Category: Midden-Oosten en Noord-Afrika

  • Vrijheidsvloot naar Gaza vaart terug uit… Paul Murphy aan boord

    Deze zomer werd de vrijheidsvloot naar Gaza tegen gehouden door sabotage. De blokkade van de Gazastrook door het Israëlische regime werd uitgebreid tot Griekenland van waar enkele boten met humanitaire hulp naar Gaza wilden vertrekken. Nu zijn er opnieuw enkele boten op weg naar Gaza. Het doel blijft om humanitaire hulp te bieden en om te protesteren tegen de blokkade van Gaza, wat neerkomt op een collectieve bestraffing van de bevolking op Gaza door het Israëlische regime.

    Artikel door Europarlementslid Paul Murphy

    Sinds onze vorige poging is er veel veranderd in de wereld en in de regio. Maar de omstandigheden waarin de bevolking van Gaza probeert te overleven, is niet veranderd. De verschrikkelijke cijfers van de VN en andere internationale organisaties blijven van toepassing: 80% is van internationale hulp afhankelijk om te overleven, 65% leeft onder de armoedegrens, 52% kent voedselonveiligheid en bijna 40% is werkloos. Er is een enorm tekort aan bouwmateriaal waardoor de broodnodige scholen en ziekenhuizen niet worden gebouwd. Het drinkwater is vervuild en niet geschikt voor consumptie. Het is niet mogelijk om speciale medische zorgen te verstrekken omdat de Israëlische staat geen medische apparatuur doorlaat.

    De 1,5 miljoen inwoners van Gaza, waarvan de helft jonger dan 16 jaar, leeft in feite in een openlucht gevangenis. Er zijn bijna dagelijks luchtaanvallen door het Israëlische leger, afgelopen zaterdag vielen er nog minstens 12 doden daarbij. Vissers die de zee op willen of landbouwers die hun grond verbouwen, worden neergeschoten door het leger. Deze politiek zal het terrorisme niet stoppen en geen veiligheid voor de Israëlische bevolking bewerkstelligen. Het Israëlische leger gebruikt op cynische wijze het feit dat Gilad Shalit door Hamas wordt vastgehouden als excuus voor de blokkade. Maar ook nadat hij werd ‘geruild’ voor meer dan duizend Palestijnse gevangenen, blijven er nog zowat 7000 Palestijnen in Israëlische gevangenissen en gaat ook de blokkade onverminderd voort. Het beleid is er op gericht om de “economie in Gaza op de rand van de ineenstorting” te houden (aldus een uitgelekt document op WikiLeaks). Dov Weisglass, een woordvoerder van de Israëlische regering stelde in 2006 over de blokkade: “Het idee is om de Palestijnen op een dieet te zetten zonder dat ze omkomen van de honger.” Het is met andere woorden een manier om de volledige bevolking van Gaza te bestraffen omdat ze in 2006 voor Hamas hebben gestemd.

    De brutaliteiten van het Israëlische regime werden ook bevestigd in de repressieve aanpak van de vrijheidsvloot enkele maanden geleden. De Ierse en Scandinavische schepen werden gesaboteerd, wat duidelijk maakte dat het regime er alles aan zou doen om de blokkade te behouden. De reacties van het Israëlische regime maken duidelijk dat de vrijheidsvloot een gevoelige snaar raakt. Vreedzame activisten die humanitaire hulp willen brengen, zorgen voor een enorme angst bij het establishment.

    De wereldwijde medeplichtigheid werd duidelijk toen de Griekse regering de blokkade uitbreidde tot in Europa en weigerde om de schepen van de vrijheidsvloot te laten uitvaren. Het contrast tussen de vermeende bezorgdheid om het lot van de burgers in Libië als excuus voor het imperialisme om militair tussen te komen en de medeplichtigheid met de blokkade van Gaza is opvallend.

    Enkele maanden nadat de Griekse regering de vrijheidsvloot vast hield, kwam een Europees Parlementslid van de Griekse regeringspartij PASOK met een rapport waarin de blokkade van Gaza terecht werd neergesabeld en waarin enkele feiten werden opgesomd met betrekking tot de gevolgen van de blokkade op de gewone bevolking. Toen ik als reactie op dit rapport vroeg hoe het Griekse Europarlementslid dit verslag kon rijmen met het optreden van de Griekse regering tegen de vrijheidsvloot, bleef het wel erg stil. Het toont de typische benadering van delen van het kapitalistische establishment die in woorden tegen de onderdrukking van de Palestijnen zijn, maar in hun daden medeplichtig aan die onderdrukking. Dat geldt overigens voor de EU als geheel op zich. (Zie het artikel dat ik daarover schreef).

    Ongetwijfeld zullen de vrienden van de Israëlische elite nu verwijzen naar het recente ‘Palmer-Uribe rapport’ van een VN-panel over de eerste vrijheidsvloot om de nieuwe poging om de blokkade te doorbreken te discrediteren. Volgens dat rapport had Israël buitensporig gereageerd, maar werd het tevens geconfronteerd met “georganiseerd en gewelddadig verzet van een groep passagiers”. Ook werd in het rapport gesteld dat de blokkade legaal is. Die bizarre conclusie gaat regelrecht in tegen wat een rapport van de VN Mensenrechtenraad in september 2010 vaststelde. Daarin werd gesteld dat minstens zes van de negen omgebrachte activisten “willekeurig werden geëxecuteerd”. Dat werd vervolgens tegengesproken door een panel van vijf mensenrechtenexperten van de VN die stelden dat dit rapport enkel als doel had om de politieke relaties tussen Israël en Turkije te herstellen, “jammer genoeg heeft dit rapport de politiek laten voorgaan op de wet”. Ze herbevestigen dat de blokkade een collectieve afstraffing is die illegaal is onder de internationale wetgeving.

    Het ‘Palmer-Uribe rapport’ heeft als doel om Israël vrij te spreken. Het panel dat aan de basis van dit rapport lag heeft het Israëlische regime van meet af aan gesteund. Van de vier leden werd er een aangesteld door Turkije, een door Israël en de twee anderen werden gekozen uit een lijst voorgesteld door Israël. De aanstelling van de voormalige Colombiaanse president Uribe als vice-voorzitter van het panel was een schandaal gezien zijn eigen verleden van inbreuken op de mensenrechten in Colombia en gezien zijn alliantie met Israël. Het panel sprak niet met getuigen en ging niet onafhankelijk op zoek naar bewijsmateriaal. De verklaring dat het Israëlische leger op “georganiseerd en gewelddadig verzet” botste, is bijgevolg niet meer geloofwaardig dan het persbericht van het Israëlische leger daarover. Het beeldmateriaal dat van de Mavi Marmara kwam, spreekt dit tegen en getuigt van het brutale optreden van het Israëlische leger tegenover vreedzame activisten.

    Nadat de vrijheidsvloot deze zomer werd gesaboteerd en niet kon uitvaren, volgde een nieuwe oproep voor een nieuwe vrijheidsvloot. Het doel daarvan is nog steeds om de blokkade van Gaza te doorbreken. Momenteel zijn we op weg naar Gaza. Daarmee willen we de bevolking van Gaza en de Palestijnse bevolking in het algemeen steunen in hun strijd tegen onderdrukking. Er zijn redenen om positief te zijn over het potentieel van een grote strijdbeweging tegen de onderdrukking. Massale mobilisatie van onderuit, zoals we elders in de regio zagen, kan een aanzet vormen om een einde te maken aan de onderdrukking. De revoluties in Egypte en Tunesië tonen aan dat de massa’s over een enorme macht beschikken als ze doorheen collectieve actie voor verandering opkomen. Het is niet door op de internationale kapitalistische machten te vertrouwen dat er verandering is gekomen, maar door zelf in actie te gaan. De Palestijnse bevolking moet daar een les uit trekken en zich ook richten naar de Israëlische arbeiders en jongeren om zo het beleid van bezetting, onderdrukking, nederzettingen, nationale onderdrukking,… te stoppen.

    In Israël was er de afgelopen maanden een enorme beweging met tentenkampen en betogingen waarbij bijna een half miljoen mensen op straat kwamen tegen ongelijkheid en tegen de stijgende prijzen. De leiding van die beweging heeft jammer genoeg geen standpunt ingenomen tegen de bezetting van de Palestijnse gebieden, sommigen steunden zelfs de luchtaanvallen op Gaza. Er werd geen oproep gedaan naar de onderdrukte Palestijnen om samen een sterkere beweging op te bouwen. Maar het bestaan op zich van het sociale verzet in Israël is van belang, het maakt duidelijk dat de samenleving in Israël verdeeld is langs klassenlijnen en dat het mogelijk is om de arbeiders en jongeren uit de klauwen van het rechtse politieke establishment te halen. Het feit dat afgelopen weekend projectielen werden afgevuurd vanuit de Gazastrook waarbij er een dode viel in Ashekelon moet worden veroordeeld, dit speelt in de kaart van het Israëlische establishment dat meteen een protestactie liet stoppen. Het zal worden gebruikt om banden van de beweging van protest in Israël met het lot van de Palestijnen moeilijker te maken. En het kan als excuus worden gebruikt om terug te komen op het eerdere akkoord om nogmaals 550 gevangenen vrij te laten.

    Binnen de bezette gebieden groeit de druk van onderuit. De revoluties in de regio worden er aandachtig gevolgd. Er is de mogelijkheid van een derde intifada op basis van massastrijd die democratisch wordt gecontroleerd door de Palestijnse arbeiders en armen en die gericht is tegen de bezetting, de uitbreiding van de nederzettingen en voor het verwijderen van de checkpoints en de grensposten.

    De blijvende onderdrukking waarbij er geen echt “stappenplan naar vrede” is, bevestigen dat de nationale en sociale hoop van de Palestijnse massa’s niet kunnen ingelost worden op kapitalistische basis. De massastrijd moet zich ook richten op een breuk met het kapitalisme om zo tot een echte oplossing te komen: een onafhankelijk en socialistisch Palestina naast een echt democratisch en socialistisch Israël waarbij alle rechten van de verschillende nationaliteiten en minderheden worden gegarandeerd, waaronder ook het recht van de vluchtelingen op terug te keren, en dit als onderdeel van een socialistische confederatie van het Midden-Oosten.

    Lees ook:

  • Tunesië. Verkiezingsoverwinning van Ennahda verandert politieke landschap

    Er was een massale mediacampagne op televisie, op de radio, in de kranten, op straat,… om de Tunesische bevolking ervan te overtuigen om deel te nemen aan de verkiezingen van 23 oktober. Het nieuwe parlement moet de grondwet herschrijven en een nieuwe voorlopige regering verkiezen om tenslotte de data voor parlements- en presidentsverkiezingen te bepalen. Achter het ‘succesverhaal’ van de verkiezingen gaat een toenemende woede van onderuit schuil.

    Door onze correspondent in Tunis

    Het opvallendste resultaat bij de verkiezingen was de overwinning van de islamitische partij Ennahda. Dit leidt tot een nieuwe complexe situatie tegen de achtergrond van een aanhoudende economische crisis en een enorme zucht naar verandering onder de massa’s.

    Na decennia van dictatuur en schijnverkiezingen onder het regime van Ben Ali, waren deze verkiezingen voor veel Tunesiërs een eerste kans om deel te nemen aan ‘echte verkiezingen’ waarbij de vervalste resultaten nog niet op voorhand bekend waren. Dat is een belangrijk element om te verklaren waarom zoveel mensen aan de verkiezingen deelnamen. Velen wilden gebruik maken van het recht dat hen zo lang werd ontzegd. De revolutie heeft ook bredere lagen gepolitiseerd. Velen wilden stemmen omdat ze niet willen dat de heersende elite achter de schermen de touwtjes in handen blijft houden.

    Maar zoals Dali, een Tunesische activist, uitlegt: “De opkomst is niet zo hoog als de media ons willen laten geloven. Het idee dat meer dan 90% ging stemmen, is een manipulatie van de cijfers. Dat cijfer is immers enkel gebaseerd op de 4,1 miljoen mensen die zich op voorhand lieten registreren. De werkelijke opkomst lag wellicht eerder rond de 60%.” Ondanks de relatief goede opkomst en de hoog gespannen verwachtingen voor deze eerste zogenaamd ‘democratische’ verkiezingen, is er effectief ook een zeker scepticisme aanwezig en een groot wantrouwen tegenover de politici. Zeker onder de jongeren en armsten is dat het geval.

    Naar een regering van Ennahda

    De volledige resultaten waren op het ogenblik van schrijven nog niet bekend, maar de islamistische partij Ennahda haalde wel voldoende om in zowat iedere regio de grootste partij te worden. De partij haalde ongeveer 90 van de 217 zetels en was goed voor 40% van de stemmen. Dat kan op het eerste gezicht verrassend lijken. De partij was amper zichtbaar in de massale protesten, ze speelde geen rol in de revolutie. Maar de partij maakt gebruik van de afwezigheid van een breed gedragen links alternatief. De afwezigheid van een linkerzijde met een duidelijk revolutionair programma om de revolutie verder te ontwikkelen en om een basis uit te bouwen onder bredere lagen, speelt een grote rol. Dali: “De retoriek van de linkerzijde is radicaal qua vorm, maar erg beperkt qua programmatorische inhoud. Dit had weinig impact bij de massa’s. Het heeft ervoor gezorgd dat er geen reële basis onder de armen werd opgebouwd, waardoor de islamisten de weg vrij hadden.”

    Op basis van het netwerk van liefdadigheidsorganisaties in de armste wijken en steden en met de enorme financiële middelen die uit de Golfstaten komen, was Ennahda in staat om nationaal campagne te voeren en daarbij in te spelen op de frustraties onder de bevolking. Er werd ingespeeld op religieuze gevoelens en Ennahda nam een populistische sociale retoriek aan, zo werd beloofd om “590.000 jobs op vijf jaar tijd” te creëren. Ook beloofde de partij om een einde te maken aan de regionale verschillen. “Ik stemde voor Ennahda omdat de andere partijen willen dat 10% in luxe kan leven, terwijl de rest arm blijft”, stelde een oudere kiezer in een gesprek met een Franstalig dagblad.

    De overwinning van Ennahda is ook gebaseerd op de belofte om het politieke leven een dosis morele waarden toe te brengen. De partij verzette zich tegen de “maffiocratie” en de corruptie, ook al zijn er evenzeer gevallen bekend van Ennahda die stemmen opkocht. Ook slaagde Ennahda er in om zich als martelaar voor te doen omdat de partij werd vervolgd onder het regime van Ben Ali waardoor veel leden in de gevangenis terecht kwamen, werden gemarteld of moesten vluchten. In een situatie waarbij zowat 40 van de meer dan 100 partijen voortkomen uit de vroegere heersende partij RCD, kon Ennahda zich opwerpen als een meer betrouwbare partij, een ‘breuk’ met het verleden.

    Het feit dat een aantal tegenstanders van Ennahda het tij probeerden te keren met een nietszeggende seculier jargon zonder in te gaan op de dringende behoeften van de brede massa’s, heeft in dit land met een grotendeels islamitische bevolking eerder in de kaart van Ennahda gespeeld. Wij hebben daar steeds voor gewaarschuwd.

    Socialisten moeten voorzichtig omspringen met de scheiding tussen staat en religie. We verdedigen het recht van mensen om hun eigen religieuze standpunten in te nemen en deze ook te kunnen uiten, maar dat moet dan wel los van de staat gebeuren. Omwille van historische redenen wordt secularisme door veel Tunesische moslims echter gezien als het ontzeggen van die rechten.

    De veiligheidsdiensten van Ben Ali gingen over tot het vervolgen en intimideren van mensen die hun godsdienst beoefenden of die “teveel” godsdienstigheid aan de dag legden. Zo was het mogelijk dat mensen als verdachte werden beschouwd of zelfs werden opgepakt omdat ze in de moskee gingen bidden. Vrouwen werd het verboden om de hoofddoek te dragen in de universiteiten en de kantoren van de overheden. Velen herinneren zich dat Ben Ali na zijn machtsovername de islamistische dreiging aangreep om iedere vorm van vrijheid te beperken en geleidelijk een verschrikkelijke dictatuur te vestigen.

    Veel partijen hebben hun campagne op dit onderwerp gebaseerd met een grote nadruk op de tegenstelling tussen de zogenaamde ‘vernieuwers’ en de aanhangers van een vorm van ‘obscurantisme’. Dit gebeurde onder meer door de PDM (Pole Démocrate Moderniste), geleid door Ettajdid (een centrumlinkse formatie die voortkomt uit de Tunesische Communistische Partij), en de PDP. Zij hebben heel wat kiezers, zeker onder de arbeidersklasse en de armsten, weg gejaagd. Deze twee partijen werden ook afgestraft omdat ze na de val van Ben Ali meteen meewerkten met de overgangsregering die vol zat met contrarevolutionaire figuren uit de dictatuur. De PDP betaalde een prijs voor haar samenwerking met de grote bedrijven en met voormalige leden van de RCD en andere restanten van het oude regime die in een aantal gevallen doordrongen tot de leiding van de partij. De PDP had een maand geleden nog de ambitie om de ‘grootste partij’ van Tunesië te worden, maar leed uiteindelijk een vernederende nederlaag wat meteen leidt tot een interne crisis.

    Zoals Dali uitlegt: “Maandenlang hoorden we debatten die werden gedomineerd door burgerlijke krachten, mensen uit het oude regime en de rechtse media. Daarbij werd voorbijgegaan aan sociale en economische thema’s, de belangrijkste thema’s voor gewone mensen. Er werd gefocust op abstracte kwesties zoals identiteit, secularisme en religie. De mensen hebben in het algemeen gestemd voor partijen die niet aan deze ‘verdeel-en-heers’-strategie hebben deelgenomen en partijen die wel verwezen naar sociale thema’s en spraken over de reële kwesties.”

    Dat is het geval met de CPR (Congès pour la République), opgezet door mensenrechtenactivist Moncef Marzouki, die algemeen wordt gezien als een eerlijke politicus en een principiële tegenstander van de dictatuur van Ben Ali. Het is ook van toepassing voor het Democratisch Forum voor Arbeid en Vrijheid (Ettakatol). Beide partijen deden het goed: ze haalden respectief 30 en 21 zetels.

    Er was de onverwachte doorbraak van de lijst El Aridha onder leiding van de miljonair Hechmi Haamdi, een voormalige islamist die vervolgens een bondgenoot van Ben Ali werd om zich vervolgens tegen het regime te keren. Haamdi bezit een eigen televisiezender die vanuit Londen uitzendt. Hij beloofde goedkoop brood, een werkloosheidsuitkering, gratis openbaar vervoer voor ouderen, de bouw van sociale huisvesting en gratis gezondheidszorg. Daarmee haalde hij stemmen binnen van de allerarmsten in het land. Hij maakte ook gebruik van de steun die hij had opgebouwd via zijn netwerken met voormalige RCD’ers. Hij maakte gebruik van het feit dat hij uit Sidi Bouzid komt om een regionale kaart te trekken tegenover de relatief hogere levensstandaard in de noordelijke kuststeden. Dit alles deed hij zonder tijdens de verkiezingscampagne ook maar een voet op Tunesische grond te zetten.

    De lijsten van Haamdi werden wegens onregelmatigheden geschrapt in zes regio’s, waardoor hij ook de andere lijsten moest intrekken. Haamdi stelde vervolgens dat de verkiezingen niet geldig waren en dat de 19 verkozenen van zijn partij niet zouden zetelen. Dit leidde vorige week tot rellen en protest in Sidi Bouzid, daarbij werden de regionale kantoren van Ennahda plat gebrand.

    Dit maakt nogmaals duidelijk hoe sterk de wanhoop is onder de armste lagen van de bevolking. Het wijst er ook op dat de verkiezingen misschien wel democratischer waren dan onder Ben Ali, maar dat ze wel alle vuile elementen van de kapitalistische verkiezingen kenden. Het resultaat werd mee bepaald door hoeveel geld iedere partij en kandidaat had, er waren heel wat verschillende vormen van manipulatie. Dali stelde: “Er waren al meer dan 800 klachten van inbreuken op de verkiezingsregels, gevallen van verdachte financiering, het opkopen van stemmen, intimidatie van mensen om hen voor een bepaalde partij te laten stemmen, corruptie,… Deze beschuldigingen komen niet van de ‘grote verliezers’ zoals de PDP, die partij stelt dat de verkiezingen een model van democratie waren, maar wel van gewone mensen die kwaad zijn en niet willen dat de partijen de methoden van het oude regime blijven gebruiken.”

    Wat nu?

    Het verkiezingsresultaat werd algemeen verwelkomd door de belangrijkste kapitalistische machten en hun commentatoren in de media. Maar het feit dat Ennahda als grote politieke kracht op het toneel verschijnt is zorgwekkend. Het is duidelijk dat de leiding van deze partij in essentie de belangen van de grote bedrijven wil verdedigen. De partijleiders hebben in hun toespraken steeds benadrukte dat de economische partners, in het bijzonder de Europese kapitalisten, niets moeten vrezen. “We hopen snel terug te keren naar stabiliteit en investeringsvriendelijke omstandigheden”, stelde Abdelhamid Jlassi van de partijleiding. De leiding van Ennahda deed er alles aan om zich voor te stellen als een aanvaardbare, gematigde en pro-Westerse islamitische partij. De belangrijkste leider, Rached Ghannouchi, verwees steevast naar de heersende Turkse AKP van premier Erdogan. Hij wilde zijn partij voorstellen als een democratische centrum-rechtse partij “met een religieuze roots”.

    Onder de geschoolde jongeren, de stedelijke middenklasse, maar ook onder delen van de arbeidersklasse (in het bijzonder de vrouwen) wordt gevreesd dat de overwinning van Ennahda hun rechten zal terugdringen met een islamitisering van de samenleving en reactionaire beperkingen op sociaal vlak (bvb inzake huwelijk, echtscheiding, erfrecht, alcohol, hoofddoeken,…). Dat gevaar is reëel, er bestaat binnen de partij immers een hardere vleugel die aan zelfvertrouwen wint door de overwinning van Ennahda en dat mogelijk zal aangrijpen om voor een hardere koers te pleiten.

    De vrees voor een ‘verborgen’ agenda van Ennahda wordt versterkt door het feit dat een aantal groepen van Salafisten de afgelopen maanden hun spierballen hebben laten rollen. Zo werd een bioscoop aangevallen en was er een aanval op een televisiezender omdat materiaal werd getoond dat volgens deze Salafisten “godslasterend” was. Zij komen op voor een “islamitische revolutie” en aarzelen niet om linkse activisten en vrouwen fysiek aan te vallen.

    De banden tussen Ennahda en deze fundamentalisten blijven erg nauw. Er is een sterk vermoeden dat een aantal van deze groepen worden gemanipuleerd en geïnfiltreerd door de veiligheidsdiensten die de angst voor het “fundamentalistische gevaar” willen versterken om chaos te creëren en een onderdrukking van iedere oppositie tegen het regime mogelijk te maken. Het historische conflict tussen de politieke islam in Tunesië en het oude seculiere autoritaire systeem van Ben Ali waarvan de restanten nog steeds een grote macht hebben, betekent dat er mogelijk confrontaties zullen komen tussen de nieuwe heersende islamitische partij, het politieapparaat, de top van de staatsbureaucratie en de netwerken van de oude RCD.

    Ennahda heeft geen absolute meerderheid in het nieuwe parlement en zal het moeilijk hebben om een harde koers op te leggen in een land dat net de ervaring van een revolutie heeft gekend en waar er een sterke seculiere traditie heerst. Dali bevestigt: “Het islamitische gevaar wordt beperkt door het feit dat ze aan de macht komen na een revolutie waardoor de bevolking niet zomaar alles zal aanvaarden. De bevolking heeft geleerd dat het mogelijk is om terug te vechten als rechten onder vuur liggen.” De toegevingen die Ennahda mogelijk zal moeten maken bij het opstellen van de nieuwe grondwet en in het kader van de nieuwe heersende coalitie, kunnen leiden tot een afsplitsing van de hardere elementen die zich verzetten tegen de “te liberale” en “pro-Westerse” koers van de partij.

    Anderzijds blijft Ennahda over een potentieel beschikken als de linkerzijde het initiatief niet in handen neemt en geen ernstig alternatief programma aan de arbeiders en armen aanbiedt om echte verandering te bekomen. Het is niet uitgesloten dat Ennahda op die basis de bovenhand blijft houden en beslist om een meer fundamentalistische koers te varen. In mei schreven we nog: “De dubbele opstelling van de partij is een uitdrukking van de interne tegenstellingen. De meest invloedrijke partijleiders lijken op dit ogenblik bereid te zijn om op imperialistische steun beroep te doen om zich meer respectabel voor te doen. Ze lijken de regels van de ‘democratie’ te aanvaarden en keren zich publiekelijk tegen de activiteiten van de fundamentalistische groepen. Hoe ver dit kan gaan, blijft onzeker. Afsplitsingen en bochten in de ene of de andere richting blijven mogelijk op basis van gebeurtenissen en als Ennahda verder moet gaan dan eenvoudige propaganda.”

    Alle tegenstellingen zullen de komende maanden een rol blijven spelen.

    Is de revolutie voorbij?

    “De heersende klasse en haar spreekbuizen beweren dat deze verkiezingen het hoogtepunt en het eindpunt van onze revolutie vormen. De sociale en economische bekommernissen zijn slechts een detail, deze revolutie ging om vrije verkiezingen. En dat zou het einde van het verhaal zijn. Ze zullen nu proberen om het ‘succes’ van de verkiezingen aan te grijpen om het revolutionaire hoofdstuk af te sluiten en de politiek van de straat weg te halen naar de instellingen, van de creatieve energie van de massa’s naar de kaste van professionele politici die meestal geen enkele rol hebben gespeeld in de revolutie”, aldus Dali.

    Dat is een uitdrukking van de afwezigheid van een partij van de arbeiders en armen die met een duidelijk programma bredere lagen kon mobiliseren in deze verkiezingsperiode. De PCOT (Communistische Arbeiderspartij) en de Beweging van Patriottische Democraten – de twee linkse partijen die aan de verkiezingen deelnamen – konden tot op zekere hoogte een dergelijke rol spelen. Ze halen samen vier zetels: drie voor de PCOT en een van de MPD. Jammer genoeg blijven ze beiden erg vaag over hun economisch programma en ging een momentum voorbij waarop ze de voorlopige regering van Essebsi expliciet hadden moeten uitdagen. Dat gebeurde veel te laat. De aarzelende opstelling om in te gaan tegen de verraderlijke rol van de bureaucratische leiding binnen de vakbondsfederatie UGTT en het gebrek aan een duidelijk socialistische retoriek, hebben geleid tot verwarring en een beperkte steun onder de arbeiders, boeren en armen.

    Voor de verkiezingen was er heel wat intimidatie van de regering tegenover protestacties, sit-ins en stakingen. De activisten op dergelijk protest werden omschreven als een minderheid die het verkiezingsproces wilde verstoren. Schandalig genoeg werd die retoriek ook gevolgd door de nationale vakbondsleiding die de verschillende regionale en sectorale leidingen vroeg om geen collectieve strijd te voeren in de aanloop naar de verkiezingen.

    De aanvallen op het stakingsrecht, zelfs van binnen de vakbondsbeweging, werden amper beantwoord door de linkerzijde. Als we niet ingaan tegen de vakbondsleiding zal deze haar positie blijven gebruiken om arbeidersstrijd van onderuit tegen te gaan. Wat zal het volgende argument zijn? Dat stakende arbeiders de legitimiteit van de democratisch verkozen regering ondermijnen?

    Linkse activisten en vakbondsmilitanten moeten niet wachten op het congres van de UGTT in december om daar een alternatief platform op te zetten. Ze moeten de huidige periode aangrijpen om de strijd voor de verwijdering van alle corrupte aanhangers van Ben Ali in de leiding te verwijderen. Die hebben immers voldoende aangetoond dat ze de ergste vijanden van de arbeidersklasse zijn. Om hen weg te krijgen, moeten we op de werkvloer bouwen aan democratische comités die een democratisering van de volledige vakbondsfederatie kunnen eisen en afdwingen.

    Strijd in de komende periode

    Ondanks de intimidaties zijn er nog steeds regelmatig stakingen en protestacties. De verkiezingen waren amper voorbij of er was een grote betoging in Redeyef, een militante mijnwerkersstad in de buurt van Gafsa. De betogers eisten rechtvaardigheid voor de martelaren die ook door de huidige autoriteiten werden genegeerd. De autoriteiten doen er alles aan om criminelen en moordenaars buiten vervolging te laten.

    Op donderdag was er een nationale poststaking om hogere lonen te eisen. Na de verkiezingen zullen nieuwe acties uitbarsten, de arbeiders willen dat ‘democratie’ wordt vertaald in een fundamentele verandering in de arbeids- en levensomstandigheden.

    De indruk van relatieve stabiliteit en de hoop op een vlotte ordentelijke democratische overgang, zou wel eens van korte duur kunnen zijn. De Tunesische samenleving wordt immers gekenmerkt door een diepgaande crisis en ze blijft gekenmerkt worden door diepgaande sociale tegenstellingen. Het dagelijkse leven van de Tunesische massa’s is amper veranderd. Het werd zelfs slechter.

    De prijzen van basisbenodigdheden is toegenomen, vooral voedsel werd duurder. Dat komt deels door de speculatie in de distributie, alsook door de komst van mensen die de Libische oorlog ontvluchten en door paniek onder gewone gezinnen. De werkloosheidsgraad is toegenomen van 14% tot 19% sinds het begin van het jaar. En dat is nog maar het topje van de ijsberg, het zijn slechts de officiële cijfers.

    In de armste regio’s loopt de werkloosheid soms tot meer dan 40% op. Begin september probeerden vijf mannen die al jarenlang tevergeefs werk zoeken zichzelf op te hangen op een plein in Kasserine, in het westen van het land.

    Het gebrek aan werk, een cruciaal element in de revolutie, blijft een tijdbom. Een oudere vrouw die aan een kiesbureau aanschoof verklaarde op televisie: “Mag ik echt zeggen wat ik wil? Als die partijen geen werk geven aan onze kinderen, dan zullen we wapens opnemen om hen buiten te schoppen, dat zweer ik je.”

    De sfeer van politieke vrijheid in het land blijft onzeker. Dat kan ook niet anders, het politieke establishment is niet degelijk opgeruimd. Het staatsapparaat zit nog vol met corrupte elementen die uit zijn op wraak en hun contrarevolutionaire agenda willen uitvoeren. De veiligheidsdiensten zijn nog steeds een bedreiging voor gewone mensen met dagelijks willekeurige arrestaties, geweld en martelingen.

    Wordt de hoop ingelost?

    Er is een breed verspreid gevoel dat als de politici de verwachtingen van echte verandering niet inlossen, er een nieuwe revolutie zal komen. Alles wijst er op dat er geen echte verandering zal komen, tenzij de massa’s zich actief organiseren. Dat is de meeste realistische les van de revolutionaire ervaring van de afgelopen tien maanden en van de overwinning van Ennahda.

    De twee partijen die nu onderhandelen om een coalitie te vormen met Ennahda, de CPR en de FDTL, hebben hun bedoelingen al duidelijk gemaakt. Midden september verklaarde Moncef Marzouki, leider van de CPR, dat hij investeerders “met schone handen” welkom wil heten in zijn partij. De FDTL pleit voor een gunstig investeringsklimaat en spreekt over de noodzaak om de ‘sociale spanningen’ te temperen.

    Alle partijen en iedere coalitie die gebaseerd is op het voorzetten van het kapitalisme zal geen stevige basis vinden voor een blijvend succes. De economische onrust waarmee het wereldkapitalisme wordt geconfronteerd, de armoedige lonen en de massale werkloosheid onder de Tunesische massa’s, maken een duurzame ontwikkeling van het land onmogelijk zolang de economie ten dienste staat van een kleine laag van grote bedrijven en banken. Door zich in het bestaande economische model van Tunesië in te schakelen, en dus in het model dat een ramp betekent voor miljoenen gewone mensen, zullen de gevestigde partijen geen oplossingen aanbieden voor de sociale behoeften van de arbeiders en de armen. En ze weten dat.

    In een televisiedebat op donderdag pleitte Mustafa Ben Jafaar (FDTL) voor een brede regering van nationale eenheid. Hij stelde dat het niet eerlijk zou zijn indien enkele oppositiepartijen “voordeel kunnen halen uit de volkswoede”. De aanhoudende sociale en economische onstabiliteit zal leiden tot een onvoorspelbare politieke situatie waarin crisis en onzekerheid heersen. De revolutionaire sfeer onder de massa’s was de afgelopen periode misschien niet meer zichtbaar, maar is anderzijds nog steeds niet onder de controle van het establishment.

    De revolutie in Tunesië is verre van voorbij. Nieuwe uitbarstingen van strijd zijn onvermijdelijk. Stabiliteit binnen het bestaande economische systeem is enkel mogelijk indien de hoop van de massa’s niet wordt ingelost.

    Dali stelt: “De leiders van Ennahda zeggen nu dat de bevolking geduldig moet zijn, de mensen moeten wachten omdat er geen magische oplossing is voor hun problemen. Maar de mensen zullen niet wachten, de omstandigheden waarin we leven en werken laten dat niet toe. De revolutionaire beweging kan niet opgeven. De arbeiders, de vakbondsmilitanten en de activisten moeten zich op nieuwe strijd voorbereiden.

    “De geschiedenis van alle revoluties toont aan dat verkiezingen geen doel op zich zijn. Als we het karakter van de winnende partijen bekijken, dan weten we dat de echte toekomst van de Tunesische bevolking niet zal worden bepaald door deze grondwetgevende vergadering. Het zal beslist worden op straat, op de werkvloer, in de vakbonden. De massa’s zullen de macht van deze grondwetgevende vergadering moeten ontkrachten om hun eigen macht op te leggen.”

    De linkerzijde moet de arbeiders en jongeren vertegenwoordigen en uitleggen dat de hoop op verandering niet zal worden gerealiseerd op basis van het oude corrupte kapitalisme. Als ze eisen naar voor schuift voor volledige tewerkstelling, het verdelen van het werk, een programma van massale bouw van sociale woningen, nationalisatie van de industrie, de grond en de banken onder arbeiderscontrole en –beheer, dan kan de linkerzijde snel groeien en een factor worden. Een massale partij die de belangen vertegenwoordigt van de arbeiders en al wie door het kapitalisme wordt uitgebuit, is een noodzaak. Een dergelijke partij heeft nood aan een socialistisch programma dat staat voor de voortzetting van de revolutie en de internationale uitbreiding ervan.

  • Nieuwe stakingsgolf in Egypte

    Acht maanden na de omverwerping van Moebarak worden de arbeiders en jongeren nog steeds geconfronteerd met armoede, werkloosheid, corruptie en repressie. Een groeiend aantal arbeiders gaat opnieuw over tot stakingsacties om daartegen te protesteren. Op hetzelfde ogenblik vindt ook het proces plaats tegen Moebarak, zijn zonen Gamal en Alaa alsook enkele naasten van de voormalige dictator.

    David Johnson, Socialist Party (Engeland en Wales)

    Ahmed Ezz controleert 70% van de ijzer- en staalproductie en 50% van de keramiek in Egypte. Hij kocht zijn economische belangen voor een prijsje op toen de staatsbedrijven geprivatiseerd werden. Ezz was een leidinggevend lid van de Nationaal Democratische Partij van Moebarak, gedurende lange tijd lid van het parlement en een persoonlijke vriend van Gamal Moebarak. Op 14 september werd hij tot een gevangenisstraf van 10 jaar en een boete van 111 miljoen dollar veroordeeld en dit wegens corruptie. De man was in 2008 goed voor een fortuin van 1,5 miljard dollar, de boete is dus vrij beperkt. Alle geprivatiseerde industrieën moeten terug worden genationaliseerd zonder compensaties voor de eigenaars die deze bedrijven als melkkoe hebben gebruikt om zichzelf te verrijken.

    Er wordt geschat dat corruptie – met onder meer fraude, diefstal,… – de economie in 2007-2008 tot 57 miljard dollar heeft gekost. Dat komt overeen met een jaarlijks gemiddelde van 6,4 miljard dollar of zowat 800 dollar per inwoner van het land. Ondertussen leeft 40% van de bevolking met minder dan één dollar per dag!

    Werkloosheid neemt toe

    De economie werd hard geraakt door de ineenstorting van het toerisme, een belangrijke sector op het vlak van jobs en inkomsten. Egypt Air verloor 56% van haar personenvervoer. Dat is deels het resultaat van de angst voor onveiligheid omdat het oude regime aan de macht probeert vast te houden, maar ook de wereldwijde financiële crisis laat zich voelen met in heel wat landen een dalende levensstandaard.

    In de zes maanden sinds het begin van de revolutie werd voor 16 miljard dollar buitenlands geld uit het land weg gehaald. In het eerste kwartaal van dit jaar was er een negatieve groei van het bbp met -7%, dat komt overeen met een verlies van 30 miljard dollar voor de economie. Deze factoren hebben geleid tot een verdere stijging van de werkloosheid. De stijgende prijzen zorgen ervoor dat het leven steeds moeilijker wordt.

    In april was er een peiling waaruit bleek dat 63% van de bevolking werkloosheid het belangrijkste discussiepunt voor de samenleving vond. 80% verwachtte dat de financiële situatie van hun gezin binnen een jaar beter zou worden. 75% vertrouwde erop dat de nieuwe regering de centrale problemen in de samenleving zou aanpakken. Onder de deelnemers aan de protestacties werd gepeild naar de belangrijkste redenen om op straat te komen: 64% stelde dat werkloosheid en een lage levensstandaard doorslaggevend waren, 19% bracht het gebrek aan democratie en politieke hervormingen aan.

    Nu het steeds duidelijker wordt dat de economische situatie verslechtert en dat de regering niet in staat is om de levensstandaard op te trekken, zijn er ook opnieuw stakingsacties. Veel arbeiders beseffen dat dit de enige manier is om hun omstandigheden te verbeteren en dat ze daartoe niet op de regering kunnen vertrouwen.

    Er zijn nu ongeveer 150 onafhankelijke vakbonden, voor de revolutie waren dat er slechts drie. De afgelopen drie weken was er een toename van het aantal stakingen, na een rustiger periode tijdens de Ramadan. In de eerste week van september kondigden 22.000 textielarbeiders in Mahalla een staking aan. Hun staking in 2007 vormde een inspiratie voor de arbeiders en jongeren die nadien in actie gingen. De minister van arbeid moest met de arbeiders onderhandelen en toegevingen doen. Zo werd een bonus van 200% beloofd. Hierna werd de staking afgeblazen. Indien de beloften niet worden nagekomen, kan het snel tot een effectieve staking komen.

    Nationale staking van de leraars

    Op 18 september was er een nationale onderwijsstaking, de eerste dergelijke nationale staking sinds 1951. De oproep voor de stakingsdag kwam van de nieuwe onafhankelijke lerarenvakbond. Naar schatting 70% van de leraars nam deel aan de actie rond de eis van een minimumloon. “Ik werk al 16 jaar, heb een familie en kinderen, maar verdien slechts 900LE [110 euro]. Iedereen weet dat je in Egypte niet kunt rondkomen met minder dan 1200-1500 LE per maand”, aldus een leraar (Ahram, 19 september). De leraars eisen ook kleinere klassen (nu zijn er soms 60 tot 100 leerlingen per klas!), een andere beoordelingswijze en het ontslag van de minister van binnenlandse zaken. “Ze zeggen dat het land en het ministerie geen geld hebben, maar we weten allemaal hoeveel geld ze hebben en wat ze ermee doen”, aldus een wiskundeleraar (Ahram, 20 september).

    Het overgrote deel van de 62.000 arbeiders van het openbaar vervoer in de regio van Caïro zijn in staking gegaan. Ook zij eisen een verhoging van het minimumloon tot 1.200 Egyptische ponden. In juli stemde de minister van financiën in met een verdubbeling van het loon voor het personeel van het openbaar vervoer, maar die belofte werd nooit uitgevoerd.

    De dokters staken voor een betere gezondheidsdienst, ze eisen dat het aandeel van het overheidsbudget voor gezondheidszorg omhoog gaat van 3,5% van het bbp tot 15%. Ook eisen ze een hervorming van de lonen.

    In de fabriek Ideal gingen op 14 september 1.200 arbeiders in staking. De fabriek was eigendom van Saad Sallam. Die kocht het bedrijf bij de privatisering voor 315 miljoen pond, maar verkocht het nu aan het Zweedse Electrolux voor 2,7 miljard pond. Bij de privatisering werd aan Sallam opgelegd dat hij 1% van de verkoopsprijs aan de arbeiders zou betalen, maar Sallam weigert.

    Duizenden arbeiders uit suikerraffinaderijen zijn zes dagen lang in staking gegaan naar aanleiding van eisen inzake lonen, arbeidsvoorwaarden en het afzetten van het management dat nog onder Moebarak werd aangesteld. Docenten aan de universiteiten dreigen met stakingsacties. In de luchtvaartsector en de post werden geplande stakingen afgeblazen na beloften van de regering om de eisen van het personeel in te willigen. De arbeiders eisen hogere lonen, maar ook het afzetten van topmanagers die nog onder Moebarak werden aangesteld.

    Studenten van de Amerikaanse Universiteit van Cairo staakten tegen de verhoging van het inschrijvingsgeld met 9%. Zij kregen steun van het personeel, waaronder ook het kuispersoneel en het veiligheidspersoneel, dat hogere lonen en een kortere werkweek eist.

    Dreiging van repressie

    De regering deed toegevingen aan de stakers, maar gaat tegelijk ook steeds meer tot repressie over. In maart werd een stakingsverbod afgekondigd. Dit verbod werd niet volledig toegepast, er werden nog maar vijf arbeiders veroordeeld. Maar op 16 september besloot de Hoge Raad van Gewapende Krachten om de noodwetten van Moebarak te versterken. Het ‘nieuwe’ regime had eerder aangekondigd dat de noodwetten tegen eind september zouden verdwijnen. Nu wordt de wetgeving uitgebreid om in te gaan tegen wie “het werk verstoort” (lees: staakt), wegblokkades opwerpt bij betogingen, ‘valse’ informatie verspreidt (waarbij militaire rechtbanken beslissen wat de ‘waarheid’ is). Sinds de val van Moebarak moesten meer dan 10.000 mensen zich voor militaire rechtbanken verantwoorden.

    Het ‘nieuwe’ regime gebruikt het excuus van de bestorming van de Israëlische ambassade in Cairo om de repressiemogelijkheden op te drijven. Het regime heeft ook opgemerkt dat het aantal betogers op de wekelijkse vrijdagprotesten is verminderd. Bij de acties op vrijdag 16 september waren er slechts een 1.000-tal betogers op het Tahrirplein.

    Na acht maanden van wekelijkse betogingen is er een zekere vermoeidheid. Maar tegelijk is er een groeiend besef dat betogingen op zich niet zullen volstaan om tot verandering te komen. Arbeiderssolidariteit en strijd zoals stakingsacties en soms ook bedrijfsbezettingen, kennen een steeds grotere steun. Met dergelijke methoden is het mogelijk om toegevingen van de regering en het patronaat af te dwingen. Er moet worden gebouwd aan een momentum naar een algemene staking om alle arbeiders en jongeren te verenigen in de strijd voor verandering. Daartoe is het noodzakelijk dat de basis van onderuit democratische controle heeft over de massale acties. Dat kan door massale actiecomités op te zetten op de werkvloer, in de wijken en op de scholen waarbij deze comités op lokaal, regionaal en nationaal niveau met elkaar worden verbonden.

    Democratisch socialistisch programma

    De loonsverhogingen zullen geen oplossing bieden als de prijzen blijven stijgen. Bovendien blijven er enorme problemen voor de werklozen, arme boeren en andere armen. Het kapitalistische systeem zal steeds proberen om toegevingen teniet te doen, zolang dit systeem stand houdt zullen toegevingen slechts tijdelijk zijn. Het is de taak van actieve vakbondsmilitanten, jongeren en socialisten om het idee van een regering van arbeiders en armen naar voor te brengen om hiermee de revolutie die op 25 januari begon te vervolledigen.

    De stakingsgolf stelt de noodzaak voor de arbeiders van de verschillende sectoren, zowel de publieke als de private sector, om een eigen massale arbeiderspartij op te zetten. Activisten uit verschillende strijdbewegingen moeten samenkomen. Jongeren en studenten die opkomen voor democratische rechten en ook andere campagnes moeten zich verenigen met de georganiseerde arbeidersbeweging.

    Een democratisch socialistisch programma zou onder meer opkomen voor een degelijk minimumloon van minstens 1200 Egyptische ponden waarbij het minimumloon aan de prijsstijgingen wordt gekoppeld, degelijk onderwijs en goede gezondheidszorg, een massaal programma van bouw van sociale woningen, een kortere werkweek om de werklozen aan het werk te helpen. Dit moet gekoppeld worden aan de nationalisatie onder arbeiderscontrole en –beheer van alle grote bedrijven en banken. De economie kan dan worden gepland om de noden van de meerderheid van de bevolking te dienen in de plaats van de winsten van een kleine minderheid.

    Met een dergelijk strijdbaar programma kan een onafhankelijke stem voor de arbeiders en jongeren worden opgebouwd, ook bij de verkiezingen (het ziet er naar uit dat de verkiezingen naar maart 2012 worden uitgesteld). Een socialistisch alternatief zou ingaan tegen de rijke pro-kapitalistische partijen en de Moslim Broederschap. Een oproep voor een regering van arbeiders en armen zou ingaan tegen alle andere partijen die het recht van de grote bedrijven om de uitbuiting van de meerderheid van de bevolking voort te zetten verdedigen.

  • Europarlementslid steunt de revolutionaire bewegingen in Syrië

    Afgelopen week was het Europees Parlement in Straatsburg bijeen. Het linkse socialistische parlementslid Paul Murphy (Socialist Party, Ierland) kon meermaals een korte tussenkomst maken in verschillende discussies. Een van de discussies waarin hij sprak, handelde over de situatie in het Midden-Oosten en meer bepaald in Syrië. Op een minuut tijd bracht hij een duidelijk standpunt.

    Paul Murphy

    “Mevrouw de voorzitter, ik steun de revolutionaire beweging tegen de dictatuur van Assad. Het wrede karakter van dat regime werd aangetoond doorheen het optreden van dit regime. Er vielen duizenden doden, duizenden zijn vermist, anderen werden gemarteld. Er gaan heel wat verschrikkelijke verhalen de ronde, onder meer over het gebruik van scherpschutters tegen soldaten van de regering zodat deze soldaten op betogers zouden schieten. De krokodillentranen van VS-president Obama en andere imperialistische leiders moeten worden verworpen, hun enige doel is om de eigen belangen te dienen. De oppositiebeweging verwerpt terecht iedere oproep voor een imperialistische interventie. Zo’n interventie zou – net zoals in Libië – enkel de belangen van de imperialisten dienen.

    “Enkel een massale beweging van de Syrische bevolking over etnische en religieuze grenzen heen, kan de beweging vooruithelpen en leiden tot een duidelijke breuk met het regime zonder het imperialisme te versterken. Er is nood aan een democratische regering die de Syrische massa’s vertegenwoordigt, een regering van arbeiders en arme boeren. Een dergelijke regering zou op basis van democratische controle en bezit van de sleutelsectoren van de economie de enorme rijkdommen en middelen in het land kunnen inzetten om de levensstandaard van de meerderheid van de bevolking drastisch op te drijven.”

  • Israël: grootste mobilisatie uit de geschiedenis van het land

    Artikel door Thomas (Namen) uit de septembereditie van ‘De Linkse Socialist’

    Israël is niet het homogene land dat eengemaakt tegenover een vijandige buitenwereld staat, zoals dit in de burgerlijke propaganda van het land vaak wordt voorgesteld. De revolutionaire golf in Noord-Afrika en het Midden-Oosten, aangevuld met de massale bewegingen in het zuiden van Europa (met de Spaanse ‘misnoegden’ en de acties in Griekenland), heeft nu ook Israël geraakt.

    De regering en de media waren verwonderd, maar de sociale tegenstellingen in Israël zijn eveneens erg groot. Het kwam tot een massale betoging met maar liefst 300.000 deelnemers op 6 augustus na aanhoudende acties vanaf midden juli. Hierna ging de beweging even liggen, maar begin september waren er 450.000 betogers. Het gaat om de grootste acties ooit in het land.

    Deze explosie van protest is het resultaat van de tegenstellingen in de Israëlische samenleving. De burgerij en haar staatsapparaat richten zich niet enkel tegen de Palestijnen en de Arabische Israëli’s, maar ook tegen de Joodse arbeiders en armen. Terwijl het patronaat zichzelf rijkelijk bedient, moet de overgrote meerderheid van de bevolking schrapen om rond te komen.

    Meer dan een miljoen Israëli’s moet overleven met een maandloon van minder dan 750 euro terwijl de prijzen er niet bepaald lager zijn dan bij ons. Maar liefst 1,750 miljoen Israëli’s leven onder de armoedegrens en dat op een bevolking van bijna acht miljoen mensen. Er zijn steeds meer onzekere jobs en het neoliberale beleid zorgt voor een onderfinanciering van de publieke sector ten voordele van de kapitalisten (onder meer door belastingsverlagingen voor de rijken).

    De rechtse regering en extreem-rechts spelen de kaart van het nationalisme en de nederzettingen om geen democratische rechten toe te kennen aan de Arabische bevolking in Israël (goed voor 27% van de bevolking) en om van Gaza een openluchtgevangenis te maken. Maar het racisme en de discriminatie treffen ook joodse vluchtelingen uit Noord-Afrika en Rusland. De politie ging niet over tot een repressieve aanpak van de tentenkampen van ‘misnoegden’ in Tel Aviv, dat zou immers de aandacht van de media en de toeristen trekken, maar het regime aarzelt niet om gewelddadig op te treden in de armere wijken van de grote steden.

    De tentenbeweging was niet het werk van enkele verwende studenten, zoals de Israëlische burgerij liet uitschijnen. Een brede laag van de bevolking is bijzonder gevoelig rond de kwestie van betaalbare huisvesting. Net zoals de Europese jongerenbewegingen gaan ook Israëlische jongeren op zoek naar alternatieven op het neoliberale systeem. De leraars, spoorarbeiders, taxichauffeurs, gevangenisbewakers en zelfs politie-agenten namen deel aan de acties om te protesteren tegen hun arbeidsvoorwaarden, lonen of het verbod om zich syndicaal te mogen organiseren.

    Deze beweging stond niet geïsoleerd. Er waren ook betogingen voor de rechten van de Palestijnen, met meer dan 10.000 betogers in Tel Aviv op 4 juni. Er was een staking van dokters, de sociale werkers gingen in actie (zonder de steun van de officiële vakbonden) en er was ook een stakingsactie bij Haifa Chemicals. Deze acties genoten een brede steun onder de bevolking.

    Onze kameraden van de Socialistische Strijdbeweging, de linkse socialisten in Israël/Plalestina, waren erg actief in de beweging. Ze benadrukten de noodzaak van eengemaakte strijd tegen de regering. Zowel Arabische als Joodse arbeiders en armen zijn immers het slachtoffer van het beleid van de Israëlische regering. Samen met strijdbare syndicalisten zijn we ook actief binnen ‘Arbeidersmacht’, een alternatieve vakbond die ingaat tegen de officiële federatie Histradut die nauw verbonden is met het regime.

    De regering heeft meteen geprobeerd om de sociale strijd naar de achtergrond te drukken door de nationale kwestie opnieuw op het voorplan te brengen. De beste manier om daar tegen in te gaan, is met arbeiderseenheid en een duidelijk programma van socialistische verandering.

    We begrijpen de doelstellingen van de campagne BDS (boycot, desinvesteren en sancties) en ondersteunen de acties tegen Dexia, Deutsche Bank en andere kapitalisten die in de nederzettingen investeren. Maar een algemene boycot kan de arbeidersklasse en de jongeren in de armen van het zionistische regime drijven. Dat regime laat geen kans voorbijgaan om de ‘nationale eenheid’ tegenover de volledige buitenwereld te benadrukken. De beweging van de afgelopen weken heeft duidelijk gemaakt dat Israël geen homogene sociale samenstelling kent, maar een grote kloof tussen de elite en de gewone bevolking. Wij moeten de strijd van die gewone bevolking ondersteunen.

    Paul Murphy, het Europarlementslid van de Ierse Socialist Party, nam deze zomer deel aan de Vrijheidsvloot voor Gaza (zie het interview met Paul in ons zomernummer). Het feit dat de Israëlische regering er in slaagde om de vloot te stoppen, grotendeels vooraleer een boot was vertrokken, toont aan hoe dit regime met protest omgaat. Het is echter belangrijk om de druk hoog te houden.

    Het sociale protest in Israël overstijgt de nationale tegenstellingen en is mee geïnspireerd door de revoluties in Noord-Afrika en het Midden-Oosten. Nadat dictators zoals Moebarak in Egypte zijn verdreven, ligt ook het Israëlische establishment onder vuur. Dit toont het potentieel van internationale solidariteit, ook in een regio waar de nationale tegenstellingen bijzonder diepgaand zijn. Voor de linkerzijde komt het er nu op aan om te bouwen aan een strijdbaar socialistisch alternatief. Daartoe is er nood aan een massale arbeiderspartij in Israël en in Palestina om samen te strijden tegen het kapitalisme en om de nationale kwestie te verbinden met sociale strijd. Zoals Marx al opmerkte: “Geen volk dat andere naties onderdrukt kan vrij zijn.”

  • Libië. Imperialisme probeert revolutionaire golf in haar voordeel om te zetten. Hoe moet links reageren?

    Gedurende maanden stond het imperialisme aan de grond genageld wanneer ze hun blik wenden op Noord-Afrika en het Midden-Oosten. Bevriende dictators in Egypte en Tunesië werden op geen tijd door een massabeweging van de macht verdreven. Alles werd in het werk gesteld om de regimewissels in die landen te beperken tot het veranderen van marionetten aan de top zonder fundamentele sociale verandering. Maar de uitgebroken revoluties hadden als een lopend vuurtje de regio besmet met het gevoel en de overtuiging dat de onderdrukte massa’s komaf konden maken met de dictatoriale en pro-kapitalistische regimes.

    Artikel door Michael B (Gent)

    Een nooit geziene golf van massaprotesten breidde van week tot week uit naar landen als Jemen, Bahrein, Marokko en ook Libië en Syrië. De bewegingen in Tunesië en Egypte hadden diepe sociale wortels gebouwd onder de onderdrukte lagen, over alle mogelijke splijtzwammen (etnische en religieuze) heen. Via volkscomités in de wijken, arbeiderscomités in de fabrieken werd de massa van werkenden en de armen in al haar geledingen betrokken. Deze revoluties zijn alles behalve beëindigd, de krachten van de contra-revolutie proberen terug controle te verwerven in deze landen.

    Terwijl veel, maar niet alle, Libiërs vandaag feest vieren voor het verdwijnen van het Khadaffi regime, moeten socialisten waarschuwen dat in tegenstelling tot het verdwijnen van Mubarak in Egypte en Ben Ali in Tunesië, het verdwijnen van Khadaffi ook een overwinning voor het imperialisme betekent.

    Het doel van het imperialisme in Libië was veelvuldig, een nieuwe voet aan grond krijgen in de regio, in Libië een betrouwbaarder pro-Westers regime aan de macht brengen (ook al bakten de imperialistische machten zoete broodjes met Khadaffi) en een nieuw model introduceren in de regio, namelijk regimeverandering met behulp en natuurlijk ook in dienst van het Westen.

    Deze elementen moeten allen in rekening gebracht worden wanneer marxisten de recente ontwikkelingen in Libië en Syrië analyseren. De aasgieren dwalen reeds rond het lijk van het oude regime. Aasgieren in de vorm van Westerse bedrijven die supervoordelige deals willen sluiten met het nieuwe regime, als wederdienst voor de rol van het Westen die hen aan de macht heeft gebracht.

    Maar deze kritiek op de imperialistische interventie betekent niet dat marxisten het vorige status-quo kunnen verdedigen of illusies kunnen creëren in het karakter van het voormalige Khadaffi regime. Dat is net wat gedaan werd door de organisatoren van een manifestatie aan de Beurs te Brussel op vrijdag 2 september (1), organisaties verbonden met de PVDA die ook in haar weekblad ‘Solidair’ de verdediging van Khadaffi opneemt (2). Wij hebben het platform voor die actie niet onderschreven en willen dat motiveren.

    De vijand van onze vijand is niet per definitie onze bondgenoot!

    De actie van afgelopen vrijdag vond plaats onder de hoofdslogan “Voor vrede in Libië en tegen de ‘humanitaire’ bombardementen van de NAVO”. Uiteraard zijn wij voor vrede in Libië en hebben we ons verzet tegen de interventie van de NAVO omdat deze inderdaad kan leiden tot een “soort van herkolonisatie door het Westen”. Maar welke vrede hebben we voor ogen en hoe moeten we dat concreet vertalen?

    Ons probleem met de pamflettekst situeert zich voornamelijk bij het alternatief dat impliciet naar voor wordt gebracht. In een reeks weetjes wordt het ongenoegen onder brede lagen van de Libische bevolking van de kaart geveegd. Er wordt voorbijgegaan aan het reële ongenoegen onder de armen, arbeiders en jongeren in bijvoorbeeld het oosten van het land, dat onder de verdeel-en-heerstactiek van Khadaffi het slechtste af was. Daarnaast insinueren de ‘weetjes’ een steun aan het oude regime van Kadhaffi dat volgens het pamflet gratis geneeskunde, gelijkheid tussen man en vrouw en een hoge levensstandaard zou hebben aangeboden.

    Het klopt dat Khadaffi een zekere levensstandaard voor de bevolking heeft kunnen aanbieden. Khadaffi kwam in 1969 aan de macht nadat de oude monarchie aan de kant werd gezet. Op dat ogenblik beriep hij zich op het zogenaamde ‘Arabische socialisme’. Dat was geen democratisch socialisme, maar een poging om tussen het imperialisme en het stalinisme te schipperen. Er werden heel wat industrieën, waaronder de oliesector, genationaliseerd. Hierdoor gingen de opbrengsten niet naar een multinationale en westerse kliek, maar naar de Libische staat. Dit stelde Khadaffi in staat om een zekere gezondheidszorg, onderwijs en in het algemeen een welvaartstaat aanbieden. Het leverde het regime een zekere steun op onder de bevolking.

    De pamflettekst lijkt echter te gratuit aan te nemen dat dit een verwezenlijking is die alle lof en eerbetuiging verdient. Kadhaffi, als halve monarch, halve militair, wist heel goed hoe je het best van twee walletjes eet en hoe je zwalpt tussen wal en schip, het is te zeggen tussen het behoud van de steun van de bevolking enerzijds en het behoud van imperialistische banden anderzijds. Nu eens aanleunend bij de Sovjetunie en later bij het westen. Af en toe “communistisch” uit de hoek komen, maar nooit het verbod op vakbonden en vrije organisatie van arbeiders afschaffen. In 1971 stuurde Kadhaffi bovendien een groot aantal Soedanese communisten een gewisse dood tegemoet door hen vanuit Libië naar Soedan terug te sturen waar ze in handen van dictator Jafaar Numeiri vielen. Is dat de vrijheid die we de Libiërs ‘terug’ willen geven?

    Na de val van de Sovjetunie zocht Libië toenadering tot het westen. Dit leidde tot het geven van handjes aan Sarkozy en Obama; een overeenkomst met Berlusconi over het tegenhouden van Afrikaanse vluchtelingen; het openstellen van de oliebronnen voor multinationals; tal van privatiseringen. Libië is ook een befaamde investeerder in Europa. Het nationale investeringsfonds van Libië (LIA) zou 70 miljard dollar aan investeringen beheren. Kadhaffi bezit een deel van de grootste Italiaanse bank (UniCredit), voetbalclub Juventus, Fiat en 3% van het bedrijf dat de grootste krant ter wereld bezit, de Financial Times. Hij heeft ook aandelen in Russische en Turkse bedrijven, etc… Kadhaffi was dus in woorden een vijand van het imperialisme, maar zoals zo vaak verschillen woorden danig van daden. Men spreekt over desinformatie: wanneer een SP.a-burgemeester tal van zitjes heeft in aandeelhoudersvergaderingen en dit toedekt met rode praat, staat men (terecht) op de achterste poten, maar wanneer het om Kadhaffi gaat, is het plots een daad tegen het imperialisme.

    We zijn het uiteraard eens als de Europese en Amerikaanse steun aan de rebellen op zijn minst hypocriet wordt genoemd. De imperialistische machten hebben geleerd uit de revoluties in Noord-Afrika en wilden er als de kippen bij zijn. Maar de hypocrisie vloeit eveneens voort uit het feit dat ze belangen hadden in het Kadhaffi-regime. Niet altijd even betrouwbaar, maar toch: Berlusconi, die, voor zover ons duidelijk is, een stevig brokje kapitalistisch vlees lust, riep zelfs op tot een staakt-het-vuren. Noch het imperialisme, noch Kadhaffi verdedigen de belangen van de Libische bevolking. We kunnen niet zomaar steun geven aan iedereen die zich in woorden (en zelfs al ware het in daden) afzet tegen het Westerse imperialisme, terwijl tegelijk een reactionair beleid wordt gevoerd. Zo kunnen we toch geen enkele steun geven aan een reactionaire dictator als Ahmadinejad in Iran? De vijanden van onze vijanden zijn niet noodzakelijkerwijs onze vrienden of bondgenoten. Toegegeven: de wereld en de politieke standpunten zouden er een stuk gemakkelijker op worden, maar helaas…

    [box type=”shadow” align=”alignright” width=”100″]

    Khadaffi en Berlusconi: partners in seksisme. De Libische dictator mocht van zijn Italiaanse collega een bijeenkomst met 500 fotomodellen organiseren om hen mediageniek te bekeren tot de islam.
    [/box]

    Het is overigens vreemd om in een pamflettekst van linkse militanten, verbonden met een partij die zich op het socialisme beroept, te lezen dat er in Libië onder Khadaffi gelijkheid tussen mannen en vrouwen bestond. Op het vlak van seksisme kon Khadaffi het goed vinden met zijn Italiaanse vriend Berlusconi. Het is belangrijk om de zaken in beweging te zien. Er was een zekere emancipatie onder Khadaffi met scholing, stemrecht, afschaffing van het uithuwelijken van kinderen,… Maar dit ging zeker niet verder dan pakweg in Europa. De werkloosheidsgraad lag overigens op zowat 10%, maar voor vrouwen werd deze in 2006 op 27% geschat (een stijging van 6% sinds 2000).

    Het is niet met een dictatoriaal regime dat gelijkheid zal worden bekomen. Daartoe zal strijd nodig zijn: in de revoluties in Noord-Afrika en het Midden-Oosten zagen we hoe vrouwen een actieve rol hebben gespeeld. De revoluties moeten versterkt worden om de vrouwen een reële vooruitgang te bieden. De interventie van het westen en de door haar gesteunde overgangsregering gaat niet in deze richting.

    Een marxistische kijk op de Libische revolutie

    Zoals in de inleiding gesteld werd, vervallen wij evenmin in de illusie dat het westen een beter alternatief voorhanden heeft. Bovendien heeft de platformtekst voor de actie van afgelopen vrijdag gelijk dat de actuele situatie heel erg eenzijdig wordt belicht. Heel wat factoren bepalen vandaag de Libische impasse. We proberen een samenvatting te geven van onze analyse van het verloop van de Libische situatie.

    Vandaag is de situatie in Libië bijzonder gepolariseerd en gecompliceerd. Enerzijds heeft de spontane massabeweging tegen Kadhaffi aangetoond dat het Libische regime onder brede lagen van de bevolking gehaat werd. Die beweging is, in tegenstelling tot wat de pamflettekst beweert, niet ontstaan op basis van een terroristische en islamitische rebellengroep en evenmin op basis van oudgedienden van Kadhaffi. Het was een massabeweging in het Oosten van het land (de beelden van de bezetting van Benghazi spreken voor zich). Anderzijds heeft de initiële beweging enorm veel van haar potentieel verloren.

    De spontane beweging werd, bij gebrek aan een georganiseerde arbeidersklasse en een duidelijke revolutionaire weg vooruit, al snel gekaapt door een zelfverklaarde leiding van de rebellen. Die zelfverklaarde leiding bestaat dan weer uit voormalige gedienden van Kadhaffi, uit militairen en uit voorstanders van de oude monarchie die door Kadhaffi opzij gezet werd. Bijgevolg heeft de beweging heel snel van haar massale karakter verloren en verloor ze eveneens de steun die ze in het begin genoot.

    Anders dan in Egypte en Tunesië was er geen uitbreiding van volkscomités en –vergaderingen noch werden er algemene stakingen gelanceerd. De kracht die de bewegingen in Tunesië en Egypte hadden, ontbrak in Libië. Dit komt deels door een heel erg verspreide bevolking, die bovendien genoot van verschillende privileges onder het Khadaffi-regime en een heel zwak georganiseerde arbeidersklasse. In plaats van een geloof in een verbetering van de levensomstandigheden, een standpunt dat onvervalste volkscomités zouden kunnen opwerpen, kwam het reeds voor de NAVO-interventie tot een clash tussen pro en contra-Kadhaffisten. De pro’s zagen bijvoorbeeld in de monarchistische vlag een afbraak van de sociale verworvenheden die de Libische bevolking in de eerste decennia onder Kadhaffi had verkregen (zie hierboven). De zelfverklaarde rebellenleiding rekende op de NAVO-interventie om haar slag thuis te halen. In ruil voor hulp, materiële steun en een diplomatische erkenning als legitieme vertegenwoordigers van het Libische volk, zou het imperialisme haar plaats krijgen in het “vernieuwde” Libië. De Nationale Overgangsraad verkreeg zo deze steun in ruil voor concessies van olieexploitatie (bv. 33% voor Frankrijk).

    Onze slogan luidde: “Steun de massa’s en hun revolutie! Geen enkel vertrouwen in de imperialistische interventie !”

    Om af te sluiten wenst de pamflettekst blijkbaar een Libisch nationalisme te propageren: de soevereniteit van het land. Wat bedoelen ze hiermee? De soevereiniteit van elke dictator om te doen met zijn bevolking wat hij wil? Om soeverein te beslissen welke banden hij aangaat met het imperialisme? Moet de Libische bevolking de dictatuur van Kadhaffi ondergaan omdat er andere kapers op de kust zijn? Wij denken van niet. Wij zijn voor het zelfbeschikkingsrecht van de volkeren en naties, maar dit heeft niets te maken met een keuze tussen westerse dominantie of inlandse dominantie. De reële soevereiniteit van een bevolking of een natie ligt in de klasse van arbeiders en jongeren die zich loswrikken van de belangen van een kapitalistische elite – inlands en buitenlands.

    De terugkeer in een soort van “Restauratie” is reactionair; de NAVO-inmenging is contra-revolutionair. Dus kunnen we de slogan voor elk land in revolutie vandaag uitbreiden tot: “Steun de massa’s en hun revolutie! Geen enkel vertrouwen in de imperialistische interventies en hun marionettenregeringen! Voor democratische arbeiders- en volkscomités ter ondersteuning en uitbreiding van de revolutie!"

    Wij zijn niet principieel tegen een vreedzame oplossing, maar een vreedzame oplossing mag geen terugkeer van de “orde” met Kadhaffi betekenen. Als we simpelweg een “pacifistische” oplossing eisen, ondermijnen we ook de kracht van de bevolking om zich te bewapenen en te verzetten tegen de dominantie van hun eigen elite (Kadhaffi én de overgangsregering). Als de Libische bevolking zich van het juk van Kadhaffi en van het westerse kapitaal wil ontdoen, moeten we de revoluties steunen. Comités van arbeiders, jongeren etc. kunnen op basis van algemene stakingen en betogingen de revolutie verder vorm geven.

    Zoals blijkt, is dit geen lineair proces. Zelfs in Tunesië en Egypte ondervinden deze comités moeilijkheden om een degelijke oppositie ter verdediging van de revolutie uit te bouwen. Maar het is de enige methode die de verworvenheden kan garanderen en uitbouwen. Wij zijn voor de volledige hernationalisatie van de belangrijkse sectoren in Libië. Maar ditmaal onder democratische arbeiderscontrole, en niet onder controle van een elite zoals het geval was onder Khadaffi. Enkel volks- en arbeiderscomités kunnen opwerpen dat op die manier de sociale verworvenheden behouden en uitgebreid kunnen worden. Door middel van stakingen en betogingen kunnen ze het verzet tegen de Kadhaffi-kliek én de NAVO-kliek verder uitbreiden en echte vrijheid en democratie verkrijgen.

    Een voortzetting van de revoluties in Tunesië en Egypte om niet enkel de dictators opzij te schuiven, maar het volledige systeem op te ruimen en te vervangen door een democratisch socialistisch alternatief, kan een inspiratiebron vormen om samen met een hernieuwde beweging van arbeiders en armen in Libië op te komen voor reële verandering.


    Noten

    1. Intal en Comac-ULB. Zie de oproep: http://www.intal.be/nl/manifestatie-voor-vrede-libie-en-tegen-de-bombardementen-van-de-navo
    2. “Libische rebellen tonen hun terroristische aard”, en meer bepaald het stukje onder de titel “Zal Nationale Overgangsraad het beter doen dan regering-Khaddafi?” op http://www.pvda.be/weekblad/artikel/libische-rebellen-tonen-hun-terroristische-aard.html

    Lees ook:

    • Het einde van het regime van Khadaffi (26.8)
    • Libië. Massabeweging botst op harde repressie (28.2)
    • “No fly zone” in Libië. Neen aan de buitenlandse interventie (19.3)
    • Libië. Westerse interventie onder het mom van “humanitaire hulp” (22.4)
    • Khadaffi: van ‘Arabisch socialisme’ tot kapitalisme (20.8)
  • Libië. Het einde van het regime van Khadaffi

    Neen aan buitenlandse militaire interventie. Libische arbeiders, jongeren en armen mogen niet op het imperialisme vertrouwen

    Na zes lange maanden van bloedige aanhoudende strijd, werd de omverwerping van het dictatoriale regime van Khadaffi gevierd door brede lagen van de bevolking. Opnieuw moet een dictator die niet aarzelde om zichzelf en zijn omgeving privileges toe te kennen de aftocht blazen. De directe betrokkenheid van het imperialisme werpt echter een donkere schaduw over de toekomst van de revolutie. De aanhoudende gevechten in Tripoli en elders maken duidelijk dat de situatie onstabiel is en dat de revolutie die in februari begon op heel wat vlakken stuurloos is.

    Analyse door Robert Bechert

    Terwijl veel Libiërs het vertrek van Khadaffi vieren, moeten socialisten er op wijzen dat de wijze waarop Khadaffi is vertrokken niet dezelfde is als Ben Ali of Moebarak. In Libië heeft ook het imperialisme een overwinning geboekt. Zonder een tussenkomst van de NAVO als luchtmacht voor de rebellen of zonder de soldaten, wapens, organisatie en training van de NAVO en enkele andere landen zoals het dictatoriale regime van Quatar, zou Tripoli vandaag niet in handen van de rebellen zijn gevallen. Zelfs de inname van het centrale Bad al-Aziziya complex in het centrum van Tripoli was enkel mogelijk na een massaal luchtbombardement van de NAVO en een een aanval onder leiding van troepen uit Quatar en andere landen.

    Ondanks twijfel over wat er nu zal gebeuren in Libië, waren de imperialisten er snel bij om Libië voor te stellen als een succes voor het “liberale interventionisme”, of het recht om militair tussen te komen op ‘humanitaire’ en ‘democratische’ gronden. Dat is natuurlijk altijd een hypocriete opstelling aangezien het imperialisme geen problemen heeft met dictatoriale vrienden en bondgenoten in Saoedi-Arabië, Jemen en elders. De NAVO-machten hopen dat ze na de rampen in Afghanistan en Irak toch een rechtvaardiging kunnen vinden voor nieuwe interventies waarmee ze hun eigen belangen verdedigen.

    Ondanks de betrokkenheid van brede lagen van Libiërs in de strijd en de massale bewapening van de bevolking, zijn er geen tekenen van eigen onafhankelijke organisaties van de arbeiders, jongeren en armen en ziet het er niet naar uit dat de bevolking zelf de macht zal overnemen. Het doet wat denken aan de ineenstorting van de stalinistische regimes twintig jaar geleden. Ook toen maakte het imperialisme gebruik van een spontane beweging die wist waar het tegen was, maar geen duidelijk programma had.

    Deze omverwerping van een dictator heeft niet hetzelfde karakter als de revoluties in Tunesië en Egypte, of de begindagen van de opstand in Benghazi toen volkscomités werden opgezet die een tijdlang de controle over de stad uitoefenden. Het vertrek van Khadaffi is niet het resultaat van een breed gedragen massabeweging zoals in Tunesië en Egypte. Het momentum van de Libische revolutie tijdens de begindagen ging verloren. In tegenstelling tot Tunis en Cairo kende Tripoli niet de ene massabetoging na de andere met stakingen die het regime ondermijnden. Dat kwam niet enkel door de harde repressie van het regime van Khadaffi, repressie heeft ook de betogingen in Syrië niet gestopt.

    De brute repressie van het Libische regime was overigens geen toeval. Khadaffi en zijn medestanders waren bang van de massale bewegingen die ontwikkelden in Noord-Afrika. Zoals we in maart al stelden: “De eerste reactie van Khadaffi op de revolutionaire gebeurtenissen van dit jaar was om de kant van de dictators te kiezen. Toen Ben Ali Tunesië moest ontvluchten, vertelde Khadaffi aan de Tunesiërs dat ze een enorm verlies hadden geleden, want ‘er is niemand beter dan Ben Ali om te regeren.’ Wellicht was het een uitdrukking van hoe hij zijn eigen toekomst ziet als hij verklaarde dat hij had gehoopt dat Ben Ali ‘levenslang’ zou regeren.”[‘Stop the bombing – No to foreign intervention!’ 23 March, 2011.]

    Khadaffi had lessen getrokken uit de omverwerping van Ben Ali en Moebarak en begon meteen met een contra-offensief tegen Benghazi en andere centra van de revolutie. Die stonden onder druk, maar konden zeker worden verdedigd indien de opstand het verzet had georganiseerd en gecombineerd met een revolutionaire oproep aan de arbeiders, jongeren en armen in de rest van het land. De zelfverklaarde leiding van de opstand deed dit niet. In die leiding zaten heel wat overlopers van het regime en openlijke pro-imperialistische elementen. De Nationale Overgangsraad ging voorbij aan de aanvankelijke brede oppositie tegen een buitenlandse interventie en richtte zich naar de imperialistische machten en de semi-feodale Arabische landen om steun te vinden.

    De belangrijkste imperialistische mogendheden maakten daar gebruik van om tussen te komen en de interventie te rechtvaardigen als ‘humanitair’. De zelfde machten namen intussen een afwachtende houding in tegenover de repressie in Syrië en er was een oorverdovende stilte tegenover het geweld van het regime van bondgenoot Bahrein. Dit bevestigde dat de Libische interventie het resultaat was van een cynische afweging. Een aantal imperialistische leiders, zoals Sarkozy in Frankrijk, zocht persoonlijk voordeel. Maar het algemene doel was om een betrouwbaar pro-imperialistisch regime te vestigen in Libië, onder meer om de hand te kunnen leggen op een groter deel van de olie- en gasrijkdommen alsook om de golf van revoluties in de regio onder controle te kunnen brengen.

    Deze interventie van de grote imperialistische machten, vooral de VS, Groot-Brittannië en Frankrijk, heeft de situatie veranderd aangezien werd geprobeerd om een betrouwbare oppositieleiding op te zetten. Onder het mom van de bescherming van burgers gingen hun vliegtuigen over tot meer dan 20.000 aanvallen op meer dan 4.000 doelwitten.

    De interventie van de NAVO liet Khadaffi toe om steun te verkrijgen tegen wat sommige Libiërs zagen als een poging van de imperialisten om opnieuw controle te verkrijgen over de rijkdommen van het land. Anderzijds was er ongetwijfeld een breed verspreide illusie dat de NAVO handelde om de belangen van de anti-Khadaffi beweging te ondersteunen. Die illusie wordt nu door de grote kapitalistische machten gebruikt in hun poging om de verdere ontwikkelingen van het land te controleren en het land veilig te stellen voor een verdere uitbuiting.

    Het idee dat de VN-beslissing om tussen te komen en het optreden van de NAVO konden worden gesteund, betekende in feite dat werd ingestemd met het ontsporen van de Libische revolutie. Het idee dat er geen alternatief op de NAVO was, werd al weerlegd door de machtige Egptische beweging die een einde maakte aan het regime van Moebarak. De imperialisten kwamen voor hun eigen doeleinden tussen, niet om om de belangen van de werkende massa’s en jongeren te verdedigen. Als we dat niet uitleggen, dan ontwapenen we de arbeidersbeweging waardoor deze niet in staat is om de bedoelingen van het imperialisme uit te leggen. Zo is er de kleine Britse linkse organisatie AWL (Alliance for Workers’ Liberty) die aanvankelijk zonder enige vorm van kritiek de rol van de NAVO ondersteunde in Libië. Deze groep probeert dat standpunt nu te rechtvaardigen met de stelling dat het voor arbeidersorganisaties “makkelijker” zal zijn om zich te organiseren nu Khadaffi is verdwenen. Dat zal evenwel niet het geval zijn. Dit is een poging om de steun aan een militaire interventie door het imperialisme te rechtvaardigen, maar tegelijk een uitdrukking van een totaal gebrek aan vertrouwen in de capaciteiten van de Libische arbeiders en jongeren om hun eigen belangen te verdedigen en Khadaffi ten val te brengen.

    Wat er nu zal gebeuren, is niet duidelijk. Er zijn indicaties dat er elementen zijn die omwille van politieke of stammenbelangen de strijd tegen de Overgangsraad zullen voortzetten. Tegelijk is er geen echte eenheid onder de belangrijkste elementen in de strijd tegen Khadaffi. De bevolking is intussen sterk bewapend. Dit stelt de mogelijkheid tot nieuwe gevechten in de toekomst, zelfs indien het even rustig wordt, met een opleving van conflicten tussen stammen, nationale groepen of op religieuze basis.

    Omwille van dit gevaar is er naast de zoektocht naar lucratieve contracten ook een tussenkomst van de imperialisten die het steeds meer hebben over de mogelijkheid van een tussenkomst om de situatie te ‘stabiliseren’.

    Ongetwijfeld is er momenteel in Libië een zekere steun voor de acties van de NAVO, maar dit zal niet blijven duren. De NAVO heeft in de omverwerping van Khadaffi geleerd uit de ervaringen in Irak en Afghanistan, maar dat betekent niet dat alles nu van een leien dakje zal lopen. De combinatie van een relatief beperkte bevolking en enorme rijkdommen, kan leiden tot een zekere heropbouw en sociale toegevingen. Maar dat zal niet automatisch een einde maken aan de spanningen in het land, onder meer met regionale spanningen en tegenstellingen tussen verschillende stammen. Er is ook de positie van de Berber-minderheid, zowat 10% van de bevolking, en de stammen die Khadaffi blijven steunen of zich althans verzettten tegen buitenlandse interventie.

    De onzekere situatie is grotendeels het resultaat van het feit dat de revolutie op een zijspoor werd gezet en in de plaats van een massale beweging met eigen organisaties, discussies en beslissingen is omgevormd tot een puur militaire strijd onder toezicht en controle van de NAVO.

    De zelfverklaarde leiding van de Overgangsraad probeert met hulp van de NAVO om de situatie onder controle te krijgen. Er is geen enkele garantie dat dit zal lukken, de Overgangsraad is zelf immers grotendeels een fictie. Er werd even een ‘regering’ aangesteld, maar die werd al snel ontbonden na de steeds niet opgeklaarde ‘arrestatie’ en moord op Younes op 28 juni. Younes was de voormalige minister van binnenlandse zaken van Khadaffi en werd militair bevelhebber van de Overgangsraad. Jibril wordt nog steeds voorgesteld als ‘hoofd van de regering’, maar hij was meer buiten het land dan in Libië omdat hij zelfs in Benghazi moet vrezen voor zijn eigen veiligheid. Als Jibril niet veilig is in Benghazi, tot nu toe de basis voor de Overgangsraad, dan is het begrijpelijk dat de Overgangsraad twijfelt of ze moet verhuizen naar Tripoli.

    De Overgangsraad baseert zich op de combinatie van de luchtmacht van de NAVO en de breed gedragen wil tot verandering onder de bevolking. De Overgangsraad heeft een basis in het oosten, maar heeft minder aanzien in het westen. Dat bleek toen de strijders in Misrata de autoriteit van de Overgangsraad weigerden te erkennen. Als de Overgangsraad een nationale positie kan verwerven, blijft een open vraag.

    De afgelopen decennia is er een nationaal bewustzijn ontwikkeld in Libië, maar er bleven heel wat regionale en stammenbelangen een rol spelen en dat ondanks een sterke verstedelijking van het land. Bovendien is er de specifieke positie van de Berber-minderheid die een cruciale rol speelde in de strijd tegen de troepen van Khadaffi in het zuid-westen en in het overnemen van Tripoli.

    Libië is zelf een relatief nieuwe creatie, formeel opgezet door Italië in de jaren 1930 en opnieuw, ditmaal onder VS-druk, eind jaren 1940. Een neergang van het nationale ‘Libische’ gevoel kan samen met een toename van regionale spanningen of de opkomst van fundamentalistische islamitische krachten, kan de kwestie van een opdeling van het land stellen. Het kan zelfs leiden tot een ontwikkeling zoals in Somalië of Jemen. De spanningen tussen de verschillende stammen kunnen op de spits worden gedreven als Khadaffi er in slaagt om het voorbeeld te volgen van een van zijn helden, Omar Mukhtar en het gewapende verzet tegen de Italiaanse bezetting na 1911. Anderzijds is er het feit dat de jongeren die de sleutelkracht vormden in het protest tegen Khadaffi zichzelf als Libiërs zagen.

    Voor de Libische massa’s, vooral de jongeren, arbeiders en armen, was deze revolutie een strijd tegen onderdrukking door een corrupt regime en voor een betere levensstandaard. Ondanks de mogelijkheid van sociale toegevingen op basis van de olie-inkomsten, zullen alle sociale verworvenheden botsen met de belangen van een kapitalistische economie die door crisis wordt gekenmerkt. Een nieuwe wereldwijde recessie zal Libië net zo hard treffen als dit het geval was in de jaren 1980. Toen viel het bbp met meer dan 40% terug als gevolg van de ineenstorting van de olieprijzen.

    Om een nieuwe ineenstorting van de economie te vermijden en een plundering van de middelen van het land te stoppen, moet worden gebroken met het kapitalisme. De Overgangsraad zal dat uiteraard niet doen, deze groep wordt immers gedomineerd door pro-kapitalistische elementen. Van bij het begin van de opstand tegen Khadaffi stelden we: “Wat ontbreekt, zijn onafhankelijke organisaties van de Libische arbeiders en jongeren met een duidelijke leiding voor de revolutie om democratische rechten af te dwingen, een einde te stellen aan corruptie en de democratische controle van de Libische massa’s over de rijkdommen van het land mogelijk te maken.”

    De Libische revolutie moet de belangen van de meerderheid van de bevolking centraal stellen en zich dus richten op het afdwingen en verdedigen van echte democratische rechten, het stopzetten van corruptie en privileges, het beschermen en verder ontwikkelen van de sociale verworvenheden sinds de ontdekking van olie, verzet tegen iedere vorm van nieuwe kolonisatie en voor een democratisch gecontroleerde economie waarbij de sleutelsectoren in publieke handen zijn zodat de economie kan worden gepland om de middelen van het land in te zetten ten voordele van de meerderheid van de bevolking.

    Dat is waarom de Libische arbeiders en jongeren geen illusies mogen hebben in de NAVO en geen vertrouwen kunnen stellen in de Nationale Overgangsraad die met handen en voeten aan het imperialisme is gebonden. Die banden bleken al toen een ontwerp van Libische grondwet werd opgemaakt en dit ontwerp eerst werd gepubliceerd door het Britse ministerie van buitenlandse zaken. In die grondwet werd verklaard dat “de belangen en rechten van buitenlandse onderdanen en bedrijven zullen worden verdedigd.” Geen enkele regering die zich op het kapitalisme baseert, zal in staat zijn om aan de behoeften van de bevolking te voldoen in een periode van wereldwijde kapitalistische onstabiliteit of zal er in slagen om de ontwikkeling van een nieuwe elite te vermijden.


    Lees ook:

    • Libië. Massabeweging botst op harde repressie (28.2)
    • “No fly zone” in Libië. Neen aan de buitenlandse interventie (19.3)
    • Libië. Westerse interventie onder het mom van “humanitaire hulp” (22.4)
    • Khadaffi: van ‘Arabisch socialisme’ tot kapitalisme (20.8)
  • Interview met Palestijnse linkse socialiste Suheir

    De afgelopen weken lag de Israëlische regering onder vuur met een nooit geziene massabeweging. In alle steden van Israël wordt betoogd en opgekomen voor “sociale rechtvaardigheid”. De beweging begon met enkele studenten die in Tel Aviv een tentenkamp hadden opgezet, maar al snel werd het een massabeweging. Op 6 augustus waren er bijna 300.000 betogers in Tel Aviv. Premier Netanyahu wordt in het defensief geduwd en probeert de aandacht af te leiden met het opdrijven van het conflict in de Gazastrook. Eind juli spraken we op de internationale zomerschool van het CWI met Suheir, een Palestijnse die lid is van Maavak Sotsyalisti / Nidal Eshteraki (Socialistische Strijdbeweging). De tentenbeweging zat toen nog in haar beginfase.

    Interview overgenomen vanop de site van Gauche Révolutionnaire, onze Franse zusterorganisatie

    Wat versta jij onder Palestina?

    “Het gaat uiteraard om de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook. Maar daarnaast wonen er ook honderdduizenden Palestijnen in Israël. Ik beschouw mezelf als een Palestijnse die in Israël woont. Op mijn identiteitskaart staat wel dat ik Israëlisch ben. Een aantal Palestijnen, in het bijzonder in Oost-Jeruzalem, hebben papieren die noch Palestijns noch Israëlisch zijn. Ze kregen Jordaanse papieren, waardoor de regering ze op ieder moment kan uitwijzen.”

    Wat is de impact van de revoluties in Noord-Afrika en het Midden-Oosten in Palestina?

    “Die revoluties hebben de Palestijnen geïnspireerd. Dat blijkt uit de vele solidariteitsbetogingen, zeker met de Egyptische revolutie. Het regime van Fatah heeft de betogingen op de Westelijke Jordaanoever vervolgd en er werd geprobeerd om pro-Moebarak betogingen te houden, maar die acties hadden weinig succes. Tijdens de Egyptische revolutie organiseerde Hamas de controle op de grens tussen Gaza en Egypte.

    “Een tweede gevolg van de revoluties op de situatie in Palestina zien we in de beweging van 15 maart. Het gaat niet om een beweging voor Hamas of Fatah, maar het is een uitdrukking van de wil van de Palestijnse bevolking om een eengemaakte vertegenwoordiging te hebben in de strijd tegen de bezetting. De betogers riepen vanaf 15 maart op tot een regering van nationale eenheid van Hamas en Fatah omdat dit de organisaties zijn die ons nu vertegenwoordigen, maar aan de basis van de roep naar eenheid ligt het idee van eenheid in de strijd. Er wordt geëist dat er een einde komt aan de verdeeldheid onder de Palestijnen. Er waren duizenden betogers op de Gazastrook en ook op de Westelijke Jordaanoever.

    “Een derde gevolg van de revoluties zien we in het veranderende zelfvertrouwen van de Palestijnen. Enkele maanden geleden was er geen vertrouwen onder de bevolking om zelf een revolutie door te voeren, maar dat is veranderd. Zeker nu er in september bij de Verenigde Naties een discussie zal worden gevoerd over de kwestie van een Palestijnse staat, is er de mogelijkheid van een revolutionaire golf. Naarmate de discussie bij de VN dichterbij komt, kan dat leiden tot nieuwe massastrijd.

    “De acties van 15 mei vormden ook een belangrijk keerpunt. Op die dag werd de catastrofe of de ‘Nakba’ herdacht door de Palestijnen. Het is de herdenking van de creatie van de Israëlische staat en het begin van de uitwijzingen van Palestijnen. Onder druk van de revoluties in de regio waren deze betogingen bijzonder belangrijk. Er waren overal betogingen, maar de belangrijkste was wellicht deze van Palestijnse vluchtelingen in het zuiden van Syrië. Deze betogers slaagden er in om de grens tussen Syrië en Israël over te steken. Het Israëlische leger beantwoordde dit met geweld. Er werd op de betogers geschoten waarbij een twintigtal doden vielen. Er waren ook gelijkaardige acties in Libanon en meer algemeen in de Palestijnse gebieden. Er waren ook betogingen in Israël, in Tel Aviv en Jaffna. Daaraan werd deelgenomen door de linkse socialisten van Maavak Sotsyalisti / Nidal Eshteraki. Deze acties maakten een einde aan het gevoel van frustratie waarbij zelfmoordaanslagen in de plaats van massastrijd kwamen. Een nieuwe generatie van Palestijnen is in actie gegaan. Zeker in Ramallah waren het de jongeren die vooraan stonden in het organiseren van het protest en bij het opzetten van een meeting met een discussie over de noodzaak van een vreedzame massabeweging.

    “Een andere belangrijke datum was 5 juni, de herdenking van de Zesdaagse Oorlog, de Naksa-dag. Op die dag vielen er opnieuw heel wat doden. Naar aanleiding van de betogingen in de buurt en over de grens tussen Palestijns gebied en Israël, vroeg een Israëlische journalist recent aan een legerverantwoordelijke: ‘Wat zouden jullie doen als duizenden Palestijnen de grens proberen over te steken?’. De legerverantwoordelijke moest toegeven: ‘Daar kunnen we niets tegen doen’.”

    Heeft de revolutionaire golf ook gevolgen in Israël?

    “De Palestijnen in Israël zijn bijzonder opgezet dat er revoluties plaatsvinden. De reactie van de Israëlische arbeiders is meer gemengd. Een deel staat onder de invloed van de Israëlische propaganda dat het om islamitische revoluties gaat. Ze vrezen dat er harde islamitische regimes tot stand zullen komen. Een ander deel van de Israëlische arbeiders, zeker diegenen die nu in strijd gaan zoals de sociale werkers, neemt de slogans vanuit Tunesië en Egypte over. Er was bijvoorbeeld een spoorstaking die onwettelijk werd verklaard door een rechtbank. Op een betoging aan de vooravond van de staking werden negen spoorarbeiders opgepakt, allemaal leden van het stakerscomité. De vakbondsleiding werd eveneens opgepakt. Toch werd verder actie gevoerd, de arbeiders stelden dat ze doorgingen met de acties naar het voorbeeld van de massastrijd in de rest van de regio.

    “Met de kameraden van de Israëlische afdeling van het CWI voeren we sinds januari 2011 een campagne tegen de prijsverhogingen. Onze slogan is: ‘de prijzen zijn hoog, de lonen laag, we zullen strijden, we zullen vechten zoals in Egypte’ (bij ons rijmt dat…). De slogan kreeg heel wat aandacht, ook in de media.”

    Van waar komt die tentenbeweging en hoe zal dit verder ontwikkelen?

    “Twee weken geleden begon erg spontaan een actie die gelijkaardig is met wat gebeurde in Griekenland en Spanje. De tentenactie ging vooral uit van jonge joodse arbeiders die revolteren tegen de stijgende prijzen voor huisvesting. De eisen zijn niet altijd duidelijk, ook al is er duidelijk een anti-kapitalistisch bewustzijn. Het is een uitdrukking van dezelfde woede als in Spanje. Er kwam een beperkte deelname van Palestijnse Israëli’s aan de acties, maar dat bleef erg beperkt. Belangrijk is wel dat deze beweging niet rond de nationale kwestie draait. Het centrale thema is de noodzaak van betaalbare huisvesting.

    “De verdere ontwikkeling van de beweging zal afhangen van de respons van bredere lagen van de bevolking. Maar er worden al banden gelegd, onder meer met de sociale werkers die actie voerden. Er was een solidariteitsverklaring van de strijdbare vakbondsverantwoordelijken van de sociale werkers. De organisatie van de beweging doet denken aan Spanje. Er zijn algemene vergaderingen waaraan we deelnemen en waarbij we heel wat steun krijgen. In Tel Aviv sprak onze kameraad Omen en hij had het over de noodzaak om de beweging te verbinden met arbeidersstrijd, zoals deze van de sociale werkers. We werden goed onthaald en onze ideeën werden overgenomen, onder meer het idee van een algemene staking of van de noodzaak van gezamenlijke strijd van Palestijnen en Israëli’s. Er zijn ook banden gelegd met de beweging van dokters die al meer dan 100 dagen actie voeren. Die beweging heeft op zijn beurt solidariteit betuigd met de tentenbeweging. Voorts zijn er solidariteitsbanden met de strijd van de chemiearbeiders van Haifa. Ook de grootste vakbond, Histadrut, betuigde in woorden solidariteit maar deed niets in de praktijk.”

  • Jemen. Van Nasserisme tot Al Qaeda. Hoe het vacuüm vullen?

    Regio in opstand. Wat voorafging…

    De afgelopen maanden werd ook in Jemen massaal betoogd en geprotesteerd. Dit land op het Arabische schiereiland is weinig bekend, maar kent een opvallende geschiedenis. In de jaren 1960 en 1970 was er een scheiding van het land met in het zuiden een ‘socialistisch’ regime. Na de val van de Muur kwam het tot een hereniging. De afgelopen jaren was er een opmars van Al Qaeda. Maar nu blijkt dat de grootste dreiging voor het regime toch uitgaat van massaprotest van onderuit.

    Jemen is het armste land van het Arabische schiereiland. Van de 22 miljoen inwoners is 40% werkloos. De belangrijkste inkomstenbron, olie, dreigt op te drogen waardoor de jonge bevolking (de gemiddelde leeftijd in het land bedraagt 17,9 jaar!) amper een toekomstperspectief heeft. De revolutionaire beweging van massaprotest komt dan ook niet volledig onverwacht. Wel zijn er mogelijk complicaties door de historische verdeeldheid tussen noord en zuid met ook de invloed van stammenbelangen, religieuze verdeeldheid, de aanwezigheid van fundamentalisten van Al Qaeda,…

    Historische achtergrond

    Dit land is van geostrategisch belang gezien de nabijheid van het Suez-kanaal en als stopplaats op de handelsroute naar India en China. Dat was meteen ook de reden waarom de Britten in de negentiende eeuw Jemen koloniseerden vanuit de havenstad Aden. De Britten controleerden het zuiden van Jemen, terwijl in het Noorden de Ottomanen het voor het zeggen hadden. De Turken verlieten het noorden in 1918 en het zuiden werd vanaf 1937 een kroonkolonie.

    Het noorden werd geregeerd door een sjiietische imam die tevens koning was, het zuiden bleef een kroonkolonie tot eind jaren 1950. In de jaren 1950 vond een radicalisering plaats waarbij onder meer werd uitgekeken naar het Egypte van Nasser en de Sovjetunie. In het noorden van Jemen was het de koning/imam zelf die stappen in die richting zette, in 1958 sloot Noord-Jemen toe tot de ‘Verenigde Arabische Republiek’ met Egypte en Syrië. De koning werd in 1962 afgezet door een militaire staatsgreep die op steun uit Egypte kon rekenen.

    In het zuiden kende het Nationaal Bevrijdingsfront (NLF) in de jaren 1960 een opgang. Ook het NLF keek uit naar Egypte en de Sovjetunie. In 1967 greep het NLF de macht na een massale protestbeweging in Aden, maar het duurde nog een tijdje vooraleer de nieuwe machthebbers hun positie konden consolideren. In 1969 werd met een staatsgreep een Republikeinse Raad onder leiding van Salem Ali Rubayyi gevestigd. De ‘Volksrepubliek’ Zuid-Jemen kende conflicten met Noord-Jemen, Saoedi-Arabië en Oman. Een grensoorlog met het noorden (1971) werd beëindigd met de vrede van Tripoli (1972). Naar het einde van de jaren 1970 werd de koers van Zuid-Jemen steeds meer op de Sovjetunie afgestemd. Opvallend daarbij was dat de machthebbers in de Sovjetunie tot een heel eind in de jaren 1980 actief tussenkwamen om interne twisten binnen het Jemenitische regime te regelen. In 1986 was er een heuse opstand van aanhangers van een door Moskou gesteunde figuur (Abdul Fattah Ismail), waardoor president Ali Nasser van het toneel moest verdwijnen.

    Ook in Noord-Jemen was de Sovjetunie actief, ook al stond Noord-Jemen steeds te boek als pro-Amerikaans. Toen de rechtse kolonel al-Hamdi in 1977 het slachtoffer werd van interne afrekeningen binnen het leger en protest van stamhoofden, werd hij uiteindelijk in 1978 opgevolgd door generaal Saleh. Die riep hulp van de Sovjetunie in en er kwamen 300 Sovjetadviseurs. Het was evenwel pas toen Moskou zich vooral moest richten op de eigen interne problemen, dat er toenadering kwam tussen Noord- en Zuid-Jemen. De val van de Sovjetunie betekende ook het einde van Zuid-Jemen.

    Vanaf eind jaren 1980 werd geprobeerd om de banden tussen Zuid- en Noord-Jemen aan te halen. Op 22 mei 1990 werd de Arabische Republiek Jemen gevestigd met de Noord-Jemeniet Saleh als president en de Zuid-Jemeniet al-Attas als premier. Dit betekende in de praktijk een overname van Zuid-Jemen door Noord-Jemen en het einde van de beperkte sociale hervormingen die in het zuiden waren doorgevoerd. Een poging van de ‘communisten’ om hun verloren macht gewapenderhand terug op te eisen, mislukte. Deze burgeroorlog in 1994 betekende het einde van de oude Moskou-gezinde fractie.

    De afgelopen jaren was er opnieuw een nauwe samenwerking tussen het Jemenitische regime van Saleh en de VS. Begin jaren 1990 waren er nochtans spanningen: Saleh sprak zich uit tegen de oorlog in Irak. Dat zette Saoedi-Arabië ertoe aan om 850.000 Jemenitische gastarbeiders het land uit te zetten. De Amerikaanse steun werd stopgezet. Maar de afgelopen jaren werd de draad terug opgenomen. Het regime van Saleh werd gesteund in de strijd tegen Al-Qaeda. Na een toevloed van Arabische militanten van Al-Qaeda uit Pakistan (bij het opgedreven offensief in Zuid-Waziristan) werd zowel in 2002 als eind 2009 al dan niet bedekt militair tussengekomen. Ook buurland Saoedi-Arabië steunt Saleh en het Jemenitische regime omdat deze militair ingaat tegen de sjiietische opstandelingen in het noorden van het land.

    Het massaprotest heeft Saleh ertoe aangezet om naar Saoedi-Arabië te vluchten, maar het regime is intussen nog niet omvergeworpen. Het ontbreekt de massabeweging aan een duidelijke leiding met een socialistisch programma van verandering. Hierdoor ontstaat een politiek vacuüm dat op verschillende wijzen kan worden ingevuld. Deze invulling zal regionaal gevolgen hebben, Jemen bevindt zich immers op een kruispunt tussen het Midden-Oosten en Azië.

    Het ‘socialisme’ in Zuid-Jemen

    Het regime dat in de jaren 1970 en 1980 in Zuid-Jemen aan de macht was, noemde zichzelf ‘socialistisch’. In werkelijkheid was het een militaire dictatuur die de productiemiddelen, distributie en handel onder staatscontrole had geplaatst. Dit regime was aan de macht kunnen komen door het gebrek aan politieke leiding bij de revolutionaire beweging van 1967 tegen de Britse kolonisatoren. Hierdoor kon een ‘radicaal’ deel van het leger de touwtjes in handen nemen. Onder druk van onderuit moest dit regime erg ver gaan in het aanpakken van het grootgrondbezit, de overblijfselen van het feodalisme en de elementen van kapitalisme die op dat ogenblik in Zuid-Jemen bestonden. Er werd voor een model uitgekeken naar Cuba, Rusland en China.

    Er werden van bovenaf een aantal sociale hervormingen opgelegd met investeringen in infrastructuur, onderwijs,… Dit was gezien het achtergebleven karakter van Zuid-Jemen evenwel niet evident en bovendien was het niet gebaseerd op een massale democratische betrokkenheid van de bevolking.

    Binnen de Jemenitische Socialistisch Partij was er verdeeldheid tussen verschillende fracties. Het ging zelfs zo ver dat de president in 1986 een bijeenkomst van het Politburo bijeenriep en daar de lijfwachten bevel gaf om iedereen neer te schieten. Dit was een uitdrukking van de pogingen van de oude stammen en andere klieken om binnen het bestaande machtskader aan invloed en macht te winnen ten koste van andere stammen. Moskou ging daar volledig in mee. Met ‘socialisme’ had dit niet veel te maken, deze term werd enkel gebruikt om aan de druk van onderuit tegemoet te komen en als onderdeel van de poging van de militaire leiding om de eigen positie met Russische steun te versterken.

    Het ging om een bonapartistisch regime onder leiding van radicale legerleiders. Een dergelijk regime kon tot stand komen door de zwakte van de nationale burgerij en door de context van de ‘koude oorlog’ met de rivaliteit tussen de VS en het stalinistische blok. Onder Kroetsjov probeerde de Sovjetleiding om een grotere invloed te verkijgen in het Midden-Oosten door allianties aan te gaan met Egypte, Syrië, Irak en Zuid-Jemen. Deze regimes gingen over tot het nationaliseren van een groot deel van de infrastructuur en de industrie, maar doorgaans zonder volledig te breken met het kapitalisme. Alle hervormingen werden strikt gecontroleerd van bovenaf en er was brutale repressie van iedere oppositie. Op dat vlak werden de totalitaire methoden van het stalinisme snel overgenomen. Dat deze repressieve benadering in Egypte leidde tot de onderdrukking van de Egyptische Communistische Partij was voor Moskou overigens geen probleem. Nassers opvolger, Anwar Sadat, zou in de jaren 1970 sterk naar rechts opschuiven en uiteindelijk tot een compromis met de VS komen.

    De val van het stalinistische Oostblok zorgde voor een hertekening van de politieke kaart in het Midden-Oosten. Dit proces begon al in de jaren 1980 omdat de Sovjetunie door de toenemende interne crisis steeds minder in staat was om elders tussen te komen. Vandaag ziet de wereldsituatie er totaal anders uit. In de revolutionaire beweging in Jemen valt nog steeds het gebrek aan leiding op, maar vandaag is er geen stalinistische blok meer om steun te vinden bij het doorvoeren van hervormingen van bovenaf. De arbeiders en armen zullen hun revolutie zelf in handen moeten nemen en eigen organisaties uitbouwen waarmee een breuk met het kapitalisme en feodalisme mogelijk wordt. Dat kan de basis leggen voor een socialistische samenleving in Jemen en de rest van de regio.

  • Khadaffi: van ‘Arabisch socialisme’ tot kapitalisme

    Regio in opstand. Wat voorafging…

    De Libische dictator Khadaffi is een van de meest opmerkelijke figuren op het politieke wereldtoneel. Hij begon zijn loopbaan als aanhanger van Nasser, maar de afgelopen jaren stond hij voor een beleid van privatiseringen en toegevingen aan grote multinationals. De oorlog in Libië is controversieel, maar heeft vooralsnog geen einde gemaakt aan het bewind van Khadaffi in het westen van het land. Het lijkt ons nuttig om een aantal historische elementen naar voor te brengen.

    In 1969 kwam in Libië een einde aan de monarchie. Een staatsgreep door de groep ‘Vrije Officieren voor Eenheid en Socialisme’ zette de koning aan de kant. Khadaffi was een van de leden van deze groep. Inspiratie werd opgedaan bij Nasser uit Egypte. Nasser was ook na een militaire staatsgreep aan de macht gekomen en zette daarbij ook een corrupte koning aan de kant. Nasser maakte geen einde aan de kapitalistische verhoudingen, maar hanteerde wel een socialistische retoriek om bredere steun te verwerven. Het was een onderdeel van zijn politiek om te schipperen tussen het Westerse imperialisme en steun van de Sovjetunie. Hij noemde dat ‘Arabisch socialisme’. Gezien de periode van economische groei op wereldvlak was het mogelijk om op basis van hervormingen de levensstandaard van de bevolking te verbeteren, onder meer door te investeren in onderwijs, de uitbouw van een publieke sector, nationalisaties,…

    Khadaffi werd in 1963 lid van de op Nasser geïnspireerde “Vrije Officieren voor Eenheid en Socialisme”. Dat deed hij tijdens zijn opleiding aan de militaire academie van Benghazi. In 1969 pleegt deze organisatie een staatsgreep en wordt koning Idris I afgezet. De militairen roepen de “Libische Arabische Republiek” uit en al gauw trekt Khadaffi het laken volledig naar zich toe. Hij deed dit met een mengeling van islamitische ideeën en het panarabisme van Nasser. In 1972 kwam het louter officieel zelfs even tot een “Federatie van Arabische Republieken” waarbij Libië, Egypte en Syrië betrokken waren, gevolgd door een kortstondige poging tot federatie met Tunesië. Ook steunde Khadaffi organisaties als de PLO (Palestijnse Bevrijdingsorganisatie) met wapens en trainingskampen.

    [box type=”shadow” align=”alignright” width=”100″]

    Foto’s waar sommige politici vandaag liever niet meer aan herinnerd worden…

    [/box]

    Het falen om een regionale federatie op te zetten, deed Khadaffi naar steunpunten buiten de regio zoeken. De noodzaak van een dergelijk steunpunt was mee ingegeven door de internationale crisis vanaf 1974. Steun vond Khadaffi bij de Sovjetunie, ook al was dit geen bewuste ideologische keuze (in 1971 stuurde Khadaffi nog een groot aantal Soedanese communisten een gewisse dood tegemoet door hen vanuit Libië naar Soedan terug te sturen waar ze in handen van dictator Jafaar Numeiri vielen). De Sovjetunie was evenwel geïnteresseerd in de Libische olie, zeker nadat Khadaffi alle bezittingen van British Petroleum in het land had genationaliseerd. Een deel van de militairen die mee bij de staatsgreep van 1969 waren betrokken, hadden problemen met deze nieuwe koers. Ze probeerden in 1975 om Khadaffi met een staatsgreep aan de kant te schuiven, maar dit mislukte. Eén van hen, Omar Mokhtar El-Hariri, is momenteel een kopstuk in de voorlopige regering van Benghazi. Ondertussen waren er ook tal van aanwijzingen van Libische betrokkenheid bij terreuraanslagen, het bekendste was wellicht de aanslag op een vliegtuig boven het Schotse Lockerbie in 1988.

    Khadaffi probeerde zijn bocht ideologisch te onderbouwen en bracht het beruchte “Groene Boekje” (1976) uit. Daarin beschreef hij zijn visie op wat hij socialisme noemde: een mengeling van socialistisch klinkende retoriek over volkscomités en volkscongressen tot het ‘afschaffen van loonarbeid’, en daarnaast religieuze invloeden zonder deze bij naam te noemen. Vandaag wordt wellicht enkel nog door bepaalde Russische leiders naar het Groene Boekje terug gegrepen. Na de val van het stalinisme maakte Khadaffi immers opnieuw een bocht. Opvallend is uiteraard ook dat de anti-arbeidersmaatregelen uit 1969 (zoals verbod op onafhankelijke vakbonden en beperking van stakingsrecht) na de ‘communistische’ bocht van Khadaffi niet werden terug geroepen.

    Tegen de achtergrond van de nieuwe wereldsituatie na de val van de Muur moest Khadaffi op zoek naar nieuwe bondgenoten en kwam er een nieuwe bocht. Het Libische regime zocht aansluiting bij het Westerse imperialisme, was de eerste Arabische leider die de aanslagen van 11 september 2001 in de VS veroordeelde, excuseerde zich voor de aanslag in Lockerbie, verklaarde bij de inval in Irak dat Libië haar programma van de ontwikkeling van “massavernietigingswapens” zou stopzetten,… De afgelopen tien jaar werd Khadaffi door zowat alle wereldleiders ontvangen. Hij mocht zijn tenten opslaan in Brussel, Parijs, Washington,… Slechts weinigen bleven Khadaffi zien als een “anti-imperialist”, de Venezolaanse president Chavez is een van de laatsten. Chavez vergist zich overigens deerlijk: steun geven aan een dictator die ingaat tegen de belangen van de arbeiders en armen zal geen stap vooruit betekenen in de strijd tegen kapitalisme en imperialisme. Chavez bevindt zich overigens in dubieus gezelschap: eerder kreeg Khadaffi omwille van zijn ‘anti-imperialisme’ ook steun van extreem-rechts in Europa (al werd gefluisterd dat de oliecontracten met de Oostenrijkse provincie Karinthië toen Jörg Haider daar aan de macht was deels ingegeven werd door de intense persoonlijke banden van Haider met Saif el-Islam Khadaffi).

    De olie-inkomsten gaven de dictatuur van Khadaffi jarenlang mogelijkheden om te balanceren tussen de verschillende klassen en de internationale grootmachten. Er werd een zekere welvaartstaat uitgebouwd waardoor de dictatuur over een steunbasis beschikt. Ondanks het beleid van privatiseringen dat de afgelopen jaren werd gevoerd, bleven er tot vandaag een aantal elementen van deze sociale maatregelen overeind.

    Het openen van de toegang tot de Libische olie voor Westerse multinationals zorgde ervoor dat Libië stilaan van de lijst van “schurkenstaten” werd gehaald. Zelfs toen de eerste dictator in Noord-Afrika eerder dit jaar ten val kwam (Ben Ali in Tunesië), kon Khadaffi nog steeds op buitenlandse steun rekenen. De Belgische minister Vanackere (CD&V) stemde voor de kandidatuur van Libië in de VN-Mensenrechtenraad. Hij verklaarde: “Het is beter Libië te engageren een aantal verantwoordelijkheden op te nemen dan van het land een paria te maken.” Eerder sloot Berlusconi een akkoord met Libië om Afrikaanse immigranten tegen te houden. Internationale kopstukken als Tony Blair en Condoleezza Rice trokken naar Libië om met Khadaffi te spreken.

    Maar ondanks de nieuwe bocht van Khadaffi slaagde hij er niet in om als een volledig betrouwbare bondgenoot te worden beschouwd. De mogelijkheid die werd geboden om via de beweging in Benghazi een einde te maken aan het bewind van Khadaffi werd door het imperialisme aangegrepen om een oorlog te beginnen. Maanden later blijkt evenwel dat een snelle overwinning niet aan de orde is. De voorbeelden in de buurlanden Egypte en Tunesië tonen aan hoe een dictator wel aan de kant kan worden geschoven: door een massabeweging van onderuit.

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop