Category: Op de werkvloer

  • Onderwijs krijgt koude douche!

    Minister van Onderwijs van de Franse Gemeenschap Arena stelt in haar reeks decreten publiek-private samenwerking (PPS) voor de renovatie van gebouwen voor, voor de herfinanciering zou geld geleend worden aan woekerintresten, …

    Elise de Battice

    Dat haar besparing het beroepsonderwijs volledig op zijn kop zet, zal haar een zorg wezen. Arena wil het verplichte gemeenschappelijke lessendeel verhogen van 27 tot 28 uur en de technische lessen in het beroepsonderwijs terugbrengen van vijf tot twee uur. Haar zogenaamde doel is een voortijdige oriëntatie te vermijden. In realiteit gaat het om een besparingsoperatie die de hele basis van het beroepsonderwijs, gebaseerd op de beroepskeuze, in vraag stelt.

    Het is uiteraard prachtig dat Arena onze scholen wil renoveren. Maar waar komt het geld vandaan? Via PPS zal de Franse Gemeenschap een contract voor 27 jaar aangaan met een maatschappij die privé-partners groepeert. Arena voorziet voor die 20 jaar een investering van 3 miljard euro, gespreid over alle netten, wat een renovatie van 10 à 15% van de scholen zou toelaten. Het risico? De privé-partners worden in zeker zin aandeelhouders van de school. Zullen ze zo greep krijgen op het onderwijs en het gratis karakter in vraag stellen? Zullen scholen binnenkort winstgevend moeten zijn?

    Bovendien voorziet Arena om 1 miljard euro van een bank te lenen aan een torenhoog tarief. Tegen 2033 zal de gemeenschap – met ons belastingsgeld – niet minder dan 2 miljard mogen ophoesten voor de terugbetaling, intresten inbegrepen!

    Bezoek ook de website van de Actief Linkse Studenten!

  • NMBS: Voorstel akkoord onvoldoende

    Een sociaal akkoord voor 2006-2007 werd afgesloten tussen de directie van de NMBS groep en de vakbonden. In komende weken is het aan de basis om hun visie te geven. Als er al positieve punten in zitten, bevat dit akkoord toch ook veel tekortkomingen…

    Een correspondent

    Positief is dat het equivalent van 36.696 voltijdse werkkrachten behouden blijft tot in 2008, wat de aanwerving betekent van 2500 nieuwe arbeidskrachten om al wie vertrekt en op pensioen gaat te vervangen. Positief ook is het gratis maken van hospitalisatiekosten voor alle spoorwegpersoneel, actief en op prépensioen en aan alle leden van hun gezinnen. In totaal zouden dus 150.000 personen genieten van deze hospitalisatieverzekering dat 10 miljoen € bedraagt.

    Dit akkoord regelt echter verre van alle problemen. De gepensioneerden vervangen is een goede zaak, maar niet voldoende. Gedurende de laatste jaren zijn er 5000 jobs verloren gegaan, terwijl de productiviteit met 25% toenam! We moeten dus meer werk verrichten met minder personeel. Steeds als we congé willen nemen, is het kermis omdat we geen vervanger kunnen vinden. Resultaat: we hebben nog duizenden dagen vakantiedagen tegoed. Een ander groot probleem is dat niets in het akkoord ons garandeert dat alle “niet spoorweggebonden” werk gedaan blijft worden door personeel van de NMBS en dus niet uitbesteed wordt. Tenslotte is er niets voorzien voor wie wil overschakelen naar een vier vijfde of een deeltijdse job omdat op hun 50ste, de werknemers geconfronteerd worden met een slechte rug of er niet meer in slagen om te recupereren!

  • Stop de jacht op de delegees! “Een sterke vakbond is alsmaar meer nodig”

    Naar aanleiding van het ontslag van Maria Vindevoghel, delegee ACV bij Flight Care, en van twee ABVV delegees bij STORA in Gent spraken we met Danny Gijselings, BBTK delegee bij Philips Lighting te Turnhout. We vroegen hem wat hij vindt over de jacht op delegees die het Belgisch patronaat lanceert en over de vakbonden die hiertegen opkomen en ijveren voor de aanwezigheid van syndicale delegaties in bedrijven met minder dan 50 personeelsleden.

    Interview met Danny Gijselings, door Emiel Nachtegael

    “Opkomen als delegee doe je uit sociaal engagement. Je krijgt echter onmiddelijk een label opgeplakt door de werkgever: je bent niet iemand die zomaar luistert. Er zijn er natuurlijk die het door zichzelf doen, om een beschermd statuut te krijgen, maar de meerderheid van de delegees komen op uit engagement en bevriezen daarmee hun carrièremogelijkheden in het bedrijf zelf. Eerste voorwaarde om een goede delegee te zijn, is dan ook dat je je mannetje kan slaan. Dat er al een vakbond is in het bedrijf maakt het wel gemakkelijker. Zonder de ruggesteun van een vakbondsaanwezigheid worden personeelsleden overgelaten aan de willekeur van de werkgever. Vandaag is het zelfs in de bedrijven waar er een sterke vakbondsinplanting is, allesbehalve gemakkelijk. Je vecht altijd met ongelijke wapens.“

    “Het geval van Vindevoghel en STORA toont aan dat voor de patroons een delegee aan de deur zetten meer opbrengt dan de financiële consequenties van wantoestanden in het bedrijf, die de delegee heeft aangekaart, te vervullen. Dit kan gaan over uit te betalen lonen, uitvoeren van de CAO, de te presteren uren enz. Verschillende werkgevers intimideren de delegees ook op carrierevlak en hun toekomst in het bedrijf of door de collega-werknemers op te zetten tegen de vakbond. Op één van onze diensten hadden we ooit een afgevaardigde. Toen hij zich met vakbondswerk bezighield, gold ineens de 11 pc regeling (11 pc van het personeel op de dienst mag op verlof om de bezetting te garanderen). Aan werknemers van de afdeling die verlof hadden gepland, zei het diensthoofd dat ze dat niet konden oppakken, en dat dat de schuld was van de vakbondsafgevaardigde. De pesterijen gingen zelfs zover dat de delegee ontslag heeft genomen. Een ander personeelslid, de zogenaamde zondebok, werd ook aan de deur gezet. De direkte chef werd in bescherming genomen door het management. De 11pc werd voordien zeer los toegepast tot er een delegee op deze dienst kwam.”

    “De werkgevers kunnen beroep doen op een batterij goedbetaalde advocaten, en op werkgeverorganisaties VBO en Agoria. De vakbond heeft haar eigen apparaat maar slechts een beperkte macht. Zo hebben ze een juridische dienst, waar slechts énkele juristen werken en dit voor alle bedrijven in de regio. En dat niet alleen. Persoonlijk kan je nog zo gedreven zijn als je wilt, maar je merkt dat je een (te)beperktekennis hebt. Er zijn natuurlijk de opleidingen, maar naast de tijd die je in het vakbondswerk op de werkvloer steekt, moet je ook de je taken in het bedrijf nog uitvoeren. En in bedrijven met een anti-vakbondshouding of een zwakkere of minder assertievere delegatie, maakt de werkgever hier misbruik van en overlaadt de delegees met werk zodat ze minder energie in de vakbond kunnen steken. De wet zegt hierover enkel dat de vakbond “de nodige tijd moet krijgen” tijdens de werkuren. Dat is te vaagen kan niet afgedwongen worden. Nu moet ik zeggen dat dit alles op mijn bedrijf nog redelijk in orde is.”

    “Het patronaat vindt dat een syndicale delegatie in KMO’s onbetaalbaar is? Niet betaalbaar? De werkgever kan om de syndicale uren te betalen gemakkelijk beroep doen op zeer gulle subsidies van de regering. Slechts een fractie van de lastenverlagingen die de bedrijven de laatste jaren hebben gekregen (onder andere dankzij het Generatiepact), zouden voor de betaling van de syndicale uren volstaan. Eigenlijk willen de patroonsorganisaties hun macht niet ingeperkt zien. Er is daarentegen méér geld nodig voor bijvoorbeeld opleidingen, zodat de delegees deftig de regels en procedures onder de knie krijgen. Sinds het Generatiepact wordt het duidelijker dat de vakbondsmacht tanende is en die van de patroons alsmaar terug toeneemt. De patroons willen nog flexibelere, wegwerpbare werknemers, zoals in Frankrijk, om hun winsten nog te verhogen. We gaan terug naar de tijd van Daens, sterker nog, naar de tijd vóór Daens. De lonen, de werkzekerheid, de Sociale zekerheid en de levensstandaard staan onder druk. Dat is waarom een vakbond alsmaar noodzakelijker wordt.”

  • Stop de vermarkting van onderwijs. Onderwijs en het neoliberalisme (Deel 3 & 4)

    In het derde deel van onze brochure over onderwijs wordt ingegaan op de effecten van het neoliberalisme op het onderwijs en meer bepaald het Bologna-proces van vermarkting van het onderwijs.

    Tim J

    3. Onderwijs en het neoliberalisme

    De regionalisering en haar effecten

    Vanaf de jaren ’80 wordt het onderwijs in België een geregionaliseerde bevoegdheid. Het zijn de gemeenschapsregeringen die het onderwijs inrichten en subsidiëren. Binnen een kapitalistische context wordt deze regionalisering natuurlijk aangegrepen om een keiharde verdeel-en-heersstrategie door te voeren, die gericht is besparingen door te voeren ten nadele van scholieren, studenten en onderwijspersoneel. Als een bezuiniging wordt doorgevoerd in Vlaanderen, wordt dit door de burgerlijke partijen in Wallonië aangegrepen om ook daar diezelfde besparing door te voeren, en omgekeerd.

    Een andere belangrijke reden voor de regionalisering is het onderling verdelen van het onderwijzend personeel. Doordat Nederlandstalige en Franstalige leerkrachten niet langer meer hetzelfde statuut hebben, is de automatische solidariteit binnen deze groep gebroken. Dit ging zelfs zo ver dat de onderwijsvakbonden uiteindelijk volledig geregionaliseerd werden, een unicum in de Belgische arbeidersbeweging. De slagkracht van deze bonden is natuurlijk ongelooflijk afgenomen door deze splitsing.

    Dit alles heeft de voorbije jaren geleid tot een constante achteruitgang van de financiering van het onderwijs. In 25 jaar tijd is het aandeel van het onderwijs binnen het BNP in Vlaanderen afgenomen van 7% in 1980 naar 4,9% in 2005 (1). Tijdens de jaren ’80 ging nog ruim 48% van het geld van de Vlaamse gemeenschap naar onderwijs, vandaag is dat slechts 42,8%. Een belangrijk besparingsinstrument is de zogenaamde “enveloppefinanciering”. Het principe is eenvoudig: de overheid financiert de onderwijsinstellingen niet meer volgens de noden en behoeften van die instelling, maar geeft een vaste som, en laat de instellingen zelf beslissen wat ze ermee doen. Het voordeel hierbij is dat de overheid zo geleidelijk aan de enveloppe steeds kleiner kan maken, terwijl het de instellingen zélf zijn die uiteindelijk de verantwoordelijkheid dragen voor het doorvoeren van de besparingen.

    Reeds in 1995 publiceerden we met ALS een brochure over de enveloppefinanciering, waarin we de dramatische gevolgen van deze beslissing van de toenmalige onderwijsminister Vandenbossche (de papa van) voorspelden. We schreven toen dat het onderwijsbudget door deze maatregel nog sneller zou verminderen, dat klassen steeds groter zouden worden, er afdankingen zouden gebeuren van onderwijzend en technisch personeel, dat in steeds meer richtingen een numerus clausus en ingangsexamen zou worden ingevoerd, en dat restaurants en onderhoudsploegen zouden overgaan naar onderaanneming, waar veel slechtere arbeidsomstandigheden van toepassing zijn. We bleken correct te zijn in onze analyse (jammer genoeg)…

    (1). Dit zijn de cijfers van de Vlaamse en Belgische overheid zelf. De OESO produceert jaarlijks ook dergelijke cijfers, en hier liggen de percentages systematisch hoger (bvb: in 2000 zou dan in Vlaanderen 5,6% aan onderwijs worden uitgegeven. De reden hiervoor is dat het OESO ook zaken zoals kindergeld en de pensioenen van het onderwijspersoneel meerekent.

    4. Bologna: Europees hoger onderwijs in de 21e eeuw…volgens de burgerij

    4.1. Oorsprong en context

    Tegen het einde van de jaren ’80 – begin jaren ‘90 is de arbeidersbeweging ongelooflijk in het defensief gedreven. Daar waar de burgerij voorheen dikwijls tot voorzichtigheid is geboden bij het toepassen van haar antisociale politiek, breekt nu een nieuwe periode aan. De val van het Stalinisme in Oost-Europa, en de ideologische aanval op alle tradities van de arbeidersklasse die erop volgt, zorgen voor een grote verslagenheid en verwarring onder brede lagen van de arbeidersklasse. De burgerij maakt van die situatie dankbaar gebruik om haar programma van sociale afbraak steeds harder en sneller door te voeren.

    Ook in het hoger onderwijs is dit voelbaar. Tot nog toe was het publiek gefinancierde hoger onderwijs in West-Europa een stevige verworvenheid van de arbeidersbeweging waar moeilijk aan te tornen viel. Nochtans hadden de meest dynamische delen van de burgerij reeds hun begerige blik laten vallen op deze grote sector, die nieuwe investeringsmogelijkheden bood. Verder hadden vetbetaalde specialisten ondertussen uitgerekend dat het wel bijzonder onproductief is om hoger onderwijs voor de massa’s te organiseren. In de huidige economie heeft de burgerij immers geen nood meer aan massaal veel arbeiders met dure diploma’s. Vandaag studeren er in Vlaanderen 160 000 studenten in het hoger onderwijs, waarvaan 60.000 aan universiteiten. De bedoeling is dat dit de komende jaren een pak minder is. In het begin van de jaren ’90 organiseerde oud-president Gorbatchev in Moskou een topconferentie voor internationale bedrijfsleiders, waarop hij aankondigde dat Europa het makkelijk met 40% minder hoogopgeleiden zou kunnen doen. We weten waaraan we ons mogen verwachten…

    De Europese Ronde Tafel van industriëlen, het select clubje van de grootste en machtigste patroons uit Europa, publiceert vanaf 1989 een serie documenten waarin ze de Europese nationale regeringen oproepen om de publieke financiering van het hoger onderwijs geleidelijk aan af te bouwen om ruimte te laten voor de privé-sector, en een Europese onderwijsmarkt te creëren waarin onderwijsinstellingen kunnen concurreren, zowel binnen Europa, als met internationale instellingen. Het zijn die teksten die in 1999 uiteindelijk zullen uitmonden in de beruchte “Bologna-akkoorden”, waarin de ministers van onderwijs van verschillende landen plechtig beloven het onderwijsprogramma van het Europese grootkapitaal naar eigen inzicht en vermogen door te voeren. Afgesproken wordt dat tegen 2012 het hele boeltje “hervormd” moet zijn.

    De bedoeling van Bologna is de besparingen en neoliberale hervormingen in Europa op het gebied van het hoger onderwijs beter te coördineren en te plannen. Tot nu toe gebeuren de aanvallen tegen het onderwijs door de verschillende nationale regeringen in verschillende tempo’s, en op wanordelijke wijze. De bedoeling van het plan is om op termijn in heel Europa eenzelfde structuur te krijgen in het hoger onderwijs. Hierbij gebruikt men dezelfde tactieken om de lidstaten te verdelen, zoals we die in België ook kennen binnen de federale structuur: als één lidstaat een hervorming doorvoert, worden de andere lidstaten onder druk gezet om dezelfde stap ook te zetten. De uiteindelijke bedoeling is om het Europese hoger onderwijs te hervormen naar Angelsaksisch model. Niet alleen door de invoering van blitse Engelse termen zoals “bachelor”, “master” en “credits”, maar vooral door het onderwijs nauwer te doen aansluiten bij de markteconomie, en zo voor extra financiële middelen te zorgen uit de privé-sector. In West-Europa wordt gemiddeld 1 tot 1,5% van het BNP uitgegeven aan hoger onderwijs. Het leeuwendeel van dit budget komt voort uit overheidsuitgaven. In een land als de VS wordt elk jaar 2,6% van het BNP aan hoger onderwijs besteed. Meer dan de helft van dit bedrag komt uit de private sector, inschrijvingsgelden, bijdragen vanuit het bedrijfsleven, giften,… Hierdoor is het hoger onderwijs in de VS veel minder toegankelijk, maar beschikt het over veel meer financiële middelen.

    De Europese overheden balen bij het feit dat bij de 20 beste universiteiten ter wereld er slechts 2 Europese terug te vinden zijn. Ze willen een kwalitatief hoogstaander hoger onderwijs, maar zonder er extra overheidsmiddelen voor vrij te maken. Een Europese onderwijsmarkt waarbinnen universiteiten op internationaal niveau met elkaar kunnen concurreren, zal er voor kunnen zorgen dat er zich een aantal topuniversiteiten kunnen ontwikkelen, die in staat moeten zijn de concurrentie met de Amerikaanse instellingen aan te gaan. Bedrijven en rijke geldschieters zouden dan ook veel sneller bereid zijn om met geld over de brug te komen om die instellingen te financieren. Dat de inschrijvingsgelden tot spectaculaire hoogtes zouden kunnen stijgen is hierbij geen probleem: voor kwaliteit moet men betalen… als men dat kan…

    Toen in Groot-Brittannië vorig jaar de inschrijvingsgelden naar 4500€ werden verhoogd, verklaarde de rector van de University of London dat deze prijsverhoging slechts een eerste stap mocht zijn: een prestigieuze Europese universiteit zou moeten in staat zijn 25 000 tot 35 000€ inschrijvingsgeld te kunnen vragen.

    Diegenen die zulke bedragen niet kunnen neertellen, zullen zich tevreden moeten stellen met onderwijs aan “vuilbakuniversiteiten”, waar de inschrijvingsgelden geen tienduizenden euro’s zullen bedragen, maar toch kunnen oplopen tot enkele duizenden euro’s. Het feit dat een diploma een zo’n universiteit veel minder waard is, moet je er dan maar bij nemen…

    De evolutie van studiekosten

    In vergelijking met het studiejaar 1986-87 zijn de studiekosten, naargelang het studietype en het al dan niet kotstudent zijn, gestegen met 60% tot 90%. Na uitzuivering van de inflatie is de studiekost in het hoger onderwijs met 35% à 62% gestegen.

    Natuurlijk is dit niet de manier waarop Bologna in het algemeen wordt voorgesteld. Zulke openheid over dit soort plannen vind je enkel in de kwaliteitsbladen van de burgerij, of in rapporten van de ERT, het OESO, de GATS ,… Naar de studenten en het brede publiek wordt gesteld dat de hoofdreden voor de creatie van een Europese onderwijsmarkt is om studenten de kans te geven hun studies in verschillende Europese landen te volgen. Op zich natuurlijk een nobel streven. Al snel is duidelijk dat het hier slechts om woorden gaat: nergens worden extra middelen voorzien om studenten de financiële mogelijkheden te bieden om dergelijke dure studiereizen te maken. De internationale mobiliteit zal opnieuw beperkt blijven tot een kleine groep van studenten die het zich kunnen veroorloven, of die via reeds bestaande projecten, zoals bvb. Erasmus, in het buitenland kunnen studeren. Een andere “officiële” reden voor de Bolognahervorming is het streven naar een harmonisering van de diploma’s aan verschillende universiteiten in Europa. Ook hier zien we dat de realiteit de mooie woorden doorkruist: reeds vandaag kennen universiteiten en internationale bedrijven maar al te goed de waarde van diploma’s die uitgegeven worden aan de diverse onderwijsinstellingen in Europa. In de Verenigde Staten wordt bijvoorbeeld een diploma van een Belgische universiteit bijzonder hoog ingeschat. Bologna wil de verschillen tussen onderwijsinstellingen enkel wegwerken om alle universiteiten om te vormen tot ondernemingen die op Europees, en later op wereldwijd niveau elkaar beconcurreren.

    Nog voor het Bologna-akkoord stelde de Europese burgerij een ander plan voor, het zogeheten “Memorandum over het Hoger onderwijs”. Dit memorandum had ongeveer dezelfde inhoud als de Bolognaverklaring, maar was veel opener in haar bedoelingen. Er werd zeer duidelijk een puur economische visie op het onderwijs naar voren gebracht, wat zorgde dat het memorandum totaal onverdedigbaar was. Bologna probeert dezelfde plannen naar voren te schuiven die ook in het Memorandum stonden, maar blijft een pak vager over de economische bedoelingen. De achtergrond en de concrete uitwerking van de Bologna-akkoorden laten er echter geen twijfel over bestaan dat niets anders dan de volledige commercialisering van het hoger onderwijs op het programma staat.

    4.2. Bologna in Vlaanderen

    In Vlaanderen werd de Bolognahervorming in verschillende fasen doorgevoerd. Tussen 2002 en 2005 werden een aantal structurele aanpassingen doorgevoerd om het Vlaamse hoger onderwijs aan te passen aan de nieuwe Bolognastructuren: semestersysteem, bachelor-masterssysteem, nieuwe namen voor de opleidingen, flexibiliseringdecreet, aanpassen van het studiepuntensysteem ed. …

    Reeds tijdens deze aanpassingen werd het duidelijk dat de belangen van studenten en personeelsleden niet de belangrijkste bekommernis waren. De hervormingen legden een enorme administratieve last op aan het onderwijzend en administratief personeel. Het semestersysteem zorgde voor een sterke achteruitgang van het sociale leven aan de universiteiten, en een verhoging van de studiedruk, bvb. doordat taken nu veel eerder moesten worden afgewerkt, en de leerstof in een sneller tempo moest afgewerkt dan voordien. De invoering van het flexibiliseringdecreet tijdens het academiejaar 2005-2006 zorgde voor een enorme vertraging bij de inschrijvingen van studenten, en zorgde dat bijvoorbeeld universiteitsstudenten die tweede zit hadden hun inschrijvingsbewijzen en studiebeurzen bijzonder laattijdig ontvingen.

    De financiering van het nieuwe hoger onderwijssysteem zou pas vanaf 2008 in werking treden. Hierbij werd gebruik gemaakt van een aloud sociaaldemocratisch principe: als je een besparing wil doorvoeren, verander dan eerst de instellingen, en ontken dat het om een besparing gaat. Een aantal jaren later pas je de financiering aan de nieuwe instellingen aan, zodat de besparing “onvermijdelijk” lijkt.

    De Actief Linkse Studenten hebben zich altijd verzet tegen de “structurele” hervormingen die pasten in het Bolognaproces. Wij hebben altijd naar voren gebracht dat het hier niet ging om pure administratieve vereenvoudigingen of technische hervormingen. Toen in 2001 in Brussel en Gent de rectoraten van de universiteiten werden bezet als protest tegen de Bolognahervormingen, schreven we in onze pamfletten dat Bologna enkel tot doel had het Europees onderwijs om te vormen naar de vrije markt. In de verklaring die naar aanleiding van de rectoraatsbezetting werd geschreven stond daarenboven letterlijk dat er een gevaar bestond dat bepaalde richtingen zouden worden afgebouwd, en dat vooral kleinere universiteiten afgebouwd zouden moeten worden. We schreven dat de Bolognaverklaring opzettelijk zeer vaag werd gehouden, om protest tegen te gaan, maar dat de politieke bedoeling die er achter lag overduidelijk was. Dit werd toen tegengesproken door diegenen die zich willen opwerpen als de officiële vertegenwoordigers van de studenten. Het VVS (de zogenaamde Vlaamse Vereniging van Studenten) verklaarde geen graten te zien in de hele hervorming, en wilde vooral de positieve aspecten van het plan naar voren laten komen. Vandaag, 5 jaar later, en op het moment dat de financiële implicaties van de voorbije hervormingen duidelijk worden, vragen wij ons af wanneer we eindelijk iets gaan zien van die “positieve” aspecten…

    Bij de vorming van de nieuwe Vlaamse regering in 2004 werd Frank Vandenbroucke, de SP.a-minister die sneller bespaart dan zijn schaduw, opgetrommeld om Vlaams Minister van Onderwijs en Werk te worden. Hij zou verantwoordelijk worden voor het schrijven van het decreet dat de financiering van Bologna in Vlaanderen moest regelen. Eind 2005 was het Plan Vandenbroucke klaar.

  • 1.000 studenten en personeelsleden tegen financieringsplan Vandenbroucke

    Woensdagmiddag betoogden zo’n 1.000 studenten en personeelsleden tegen het nieuwe financieringsplan van Vandenbroucke voor het Hoger Onderwijs. Na het succes van de betoging in Brussel op 16 maart kon Antwerpen met z’n 30.000 studenten niet achterblijven. De Actief Linkse Studenten (ALS – de studentenorganisatie van LSP) speelden een prominente rol in de mobilisatie, en waren ook op de betoging zelf de sterkste politieke kracht aanwezig.

    Jan Vlegels

    Jaren geleden voorspelden de ALS en LSP reeds dat een dergelijk besparingsplan onvermijdelijk op tafel zou komen. Het neoliberale karakter van de Bolognaverklaring, die rond de eeuwwisseling door 29 Europese onderwijsministers ondertekend werd, gaf een duidelijke richting aan het Europese project voor het hoger onderwijs. Voortaan zouden universiteiten en hoge scholen niet meer mogen redeneren vanuit de behoeften van jongeren om zich te scholen, maar vanuit strategieën om jongeren zo snel mogelijk klaar te stomen voor de arbeidsmarkt. Bovendien worden de onderwijsinstellingen zélf hervormd tot winstgevende “bedrijven”: onrendabele sociale diensten worden aangepakt of opgedoekt, de uitbuitingsgraad van het personeel wordt opgedreven, studiekosten stijgen…

    Dit is het kader waarin we het financieringsplan van Vandenbroucke moeten plaatsen. Naar aanloop van de betoging waren alle Actief Linkse Studenten in Antwerpen druk in de weer om studenten en personeel te informeren over de concrete gevolgen van het financieringsplan. We riepen iedereen op om naar de betoging te komen, opdat we Vandenbroucke konden duidelijk maken dat een dergelijk plan niet aanvaard zal worden als basis voor een nieuw onderwijsdecreet. Telkens opnieuw, in ons materiaal en in discussies met studenten en personeel, wezen we op de noodzaak om de actie van woensdag te gebruiken als de start in Antwerpen van een veralgemeende beweging in het onderwijs om de neoliberale Bolognaverklaring te bestrijden.

    De voorbije weken was het opvallend hoeveel steun we kregen onder studenten en personeel voor deze actie. De afgelopen jaren stonden we vrij geïsoleerd met onze analyse over de Bologna-akkoorden. De mooie praatjes in allerlei fancy brochures slaagden er nog in om een romantisch beeld over de hervormingen op te hangen. Maar nu het duidelijk wordt waarvoor de structuurhervormingen van de voorbije jaren werkelijk staan, de elitarisering van ons onderwijs met catastrofale gevolgen voor studenten en personeel, vergt het weinig moeite om heersende illusies te doorprikken. Toen enkele ALS-militanten vorige week in een les van Bea Cantillon, vice-rector aan de UA, een heel uur lang onze visie op onderwijs mochten verdedigen bleken heel wat studenten interesse te tonen in onze analyses. Alle brochures die de ALS’ers met zich meedroegen werden verkocht, en er zijn er nog verschillende in “bestelling”. Gedurende heel de campagne ging ons materiaal gemakkelijk van de hand, en haalden we een paar honderd euro aan steun op. Er is duidelijk een groot potentieel voor deze beweging.

    De afgelopen weken verzopen we in het werk om een succes te maken van de mobilisatie. Ondanks de succesvolle opkomst onder personeel op de betoging in Brussel van 16 maart, ongeveer de helft van de aanwezigen waren personeelsleden, bestond de betoging in Antwerpen voor meer dan 90% uit studenten. Dit is echter niet te wijten aan de desinteresse onder personeel aan de Antwerpse onderwijsinstellingen, integendeel, de reacties op onze campagne onder personeel waren uitermate positief. Maar ondanks dit potentieel deden de vakbonden er uitermate weinig mee. Het probleem lag niet zozeer bij de vakbondsafgevaardigden, waarbij er velen wel bereid waren te mobiliseren, maar bij het (bewust) falen van de nationale en regionale vakbondsbureaucratie om een mobilisatieplan op te stellen. De mobilisatie werd zelfs afgeblokt tot na de betoging van 16 maart, waardoor kostbare tijd verloren gegaan is. Tot vandaag, en nu is het toch écht wel te laat, blijft het wachten op een syndicaal mobilisatiepamflet naar de betoging in Antwerpen dat vakbondsafgevaardigden zouden kunnen gebruiken om hun basis te overtuigen mee te stappen. De delegees moesten het stellen met het materiaal van VVS (Vereniging Voor Studenten) om de discussie met personeelsleden aan te gaan. Het was sympathiek van een lokale vakbondsbureaucraat om een deel van onze pamfletten te laten drukken op het kopieerapparaat van het ACOD, maar we hadden liever gezien dat hij tevens de Antwerpse vakbondsafgevaardigden in het hoger onderwijs de middelen had gegeven om te mobiliseren. Hopelijk worden de nodige lessen getrokken uit de bedroevende vakbondsmobilisatie naar de betoging in Antwerpen, en zal het Gentse personeel in het hoger onderwijs op hun vakbonden kunnen rekenen.

    Ook onder studenten stond de ALS er vrijwel alleen voor om de mobilisatie te dragen. Enkel de laatste twee dagen merkten we dat VVS en enkele studentenvertegenwoordigers affiches ophingen en flyers bedeelden. De studentikoze clubs steunden het initiatief in woorden, maar hadden het te druk met gratis vaten en frieten uit te delen om stemmen te winnen voor hun presidiumverkiezingen. Wij willen natuurlijk geen afbreuk doen aan de noodzaak van studentenclubs die voor vermaak en vertier zorgen, maar verschillende onder hen nemen standpunten in tégen de erkenning van ALS als studentenvereniging en betwistten ons recht om vrij campagne te voeren onder studenten. Sommigen, waaronder VVS, trachtten zelfs te verhinderen dat de ALS kon spreken bij afloop van de betoging onder het voorwendsel dat bepaalde studentenclubs de ALS liever kwijt dan rijk zijn. In de praktijk zien we echter dat de Actief Linkse Studenten de motor zijn achter het verzet tegen de besparingen in het hoger onderwijs, en dat er zonder ons van geen betoging sprake zou zijn geweest. Dat is de werkelijke krachtsverhouding, en we hebben op het einde van de betoging dan ook een spreker opgeëist.

    Bij het begin van de betoging daagde het NSV (Nationalistische Studenten Vereniging) op, de studentenvereniging van het Vlaams Belang, met een vlag en een 6-tal leden. Terwijl extreemrechts vandaag stelling inneemt voor meer patronale lastenverlagingen, het generatiepact onvoldoende vinden, de vakbonden aan banden willen leggen… proberen ze zich langs de andere kant voor te doen als de verdedigers van de belangen van arbeiders en studenten. Door mee te stappen in een betoging als deze wou het NSV zich profileren als een normale studentenvereniging, en op die manier hun fascistische ideeën naar de achtergrond duwen om steun te winnen. Natuurlijk konden we dit met ALS niet laten gebeuren. Onze ordedienst trad geweldloos op door tussen hen en de rest van de betoging post te vatten. Uiteindelijk dropen ze met de staart tussen de benen af, en kon de betoging fascistenvrij aanvatten. Het NSV is alweer een frustratie rijker, nu ze ook verveeld zitten met de beschamende interne foto’s die we publiceerden eerder deze maand.

    De betoging was zeer geanimeerd en vele studenten liepen spontaan mee in de delegatie van de ALS. Met rake slogans bekritiseerden we het plan van Vandenbroucke en het neoliberale beleid van onder andere SP.a. de Actief Linkse Studenten vormden de grootste politieke delegatie in de betoging en we slaagden er ook in om vele studenten en personeelsleden ons maandblad te verkopen. Op het einde van de betoging stak ALS-verantwoordelijke Jarmo van Regemorter, zeer tegen de zin van VVS die voor onze spreker slechts ruimte zagen na een half uur andere speeches, van wal met een aanstekelijke speech die de link legde tussen de besparingen in het onderwijs, het neoliberalisme en het rotte kapitalistisch systeem. Hij sloot af met de noodzaak voor socialisme en arbeidersdemocratie en nodigde iedereen uit op onze meeting na de betoging.

    Op de meeting daagden zo’n 60 studenten op die allen geïnteresseerd luisterden naar een korte inleiding door de voorzitter van ALS Antwerpen. Hij benadrukte dat alle verworvenheden er gekomen zijn door strijd van studenten en arbeiders, en dat we ze ook enkel zullen kunnen behouden wanneer we weerwerk bieden aan een burgerij die verblind door haar winsten genadeloos uithaalt naar verworven rechten. Gedurende de meeting werd een duidelijk perspectief van uitbouw van deze beweging naar voor gebracht. De regionale manifestaties moeten uitmonden in een grote nationale manifestatie tijdens het volgende academiejaar. Er werd opgeroepen om aan te sluiten bij ALS, en vele studenten gaven hun gegevens op om de discussies over onze ideeën verder te zetten en mee te werken aan de campagne.

    De betoging in Antwerpen toonde aan dat er onder studenten een enorme woede bestaat over de besparingen in het onderwijs. Wanneer de vakbonden in Gent volgende maand het heft terug in handen nemen, zal ook het personeel opnieuw paraat zijn. Een dergelijke eengemaakte strijd van studenten en arbeiders is noodzakelijk willen we de strijd voor gratis en degelijk onderwijs kunnen winnen. Met veel vertrouwen zullen de Actief Linkse Studenten de mobilisatie naar de betoging van 27 april in Gent aanvatten, en we roepen iedereen op om mee te werken!

  • Stop de vermarkting van het onderwijs. Geschiedenis van het onderwijs (Deel 2)

    In het tweede hoofdstuk van de LSP-brochure over onderwijs wordt een historische schets gegeven van het onderwijs. Van waar komt het onderwijs en wat is de impact het kapitalisme geweest op ons onderwijs? Verder wordt ook een beeld geschetst van hoe socialisten onderwijs zien en hoe een socialistisch onderwijs zou kunnen werken.

    Tim J

    2. De geschiedenis van het onderwijs

    2.1. De geschiedenis van het onderwijs vóór het kapitalisme

    De geschiedenis van het onderwijs hangt samen met de ontwikkeling van de productiekrachten en productieverhoudingen in de maatschappij. De prekapitalistische maatschappijen werden gekenmerkt door een relatief laag technologiepeil, waardoor georganiseerde vormen van onderwijs voor het grote deel van de bevolking niet echt nodig was. Vaders leerden hun zonen een stiel aan, en meisjes werden door hun moeders opgeleid in het huishouden. Voor de rest was onderwijs beperkt tot een zeer kleine groep in de maatschappij, diegenen die buiten het productieproces stonden, en daardoor de mogelijkheid hadden zich met andere zaken bezig te houden. Zo werden de Griekse “academies” bevolkt door zonen van grote slavenhandelaars en aristocraten, die zó rijk waren dat ze zich zelfs niet meer moesten bezig houden met de organisatie van hun landgoederen of bedrijvigheden. Een filosoof als Plato, de oprichter van de Atheense Academie, kwam voort uit een familie van rijke aristocraten.

    Om te kunnen spreken over georganiseerde vormen van onderwijs in Europa, moeten we wachten tot de Middeleeuwen. Vanuit kathedralen en kloosters werden in die periode scholen en universiteiten opgericht die tot doel hadden een kaste van monniken en priesters op te leiden, die de intellectuele vertegenwoordigers zouden zijn van de feodale maatschappij. De Kerk vormde het ideologische en morele cement die de feodale maatschappij bij elkaar hield. In de Middeleeuwse dorpen waren de priesters meestal de enigen die konden lezen en schrijven, en gebruikten hun autoriteit over de gemeenschap om de maatschappelijke ordening te verdedigen. De schooltjes van religieuze orden werden gebruikt om de heersende waarden en normen aan te leren, en de kinderen om te vormen tot gedisciplineerde werkkrachten.

    Met de opkomst van de handel en de nijverheid in de steden vinden ook veranderingen plaats in het onderwijs. Er is nood aan mensen die handelsbalansen kunnen opstellen, die rechtsregels maken, die iets weten over geografie. In de steden ontstaan scholen die zich specialiseren in boekhouden, rechtsleer, aardrijkskunde, diplomatie,… Echter, nog steeds is het onderwijs voorbehouden aan een zeer beperkte laag van de bevolking. De nadruk van het onderwijs ligt nog steeds op disciplinering, selectie en concurrentie. Het is dit onderwijssysteem dat model zal staan voor het onderwijs in de kapitalistische samenleving.

    2.2. Onderwijs onder het kapitalisme

    Voor de overgrote meerderheid van de bevolking betekent de doorbraak van het kapitalisme in Europa aan het einde van de 18e eeuw geen verbetering van hun levensstandaard. Integendeel, het kapitalisme is weliswaar in staat de hele maatschappij op korte tijd compleet om te gooien door de productiemiddelen en technologie te revolutioneren, deze enorme ontwikkeling wordt gevoed door zweet, bloed en tranen van miljoenen arbeiders die gedwongen worden te leven en te werken als beesten.

    De ontwikkeling van het kapitalisme brengt echter ook de ontwikkeling van de arbeidersbeweging met zich mee. Arbeiders beginnen zich te organiseren om betere leef- en werkomstandigheden af te dwingen. Eén van de eisen is het recht op onderwijs, en de afschaffing van de kinderarbeid. De arbeiders van de 19e eeuw hebben een bijzonder lage levensverwachting, en ook arbeiderskinderen behalen zelden de volwassen leeftijd door ondervoeding, slechte woonomstandigheden, gebrek aan medische zorgen en kinderarbeid. Tegelijkertijd betekent de ontwikkeling van de technologie dat steeds ingewikkelder machines geïnstalleerd worden in de werkplaatsen. In de meest geïndustrialiseerde landen ontstaat zo een algemener stelsel van basisonderwijs, dat beperkt is tot het aanleren van de hoogst noodzakelijke vaardigheden. De algemene en verdere vorming, zoals die aan de universiteiten wordt gegeven, blijft voorbehouden aan een beperkte elite van zonen uit de burgerij. In 1839 zijn er in heel België slechts 1503 universiteitsstudenten, honderd jaar later zijn dat er nog altijd slechts 11.113. Dit is 0,13% van de bevolking!

    Arbeiderskinderen moeten zich tevreden stellen met een beroepsgerichte opleiding, die vooral gericht is op disciplinering en competitie.

    De arbeidersklasse blijft zich verder organiseren, en de arbeidersbeweging raakt met de opkomst van de socialistische partijen steeds verder gepolitiseerd en geradicaliseerd. Het revolutionaire spook waart door Europa, en bezorgt de internationale burgerij slapeloze nachten en spontane angstaanvallen. Zo is het ook gesteld met koning Albert II. De Belgische vorst voelt net als zijn vader geen sterke affectie voor de arbeidersklasse, maar voelt zich in 1914 toch genoodzaakt een algemene leerplicht in te stellen voor kinderen tussen 6 en 14 jaar. Toch blijft een algemeen vormend onderwijs, laat staan universitair onderwijs, voor arbeiders nog altijd een brug te ver.

    Het einde van de tweede wereldoorlog is een keerpunt in de wereldgeschiedenis. Op basis van de successen van het Rode Leger weet de Sovjetunie haar eigen maatschappijmodel te exporteren tot diep in Europa. Weliswaar is de Sovjetunie op dat ogenblik al lang niet meer de democratische arbeidersstaat van de eerste jaren na de Oktoberrevolutie, en zullen de nieuwe “socialistische” staten in Oost-Europa ook nooit democratische arbeidersstaten zijn. Maar de aanwezigheid van arbeidersstaten met een planeconomie, uitgebouwde sociale voorzieningen, volledige tewerkstelling, en degelijk en gratis onderwijs voor iedereen, baart de burgerij in West-Europa ernstig zorgen. De sociale voorzieningen die de stalinistische republieken weten uit te bouwen, betekenen een richtpunt voor de West-Europese arbeidersklasse. Bovendien hebben de successen van het communistische verzet tijdens de bezetting een politiek landschap geschapen met zeer sterke arbeiderspartijen. De burgerij besluit dan ook te proberen de revolutionaire ambities van de arbeidersbeweging af te kopen door enorme toegevingen te doen tegenover de arbeidersbeweging. Een van de eisen van de arbeidersbeweging is de democratisering van het hoger onderwijs.

    De enorme economische groei van de jaren ’50 en ’60 biedt ook een zekere ruimte om in de meest geïndustrialiseerde landen een sociale welvaartsstaat te scheppen. Tegelijkertijd heeft de groeiende economie nood aan een steeds grotere instroom van hoogopgeleide arbeidskrachten.

    De generatie van mei ‘68

    Vanaf de jaren ’50, en zeker vanaf de jaren ’60 vindt een enorme democratiseringsgolf plaats. Als er in 1950 nauwelijks 20.000 studenten de universiteitsbanken bevolken, zijn dat er in 1971 maar liefst 71 000, meer dan een verdrievoudiging. Stilaan wijzigt ook de sociale samenstelling van de hogeschoolstudenten, de lagere middenklasse, en zelfs hier en daar enkele arbeiderskinderen, krijgen toegang tot het hoger onderwijs. De studentenbeweging raakt steeds dieper geïnspireerd door de sterkte van de arbeidersbeweging. Studenten stellen steeds verdergaande eisen tot democratisering van de toegang tot het hoger onderwijs, het afschaffen van privileges en oubollige tradities, en medezeggenschap over de inhoud van cursussen en de manier van organiseren van het hoger onderwijs. In Parijs loopt een banaal conflict tussen studenten en de rectorale overheid over de indeling van de studentenwijken in mei 1968 uit tot een massale studentenbeweging, die bloedig onderdrukt wordt. In de dagen die volgen leggen steeds meer arbeiders het werk neer als protest tegen het politiegeweld. Al snel blijkt dat het incident de onderliggende afkeer van de arbeidersbevolking tegenover het kapitalisme blootlegt, en de staking neemt revolutionaire afmetingen aan als uiteindelijk 10 miljoen Franse arbeiders het werk neerleggen. De politie loopt massaal over naar de stakers, soldaten geven hun wapens op omdat ze niet willen schieten op hun actievoerende broers en zussen, en de regering van generaal De Gaulle vlucht naar Duitsland, op de voet gevolgd door een hele stoet bange Franse kapitalisten en hun politici. Steden als Lyon worden volledig overgenomen door democratisch verkozen arbeidersregeringen, en het algemene gevoel is dat deze beweging de doodsteek is voor het kapitalisme in Frankrijk. Miljoenen arbeiders wachten op het signaal van de politieke partij die beschouwt wordt als de belangrijkste politieke vertegenwoordiging van de stakende arbeiders: de Communistische Partij van Frankrijk, PCF.

    De PCF heeft echter geen enkele ambitie om daadwerkelijk te breken met het kapitalisme. Haar leiding aarzelt, en gaat zelfs over tot geheime onderhandelingen met de burgerlijke regering, en enkele topindustriëlen. Ze sluit een akkoord over de terugkeer van de gehate De Gaulle, en roept op het werk te hervatten. Hier en daar proberen een aantal organisaties en individuen nog de beweging verder te zetten, maar het enthousiasme is voorbij na het verraad van de PCF. Een aantal revolutionaire studenten gaan helemaal uit de bocht wanneer ze gaan stellen dat de studenten de revolutionaire voorhoede is van de arbeidersbeweging, en ze proberen die nieuw gewonnen wijsheid te gaan verkondigen aan de fabriekspoorten, zonder veel succes.

    Deze evolutie kan als een algemene tendens worden beschouwd binnen de arbeidersstrijd van de jaren ’60 en ’70. Er heerst het algemene gevoel dat de val van het kapitalisme nu niet lang meer op zich zal laten wachten, en tal van bewegingen hebben revolutionaire uitlopers. De traditionele leiding van de arbeidersbeweging slagen er echter telkens in hun autoriteit te gebruiken om de bewegingen te verraden, en het kapitalisme te redden. Er was nood aan een massapartij die een programma naar voor kon brengen waarin de overgang naar het socialisme naar voren werd gebracht als enige logische conclusie voor de gevoerde strijd, maar die partij was er niet. Veel bewegingen liepen dan ook uit op een nederlaag.

    Toch maakte het massale verzet van arbeiders en studenten indruk. Fundamentele hervormingen werden wel degelijk doorgevoerd. Zo kregen studenten meer inspraak in de universiteiten en hogescholen, en werd het onderwijs steeds toegankelijker gemaakt. Aan veel universiteiten werden uitgebreide sociale voorzieningen uitgebouwd zoals studentenrestaurants, sportinfrastructuur, medische diensten, studentenkoten,… Het aandeel dat het onderwijs had in de overheidsbudgetten steeg: tijdens de jaren ’70 spendeerde de overheden in Europa dikwijls ver boven de 7% van het BNP aan onderwijs.

    Het feit echter dat er niet werd overgegaan tot een socialistische maatschappij, legde op langere termijn een hypotheek onder al deze verworvenheden. Onder het kapitalisme is geen enkele verworvenheid blijvend, en zodra de bewegingen verminderen in kracht en diepgang, vanaf het midden van de jaren ’70, zal de burgerij en haar regering dan ook beginnen met besparingsmaatregelen in het onderwijs, zoals ook in alle andere sociale voorzieningen. Die besparingen gebeuren in eerste instantie traag en geleidelijk, de arbeidersbeweging staat immers nog steeds bijzonder sterk.

    In die periode gingen deze besparingen ook consequent gepaard met enorme studentenbewegingen. De fout die deze bewegingen echter maken, is dat zij geen aansluiting vonden bij de bredere lagen van de bevolking, en geïsoleerd bleven. Het is nochtans de volledige bevolking die er alle baat bij heeft om te strijden voor demecratisch onderwijs voor iedereen, vandaar de taak om via de vakbonden de volledige arbeidersklasse te betrekken bij deze strijd. Veel bewegingen eindigen door een gebrek aan correct programma en leiding in een nederlaag, en de besparingen gingen door.

    Opkomst van het neoliberalisme

    Tegen het einde van de jaren ’70 was het duidelijk dat de Keynesiaanse politiek die in West-Europa tijdens de naoorlogse decennia was uitgevoerd onhoudbaar was geworden. Het idee bestond eruit zware overproductiecrisissen, zoals in de jaren ’30, te voorkomen door een grotere inmenging van de overheid in de economie, en door economische groei te stimuleren door de vraag naar consumptieproducten aan te zwengelen. Zo konden bijvoorbeeld werklozen, zieken en gepensioneerden dankzij het sociale zekerheidsstelsel toch nog altijd consumenten blijven en dus de productie stimuleren en waren de overheidsinvesteringen een constante stimulans voor de industrie. De constante economische groei moest elk jaar voor extra inkomsten zorgen voor de staat.

    Helaas was de realiteit anders. De voortdurende winsthonger van de bedrijven en grote aandeelhouders zorgde ervoor dat de het percentage dat aan lonen en sociale uitgaven werd besteed in de totale rijkdom voortdurend in vraag werd gesteld. Waardoor toch de klassieke crisis van het kapitalisme aan de oppervlakte verscheen. Het probleem dat de werkende klasse met haar loon nooit de waarde kan terugkopen die ze zelf heeft geproduceerd. Binnen een kapitalitische logica kan een staat dit proces enkel vertragen of voor zich uitduwen. Daardoor steeg ook de overheidsschuld: de economische groei bleek niet meer voldoende te zijn om de schulden van het vorige jaar af te betalen. Steeds meer kapitalisten drongen aan op radicale wijzigingen in de te voeren politiek, en eisten dat er zou gesnoeid worden in sociale uitgaven en de lonen om de winstvoeten op peil te houden. De politieke ideologie die ze naar voren brachten, zou later neoliberalisme genoemd worden. Men zou proberen het kapitalisme te redden door niet langer de vraagzijde te stimuleren, maar het aanbod, door lastenverlagingen en belastingsvoordelen toe te kennen aan de patroons, die dan zouden moeten worden betaald door steeds meer en sneller te besparen op lonen, en uitgaven als onderwijs, sociale zekerheid,…

    Natuurlijk moest er wel nog één belangrijke hindernis overwonnen worden: de arbeidersbeweging. De arbeidersklasse was dan wel in het defensief, maar kon toch nog altijd hard terugslaan wanneer haar verworvenheden op de tocht stonden. De politieke situatie was daarom erg instabiel, en de meeste regeringen die probeerden om de antisociale maatregelen te nemen, vielen geregeld over de protesten daartegen. In België zouden we zo tussen 1977 en 1987 op tien jaar tijd tien verschillende regeringen kennen. Eén ding hadden al deze regeringen wel met elkaar gemeen: ze voerden allemaal dezelfde asociale politiek.

    In sommige landen kwamen politici aan de macht die veel effectievere neoliberalen waren dan de Belgische regering. In Groot-Brittannië zette Margaret Tatcher een confrontale aanval op de arbeiders en hun organisaties door de mijnen te sluiten, en zo de sterkste vakbond van Groot-Brittannië, de mijnvakbond, buiten spel te plaatsen. Reagan deed hetzelfde met de vakbond van de luchtverkeerleiders. Tatcher ging zelfs zo ver om verschillende vakbonden illegaal te verklaren toen deze in staking gingen tegen haar beleid, en ze voerde extreme anti-vakbondswetten in.

    De val van de Sovjetunie in 1989 betekende, ondanks de verschrikkelijke verkrachting van de idealen van de oktoberrevolutie door het stalinisme, een nieuwe klap voor de arbeidersbeweging. Burgerlijke ideologen kondigden aan dat het einde van de geschiedenis bereikt was, en dat het kapitalisme het enig leefbare systeem was. Het burgerlijk ideologisch offensief van de jaren ’90 maakte brandhout van ideeën als arbeidersstrijd, solidariteit en gemeenschappelijke actie. Van nu af aan moest éénieder zelf zijn eigen problemen zien op te lossen. Individuele oplossingen voor maatschappelijke problemen, zo klonk het. Nergens was er een geloofwaardig alternatief ter linkerzijde dat dit idee kon bestrijden. De opgang van uiterst rechts in Europa was dan ook een logisch gevolg.

    Het neoliberalisme had natuurlijk ook voor het onderwijs desastreuze gevolgen. Langs alle kanten kwamen denktanks aanstormen met megalomane plannen om de besparingen in het onderwijs des te effectiever door te voeren. Zeker vanaf het begin van de jaren ’80 begon het overheidsbudget zienderogen af te nemen. Hieronder zullen we ingaan op de concrete gevolgen van het neoliberalisme op het onderwijs, en op welke manier het plan Vandenbroucke past in deze evolutie. Maar eerst willen we ingaan op de vraag waarom ALS zich afzet tegen de visie op onderwijs die vandaag door de minister en de patroons naar voren wordt geschoven, en wat ons alternatief is.

    2.3 Socialistisch onderwijs

    We hebben gezien dat het onderwijs altijd een belangrijke rol heeft gespeeld in de klassenmaatschappij. Het onderwijs zorgde voor disciplinering, vorming en ideologische indoctrinatie van de arbeidskrachten. De ontwikkelingen binnen het onderwijs kunnen dus nooit losgekoppeld worden van de ontwikkelingen in de rest van de maatschappij.

    Dit is een element dat we steeds in het achterhoofd moeten houden als we gaan spreken over socialistisch onderwijs, óns alternatief op het huidige onderwijssysteem. Steeds moeten we er van uit gaan dat een discussie over welke prioriteiten in het onderwijs moeten worden gelegd, volledig gebonden is aan de vraag hoeveel middelen de maatschappij wil besteden aan onderwijs, en wat soort onderwijs de maatschappij nodig heeft. We kunnen het onderwijs niet hervormen zonder ons te organiseren, en te strijden tegen de neoliberale aanvallen tegen rechten en belangen van de arbeidersklasse.

    Dit is trouwens ook het punt waarop grote vernieuwers in het onderwijs, zoals Célestin Freinet of Rudolf Steiner in de fout zijn gegaan: hun idee is dat het onderwijs kan hervormd worden zonder in de rest van de maatschappij te hervormen. Het resultaat is dat ondanks alle positieve elementen die in deze vormen van alternatief onderwijs zitten, de scholen “eilandjes” blijven binnen een vijandige kapitalistische wereld. Het resultaat is dat deze scholen slechts een kleine, geprivilegeerde laag van de bevolking bereiken (onder andere door de noodzaak van inschrijvingsgelden ed.), en dat de principes die in deze scholen worden beleden vaak mijlenver verwijderd zijn van de praktijk van het alledaagse leven en bijzonder idealistisch van grondslag zijn.

    Voor ons liggen de prioriteiten die in het onderwijs moeten worden gelegd, compleet anders dan in de kapitalistische logica. Het accent zou moeten liggen op de ontwikkeling van kinderen en jongeren tot zelfstandig denkende, kritische individuen. De evolutie die vandaag bezig is in het onderwijs, gaat net de tegenovergestelde richting uit: het onderwijs wordt een marktproduct, en is enkel bedoeld voor de vorming van dat soort arbeidskrachten die het kapitalisme nodig heeft: onkritisch, en liefst niet in staat tot te veel zelfstandig nadenken. Liefst zou het kapitalisme het onderwijs van de meerderheid van de bevolking beperken tot het aanleren van beroepsvaardigheden. Dat is de richting die de discussie over “levenslang leren” ingaat: men wil het algemeen vormend hoger onderwijs beperken, en enkel nog maar die vaardigheden aan te leren die men nodig heeft om beter en efficiënter te presteren in het bedrijf.

    Dit is een tendens die trouwens sprekend is voor de hele kapitalistische maatschappij. Universiteitsprofessoren schrijven hele bibliotheken met analyses over de vraag waarom miljoenen Amerikanen geloof hechten aan Bush wanneer hij spreekt over zijn “oorlog tegen het terrorisme”, of waarom mensen hier bij ons zich zo sterk laten beïnvloeden door “wat ze op TV zien”. Het antwoord is nochtans eerder simpel: de hele kapitalistische maatschappij, en zeker ook het onderwijs, stimuleert mensen om kritiekloos alles te aanvaarden zoals het wordt voorgesteld, er niet in protest tegen te gaan, en volgzaam te zijn. Eventueel kan er een elite worden opgeleid die binnen bepaalde marges kan bedenken wat ze wil, maar de meerderheid van de bevolking wordt verondersteld een job te zoeken, en liefst tegen gelijk welke arbeidscondities. Vandaag hebben veel mensen nu eenmaal nood aan een goede dosis cynisme en desinteresse om zich te wapenen tegen de steeds verslechterende leef- en woonomstandigheden die de meerderheid van de bevolking ten deel vallen.

    Wij willen echter niet meegaan met deze evolutie, en onze eisen in verband met onderwijs zijn dan ook gericht op het algemeen toegankelijk maken van het onderwijs, dat een algemeen vormend kader moet bieden om mensen de mogelijkheid te geven hun eigen talenten en creativiteit te laten ontwikkelen, en uit te groeien tot zelfstandige, unieke en kritische individuen. Eenieder zou datgene moeten kunnen leren wat in zijn/haar eigen interesses ligt, en elk verscholen talent de kans te geven zich te ontwikkelen.

    Onderwijs in de socialistische maatschappij

    In een socialistische maatschappij zal het niet alleen mogelijk, maar ook noodzakelijk zijn dat ieder individu als kritisch denkend en handelend wezen opgroeit. In een socialistische maatschappij wordt op democratische wijze de rijkdom en de productie in de maatschappij beheerd. Iedereen moet dus in staat zijn de eigen mening duidelijk en coherent naar voren te brengen, om de democratie effectief te laten werken.

    Concreet vinden we die aanpak ook terug in het onderwijs dat in de eerste jaren na de Oktoberrevolutie in de Sovjetunie werd gegeven. Tussen 1917 en 1924 ontwikkelde de Volkscommissaris voor Onderwijs en Cultuur Anatatoli Lunacharsky (afbeelding links) een onderwijssysteem dat gebaseerd was op de volledige ontplooiing van de jongere tot een mondig en creatief individu. Ten eerste werden alle hindernissen voor de vrije toegang tot het onderwijs afgeschaft: geen inschrijvingsgeld, geen kosten voor boeken of schoolreizen, geen ingangsexamens. Oubollige tradities, zoals bijvoorbeeld schooluniformen, werden afgeschaft.

    De scheiding tussen de verschillende onderwijssystemen (bijvoorbeeld in België tussen hogescholen en universiteiten, of in het middelbaar tussen TSO, ASO, BSO) werd opgeheven, en er werd een eind gemaakt aan de kunstmatige scheiding tussen theorie en praktijk. Als de kinderen in de lagere school leerden over de jaargetijden, werd dit gekoppeld aan een bezoek aan de landarbeiders op het veld. In de lessen wiskunde en fysica werden bezoeken ingelast aan fabrieken en electriciteitscentrales, om de leerlingen ter plaatse te laten vaststellen hoe de geleerde theorieën in de praktijk werden toegepast. Kinderen leerden naast de klassiek leermethodes ook vaardigheden aan door buiten de school deel te nemen aan projecten en stages. In tegenstelling tot de leerstages vandaag lag de nadruk hier niet op het meedraaien in de productie van het bezochte bedrijf of organisatie, maar op het leren van vaardigheden, en het in de praktijk begrijpen van de theorie.

    Universiteiten werden omgevormd tot volkshogescholen, waarin eenieder lessen kon volgen én geven. Daardoor werden de sovjetuniversiteiten verzamelplaatsen voor eenieder die een bepaalde vaardigheid wou aanleren, of les wilde volgen over een zaken interessant leken. Treinwagons werden omgebouwd tot tentoonstellingsruimte of theater, en reden het ganse land rond om de sovjetbevolking bekend te maken met de voortbrengselen van de ongelooflijk bloeiende, diverse en vooruitstrevende sovjetkunst, en om hen aan te moedigen zelf kunstzinnig bezig te zijn, of aan theater te doen. De regering stimuleerde de meest uiteenlopende plastische kunstvormen, niet enkel het sociaal-realisme, maar vooral ook verschillende nieuwe stijlen zoals het futurisme, kubisme, suprematisme, non-objectivisme, constructivisme en klassiekere vormen. Lunacharsky was een groot promotor van het theater, muziek en de film, hij wilde de hele sovjetbevolking laten acteren, omdat dit het zelfvertrouwen om zich uit te drukken, en de mondelinge vaardigheden zou stimuleren.

    Later zou Stalin een aantal van de progressieve hervormingen in het sovjetonderwijs terugdraaien. Toch bleven veel verworvenheden ook onder het stalinisme behouden. Niet voor niets waren de sovjetwetenschappers vaak toonaangevend in de meest uiteenlopende disciplines: van menswetenschappen over psychologie, fysica, wiskunde,… Pas na de herinvoering van het kapitalisme vanaf 1989 zou een einde komen aan de enorme middelen die voorzien werden voor het onderwijs. Letterlijk tienduizenden scholen en universiteiten werden gesloten.

  • Brochure: Stop de vermarkting van het onderwijs (Deel 1)

    In de campagne tegen de geplande besparingen in het hoger onderwijs, heeft LSP een brochure uitgegeven waarin dieper wordt ingegaan op de situatie in het onderwijs, de plannen van Vandenbroucke en de visie die wij hebben over onderwijs. Vandaag publiceren we het voorwoord en de inleiding van deze brochure.

    Tim J

    Voorwoord

    Deze brochure werd geschreven aan de vooravond van belangrijke hervormingen in het hoger onderwijs. We zijn er zeker van dat de inhoud van deze brochure een belangrijke inspiratiebron kan vormen voor studenten en personeel om de strijd aan te gaan tegen de plannen van Vandenbroucke. Om de discussie over zijn plannen te lanceren werden Vandenbroucke en andere vertegenwoordigers van de SP.a uitgedaagd door o.a. de Actief Linkse Studenten tot een publiek debat. Ze weigerden pertinent. Hebben ze schrik dat de “progressieve” maskers zullen vallen. Durven ze de confrontatie niet aan? Past het publieke debat niet in hun “communicatiestrategie”?

    De ALS en LSP, die deze brochure gezamenlijk publiceren, zullen er alvast voor zorgen dat studenten, personeel en de brede bevolking geïnformeerd zal worden over de plannen en waar mogelijk zullen we actie ondernemen en voorstellen. Te beginnen op 16 maart 2006 waar op initiatief van de ABVV delegatie aan de VUB een betoging wordt georganiseerd te Halle. Hopelijk is dit de start van een massale beweging in het hoger onderwijs. De strijd tegen het Generatiepact vorig en de aanval op de indexering van lonen dit jaar toont dat het neoliberalisme toeslaat in elke aspect van ons leven, in elk onderdeel van de samenleving.

    Dat strijd noodzakelijk is wordt een conclusie die door meer en meer mensen wordt gedeeld. Maar tegelijkertijd moet ook de vraag beantwoordt worden of de bestaande politieke partijen uitdrukking geven aan het verzet tegen de neoliberale aanvallen. De enige partijen die proberen de schijn hoog te houden (SP.a en Groenen) vallen keer voor keer door de mand: Generatiepact, Europese Grondwet, … De noodzaak aan een politieke uitdrukking van de strijd is dan ook meer dan noodzakelijk. Daarom zijn ALS en LSP vandaag de grootste pleitbezorgers van een nieuwe brede linkse formatie waar iedereen die zich wil engageren in de strijd tegen het neoliberalisme zich in kan organiseren.

    Dit neemt onze bestaanreden niet weg. Want wanneer we het eens zijn waartegen we moeten strijden en dit ook gemeenschappelijk doen dan blijft de vraag welke de oplossing is nog steeds onbeantwoord. Laat dat nu juist de vraag zijn waar LSP en ALS een heel duidelijk en klaar antwoord over hebben. Een socialistisch antwoord dat de uitdrukking is van meer dan 150 jaar strijd voor een socialistische samenleving. Een antwoord dat kan putten uit deze immense ervaring, maar tegelijkertijd ook de lessen trekt van de vele pijnlijke fouten en nederlagen die de socialistische beweging wereldwijd heeft moeten ondergaan.

    Vandaar onze oproep aan iedereen om zich niet blind te staren op deze of een andere confrontatie met de heersende machten. Vandaar de vraag om je politiek te organiseren en zo mee uitdrukking te geven aan de belangen van de slachtoffers van het beleid van vandaag. Maar ook een waarschuwing dat een correct programma essentieel zal zijn in de strijd voor een andere, socialistische samenleving. Doe met ons mee, sluit aan bij ALS en LSP.

    1. Inleiding

    De voorbije jaren ligt het hoger onderwijs overal ter wereld, ook in Vlaanderen, zwaar onder vuur. Steeds meer wordt duidelijk wat de plannen van de heersende elite zijn voor het onderwijs, nl. het afbouwen van het door de overheid gesubsidieerde hoger onderwijs, en de vervanging door een marktgerichte private onderwijssector, waarbij winst en concurrentie belangrijker zijn dan degelijk en betaalbaar onderwijs voor iedereen.

    Overal in Europa vinden enorme besparingen plaats in het onderwijs. In Nederland mogen universiteiten sinds vorig jaar tot 7000 € inschrijvingsgeld per jaar vragen. Opleidingen die voor het bedrijfsleven interessanter zijn kosten daar ook stukken meer dan andere opleidingen. In Duitsland werden voor het eerst inschrijvingsgelden ingevoerd, en worden de universiteiten door de besparingen verplicht het aantal studenten sterk te beperken. In Groot-Brittannië steeg het plafond voor de inschrijvingsgelden van 1650 naar 4500 € per jaar, en werd het beurssysteem vervangen door een systeem van “studieleningen”.

    In het schaakspel van de opeenvolgende besparingsmaatregelen, is ditmaal opnieuw de Vlaamse regering aan zet. In het nieuwe financieringsdecreet van Frank Vandenbroucke wordt het onderwijsbudget voor verschillende jaren bevroren. Voor het eerst wordt ook een heus marktmechanisme geïntroduceerd in het hoger onderwijs: instellingen zullen elkaar moeten beconcurreren om in de toekomst nog overheidsmiddelen binnen te kunnen halen. Een oefening op een latere wereldwijde concurrentie vanaf 2012.

    Hiermee lijkt definitief een einde te zijn gekomen aan een hoger onderwijs dat, als dienst aan de bevolking, tot doel had aan zoveel mogelijk mensen, een zo goed mogelijk onderwijs te verschaffen. Het hoger onderwijs wordt een deel van de markteconomie, en enkel diegenen die ervoor kan betalen, zal nog degelijk onderwijs kunnen genieten.

    Het doel van deze brochure is om inzicht te verschaffen in de besparingen die vandaag plaatsvinden in het hoger onderwijs, en om ze te plaatsen in een breder maatschappelijk en historisch kader. Het is ook een brochure die oproept tot verzet tegen de aanvallen die vandaag plaatsgrijpen en we sluiten dan ook af met ons eigen alternatief programma.

  • INBEV: 1,024 miljard euro winst in 2005… 31 miljoen euro afscheidspremie voor 3 topmanagers

    Inmiddels werden in België alleen al meer dan 500 ontslagen en de sluiting van de brouwerijen in Hoegaarden en Molenbeek aangekondigd. Een van de slogans van Inbev is dan ook “going from bigger to best”. Inbev is wereldwijd al de grootste bierbrouwer, maar concurrenten Anheuser-Busch en SABMiller zijn winstgevender met een kleiner volume. Er moet met andere woorden nog meer winst worden gemaakt, uiteraard het liefst op de kap van het personeel. Wanneer het gaat om afscheidspremies voor topmanagers, meet men blijkbaar met andere maten en gewichten.

    Luc Janssens

    31 miljoen euro afscheidspremie voor 3 topmanagers

    De families Spoelberch, de Mevius en Vandamme – de belangrijkste aandeelhouders van Inbev – bezitten een vermogen van 7,357.577.790 miljard euro en zijn hiermee veruit de rijkste families van België…

    In oktober vorig jaar kwam de eerste herstructurering: 45 bedienden van het hoofdkantoor in Leuven worden ontslagen. Terwijl de onderhandelingen nog lopen, krijgen in december 45 werknemers effectief hun ontslagbrief. Eind november wordt dan een tweede herstructurering in België aangekondigd. Hierbij zou de brouwerij in Hoegaarden en Molenbeek sluiten en vallen er in zowat alle vestigingen ontslagen. Terwijl deze herstructurering nog aan de gang is, kondigt Inbev op 24 februari (op een bijzondere ondernemingsraad) een volgende herstructurering aan met in totaal 360 ontslagen in Europa, waarvan 201 in België. Het zwaartepunt ligt ditmaal in Jupille, waar de administratie wordt gedelokaliseerd naar Tsjechië en Hongarije.

    En daar houdt het niet bij op. Een week later kondigen ze nog maar eens meer dan 200 ontslagen aan in Duitsland, Frankrijk, Nederland en Groot-Brittanië, en wordt duidelijk gemaakt dat er nog herstructureringen komen. De Belgische vestigingen zouden het komende jaar buiten schot worden gehouden, op 5 ontslagen na. Maar wat na dat jaar? Een volgende ronde voor de Belgische vestigingen? Door de herstructurering in verschillende fasen door te voeren en door te delokaliseren speelt Inbev de verdeel-en-heersstrategie uit. Op deze manier probeert het arbeiders van verschillende vestigingen tegen elkaar op te zetten. Een methode die Inbev zal blijven gebruiken om de arbeids- en loonvoorwaarden van het personeel (uiteraard uitgezonderd de topmanagers) aan te vallen.

    De reacties bleven niet uit. Na de bekendmaking van de sluiting van de brouwerij in Hoegaarden, betoogden 3.000 mensen door het dorp. Na de bekendmaking van de ontslagen in Jupille, stelden de bisschop van Luik en de hulpbisschop van Namen in een interview: “Als de economische wetten geen rekening houden met de mens, moeten die wetten veranderen. Het banenverlies stapelt zich op. Gisteren Arcelor, vandaag Inbev. Wat zal het morgen zijn? Is dit de Europese kant van de mondialisering van de economie? Dit beroert ons. Samen met de slachtoffers, hun families, hun collega’s en veel burgers zeggen wij: als de financiele logica zoveel lijden veroorzaakt, is ze onmenselijk en moet ze veranderen.”

    De logica van het huidige systeem bestaat er inderdaad uit dat alles ten dienste staat van de winst. Om de winsten te verhogen, worden werknemers op straat gezet. Her en der hoor je dat we machteloos staan tegenover de willekeur van de multinationals. We horen politici uitroepen dat het een schandaal is, maar als puntje bij paaltje komt, “kunnen ze er niets aan doen”. Of is het hen er eerder om te doen hun (toekomstig) zitje in de raad van bestuur veilig te stellen? Waarom horen we niets van Jean-Luc Dehaene die in de Raad van bestuur van Inbev zit? Geen commentaar? Even enkele krokodillentranen en dan verder… met het aanvallen van onze lonen en pensioenen.

    Alhoewel multinationals als Inbev inderdaad een grote macht hebben, betekent dat niet dat zij zomaar kunnen doen wat ze willen. Maar om hen tegen te houden, moet er wel een krachtsverhouding worden opgebouwd. Het is dan ook noodzakelijk om een antwoord te geven op de verdeel-en-heersstrategie van Inbev. Hiervoor is een gezamenlijk lokaal en Europees actieplan nodig, bediscussieerd op de werkplaatsen, met als centraal punt de strijd voor elke job.

    Maar zelfs wanneer dit tot een overwinning leidt, is dit maar tijdelijk. Zolang we in een kapitalistisch systeem leven, zal de winst belangrijker zijn dan de mensen en is de volgende aanval maar een kwestie van tijd. Gedeeltelijke, kortstondige overwinningen op multinationals zoals Inbev zijn mogelijk mits het opbouwen van een krachtsverhouding. Een langdurige fase van systematische toegevingen door de multinationals – zoals tot op zekere hoogte gebeurde tijdens de golden sixties – is in deze fase van het kapitalisme echter uitgesloten. Dat vergt een fundamentele breuk met het huidig systeem en de opbouw van een socialistische maatschappij.

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop