Category: Op de werkvloer

  • Werkgeversfederatie tegen indexsprong omdat het de koopkracht ondermijnt

    winkelHet gebeurt niet iedere dag dat een werkgeversfederatie waarschuwt dat een indexsprong onze koopkracht ondermijnt. Doorgaans houden de werkgevers het op aanvallen op onze levensstandaard om zelf met een groter deel van de koek te gaan lopen. Maar Comeos, de werkgeversfederatie van de handel en diensten, laat een ander geluid horen. Voor de winkels is koopkracht immers belangrijk.

    Volgens een studie die Comeos bestelde, was er tussen 2005 en 2008 een economische groei van 5,6% en stegen de consumentenuitgaven met 5,4%. In 2009-2013 was er een beperktere economische groei van 1,3% maar bleven de particuliere uitgaven met 4,2% stijgen. Zonder de groei van de particuliere uitgaven zou er volgens Comeos een negatieve groei van het BBP met -0,9% geweest zijn. Maar er wordt gevreesd dat de consumptie niet zal blijven toenemen.

    Ondanks de stijgende particuliere uitgaven kent de distributiesector problemen. Om de winsten op peil te houden, besliste Delhaize voor de zomer nog om een sociaal bloedbad aan te richten. Ook bij Cora, Photo Hall, Home Market en andere winkelketens gaan jobs verloren. Comeos wijst erop dat de omzet de afgelopen twee jaar aan het stagneren is, zeker inzake voeding. De werkgeversfederatie vreest dat een vertraging van de consumptie de sector verder zal bedreigen. Of juister gezegd, dat het de winstgevendheid onder druk zet.

    Wat stelt Comeos als alternatief voor? Van een werkgeversfederatie valt natuurlijk geen socialistisch antwoord van meer koopkracht door hogere lonen te verwachten. Neen, ook Comeos speelt het grijsgedraaide plaatje van de lastenverlagingen. Maar dan wel met het voorstel om vooral de lasten voor het personeel in de eigen sector naar beneden te halen. Daartoe stelt Comeos voor om de lasten van laaggeschoolden die weinig verdienen het meeste naar beneden te halen. Van een gemiddelde van 35% sociale bijdragen en lasten wil Comeos naar een tarief van 20% voor maandlonen onder de 2300 euro bruto en 25% voor hogere lonen. Dit zou 2,8 miljard euro kosten.

    Het zou nog steeds volgens de studie van Comeos 42.614 jobs opleveren waarvan 11.336 in de handel. Hier moeten meteen enkele kanttekening bij geplaatst worden. Zou een bedrijf als Delhaize met een dergelijke maatregel alsnog beslissen om de geplande herstructurering teniet te doen? En moesten er al 42.614 jobs bijkomen, is 65.700 euro overheidssteun per gecreëerde job dan niet erg veel? Het is alleszins meer dan een doorsnee bruto jaarloon van een werknemer. Comeos stelt dus eigenlijk voor dat de overheid nieuwe jobs financiert en er nog een mooie extra cadeau bovenop geeft aan de werkgevers. Met 2,8 miljard kan de overheid zelf ongeveer 80.000 mensen met een bruto maandloon van 2.500 euro aan het werk zetten.

    Met het voorstel van een lastenverlaging om de eigen winsten op te krikken, is Comeos niet bijster origineel. Wel opmerkelijk is het standpunt dat een BTW-verhoging een slechte maatregel zou zijn (dit zou de consumptie met 0,29% tot 0,61% doen afnemen) en nog dat een indexsprong geen goed idee is. De natte droom van vele andere werkgevers, betekent voor de sector van de handel vooral een ondermijning van de consumptie. Het uitgangspunt van de werkgevers uit de handel is niet onze koopkracht, maar wel hun winsten. Vanuit de specifieke winstbelangen van de distributie- en handelssector wordt erkend dat een aanval op de koopkracht niet alleen slecht is voor onze levensstandaard maar ook voor de economie.

    Laat ons dit argument van Comeos gebruiken bij de loononderhandelingen in het najaar en als argument in het broodnodige verzet tegen de vele asociale aanvallen die momenteel op onze levensstandaard worden voorbereid of al op gang getrokken zijn.

  • NMBS-topman Cornu krijgt vergoedingen voor van alles en nog wat

    door Eric

    Op 13 augustus blokletterde het weekmagazine De Knack in het groot “Bij de NMBS krijgen mensen premies voor van alles en nog wat”. Meteen was de toon gezet. Naar een antwoord van het geviseerde personeel werd niet gevraagd, laat staan een rechtzetting. De nieuwe CEO Jo Cornu kreeg een gratis tribune aangeboden om de aanval op het personeel voor te bereiden door ze eerst eens goed zwart te maken in de publieke opinie.

    Dat Cornu zelf niet vies is van een premietje wisten we al van De Standaard op 25 september 2013. Hij vond toen het CEO-schap bij de NMBS perfect te combineren met zitjes in de raden van bestuur, de strategische comités en de benoemings- en renumeratiecomités  van Agfa Gevaert, KBC en Belgacom. Voor de 64 vergaderingen waaraan hij daarvoor deelnam in 2012 ving hij 232.000 euro, dat is gemiddeld 3.625 euro per vergadering. Veel personeelsleden bij de NMBS verdienen dat, premies voor van alles en nog wat inbegrepen, in geen maand. Cornu kreeg van De Standaard wel de kans om te reageren. Hij hield het op: “Ik begrijp niet waarom ik hier vragen over krijg”.

    Ook bij de invoering van de cumulbeperkingen opgelegd door de nieuwe bankenwet als gevolg van een Europese richtlijn, kwam Cornu ter sprake, net zoals zowat de hele VBO-top (zie De Tijd van 27 augustus 2014). Hij maakt immers gebruik van een achterpoortje in de wet om naast CEO van de NMBS, bestuurder van Eurostation en Belgacom ook zijn zitje in de raad van bestuur van KBC-group te behouden. Zou hij zich nog altijd afvragen waarom spoormannen en de publieke opinie dat best zouden weten als hij het personeel nog eens wil schofferen over hun armtierige premietjes?

  • Nog erger dan hamburgerjobs: poetsen bij hamburgerketen

    De krant De Tijd meldt vandaag dat hamburgerketen Quick door de Brusselse Kamer van Inbeschuldigingstelling wordt doorverwezen naar de correctionele rechtbank. In 2011 was er een controle van de sociale inspectie in elf vestigingen van Quick en vier van McDonald’s in Brussel. Daarbij werden heel wat inbreuken vastgesteld, de schoonmaakbedrijven voor de hamburgerketens werden aangeklaagd wegens zwartwerk en mensenhandel. Dit personeel moest in mensonterende omstandigheden werken.

    Er volgde een onderzoek doorheen het land waarna Quick en 25 franchise-uitbaters vervolgd werden wegens het uitbuiten van schoonmaakpersoneel. Er werd onder meer personeel ingezet dat ‘illegaal’ in het land verbleef en waarbij van deze situatie gebruik gemaakt werd om armzalige lonen en lange arbeidsdagen op te leggen. De schoonmaakbedrijven werden vervolgd, maar ook Quick omdat het volgens het gerecht mededader was. De meeste franchise-uitbaters worden niet naar de correctionele rechtbank doorverwezen.

    Er zijn al heel lang berichten over schoonmaakfirma’s die hun personeel uitbuiten. Mensen zonder papieren worden aangenomen om tegen een hongerloon zeven dagen op zeven te werken. Er was sprake van lonen van 3,3 euro per uur. Een groter bedrijf als Quick kan dat moeilijk zelf doen, maar werkt hiervoor met onderaannemers waar de regels niet zo strikt nageleefd worden. Zodra een probleem opduikt, wast Quick de handen in onschuld en wordt de verantwoordelijkheid doorverwezen naar de onderaannemers. Het maakt bovendien duidelijk hoe bewust misbruik wordt gemaakt van de onzekere situatie van mensen zonder papieren om de arbeid- en loonvoorwaarden naar beneden te halen.

    Bij een eerdere vaststelling van uitgebuit schoonmaakpersoneel bij Quick, ruim 13 jaar geleden, oordeelde de sociale inspectie nog dat Quick zelf geen verantwoordelijkheid had voor de inbreuken. Het bedrijf beloofde in 2001 dat het sterker zou toezien op het schoonmaakpersoneel, maar in 2007 volgden nieuwe vaststellingen van mensen zonder papieren die als schoonmakers bij Quick werkten. In dit geval werd zelfs een contract gevonden waarbij de schoonmaker moest beloven de eerste 15 dagen gratis te werken.

    Uiteraard is Quick mee verantwoordelijk voor de arbeidsomstandigheden bij onderaannemers die de restaurants schoonmaken. De schoonmaak wordt net uitbesteed om te besparen en dus wordt gezocht naar de goedkoopste bedrijven. Lage kosten staan hierbij centraal, zelfs indien het evident is dat dit neerkomt op aanhoudende gevallen van schrijnende uitbuiting en slavenarbeid. Het is opmerkelijk en nuttig dat Quick nu zelf mee naar de correctionele rechtbank wordt doorverwezen als mededader. Het bedrijf stapt nog naar Cassatie om dit te betwisten, maar het vormt een interessant precedent in een tijdperk van steeds meer onderaanneming.

  • Staking bij BMS gaat door ondanks patronale provocaties

    bmsVandaag is het personeel van BMS, een schoonmaakbedrijf dat als onderaannemer voor de NMBS werkt, al meer dan een week in staking tegen het ontslag van twee delegees en drie interimmers die al lange tijd voor het bedrijf werkten. (zie dit artikel op dewereldmorgen.be over de achtergrond)

    De directie ging niet alleen over tot het ontslag van delegees, maar doet er ook alles aan om de staking te breken. Gisteren kwam de directie met een klein leger aan werknemers om de stakers te vervangen. Ze brachten ook een gerechtsdeurwaarder mee die de stakers bedreigde met een dwangsom van 500 euro per vastgestelde inbreuk.

    Het personeel hield goed stand, de stakerspost staat er nog steeds. Het maakt eens te meer duidelijk hoe het patronaat het stakingsrecht volledig van de kaart wil vegen.

    Aarzel niet om het personeel van BMS te ondersteunen in hun strijd, de stakerspost bevindt zich vlakbij het station van Schaarbeek. We hopen in de komende dagen op de situatie bij BMS terug te komen.

    Fotoreportage door Collectif Krasnyi vanop de stakerspost

  • Geen indexsprong of gepruts aan de index, maar herstel van de volledige index!

    indexhandenafIn het kader van de regeringsvorming wordt een oud patronaal voorstel opnieuw op tafel gelegd. De neoliberale partijen dromen al langer van een indexsprong, minstens een aanpassing van de index maar liever nog een volledige afschaffing ervan. Dat zou de concurrentiepositie van de bedrijven verbeteren, zeggen ze. Een aanslag op onze koopkracht en levensstandaard proberen ze op die manier als iets positief voor te stellen. Van de periode van beperkte prijsstijgingen vandaag willen ze gebruik maken om de index aan te pakken. Een antwoord op enkele argumenten.

    Indexering is geen verhoging van de lonen

    Er wordt al eens gezegd dat de lonen in ons land sneller dan in de buurlanden stijgen omwille van de index, de automatische aanpassing van de lonen aan de stijgende prijzen. Nochtans omvat het principe van de index geen stijging van de reële lonen, het gaat slechts om een aanpassing van de lonen aan de stijgende prijzen. Enkel de relatieve lonen stijgen, de reële lonen blijven gelijk. Dat is net het opzet van het principe.

    De afgelopen jaren hebben we bovenop de indexaanpassingen van de lonen in ons land overigens zo goed als geen verhogingen gekend. De reële lonen stegen in de periode 2009-2013 in ons land, maar volgens het Europees Vakbondsinstituut was dit met amper 0,0901%. Moest een topmanager zijn bonus met zo’n percentage zien toenemen, hij zou steen en been klagen. Moest een bedrijf de winstmarge met zo’n percentage zien stijgen, er wordt direct een sociaal bloedbad aangericht. Maar voor onze lonen is een stijging met 0,0901% dus onaanvaardbaar als we de neoliberale politici mogen geloven.

    Een indexsprong doet wel degelijk pijn voor de werkenden

    Economen van het neoliberale slag beweren graag dat we een indexsprong amper zouden voelen. Het doet even pijn, maar levert op langere tijd extra jobs op. Enkele jaren geleden stelden de neoliberale economen Ivan Van de Cloot en Joep Konings dat een indexsprong op lange termijn tot 10.000 nieuwe jobs zou opleveren. “Loonmatiging levert meer jobs op dan ze vernietigt”, stelde Konings.

    Dat er in alle buurlanden over dezelfde maatregelen wordt gediscussieerd, maakt dat het effect op de concurrentiepositie teniet wordt gedaan en er enkel een neerwaartse spiraal overblijft. Deze spiraal zorgt ervoor dat de koopkracht afneemt en er bijgevolg ook minder gemakkelijk een afzetmarkt wordt gevonden voor het geproduceerde.

    Het is overigens opmerkelijk dat de managers de term ‘concurrentie’ voor ons anders zien dan voor zichzelf. Voor zichzelf kijken ze naar de hoogste lonen en bonussen van collega’s in de buurlanden, voor ons kijken ze naar de laagste lonen. Voor ons denken ze aan een neerwaartse spiraal, voor zichzelf aan een opwaartse spiraal. Om dan op topbijeenkomsten te moeten vaststellen dat ongelijkheid echt wel een probleem is.

    De publieke opinie is tegen een indexsprong

    De rechtse regering die gevormd wordt, meent het standpunt van de publieke opinie te vertegenwoordigen. Het is evenwel niet omdat rechtse formaties in het kader van de politieke eenheidsworst bij verkiezingen hoge scores halen, dat dit automatisch betekent dat alle voorstellen van die partijen ook gedeeld worden.

    Rond de index was er in 2012 een opiniepeiling in ons land. Ook toen was er al een uitgebreide propagandacampagne tegen de index geweest, maar toch stelde 56% van de bevolking dat de index behouden moet blijven zoals ze is. Amper 13% was voor de afschaffing ervan. Indien er dan toch aan de index geraakt werd, stelde 47% dat de index voor de laagste lonen zeker behouden moest worden.

    Index is nu al ondermijnd

    Diegenen die vandaag voorstellen om aan de index te prutsen, doen dit niet om het stelsel beter af te stemmen op de reële prijsstijgingen met een betere afweging van verschillende producten en diensten (zo zijn huisvesting, water, elektriciteit, gas vandaag slechts goed voor een gewicht van 16%), maar wel om onze koopkracht naar beneden te trekken.

    De index is al ondermijnd. Zo vormde de invoering van de gezondheidsindex in 1993 een aanval op de index. Het werd mooi verpakt, wie kan nu tegen gezondheidsmaatregelen zijn? Maar de verpakking diende slechts om een brutale aanval te verdoezelen in de vorm van een aanpassing van de samenstelling van de korf van producten waar rekening mee werd gehouden. Die korf werd nadien nog verschillende keren aangepast, telkens met het doel om een stijging van de index te vermijden.

    Voor het volledig herstel van de index

    De aanval op onze levensstandaard is algemeen en nooit gezien. Voor alle diensten zullen we meer moeten betalen. In plaats van sociale zekerheid te genieten, evolueren we naar wat Luc Huyse een doe-het-zelfsamenleving noemt. Sociale bescherming wordt vervangen door liefddadigheid en de oproep om uw plan te trekken. Werklozen, sociale huurders, zieken, tijdskredietopnemers,… worden gestigmatiseerd.

    De discussie over de index maakt duidelijk dat de aanval zich niet beperkt tot uitkeringstrekkers, maar dat alle werkenden onder vuur liggen. Een collectieve verarming – want dat is wat een indexsprong concreet betekent: een daling van onze reële lonen – is een asociale maatregel die er enkel op gericht is om de zakken van de grote aandeelhouders verder te vullen. Er is nood aan consequent verzet tegen dergelijke voorstellen. Naar aanleiding van de begrotingsdiscussie en het opstarten van de discussie rond een IPA valt het op dat het patronaat en haar politieke vertegenwoordigers klaar staat met haar propagandacampagne. Waar blijft het duidelijke syndicale antwoord daarop?

  • Hoog tijd om de volledige energiesector in publieke handen te brengen

    Nadat jarenlang op de infrastructuur werd bespaard en de hoge winsten niet werden aangewend om te investeren in voldoende groene stroom, krijgen we nu de dreiging van een black-out. De mogelijkheid om op koude windstille winterdagen de elektriciteit in grote delen van het land even uit te zetten, brengt de discussie over energie voor velen wel heel dichtbij.

    Toen de energiesector geliberaliseerd werd, beloofden ze ons meer dienstverlening voor een goedkopere prijs. De realiteit is dat de prijzen gestegen zijn (zelfs indien er het voorbije jaar dalingen waren tegenover de piekprijzen) en nu dus ook dat de dienstverlening niet kan gegarandeerd worden. Het uitvallen van de elektriciteit associëren we met wat de Derde Wereld wordt genoemd. In Gaza, Pakistan of Liberia valt de elektriciteit regelmatig urenlang uit. Binnenkort ook in België?

    Het gevaar is effectief bestaande dat er een black-out is op een bijzonder koude en windstille winterdag waarbij ook Frankrijk door een koudegolf wordt getroffen. Het gevaar is bestaande, maar lijkt tegelijk sterk gebruikt te worden om de afhankelijkheid van kernenergie te benadrukken en mogelijk de weg te openen voor andere betwiste vormen van energiebevoorrading, denk maar aan schaliegas.

    Dat kerncentrales die veel langer openblijven dan aanvankelijk gepland een risico vormen, was nochtans duidelijk. De centrales werden opengehouden omdat ze Electrabel monsterwinsten opleverden en de overheid van de nucleaire taks een klein graantje daarvan kon meepikken. Dat de overheid door de fiscale cadeaupolitiek eerder miljarden aan inkomsten misliep, plaatst die nucleaire taks in perspectief.

    De afgelopen jaren boekte Electrabel miljardenwinsten. In 2012 ging het om 1,2 miljard euro. In 2013 werden boekhoudkundige operaties ingezet om het cijfer te verdoezelen en er een verlies van te maken. Wellicht ging het vooral om Franse verliezen, maar erg transparant is het bedrijf hier niet over. De liberalisering van de energiesector heeft bedrijven als Electrabel en andere spelers op de energiemarkt grote winsten opgeleverd.

    Die winsten zijn niet gebruikt om te investeren in veilige en voldoende energieproductie. De multinationals die de Belgische elektriciteitssector domineren zijn niet geïnteresseerd in de enorme maatschappelijke voordelen van hernieuwbare energie of de kernuitstap. Er wordt enkel geïnvesteerd als het op korte termijn rendement oplevert. En meer nog, Electrabel lijkt bewust op een stroomtekort aan te sturen. Waarom sloot het in 2012 anders twee centrales (Ruien, Oost-Vlaanderen en Les Awirs in Luik)? De afgelopen drie jaar verdwenen in de stoom- en gascentrales die gesloten werden meer dan 400 rechtstreekse jobs en nam de productiecapaciteit met 2.300 MW af, wat meer is dan het mogelijke tekort in de winter. En ook in de kerncentrales werd op personeel en onderhoud bespaard.

    In 2011 publiceerden we een interview met een ABVV-delegee bij Tihange. Die stelde: “Om de liberalisering voor te bereiden, begon Electrabel al vanaf eind jaren 1990 te herstructureren. Dit werd nog scherper toen Suez (dat toen nog niet met GDF was gefuseerd) aandeelhouder van Electrabel werd. Toen was er een versnelling van de besparingen in de administratie, het onderhoud maar ook in de uitbating zelf. Vanaf 2001-2002 was er een groot herstructureringsplan, waarbij we ongeveer 30% van de kosten moesten besparen.” En nog: “Concreet werd in het onderhoud steeds meer met onderaannemers gewerkt, waardoor de kwaliteit van het onderhoud er op achteruit ging. We zijn van een preventief onderhoud (waarbij na zekere tijd ieder onderdeel wordt vervangen) naar een curatief onderhoud gegaan waarbij een onderdeel pas wordt vervangen als het stuk is. Dit beleid had een impact op korte termijn, maar het laat zich ook voelen op langere termijn met een mindere beschikbaarheid van de kernreactoren.”

    Wie is verantwoordelijk voor een eventuele black-out? Zijn het diegenen die voor een kernuitstap opkomen of die zich tegen schaliegas verzetten? Of zijn het diegenen die energie in private handen laten om grote bedrijven als multinationals als Electrabel monsterwinsten op te leveren in plaats van de middelen aan te wenden om veilige en schone energieproductie uit te bouwen?

    Eerder schreven we op deze site waarom wij voor een energiesector in publieke handen opkomen (zie dit artikel). In ons laatste artikel brachten we onderstaande conclusie naar voor.

    Voor socialisten is het alternatief duidelijk: een volledige (her)nationalisatie van de energiesector, zowel productie, distributie, onderzoek en ontwikkeling in de sector moet in publieke handen worden gebracht. Bij zo’n nationalisatie kan er geen sprake zijn van vergoedingen voor de grote kapitalisten die de sector grotendeels in handen hebben, enkel voor kleine spaarders, op basis van bewezen noden.

    Zo’n publieke energiemaatschappij beheert niet enkel de productie en distributie van energie, maar coördineert ook de investeringen en het onderzoek naar nieuwe, milieuvriendelijke technologieën. Aan de consumenten wordt goedkope, of zelfs gratis, energie geleverd, terwijl de winsten van het bedrijf worden geïnvesteerd in onderzoek en ontwikkeling van groene energie. Er komt een plan voor een kernuitstap op korte termijn, waarin de elektriciteitsproductie verzekerd wordt door massale investeringen in hernieuwbare energie.

    Het is duidelijk dat zo’n scenario onrealistisch is binnen een kapitalistische economie. Om maar één voorbeeld te geven: via belastingen, taksen en vergoedingen gaan heel wat middelen vanuit de sector naar de verschillende overheden in ons land: vooral de gemeenten hebben deze inkomsten broodnodig voor de openbare dienstverlening. Bij een nationalisatie moet ook hiervoor een oplossing worden gevonden.

    De discussie over de nationalisatie van de energiesector is dus slechts een begin van een veel bredere discussie over welke maatschappij waarin we willen leven. Recent publiceerde Forbes haar jaarlijkse ranking van miljardairs. Het rapport toonde zwart op wit aan dat tijdens de crisis de rijksten alsmaar rijker worden, de armsten steeds armer.

    Het mobiliseren van die enorme rijkdommen, om ze te investeren in hernieuwbare energie, maar ook in onderwijs, gezondheidszorg, openbaar vervoer, sociale zekerheid, wetenschap en technologie zou een enorme sociale en technologische vooruitgang teweegbrengen voor de hele wereldbevolking. Laten we komaf maken met het kapitalistisch systeem dat zoiets verhindert, en gaan voor een democratisch socialisme, waarin dat eindelijk mogelijk wordt!

  • Geen minimumdiensten maar recht op actie voor maximale dienstverlening

    Artikel voor de septembereditie van maandblad ‘De Linkse Socialist‘ die momenteel wordt voorbereid.

    Kenmerkend voor rechtse regeringen is dat ze alle mogelijkheden van protest tegen hun beleid moeilijker willen maken. Een aanval op het stakingsrecht is daar een onderdeel van. Ook nu dreigt de discussie over minimumdienstverlening bij spoorstakingen terug op de agenda te komen. De wijze waarop spoorbaas Jo Cornu uithaalde naar de stakingsactie van eind juni was daar al een indicatie van.

    Het telkens terugkerende argument is dat minimale dienstverlening het personeel zou toelaten om actie te voeren zonder de reizigers te raken, of toch minstens diegenen die op hun werk moeten geraken. Een staking is echter net bedoeld om de werking plat te leggen. Het toont aan dat niet de directie de treinen doet rijden, maar het personeel. En als het personeel het wil, ligt het volledige raderwerk stil. Het feit dat een staking betekent dat de werking van andere bedrijven verstoord wordt, voert de druk op de NMBS­-directie op om aan de eisen van het personeel toe te geven.

    De rechtse partijen, met N­-VA op kop, pleiten doorgaans voor een afbouw van de bestaande reeds erg minimalistische openbare dienstverlening. Het is pas als er gestaakt wordt, dat ze plots een minimale dienstverlening willen. Door de afbouw van de dienstverlening de afgelopen jaren zou er voor een veilige minimale dienstverlening minstens twee derden van het personeel moeten ingezet worden, als de afbraak verder gaat is er straks extra personeel nodig om een minimale dienstverlening te garanderen. Het zou een staking in de praktijk zo goed als onmogelijk maken. En dat is natuurlijk net het doel van de neoliberalen.

    Het is door stakingsacties dat alle sociale verworvenheden zijn afgedwongen, van de achturendag over het betaald verlof tot de sociale zekerheid. Het stakingsrecht aan banden leggen, heeft uiteindelijk als doel om die sociale verworvenheden te kunnen inperken.

    Met acties komt het personeel niet op voor een minimale, maar wel een maximale dienstverlening. Voldoende personeel dat aan degelijke voorwaarden werkt – zowel inzake veiligheid, werkdruk als wat loon betreft – is samen met voldoende goed onderhouden materieel een vereiste om de dienstverlening te verbeteren. Moesten de regeringspartijen echt bezorgd zijn om de dienstverlening, dan zouden ze net investeren in openbaar vervoer en andere openbare diensten in plaats van ze verder af te bouwen.

    minimum

  • Waarom optrekken inschrijvingsgeld en besparen op hoger onderwijs slechte ideeën zijn

    Artikel vanop de blog van Jon

    De nieuwe Vlaamse regering wilt harder besparen in het hoger onderwijs dan wat vroeger de gewoonte was, en ze willen het inschrijvingsgeld optrekken. Dat zijn twee bijzonder slechte ideeën.

    Besparen?

    Nog harder besparen is een slecht idee aangezien er juist het tegenovergestelde zou moeten gebeuren: er zijn extra middelen nodig. De primaire en secundaire sector (landbouw en industrie) blijft aan belang verliezen, de tertiaire en quartaire sector (diensten en non-profit) blijft belangrijker worden. Gegeven de technologische vooruitgang zal die trend zich verderzetten, en neemt in alle sectoren van de economie het belang van hoger onderwijs toe.

    Vandaar alle praatjes over “de kenniseconomie”, vandaar de Lissabondoelstellingen waarbij afgesproken werd dat elk Europees land minstens 3% van het BBP (bruto binnenlands product) aan wetenschappelijk onderzoek zou moeten besteden en 2% van het BBP aan hoger onderwijs, tegen 2010, doelstellingen die compleet de mist zijn ingegaan, omgedoopt zijn tot EU 2020, met dezelfde streefcijfers maar deze keer tegen 2020. In Vlaanderen werd dat vertaald naar Vlaanderen in Actie (ViA) en het Pact 2020. Allemaal mooie praatjes, maar het is natuurlijk gemakkelijk om doelstellingen te formuleren. Dat heeft weinig betekenis als er vervolgens een beleid wordt gevoerd dat compleet in de tegenovergestelde richting gaat.

    De realiteit is dat er al enorm bespaard is. In 1980, vlak voor het een Vlaamse bevoegdheid werd, ging er in België nog zo’n 7% van het BBP naar onderwijs. Na de communautarising daalde in beide landsdelen de (relatieve) uitgaven voor onderwijs. Er werd flink gesnoeid, voornamelijk door het werken met enveloppefinanciering die door onderindexering geleidelijk erodeert. Sinds eind jaren ’90 zijn we zowel in Vlaanderen als in franstalig België aan het schommelen rond de 4,5% van het BBP voor onderwijs. Ondertussen is het aantal studenten enorm gestegen.

    In 1980 waren er in heel België zo’n 100.000 universiteitsstudenten, ondertussen zijn er in Vlaanderen alleen al meer dan 120.000 universiteitsstudenten! In heel het hoger onderwijs in Vlaanderen zijn we tussen 1995 en 2010 gegaan van 146.344 studenten naar 207.954 studenten, een stijging met maar liefst 42%. Op dezelfde periode is het aantal personeelsleden met onderwijstaken (onderzoekers buiten beschouwing gelaten) lichtjes gedaald, van 12.413 naar 12.390. En nu zou er nog meer bespaard moeten worden?!

    Hoger inschrijvingsgeld?

    Ook een hoger inschrijvingsgeld is een slecht idee. Het is uiteraard een asociale maatregel, die de toegankelijkheid van het hoger onderwijs niet ten goede komt. In Zweden zijn universiteiten volledig gratis en krijgen studenten zelfs een studieloon. Dat is de enige manier om ervoor te zorgen dat het hoger onderwijs echt voor iedereen toegankelijk is.

    Artikel 13 van het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (1966), ook gekend als het Pact van New York, dat op 21 april 1983 werd geratificeerd door België, zegt bovendien expliciet dat

    het hoger onderwijs door middel van alle passende maatregelen en in het bijzonder door de geleidelijke invoering van kosteloos onderwijs voor een ieder op basis van bekwaamheid gelijkelijk toegankelijk dient te worden gemaakt

    We zijn nu meer dan 30 jaar verder, dus het aspect “geleidelijk” wordt alvast stevig toegepast. Voor de rest blijft dat artikel dode letter. Iedereen was het er destijds over eens dat geleidelijke invoering van gratis hoger onderwijs impliceert dat het enkel goedkoper mag worden, niet duurder. Tot in 1992 een uitspraak van het Arbitragehof (nr. 33/92, 7 mei 1992, B.7.2) aangaf dat het inschrijvingsgeld eigenlijk wel mag

    worden verhoogd op grond van onder meer een redelijke schatting van het verloop van de kosten van levensonderhoud, van het nationaal produkt en de stijging van het gemiddelde inkomen per inwoner ten opzichte van de tijd waarin zij zijn vastgesteld, zonder dat een dergelijke verhoging afbreuk doet aan de uit het Verdrag van 1966 voortvloeiende “standstill-verplichting”.

    Met andere woorden, indexering en zelfs welvaartsvastheid is best wel OK, want dat is eigenlijk geen “echte” verhoging. (Waarom wordt die redenering niet eens wat vaker toegepast, bijvoorbeeld als het over lonen en uitkeringen gaat?). Zo gingen we van 5.000 frank (125 euro) toen het Pact van New York werd ondertekend, naar zo’n 500 euro twintig jaar later — een stevige standstill, nietwaar? (Voor zo’n loonstop teken ik!)

    Verhoudingen

    Een verhoging van het inschrijvingsgeld is niet bepaald een effectieve methode om te compenseren voor een significante besparing in de overheidstoelages. Om een concreet voorbeeld te geven: ik heb de meest recente jaarrekening van de KU Leuven eens bekeken.

    In 2013 had de KU Leuven in totaal 818 miljoen euro aan inkomsten. Daarvan is ongeveer 500 miljoen op één of andere manier afkomstig van de Vlaamse overheid; de rest komt van de federale overheid (een bijna verwaarloosbare 10 miljoen), Europa (zo’n 45 miljoen), en inkomsten vanuit de privé (128,7 miljoen). En dan zijn er nog een hoop kleinere inkomsten, zoals schenkingen (11,6 miljoen), huuropbrengsten van de sociale sector (8,7 miljoen), verkoop van proefdieren (er worden hier blijkbaar muizen en ratten verkocht ter waarde van een slordige 2 miljoen euro per jaar!), en, oh ja, ook nog inschrijvingsgelden (24 miljoen).

    Die 24 miljoen euro die ze uit reguliere inschrijvingsgelden ontvangen (en dat was het jaar voordien nog maar 17 miljoen euro, maar intussen zijn de academische hogeschoolopleidingen erbij gekomen) is nog geen 3% van de totale inkomsten. In het wetenschappelijke jargon van de economen: peanuts.

    Terzijde: De privé-sector is, vanuit het standpunt van de universiteit gezien, als financieringsbron meer dan vijf keer zo belangrijk als het inschrijvingsgeld van de studenten. De KU Leuven ontvangt méér middelen vanuit de privé-sector voor contractonderzoek en valorisatie (spin-offs e.d.), namelijk 128,7 miljoen euro, dan dat ze vanuit alle overheden tesamen krijgen voor fundamenteel wetenschappelijk onderzoek (123,7 miljoen euro uit de zogenaamde tweede geldstroom). Maar wees gerust, de beheerders van de universiteit hebben plechtig beloofd dat het gezegde “wiens brood men eet, diens woord men spreekt” niet van toepassing is op de KU Leuven. In het verslag van de ondernemingsraad van 26 juni 2013 kan elk personeelslid lezen dat er wat betreft de onafhankelijkheid van het wetenschappelijk onderzoek geen vuiltje aan de lucht is volgens de Algemeen Beheerder van de KU Leuven:

    We mogen blij zijn dat we op deze manier kunnen compenseren voor de (steeds te) beperkte overheidsfinanciering. De onafhankelijkheid komt niet in het gedrang, want er worden daar telkens degelijke afspraken over gemaakt. We gaan dus op deze lijn verder. We zien geen gevaren.

    In elk geval, een verhoging van het inschrijvingsgeld kan in verhouding weinig opleveren. Zelfs als je veronderstelt dat hogere inschrijvingsgelden geen negatief effect hebben op de studentenaantallen, dan nog zou een verdubbeling van het inschrijvingsgeld weinig effect hebben op de totale inkomsten.

    Niet de eerste verhoging

    Het inschrijvingsgeld is trouwens al meermaals verhoogd geweest in de laatste tien jaar. En dan heb ik het niet alleen over de indexering van 505 euro in 2004 naar 620 euro in 2014. Een kort overzichtje:

    • In 2004 kwam ook het flexibiliseringsdecreet in voege, wat betekent dat sindsdien studenten die meer dan 60 studiepunten opnemen, meer betalen dan vroeger.
    • In 2005 werd het inschrijvingsgeld drastisch verhoogd voor studenten van buiten de EHOR (Europese Hoger Onderwijs Ruimte, EU plus o.a. Zwitserland): het werd plots maar liefst vertienvoudigd!
    • In 2006 werd het inschrijvingsgeld voor de voortgezette opleidingen (de zogenaamde manama’s) opgetrokken tot bedragen als 1400, 2800, 4000 of 5600 euro per jaar.
    • In 2007 werd de lerarenopleiding hervormd waardoor ook die een stuk duurder werd.
    • In 2008 werd het zogenaamde leerkrediet ingevoerd, waardoor studenten met een lage studie-efficiëntie voortaan afgestraft konden worden met een verdubbeld inschrijvingsgeld.
    • In 2009 werd er veel gesproken over rationalisatie, met onder andere het rapport Soete, dat zegt dat kleine opleidingen moeten worden afgeschaft, zolang ze maar ergens in Vlaanderen blijven bestaan. Ook samenwerkingen tussen instellingen worden aangemoedigd, waarbij een opleiding gezamenlijk wordt aangeboden met lessen op verschillende campussen. De student moet echter zelf alle verplaatsingen betalen.
    • De jaren daarna kwam het financieringsdecreet van Frank Vandenbroucke geleidelijk op kruissnelheid, waardoor universiteiten nog meer de druk voelden om studenten te laten opdraaien voor allerlei kosten (bijvoorbeeld verhoging van de tarieven van bibliotheekboetes e.d.).

    Kortom, de afgelopen jaren is het inschrijvingsgeld (en de studiekost in het algemeen) op allerlei manieren al verhoogd geweest.

    Profiteurs laten betalen?

    Een vaak gehoord argument voor een verhoging van het inschrijvingsgeld is dat op die manier studenten die “profiteren van het systeem” worden aangepakt. Studenten die meer met het studentikoze bezig zijn dan met hun studies. Die op kosten van de belastingbetaler een luilekkerleventje leiden.

    Ik ga niet ontkennen dat er zo’n studenten bestaan. Studenten met rijke ouders die toch alles betalen. Die met hun zakgeld en de huur van hun luxe-kot elke maand meer uitgeven dan het huidig inschrijvingsgeld. Ze bestaan. Maar een hoger inschrijvingsgeld gaat hen niet tegenhouden. Zelfs al laat je ze tien of twintig keer zoveel betalen.

    Ik heb er geen enkel probleem mee om rijke profiteurs meer te laten betalen. Maar het is nogal omslachtig, en weinig efficiënt, om de rijken meer te laten betalen door het inschrijvingsgeld van de opleiding van hun kinderen te verhogen. Er zijn betere methodes, met minder collateral damage. Pak bijvoorbeeld de fiscale fraude eens aan, stop de gelegaliseerde belastingsontduiking van de bedrijven, voer een maximumloon in (ik stel voor: 5 keer het minimumloon), dat soort maatregelen. Laat de rijken de crisis betalen, weet je wel.

    Ja, natuurlijk zullen de neoliberale bazenpoepers van de kersverse Vlaamse regering opwerpen dat dat soort links gedoe compleet onrealistisch is want dat het de concurrentiepositie in het gedrang brengt. Net zoals de Belgische patroons destijds stelden dat kinderarbeid noodzakelijk was voor de economie en dat het compleet onrealistisch was om het af te schaffen, want dat zou de concurrentiepositie in het gedrang brengen. Tja. Uiteindelijk bleek dat het toch niet zo’n slecht idee was om onze kinderen naar school te sturen in plaats van naar de fabriek.

    Teken de petitie tegen de verhoging van het inschrijvingsgeld!

  • Lenen om te studeren? Neen aan de studieschuldenberg!

    schuldenBij de discussie over de verhoging van het inschrijvingsgeld voor hoger onderwijs wordt vaak verwezen naar de mogelijkheid om leningen aan te gaan om te studeren. Dit idee komt natuurlijk niet uit de lucht gevallen, het is een praktijk die al jarenlang bestaat in tal van landen met de VS op kop.

    In de VS zijn de studentenleningen samen goed voor een bedrag van 1 biljoen dollar, dat zijn 12 nullen. De schuldenberg als gevolg van studiekosten is groter dan het bedrag aan schulden dat via kredietkaarten wordt gemaakt. Wie afstudeert, heeft gemiddeld 26.000 dollar studieschulden. Dat is een stijging met 40% op zeven jaar tijd. Een jaar studeren kost vandaag ruim 21.000 dollar per jaar aan inschrijvingsgelden en huur voor een kot, dertig jaar geleden was dat (aangepast aan de huidige waarde van de dollar) 9.000 dollar. In dezelfde periode is het mediaan gezinsinkomen gestegen van 46.000 tot 50.000 dollar. Kortom, studeren is onbetaalbaar geworden in de VS en leidt tot een voor steeds meer jongeren onoverkomelijke schuldenberg.

    Als dit zoveel problemen oplevert in de VS, dan Europa niet achterblijven. Voor de financiële markten is de schuldenberg niet belangrijk, maar wel het feit dat er wordt geleend en dus geld kan verdiend worden op een erg gemakkelijke wijze. Bovendien zet het de deur verder open voor speculatie. In Nederland is het aangaan van studieleningen al langer ingeburgerd. Op tien jaar tijd was er een verdubbeling van het geleende bedrag, in 2012 had een afgestudeerde gemiddeld een studieschuld van 15.000 euro.

    Dit betekent dat jongeren tegen de achtergrond van een economische crisis na hun studies voor de moeilijke opdracht staan om werk te vinden, betaalbare huisvesting en bovendien nog eens een loodzware studielening moeten terugbetalen. Het maakt het wel bijzonder moeilijk om een toekomst uit te bouwen.

    Diegenen die voor een verhoging van de inschrijvingsgelden pleiten, slagen er overigens in om met originele argumenten te komen. Johan Van Gompel, een Senior Economist bij KBC Groep, schreef op 31 juli: “Economen pleiten vaak vóór een studiegeldverhoging, en dit om drie redenen. Vooreerst werkt het huidige lage bedrag averechts herverdelend. Een belangrijk deel van de gezinnen kan een vermeerdering van het studiegeld tot op zekere hoogte aan, omdat de doorsnee student nog altijd uit de meest welstellende helft van de bevolking komt. De modale belastingbetaler betaalt dus mee de studie van welstellende studenten. Ten tweede is er nood aan voldoende financiering om de kwaliteit van het hoger onderwijs te kunnen blijven garanderen. De voorbije jaren nam de financiering trager toe dan het aantal studenten. Ten slotte zorgt een relatief laag inschrijvingsgeld voor een erg groot aanzuigeffect van buitenlandse studenten, die hier vooral komen studeren omwille van de financiële laagdrempeligheid.”

    Als economen die jarenlang de speculatieve zeepbellen verdedigd hebben, met het argument van herverdeling van de middelen afkomen is voorzichtigheid geboden. Als we het goed begrijpen is het argument dat de toegang tot het hoger onderwijs nu al niet democratisch is en een verhoging van de inschrijvingsgelden dus de armste lagen niet treft. Een gebrek aan democratische toegang wordt opgevangen door het nog minder democratisch te maken. Het tweede argument is natuurlijk wel terecht, er is nood aan voldoende middelen en de financiering nam trager toe dan het aantal studenten. Maar ligt dat aan de studenten of aan het gebrek aan publieke middelen voor onderwijs? Dat tenslotte buitenlandse studenten gaan studeren waar ze het kunnen betalen, is evident. Waar voor de lonen een neerwaartse concurrentie wordt gehanteerd, geldt voor de inschrijvingsgelden (net zoals voor de lonen en bonussen voor toplui) blijkbaar een opwaartse concurrentie. De ‘sky is the limit’.

    Bij de banken wordt al uitgekeken naar een verhoging van de inschrijvingsgelden. Het belangrijkste element daarbij is de opening van een nieuwe lucratieve markt, die van de studieschulden. Hoe jonger iemand met handen en voeten aan de banken wordt gebonden, hoe meer winst er te rapen valt. De verhoging van de inschrijvingsgelden haalt de financiële markten verder binnen in het hoger onderwijs. Nadat die in de financiële sector hebben aangetoond waartoe ze in staat zijn, denk maar aan de bankencrisissen, richten ze nu hun pijlen op het hoger onderwijs en de toekomst van duizenden jongeren.

    We moeten dat een halt toeroepen. In plaats van financiële aasgieren met een eindeloze winsthonger binnen te brengen, heeft het (hoger) onderwijs nood aan meer publieke middelen. Om dat te bekomen, zullen we ons verzet tegen de nieuwe Vlaamse regering moeten organiseren. Ludieke acties zullen niet volstaan, massale mobilisaties zijn nodig. Als de regering met deze verhoging van het inschrijvingsgeld weg komt, zal het slechts een opstap naar verdere verhogingen zijn.

  • NMBS. 3.500 personeelsleden tekort levert directie minstens 105 miljoen per jaar op

    Libre Parcours presenteert rekening

    Een reactie door Libre Parcours, het actieblad openbaar vervoer van strijdbare en kritische syndicalisten

    staaktSpoorbaas Jo Cornu pakte uit met een becijfering van de ‘kostprijs’ van de staking van 30 juni. Hij zei dat dit de NMBS minstens 1,3 miljoen euro kost aan mislopen vervoersbewijzen. “Ik wil zo transparant mogelijk communiceren”, voegde Cornu eraan toe. Hij stelde nog dat de staking de put van de NMBS dieper zou maken, “Met een heel team moeten we de schuld proberen te beperken. Wie staakt, bemoeilijkt dat proces.”

    Daarmee probeert Cornu de verantwoordelijkheid voor de historische schuld in de schoenen van zijn personeel te schuiven. Het wanbeleid en de verkwisting door managers zoals Cornu en meer structureel de onderfinanciering van de spoorwegen worden niet in aanmerking genomen. De overheidsdotaties zijn de afgelopen jaren meermaals als gevolg van besparingen verlaagd, terwijl het aantal reizigers bleef toenemen. Uitgedrukt in reizigerskilometers loopt de dotatie achteruit ten gevolge van de toename van het aantal reizigers. We moeten steeds meer doen met minder middelen en minder personeel.

    De staking van 30 juni had onder meer te maken met het personeelstekort waardoor vakantie- en compensatiedagen niet kunnen opgenomen worden. In de praktijk betekent dit dat het personeel meer dan 36 uur per week werkt. Van de voorziene 37.500 eenheden (voltijdse equivalenten) zijn er nu 33.922 ingevuld. Dit betekent een personeelstekort van 3.500 eenheden.

    Door die 3.500 jobs niet in te vullen, bespaart de NMBS op de kap van het personeel – en dus ook op kosten van de dienstverlening – ongeveer 105 miljoen euro per jaar. Dit is als we een bescheiden bruto jaarloon van 30.000 euro nemen. De besparing op het personeel ligt dus 80 keer zo hoog als de vermeende kost van de staking die onder meer als gevolg van dat personeelstekort werd gevoerd. De directie haalt 105 miljoen euro uit onze zakken om vervolgens te klagen dat het 1,3 miljoen euro schade meent te lijden omdat wij dit niet aanvaarden.

    Het is overigens niet de schuld van het personeel en de vakbonden dat er geen oplossing komt voor het personeelstekort. Er is maximaal gegaan voor dialoog, maar de directie legde steeds meer afspraken naast zich neer. Met de stakingsactie werd het probleem gepresenteerd. Moest de directie haar beloften nakomen, dan zou er geen stakingsactie geweest zijn. Wiens verantwoordelijkheid is dit dan?

    Cornu stelt dat het nieuwe vervoersplan miljoenen euro zal kosten. Er zijn structurele veranderingen nodig om op tijd te kunnen rijden, bijvoorbeeld met langere keertijden. Maar dit vervoersplan is een besparingsoperatie met minder treinen, reorganisatie van diensten zodat minder premies uitbetaald worden,… Enkel de meest winstgevende lijnen zijn interessant voor de directie die geen oog heeft voor dienstverlening. Niet het aanbieden van een veilige openbare dienstverlening is volgens Cornu de centrale uitdaging, maar wel de omvorming van de NMBS tot een competitieve onderneming. Daartoe is hij bereid om niet alleen te liegen (denk maar aan de zogenaamde 53 verlofdagen voor spoorpersoneel), maar ook om als een echte neoliberale beroepsprovocateur naar buiten te komen. In plaats van een commerciële marktlogica moet het openbaar vervoer als dienstverlening worden gezien waarbij het overigens een deel van een oplossing voor het enorme file- en mobiliteitsprobleem is.

    Als Cornu dan toch transparant over kosten wil communiceren, wachten we vol ongeduld om toelichting bij volgende cijfers. De vakbonden hebben zich steeds tegen de opsplitsing van de NMBS verzet. Het spoor werd in 2005 opgedeeld in een vervoersmaatschappij, een infrastructuurbedrijf en de holding. In 2011 verklaarde de toenmalige topman Jannie Haek: “De splitsing van de NMBS kost jaarlijks 50 tot 100 miljoen euro en levert amper iets op.” In 2012 maakte het Rekenhof bekend dat de NMBS in de 7 voorgaande jaren voor 837 miljoen euro aan externe consultancy-opdrachten had laten uitvoeren (even terzijde: indien een stakingsdag 1,3 miljoen euro aan mislopen inkomsten kost, zou gratis openbaar vervoer op jaarbasis minder dan 500 miljoen euro kosten…). Dat vormt voor Cornu allemaal geen probleem, maar 1,3 miljoen euro minder inkomsten als gevolg van een stakingsdag haalt alle media!

    Het verlies aan inkomsten door de staking weegt voor de directie niet op tegen de lagere kosten door het personeelsbestand bewust onder het beloofde niveau te houden. Het stakende personeel verliest financieel gezien relatief het meeste bij een staking. Er gaat een dag loon verloren om op te komen voor meer collega’s en dus voor een betere dienstverlening. Voor de directie is dienstverlening een kostenpost, voor het personeel is het iets waarvoor wordt gestreden.

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop