Category: Midden-Oosten en Noord-Afrika

  • Egypte. Tussen revolutie en dictatuur

    Een Russisch CWI-lid trok recent naar Egypte voor discussies met linkse activisten, jongeren en vakbondsmilitanten. Net voor zijn bezoek vielen er verschillende doden in confrontaties tussen islamisten en Koptische christenen in Imbabe. Dat incident toont het gevaar van reactie en contrarevolutie. Zoals het verslag hieronder aantoont, blijft het revolutionaire potentieel sterkt. De centrale taak voor activisten en de revolutionaire massa’s bestaat uit het opbouwen van hun eigen sterke organisaties op basis van een onafhankelijk socialistisch programma.

    Verslag door onze correspondent

    Bij confrontaties tussen Islamisten en Koptische christenen begin mei vielen er minstens 15 doden en meer dan 200 gewonden. Het geweld deed zich voor in Imbabe, een van de armste wijken van de grote hoofdstad van het land. Er vielen langs beide kanten ongeveer evenveel slachtoffers. Het is niet voor het eerst sinds de revolutie van 25 januari, toen Moebarak moest vertrekken, dat er conflicten zijn tussen aanhangers van verschillende religies.

    Op vrijdag 13 mei kwamen honderdduizenden mensen bijeen op het Tahrirplein in het centrum van Cairo om er een “Vrijdag van nationale eenheid en solidariteit met de Palestijnse bevolking” te houden. Het plein was vol met spandoeken en protestborden waarmee een einde van conflicten tussen religieuze groepen werd geëist en voor eenheid in strijd voor vrijheid, gelijkheid, sociale rechtvaardigheid en een seculiere staat.

    Enkele maanden geleden waren miljoenen Egyptenaren verenigd in een gezamenlijke kracht die sterk genoeg was om de gehate dictator omver te werpen. Er waren 18 dagen van aanhoudend protest en conflicten met de autoriteiten. Tijdens dat protest waren er schitterende voorbeelden van eenheid tussen moslims en christenen. Hoe is dat zo snel kunnen veranderen?

    De vonk voor het recente conflict was het gerucht dat een vrouw die zich recent tot de islam had bekeerd en met een moslim was getrouwd tegen haar wil in een kerk in Imbabe werd vastgehouden. Het is niet de eerste keer dat geruchten leiden tot conflicten tussen verschillende religies. De situatie wordt verergerd door het feit dat er in Egypte net zoals in verschillende Arabische landen geen burgerlijk huwelijk bestaat, alle huwelijken zijn aan religieuze regels onderhevig. Moslimvrouwen kunnen bijgevolg niet trouwen met mannen die geen moslim zijn. De conservatieve Koptische kerk is erg terughoudend als het om echtscheidingen gaat. Soms kunnen getrouwde christelijke vrouwen helemaal niet scheiden. Als de kerk de echtscheiding weigert, is er vaak maar een uitweg en dat is een bekering tot de islam om vervolgens te scheiden.

    Dit wijst op diepgaande problemen. Vrouwen worden nog steeds onderworpen aan patriarchale wetten en een conservatieve moraal in een samenleving die onder druk staat omwille van sociale tegenstellingen. De revolutie van 25 januari maakte een einde aan het “symbool van het regime”, maar er zal meer nodig zijn om de vele sociale en economische problemen op te lossen. Dat vereist een fundamentele en diepgaande economische en sociale verandering met onder meer de nationalisatie (en hernationalisatie) van grote bedrijven en sleutelsectoren onder democratisch bezit en controle met een plan om jobs te creëren en degelijke openbare diensten met voldoende middelen op te zetten.

    De politieke crisis en de stakingen hebben tot nu toe enkel de meest ‘gevoelige’ sectoren van de economie geraakt, in het bijzonder het toerisme. De kleine handelszaken, vooral in handen van Koptische christenen, hebben het eveneens moeilijk. Onder de huidige voorwaarden en met een politiek vacuüm zijn de radicale politieke islamisten in staat om hun positie te versterken. Hun ideeën vinden een zeker gehoor, zeker onder een deel van de middenklasse die probeert te overleven onder de voorwaarden van een acute sociale en politieke crisis.

    Er is een groot leger van ambtenaren onder het vorige regime dat vandaag in een “geschorste” situatie zit. De voormalige president en het vroegere hoofd van het ministerie van binnenlandse zaken worden vervolgd en kunnen formeel gezien de doodstraf krijgen of toch minstens lange gevangenisstraffen. Ze worden vervolgd wegens corruptie en omdat ze zich illegaal hebben verrijkt. De vroegere apparatchiks, zeker in de lagere echelons, vrezen voor hun toekomst. Het erg vreemd, maar nadat een aantal hooggeplaatste figuren van het oude regime werden opgepakt, waren er betogingen van zogenaamde ‘activisten’ die voor de vrijlating van deze figuren opkwamen.

    Een ander deel van de ambtenarij veranderde snel van kant naar de revolutie. Zij hadden alle lof voor de “revolutionaire jongeren” en de “militaire raad” die de revolutie zogezegd zou “verdedigen” tegen de “overblijfselen van de dictatuur.” Het wordt stilaan onmogelijk om de vroegere functionarissen van Moebarak te onderscheiden van de nieuwe revolutionairen.

    Onstabiele samenleving

    De Egyptische samenleving is nog verre van stabiel. Het aantal stakingen en protestacties viel even terug, zeker nadat er een nieuwe regering kwam en het leger de bevolking opriep tot “geduld” om de nieuwe regering tijd te geven om “aan de slag te gaan” en de “beloften te realiseren.” De ‘nieuwe’ regering wordt geleid door dezelfde oude legertop en ze probeert om de oppositie onder controle te houden.

    De politiek om een wortel voor te binden, lukt niet. De autoriteiten proberen de steun van de Moslimbroederschap te winnen en zelfs van de Alliantie van Revolutionaire Jongeren. Het ziet er naar uit dat dit ook lukt. De verschillende heersers doorheen de moderne geschiedenis van Egypte waren steeds bereid om de Moslimbroederschap waar nodig te gebruiken om hun macht te versterken.

    Nu hebben de manoeuvres niet het gewenste effect. In april alleen waren er twee vrijdagbijeenkomsten met meer dan een miljoen aanwezigen. De eerste keer was het een “red de revolutie”-vrijdag en de tweede keer werd betoogd onder het motto “Vervolg de schuldigen” met een oproep om de aanhangers van Moebarak uit het staatsapparaat weg te zuiveren. Onder druk van onderuit waren de autoriteiten verplicht om de familie-Moebarak officieel te vervolgen.

    Er zijn tekenen dat de stakingsgolf een nieuwe adem vindt. Op 10 mei gingen 80-90% van de dokters in het land in staking, enkel de spoeddiensten bleven aan de slag. In de eerste dagen van mei gingen duizenden textiel- en staalarbeiders in staking. Personeel en studenten aan de universiteiten voerden actie voor betere arbeidsomstandigheden en autonomie voor de universiteiten.

    Tal van jongeren sluiten zich aan bij de nieuwe onafhankelijke vakbonden. Zelfs immobiliënmakelaars en cartoonisten hebben eigen vakbonden opgezet. Het personeel van de nationale luchtvaartmaatschappij EgyptAir heeft een eigen onafhankelijke vakbond opgezet en journalisten proberen hun vakbond erkend te krijgen.

    De Moslimbroederschap probeert intussen een grotere greep te krijgen door aan de vakbondswerking deel te nemen, net zoals het dit deed in de revolutie van 1952.

    Heersende elite gaat in tegen arbeidersbeweging

    De heersende elite ziet de noodzaak in om op te treden tegen de opkomende vakbeweging en daartoe worden alle mogelijke middelen ingezet. De gebeurtenissen van Imbabe en andere confrontaties tussen verschillende religies bieden het regime een mogelijkheid om de arbeiderseenheid en de opkomst van nieuwe vakbonden te doorkruisen. Er worden opgeroepen gedaan om de “wanorde” te stoppen, de politie het recht te geven om criminelen meteen “neer te schieten” enzovoort. Er was zelfs in een pro-revolutie dagblad, ‘Al-Mysry Al-yaum’, een oproep van een columnist aan de militaire raad om “niet alleen te werken, maar ons ook te corrigeren.” En “als jullie ons moeten onderdrukken om de sociale orde te behouden, dan moet dit maar.”

    In een interview verklaarde een politieke analist dat de gebeurtenissen in Imbabe enkel mogelijk waren door het politieke vacuüm. Hij stelde dat er snel een machtige nieuwe politieke kracht zal moeten opstaan met een brede steun en een nieuwe “sterke kandidaat” voor het presidentschap.

    Het ziet er naar uit dat de heersende klasse geen andere keuze heeft dan het terrein voor te bereiden voor een nieuwe sterke ‘Bonaparte’ die een evenwichtsoefening onderneemt tussen de belangen van de verschillende klassen en tussen de verschillende binnenlandse en externe vormen van druk. Dat zal gepaard gaan met allerhande beloften en een verdeel-en-heerspolitiek.

    De Egyptische samenleving heeft sinds het begin van het jaar een nooit geziene toename van politieke activiteit gezien. De bevolking stelt al lachen dat er bij het minste excuus een miljoen mensen worden gemobiliseerd op het Tahrirplein. Dit niveau van politisering van de massa’s is verontrustend voor de elite voor wie enkel de ‘stabiliteit’ van het Egyptische kapitalisme telt. De bevolking eist rechtvaardigheid en wil dat de rijkdommen die door de kliek rond Moebarak zijn geplunderd aan de bevolking worden terug gegeven.

    De heersende elite en het kapitalisme in Egypte staan objectief gezien in een erg zwakke positie. Maar op subjectief vlak houdt het oude regime stand. De verschillende ‘socialistische’ krachten die zich verenigen rond nieuwe partijen zoals de Democratische Arbeiderspartij, de Egyptische Socialistische Partij, de Socialistische Volksalliantie en ook de Communistische Partij, staan allemaal erg zwak tegenover de politieke islam.

    De verschillende politieke islamistische groepen kunnen niet beweren dat ze de motor achter het protest waren, maar zij zijn wel diegenen die voorlopig het meeste hebben gewonnen uit de omverwerping van Moebarak. Ze gebruiken hun reputatie van vervolging onder het oude regime en het nieuwe regime probeert de Moslimbroederschap op te vrijen in de hoop steun uit die hoek te krijgen.

    Maar niet alles verloopt volgens plan. In de samenleving is er veel discussie over de noodzaak van een seculiere staat. Er is zelfs een eis om de tweede paragraaf van de grondwet te schrappen omdat daarin staat dat islam de staatsreligie is en dat de wetgeving op de Sharia is gebaseerd. Na de gebeurtenissen in Imbabe is de afkeer tegenover de islamisten toegenomen. Zelfs de meer radicale fundamentalisten moesten de aanval op de kerk veroordelen.

    Bij het begin van de revolutie stelden de fundamentalisten dat ze bereid waren om hun eis van de shariawetgeving te laten vallen, nu eisen ze dat de toekomst van de staat met de islam wordt verbonden. Dit kan echter op verzet rekenen vanwege de linkerzijde, jongerenorganisaties en liberale krachten.

    De vraag blijft intussen of er een nieuwe ‘Bonaparte’, een sterke figuur van de heersende elite, zal opstaan om het land te “redden” van de extremisten die kerken aanvallen en andere ‘extremisten’ die het land “platleggen” met stakingen. De Egyptische massa’s hebben aangetoond dat ze in staat zijn om machtige betogingen te organiseren en een sterk politiek bewustzijn te ontwikkelen. Ondanks de hoogtes en laagtes in de ontwikkeling van dit massabewustzijn, is het duidelijk dat de hard bevochten verworvenheden niet zomaar zullen worden opgegeven. De massa’s zullen niet buigen voor een nieuwe dictator die de belangen van het kapitaal en het imperialisme dient.

    Op de straten van Cairo verschijnt graffiti met slogans als: “Weg met de generaals”. Om de vooruitgang en verworvenheden van de revolutie te verdedigen en verder uit te breiden, moet de revolutie voort gaan. Sterke, strijdbare en democratische massa-organisaties zoals vakbonden moeten worden opgebouwd en ontwikkeld. Bovenal moeten de arbeiders hun eigen onafhankelijke politieke partij opzetten met een socialistisch programma om de revolutie te verdedigen en uit te breiden, de heerschappij van de generaals te beëindigen en om voor arbeidersdemocratie te strijden.

    Wij zeggen:

    • Verdedig de revolutie: weg met het volledige oude regime
    • Verdedig het recht op te staken, te protesteren en zich te organiseren
    • Geen compromis met overblijfselen van het oude regime
    • Voor een regering van arbeiders, jongeren en armen
    • Voor onmiddellijke verkiezingen voor een revolutionaire grondwetgevende vergadering onder controle van comités van arbeiders, armen en jongeren
  • Europarlementslid Paul Murphy op bezoek in vluchtelingenkampen in Tunesië

    Deze week is Paul Murphy in Tunesië voor een reeks discussies. Hij is er samen met een delegatie van de fractie Europees Verenigd Links uit het Europees Parlement. In dit artikel brengt hij verslag uit van een bezoek aan een vluchtelingenkamp aan de grens met Libië.

    Artikel door Europarlementslid Paul Murphy

    Ik kwam vroeg op de ochtend in Djerba aan samen met twee andere Europarlementsleden, Giorgos Toussas (Griekse Communistische Partij) en Marie-Christine Vergiat (Front de Gauche, Frankrijk), mijn medewerker Jeroen Demuynck en andere personeelsleden van de parlementaire groep. We reisden met een bestelwagen over stoffige wegen naar de vluchtelingenkampen.

    Nog voor we aan de kampen waren, bleken de gevolgen van de oorlog in Libië. Hoe dichter we kwamen, hoe meer winkels dicht waren. Voorheen werden veel goederen vanuit Libië ingevoerd en dat is nu niet meer mogelijk. De economische activiteit in de regio is met meer dan 20% afgenomen. Dichter bij de grens werden grote winkels opgezet aan de kant van de weg. Daar komen veel Libiërs zich bevoorraden omdat er in hun eigen land niets meer te verkrijgen is.

    Dicht bij de grens zagen we de uitgestrekte vluchtelingenkampen. Er zijn rijen van tenten naast elkaar en dit zo ver je kan zien. Het grootste vluchtelingenkamp kan tot 20.000 mensen opvangen, tijdens de piek van de crisis werd die capaciteit bijna volledig ingevuld met 18.000 vluchtelingen. Nu zijn er nog zowat 4.500 vluchtelingen en het lijkt er op dat de vluchtelingen snel weten waar ze aan toe zijn: terugkeren naar hun land van herkomst of naar andere landen waar vluchtelingen uit Libië worden toegelaten. Het kamp behoudt de capaciteit van 20.000 vluchtelingen omdat wordt gevreesd dat een nieuwe crisis voor een verdere toestroom van vluchtelingen zal leiden.

    We trokken naar de grens met Libië. Sinds het begin van de oorlog hebben meer dan 360.000 mensen daar de grens overgestoken. Het gaat om mensen uit verschillende landen, in de kampen waren er 60 verschillende nationaliteiten vertegenwoordigd. Er zijn uiteraard heel wat Libiërs, maar ook Tunesiërs die in Libië woonden en tienduizenden migranten die in Libië werkten maar uit Bangladesh of uit andere Aziatische en Afrikaanse landen afkomstig waren.

    Het meest opvallende element aan de grensovergang en ook tijdens het bezoek aan de kampen, was de enorme solidariteit van de Tunesische bevolking. De bevolking uit de hele regio – en die bevolking is zeker niet rijk – is erg genereus voor de vluchtelingen uit Libië. Veel van die vluchtelingen komen van erg ver en dat zonder voedsel en water. Zodra ze in Tunesië aankomen, krijgen ze broodjes en drank. De solidariteit is enorm. Tienduizenden namen vluchtelingen op in hun huizen.

    De medische voorzieningen rond de grens worden vooral bemand door vrijwilligers. De zorgverlening is indrukwekkend. Cholera en andere besmettelijke ziektes worden meteen behandeld. Als de zieken behandeld zijn, kunnen ze verder naar een vluchtelingenkamp op enkele kilometer afstand.

    We bezochten eerst een vluchtelingenkamp dat wordt beheerd door de Verenigde Arabische Emiraten. Er wonen zowat duizend mensen in grote tenten. Een aantal tenten stonden open, waardoor we konden zien dat sommige vluchtelingen met have en goed naar hier zijn getrokken. De vlag van de Verenigde Arabische Emiraten wappert prominent en de islamitische gebeden weerklinken uit luidsprekers. Aanvankelijk wilde de regering van de Emiraten enkel opvang voorzien voor niet-zwarte moslims, ook toen er nog vrije plaatsen waren en andere kampen de toevloed niet aankonden. Onder druk werd op dit standpunt teruggekomen en worden nu ook niet-moslims en zwarten in het kamp toegelaten. Dit maakt meteen wel duidelijk dat hulp en liefdadigheid voor deze machten geen neutraal gegeven is, er wordt geprobeerd om er voordeel uit te halen.

    Hetzelfde geldt voor de EU. Er is nog maar een klein bedrag aan financiële steun gegeven, zowat 40 miljoen euro. Er is meer beloofd, maar pas na de verkiezingen in Tunesië. Het is duidelijk dat we moeten eisen dat er meteen meer hulp wordt verleend door de EU en de Europese regeringen. Maar het is ook van cruciaal belang dat we eisen dat de controle over deze hulp wordt uitgeoefend door democratische comités met daarin ook vluchtelingen, de gemeenschap en oprechte vrijwilligers.

    Hierna trokken we naar de basis van een Italiaanse groep van het Rode Kruis naast een vluchtelingenkamp. Het feit dat er hier vrijwilligers uit alle hoeken van de wereld zijn, is indrukwekkend. Er zijn vlaggen van verschillende NGO’s, het Rode Kruis, de Rode Halve Maan,… boven de verschillende kampen. We krijgen een beeld van de omvang van de operatie tijdens een bezoek aan de keuken. In een groot gebouw wordt dag en nacht gewerkt om iedere dag aan duizenden mensen drie maaltijden aan te bieden.

    Tenslotte bezoeken we het grootste kamp waar we ook een lagere en een middelbare school bezoeken. In de lagere school zongen de kinderen voor ons, in de middelbare school waren de jongeren hun rekentafels aan het oefenen. De omvang van het kamp was ongelofelijk met lange rijen die schijnbaar oneindig zijn. De situatie lijkt er vrij stabiel en goed (relatief gesproken uiteraard), maar dat heeft misschien ook te maken met het feit dat er net nieuwe toiletten werden gebouwd en met het feit dat er nu maar 4.500 vluchtingen waren tegenover het hoogtepunt van 18.000.

    Hierna trokken we terug met de bestelwagen naar Gafsa waar een bijeenkomst met vakbondsmilitanten werd gehouden. Het bezoek aan de vluchtelingenkampen laat intussen een grote indruk na. Ik heb er een uitdrukking gezien van de enorme volksverhuizingen en verwoestingen als gevolg van de oorlog in Libië. Maar daarnaast bleek dat mensen ook in verschrikkelijke omstandigheden in staat zijn om een grote solidariteit aan de dag te leggen.

  • Militante 1 mei-betoging in Tunis voor de voortzetting van de revolutie

    Duizenden arbeiders, werklozen en jongeren kwamen in de Tunesische hoofdstad bijeen om de eerste 1 Mei sinds de val van dictator Ben Ali te vieren. Dit gebeurt op een ogenblik dat er een groeiende frustratie is tegenover het gebrek aan reële sociale veranderingen in het land. Overblijfselen van de dictatuur komen terug naar de voorgrond en de regering van Essebsi stelt zich erg volgzaam op tegenover de imperialistische machten.

    Verslag door onze correspondenten in Tunis

    Op de betoging werden slogans geroepen zoals “Weg met de dictatuur, weg met het kapitaal”, “Essebsi, vriend van het imperialisme, pak je boeltje en scheer je weg”, “Geen angst, geen schaamte, macht aan de bevolking”, “Arbeiders, jullie maken het brood, maar jullie moeten overleven met kruimels”,… Dit waren slogans van woedende en vastberaden betogers.

    De betoging in het centrum van Tunis werd georganiseerd door linkse partijen en verenigingen. De vakbondsfederatie UGTT organiseerde een eigen afzonderlijke actie in de rand van Tunis, op 5 kilometer van het stadscentrum.

    Dat was een bewuste keuze van de UGTT-leiders die geen confrontatie met de eigen militante leden wilden. Het volstond niet om te vermijden dat Abdessalem Jrad (de algemeen secretaris van de UGTT) en andere corrupte leiders werden uitgejouwd door betogers op hun optocht. Er is veel ongenoegen als gevolg van de verraderlijke rol van de vakbondsleiders tijdens de revolutie en in de nasleep ervan. Nu doen ze alsof ze spreken in naam van de arbeiders en armen en wordt gesteld dat ze de revolutie “verwelkomen”, terwijl ze er aanvankelijk met al hun gewicht tegen ingingen.

    De betogers in het centrum van Tunis waren vooral radicale jongeren. Ze werden vervoegd door een grote en erg militante delegatie van de Union des Diplômés Chômeurs (UDC, Vereniging van gediplomeerde werklozen) die slogans riepen als ‘Werk, waardigheid en vrijheid’. Dat was een van de eerste populaire slogans bij het begin van de Tunesische revolutie in december. Er zijn heel wat redenen om deze slogan te blijven roepen. Sinds 14 januari is het aantal werklozen blijven toenemen en er is geen enkel ernstig plan om daar iets aan te doen. Een werkloze betoger vertelde ons: “Dit is de dag van de arbeid, maar ook van de werklozen. We moeten samen strijden.”

    De zowat 5.000 betogers trokken onder meer langs het gehate ministerie van binnenlandse zaken dat nog steeds beschermd wordt door het leger en de politie. De betogers riepen daar: “Dégage” (Weg ermee). Veel betogers zijn erg bewust van het feit dat de zogenaamde ‘ontmanteling’ van de politieke politie die werd aangekondigd door de regering in de praktijk niets betekent aangezien de maatregel slechts betrekking heeft op 200 agenten. Dit gevoelen wordt versterkt door de recente vervanging van de minister van binnenlandse zaken door een bondgenoot van Ben Ali. Er zijn ook verslagen die bevestigen dat de ‘oude methoden’ van de politie worden voortgezet met willekeurige arrestaties, martelingen van activisten,… ook al zou dit minder vaak voorkomen dan voorheen. In de vroege ochtend van 1 mei probeerde de politie twee linkse activisten die pamfletten verdeelden op de Avenue Bourguiba op te pakken. Dat werd enkel verhinderd omdat meteen andere mensen tussen kwamen om de agenten te stoppen.

    “We willen nog een revolutie”, “De bevolking wil de regering van Essebsi weg”, “Ja we zullen sterven, maar enkel nadat we tegen onderdrukking hebben gevochten”, waren enkele van de slogans op de spandoeken die werden meegedragen op 1 mei. De betogers waren erg opgezet met de steun die ze kregen van het personeel van de vuilnisophaling. Die werknemers beëindigden twee weken geleden hun succesvolle nationale staking die een week duurde en waarmee loonsverhogingen en vaste contracten werden afgedwongen. Dit was een voorbeeld van hoe militante arbeidersstrijd een einde kan stellen aan de pogingen van de heersende klasse om alle revolutionaire verworvenheden onder vuur te nemen, dit soort acties toont de weg voor echte verandering. Zoals jongeren stelden op het einde van de geslaagde 1 mei-betoging: “In naam de arbeiders moeten we deze revolutie voortzetten.”

  • Osama Bin Laden vermoord door Amerikaanse troepen

    De Amerikaanse regering kondigde aan dat het een geslaagde militaire aanval heeft uitgevoerd op een grote boerderij in Abbottabad, op zowat 100 kilometer van Islamabad (Pakistan), waarbij Osama Bin Laden zou vermoord zijn. Het is opvallend dat het gebouw waar deze operatie plaats vond erg dicht bij een Pakistaanse militaire academie is en dit in een rijk gebied waar veel gepensioneerde militairen wonen.

    Tony Saunois

    Het feit dat Bin Laden blijkbaar in deze regio verscholen zat, wijst er op dat delen van de Pakistaanse staatsmachine rond de geheime diensten ISI en zeker gepensioneerde militairen hebben samengewerkt met Al-Qaeda en Bin Laden alsook met de Taliban.

    Deze operatie is een nieuwe ontwikkeling in het buitenlandse beleid van het VS-imperialisme waarbij doelgerichte moordaanslagen op tegenstanders worden uitgevoerd. Deze strategie wordt enthousiast gesteund door de voormalige topman van de Amerikaanse troepen in Afghanistan, de huidige CIA-topman generaal Petraeus, die het had over een beleid van snelle vervolging. Dit komt na de eerdere pogingen om Khadaffi in Libië te vermoorden. Wellicht hopen ze in de VS dat het wegnemen van één man de problemen oplost.

    Bin Laden verzette zich tegen zowel Moebarak in Egypte als Ben Ali in Tunesië, maar de massale opstanden in die landen hebben aangetoond dat het doorheen massabewegingen en niet met terroristische methoden is dat verandering kan worden bekomen. Het gebruik van terroristische methoden komt voort uit een nederlaag en toont geen weg vooruit aan in de strijd tegen brutale regimes of tegen het imperialisme.

    Marxisten en socialisten hebben zich steeds verzet tegen Bin Laden en Al-Qaeda, zowel tegen de ideologische positie van deze groep als tegen de verschrikkelijke terroristische methoden die werden gebruikt. Het VS-imperialisme moet het nu opnemen tegen een monster van Frankenstein dat het zelf heeft gecreëerd, in het bijzonder door haar steun aan dergelijke krachten in Afghanistan in de jaren 1980. Later werden Bin Laden en andere krachten versterkt door de imperialistische steun aan corrupte regimes in een aantal moslim-landen.

    Bin Laden gebruikte terroristische methoden waarbij bloedbaden werden aangericht onder de gewone werkende bevolking. Het VS-imperialisme en andere imperialistische machten gebruiken bij hun antwoord hierop een beleid van staatsterreur en ze voeren een politiek die een spiegelbeeld vormt van wat ze Bin Laden verwijten. Het gebruik van dodelijke drones (onbemande bommenwerpers) in Afghanistan en andere landen leidt tot heel wat onschuldige slachtoffers. Deze gebeurtenissen vormen een eindeloze cyclus van geweld en bloedbaden, waarbij het steeds de gewone werkende mensen zijn die de grootste prijs moeten betalen.

    Ook in het verleden werd een beleid van moordpartijen toegepast. Zo waren er pogingen om Castro in Cuba te vermoorden na de revolutie. Vandaag komt deze methode er op een ogenblik dat het VS-imperialisme een zekere neergang kent als wereldmacht, ook blijft het het machtigste imperialistische land. Terwijl de propaganda van het VS-imperialisme deze moord probeert voor te stellen als een overwinning en een demonstratie van de macht van de VS, is het in werkelijkheid een uitdrukking van de zwakte van de macht van het VS-imperialisme. Het is een “snelle oplossing” om een einde te brengen aan “schurkenleiders” of tegenstanders, maar wel zonder enig antwoord te bieden op de onderliggende crisis.

    Obama en de VS hebben deze operatie ondernomen in de nasleep van de revolutionaire bewegingen doorheen het Midden-Oosten en Noord-Afrika en dit in een poging om de eigen invloed en macht opnieuw te bevestigen. Ongetwijfeld zal dit in de VS zelf de positie van Obama versterken en de aandacht tijdelijk wegnemen van de dieper wordende sociale, economische en politieke crisis.

    De Pakistaanse regering beweerde dat het niet betrokken was bij de militaire operatie, maar verklaarde wel dat inlichtingen en informatie werden uitgewisseld met de VS. Het is echter duidelijk dat delen van het leger en de ISI zowel financieel als praktisch een belangrijke rol hebben gespeeld in het ondersteunen van de Taliban en Bin Laden.

    In Pakistan en de neokoloniale wereld zal het VS-imperialisme hier niet versterkt uit komen. Er zal eerder een toename van het verzet tegen de VS zijn. Mogelijk zal het de oppositie tegen de oorlog in Afghanistan verder aanwakkeren. De afgelopen periode werd deze oorlog gerechtvaardigd met het excuus dat de militaire aanwezigheid nodig was om Bin Laden te vinden. De Indische regering probeert van deze aanval op Bin Laden gebruik te maken om haar eigen positie te verbeteren door te stellen dat Pakistan een veilige plaats is voor terroristen. India dringt aan op meer doortastende operaties.

    Het is niet waarschijnlijk dat de moord op Bin Laden de krachten van Al Qaeda in Pakistan zal versterken. Die kracht is de afgelopen jaren sterk afgenomen. Vlak na de aanslagen van 11 september 2001 was er een brede steun voor Bin Laden, 40 tot 50% van de Pakistanen stond positief tegenover Al Qaeda. Door de aanvallen van groepen van Al Qaeda en de Taliban in de steden en de willekeurige moorden op gewone mensen doorheen bomaanslagen en schietpartijen, heeft die steun weg genomen. Vandaag kunnen Bin Laden en de Taliban amper nog op 4 tot 5% steun rekenen. Anderzijds is het niet uitgesloten dat troepen van Al Qaeda in andere landen overgaan tot vergeldingsacties.

    In Pakistan weigeren velen, waaronder de Taliban en Al Qaeda, te geloven dat Bin Laden effectief is vermoord. Indien het nieuws wordt bevestigd, kan dit een tijdelijk verlammend effect hebben. De moord op Bin Laden is van symbolisch belang voor deze troepen, ook al zal het de militaire mogelijkheden ervan niet aantasten. Op korte termijn kan het tot verlamming leiden, maar nadien zal ongetwijfeld worden overgegaan tot een vorm van aanval.

    De moord op Bin Laden wordt in de VS en internationaal aangegrepen als propagandawapen, maar het biedt geen antwoord op de onderliggende sociaal-economische voorwaarden die hebben geleid tot de opkomst van krachten als Al Qaeda en de Taliban. In Pakistan en delen van de moslimwereld zal het de positie van het VS-imperialisme verder ondermijnen. Het voortzetten van de imperialistische overheersing en van het grootgrondbezit en kapitalisme, biedt mogelijkheden voor organisaties als Al Qaeda om te blijven bestaan. Het kapitalisme en de reactionaire krachten van Al Qaeda en de Taliban hebben de gewone bevolking enkel horror aan te bieden. Om daar op te antwoorden moeten de arbeiders en armen samen strijd voeren voor een socialistisch alternatief, dat is het enige antwoord op de oprukkende barbarij.

  • Syrië. Brutaal geweld tegen oppositie

    Het regime van Assad gaat steeds verder in het brutaal neerslaan van de oppositie. Hij volgt dezelfde weg als Khadaffi of het regime van Bahrein. Ook Assad wil de golf van revoluties in Noord-Afrika en het Midden-Oosten met geweld stoppen. Het militaire tegenoffensief van het regime is vooral gericht op de zuidelijke Deraa, een stadje met minder dan 80.000 inwoners en het centrum van de revolte.

    Robert Bechert

    Gezien het verleden van het regime is het niet uitgesloten dat een zelfde brutaliteit zal worden gebruikt als in Hama in 1982 toen tot 20.000 mensen omkwamen bij het neerslaan van een opstand die was geïnspireerd door de Moslimbroederschap. De heersende kliek rond Assad hoopt met het geweld de rest van het land te intimideren. Maar in tegenstelling tot 1982 is de sfeer van revolte veel breder verspreid. Zelfs indien het regime er in slaagt om het huidige protest de kop in te drukken, zal dit nog geen garantie zijn voor het voortzetten van de huidige gang van zaken.

    Integenstelling tot de massale protesten in Tunesië en Egypte in januari en februari zijn er in Syrië nog geen massale protestacties in de grootste steden: de hoofdstad Damascus waar meer dan 10% van de 22 miljoen Syriërs woont of Aleppo, de grootste stad van het land met 2,5 miljoen inwoners. Op dit vlak zijn er gelijkenissen met Libië waar de grootste protestacties in februari en maart niet plaatsvonden in de grootste stad, Tripoli. Het ziet er naar uit dat het Syrische regime net als dat van Khadaffi nog over een zekere steun in de samenleving beschikt of, en dat is meer waarschijnlijk, stand kan houden door de angst van wat zou volgen eens het regime is gevallen.

    De beperkte omvang van het protest in de twee grootste steden van Syrië lieten het regime toe om het initiatief terug in handen te nemen. Het regime hoopt om de ontwikkelende revolutie de kop in te drukken door de eerste protestacties in de kiem te smoren.

    Verdelen om te heersen

    Tegelijk voert de Syrische regering een ‘verdeel-en-heers’-politiek die op een aantal vlakken gelijkaardig is als de gevoerde politiek in Bahrein, waar de Soennitische pro-Westerse elite de Sjiietische meerderheid onderdrukt. In Syrië komt de heersende familie van Assad uit de minderheid van Alawieten. Het regime baseert zich op door Alawieten gedomineerde eenheden van de veiligheidsdiensten om het protest de kop in te drukken. Een broer van de president is commandant van de Vierde Divisie van het leger en een schoonbroer van de president is hoofd van de inlichtingendienst.

    Dit leidt tot een potentieel erg explosieve situatie in een land met heel wat nationale en religieuze minderheden. Zowat 80% van de Syrische bevolking is Arabier naast grote minderheden van Koerden, Turkmenen, Assyriërs, Armeniërs en andere bevolkingsgroepen. Naast de etnische verdeeldheid zijn er ook religieuze verschillen. Zowat drie kwart van de bevolking is Soennitisch, 16% volgt een andere strekking van de islam (waaronder Alawieten, Druzen,…) en 10% is christelijk. Een meerderheid van de Syriërs (56%) leeft in stedelijke gebieden, maar een belangrijke minderheid leeft nog steeds op het platteland waar nationale en religieuze verschillen een grote rol kunnen spelen.

    Het regime heeft meermaals geprobeerd om haar basis te versterken door zich op verschillende nationale en religieuze groepen te baseren. Heel wat christelijke leiders staan dicht bij het regime van Assad en vrezen voor de gevolgen van een eventuele machtswissel, waarbij vooral wordt gevreesd voor de mogelijk dat een islamistische kracht de macht overneemt. Terwijl het regime iedere vorm van protest bloedig onderdrukt, stelde bisschop Philoxenos Mattias van de Syrische Orthodoxe Kerk in zijn paasboodschap dat hij Assad bedankt voor de “veiligheid die hij in Syrië brengt.”

    Dilemma van het imperialisme

    Op dit ogenblik zitten de belangrijke imperialistische machten met een dilemma. Ze willen een einde stellen aan de revoluties in Noord-Afrika en het Midden-Oosten in de hoop dat er geen pro-Westerse regimes ten val komen. Een van de redenen voor de interventie in Libië is het stoppen van de opstandige bewegingen van onderuit in andere landen. Tegelijk wordt geprobeerd om van de situatie in Libië gebruik te maken om een meer betrouwbare bondgenoot in het zadel te heisen. Er wordt tot op zekere hoogte gediscussieerd over de mogelijkheid van een gelijkaardige strategie in Syrië, maar er zijn natuurlijk een aantal belangrijke verschillen.

    Libië heeft een veel grotere oliereserve dan Syrië, maar tegelijk is Libië vanuit strategisch geopolitiek oogpunt minder van belang. Syrië is centraal gelegen in het Midden-Oosten met grenzen aan sleutellanden als Israël, Libanon, Turkije en Irak. Het imperialisme is bang van het soort regime dat aan de macht zou komen na Assad, maar tegelijk is er ook de vrees van een mogelijk opbreken van het land met destabiliserende gevolgen in heel de regio.

    Deze angst werd onlangs samengevat door Thomas Friedman in de New York Times: “In de Arabische wereld vormen zowat alle landen een samenvoeging op Joegoslavische wijze van etnische, religieuze en stammengroepen die door de koloniale machten bij elkaar werden gebracht. Enkel Egypte, Tunesië en Marokko kennen een grote homogene meerderheid. Als de geest uit de fles komt in veel van deze landen, komt er mogelijk geen burgerlijke samenleving maar een burgeroorlog.” (12 april). Friedman sloot zijn artikel af met de volgende woorden: “Bereid je voor op Joegoslavië.” Hij denkt dat er etnische en religieuze oorlogen zullen aankomen.

    Als pro-kapitalistische commentator kan Friedman zich niet inbeelden dat er een andere kracht is dan brutale dictaturen die etnische en religieuze conflicten kan vermijden en bovendien een uitweg uit de huidige crisis kan bieden. De aanhangers van het kapitalisme zien geen alternatief op hun systeem, maar de arbeidersklasse heeft het potentieel om zich te mobiliseren en te verenigen in de strijd tegen onderdrukking en uitbuiting en voor democratische rechten en een betere toekomst.

    Dit jaar zagen we met de revoluties in Tunesië en Egypte al het potentieel van wat de arbeidersklasse in actie kan betekenen. Toen de arbeidersklasse collectief in het revolutionaire proces begon te stappen, werden Ben Ali en Moebarak al gauw opgeofferd door de Tunesische en Egyptische elites die zo hoopten aan de macht te kunnen blijven.

    Nood aan onafhankelijke arbeiderskrachten

    Net zoals dit bij de eerdere revoluties in het Midden-Oosten het geval was, is het ook in Syrië noodzakelijk dat de arbeiders en jongeren hun eigen onafhankelijke organisaties opzetten. Er moeten comités in de wijken worden opgezet naast raden in de fabrieken. Die kunnen een stem en een organisatie geven aan de massa’s en de revolutie verdedigen. Er is nood aan een oproep om democratisch verkozen comités op te zetten op iedere werkvloer, in alle wijken, onder de gewone soldaten,… Een dergelijke oproep zou een brede echo kunnen vinden. De gebeurtenissen in Syrië tonen net als deze in Libië de beperkingen van een puur spontane beweging. Zonder onafhankelijke arbeiderspartij die een strategie en richting aan de opstand kan aanbieden, is er het gevaar dat het regime in staat is om aan de macht te blijven.

    Als we de kliek rond Assad willen ondermijnen en tevens vermijden dat deze kliek wordt vervangen door een andere groep van gangsters, zal er nood zijn aan een georganiseerde beweging met een duidelijk actieprogramma dat ingaat tegen de repressie van de corrupte elite, de werkloosheidsgraad van 20% of de dominantie van het imperialisme. Het regime van Assad probeert steun te verwerven op basis van een nationalistische en anti-imperialistische positionering waarbij wordt gesteld dat Saoedi-Arabië, Israël en anderen betrokken zijn bij een “buitenlandse samenzwering” samen met de Islamitische fundamentalisten om zo een revolte aan te wakkeren. Arbeidersorganisaties kunnen een alternatief op het regime aanbieden en duidelijk maken dat een revolutionaire omverwerping van het regime door de arbeidersbeweging niet zou leiden tot een grotere greep van het imperialisme op Syrië. Er moet van onderuit worden gebouwd aan democratische structuren om het opruimen van het oude regime te coördineren en tegelijk de orde en de bevoorrading organiseren. Het zou de basisi vormen voor een regering van vertegenwoordigers van de arbeiders en armen. Een dergelijke regering zou de reactie tegenhouden, democratische rechten verdedigen en beginnen met het invullen van de economische en sociale noden van de massa’s.

    Zonder een dergelijke beweging is er het gevaar dat het regime van Assad in staat zal zijn om minstens tijdelijk de macht in handen te houden.

    VN-interventie? Lessen van Libië

    Sommigen zullen wellicht naar de Verenigde Naties of andere buitenlandse krachten kijken om op te treden tegen het regime. Dat is een ernstige fout. Zoals we nu zien in Libië leidt iedere interventie van de VN, de NAVO of andere grootmachten ertoe dat het proces van revolutionaire verandering wordt verstikt en wordt een pro-imperialistisch regime opgelegd.

    Het optreden van de imperialistische machten de afgelopen maanden is een waarschuwing voor al wie denkt dat hun interventies een positieve rol kunnen spelen. Er werd niets gedaan in Bahrein waar een bondgenoot aan de macht is en waar proportioneel meer betogers werden vermoord dan in Syrië. In Egypte lieten de imperialisten Moebarak pas vallen toen ze niet anders meer konden. Slechts drie weken voor de val van Moebarak verklaarde de Amerikaanse minister van buitenlandse zaken Hilary Clinton nog: “We denken dat de Egyptische regering stabiel is en antwoorden zoekt op de legitieme noden en belangen van de Egyptische bevolking.”

    Een combinatie van onafhankelijke zelforganisatie van de Syrische arbeiders en oproepen aan de rest van de bevolking, in het bijzonder de basis van de gewapende troepen, is de enige manier waarop het regime van Assad kan worden omvergeworpen om een regime te vestigen dat de belangen van de meerderheid van de bevolking centraal stelt.

    Voor een volledige breuk met het regime is er nood aan een regering die de arbeiders en armen vertegenwoordigt. Zo’n regering zou onmiddellijk vrije verkiezingen organiseren en dringende maatregelen nemen om de levensstandaard te verbeteren.

    Socialisten zijn voor een revolutionaire democratische grondwetgevende vergadering en voor een regering van arbeiders en plattelandsarbeiders die op basis van een democratisch gecontroleerde economie in publieke handen de middelen van Syrië inzet in het belang van de meerderheid van de bevolking.

    Dat is de enige wijze waarop blijvende en volledige democratische rechten kunnen worden afgedwongen, met inbegrip van het recht om zich te organiseren, te staken en om democratische vakbonden te organiseren. Zo’n omvorming zou een degelijk minimumloon garanderen, werk creëren en voorzien in degelijke huisvesting, onderwijs en gezondheidszorg voor iedereen.

    Een onafhankelijke beweging van arbeiders en jongeren die de strijd voor het doorvoeren van zo’n socialistisch programma aangaat, kan de regionale en religieuze verschillen overstijgen en net als in Tunesië en Egypte de massa’s verenigen tegen het regime van Assad. Het zou tegelijk de imperialistische pogingen om de revolutie te kapen kunnen stoppen. Een dergelijke revolutionaire beweging zou een grote aantrekkingskracht hebben in de rest van de regio. Een oprecht democratisch socialistisch Syrië zou een inspiratie vormen voor gelijkaardige revoluties in andere landen wat de basis zou vormen voor een socialistische confederatie van de regio op een gelijkwaardige en vrijwillige basis.

  • Libië. Westerse interventie onder het mom van “humanitaire hulp”

    De troepen van Khadaffi voeren een uitputtingsslag tegen de bevolking van Misrata. Het regime van Khadaffi doet beroep op brute kracht in een poging om te overleven. Het is daartoe in staat omdat het momentum van de oorspronkelijke opstand in februari, geïnspireerd door de bewegingen in de buurlanden Tunesië en Egypte, was verdwenen. Het ontbrak de beweging aan een onafhankelijke leiding waardoor ze werd gekaapt door een combinatie van pro-Westerse elementen en overlopers van het regime van Khadaffi die het op een akkoord met de imperialistische machten wilden gooiden.

    Robert Bechert

    Dit heeft het Khadaffi mogelijk gemaakt om zijn heerschappij minstens tijdelijk te stabiliseren. Hij doet dat met een combinatie van terreur en het uitspelen van de breed verspreide angst dat de sociale verworvenheden die de afgelopen 40 jaar werden bekomen op het vlak van gezondheidszorg en onderwijs zullen verdwijnen.

    De alliantie van de Voorlopige Nationale Raad met het imperialisme en de reactionaire Arabische landen heeft het voor deze rebellen moeilijker gemaakt om ingang te vinden onder de bevolking van een groot deel van het westelijk gedeelte van Libië, waar twee derden van de bevolking woont.

    De huidige militaire patstelling verplicht de grote imperialistische machten om een meer directe interventie op de grond te overwegen. Dat zou onder het mom van een “humanitaire” interventie een einde kunnen stellen aan Khadaffi. De Europese Unie heeft ingestemd met een document van 61 pagina’s waarin onder meer het plan staat om 1.000 soldaten naar Misrata te sturen voor een “humanitaire missie” die “toelating krijgen om te vechten als ze zelf of als hun humanitaire werk wordt bedreigd.” Het doel zou zijn om “corridors langs de zee en over het land te beveiligen”, aldus een woordvoerder van de EU (Guardian, 18 april)

    Gezien de grote olie- en gasvoorraden in Libië is het niet verwonderlijk dat er al rivaliteit is tussen de Europese machten om de leiding van een eventuele grondoperatie op te nemen. De Duitse regering onthield zich in maart nog bij de stemming in de VN over een “no fly zone”, maar in april werd wel ingestemd met het sturen van 900 Duitse soldaten als onderdeel van een Europese gevechtseenheid die eventueel kan worden ingezet. Dat werd niet bepaald enthousiast onthaald bij de Britten en de Fransen. In een poging om zelf het initiatief in handen te krijgen, kondigde de Britse regering aan dat ze “bijkomende” militairen zou sturen om de rebellen ter plaatse te “adviseren”.

    Een deel van de Libische bevolking verwelkomt iedere steun in de strijd tegen Khadaffi, maar ieder vertrouwen in deze zogenaamde “vrienden” is totaal misplaatst. Als Khadaffi een meer betrouwbare bondgenoot was geweest, dan zou het imperialisme een andere houding hebben ingenomen. Toen de Sri Lankese regering in haar eindoffensief tegen de rebellen van de Tamil Tijgers in 2009 meer dan 50.000 burgerslachtoffers maakte, dan bleven de grootmachten zwijgen. Ze hoopten allen dat ze op goede voet met het regime konden blijven staan. Het is pas nu dat er enige kritiek op de Sri Lankese regering komt, deels omdat deze regering de banden met China nog aan het versterken is.

    Geen enkele van de machten die nu de Libische rebellen steunt, heeft een palmares op het vlak van het verdedigen van democratische rechten in Noord-Afrika of het Midden-Oosten. Zo krijgen de rebellen steun en geld van het autocratische feodale regime uit Quatar dat in eigen land nooit nationale parlementsverkiezingen heeft toegelaten.

    De Westerse machten hebben steeds steun verleend aan reactionaire regimes in het Midden-Oosten. Ze bleven steeds stil bij de Israëlische aanvallen op Gaza en Libanon. De brutale repressie van het regime in Bahrein kan hoogstens op een milde vorm van kritiek rekenen en dit terwijl er zowat 500 mensen zijn opgepakt en een aantal van die activisten in de cel zijn omgekomen. Het regime in Bahrein wordt volledig gesteund door de militaire krachten van Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten. Vorige week begon het regime van de Verenigde Arabische Emiraten, eveneens een groep feodale autocraten, om in eigen land oppositieleden op te pakken. In Dubai werd Ahmed Mansour op 8 april opgepakt omdat hij een petitie had ondertekend waarin werd gepleit voor een verkozen parlement.

    En toch wordt in het officiële Britse “Rapport over mensenrechten en democratie” uit 2010 geen melding gemaakt van de Verenigde Arabische Emiraten of de interne situatie in Quatar. Het gaat in beide gevallen immers om belangrijke bondgenoten. Het rapport heeft het enkel over Saoedi-Arabië om het te hebben over de “vrouwenrechten, de doodstraf, de rechten van buitenlandse werknemers en de gerechtelijke hervorming.” De kwesties van algemene democratische rechten of nationale verkiezingen blonken uit door hun afwezigheid in het rapport. Dat komt uiteraard omdat het Britse imperialisme hoopt dat de Saoedische Koninklijke familie de touwtjes in dat land stevig in handen zal houden.

    Zoals we eerder al stelden, is de enige uitweg uit de patstelling een beweging van de Libische arbeiders en jongeren rond een programma dat de belangen van de meerderheid van de bevolking centraal stelt. Daarbij moet worden opgekomen voor de verdediging van echte democratische rechten, het stoppen van corruptie en privileges, het verdedigen en verder ontwikkelen van de sociale verworvenheden die werden bekomen sinds de ontdekking van de olie, verzet tegen iedere vorm van herkolonisatie en voor een democratisch gecontroleerde economie in openbare handen waarbij de economie wordt gepland zodat de rijkdommen van het land worden ingezet met het oog op de belangen van de meerderheid van de bevolking.

    Een dergelijk programma kan iedere vorm van onderscheid op basis van stam of regionale afkomst overstijgen. Bij de bewegingen in Tunesië en Egypte zagen we hoe een offensieve beweging de massa’s kon verenigen. Dat is ook in de strijd tegen de kliek rond Khadaffi en de imperialistische bemoeienissen noodzakelijk.

    We mogen geen enkele steun verlenen aan de imperialistische interventie, ook al gebeurt deze onder de vlag van de VN. De Libische arbeiders en jongeren mogen geen vertrouwen stellen in de zogenaamde democratische machten. Ze mogen niet vergeten dat de VS, Groot-Brittannië, Frankrijk,… enkele weken geleden nog goede vrienden van Khadaffi waren en vandaag nog steeds bevriend zijn met dictatoriale regimes in Quatar, Saoedi-Arabië of de Verenigde Arabische Emiraten.

    Het opzetten van een onafhankelijke beweging van Libische arbeiders, armen en jongeren om een revolutionaire verandering te bekomen, is de enige manier om de imperialistische plannen te doorkruisen, de dictatuur te stoppen, het bloedige conflict te beëindigen en om het leven van de massa’s te veranderen.

  • Doorslaggevende actie van de arbeidersbeweging nodig

    Revoluties in Midden Oosten en Noord Afrika in gevaar

    De afgelopen dagen toonden dat geen enkele overwinning van de revoluties in Noord Afrika tot nu toe echt veilig is, en dat ondanks de roep van de massa’s voor echte verandering en vrijheid en ondanks de heroïsche gebeurtenissen van de afgelopen maanden. In Egypte en Tunesië waar twee dictators moesten aftreden, doen de heersende klassen opnieuw wanhopige pogingen om hun rijkdom en macht te behouden.

    Door Robert Bechert

    Terwijl Tunesië sinds Ben Ali’s vlucht in januari al drie regeringen heeft gehad en terwijl ze gedwongen werden om akkoord te gaan met verkiezingen voor een grondwettelijke vergadering, gebruikt het regime al wat ze kan om de heerschappij van de elite te behouden. Zo werd het bijvoorbeeld gedwongen de oude geheime politie (staatsveiligheidsdepartement) te ontbinden, maar tegelijk werd een nieuwe minister van binnenlandse zaken aangeduid, Habib Essid, die “kabinetchef” was van het voormalige ministerie van binnenlandse zaken tussen 1997 en 2001. In die zin was die duidelijk betrokken bij de martelingen, repressie en vuile werk van het Ben Ali regime.

    Er is een groeiende stemming onder arbeiders en jongeren dat de toekomst van de revolutie in gevaar is, wat de grond voorbereidt voor nieuwe strijdbewegingen om de eisen van de revolutie veilig te stellen.

    Op dezelfde manier heeft de militaire regering die in Egypte Moebarak heeft vervangen een niet aflatende strijd aangebonden met de revolutie. Maar, net als in Tunesië, zien een groeiend aantal arbeiders en jongeren dat de top van het leger geen vriend is van de revolutie, iets waarvoor het CWI sinds de omverwerping van Moebarak heeft gewaarschuwd. De militairen kondigden al plannen aan om die stakingen, protesten, sit-ins en bijeenkomsten van jongeren en arbeiders te criminaliseren.

    Zoals we voordien konden zien in de revoluties in andere landen, voelen de Egyptische arbeiders en jongeren dat hun controle over de gebeurtenissen uit hun handen aan het wegglippen is en dat de oude orde probeert zichzelf in ere te herstellen. Ze trokken op 8 april terug naar het Tahirplein in een poging om het initiatief terug zelf in handen te nemen. Honderdduizenden arbeiders, jongeren en enkele militaire officieren kwamen er opnieuw samen voor een “vrijdag van de schoonmaak”. De aanwezigheid van legerofficieren die daarmee ingingen tegen het verbod op deelname, toont dat een oproep voor steun aan de revolutie naar de basis van het leger nog steeds een sterke respons zou kunen krijgen. Op het plein werd opgeroepen tot de vervanging van het militaire regime door een “burgerraad” en tot de arrestatie en voor het gerecht brengen van Mubarak en andere gangsters van het oude regime. Textielarbeiders brachten hun eigen eisen naar voor, waaronder de verwijdering van de oude staatsgerunde Egyptische vakbondsfederatie, de hernationalisatie van de geprivatiseerde bedrijven, een minimumloon van LE 1200 (Egyptische pond, ongeveer 200 US dollar) en het voor het gerecht brengen van de corrupte gansterbende, met name onder andere Moebarak en het voormalige hoofd van de officiële textielvakbond.

    Nadat de massa van betogers tijdelijk het plein verlaten had, reageerde het militaire regime met repressie. Sommige van de betogers bestempelend als “misdadigers”, probeerden de militairen die vrijdagnacht om het plein volledig leeg te maken, waarbij minstens één betoger het leven verloor. Het is belangrijk te zien dat een afgevaardigde van de Moslimbroeders, Al-Bayoumi, deze militaire actie steunde. Hij gaf aan dat “niets de eenheid tussen de mensen en het leger in de weg mag staan”. Dit zegt veel over het karakter van deze Moslimbroeders. Achter deze vermeende “eenheid” zitten de voortdurende pogingen van de Moslimbroeders om tot een akkoord te komen met de militaire top. Nadien stopte de repressie niet. Op 11 april werd de blogger Mikel Nabil veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf voor het “publiceren van valse informatie” en het “beledigen van de gewapende macht”. Hij had een artikel gepubliceerd waarin uit internationale nieuwsverslagen geciteerd werd dat het leger tijdens de revolutie gevangenen hadden gemarteld.

    De militaire leiding kan gedwongen worden zich wat terug te trekken. Moebarak en anderen kunnen nog voor het gerecht gedaagd worden. De echte bedoeling is echter om hun privileges te vrijwaren en de macht voor de heersende klasse te behouden. Dat is waarom het CWI onmiddellijk na Moebaraks afzetting waarschuwde: “Geen vertrouwen in de militaire leiding! Voor een regering van afgevaardigden van arbeiders, jongeren en armen!” (uit het artikel geschreven op 11 februari 2011 “Moebarak gaat – komaf maken met het hele regime!). Enkele dagen later argumenteerden we dat de Egyptische massa’s een zware fout zouden begaan indien ze enig vertrouwen zouden schenken in de nieuwe “democraten”, in het bijzonder die in de staatsmachine – de legergeneraals, hun trawanten, het groot kapitaal en de grootgrondbezitters – die de basis vormen van het regime. Op zijn best, kunnen deze krachten zich vastklampen aan een zekere vorm van “gecontroleerde” democratie, iets dat nog minder voorstelt dan het Erdogan-regime in Turkije. Het leger heeft in de feiten een soort van “zachte coup” doorgevoerd nadat Mubarak afstand moest doen van de macht. We kunnen geen enkele vorm van vertrouwen schenken in de legerleiding. Een onafhankelijke kracht van de massa’s moet opgebouwd worden om de noodzakelijke druk uit te oefenen (zie artikel “De revolutie moet doorgaan. Het leger kan ons geen democratie garanderen” op 15 februari 2011).

    De opbouw van zo’n onafhankelijke kracht van de werkende bevolking is de belangrijkste voorwaarde om deze revoluties te doen slagen en het leven van de meerderheid van de Egyptenaren en Tunesiërs om te vormen. Zonder dit zal de controle in handen blijven van de heersende klassen en de elites, die onvermijdelijk eerder vroeger dan later beroep zullen doen op repressie om hun macht te behouden. Slechts door het bouwen van massaorganisaties, waaronder vrije en strijdbare vakbonden en vooral een onafhankelijke partij, kunnen de echte revolutionairen (de arbeiders, jongeren, kleine boeren en de armen) een instrument creëren waarmee ze de pogingen van de oude macht om zich vast te klampen aan de macht, kunnen bekampen en waarmee ze een echt alternatief kunnen creeeren, namelijk een regering gevormd door afgevaardigden van arbeiders, kleine boeren en armen.

    Libië

    De afwezigheid van dit soort organisaties in Libië heeft bijgedragen tot de ontsporing van de revolutie toen de oorspronkelijke massale opstand in februari niet slaagde in het Westelijk deel van het land rond Tripoli. Dit was deels omdat het Khadaffi-regime nog steeds over een zekere basis beschikt, maar vooral omdat de revolutie geen duidelijke leiding had. Een belangrijke factor was dat sommige rebellen in het Oosten de oude monachistische vlag opstaken. De voormalige koning kwam uit Benghazi en dit symbool oefende slechts geringe aantrekkingskracht uit in Tripoli, de grootste stad van Libië. Het werd door velen gezien als het openen van de deur naar buitenlandse controle, niet slechts in Libië, maar in heel de regio. Het aan de kant schuiven van de meer radicale elementen in Benghazi en de vorming van de zelfverklaarde en door het imperialisme gesteunde “leiding” in de vorm van de Nationale Interim-raad – door een combinatie van pro-kapitalistische elementen en overlopers van het Khadaffi regime – was een andere factor die de aantrekkingskracht van de revolte beperkte naar hen die zich dan wel duidelijk verzetten tegen tegen Khadaffi’s clan maar schrik hadden voor het verlies van belangrijke verbeteringen op vlak van onderwijs, gezondheidszorg en andere verworvenheden van de afgelopen 40 jaar.

    Met slechts beperkte anti-Khadaffi-bewegingen in West-Libië, waar twee derden van de bevolking woont, is er voor het moment een dood punt bereikt, een echte impasse. Hoewel het vredesplan van de Afrikaanse Unie verworpen werd, wordt het steeds waarschijnlijker dat, op zich minst voor een bepaalde periode, Libië effectief verdeeld zal zijn. Ondanks de oorspronkelijke bewering dat het tussenkwam om burgers te verdedigen, wordt het nu steeds duidelijker dat de interventie van de VN en de NAVO de kant kiest van het meer betrouwbare pro-kapitalistische kamp in een poging om Khadaffi te verwijderen die ze voordien, op zijn best, zagen als een onbetrouwbare bondgenoot.

    De Financial Times, een grote verdediger van de interventie in Libië, onthulde per ongeluk hun echte motieven wanneer het pleitte voor een mogelijke “verdere militaire actie in de regio om de belangen van het VK te verdedigen” (edito FT 8 april 2011). Zoals de CWI reeds argumenteerde, toonden de voorbeelden van Tunesië en Egypte dat tirannie omvergeworpen kan worden door massabewegingen. Het stilzwijgen door de wereldmachten van de voortdurende repressie in Bahrein en hun slechts beperkte kritiek op het steeds bloederiger wordende optreden van het Syrische regime toont hoe hun bezorgdheid voor de burgerbevolking beperkt is tot wanneer het in hun eigen imperialistische klassenbelangen past om een regime te bekritiseren.

    Op verschillende manieren staan of bereiken de revoluties in Noord Afrika en het Midden Oosten nieuwe keerpunten. In landen als Bahrein, Libië, Syrië en Yemen gaat het dit moment over hoe vooruit te gaan, hoe de dictatuur omver te werpen en wat daarna moet gebeuren om aan de verwachtingen en de eisen van de massa van de bevolking te voldoen. Hoe dit kan bereikt worden en hoe de resterende vestigingen van de oude regimes verwijderd kunnen worden, zijn het centrale thema waar de revoluties in Tunesië en Egypte voor staan.

    Het antwoord op deze vragen, en de redding van de revoluties, ligt in de handen van de werkende massa’s. Tunesië en Egypte toonden al dat vastbesloten strijd kan leiden tot de omverwerping van dictaturen. Desondanks toonden de gebeurtenissen dit jaar ook dat de bereidheid om te vechten op zichzelf niet voldoende is. De werkende massa’s moeten onafhankelijk en democratisch georganiseerd zijn in vakbonden en in een massapartij van arbeiders en armen die over een duidelijk programma beschikt om in staat te zijn te voorkomen dat de verworvenheden van hun revoluties hen opnieuw afgenomen worden door elementen van de oude elite of de nieuwe elite in vorming, in samenwerking met het imperialisme.

    Oprechte revolutionaire krachten van de arbeidersbevolking moeten iedere alliantie met pro-kapitalistische krachten of afhankelijkheid van de VN of de NAVO afwijzen. Om een einde te stellen aan dictatoriale regimes moeten arbeiders en jongeren hun eigen krachten uitbouwen waarmee ze de revolutie tot een overwinning kunnen brengen, een overwinning die niet alleen leidt tot democratische rechten maar die ook toelaat om de rijkdommen en middelen van de samenleving in de handen van de massa’s te plaatsen zodat deze er een democratische controle over kunnen uitoefenen voor een beheer in het belang van de massa’s.

    Dit zou de basis leggen voor reële vrijheid en voor een echt democratisch socialisme, niet de valse versies ervan onder Khadaffi en in Syrië. Dit zou op zijn beurt een na te volgen voorbeeld kunnen zijn voor de werkende massa’s in het Midden Oosten, Afrika en daarbuiten, om een einde te maken aan de heerschappij van autocraten en aan de miserie die gepaard gaat met kapitalisme.

  • Libië. Steun de massa’s en hun revolutie! Geen enkel vertrouwen in de imperialistische interventie !

    Artikel door Boris Malarme uit de aprileditie van De Linkse Socialist

    Gezien de snelle opmars van de troepen van Khadafi werd de beslissing van de VN-Veiligheidsraad om een “no fly zone” feestelijk onthaald in de straten van Benghazi en Tobruk. De militaire operatie wordt voorgesteld als een interventie om de bevolking van Benghazi te redden. Maar zal deze gewapende itnerventie de revolutie in Libië ook daadwerkelijk ten goede komen?

    Geen vertrouwen in imperialistische machten

    De val van de dictators Ben Ali en Moebarak was een inspiratie voor miljoenen jongeren, arbeiders en armen doorheen Noord-Afrika, het Midden-Oosten en de rest van de wereld. Zowat ieder land van de regio kent protestacties tegen het gebrek aan democratische vrijheden en tegen de miserie. De eerste overwinningen in Tunesië en Egypte hebben de massa’s in Libië ertoe aangezet hetzelfde pad te bewandelen.

    In Europa en ook elders is er onder brede lagen van de bevolking sympathie voor deze revoluties. De steun van onze regeringen aan dictatoriale en repressieve regimes doorheen het Midden-Oosten en Noord-Afrika heeft hun “democratische” imago geen goed gedaan. De afgelopen jaren werd de dictatuur van Khadafi gesteund en bewapend vanuit het Westen. Als er nu een oorlog wordt gevoerd, is dat niet om de Libische massa’s en hun revolutie bij te staan. Voorheen hadden de oorlogvoerende machten er geen probleem mee om zaken te doen met Khadafi zolang dit toegang gaf tot de olie- en gasvoorraden in het land.

    De Westerse machten willen nu de revolutie in Libië aangrijpen om hun eigen prestige opnieuw te vestigen en om tot een regime te komen dat de greep van de multinationals op de rijkdommen van het land (of toch minstens die in het oosten van het land bij een eventuele splitsing) bevestigt. De aanwezigheid van de Verenigde Arabische Emiraten en Quatar in de coalitie neemt niets af van het imperialistische karakter van de tussenkomst. Beide Arabische landen zijn overigens ook militair betrokken bij de strijd van de semi-feodale Saoedische monarchie in het onderdrukken van de opstand in Bahrein. De coalitiemachten die in Libië oorlog voeren hebben niets ondernomen tegen de Saoedische interventie in Bahrein, de Belgische wapenleveringen aan Saoedi-Arabië worden evenmin in vraag gesteld.

    Ondanks de toenadering van de afgelopen tien jaar was het regime van Khadafi nooit een echt betrouwbare partner van het imperialisme. Khadafi was echter evenmin een bondgenoot van de massa’s en de revoluties. Dat bleek nog toen Ben Ali moest vluchten en Khadafi stelde dat dit een groot verlies was voor de Tunesische bevolking. In 1971 al kwam Khadafi tussen om de contrarevolutie in Soedan te ondersteunen in het onderdrukken van de ooit zo machtige Communistische Partij van Soedan (met destijds een miljoen leden de sterkste CP in Afrika). Khadafi leverde de leider van de CP uit aan de dictatuur van Nimeiry en hielp het Soedanese regime bij het onderdrukken van een poging tot staatsgreep na het verbod op linkse partijen. Khadafi bestempelt zijn eigen regime als “socialistisch en volks” maar dit regime heeft niets met democratisch socialisme te maken. Khadafi en zijn zonen hebben Libië steeds met ijzeren hand bestuurd.

    De Libische bevolking moet haar lot zelf in handen nemen

    In februari droegen betogers in Benghazi nog protestborden met volgende slogan: “Geen buitenlandse interventie – de Libische bevolking kan het zelf wel aan.” Er was een algemene afkeer tegen een imperialistische interventie. Het feit dat Khadafi de controle over het westen van het land kon behouden (ondanks protest in de hoofdstad en opstanden in Misrata en Zuwarah) en zijn tegenoffensief naar het oosten, zorgden voor een andere opstelling onder de bevolking in het oosten. De revolutionairen die hopen dat de militaire interventie hen zal helpen, vergissen zich.

    De resolutie van de Verenigde Naties, de “no fly zone” onder bevel van de NAVO en de bombardementen door de coalitietroepen zullen het potentieel ondermijnen om de ware doelstellingen van de Libische revolutie te realiseren. Bovendien probeert het regime van Khadafi in te spelen op anti-imperialistische gevoelens die sterk leven onder de bevolking. Als het regime van Khadafi kon stand houden, is dat niet enkel het resultaat van zijn militaire overmacht. Het is ook een uitdrukking van zwakheden in het revolutionaire proces. De afwezigheid van democratische volkscomités waarop de revolutionaire beweging zich kan baseren en het ontbreken van een duidelijk programma dat beantwoordt aan de sociale wensen van de meerderheid van de bevolking wegen zwaar door. Met dergelijke comités en een duidelijk programma zou het mogelijk zijn geweest om een meerderheid van de bevolking in het westen mee te krijgen, verdeeldheid te creëren in het leger en om de massa’s te verenigen in het verzet tegen Khadafi.

    De Nationale Overgangsraad (CNT) van de rebellen is een zelf aangestelde raad die grotendeels bestaat uit vroegere topfiguren uit het regime van Khadafi naast andere pro-kapitalistische elementen die positief staan tegenover de Westerse machten. Onder hen de vroegere voorzitter van het Nationaal Bureau van economische ontwikkeling die verantwoordelijk was voor het neoliberaal beleid en het privatiseringsproces dat sinds 2003 op volle toeren draait. De samenstelling van de CTN laat wat marge aan Khadafi die nog kan rekenen op een zekere steun omwille van de vooruitgang op het vlak van onderwijs en gezondheidszorg nadat de olie-inkomsten vanaf 1969 begonnen binnen te stromen. Khadafi deed recent nog toegevingen op het vlak van de lonen en de koopkracht in de hoop de revolte zo de kop in te drukken.

    Dit verklaart ook waarom de correspondent van Le Monde moest vaststellen dat er in het oosten van het land geen grote steun is voor de Nationale Overgangsraad (Le Monde, 23 maart). De bevolking is er voorstander van een “no fly zone”, maar er is een grote afkeer tegenover een mogelijke interventie met grondtroepen.

    De arbeiders en hun vakbonden kunnen de Libische revolutie ondersteunen door zich tegen de Belgische deelname aan de interventie te kanten, door de export vanuit Libië te blokkeren en door alle financiële middelen van Khadafi en co in het buitenland te bevriezen. Het lot van de Libische revolutie zal in Libië zelf worden beslecht. In tegenstelling tot Tunesië en Egypte heeft de arbeidersklasse nog geen onafhankelijke rol gespeeld in de revolutie. Het opzetten van een onafhankelijke beweging van arbeiders, jongeren en armen is de enige manier om het imperialistische project te stoppen en om een einde te stellen aan de dictatuur om eindelijk de levensstandaard van de meerderheid van de bevolking te kunnen optrekken.


    Khadafi en zijn vroegere vrienden

    De belangrijkste handelspartners van Libië zijn Italië, Frankrijk, Spanje en Duitsland. Al deze landen, behalve Duitsland, nemen net als België deel aan het militaire offensief. Duitsland doet niet mee, maar besloot net tot een groter militair engagement in Afghanistan.

    In oktober 2010 stemde de Europese Commissie nog in met een contract met Libië ter waarde van 50 miljoen euro in ruil voor inspanningen om de vluchtelingenstroom naar Europa tegen te gaan. Libië is betrokken bij investeringsfondsen met grote belangen in Europa. Khadafi is ook aandeelhouder van de bank UniCrédit, Fiat, voetbalclub Juventus,… Libië is de 12de belangrijkste olieproducent ter wereld en heeft de grootste oliereserve van Afrika, 80% van de olie-export gaat naar Europa. De paniek op de beurzen en de stijgende olieprijzen waren een uitdrukking van het feit dat de markten bang waren voor een verdere ontwikkeling van de Libische revolutie.

    Khadafi bracht de afgelopen jaren verschillende bezoeken aan Europa. In 2007 werd hij door Sarkozy ontvangen. De Franse president veegde alle kritiek onder tafel met het argument dat voor 10 miljard euro aan commerciële contracten werden gesloten. België kon niet achterblijven: in 2008 werd voor 141 miljoen euro naar Libië geëxporteerd. In 2004 was ons land het eerste dat Khadafi officieel ontving. De dictator mocht zijn tenten opslaan voor Hertoginnendal. Hij werd met de nodige égards ontvangen door Guy Verhofstadt, Louis Michel en Herman De Croo. De Waalse regering met PS, CDh en Ecolo aarzelde niet om een wapenlevering van FN-Herstal goed te keuren.

    Het eerste officiële contact tussen de Belgische regering en Khadafi dateert van 1989 toen minister van buitenlandse handel Robert Urbain (PS) de Libische dictator ontmoette en nadien, als minister in de regering-Dehaene in 1991, op handelsmissie naar Libië trok met een hele rits industriëlen en patroons. Die investeerders haalden onder meer een megalomaan vastgoedproject binnen voor de bouw van twee monumentale groene boeken ter eer en glorie van het regime. De opeenvolgende regeringen kenden de misdaden van het regime van Khadafi, maar dat was ondergeschikt aan de nauwe handelsbanden. De Belgische politici die gisteren nog de handen van Khadafi schudden trekken nu ten oorlog om de belangen en de winsten van de Belgische bedrijven te vrijwaren.

  • Israël en Palestijnse gebieden: “We zullen strijden zoals in Egypte”

    De massale opstanden en protestacties in Tunesië, Egypte, Libië en andere landen vormen een inspiratie voor de arbeiders en jongeren doorheen de hele wereld. In het Midden-Oosten is er amper een land waar de revolutionaire golf geen gevolgen heeft. We brengen een verslag van Shahar Ben-Khorin over het protest in Israël en de Palestijnse gebieden.

    Shahar Ben-Khorin (Tnua’t Maavak Sozialisti/Harakat Nidal Eshtaraki, onze zusterorganisatie in Israël/Palestina)

    Wie kan nog ontkennen dat we grote veranderingen zien in het Midden-Oosten? Deze ontwikkelingen zorgen alvast voor paniek bij de Israëlische heersende klasse en ook bij delen van de Palestijnse elite. De basis voor de protestacties in het Midden-Oosten en Noord-Afrika is ook hier aanwezig. Er waren al verschillende Palestijnse acties en ook onder de Israëlische Joodse arbeiders en jongeren zijn er acties. Zo was er een staking van 10.000 Joodse en Israëlisch-Palestijnse sociale werkers die loonsverhogingen eisten.

    Onder de slogans van de sociale werkers: “We willen kunnen ademen zoals op het Tahrirplein” of “Met zo’n miserabele lonen zullen we moeten vechten zoals in Libië”. Op een van de vele relatief kleine betogingen de afgelopen weken waren er veel verwijzingen naar het protest in Egypte en andere landen. Er waren diverse acties om te protesteren tegen de prijsstijgingen voor brandstof, water en andere basisproducten.

    Leden van de Socialistische Strijdbeweging (onze Israëlische zusterorganisatie) nemen deel aan het protest en lagen mee aan de basis van enkele protestacties tegen de prijsstijgingen en in solidariteit met de revoluties in de regio. We gebruiken daarbij slogans zoals “De prijzen gaan de hoogte in, we moeten strijden zoals in Egypte” en “Algemene staking en betogingen tegen de economische aanvallen.”

    Ofer Eyni, de voorzitter van Histadrut (de belangrijkste vakbondsfederatie), bracht een loos dreigement toen hij stelde dat hij wel eens een massabetoging in Tel Aviv zou kunnen organiseren als eerste stap naar een algemene staking. Het dreigement werd snel ingetrokken toen de premier en de minister van financiën beperkte aanpassingen op het besparingsplan voorstelden.

    De regering beloofde onder meer om toe te geven aan de eis van Histadrut om de minimumlonen de komende jaren lichtjes te verhogen en het personeel uit de openbare sector kreeg eveneens een lichte loonsverhoging.

    Het bbp van Israël (bruto binnenlands product, de waarde van alle goederen en diensten die in een jaar worden geproduceerd door de arbeiders) kende in het laatste kwartaal van 2010 een groei van 7,8% op jaarbasis. Dat is echter geen teken van economische stabiliteit, zeker niet als rekening wordt gehouden met de dalende export de afgelopen maanden.

    Er werden een aantal besparingsmaatregelen ingevoerd en nu wordt met nieuwe besparingen gedreigd om zo de beperkte toegevingen te financieren. De inflatie bedraagt intussen 6% op jaarbasis en de waterprijzen zijn de afgelopen twee jaar met maar liefst 40% toegenomen. Zelfs indien er beperkte toegevingen worden gedaan, zullen er nog steeds nieuwe aanvallen komen om ons de prijs te laten betalen voor de crisis. Dat gaat gepaard met aanvallen op de arbeidersbeweging, zoals de poging om het recht op actievoeren voor de brandweerlui te beperken.

    De steun voor premier Netanyahu bevindt zich op een historisch dieptepunt van 32%. De context van een groeiende kloof tussen de rijke elite aan de ene kant (waarbij de elite wordt gedomineerd door amper 18 families) en het kwart van de bevolking dat officieel onder de armoedegrens leeft aan de andere kant, samen met de golf van revoluties en bewegingen doorheen de hele regio, zal ook steeds meer gevolgen hebben voor de sociale onrust in Israël.

    Veel arbeiders en jongeren kijken naar die bewegingen en vragen zich af of zo’n beweging ook bij ons mogelijk is. Dat vormt doorgaans het begin van een radicalisering. Vorig jaar stelden we met de Socialistische Strijdbeweging in onze congrestekst “Het Midden-Oosten op weg naar een explosie” al dat het potentieel van strijdbewegingen in Egypte bijzonder groot was. De Israëlische regering daarentegen leek verrast te zijn door het verdwijnen van haar belangrijkste regionale bondgenoot. Er werd van uit gegaan dat het Egyptische regime net het meest stabiele Arabische regime was.

    Het Israëlische regime voert een permanente oorlog tegen de Palestijnen en heeft ook een uitgebreid palmares op het vlak van het ondersteunen van militaire dictaturen en contrarevolutionaire krachten doorheen de wereld. Het regime speelde een belangrijke rol in het ondersteunen van de apartheid in Zuid-Afrika, de sjah in Iran, Pinochet in Chili of de Argentijnse militaire junta. Tal van brutale dictaturen kregen Israëlische wapens en steun van Israëlische veiligheidsexperts. Het zou zelfs niet verrassend zijn indien naderhand zou blijken dat er ook Israëli’s betrokken waren bij het ronselen van huurlingen voor Khadaffi.

    De voormalige topman van het Israëlische leger (IDF) verklaarde op het einde van zijn termijn: “In het Midden-Oosten is stabiliteit beter dan democratie.” Hij stelde dat Israël moet voorbereid zijn op een totale oorlog, waarbij dus verder wordt gegaan dan de “koude oorlog” met Iran. De mogelijkheid van een open militair conflict met andere staten in de regio is aanwezig.

    De tegenstellingen zijn groot en ook de druk neemt toe. Dat wordt nu al duidelijk in Egypte waar de voormalige minister van olie en andere trouwe luitenanten van Moebarak onder vuur liggen omdat ze goedkope energie leverden aan Israël. Vorige maand werd de gaspijpleiding vanuit Egypte naar Israël opgeblazen en deze is nog niet hersteld.

    Netanyahu verklaarde: “De veiligheidsbehoefte zal toenemen en het budget voor veiligheid moet uitgebreid worden.” Het feit dat de “vredesakkoorden” met Egypte en Jordanië onder vuur komen te liggen, wordt door de heersende klasse in Israël gebruikt om onder de publieke opinie een negatieve houding tegenover de regionale opstanden te stimuleren.

    Enkel het verzet in Iran krijgt de expliciete steun van de hypocriete Israëlische kapitalisten. In het geval van Iran wordt gehoopt dat het protest het regime wel ten val zou brengen en dat dit voordelig zou zijn voor Israël. De Iraanse oppositie kon zich geen slechtere bondgenoot indenken.

    De Israëlische heersende klasse is ook bang van een nieuwe Palestijnse massastrijd. Er wordt repressief opgetreden tegen Palestijnse politieke activisten en Joodse activisten die zich tegen de bezetting uitspreken. Op 15 januari waren er meer dan 10.000 betogers, zowel Joden als Palestijnen, in Tel Aviv om te protesteren tegen de vervolging van activisten.

    Palestijns verzet

    Een peiling van de universiteit van Nablus onder Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever en in de Gazastrook stelde dat 70-90% van de Palestijnen in de bezette gebieden de nieuwe Arabische revoluties steunen en hopen dat dit een stap vormt naar het einde van de bezetting. Tegelijk denkt slechts een minderheid (22-29%) dat een gelijkaardige opstand mogelijk is in de Westelijke Jordaanoever of de Gazastrook.

    Met de enorme armoede en de brutale repressie, is een derde Palestijnse intifada echter slechts een kwestie van tijd. Tegen de achtergrond van revolutionaire bewegingen in het Midden-Oosten is er een enorm potentieel voor een hernieuwde groei van de linkerzijde en socialistische krachten in Palestina.

    De Palestijnse jongerengroepen die deelnamen aan de recente betogingen die “dagen van woede” werden genoemd, roepen vandaag nog niet op voor het omverwerpen van de rivaliserende Palestijnse regeringen van de Palestijnse Autoriteit in Ramallah of de Hamas-regering in Gaza. Die regeringen zijn echter gealarmeerd door het regionale revolutionaire proces. Deze vrees zou wel eens erg gerechtvaardigd kunnen zijn.

    Vooral de Hamas-leiders bewezen lippendienst aan de Arabische opstanden, maar zowel Hamas als de Palestijnse Autoriteit traden repressief op tegen solidariteitsacties met de revoluties. Dat gebeurde met het bizarre argument dat er geen “inmenging” mag zijn in de politieke situatie van andere landen. In Ramallah liet de politie een kleine pro-Moebarak betoging toe, maar werd een grote anti-Moebarak betoging enkele weken later gewelddadig uit elkaar gejaagd.

    De Palestijnse president Mahmoud Abbas lag in oktober 2009 al onder vuur tijdens protestacties. Dat was het geval nadat Abbas toegaf aan Israëlische druk om een VN-stemming over het Goldstone Report (waarin een aantal Israëlische brutaliteiten in de Gazastrook werden veroordeeld) uit te stellen. Nu zijn Abbas en zijn collega’s nog meer gediscrediteerd. Uit een document dat Al Jazeera bekend maakte bleek immers dat er onderhandelingen waren geweest tussen de Palestijnse Autoriteit en Israël waarin die PA verregaande toegevingen deed. Het toont hoe corrupt en verraderlijk de rol van de kapitalistische leiders is in Palestina.

    Midden februari verklaarde Abbas op een persconferentie: “Na Moebarak en Ben Ali weet alleen God wie de volgende zal zijn.” Hij voegde er aan toe: “Lach er niet mee, wij zouden het wel eens kunnen zijn.” De Hamas-regering verklaarde dat de grens met Egypte volledig werd afgesloten en dat de regio rond Rafah als “gesloten militaire zone” wordt beschouwd. Blijkbaar vreest Hamas dat het de controle over de grens zou verliezen en dat er een massale overtocht zou zijn zoals in januari 2008. Hamas wil de grens wel openen, maar dan enkel na een akkoord met het Egyptische regime.

    Na de val van Moebarak, de trouwe assistent bij de gijzeling van Gaza, stelden zowel Hamas als Fatah dat ze de strijd van het Egyptische volk steunden. Op dat ogenblik hadden zelfs imperialistische leiders zoals Obama hetzelfde verklaard. Er waren overwinningsbetogingen in beide delen van Palestina. Vertegenwoordigers van Hamas hadden het over het “begin van de Egyptische revolutie”, “de val van regimes van uitbuiting en corruptie” en “het begin van de val van de Palestijnse Autoriteit die samenwerkte met het vroegere Egyptische regime bij de belegering van Gaza.” De toonwas plots anders. Ook de brutaliteiten van Khadaffi werden veroordeeld.

    Deze verklaringen gaan samen met de ergste militaire aanvallen van het IDF in de Gazastrook sinds de Gaza-oorlog van 2009. Er wordt beweerd dat deze aanvallen het antwoord zijn op aanslagen door de islamitische jihad, maar in werkelijkheid is het een resultaat van een groeiende nervositeit bij de Israëlische regering.

    Op de Westelijke Jordaanoever was er op 25 februari een “dag van woede”. Daarmee werd geprotesteerd tegen het Amerikaanse veto in de VN-Veiligheidsraad tegen een resolutie waarin de bouw van nederzettingen werd veroordeeld. Allen in Hebron, waar tevens een bloedbad uit 1994 werd herdacht, was er een significante opkomst met meer dan 1.000 betogers. Het IDF werd gewillig bijgestaan door de politie van de Palestijnse Autoriteit om de betoging repressief aan te pakken.

    Direct na de val van Moebarak kondigde de PLO (Palestijnse Bevrijdingsorganisatie) onder leiding van Abbas en Fatah aan dat de al lang uitgestelde presidents-, parlements- en lokale verkiezingen in september 2011 zullen plaatsvinden. De regering onder leiding van Salam Fayyad – een voormalige vertegenwoordiger van het IMF en de Wereldbank die door de Amerikaanse regering van Bush in de Palestijnse gebieden werd gedropt – heeft formeel ontslag genomen en wordt hier en daar wat herschikt.

    Fayyad maakt geen deel uit van het corrupte en verdeelde Fatah. Maar veel Palestijnen zien geen verschil tussen Fayyad en Abbas, beiden worden beschouwd als welwillige volgelingen van het Westerse imperialisme, vertegenwoordigers van een Palestijnse elite die enkel oog heeft voor de eigen privileges en geen uitweg aanbiedt voor het lijden en de uitbuiting van de Palestijnse massa’s. Tegelijk zijn er gevallen van martelingen en vervolging van Palestijnse oppositie.

    Wellicht zal de VN de Palestijnse staat formeel erkennen tegen eind 2011. Dat zal het prestige van het steeds meer geïsoleerde Israëlische regime een deuk bezorgen, maar het zal niet leiden tot de vorming van een echte onafhankelijke Palestijnse staat. De Israëlische autoriteiten zijn immers niet van plan om de bezetting op te geven en al evenmin om een einde te maken aan de nederzettingen en de wegblokkades in de Westelijke Jordaanoever. Ieder excuus zal worden aangegrepen om het status quo te behouden.

    De demografische factor – waarbij de Joodse bevolking binnen een jaar of tien een minderheid zal worden in het historische Palestina – zet het idee van een “bi-nationale” staat op de agenda. Voor de heersende klasse van Israël is dat een bedreiging voor het volledige zionistische project.

    De bezetting blijven volhouden is geen duurzaam alternatief en dat leidt tot een grotere steun voor de formule van “twee staten”, maar dan wel zonder een echte Palestijnse staat. Deze optie wint aan steun in heersende kringen in Israël.

    Vice-premier en voormalige IDF-topman Moshe Yaalon (Likoed) verklaarde: “Wat ons betreft, is het doel om de situatie te laten zoals ze nu is. Autonoom beheer van hun burgerlijke zaken en als ze willen, mogen ze dat een staat noemen of zelfs een rijk. Wij willen de huidige situatie in stand houden, zij mogen het noemen zoals ze willen.” (inn.co.il, 3 maart)

    Mogelijk zullen er onder een andere regering meer toegevingen worden gedaan dan wat Yaalon en zijn collega’s vandaag op het oog hebben. Er zullen manoeuvres zijn opdat de formele Palestijnse “staat” als een leefbaar gegeven zou worden gezien. Dat zal vooral worden gebruikt om te vermijden dat de Palestijnse massa’s opnieuw in actie komen om hun nationale en democratische eisen te realiseren.

    Er zal echter geen reële verandering komen op basis van kapitalistische diplomatische projecten. Dat zal enkel mogelijk zijn op basis van vastberaden massastrijd. Er is een grote roep naar eengemaakte strijd, waarbij de acties in de dorpen tegen de scheidingsmuur op de Westelijke Jordaanoever, de strijd tegen discriminatie en aanvallen in Oost-Jeruzalem, de strijd tegen de afbraak van huizen in Israël en tegen anti-democratische en racistische maatregelen samen komt.

    Wij hebben steeds gepleit voor democratisch georganiseerde massale Palestijnse acties die zowel defensief als offensief eisen naar voor brengen. Het potentieel van massale actie werd ook aangegeven door het Israëlische blad Haaretz (9 maart) waarin werd geschreven: “IDF bereidt zich voor op massale opstand op de Westelijke Jordaanoever” en nog: “Topfiguren uit het leger stellen dat er niets kan worden gedaan om een brede geweldloze burgeropstand te stoppen. ‘We kunnen niets doen als zoiets als in Tunesië hier gebeurt’, verklaarde een hooggeplaatste officier.”

    De afgelopen jaren was er een kleine laag van Israëlisch Joodse jongeren actief in solidariteitsacties met het Palestijnse protest. Een oproep van een massale Palestijnse beweging naar de Joodse arbeiders om steun te geven aan de strijd voor gelijke rechten van zelfbeschikking en een betere levensstandaard voor alle werkenden, zou een goede respons kunnen krijgen. Dat bleek al uit het effect van de huidige massabewegingen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika op het bewustzijn van de Israëlische arbeiders en middengroepen.

    Deze benadering is essentieel om de “belegeringsmentaliteit” in Israël te doorbreken. Het regime wijst steeds op de dreigingen van geweld en versterkt de verdeeldheid. Als de Israëlische arbeidersklasse een onafhankelijke koers gaat varen en steun verleent aan strijd in de regio, ook aan de Palestijnse strijd, zal dat steeds moeilijker worden.

    Onder druk van de economische en sociale crisis is het mogelijk dat de nationale, etnische en religieuze conflicten in de regio aangescherpt worden. Dat zal het geval zijn indien er geen massastrijd is waarmee dergelijke verdeeldheid naar de achtergrond wordt geduwd. Het bloedbad duurt intussen al veel te lang en zal blijven duren zolang het kapitalisme blijft bestaan. Nu tonen de massa’s aan dat er een andere weg mogelijk is.

    De nieuwe massabewegingen in de regio kunnen de motor worden van een nieuwe opmars van de arbeidersbeweging en de socialistische beweging. Er zullen massabewegingen ontstaan onder de Palestijnen en onder de Israëlische Joodse arbeiders en jongeren. Daarmee kan een einde worden gemaakt aan alle vormen van nationale onderdrukking, het kapitalistische systeem en de imperialistische heerschappij. Dat kan gebeuren als onderdeel van een regionale beweging voor socialisme. Enkel dan zal een duurzame vrede mogelijk zijn.

  • Solidariteitsbetoging met de revoluties in het Midden-Oosten en Noord-Afrika

    • Foto’s door Soo Ra
    • Foto’s door Jean-Marie
    • Foto’s door Karim

    Gisteren trokken zowat 2.000 betogers door Brussel om hun solidariteit te betuigen met de revoluties in het Midden-Oosten en Noord-Afrika. Exact acht jaar na het begin van de oorlog in Irak was er nu opnieuw een grote bezorgdheid rond de oorlog in Libië. Dat domineerde veel discussies waarin zowel de afkeer tegenover Khadaffi als het wantrouwen tegenover de Westerse troepen groot waren.

    De afkeer tegenover de dictators in het Midden Oosten en Noord-Afrika is bijzonder groot. Moebarak en Ben Ali zijn al moeten vertrekken, maar hun collega’s in onder meer Libië, Bahrein, Jemen, Oman, Jordanië, Saoedi-Arabië,… doen er alles aan om hun macht te behouden. Dat een revolutionaire beweging een complex proces vormt, wordt bijzonder duidelijk in Libië. Ook in Tunesië en Egypte gaat het proces voort en moeten nog cruciale stappen worden genomen om een einde te maken aan het bewind van de vroegere heersers. Maar in Libië liggen de zaken moeilijker met een buitenlandse militaire interventie.

    De houding van het Westen is natuurlijk hypocriet: de voorbije jaren werd probleemloos zaken gedaan met Khadaffi en als die losgeslagen figuur over een uitgebreid wapenarsenaal beschikt, is dat enkel omdat Westerse bedrijven deze hebben geleverd. Khadaffi maakte gebruik van een aantal zwaktes in de protestbeweging, onder meer op basis van regionale gevoeligheden, om zelf opnieuw in het offensief te gaan. Dit werd op zijn beurt door het imperialisme aangegrepen om het “democratische” imago op te poetsen door middel van een militaire interventie. Ook de Belgische regering zal aan deze operatie deelnemen. Hierdoor is de regering niet langer beperkt tot een regering van lopende zaken, ook vliegende zaken komen er bij.

    Alle ervaringen met vorige buitenlandse interventies vanuit het Westerse imperialisme hebben aangetoond dat deze er niet op gericht waren om het lot van de bevolking te verbeteren. Een blik op de levensstandaard in Irak of Afghanistan vandaag volstaat om dat punt duidelijk te maken. Bovendien hebben deze interventies ook niet geleid tot het definitief verwijderen van dictatoriale of bloeddorstige regimes. De Taliban kan in Afghanistan gewoon terugkeren op basis van de miserie en de afkeer tegenover de bezettingsmacht.

    Op de betoging gisteren werden slogans geroepen als “Weg met Khadaffi, Libië is niet van jou” aangevuld met “Weg met De Crem, de olie is niet van jou”. Er was een wantrouwen tegenover de militaire interventie die vooral op de olie in het land. Bovendien is er een grote hypocrisie: het militaire offensief van Khadaffi kan op banbliksems rekenen, maar het Saoedische militaire geweld in Bahrein wordt door de vingers gezien.

    De discussie rond Libië is ongetwijfeld moeilijk omwille van de afkeer tegenover Khadaffi en de zwakte van de revolutionaire beweging tegen Khadaffi. Maar als de geschiedenis ons één iets leert, dan wel dat imperialistische inmengingen er nooit op gericht zijn om revoluties tot hun logische conclusies te laten komen. Het lot van de Libische revolutie zal in Libië zelf worden beslist en daarom kunnen we ons enkel solidair verklaren met de opstand die daar plaats vindt. De arbeidersbeweging hier kan haar solidariteit betuigen door de export vanuit Libië te blokkeren en alle middelen van het regime van Khadaffi in beslag te nemen.

    > Lees hier onze analyse over Libië

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop