vreedzame en democratische wijze afgeschaft. De oproepen om ook in het onderwijs een dekolonisatieproces op te starten, maken dat een analyse als het werk van de zwarte marxist CLR James over de revolutie in het Caribische land San Domingo (nu Haïti) aan belang wint. Dit werk doorprikt de mythes en ontwart de dynamiek van ras en klasse vanuit marxistisch oogpunt.

    Dossier door Max Toynbee – eerder gepubliceerd in 2020

    De Haïtiaanse revolutie is grotendeels afwezig in het Britse geschiedenisprogramma, met uitzondering van enkele vooruitstrevende scholen. De toenemende centralisatie en standaardisatie van het curriculum, bijvoorbeeld door middel van een beperkt aantal leerboeken, leiden tot een strakkere controle op wat er wordt onderwezen. Misschien is het verhaal van hoe zwarte slaven er, met solidariteit van vele witte Europeanen, in slaagden om hun uitbuitende slavenmeesters en imperialistische machten aan de kant te schuiven te gevaarlijk voor de kapitalistische klasse vandaag?

    De oorsprong van de revolutie – De Atlantische slavenhandel

    In het eerste hoofdstuk ‘The Property’ brengt James de opkomst van de slavernij in San Domingo in kaart, als een casestudy voor de ontwikkeling van de Atlantische handel in het algemeen. De ‘eigendom’ waar hij naar verwijst, heeft natuurlijk betrekking op de slaven zelf. Hij legt uit hoe het brutale, ontmenselijkende regime van de slavenhouders niet het resultaat was van individuele ‘slechte appels’ die ‘van nature’ wreed waren, maar eerder van een systematische terreur die in meer of mindere mate door alle slavenhouders werd gepleegd, bedoeld om het slavenverzet in bedwang te houden. Tegen de bewering van sommigen in dat de Afrikanen andere Afrikanen als slaven verkochten en een groot deel van de slavenhandel voor hun rekening namen, wijst James erop hoe witte Europeanen in West-Afrika gewassen verbrandden en lokale rivaliteit en klassenconflicten uitbuitten, zodat veel Afrikanen “zelf slaven moesten leveren of als slaaf werden verkocht.” Ook wijst James op het voortdurende verzet van de Afrikanen voor, tijdens en na de slavernij. In feite was het onderdrukken van dit verzet de belangrijkste reden waarom de witte Europese slavenhouders zo’n duivels regime aannamen.

    Het tweede hoofdstuk ‘The Owners’ onderzoekt de klassenmaatschappij die in San Domingo bestond, waaronder de ‘grote blanke’ slavenhouders, de ‘kleine blanke’ kleinburgerlijke slavenhouders en de ‘mulatten’ (kinderen van zwarte slaven die door hun witte eigenaren waren verkracht) die slaven en plantages bezaten, maar ook werden gediscrimineerd door de blanken. De tegenstellingen tussen deze groepen waren gebaseerd op zowel klasse als ras – de mulattenpopulatie van San Domingo werd door de witte heersende klasse beschreven als een aparte rassengroep om als bolwerk tegen de zwarte slaven op te treden. Dit hele raciale sociale systeem was ontworpen om elke groep tegen elkaar op te zetten (mulatten tegen zwarte slaven en tegen de ‘kleine blanken’ enz.) zodat de grote blanke eigenaars en de Franse bourgeoisie enorme winsten konden halen uit de onbetaalde arbeid van de zwarte slaven.

    James gaat verder met het uitleggen van de internationale context van concurrerende imperialistische mogendheden (Frankrijk, Groot-Brittannië, Spanje en de nieuwe onafhankelijke VS). Verre van de slavernij af te schaffen uit hoogdravende moraal, vroeg de Britse premier William Pitt het nu gevierde parlementslid William Wilberforce de beweging tegen de slavernij te leiden als een manier om het Franse imperialisme te ondermijnen, dat sterk op slavenarbeid in San Domingo rustte. Zodra de Britten geloofden dat ze de kolonie voor zichzelf konden veiligstellen, steunden ze echter opnieuw de slavernij. Het verraad en de hypocrisie van de imperialistische mogendheden in het opportunistisch aandringen op de afschaffing of het ondersteunen van de slavernij, afhankelijk van wat hun eigen nationale heersende klasse paste, is een belangrijk thema van het boek.

    De massa’s in Frankrijk en San Domingo

    De zwarten namen deel aan de vernietiging van het Europese feodalisme, begonnen met de Franse Revolutie. ‘Vrijheid en gelijkheid’, de slogans van de revolutie, betekenden veel meer voor hen dan voor welke Fransman dan ook.

    James illustreert de onderlinge afhankelijkheid van de Franse en de San Domingo revoluties, een verband dat in de meeste geschiedenislessen compleet wordt genegeerd. Toen de Franse Revolutionaire idealen van ‘liberté, egalité, frenterité’ zich verspreidden naar San Domingo, wilden de mulatten, ooit gediscrimineerd door de blanken, hun deel van de taart. Sommige leiders van de Franse revolutie beweerden ‘de universele rechten van de mens’ te steunen, maar namen de mulatten of de zwarten niet op in hun opvatting over ‘de mens’. In mei 1791 eisten de mulatten en de ‘vrije zwarten’ gelijke rechten op in de Nationale Vergadering in Frankrijk. Er werden enkele concessies gedaan die toen de vraag deden rijzen: als vrije zwarten en mulatten gelijke rechten hebben, zou dit dan niet ook moeten gelden voor de zwarte slaven?

    Toussaint Louverture

    Toussaint Louverture had zeker persoonlijke ambitie. Maar hij volbracht wat hij deed, omdat hij de vastberadenheid van zijn volk om nooit meer slaaf te zijn incarneerde.

    De meeste geschiedschrijvers hebben de neiging om de rol van individuele ‘briljante’ leiders (bijv. Wilberforce) in de strijd tegen de slavernij in de verf te zetten, waarbij de nadruk wordt gelegd op de individuele keuzevrijheid boven het belang van de bredere sociale structuur. De revolutie werd geleid door de voormalige slaaf Toussaint Louverture. Hoewel James erkent dat Toussaint een inspirerend en zeldzaam talent was, werd dit talent door de context van de sociaaleconomische situatie ontwikkeld en gevormd tot een revolutionaire leider. Niet alleen een uitzonderlijk individu maakt een revolutie, maar ook een revolutionaire situatie vormt en duwt leiders in actie. Zoals James schrijft: “We hebben duidelijk de grote onpersoonlijke krachten aan het werk gezet in de crisis van San Domingo. Maar mensen maken geschiedenis en Toussaint maakte de geschiedenis die hij maakte omdat hij de man was die hij was.” (p.91)

    Toussaint bevond zich in een relatief bevoorrechte positie ten opzichte van andere slaven, had de verantwoordelijkheid om een team te begeleiden en kon zichzelf leren lezen en schrijven. In de eerste slavenopstanden in 1791 verdedigde Toussaint aanvankelijk de plantage van zijn meester tegen de rebellen, maar toen hij zag hoe machtig de slavenopstand was, besloot hij zich bij de opstand aan te sluiten. Daarbij realiseerde hij wat de enorme macht van de zwarte massa’s was. Hij was een bekwaam politiek en militair leider en werd enorm gerespecteerd door de voormalige slaven. Omdat zwarte slaven en ex-slaven de overgrote meerderheid van de bevolking van de kolonie vormden, vochten ze zowel in de revolutionaire als in de contrarevolutionaire (Britse en Spaanse) troepen. Toussaint was in staat zijn leger op te bouwen door een beroep te doen op de basissoldaten van de vijandelijke troepen en hen te overtuigen zich bij hem aan te sluiten. “Het enige wat zij [de contrarevolutionaire Britten en Spanjaarden] konden bieden, was geld en er zijn perioden in de menselijke geschiedenis waarin geld niet genoeg is.” (P153)

    San Domingo werd verwoest door deze burgeroorlog en na de bevrijding van de zwarte slaven voerde Toussaint een hard regime tegen de zwarte arbeiders om de landbouwproductie te herstellen. Hij was ook erg aardig voor de witte plantage-eigenaren en liet hen hun eigendom behouden, zodat ze hun broodnodige vaardigheden voor het herstel van de plantages konden inbrengen. De overgrote meerderheid van de bevolking was analfabeet en beschikte dus niet over de specifieke vaardigheden en kennis die nodig waren om de plantages te beheren. Er werden grote inspanningen geleverd om het onderwijs uit te breiden, maar in de tussentijd moesten ze de vaardigheden van hun voormalige uitbuiters gebruiken. Toussaint legde de voormalige slaven niet echt uit waarom hij de blanken zo goed behandelde, wat enige wrok opwekte, gezien de brute behandeling die de zwarte arbeiders van hun vroegere meesters hadden ondergaan. James maakt hier een interessante vergelijking met Lenin, die ook gebruik moest maken van de vaardigheden van degenen die vroeger tegen de revolutie in Rusland hadden gewerkt vanwege het lage opleidingsniveau daar: “Terwijl Lenin de partij en de massa’s grondig op de hoogte hield van elke stap, en de exacte positie van de burgerlijke bedienden van de arbeidersstaat zorgvuldig uitlegde, legde Toussaint niets uit, en liet de massa denken dat hun oude vijanden ten koste van hen werden bevoordeeld.”

    De arbeiders werden nu dus betaald en kregen een kwart van wat ze produceerden beloofd, maar velen waren verward en boos over hoe hun vroegere witte meesters een voorkeursbehandeling kregen. Een groot verschil tussen de Russische en Haïtiaanse voorbeelden is natuurlijk het bestaan van een revolutionaire partij. Dit is de organisatie waarmee de situatie kan worden uitgelegd en het beleid democratisch kan worden geformuleerd. Het ontbreken van een dergelijke organisatie in Haïti heeft ertoe bijgedragen dat Toussaint en co de gunstige behandeling van de blanken aan de massa’s niet hebben kunnen uitleggen.

    De revolutie triomfeert

    In oktober 1801 stuurde Napoleon Bonaparte, zich realiserend dat Frankrijk San Domingo dreigde te verliezen, generaal Leclerc naar de kolonie. In het geheim instrueerde Bonaparte Leclerc om de slavernij te herstellen en zich te ontdoen van alle zwarte militairen die zich boven de rang van kapitein bevonden. Ondanks het feit dat hij de slavernij had afgeschaft onder druk van de Franse massa’s en om San Domingo te redden van de Britten en Spanjaarden, had Bonaparte geen enkele moeite om de slavernij te herstellen als dat nodig was om de Franse economie een impuls te geven. Er zijn enkele opvallende parallellen met de huidige situatie, waarin politici het ene moment spreken over de noodzaak van besparingen en het andere moment over door de staat gefinancierde geldinjecties, allemaal in naam van de economie. Dan moeten we ons de vraag stellen: in wiens belang werkt de economie?

    Leclerc en zijn Franse troepen begonnen nog een verwoestende oorlog op het Caribische eiland, waarbij Toussaint zijn aanhangers liet weten dat Leclerc van plan was de slavernij te herstellen. Jean-Jacques Dessalines, een andere grote leider van de revolutie, vocht dapper tegen de Fransen, zelfs als ze in de minderheid waren. Toussaint had echter verliezen geleden, mede als gevolg van zijn bovengenoemde fouten in het creëren van wrok onder de zwarte massa. Hij gaf zich over aan Leclerc, die hem arresteerde, zijn familie doodde en hem alleen liet sterven in een koude gevangeniscel in de Franse Alpen.

    In augustus 1802 bereikte het nieuws dat Bonaparte de slavernij op nabijgelegen eilanden zoals Martinique had hersteld, San Domingo. Dit wakkerde de vlammen van de woede tegen de Fransen aan. Een algemene opstand verspreidde zich opnieuw over het eiland en in oktober 1802 richtten de zwarte leiders Dessalines en Henry Christophe een revolutionair leger op met voornamelijk zwarte officieren en soldaten. Zwarten en mulatten begonnen een nationale identiteit te vormen rond hun gemeenschappelijke doel om de Fransen te verdrijven. Eind 1803 had dit revolutionaire leger de Fransen verslagen en op 1 januari 1804 riep Dessalines de onafhankelijkheid van Haïti uit. In 1848 werd de slavernij in Frankrijk definitief afgeschaft. Dit was niet het gevolg van het feit dat liberale leiders eindelijk de misstanden van de slavernij inzagen, maar van een beweging van de revolutionaire massa’s; arbeiders die solidair waren met de slaven en opnieuw hun collectieve macht uitoefenden.

    Klasse, ras en racisme: instrumenten van de burgerij

    “De positie van de zwarten die vroeger ‘vrij’ waren of van de mulatten nadien, was niet zozeer een kwestie van huidskleur, maar ruw gezegd van klasse. Personen met enige stand onder het oude regime keken naar de ex-slaven als de personen waarover ze moesten regeren.”

    De relatie tussen klasse en ras is een opvallend thema in dit boek. In plaats van een zuiver ‘klasse deterministische’ lijn te volgen, wordt ras gezien als verweven met klasse om de macht van de uitbuiters in stand te houden. De mulatten twijfelden tussen het ondersteunen en aanvallen van Toussaint, niet vanwege hun gemengde afkomst, maar vanwege hun intermediaire sociale positie: toen ze geloofden dat de contrarevolutionaire pro-slavernij krachten hun belangen het beste vertegenwoordigden, steunden ze hen, maar toen dit niet het geval was, steunden ze Toussaint. Vaak steunden verschillende groepen mulatten verschillende kanten. Ook de zwarte arbeiders waren niet alleen verenigd door huidskleur, maar door de economische en fysieke onderdrukking die ze allemaal als slaven hadden ervaren. Er waren gevallen van solidariteit onder witte soldaten, zoals een regiment Polen dat naar Haïti was gestuurd om tegen de revolutie te vechten, maar weigerde over te gaan tot een bloedbad onder de zwarten.

    Een ander terugkerend thema is de rol van de burgerij in het ondersteunen van slavernij en racisme. De imperialistische mogendheden van Engeland en Spanje steunden de rebellerende slaven alleen maar in een poging om San Domingo voor zichzelf te krijgen – ze waren niet van plan om slaven in hun andere kolonies te bevrijden en het was duidelijk dat ze zouden proberen de slavernij in San Domingo te herstellen eens ze de kolonie hadden veroverd. Ook de Franse regering schafte de slavernij in 1794 niet af vanwege de hooggestemde moraal van de Verlichting, maar als een manier om de Engelsen en Spanjaarden af te slaan. In feite was de Franse afschaffing van de slavernij de reden waarom Toussaint van de Spaanse naar de Franse kant overging.

    Ook racisme is en wordt door de burgerij in het leven geroepen en versterkt om hun belangen te ondersteunen. Ze zullen het racisme in elkaar flansen als het hun belangen dient. Gabriel Hédouville (een brutale Franse imperialist) heeft de rassenhaat tussen de mulatten en de zwarten aangewakkerd om te voorkomen dat ze zouden samenwerken. Ook de blanke Franse generaal Leclerc deed hetzelfde tussen zwarten en witten om te voorkomen dat zijn witte Europese troepen de kant van de zwarte arbeiders zouden kiezen. Na de onafhankelijkheid zeiden de Britten dat ze alleen handel zouden drijven met het Haïtiaanse regime als ze de witten zouden verdrijven. De Britten wilden hiermee een wig drijven tussen de nieuwe onafhankelijke Haïtiaanse staat en Frankrijk. Keer op keer ontstonden er raciale spanningen, die werden versterkt en ontstoken wanneer dit paste bij de behoeften van de burgerij.

    Witte leiders als Hédouville en Thomas Maitland onderschatten Toussaint enorm. Ook Bonaparte weigerde te geloven dat zwarte ex-slaven in staat waren om de onafhankelijkheid te bereiken: hij gaf Leclerc onvoldoende militaire steun om tegen de revolutie te strijden en betreurde later dat hij geen compromis met Toussaint had bereikt. Hun racistische arrogantie ondermijnde in feite hun eigen zaak – een geval waarin racisme eens niet gunstig was voor degenen die ervan wilden profiteren!

    Lessen voor vandaag: dekoloniseer het geschiedenisonderwijs

    Er zijn leerkrachten die vinden dat slavernij niet of misschien wel minder moet worden onderwezen in scholen, omdat het een negatief beeld geeft van de zwarte geschiedenis. Het is zeker waar dat andere aspecten van de zwarte geschiedenis moeten worden onderwezen, zoals de machtige oude rijken van Afrika, de bewegingen tegen het kolonialisme en de bijdrage van gekleurde mensen aan andere gebieden van de geschiedenis. Maar James’ benadering van het onderwerp slavernij richt zich minder op de ellende die de Afrikaanse gevangenen ondergingen. Hij benadrukt de rol van de zwarten in het verzet tegen de slavernij en in het bereiken van de vrijheid en onafhankelijkheid van Haïti. Het boek behandelt slavernij niet als ‘zwarte geschiedenis’ maar als iets dat onlosmakelijk verbonden is met de ‘witte’ Europese geschiedenis: slavernij maakte deel uit van het opkomende wereldsysteem van het kapitalisme en de opstand van de zwarte slaven droeg bij aan de omverwerping van het feodalisme in Europa, net zoals de blanke Europese massa’s bijdroegen aan de afschaffing van de slavernij.

    Het feit dat deze verbanden in de meeste geschiedenisklassen niet worden gelegd is illustratief voor een Eurocentrisch leerplan dat bewust voorbijgaat aan de keuzevrijheid van gekleurde mensen om de samenleving te transformeren. De geschiedenis onder het kapitalisme negeert ook dat het de massale strijd van de arbeidersklasse en de armen is geweest die de motor van de verandering vormt. Dit is geen toeval. De beweging om het leerplan te dekoloniseren moet er niet op gericht zijn om de ‘zwarte’ geschiedenis te onderscheiden van de ‘witte’ geschiedenis, maar om van de scholen te eisen dat ze les geven over de verbanden tussen gekleurde mensen en blanke mensen, en over de rol van massabewegingen en revoluties.  Het idee van ‘zwarte geschiedenis’ is nuttig om datgene zichtbaar te maken wat systematisch wordt genegeerd, maar ‘The Black Jacobins’ laat zien hoe de fundamentele vragen in de geschiedenis gaan over hoe diegenen die de samenleving doen draaien in staat zijn om tot verandering te komen – of het nu gaat om slaven of om loontrekkers.

    C.L.R. James woonde de laatste jaren van zijn leven in Brixton, Zuid-Londen, een gebied waar veel van mijn studenten vandaan komen. Hij was trotskist toen hij ‘Black Jacobins’ schreef en ontwikkelde pan-Afrikaanse ideeën, waarbij hij meende dat bevrijdingsbewegingen van onderdrukte minderheden een belangrijk aandachtspunt moesten zijn voor revolutionairen. Zijn werk, inclusief zijn meningsverschillen met Trotski, blijven erg relevant in discussies over de opkomst van Black Lives Matter, de strijd voor LGBTQI+-bevrijding of bewegingen van andere onderdrukte minderheden.

    Vandaag wordt Haïti door de Wereldbank omschreven als het armste land op het westelijk halfrond. In 2019 stond het op de Human Development Index 169e op 189 landen. Kapitalistische commentatoren wijten dit aan een combinatie van corruptie en de natuurrampen die Haïti hebben geteisterd (aardbevingen en orkanen), maar de gevolgen van deze zogenaamde ‘natuurrampen’ zijn niet onvermijdelijk. Het gebrek aan voorbereiding van Haïti, in vergelijking met bijvoorbeeld Japan, en de verspreiding van ziekten na deze rampen worden versterkt door de ellendige armoede van zo’n onderontwikkeld land. De armoede in Haïti is het resultaat van de imperialistische afstraffing van de enige succesvolle revolutie van Afrikaanse slaven in het tijdperk van de Atlantische slavenhandel. Deze bestraffing meteen na de revolutie is tot op vandaag doorgezet. Het Amerikaanse imperialisme heeft door middel van economische blokkades, steun aan diverse pro-Amerikaanse milities en zelfs regelrechte bezetting gezorgd voor de economische onderontwikkeling van Haïti, ooit de meest productieve Franse kolonie. De bewuste bestraffing van Haïti is bedoeld om andere potentiële revolutionairen te waarschuwen: ‘Dit is wat er gebeurt als je te ver gaat’.

    Het boek eindigt met een optimistische oproep aan de onderdrukte massa’s van Afrika om de strijd aan te gaan, waarbij James wijst op het revolutionaire potentieel op dat continent. Over het geheel genomen is dit een fantastisch boek om te lezen met lessen voor leraars, socialisten en antiracistische activisten over deze wereldschokkende maar vaak genegeerde revolutie.

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop