Category: Dossier

  • Historisch: van collaboratie tot VB. De tradities van het Vlaams Belang

    Het Vlaams Belang komt rechtstreeks voort uit de tradities van collaboratie met de nazibezetters in dit land. Er is zowel een band in de zin dat de oude collaborateurs die de oorlog overleefden meewerkten aan de eerste initiatieven om tot een formatie te komen die uiteindelijk tot het VB zou leiden, als in de zin dat er vandaag nog steeds wordt teruggegrepen naar de voorbeelden van de collaboratie. Als het VB de door haar gecontroleerde IJzerwake houdt, wordt niet geaarzeld om te verwijzen naar figuren als VNV-kopstuk Staf De Clerq (dat was althans het geval op de IJzerwake van 2004).

    Deel 2 van onze antifabrochure

    Natuurlijk moet het VB voorzichtig zijn en kan het zich niet permitteren om al te openlijk de “gevallen helden” te herdenken. In oktober 2006 stelde voormalige VB-ondervoorzitter Roeland Raes nog in een gesprek met De Standaard: “In de jaren zeventig bestonden minder taboes over krasse taal of reminiscenties [herinneringen] aan de jaren dertig en veertig. De maatregelen tegen ons waren toen niet zo uitgesproken en vastberaden.” Omdat de druk van de media en het politieke establishment groter is, kan dus minder openlijk teruggegrepen worden naar herdenkingen van de jaren 30 en 40…

    Achter de schermen blijft de steun voor herdenkingen echter bestaan. Toen onder meer Voorpost een herdenking van Staf De Clercq organiseerde, waren de parlementsleden van het VB niet aanwezig wegens een “werkvergadering”, maar Dewinter liet wel weten dat de VB-fractie in het Vlaams Parlement de herdenking alle succes toewenste. Dat is niet zo verrassend. Op de IJzerwake verschenen meermaals portretten van Staf De Clercq of andere collaborateurs. Eind jaren 1980 was het Vlaams Blok nog openlijker en nam Dewinter bijvoorbeeld deel aan een herdenking van de Waffen SS’ers die op het kerkhof van Lommel begraven liggen (1988) of aan de herdenkingen van Cyriel Verschaeve.

    Begin juni 2004 publiceerde het weekblad Humo een interview met een vrouw die afstand wou nemen van haar collaboratieverleden. Terloops wist deze vrouw wel het volgende te melden: "Ik weet dat in de lokalen van het Blok, aan de Van Maerlantstraat, elke eerste zondag van de maand ‘de vergadering van de SS’ plaatsvindt. Dan heb je er een soort volkshuis voor oostfronters en DRK’s: een kantine met druksels en pamfletten van het Blok, waar je ook wat kunt drinken en een kaartje leggen, en achterin een vergaderzaal. Eén of twee keer ben ik daar geweest. Ik dacht: dat is niks voor mij. De laatste toespraak van Hitler werd er afgespeeld, van een abominabele geluidskwaliteit: je verstond er geen woord van. En aan het einde wordt steevast het Horst Wessel-lied gezongen, of ‘Deutschland über alles’, of dat andere liedje van de SS."

    Collaboratie met nazi-bezetters

    Verdinaso

    In de jaren ’30 kwam een groot deel van het Vlaams nationalisme in extreem-rechts vaarwater terecht. In 1931 richtte Joris Van Severen het Verdinaso op, het Verbond van Dietse Nationaal-Solidaristen, een beweging die dweepte met Hitler en Mussolini. Tot op de dag van vandaag bestaat er een studiecentrum Joris Van Severen. Onder de voortrekkers van dit studiecentrum vinden we prominente VB’ers als Luc Pauwels, mede-oprichter van het Vlaams Blok. Ieder jaar wordt een colloquium georganiseerd waarvoor ook binnen kringen van bvb. de NSV (studentenorganisatie gelinkt aan het VB) wordt gemobiliseerd. Er is ook een jaarlijkse bedevaart naar Abbeville, waar Van Severen vermoord werd. VB-parlementslid Ortwin Depoortere stelde in 2005 nog in het maandblad van VB: "In mijn ogen was Joris Van Severen de grootste visionair die de Vlaamse Beweging ooit heeft gekend."

    Van Severen had een vrij grote aanhang onder de Vlaams-nationalisten. Als bedenker van de slogan "België Barst" (een slogan die hij voor het eerst lanceerde in 1928) wordt hij later wel eerder Belgicist… aangezien ‘Dietsland’ niet enkel Vlaanderen en Nederland zou omvatten maar ook Wallonië en een deel van Noord-Frankrijk. Dit wordt hem vandaag nog steeds kwalijk genomen door een aantal VB’ers. In de ‘Korte geschiedenis van de Vlaamse Beweging’ dat door het VB werd uitgegeven staat te lezen dat de koerswijziging van Van Severen hem isoleerde en in de marge van de Vlaamse Beweging plaatste.

    Het Verdinaso liet zich opmerken met een militaire stijl (uniformen) en een harde fascistische lijn. In november 1936 bracht ‘Jongdinaso’, de krant van de jongerenafdeling van het Verdinaso, verslag uit van een actie dat het had ondernomen in Antwerpen: "Toen begon de zuivering. Alles wat Joods was en rook, werd het park uitgeranseld, voetzoekers deden de kromneuzige uitverkorenen trippeldansen en de Antwerpenaars konden een tweede vlucht naar Egypte bewonderen. Jammer voor de Joden ontbrak de Rode Zee."

    Dat ze bij Verdinaso “niets wisten” van de concentratiekampen, kan enkel lachwekkend overkomen. Reeds voor de oorlog schreef het blad Hier Dinaso! (op 23 januari 1937) dat het een oplossing had voor het “jodenprobleem”. Die oplossing doet achteraf gezien luguber aan: “Wij zullen lachend de wacht optrekken rond de concentratiekampen. De zon zal uw huid verschroeien, de regen zal kil zijn en eentonig, gij zult het sluipen kennen van den dorst en het trage knagen van den honger die duizenden lijden om uwentwil. Mocht ge begrijpen waarom de haat recht in ons vaandel staat."

    Bij de Duitse inval werd Van Severen opgepakt en uiteindelijk vermoord in Abbeville. Delen van Verdinaso trokken naar Rex, maar de meeste aanhangers sloten aan bij het VNV.

    VNV

    In 1933 werd vanuit de Frontpartij het Vlaams Nationaal Verbond (VNV) opgericht. Het VNV was opgezet rond het principe "één volk, één leider", waarbij die laatste rol weggelegd was voor Staf Declerq. Het VNV zette militaire groepen op en nam het fascisme aan als ideologie. Vanaf 1938 kreeg het VNV financiële steun vanuit nazi-Duitsland. In 1936 nam het VNV aan de verkiezingen deel onder de naam ‘Vlaamsch Blok’ en won een grote aanhang.

    Onder impuls van de nazi’s in Duitsland werd ook een groep opgericht onder de naam DeVlag (Deutsch – Vlämische Arbeitsgemeinschaft). DeVlag werd geleid door Jef Vandewiele en kon op sympathie rekenen bij figuren als Cyriel Verschaeve die graag met DeVlag meeging op snoepreisjes naar nazi-Duitsland.

    Op 10 mei 1940 trokken de nazi’s België binnen. Het VNV stapte onmiddellijk mee in de collaboratie in de hoop zo een ‘Dietse’ staat te kunnen vestigen, ondanks het feit dat de NSDAP duidelijk die boot afhield. Staf Declercq verklaarde in een toespraak dat het vroegere België een vijand van het VNV was, terwijl Duitsland dit niet was. Hij zei: "Duitschland is onze vijand niet. Wij hebben vertrouwen in den Führer. Wij twijfelen er niet aan of wat hij zal doen, zal goed gedaan zijn. Goed voor ons Volk, voor heel ons Volk. “

    Om de nazi’s te ondersteunen werd een militie opgezet in de vorm van de Zwarte Brigade. De Clercq riep op om aan te sluiten bij de SS om ten strijde te trekken tegen "het jodendom, vrijmetselarij, plutocratie en bolsjewisme" en dat onder leiding van Hitler, "de Führer aller Germanen".

    Dat de Belgische collaborateurs niet op de hoogte waren van de concentratiekampen is een leugen. In 1941 schreef een Vlaams SS-blad: "En tegen al wat in de weg staat is er de SS, de politieke politie van het nationaal-socialisme. Voor dezen die zich verzetten heeft de SS een ijzeren vuist, de zweep van het concentratiekamp, omdat het zonder concentratie-kampen in Vlaanderen nooit zal gaan". Groepen als het VNV hielpen actief mee met het oppakken van Joden die gedeporteerd werden. Heel wat Vlaamsnationalisten trokken ook naar het Oostfront om de strijd tegen het bolsjewisme aan te gaan.

  • Fascisme – wat het is en hoe het te bestrijden. Voorwoord

    Dit is een nieuwe en herwerkte uitgave van een brochure die voor het eerst in 2003 verscheen. Het is de bedoeling om met deze brochure een duidelijker beeld te schetsen van wat wij onder ‘fascisme’ verstaan, wat de gelijkenissen en verschillen zijn tussen het klassieke fascisme van de jaren 1920-30 en het neofascisme van partijen zoals het Vlaams Belang of het Front National langs Franstalige kant. Tevens willen we met deze brochure een aantal ideeën naar voor brengen over hoe de strijd kan worden gevoerd tegen extreem-rechts.

    Geert Cool

    Wij stellen in deze brochure dat partijen als het VB neofascistisch zijn. We doen dit niet omdat we ons vanuit onze afkeer van het VB richten tot scheldwoorden zonder inhoud. Neen, we stellen vast dat het VB een partij is die recht uit de traditie van de collaboratie met de nazi’s tijdens WO 2 komt, tot op vandaag is de VB-leiding geschoold in het fascisme. Bovendien zijn heel wat karakteristieke programmapunten van de partij terug te brengen tot het klassieke fascisme van de jaren 1920 en 1930. Daarbij moet worden opgemerkt dat wij geen fundamentele verschillen zien tussen het ‘Italiaanse’ fascisme en het ‘Duitse’ nazisme.

    Er zijn belangrijke verschillen tussen het klassieke fascisme en het neofascisme dat we vandaag zien. Uiteraard is de historische achtergrond vandaag anders en dat op verschillende vlakken. Mussolini en Hitler slaagden er in om de stoottroepen van het patronaat te leveren na belangrijke en fundamentele nederlagen van de arbeidersbeweging. Dat is vandaag niet het geval. Bovendien slaagden ze er in om een actieve basis uit te bouwen waarmee het mogelijk was om de straten te beheersen door brutaal en massaal straatgeweld. Die actieve basis is vandaag niet aanwezig bij een partij als het Vlaams Belang en al helemaal niet bij een partij als het Front National langs Franstalige kant.

    Het VB is groot geworden op basis van een passief ongenoegen tegenover de consequenties van een jarenlang neoliberaal beleid. Het ongenoegen bleef de afgelopen 15 jaar grotendeels passief door onder meer het ontbreken van een duidelijk actief alternatief. Het VB groeit als een schimmel op het rotte systeem, maar is niet in staat om die groei om te zetten in een (massaal en) actief geheel dat bereid is om methoden als straatgeweld te gebruiken.

    Als we stellen dat het VB groeit als een schimmel op het rotte systeem, geven we ook aan dat wij ons verzetten tegen het kapitalistisch systeem. We denken dat er in de strijd tegen extreem-rechts geen beroep moet worden gedaan op het actuele systeem. Integendeel, we denken dat er nood is aan een alternatief. De beste manier om extreem-rechts te bestrijden, is door het passief ongenoegen om te zetten in een actief verzet dat gericht is op het bekomen van echte verandering. Dat kan volgens LSP enkel door de vestiging van een socialistisch alternatief waar de behoeften van de arbeiders en hun gezinnen centraal staan en niet de winsthonger van een kleine groep kapitalisten. Onze antifascistische strijd is onlosmakelijk verbonden met de strijd voor een socialistisch alternatief.

  • Historisch: Van waar komt het fascisme? Mussolini en Hitler als uitdrukking van wanhoop

    Als we een beeld willen schetsen van wat fascisme inhoudt, is het belangrijk om niet alleen naar inhoudelijke standpunten te kijken maar ook naar de krachten in de samenleving die in staat zijn om in specifieke omstandigheden die inhoudelijke standpunten tot een materiële factor om te vormen. In die zin is het nuttig om de voorbeelden van het klassieke fascisme in Italië en Duitsland kort te beschrijven.

    Dat het fascisme meer is dan “één figuur” die op basis van een “populistische boodschap” aansluiting vindt bij bredere lagen van de bevolking, werd duidelijk gemaakt in Italië in de jaren 1920 en Duitsland in de jaren 1920-30. Toen Hitler en zijn kleine groep aanhangers in 1923 probeerden aan de macht te komen via een staatsgreep in München, werd dit een totale mislukking. Nochtans bracht Hitler op dat ogenblik een gelijkaardige boodschap op een gelijkaardige wijze die 10 jaar later wel tot een overwinning voor het fascisme zou leiden. Wat was het verschil tussen 1923 en 1933? Het belangrijkste verschil werd gevormd door de uitbouw van een actieve sociale basis door de nazi’s, wat mee mogelijk werd door de financiële steun vanuit de burgerij en door de zwakheden in het antwoord van de arbeidersklasse op de ontwikkeling van de nazi’s.

    Italië: Fascio di Combattimento

    Met wortels in het 19e eeuwse conservatieve nationalisme, werd vlak na Wereldoorlog 1 de eerste fascistische organisatie in Italië opgezet met de beweging ‘Fascio di Combattimento’ van Mussolini (Fascio di Combattimento staat voor "bundeling van strijders", met het idee om alle "gezonde Italianen" samen te brengen om het Italiaanse volk haar eer en glorie te bezorgen…).

    Vlak na de oorlog kwam Italië in een economische depressie terecht met massale werkloosheid en een groot ongenoegen, zeker onder de kleinburgerij die de oorlog volop had gesteund. Mussolini baseerde zich op deze laag om een beweging op te bouwen rond een nationalistisch programma dat "solidaristisch" was.

    Met solidarisme wordt bedoeld dat er geen tegenstelling zou zijn tussen arbeiders en patroons. De enige fundamentele tegenstellingen die aanwezig zijn, zouden volgens de solidaristen deze zijn tussen verschillende volkeren. Het "volk" zou een eigen identiteit hebben waardoor de verdeeldheid die er is tussen arm en rijk, tussen arbeider en kapitalist, niet relevant zou zijn. Dit leidde ertoe dat de fascisten zich sterk verzetten tegen stakingen, vakbonden en arbeidersstrijd in het algemeen.

    De Italiaanse fascisten slaagden erin terrein te winnen op basis van belangrijke nederlagen van de arbeidersbeweging. Na de oorlog was de Russische Revolutie een inspiratiebron voor de ontwakende arbeidersbeweging in het land.

    Geconfronteerd met een sociale catastrofe als gevolg van een oorlog, waarin gevochten werd om de belangen van een kleine nationale elite te verdedigen, was er een grote beweging met fabrieksbezettingen en betogingen. In 1919 waren er 1.663 stakingsacties in Italië, in 1920 waren dat er reeds 1.881. De dokwerkers staakten, net zoals 800.000 arbeiders in de staalsector.

    Tegen 1920 was de beweging op een hoogtepunt, maar deze bleef steken op het niveau van fabrieksbezettingen die niet onderling verbonden werden in een landelijke strijd met de eerste stappen om nationaal de macht in handen te nemen en het Sovjetvoorbeeld in Rusland te volgen.

    Het belangrijkste probleem was het gebrek aan een politiek verlengstuk: er was een arbeiderspartij nodig om op basis van de beweging een programma en activiteit te ontwikkelen waarmee het een impact kon hebben en waardoor het met correcte eisen de beweging vooruit kon stuwen. De sociaal-democraten waren te bang om conclusies te trekken uit de beweging en trokken zich terug. In de zomer van 1920 riepen ze op om de bedrijfsbezettingen te stoppen. De communisten stonden nog erg zwak en waren nog steeds te nauw verbonden aan de sociaal-democratische PSI. Ze waren niet in staat om een grote impact te hebben bij gebrek aan een duidelijk programma. Achteraf stelde Mussolini terecht dat in 1919-1920 de PSI geen gebruik maakte van een “unieke revolutionaire situatie”.

    Als de arbeidersbeweging geen gebruik maakt van een revolutionaire situatie, proberen andere krachten terrein te winnen om een einde te maken aan die revolutionaire situatie. Het Italiaanse patronaat organiseerde zich tegen de arbeiders en deed daartoe beroep op de fascisten van Mussolini die met een toevloed van oorlogsveteranen over bereidwillige troepen beschikte die bereid waren om met fysiek geweld op te treden.

    De gevolgen waren rampzalig. Tegen eind 1920 waren de meeste bedrijfsbezettingen gestopt en was er een enorme desillusie. Vooral die lagen die niet op een directe manier betrokken waren bij de acties maar er wel naartoe uitkeken als hoop op verandering, werden het sterkst getroffen door ontgoocheling. Aangezien de arbeidersbeweging er niet in geslaagd was een uitweg uit de impasse te bieden, zochten vooral de middenstanders, de uitoefeners van vrije beroepen en de boeren naar een ander middel om de orde te herstellen.

    De versterking van de fascisten had onmiddellijke gevolgen. Eind november 1920 was er een gewelddadige aanval op het stadhuis van Bologna waarbij 10 doden vielen. Dit was een test voor de fascisten: Bologna stond immers gekend als een "rood bastion". Het gebrek aan reactie tegenover de gewelddadige bezetting van het stadhuis door de fascisten, leidde ertoe dat hun zelfvertrouwen versterkte. Dat resulteerde dan weer in een opdrijven van geweld tegen arbeiders en andersdenkenden in het algemeen.

    De PSI en de communisten hadden op dat ogenblik illusies in de burgerij om de fascisten te stoppen. Ze hielden hun eigen troepen tegen om de strijd aan te gaan en gingen zelfs over tot een formele “wapenstilstand”. Beide partijen deden oproepen aan de traditionele partijen om op te treden tegen de fascisten en hun geweld. Ze droegen zelf hun eigen wapens over en wat niet werd overgedragen, werd in beslag genomen door de politie.

    De fascisten daarentegen werden minder geviseerd door de politie en ook niet door de traditionele partijen. Een aantal traditionele politici waren bereid om een kartel aan te gaan bij de verkiezingen van 1921. Daarmee hoopte Mussolini zijn beweging “aanvaardbaar” te maken en een grotere impact te verwerven. Dat lukte ook, dankzij het kartel verkregen de fascisten 38 verkozenen in het parlement. De burgerij dacht door middel van een kartel en een parlementaire aanwezigheid van de fascisten deze formatie onder controle te kunnen houden. De fascisten maakten er evenwel net gebruik van om hun eigen positie te versterken, ook al was er daartoe een zuivering van de eigen rangen noodzakelijk.

    Bij de verkiezingen van 1921 betaalden de arbeiderspartijen een hoge prijs voor de nederlaag van de beweging van 1919-1920. De PSI verloor 7,7% en kwam uit op 24,7%. De nieuwe en jonge communistische partij haalde een bescheiden resultaat met 2,8% van de stemmen.

    [box type=”shadow” align=”alignright” width=”100″]

    Sociale samenstelling van de Italiaanse fascisten in 1921:

    • 24,3% landarbeiders
    • 15,4% stedelijke arbeiders
    • 13,8% studenten
    • 12,0% boeren
    • 9,2% middenstanders
    • 6,6% vrije beroepen

    Eind oktober 1922 slaagden de fascisten er zelfs in om naar aanleiding van een groots aangekondigde ‘Mars op Rome’ mee het bestuur in handen te nemen op vraag van het establishment dat dacht op die manier sterker te staan tegen de arbeidersbeweging die opnieuw van zich liet horen met acties. De arbeiderspartijen hadden het gevaar op dat ogenblik compleet onderschat. De communistische partij schreef tot vlak voor de Mars op Rome dat die mars er toch nooit zou komen. De PSI beperkte zich tot de mededeling dat de politie zou moeten optreden indien er onregelmatigheden zouden zijn. Van een eigen optreden van de arbeiderspartijen was er geen sprake.

    Door de zwakke tegenstand van de arbeidersbeweging, slaagden de fascisten er in om vrij snel tot een regeringspositie te komen. Vanuit die regeringspositie waren ze op dat ogenblik nog niet in staat om een openlijk fascistische dictatuur te vestigen op grote schaal, maar er kon daar wel aan gewerkt worden. Dat gebeurde door middel van geweld tegen de arbeidersbeweging. Tussen december 1921 en november 1922 werden 3.000 socialisten vermoord door fascistische troepen, de zogenaamde ‘zwarthemden’. Dat gebeurde bijvoorbeeld bij aanvallen op stakingspiketten of arbeidersbijeenkomsten.

    De vorming van een coalitieregering in 1922 leidde aanvankelijk tot zware spanningen binnen de fascistische beweging, waar een aantal ‘radicalen’ ontevreden was omdat er teveel toegevingen gedaan werden aan de burgerlijke coalitiepartners. In juni 1924 moest Mussolini zelfs optreden tegen leden van zijn partij die verantwoordelijk waren voor de moord op een sociaal-democratische politicus, Giacomo Matteotti.

    Mussolini gebruikte de coalitieregering om de eigen positie te versterken en de troepen klaar te stomen voor repressie op veel grotere schaal. In 1926 verbood hij uiteindelijk alle andere politieke organisaties en werden tienduizenden antifascisten opgepakt en gevangen gezet. De vakbonden werden verboden en dagbladen die niet positief genoeg stonden tegenover de fascisten werden verboden. Vanaf eind jaren ’20 kwam er dus een openlijk fascistische dictatuur in Italië. Op sociaal vlak legde Mussolini in naam van de nationale eer harde regels op, waarbij verzet onmogelijk gemaakt werd door de fascistische repressie.

    Duitsland: NSDAP

    In Duitsland waren er heel wat gelijkenissen met de ontwikkeling in Italië. Ook hier waren er verschillende grote bewegingen van de arbeidersklasse die op een nederlaag uitliepen bij gebrek aan een duidelijk programma om komaf te maken met het rotte kapitalistische systeem dat had geleid tot oorlog en miserie voor een overgrote meerderheid van de bevolking. In 1918 werd de revolutie gestopt door de sociaal-democratische Partij (SPD) die zelf mee in de regering stapte. Ook in de jaren ’20 waren er nog tal van mogelijkheden voor revoluties, maar deze botsten op een gebrek aan leiding om een fundamentele stap vooruit te maken.

    In 1923 probeerden Hitler en co om met een putsch aan de macht te komen. Dit mislukte omdat de fascisten nog geen sterke basis hadden. Als gevolg werden de kopstukken van de putsch voor de rechtbank gebracht.
    [/box]

    In 1923 probeerden Hitler en co om met een putsch aan de macht te komen. Dit mislukte omdat de fascisten nog geen sterke basis hadden. Als gevolg werden de kopstukken van de putsch voor de rechtbank gebracht.

    Eind jaren ’20 ontwikkelde de stalinistische Communistische Partij (KPD) de theorie van het "sociaal-fascisme". De KPD noemt zowat iedereen ‘fascistisch’, maar voor de sociaal-democraten en andere groepen binnen de arbeidersbeweging voegen ze daar de term ‘sociaal’ aan toe, als een soort ‘linkervleugel van het fascisme’. De stalinistische Communistische Internationale verkoos het "openlijke fascisme" van de nazi’s omdat dit ‘minder gevaarlijk’ zou zijn dan het ‘sociaal fascisme’…

    De economische recessie, met de diepe val van de economie in 1929, had een enorme impact op Duitsland waar de al erg fragiele economie in elkaar stortte. Tegen februari 1930 waren er 4 miljoen werklozen, in 1932 waren 26% van de werklozen jongeren dan 24 jaar.

    De KPD kon daarvan profiteren om zich op te werpen als radicale oppositie tegen het systeem. Maar ook de fascisten wonnen terrein, vooral omdat de KPD en de SPD heel wat mogelijkheden lieten liggen waardoor er ruimte was voor een retoriek op basis van ontgoocheling in de arbeidersbeweging. De Russische Bolsjewistische leider Trotski omschreef hoe het fascisme eigenlijk een uitdrukking was van contrarevolutionaire wanhoop nadat de revolutionaire hoop had gefaald. De Duitse socialiste Clara Zetkin stelde in 1923 reeds dat het fascisme het resultaat zou zijn indien de Russische revolutie niet werd verder gezet.

    De SPD betaalde een prijs voor het asociale beleid waarvoor het mee verantwoordelijk was. Bovendien had het in de strijd tegen de nazi’s illusies in de burgerlijke staat die wel zou optreden en de hete kastanjes uit het vuur zou halen. De stalinistische KPD zag het gevaar van het fascisme niet in. Volgens hen betekende een groei van de fascisten een ondermijning van de traditionele partijen en zou het fascisme een revolutionaire beweging versnellen. De Duitse communistische leiding deed niets anders dan verwarring creëren onder de arbeiders en legde daarmee de basis voor de tweedracht tussen sociaal-democratische en communistische arbeiders. Die verwarring ging gepaard met een onderschatting van het fascisme. Toen de nazi’s vlak voor het hoofdkwartier van de KPD betoogden, gaf de partijleiding bevel aan haar leden om niets te doen.

    Hierdoor konden de nazi’s zich versterken en ze kregen daartoe de steun van delen van de burgerij, zeker de burgerij uit de zware industrie. Hitler stelde achteraf dat hij in 1930 nooit een verkiezingsoverwinning had kunnen boeken zonder de financiële steun van de burgerij. Zonder auto’s, vliegtuigen en luidsprekers was het volgens hem niet mogelijk geweest om 107 zetels binnen te halen.

    Het gebrek aan sterke tegenstand van de arbeidersbeweging liet Hitler in ’33 toe om zonder noemenswaardige tegenstand de macht te grijpen in het land dat de sterkste georganiseerde arbeidersbeweging ter wereld had! Terwijl de – stalinistische – KP en de sociaal-democratie elkaars bijeenkomsten uit elkaar knuppelden, verpletterden de nazi’s elke oppositie. In 1933 reeds slaagde Hitler erin de vakbonden op te doeken en de leiders op te sluiten.

    Wat is fascisme?

    Doorheen de historische voorbeelden zijn een aantal belangrijke elementen van het fascisme duidelijk geworden.

    Fascisme wordt gekenmerkt door het breken van de onafhankelijke arbeidersorganisaties. Vakbonden en partijen werden verboden en de arbeidersbeweging werd geatomiseerd door de mobilisatie van lagen die losgekomen zijn van de arbeidersbeweging.

    De arbeidersklasse werd het verboden om zich te organiseren. Daartegenover plaatsen de fascisten het solidarisme en corporatisme (gemeenschappelijke organisaties van patroons en arbeiders op bedrijfsniveau). De nazi-ideoloog Gregor Strasser stelde dat het vertrekpunt van het nazisme wordt gevormd door “de geest en de inhoud van de gilden en corporaties in de middeleeuwen.” Dat maakt ook meteen de verhouding binnen die corporaties duidelijk: de arbeiders hebben er niets te zeggen.

    De klassieke fascisten hadden echter een probleem op economisch vlak. In hun retoriek moesten de fascistische krachten soms een dubbele houding aannemen. Enerzijds werd soms een links aandoende retoriek gehanteerd tegen het kapitalisme, zeker tegen het internationaal kapitalisme of pakweg de Joodse kapitalisten. Anderzijds werd soms de verdediging van kapitalisten opgenomen. De Duitse industrieel Krupp was een trouwe bondgenoot van Hitler. Om die dubbele houding te overbruggen, werd beroep gedaan op nationalisme en racisme. Het geloof in het volk en de grootsheid van dat volk werd centraal gesteld. Via die weg werd anti-kapitalisme omgeleid naar nationalisme. Goebbels stelde ooit in een toespraak dat de nazi’s wilden komen tot een socialistisch systeem, maar daartoe was verzet nodig tegen de Joodse kapitalisten: “Socialisme kan enkel bereikt worden als we ons verzetten tegen de joden. Omdat we socialisme willen, zijn we tegen de joden”. Het gebruik van de term “socialisme” wijst overigens op de pogingen om een linkse retoriek naar voor te brengen, ook al stemde dat niet overeen met de inhoud die er aan werd gegeven.

    Het omleiden van anti-kapitalisme tot nationalisme en racisme gebeurde in Italië en Duitsland op verschillende manieren, naargelang het de fascisten goed uitkwam. Zo was er in Italië een veel beperktere Joodse gemeenschap (met zo’n 50.000 tot 60.000 mensen). Dat verklaart waarom er in Italië aanvankelijk geen negatieve houding was tegenover de Joden en waarom er pas vanaf 1938 – mee onder invloed van nazi-Duitsland – repressief werd opgetreden tegen de Joden.

    Naast het economisch programma van solidarisme, zagen we in Duitsland en Italië dat er sterk nadruk werd gelegd op het nationalistische element. Het nationalisme – meestal samen met racisme – was verbonden en noodzakelijk voor het economisch solidarisme. Het nationalisme werd voorgesteld als een geloofskwestie en iets quasi sacraal. Daarmee werd ingespeeld op gevoelens van ontgoocheling nadat bredere lagen van de bevolking het slechter hadden als voorheen, of gevoelens van revanchisme die sterk leefden onder bijvoorbeeld de oorlogsveteranen.

    Daarnaast draagt het fascisme een sterk ethisch conservatisme mee (vb. tegen vrouwenrechten). Dat werd onder de fascistische dictaturen doorgetrokken met een sterke nadruk op het “normale” gezin met een vervolging van al wie anders was: mensen met een beperking, van vreemde afkomst,…

    De fascistische krachten in Italië en Duitsland konden pas na een fundamentele nederlaag van de arbeidersbeweging overgaan tot hun politiek van straatgeweld. Die nederlagen kwamen er door een gebrek aan verzet van de communistische partijleiders en illusies van de sociaal-democratische partijleiding in de burgerij en haar staatsapparaat. Zowel in Italië als Duitsland heeft de leiding van de arbeidersbeweging een verpletterende verantwoordelijkheid in het aan de macht komen van de fascisten.

    Het was op basis van de nederlagen van de arbeidersbeweging dat de middenklasse haar vertrouwen in de arbeidersklasse verloor en open begon te staan voor het alternatief van de fascistische wanhoop. Hitler erkende de rol van de middenklasse reeds vroeg. In zijn boek ‘Mein Kampf’ stelde hij dat lagen die ooit net boven het gemiddelde van de bevolking hebben uitgestoken, het veel moeilijker hebben als ze terugvallen in armoede en miserie. Samen met het lompenproletariaat (waaronder veel jongeren die nooit hadden gewerkt) en andere lagen van de bevolking die los waren gekomen van de arbeidersbeweging, vormde de middenklasse de voornaamste actieve basis voor de fascisten. Die actieve basis kon evenwel enkel worden ingezet door de steun van de grote burgerij aan de fascistische krachten.

    Vandaag zitten we in een compleet andere situatie. De slinger gaat vandaag naar links met een opkomende arbeidersbeweging die aan zelfvertrouwen wint na een moeilijke periode met het ideologisch offensief van de burgerij in de jaren 1990 (na de val van het stalinisme in Rusland en het Oostblok). De arbeidersbeweging bevindt zich in een opgaande fase en is haar eigen macht aan het ontdekken. Het zal natuurlijk nog de vraag zijn of deze opgaande fase tot succesvolle stappen vooruit en overwinningen zal leiden, maar het potentieel daarvoor is vandaag minstens even groot en misschien zelfs groter dan in de jaren 1920 en 1930.

    De arbeidersklasse staat vandaag numeriek en potentieel inhoudelijk veel sterker. De rol van de middenklasse is veel beperkter, onder meer door het wegconcurreren van de kleine zelfstandigen en winkeliers en de concentratiebeweging die eigen is aan het kapitalisme. Dat ondermijnt de mogelijkheden voor fascistische krachten om een grote actieve basis te ontwikkelen. Hierdoor ligt de nadruk sterker op het gebruik van een populistische methode en is het geweld – ook al zijn er voorbeelden van – beperkter dan destijds in Italië en Duitsland. Dat zijn allemaal factoren die het voor de fascistische krachten moeilijker maken en waardoor niet kan worden overgegaan tot gelijkaardige interventies als in de jaren 1920 en 1930. Dat is de reden waarom wij vandaag eerder de term “neofascisme” gebruiken. Er zijn fascistische elementen aanwezig in het programma en het kader van een partij als het VB, maar het ontbreekt de partij aan een sterke actieve basis die kan inspelen op de ontgoocheling in fundamentele nederlagen van de arbeidersbeweging om tot straatgeweld over te gaan.

  • 100 jaar geleden: overlijden van priester Daens

    Exact 100 jaar geleden overleed Adolf Daens. Deze voortrekker van verzet tegen sociale ongelijkheid en uitbuiting is tot vandaag populair. Daens lag mee aan de basis van een belangrijke discussie over de politieke vertegenwoordiging van de christelijke arbeiders en richtte zelf een eigen formatie op. Dat liep niet altijd van een leien dakje, maar er zijn toch enkele belangrijke lessen uit te trekken.

    Herpublicatie van een ouder artikel op deze site over Daens en de vorming van een christelijke arbeiderspartij

    Adolf Daens vormde een cruciale kracht in het opzetten van de eerste onafhankelijke christelijke arbeiderspartij in België. De conservatieve Katholieke Partij (de voorloper van de huidige CD&V) had enkel oog voor de belangen van de rijke kapitalisten, de adel, de kerkelijke autoriteiten en het koningshuis.

    De erbarmelijke situatie van de arbeiders en de opkomst van het socialisme, waren verontrustend voor heel wat katholieken. Het establishment zag haar positie bedreigd en wilde daarop reageren om een revolte tegen te gaan.

    Een aantal katholieken stelden echter dat het noodzakelijk was om zelf de sociale kwestie op te nemen en de arbeiders te organiseren. Zoniet zouden alle arbeiders verloren gaan aan het “heidense socialisme”.

    Een jonge generatie van katholieken begon meer democratie te eisen zodat ook de arbeiders een politieke stem zouden krijgen. Ze moesten daarbij afrekenen met een sterke tegenstand bij de leiding van de Katholieke Partij. Vanaf de jaren 1890 kwamen er verschillende initiatieven om al dan niet buiten de Katholieke Partij een initiatief te nemen. Het organiseren van arbeiders op syndicaal vlak, doorheen de Volksbond, werd nog aanvaard. Maar toen er in 1892 een oproep verscheen voor een onafhankelijke katholieke arbeiderspartij, weerklonk heel wat protest. Hierdoor “zou de nieuwe arbeiderspartij onmerkbaar de leerstellige rechtgelovigheid verliezen”, aldus het katholieke blad Le Bien Public.

    In de meeste regio’s probeerden de christen-democraten te werken binnen het kader van de oude conservatieve Katholieke Partij. Onder meer in Gent slaagden de zogenaamde “anti-socialisten” erin om een arbeidersvleugel te vormen binnen de partij. In 1890 begon deze groep met de publicatie van haar dagblad ‘Het Volk’.

    Een aantal progressieve pastoors steunden de strijd voor eigen katholieke arbeidersorganisaties. Ze voelden zich gesterkt door de pauselijke encycliek Rerum Novarum. In Luik nam priester Pottier de belangen van de arbeiders op en stelde bij onder meer voorstander te zijn van algemeen stemrecht en onafhankelijke christelijke syndicaten.

    In Aalst begon een groep christen-democraten zich te organiseren rond de drukker Pieter Daens. Die had steeds de Katholieke Partij gesteund, maar bleef tegelijk oog hebben voor de reële situatie onder de arbeiders. Zijn bladen “De Werkman” en “Het Land van Aalst” volgden een eigen koers en gaven geregeld kritiek op de katholieken, onder meer vanuit een anti-militaristisch standpunt.

    Toen de conservatieve katholieke leider Charles Woeste naar Aalst verkaste om er de nieuwe sterke man te worden, protesteerde Pieter Daens niet. De Franstalige elitaire Woeste werd goed onthaald, “We zullen nu een man hebben… die onder al de ministeries een grote macht zal hebben”, aldus Pieter Daens in 1874.

    Meer en meer begon het echter te knagen. Daens zag de opgang van het socialisme en hoe de katholieken terrein verloren in de sociale kwestie. De extreme armoede en de kloof tussen de arbeiders en de Franstalige elite, deden Pieter Daens concluderen dat er nood was aan een christelijk socialisme. “Is er geen christelijk socialisme, het heidens socialisme wordt meester.” (Het Land Van Aelst, 4 januari 1891). Daens vond medestanders in onder meer Ninove en stelde dat er nood was aan een eigen christelijke volkspartij.

    Hij zag dit niet als een partij naast de Katholieke Partij en probeerde lange tijd om christen-democratische kandidaten op de katholieke lijsten te krijgen. De ontwikkeling van een eigen christelijke arbeiderspartij werd echter bespoedigd door de onverzettelijke haat van de Aalsterse conservatieven tegenover christen-democratische opvattingen. Alle mogelijke middelen werden ingezet, zo kwamen er tal van kerkelijke straffen voor priester Daens. Die bleef echter volhouden dat er een onderscheid moest worden gemaakt tussen religie enerzijds en het stoffelijke karakter van de politiek anderzijds.

    Op 15 april 1893 vond in Okegem een bijeenkomst plaats van Pieter Daens en enkele medestanders van de Ninoofse “Roelanders”-beweging. Eind april werd opnieuw samengekomen om de Christene Volkspartij op te richten. Op die bijeenkomst was ook priester Daens aanwezig. Priester Daens stelde het programma van de nieuwe beweging op.

    In 1894 reeds namen de Daensisten deel aan de verkiezingen. Nadat een poging om tot een gezamenlijke lijst met de Katholieken mislukte, kwam er een afzonderlijke christelijke arbeiderslijst. Ondanks de corruptie en de verkiezingsfraude, kwam het tot een tweede ronde en werd Daens verkozen met een stemmenaantal dat vergelijkbaar was met dat van de Katholieken. Wellicht haalde Daens in werkelijkheid heel wat meer.

    Het verkiezingsresultaat van 1894 was een uitdrukking van de snelle ontwikkeling van de Christene Volkspartij. De strijd voor een christelijk socialisme kon op heel wat steun rekenen onder de arbeiders. Er kwamen vakbonden die zich aansloten bij de beweging, onder meer de steenbewerkers van Boom en Brussel (in 1897 had deze vakbond 2.000 leden). In Aalst zelf kon de nieuwe christelijke arbeiderspartij rekenen op de actieve steun van honderden arbeiders, en dat ondanks het feit dat het om een erg nieuwe beweging ging die op programmatorisch vlak nog niet eensgezind was. Er kwamen ook groepen in andere steden, onder meer in Antwerpen, Kortrijk, Brugge, Dendermonde,…Geleidelijk aan werd gebouwd aan een partij met structuren en lokale afdelingen.

    Zowel in het parlement als op de werkvloer ervaarden de Daensisten dat ze aan dezelfde kant stonden als de socialisten. Er was een scheiding door hun godsdienst, maar veel socialisten hadden sympathie voor Daens en heel wat Daensisten zagen in de socialisten een bondgenoot. Op 1 mei 1897 trok een groep Daensisten met groene vlaggen mee op met de Aalsterse socialisten.

    Onder druk van de kerk kwam priester Daens in 1898 niet op in Aalst, maar in Brussel. Hij kwam pas in 1902 terug in het parlement. De enorme tegenkantingen van het politieke establishment en de kerk dwongen het Daensisme naar links. Er was aandacht voor de kwestie van het algemeen stemrecht, de taaleisen van de Vlaamse arbeiders, eisen rond loons- en arbeidsvoorwaarden,… Anderzijds betekende de breuk met de Katholieke Partij ook dat gebroken werd met de kerkelijke autoriteiten, wat een enorme druk zette op de jonge arbeiderspartij. Het gebrek aan middelen en de erg snelle ontwikkeling van de partij, zorgden ervoor dat heel wat meningsverschillen aanwezig bleven en dat er een zekere frustratie kon ontwikkelen in de Daensistische rangen.

    Op 14 juni 1907 overleed Adolf Daens nadat hij zich uit het publieke leven had teruggetrokken. De Christene Volkspartij takelde af, raakte verdeeld en uiteindelijk sloten de meeste leden zich aan bij de socialisten. Anderen kwamen terecht in de Vlaamse beweging. Vandervelde stelde bij het overlijden van Daens over de christelijke arbeiderspartij: “Onvermijdelijk moest zij haar aanhangers naar het socialisme drijven. ’t Is hetgeen gebeurd is.”

    Het opzetten van een christelijke arbeiderspartij was een enorme stap vooruit. De nood aan een eigen politiek instrument voor de christelijke arbeiders was dermate groot, dat de Daensisten bij hun eerste verkiezingsdeelname – een jaar na het oprichten van de partij – onmiddellijk bijzonder sterk scoorden. Die enorme ontwikkeling van het Daensisme was mee mogelijk gemaakt door de anti-klerikale houding van de socialisten. De Kerk was een machtsinstelling en verdedigde de belangen van het kapitalisme, maar veel arbeiders wilden daarom nog niet breken met hun geloof. Een anti-klerikale opstelling werd veelal gezien als een anti-godsdienstige opstelling, waardoor brede lagen van de arbeiders werden afgeschrikt.

    Ook na de ontwikkeling van het Daensisme trokken de socialisten daar onvoldoende lessen uit. Er was sympathie voor het “christelijke socialisme” van Daens, maar het kwam niet tot een structurele samenwerking met voldoende ruimte voor de eigen specifieke klemtonen en gevoeligheden. Hierdoor werd een kans gemist om het rode en het groene socialisme te verenigen, waardoor beiden zwakker stonden.

    Vandaag zien we onder zowel groene als rode vakbondsleden discussies over een politiek alternatief. Het Daensisme toont aan dat de ontwikkeling van een groene arbeiderspartij bijzonder snel kan gebeuren, maar dat eenheid tussen rode en groene socialisten noodzakelijk is om het potentieel te benutten en te bouwen aan een sterke gezamenlijke nieuwe arbeiderspartij.


    Naschrift

    Wat zal een oranje-blauwe regering betekenen voor de werkmens? Nu reeds is duidelijk dat de komende regering maatregelen zal voorstellen tegenover de werklozen, gepensioneerden (met een tweede Generatiepact), afbouw van de sociale zekerheid. Het zal voor ACV-militanten nuttig zijn om de geschiedenis van het Daensisme te herbekijken om inspiratie te zoeken in de politieke vertegenwoordiging van onze eisen!

  • Geschiedenis. Welke lessen trekken we na 90 jaar uit de Russische februari-revolutie?

    90 jaar geleden, op 23 februari 1917 (volgens de actuele kalender 8 maart), zagen we het begin van de socialistische revolutie in Rusland die de aanleiding zou vormen voor een revolutionaire golf in heel de wereld. Peter Taaffe analyseert de lessen die we vandaag uit die revolutie kunnen halen en hij maakt duidelijk hoe de leiding van de Bolsjewistische partij een beslissende rol speelde in de overwinning van de oktoberrevolutie.

    Peter Taaffe

    90 jaar geleden kwamen de Russische arbeiders onder leiding van de onvermoeibare arbeiders van wat nu Sint-Petersburg noemt in opstand tegen het 1.000 jarige dictatoriale bewind van de tsaar.

    Dat was het begin van een proces van revolutie en contrarevolutie gedurende negende maanden. Het leidde tot de oktoberrevolutie van 1917, de eerste democratische socialistische arbeidersrevolutie in de geschiedenis.

    De februari-revolutie komt tussen de eerste Russische revolutie van 1905-1907 en de derde en beslissende revolutie van oktober 1917. De vertegenwoordigers van het patronaat en hun huurlingen aan de universiteiten, de zogenaamde historici, hebben amper aandacht voor deze belangrijke gebeurtenis of proberen het voor te doen alsof de februari-revolutie de ‘echte’ Russische revolutie was die later ‘ontspoorde’ met de ‘staatsgreep’ van oktober 1917.

    De situatie vandaag is natuurlijk enorm verschillend van het Rusland in 1917. Dat was een economisch en cultureel achtergestelde samenleving met een kleine minderheid aan arbeiders in een zee van boeren. Onder de druk van een ernstige economische crisis, kan een sociale breuk zowel ontwikkelen in de meest ‘ontwikkelde’ als in de meest achtergebleven samenlevingen. De recente turbulentie op de beurzen vormde een voorbode voor een meer onstabiele economische en sociale situatie voor het wereldkapitalisme, ook al is dat tegen een erg verschillende achtergrond dan in Rusland 90 jaar geleden.

    De bolsjewieken

    Eén van de belangrijkste lessen uit de februarirevolutie en de gebeurtenissen daarna, is de rol van de leiding van de meest bewuste arbeiderspartij op dat ogenblik, de bolsjewieken. Zonder hun bewuste tussenkomst of met een politiek die vandaag door veel arbeidersleiders wordt gevolgd, was er geen sprake geweest van een Russische revolutie. In 1917 kende Rusland de grootste sociale crisis uit haar geschiedenis. Zonder bolsjewistische partij, onder leiding van Lenin en Trotski, was de enorme revolutionaire energie van de arbeiders en boeren wellicht verloren gegaan of enkel tot uiting gekomen in geregelde uitbarstingen van woede of wanhoopsdaden. De klassenstrijd is de belangrijkste motor in de geschiedenis, maar het heeft wel nood aan een correct programma, een vastberaden partij en een moedige leiding die bereid is om de strijd tegen het kapitalisme tot haar conclusies te voeren, zoals het geval was in Rusland.

    De eer om de revolutie op te starten, kwam toe aan de arbeidersvrouwen van Sint-Petersburg. Op 22 februari (volgens de oude Juliaanse kalender die 13 dagen achterloopt op de Gregoriaanse kalender die hier wordt gebruikt) was er de aankondiging dat zou worden gestaakt in het grootste bedrijf van de stad, de fabriek Putilov. Er waren op dat ogenblik zo’n 390.000 fabrieksarbeiders in de stad. Deze werkten voornamelijk in grote industriële eenheden zoals de fabriek Putilov. Zowat één derde van deze arbeiders waren vrouwen en de arbeiders werden hard geraakt door de massale inflatie die er was.

    Op 23 februari gingen de vrouwelijke textielarbeidsters, zonder voorafgaande goedkeuring door gelijk welke partij, spontaan in staking in enkele fabrieken. Dat leidde tot massale betogingen in de stad en het zette de poort open voor de revolutionaire beweging die de komende vijf dagen ging ontwikkelen.

    Arbeidersvergadering in de Putilov-fabriek

    Rol van de arbeidersklasse

    Eén van de belangrijkste aspecten van een revolutie is de directe interventie van de massa’s van arbeiders en armen die meestal ontevreden zijn, maar in ‘normale periodes’ tot volgzaamheid worden aangezet door het kapitalisme. Dit was het geval met alle revoluties, bijvoorbeeld in Frankrijk in 1968 toen tien miljoen arbeiders het werk neer legden in een grote algemene staking die inging tegen de oproepen van hun ‘leiders’ en die de fabrieken bezet hielden. Hetzelfde gebeurde met de Portugese revolutie in 1974 en tal van andere revolutionaire bewegingen.

    arbeidersbetoging in PetrogradIn de confrontatie tussen de arbeidersklasse en het tsarisme op de straten van Petrograd (Sint-Petersburg), kwam het repressieve staatsapparaat tot een staat van ontbinding in het heetst van de revolutie. Er was immers sprake van een massaal overlopen van vroegere tsaristische krachten naar de kant van de arbeiders of naar een positie van een zekere ‘neutraliteit’.

    De Eerste Wereldoorlog, waarin 5 miljoen Russen omkwamen of gewond raakten, speelde ongetwijfeld een beslissende rol in het versnellen van de opeenvolgende fasen van de revolutie tot oktober 1917. Latere revoluties zoals in Spanje 1931-37 ontwikkelden over een langere periode. De februarirevolutie werd grotendeels van onderuit gerealiseerd, door de arbeiders en soldaten (waaronder veel boeren die legerdienst vervulden). Het vormde een belangrijke nederlaag voor de tsaar.

    De arbeiders waren zich echter niet bewust van hun eigen macht. Zoals vaak gebeurt in de geschiedenis, waren het de arbeiders die een regime omver wierpen, maar konden ze niet ten volle de vruchten plukken van hun overwinning omdat ze hun eigen rol niet inzagen. Hierdoor kwam de macht in Rusland in handen van een coalitie van kapitalistische liberalen, mensjewieken (de oorspronkelijke minderheid van de arbeidersbeweging) en de sociaal-revolutionairen, een partij van de middenklasse in de steden en op het platteland.

    De februarirevolutie was het begin van de socialistische revolutie in Rusland en wereldwijd. Enkel Lenin, de leider van de bolsjewieken en op dat ogenblik in ballingschap in Zwitersland, en Trotski, in ballingschap in New York, erkenden dat. Zelfs de bolsjewistische leiding in Petrograd, dat niet toe trad tot de regering omdat dit niet zou aanvaard worden door de basis van de partij, gaf steun aan de coalitieregering maar dan wel van buitenaf. Deze regering had gelijkaardige kenmerken als wat later bekend zou worden onder de naam “volksfront”, waarmee de Spaanse revolutie van 1931-37 op een zijspoor werd gezet en wat ook werd toegepast door onder meer de Franse stalinisten in de jaren 1930.

    Voorlopige regering

    de sovjet van PetrogradDe arbeiders van Petrograd en de basismilitanten van de Bolsjewieken stonden aanvankelijk vijandig tegenover de nieuwe regeringscoalitie dat dankzij hen aan de macht was gekomen. Maar vanaf midden maart, onder invloed van de bolsjewistische leiders Kamenev en Stalin, maakte de Bolsjewistische partij een opvallende bocht naar rechts.

    Stalin schreef en stelde: “De voorlopige regering moet worden gesteund omdat…” Het doet wat denken aan de positie van Bertinotti en andere leiders van de Rifondazione Comunista (RC) in Italië tegenover de eerste ‘Olijfboomcoalitie’ tussen 1996 en 1998, toen de RC ‘steun’ gaf aan deze coalitie maar er niet aan deelnam.

    Door haar steun aan de regering werd de RC-leiding als medeverantwoordelijk gezien voor de aanvallen op de arbeidersklasse door de regering. Die regering voerde een neoliberaal beleid en bereidde de weg voor op een nieuwe regering-Berlusconi.

    Lenin verzette zich tegen een dergelijke aanpak en hij stuurde vanuit Zwitserland een telegram naar de bolsjewistische leiders in Petrograd: “Onze tactiek; absoluut gebrek aan vertrouwen; geen steun aan nieuwe regering; wantrouw vooral Kerenski; bewapening van arbeidersklasse is enige garantie; onmiddellijke verkiezing voor de Duma in Petrograd; geen toenadering tot andere partijen.” Hij verklaarde terecht: “De minste steun aan de voorlopige regering is verraad.”

    Kapitalistische coalities

    Wat zou Lenin gezegd hebben over zijn zogenaamde ‘erfgenamen’ van de RC en andere die vandaag van binnenuit kapitalistische coalities ondersteunen en optreden als ministers en daarbij een neoliberaal programma doorvoeren, zoals de RC dat jammer genoeg doet met haar steun aan de regering-Prodi? Bertinotti heeft de positie van parlementsvoorzitter opgenomen en stelde dat dit een positie was die hij “niet langer kon weigeren”.

    ”LeninWaarom kon hij niet weigeren? Toen Lenin in april 1917 aankwam aan het station Finland in Petrograd, stelde een jonge soldaat in naam van zijn regiment dat hij “hoopte dat Lenin deel zou uitmaken van de voorlopige regering.” Dat werd afgedaan door Lenin die de officiële vertegenwoordigers de rug toekeerde om de arbeiders toe te spreken. Lenin stelde: “De Russische revolutie die jullie hebben doorgevoerd, is het begin van een nieuw tijdperk. Leve de socialistische wereldrevolutie!”

    De Italiaanse premier Romano Prodi stelde van bij zijn aantreden dat zijn regering een drastische aanval op de levensstandaard van de Italiaanse arbeiders zou moeten doorvoeren. Dat moet allemaal in het kader van de ‘hervorming’ van de Italiaanse staat en het ‘vernieuwen’ van het Italiaanse kapitalisme.

    Toch verklaarde Bertinotti in april 2006 vlak na de verkiezingen reeds: “We zullen een regering met Romano Prodi als premier steunen en onze partij zal er aan deelnemen. Er is een belangrijke stap gezet: we hebben Berlusconi verslagen. Nu moeten we Italië besturen om verandering te bekomen en om de opkomst van een sterke alternatieve linkerzijde in het land te versterken. Die linkerzijde is reeds sterker na deze verkiezingen en we verbinden ons ertoe om een Italiaanse afdeling van de Europese linkerzijde uit te bouwen.”

    Onafhankelijke politiek

    De gebeurtenissen in Italië de afgelopen periode gaan in tegen deze andere argumenten van de RC-leiding die hun deelname aan een kapitalistische coalitieregering probeerden goed te praten. Ze hebben geprobeerd om het argument te gebruiken dat zij een controle zouden uitoefenen tegenover de rechterzijde en in het belang van de Italiaanse arbeiders zouden optreden. Er is niets nieuw aan deze argumenten. Stalin en Kamenev steunden na de februarirevolutie de coalitieregering op kritische wijze met gelijkaardige argumenten.

    Dat ging in tegen de positie van Lenin en Trotski in 1917. Lenin’s standpunt leidde er toe dat negen maanden later de oktoberrevolutie en de “tien dagen die de wereld schokten” mogelijk zouden worden. Dat had wereldwijd enorme gevolgen.

    Bertinotti’s beleid van toegevingen aan de aanvallen van Prodi tegen de arbeiders, heeft reeds geleid tot ontgoocheling onder brede lagen van de arbeiders en jongeren. Het is een zekere weg naar mislukking, de terugkeer van Berlusconi of erger. Tenzij de houding van de RC wordt recht gezet door de leden gecombineerd met massale acties van de Italiaanse arbeiders.

    In tegenstelling tot de arbeidersleiders vandaag die verleid worden door gemakkelijke populariteit of ministeriële carrières, was Lenin niet bang om in een minderheid gesteld te worden. De bolsjewieken hadden in februari 1% tot 2% van de stemmen in de sovjets en toen Lenin in het land kwam in april was dat slechts 4%. En toch hadden de bolsjewieken in een periode voor de eerste Wereldoorlog de steun van vier vijfden van de georganiseerde arbeidersklasse.

    Een revolutie zoals in februari 1917 wordt meestal geleid door een moedige en bewuste minderheid die de brede steun geniet van de massa’s. Eens de revolutie overwint, komt die brede massa op de politieke arena en net zoals het geval was in 1905-07 creëerde de massa haar eigen onafhankelijke klasse-organisatie in de vorm van sovjets, raden van arbeiders, soldaten en boeren.

    In februari 1917 kwam er een ‘dubbelmacht’ tot stand in Rusland die bleef voortduren tot aan de oktoberrevolutie. Deze dubbelmacht of elementen ervan komen tot uiting in iedere revolutionaire opstand. Enerzijds is er de regering die nog steeds de staatsmacht controleert, maar die geconfronteerd wordt met een onafhankelijke macht en organisatie van de arbeidersklasse.

    De strijd tussen deze krachten is de essentie van de revolutionaire en contrarevolutionaire processen tussen februari en oktober 1917. Lenin en de bolsjewieken onder zijn leiding probeerden trouw te blijven aan een revolutionair programma en ze weigerden toe te geven aan de kapitalisten en kozen voor een besliste breuk met diegenen die niet bereid waren om de strijd tegen het kapitalisme en het grootgrondbezit tot in haar conclusies te voeren.

    Revolutionair programma

    Dat heeft de bolsjewieken de haat van de kapitalisten en de andere partijen die binnen het kader van het bestaande systeem wilden werken, opgeleverd. De volledige media, met inbegrip van de kranten van de mensjewieken en de sociaal-revolutionairen, voerden een smerige campagne tegen de bolsjewieken. Die campagne was te vergelijken met de houding van de Britse media tegen de mijnwerkersstaking in 1984-85 of pakweg de houding van de media bij ons tegenover de strijd tegen het Generatiepact.

    Duizenden tonnen papier werden gevuld met artikels over hoe de bolsjewieken samenwerkten met de tsaristische politie, goud kregen vanuit Duitsland, dat Lenin een Duitse spion was,… In de eerste maanden na de februarirevolutie had dit een zeker effect op de massa’s met mariniers en soldaten die ermee dreigden om Lenin en andere bolsjewistische leiders om te brengen.

    De bolsjewieken onder leiding van Lenin besloten om de ‘parlementaire babbelaars’ te negeren en alle aandacht te vestigen op de massa’s van de arbeiders en in het bijzonder de meest onderdrukte lagen die naar links begonnen op te schuiven na de desillusies in de ‘officiële’ coalitiepartijen.

    Het was de constante nadruk op een onafhankelijke aanpak tegenover de arbeiders en haar organisaties, een duidelijke onderscheid tussen de revolutionaire partij en de reformistische of semi-reformistische opportunistische partijen, die zorgden voor een groei van de bolsjewieken. Het contrast tussen Lenin en de bolsjewieken enerzijds en de leiders of ex-leiders van de arbeidersorganisaties vandaag kan amper duidelijker zijn.

    Er was toen natuurlijk een periode van revolutie, wat vandaag in de meeste landen niet het geval is. Maar de voorbereiding op een dergelijke situatie gebeurt in de periode voor het plaatsvinden van scherpe en abrupte veranderingen. Dat is de rol van een marxistische leiding en organisatie zoals de onze.

    Doorheen de wereld zien we vandaag dat de arbeidersklasse wordt bewerkt met de filosofie van het ‘minste kwaad’ of van coalities. Dat is slechts een variatie op de ideeën die in februari 1917 naar voor werden gebracht. Het komt er op neer dat de arbeiders de tweede viool spelen, na de kapitalistische partijen. Ze moeten de alternatieve burgerlijke partij in de VS, de Democraten, steunen. Ze moeten steun geven aan partijen zoals de RC die steun geven aan de regering-Prodi in de hoop later toegevingen af te dwingen. Dat dient allemaal om de pil van de besparingen en privatiseringen te ‘verzachten’ of ‘aanvaardbaar’ te maken.

    Venezuela

    De februarirevolutie is ook van belang met betrekking tot de belangrijke gebeurtenissen die we vandaag zien plaatsvinden in Latijns-Amerika. In Venezuela was er de overwinning van Hugo Chávez in de presidentsverkiezingen met meer dan twee derden van de stemmen. De arbeidersbeweging keert er zonder enige twijfel naar links.

    Hugo Chávez heeft Trotski geprezen en verklaarde de opvattingen van Trotski over de ‘permanente revolutie’ te steunen. Het waren die opvattingen die in Rusland werden bevestigd met de opeenvolging van de februarirevolutie en de oktoberrevolutie. Chávez heeft de nationalisatie of gedeeltelijke nationalisatie van de energiesector en andere sectoren voorgesteld.

    Wij steunen deze stappen van de Venezolaanse regering en het Venezolaanse volk. Maar Chávez doet voorstellen om vooruit te gaan waarbij de voorstellen enkel de eerste stappen in de richting van een breuk met het kapitalisme vormen. Die breuk wordt uitgesteld naar een niet nader genoemde datum in de toekomst. Het Britse parlementslid George Galloway verklaarde in de krant The Guardian ten onrechte dat Venezuela vandaag ‘roder’ is dan de regering-Allende in Chili in de jaren 1970.

    In Chili werd echter 40% van de industrie genationaliseerd en hadden de massa’s eigen organisaties uitgebouwd (de cordones, comités). Er was er een enorme landhervorming en de massa’s eisten wapens, een deel van hen had ook wapens. Toch bleef de macht en het bezit van een groot deel van de industrie in de handen van de kapitalisten waardoor Pinochet en de generaals in staat waren om niet alleen Allende maar ook de Chileense arbeidersklasse te verslaan en de aanzet te geven voor een bloedige dictatuur. Dat is een belangrijke waarschuwing voor Chávez en de Venezolaanse arbeiders.

    Beslissende maatregelen

    De Russische arbeiders zagen na de februarirevolutie hoe de verworvenheden van die revolutie systematisch werden ondermijnd omdat de regering weigerde om te breken met het grootgrondbezit en het kapitalisme. Het duurde negen maanden ervaring, samen met de agitatie en het werk van de bolsjewieken, opdat de Russische arbeiders werden overtuigd van een beslissende verandering, een sociale revolutie die plaats vond in oktober 1917.

    Chávez heeft de macht van de massa’s in zijn land, maar het grootgrondbezit en het kapitalisme zijn er niet verdwenen. De private sector wordt versterkt door de sterke prijsstijgingen voor olie sinds Chávez aan de macht kwam. Een inflatie kan echter de middenklasse vervreemden alsook delen van de armen en aldus het enthousiasme voor de revolutie ondermijnen. Het kan hen in de armen van de reactie duwen.

    Uiteindelijk kan enkel komaf gemaakt worden met de dreiging van contrarevolutie door de politieke koers van Lenin na februari 1917 te volgen: oppositie tegen kapitalisme en grootgrondbezit en beslissende maatregelen om de macht van de grote bedrijven te breken.

    De belangrijke gebeurtenissen van februari 1917 zijn geen dode geschiedenis. Wij brengen hulde aan de moedige arbeidersklasse van Petrograd bij deze belangrijke sociale omwenteling door de echte lessen ervan te trekken voor de gebeurtenissen vandaag.

  • Toen en nu: extreem-rechts tegen de arbeidersbeweging

    De afgelopen periode zagen we een toename van racistisch geweld in Europa. Ook blijft de discussie gevoerd worden over de strijd tegen extreem-rechtse formaties. Welke lessen kunnen we daarbij trekken uit de anti-fascistische strijd tegen het klassieke fascisme in de jaren 1920-30?

    Emiel Nachtegael

    Fascisme is meer dan brutaal geweld of racistische opvattingen. Racisme is overigens geen monopolie van neo-fascistische krachten zoals het VB en het FN. Denk maar aan de uitspraken van de liberale populist Geert Wilders in Nederland die stelde dat de islam een minderwaardige godsdienst zou zijn.

    Fascisme in de jaren 1920 – 1940

    Het fascisme in Italië of Duitsland was niet het resultaat van een “losgeslagen gek” die de maatschappij in haar greep hield. Individuen kunnen een belangrijke rol spelen, maar ze moeten daartoe wel over een maatschappelijke basis beschikken. Historisch hebben we gezien dat fascistische organisaties aan de macht kwamen in periodes van extreme economische en politieke crisis van het kapitalisme. De economie in Duitsland stortte zowat volledig in, begin jaren 1930 had 97% van de bevolking geen kapitaal.

    Eerdere pogingen om – in navolging van de Russische arbeiders – het kapitalisme omver te werpen en een arbeidersdemocratie te vestigen, liepen vast op de onwil van de leiding van de Duitse sociaal-democratie die in de regering toetrad om het kapitalisme te depanneren en op het avonturisme van de nog jonge communistische partij. In Italië stelde Mussolini achteraf over de Italiaanse Socialistische Partij dat deze “geen gebruik maakte van een unieke revolutionaire situatie” toen in 1919 en 1920 duizenden fabrieken werden bezet.

    Trotski, een medeleider van de Russische Revolutie, stelde in zijn analyses van het opkomende fascistische gevaar dat dit gevaar een uitdrukking van de contrarevolutionaire wanhoop is nadat de revolutionaire hoop heeft gefaald.

    De economische crisis en het gebrek aan antwoord van de arbeidersbeweging creëerde een politiek vacuüm, zeker onder die lagen die geen sterke band hadden met de georganiseerde arbeidersbeweging: de middengroepen, veteranen uit de oorlog, werklozen, jongeren,… De geruïneerde middengroepen – zoals de boeren en de vrije beroepen – waren bovendien het voornaamste slachtoffer van de oprukkende inflatie. Ze begonnen uit te kijken naar een kracht die in staat was om voor orde en stabiliteit te zorgen. De sociale basis en het actieve lidmaatschap van de fascistische partijen werd hier gevonden.

    Met de steun van de grote burgerij (zeker uit de zware industrie) en een militaire structuur trokken de fascistische milities ten strijde tegen de arbeidersbeweging. Daarbij werd geregeld gebruik gemaakt van een anti-kapitalistische retoriek, maar dat werd snel omgeleid naar racisme en nationalisme. Enkel zo kon het verschil verklaard worden tussen de bankier Rotschild (van Joodse afkomst) en de staalpatroon Krupp (die een graag geziene gast was op nazi-congressen).

    De middengroepen werden misbruikt en ingezet als stakingsbrekers. Toen deze ‘stoottroepen van het kapitalisme’ aan de macht kwamen, werd het parlement ontbonden en de arbeidersorganisaties verboden. Door de arbeidersbeweging te ‘atomiseren’ brak er voor het Duitse grootkapitaal een gouden tijd aan van lage lonen en slavenarbeid. Infrastructuurwerken en oorlogsvoorbereidingen – allen in naam van het grote Duitse volk (en haar leider uiteraard) – moesten de economie redden. De gevolgen hiervan zijn inmiddels algemeen bekend.

    Tussen droom en daad bij het VB

    Ook het Vlaams Belang is in wezen een partij met een programma dat gelijklopend is met dat van de klassieke fascisten in de jaren 1920 en 1930. De Joden werden vervangen door de islam als schuldenbok. Maar de achterliggende idee is dezelfde: de aandacht afleiden van de ware schuldigen, met name zij die ontslaan en besparen.

    Het VB beschikt ook over de nodige troepen dat het kan inzetten indien het tot fysieke confrontaties komt. De partij betaalt zelfs iemand om de stoottroepen te leiden: Luc Vermeulen die de actiegroep van Voorpost leidt. Het zijn deze troepen die in 1996 bij de bestorming van de IJzerbedevaart werden ingezet of in december 2004 tegen een anti-NSV betoging.

    Ondanks aankondigingen dat neo-nazi’s niet langer welkom zouden zijn in het VB, mag het gevaar van het VB niet onderschat worden. In de jaren 1920 en 1930 hebben we gezien tot wat een onderschatting van het gevaar kon leiden. De Italiaanse Communistische Partij dacht dat er amper gevaar uitging van Mussolini en de Duitse Communistische Partij (inmiddels volledig onder stalinistische invloed) stelde dat ook de andere partijen fascistisch waren, de sociaal-democratische arbeiders waren voor hen “sociaal-fascisten”.

    De situatie vandaag is natuurlijk anders dan in de jaren 1920 en 1930. Krachten als het Vlaams Belang of het Front National in Frankrijk (en zeker in België) beschikken niet over een grote actieve basis die bereid is geweld te gebruiken, bovendien staat de arbeidersbeweging vandaag numeriek en potentieel veel sterker. Kleine groepen van voornamelijk marginalen zijn daar wel toe bereid, maar het wordt niet aanvaard door bredere lagen van de bevolking (en zelfs niet door de kiezers van extreem-rechts). Vandaar dat wij dergelijke partijen als neo-fascistisch omschrijven. Dit betekent echter niet dat we rustig kunnen achterover leunen.

    De belangrijkste les die we kunnen én moeten trekken uit de anti-fascistische strijd van de jaren 1920 en 1930 is de cruciale rol van de arbeidersbeweging en van onmiddellijk verzet. Door systematisch in het verweer te gaan tegen iedere opstoot van neo-fascistische groepen, kunnen we vermijden dat het zelfvertrouwen van extreem-rechts voor straatacties en straatgeweld toeneemt. Vandaar onze campagne om te betogen tegen de optocht van de VB-studenten (NSV) in Antwerpen op 8 maart. Wij zijn het bijgevolg niet eens met diegenen ter linkerzijde (met name de jongeren van de PVDA) die stellen dat dit onbelangrijk is omdat NSV ‘slechts’ een studentenorganisatie is.

    We denken dat een opkomende arbeidersstrijd ertoe kan leiden dat extreem-rechts in het defensief wordt gedrukt. We zagen dit reeds in Frankrijk toen het FN midden jaren 1990 een splitsing kende na de stakingswinter. Het VB is zich bewust van dat probleem. Tijdens de beweging tegen het Generatiepact stelde de partij dat deze maatregelen niet ver genoeg gingen en eiste haar Gentse gemeenteraadsfractie een hard politie-optreden tegen de stakingspiketten. Anderzijds bleek een meerderheid van de VB-kiezers de vakbondsacties te steunen. Het gebrek aan een politiek alternatief voor de arbeidersbeweging, zorgt ervoor dat het VB ermee weg komt om te balanceren tussen tegengestelde standpunten.

    De beste manier om neo-fascistische partijen een duurzame nederlaag te bezorgen, bestaat uit een anti-kapitalistisch programma en een politiek instrument dat de belangen van de arbeiders actief verdedigt. CAP biedt daar mogelijkheden toe. No Pasaran!

  • Meerwaarde, of hoe de rijken steeds rijker worden

    In tegenstelling tot de heersende opvattingen wordt men niet rijker door te werken, maar door anderen voor je te laten werken. Laten we eens van dichter bij kijken hoe patroons zoveel geld kunnen verdienen. Een patronaat beschikt over een bepaalde som geld, een kapitaal, die hij wil vergroten. Daartoe worden goederen geproduceerd, waarvoor moet geïnvesteerd worden in machines, grondstoffen,… Om uiteindelijk tot een productie te komen vormt arbeid een cruciaal gegeven. Er worden arbeiders aangeworven die in ruil voor een loon goederen of diensten produceren.

    Christophe Cusumano

    Maar uiteraard zal een patroon steeds zoeken naar methoden om arbeiders meer te laten produceren dan wat hij hen betaalt. Als een arbeider 8 uur per dag werkt en per uur 10 eenheden produceert, zal de patroon geen loon betalen dat overeenstemt met de waarde van de 80 geproduceerde eenheden. Er zal gezocht worden naar middelen om ervoor te zorgen dat de arbeider slechts de waarde van 20 eenheden krijgt. Meerwaarde is het deel van de arbeid dat niet aan de arbeider wordt betaald. Een deel van die meerwaarde zal gebruikt worden om de machines en grondstoffen te betalen, maar een aanzienlijk deel verdwijnt in de zakken van de patroon.

    Hoe wordt de winst van het patroon opgedreven? Er zijn verschillende methoden: ofwel laat hij de arbeider langer werken zonder meer te betalen. Ofwel zorgt hij ervoor dat de arbeider geen 10 eenheden per uur produceert, maar 12 of 13, terwijl eenzelfde loon wordt betaald. Dat kan door efficiënter te produceren met nieuwere machines, maar even goed door de arbeid zelf flexibeler te maken.

    Dit is natuurlijk een schematische voorstelling, maar een blik op de boekhouding van veel ondernemingen maakt duidelijk dat de lonen slechts een beperkt onderdeel vormen van de productiekosten. Voor iedere 60 euro betaalde arbeid, ontvangen de bedrijven gemiddeld zo’n 100 euro onbetaalde arbeid. Dat blijkt althans uit cijfers van het Nationaal Instituut voor de statistiek.

    Hierdoor kunnen arbeiders nooit alle goederen opkopen die ze zelf hebben geproduceerd. De kapitalisten, een kleine krimpende minderheid, zijn daar evenmin toe in staat. We kunnen ons trouwens afvragen of ze de wegwerpprullen die ze ons willen slijten hoe dan ook zouden willen. Resultaat: een voortdurende neiging tot overproductie.

    De winsten van het patronaat worden ook verder opgedreven door het verminderen van de gemeenschapsmiddelen. In 2005 was er een belastingsvermindering ter waarde van 5,4 miljard euro. Het grootste deel daarvan, 97%, ging naar de bedrijven (Trends, 21.7.2006).

    Op die manier worden de rijken steeds rijker door de productie van anderen te verkopen. Ook de topmanagers pikken hun graantje mee van die ontwikkeling door voor zichzelf een steeds hoger loon uit te trekken. De topmanagers van de 20 belangrijkste beursgenoteerde bedrijven in België verdienen tussen de 1,5 miljoen en 4 miljoen euro per jaar (Trends, 25.05.2006), een gewone arbeider heeft daar zowat een volledige arbeidsloopbaan voor nodig.

  • Afscheid van een partisaan. In memoriam Albert De Coninck

    Gisteren werd met een druk bijgewoonde dienst in het crematorium van Wilrijk afscheid genomen van Albert De Coninck. De voormalige Internationale Brigadist in Spanje, weerstander in België, internationale secretaris van de KPB,… overleed op 91-jarige leeftijd. Ondanks die gevorderde leeftijd, heerste een gevoel van verslagenheid. Maar ook van strijdbaarheid. De strijd tegen onrechtvaardigheid wordt verder gezet!

    Albert De Coninck raakte op jonge leeftijd actief betrokken bij de communistische beweging. Hij voelde zich aangetrokken tot de opvattingen van figuren als Jef Van Exterghem en sloot in 1932 op 16-jarige leeftijd aan bij de KPB in Mechelen. Het feit dat dit een erg kleine partij was in Mechelen, vond hij niet belangrijk. Met zes leden waren ze, bijna allemaal tieners. Maar dan wel tieners met een vastberaden wil om de strijd aan te gaan en te bouwen aan een politiek alternatief.

    De Coninck was bij het uitbreken van de Spaanse revolutie één van de vele jongeren die opkeek naar de gebeurtenissen in Spanje. De strijd van de Republiek tegen de fascisten rond Franco zou een beslissend element worden in de strijd tegen het fascisme. De Coninck trok naar Spanje met de Internationale Brigades, de solidariteitsgroepen onder leiding van de Communistische Partijen. De Coninck ging akkoord met de stalinistische koers van die brigaden, eerst moest de republiek verdedigd worden en pas daarna kon over socialisme gepraat worden. De tweestadiatheorie bleef hij ook nadien verdedigen tegen "ultralinks avonturiers" in die stelden dat de strijd tegen het fascisme moest gekoppeld worden aan een strijd voor het socialisme.

    Los van het feit dat wij op dat punt van mening verschillen met De Coninck (die ons standpunt zou bestempeld hebben als "ultralinks avonturisme") en zelfs denken dat dit meningsverschil mee aan de basis lag van de nederlaag van de Spaanse revolutie, moeten we natuurlijk wel wijzen op de enorme moed en opofferingszin van jonge strijders zoals De Coninck.

    Toen de nazi’s België binnenvielen, heeft De Coninck nogmaals getoond dat hij een goede organisator was en bovendien bereid was om enorme opofferingen te maken. Op vraag van de partij trok hij naar West-Vlaanderen waar hij zich de taal eigen maakte en een netwerk uitbouwde van verzetsstrijders. De Coninck was er een cruciale figuur in het partizanenleger dat het verzet tegen de nazi’s mee organiseerde. Het was ook in die periode dat De Coninck zijn toekomstige vrouw Rachel kennen.

    Na de oorlog was De Coninck betrokken bij de opbouw van de KPB en oefende hij een reeks functies uit op internationaal vlak. Hij nam deel aan gesprekken met Congolese leiders die voor de onafhankelijkheid opkwamen, hij bezocht verschillende Oost-Europese landen en bouwde een speciale band op met de DDR.

    Pas in 1951 werd De Coninck lid van het Centraal Comité en het Politiek Bureau van de KPB, mogelijk duurde dit zo lang omdat hij wel eens dissidente posities durfde in te nemen. Zo zou De Coninck al vrij vroeg kritieken hebben geuit op Stalin, zonder ooit echt afstand te doen van de stalinistische achtergrond waarin hij zelf was gevormd. De Congo-politiek van de KPB-verantwoordelijken ging soms ook net iets verder dan wat door de partij werd gedacht.

    Tot aan zijn pensioen bleef De Coninck verantwoordelijk voor de internationale betrekkingen van de KP. Hij werd ook ereburger van Spanje en de DDR.

    Albert De Coninck was een opvallende militant die decennialang een rol gespeeld heeft in de strijd tegen het onrecht van het kapitalisme. Ondanks belangrijke meningsverschillen moeten linkse socialisten lessen trekken uit de geschiedenis van strijders die ons zijn voorgegaan.

    > Op deze site vind je een uitgebreid interview met Albert De Coninck

  • Lessen uit de geschiedenis van de Black Panthers

    40 jaar geleden werd de Black Panther Party for Self Defense opgezet. Het was een hoogtepunt in de enorme rebellie tegen racisme en armoede in de VS in de jaren 1950 en 1960. Op het hoogtepunt van hun invloed, werden de Black Panthers door J Edgar Hoover, het hoofd van de FBI, omschreven als “de grootste bedreiging voor de interne veiligheid van het land.”

    Hannah Sell

    Veertig jaar later beschouwt de Californische gouverneur Arnold Scharwezenegger hen nog steeds als een bedreiging. Hij weigerde de doodstraf voor Stanley “Tookie” Williams te herzien omdat hij niet dacht dat Tookie veranderd was. Tookie was een oprichter van een bekende criminele bende, de Crips, tot hij besloot om het over een andere boeg te gooien en de jongeren af te raden om zich bij bendes aan te sluiten. Schwarzeneggers belangrijkste reden om aan te nemen dat Tookie niet veranderd was, bestond uit het feit dat Tookie zijn boek opdroeg aan George Jackson, een lid van Black Panthers en een revolutionair die werd neergeschoten door gevangenisbewakers in 1971. Terwijl de heersende klasse angstig terugkijkt naar de Black Panthers, zullen ze door een nieuwe generatie van jongeren gezien worden als helden.

    Het racisme en de armoede onder de Afrikaanse Amerikanen in de jaren 1950 en 1960 is niet fundamenteel verschillend van de huidige situatie. Het klopt dat er nu een uitgebreidere en invloedsrijkere zwarte middenklasse bestaat in vergelijking met toen. Een kleine laag is zelfs doorgedrongen tot de elite van de Amerikaanse samenleving, denk maar aan de positie van Condoleezza Rice als minister in de regering van Bush. De heersende klasse beantwoordde de revolte van de jaren 1950 en 1960 met een bewuste beslissing om een zwarte middenklasse te ontwikkelen om toekomstige bewegingen tegen te gaan en om een soort van “Amerikaanse droom” voor de zwarte bevolking te creëren.

    De Amerikaanse droom blijft echter een mythe voor zwarte arbeiders en jongeren, zelfs meer nog dan onder blanke arbeiders. Grote delen van de zwarte Amerikanen leven in armoede en worden slecht betaald.

    Volgens officiële statistieken waren in 2004 24,7% van de zwarten arm in vergelijking met 8,6% van de blanken. De zwarten maken twee keer zoveel kans om te sterven van ziektes, ongevallen of moord op ieder ogenblik van hun leven. De orkaan Katrina bracht de realiteit van de samenleving in de VS in de 21ste eeuw naar buiten: de armen werden achtergelaten terwijl het gebied overstroomde, en een meerderheid van die armen waren zwart.

    Zoals George Jackson stelde, werden zwarten in de jaren 1960 “die het geluk hadden om levend voorbij de kaap van 18 te raken, klaargemaakt om de onvermijdelijkheid van de gevangenis te aanvaarden.” Jacksom zelf kreeg een gevangenisstraf omwille van een overval op een tankstation. De actuele situatie is niet zo anders voor jonge zwarte mannen.

    In de jaren 1960, net zoals vandaag, werd het gevangenissysteem gebruikt om miljoenen jonge zwarte Amerikanen aan te pakken. In die periode was er echter een radicalisatie in de gevangenissen die dienst deden als een universiteit voor revolutionaire opvattingen. Jackson legde uit: “Ik kwam in contact met Marx, Lenin, Trotski, Engels en Mao toen ik in de gevangenis terecht kwam en ze maakten indruk op me.” De Panthers kwamen vaak in de gevangenis terecht omwille van hun activiteiten. Ze slaagden er in om in de gevangenissen heel wat steun te verwerven.

    De burgerrechtengeweging

    Het was geen toeval dat de burgerrechtenbeweging ontstond in de jaren 1950. De Tweede Wereldoorlog had een effect gehad. Niet alleen vochten er duizenden zwarte soldaten mee en kwamen zij vaak om, ze werden ook bewust van de hypocrisie van de oorlogspropaganda. Er was een kapitalistische klasse die beweerde dat het oorlog moest voeren tegen het racisme van de nazi’s, terwijl in eigen land een hard racistisch beleid werd gevoerd tegen de zwarten.

    Bovendien kwam het Amerikaans kapitalisme in een periode van economisch bloei. Dat leidde ertoe dat meer zwarte Amerikanen vanuit het landelijke zuiden naar de steden trokken, vooral in het noorden. In 1940 woonde de helft van de zwarten in de steden, in 1970 was dat drie vierden. Door een onderdeel te worden van de arbeidersklasse – door van geïsoleerde gemeenschappen op het platteland naar de steden te trekken – werd ook het zelfvertrouwen en de mogelijkheden tot strijd versterkt.

    De toename van de rijkdom en de hogere levensstandaard van de rijkere blanke middengroepen maakten de enorme armoede en achterstelling van de meerderheid van de zwarte Amerikanen nog scherper duidelijk dan voorheen. De vrijheidsstrijd van de massa’s in Afrika en Azië waar gestreden werd voor onafhankelijkheid van de vroegere koloniale overheersing, zorgde eveneens voor inspiratie.

    Naarmate de strijd ontwikkelde, veranderde dit ook het karakter van de deelnemers eraan. Het Burgerrechtenverdrag van 1965 was een wettelijke toegeving, maar het veranderde niets aan de werkelijkheid van armoede en politiebrutaliteiten. Zelfs Martin Luther King Jr, die aanvankelijk enkel uitkeek naar pacifistische methoden om druk te zetten op de Democraten om zo burgerrechten af te dwingen, veranderde zijn retoriek in de periode voor hij werd vermoord.

    Toen King in 1963 hardhandig werd aangepakt door de politie van Birmingham, Alabama, ontstonden er in heel het land rellen. King moest verklaren dat die rellen “een klasserevolte waren van de onderdrukten tegen de onderdrukkers.” In 1967 moest King tot de volgende conclusie komen: “We komen in een tijdperk dat een tijdperk van revolutie moet zijn… waartoe is het goed dat mensen een geïntegreerde maaltijdenteller kunnen hebben, als ze niet eens een hamburger kunnen kopen?”. Hij begon ook steeds meer oproepen te doen aan blanke arbeiders om zich samen te organiseren op een klassenbasis. Hij steunde het idee van een staking op het moment dat hij werd vermoord.

    Bij het begin van de beweging was er veel discussie over wat de meest efficiënte strijdmethoden zouden zijn. Het was in deze discussie dat de opvattingen van de Black Panthers werden ontwikkeld. Op veel vlakken was de beweging van de Panthers een stap vooruit. Er kwam een breuk met het pure pacifisme en van de oriëntatie naar de Democraten, een partij van het grootkapitaal. Tegelijk waren er ook beperkingen, zeker op het vlak van separatistische oproepen en een gebrek aan een duidelijk programma.

    Malcolm X deed steeds meer afstand van het zwarte nationalisme van de Black Power beweging naarmate hij anti-kapitalistische conclusies trok. Hij ging daarin verder dan andere leiders en stelde: “er is geen kapitalisme mogelijk zonder racisme”. Malcolm X werd in februari 1965 vermoord. De Black Panthers werden in 1966 opgericht en zagen zichzelf als een verlengstuk van wat door Malcolm X werd gestart.

    Oprichting van de Panthers

    De twee oprichters van de Black Panthers, Huey P Newton en Bobby Seale, raakten betrokken in de strijd op een ogenblik dat algemeen aangevoeld werd dat er geen duidelijke weg vooruit was. Newton en Seale begonnen een zoektocht, zoals de meeste anderen van hun generatie, en vertrokken van een “cultureel nationalisme” maar dat volstond al snel niet meer. Hun meningsverschillen met de “culturele nationalisten” waren gebaseerd op het feit dat ze vonden dat het nodig was om vanuit een klassenperspectief te vertrekken.

    Seale legt in zijn autobiografie “Seize the Time” uit dat Newton argumenten begon te ontwikkelen tegen het idee van het opzetten van zwarte handelszaken. “Hij zou steeds uitleggen dat een zwarte zakenman eenzelfde prijs of zelfs meer zal vragen dan blanke zakenmannen, waardoor hij zelf niets anders is dan een uitbuiter.”

    De Panthers verwierpen het separatisme van de culturele nationalisten en gebruikten een uitstekend uitgangspunt: “We kunnen racisme niet bestrijden met racisme. We bestrijden racisme met solidariteit. We kunnen de uitbuiting van het kapitalisme niet bestrijden met een zwart kapitalisme. We bestrijden het kapitalisme met socialisme. En we bestrijden het imperialisme niet met meer imperialisme. We bestrijden het imperialisme met een proletarisch internationalisme.”

    Bobby Seale legde uit: “Diegenen die de strijd willen verdoezelen achter etnische verschillen, zijn diegenen die bijdragen aan het in stand houden van de uitbuiting van de massa’s. Er is nood aan eenheid om de patronale klasse te verslaan, iedere staking toont dat aan.Iedere arbeidersorganisatie stelt: ‘eendracht maakt macht’”.

    Binnen de twee jaar waren de Panthers uitgebreid van een handvol activisten in Oakland, Californië, tot afdelingen in 45 steden in heel het land. Op haar hoogtepunt verkochten ze 250.000 exemplaren van hun weekblad. Ze kregen aanvankelijk enorm veel steun, maar al snel was er achteruitgang, wat versterkt werd door afsplitsingen.

    Er was een enorme politierepressie. De heersende klasse was enorm bang van de Panthers en wou hen vernietigen. Er werd geschat dat het “kader” of de kern van de Panthers nooit meer bedroeg dan een 1.000-tal activisten. Daarvan werden er op een ogenblik zo’n 300 bedreigd met gevangenisstraf. 39 Panthers werden door de politie neergeschoten op straat of in hun huizen. Bovendien was er een sterke infiltratie van de Panthers door de politie. Maar het was niet enkel de repressie die verantwoordelijk was voor de neergang van de Black Panther Party, er was ook een gebrek aan een uitgewerkte marxistische aanpak.

    De leiders van de Panthers stonden op een hoger niveau dan de organisaties die zichzelf eerder omschreven als “marxistisch-leninistisch”. De Panthers streefden er op een heroïsche manier naar om tot de bevrijding van de Afrikaanse Amerikanen te komen en ze begrepen dat dit verbonden is met de strijd voor socialisme.

    Ze werden echter met heel veel problemen geconfronteerd omdat hun beweging ontwikkelde vooraleer er een veralgemeende massastrijd van de Amerikaanse arbeidersklasse was. Ze waren niet in staat om gedurende hun korte periode van massa-invloed een programma uit te werken om hun doelen te bereiken.

    Het programma van de Panthers

    De Panthers werden opgericht rond een tien punten programma: “Wat we willen, waar we in geloven.” De eerste eis was: “We willen vrijheid. We willen macht om te beslissen over het lot van onze zwarte gemeenschap. We geloven dat de zwarte mensen niet vrij zullen zijn vooraleer ze kunnen beslissen over ons lot.”

    De tweede eis ging over de noodzaak van volledige tewerkstelling en een gegarandeerd inkomen van de regering. Ze stelden dat als het patronaat niet zorgt voor “volledige tewerkstelling, dan moeten de productiemiddelen van het patronaat worden afgenomen en onder de controle van de bevolking worden geplaatst zodat de bevolking het kan organiseren en al haar mensen werk kan geven en kan zorgen voor een hoge levensstandaard.”

    Andere eisen gingen over degelijke huisvesting, een einde aan politiegeweld en voor het stopzetten van de verplichte militaire dienst voor zwarte mannen.

    Bij het begin van de Panthers, warden campagnes rond de tien punten gecombineerd met het organiseren van de verdediging van hun lokale gemeenschap tegenover politiegeweld. In die periode hielden de Panthers zich vooral bezig met het opvolgen van de politie-activiteiten om te verzekeren dat de burgerrechten van de Afrikaanse Amerikanen werden gerespecteerd.

    Toen de Panthers de politie een zwarte chauffeur zagen aanpakken, stopten ze om het incident waar te nemen, meestal met wapens in de hand. Het was legaal in Californië om wapens te dragen, er waren slechts een aantal beperkingen. De Panthers maakten gebruik van hun rechten om wapens te dragen. Daarnaast waren de Panthers ook actief in het verspreiden van gratis voedsel, kledij en gezondheidszorg in de arme zwarte gemeenschappen.

    Ze benadrukten dat de zwarte gemeenschap haar eigen organisaties moet hebben en dat lidmaatschap van de Panthers enkel openstond voor zwarten. Maar ze stelden ook dat er moet samengewerkt worden met organisaties in andere gemeenschappen. Er waren zelfs een aantal organisaties in andere gemeenschappen naar het model van de Panthers. Zo was er een organisatie van Puerto Ricanen in New York of een organisatie van jonge blanken in Chicago. Maar het was vooral de massale beweging tegen de Vietnam-oorlog die aan de Panthers toonde dat er brede lagen van de blanken bereid waren om te strijden.

    De houding van de Panthers tegenover Vietnam was duidelijk. In een oproep aan de zwarte soldaten, verklaarden ze: “Het is correct dat de Vietnamezen zichzelf verdedigen en hun land verdedigen en opkomen voor zelfbeschikking, want ze hebben ons nooit onderdrukt. Ze hebben ons nooit ‘negers’ genoemd.”

    De opstand tegen de oorlog in Vietnam had een enorme impact op de zwarte Amerikaanse gemeenschap. De Panthers probeerden groepen op te zetten in het leger. Ze kregen er een enorm goede respons. Volgens een peiling was 45% van de zwarte Amerikaanse soldaten in Vietnam bereid om ook thuis de wapens op te nemen om op te komen voor rechtvaardigheid.

    De opstand rond Vietnam schokte de Amerikaanse heersende klasse. Vandaag doet de houding van de heersende klasse in de VS wat aan Vietnam denken: ondanks de nood aan meer troepen in Irak durven ze het niet aan om meer troepen te sturen.

    De Panthers verwelkomden de radicalisering van de blanke jongeren in de anti-oorlogsbeweging, maar het was niet evident om concrete bondgenoten te vinden waarmee kon worden samengewerkt. De Panthers namen deel aan de verkiezingen met de Peace and Freedom Party, dat vooral actief was tegen de oorlog in Vietnam en tegen racisme. Maar noch de PFP noch andere organisaties waarmee de Panthers samenwerkten, hadden een belangrijke basis onder de blanke arbeidersklasse. Newton gaf dit later toe. In 1971 schreef hij: “Onze samenwerking met blanke radicalen gaf ons geen toegang tot de blanke gemeenschap, omdat ze geen impact hadden op de blanke gemeenschap.”

    Weinig banden met de arbeiders

    De Panthers waren vooral gericht op de georganiseerde zwarte arbeidersklasse. Ze organiseerden groepen binnen de vakbonden. Zoals Bobby Seale stelde was dit gericht op het vormen van de andere leden van de vakbond zodat ze weten dat ze ook een beter leven kunnen hebben. “We willen dat de arbeiders begrijpen dat ze de productiemiddelen moeten controleren en dat ze hun macht moeten gebruiken om de productiemiddelen te beginnen controleren om zo de bevolking te dienen.”

    Dat was een correct uitgangspunt, maar vakbondswerking was slechts een beperkt onderdeel van de werking van de Panthers. Er was een bewuste oriëntatie op de meest uitgebuite en werkloze lagen van de zwarte Amerikaanse gemeenschap, wat ze met Marx woorden omschreven als het lompenproletariaat. Het is correct dat deze wanhopige delen van de samenleving in staat zijn om heel wat opofferingen te doen in strijdbewegingen en dat het belangrijk is om deze lagen te winnen voor een revolutionaire partij.

    Dat was in het bijzonder het geval omwille van de verschrikkelijke sociale voorwaarden waarmee de meeste zwarte Amerikanen werden geconfronteerd. In veel getto’s was er een meerderheid van werkloze zwarten. Maar de zwarte arbeiders vormden toch een belangrijk deel van de arbeidersklasse en, omwille van haar rol in het productieproces, heeft de arbeidersklasse een beslissende rol te spelen in de socialistische omvorming van de samenleving.

    Zwarte arbeiders stonden vooraan bij de beste tradities van de Amerikaanse arbeidersklasse. Heel wat zwarten waren beïnvloed door de grote vakbondsstrijden van de jaren 1930. Er waren massale campagnes onder fabrieksarbeiders en ongeschoolde arbeiders. Dat vormde de aanleiding voor de ontwikkeling van de vakbondsfederatie CIO (Congress of Industrial Organizations) vanaf 1935. De nieuwe vakbonden hadden onmiddellijk meer dan 500.000 zwarte leden, in tegenstelling tot de oude vakbondsfederaties.

    Die ervaring werd ook tijdens de oorlog gebruikt, onder meer tijdens de staking van zwart spoorpersoneel in 1941. Dat personeel was georganiseerd in de Brotherhood of Sleeping Car Porters. Hun acties dwongen de regering om een einde te maken aan rassendiscriminatie in bedrijven die instonden voor de oorlogsproductie.

    Met een correcte oriëntatie was er ongetwijfeld een enorm potentieel voor de Panthers om de steun te verkrijgen van belangrijke delen van de arbeidersklasse, waaronder ook een deel van de blanke arbeiders. Natuurlijk bestonden er racistische vooroordelen onder delen van de blanke arbeiders, en ook in de vakbonden. Maar het einde van de naoorlogse economische groei en de toename van de werkloosheid leidden tot een radicalisering van alle delen van de arbeidersklasse. De zwarte arbeidersklasse was het meest strijdbaar aangezien het de slechtse condities kende, maar ook onder de blanke arbeiders was er een radicalisering.

    Het gebrek aan een basis onder de georganiseerde arbeidersklasse was een element dat de tendens naar een autoritair regime in de Panthers versterkte. Het werd ook versterkt door de tendens om naar gemakkelijker oplossingen te zoeken, waarbij de organisatie zichzelf in de plaats van de massa’s stelde met moedige acties maar zonder betrokkenheid.

    Politieke verwarring

    De invloed van het stalinisme was in belangrijke mate verantwoordelijk voor het falen van de Panthers om een consistente oriëntatie op de arbeidersklasse te ontwikkelen. De leiding van de Panthers was geïnspireerd door de Chinese en Cubaanse revoluties die beiden werden geleid door een guerrilla vanop het platteland, met een passievere rol voor de arbeidersklasse.

    Bovendien kwamen de Panthers, net zoals de stalinisten, op basis van de brutaliteiten van de VS-regering tot de conclusie dat het fascisme voor de deur stond. Samen met de wanhopige omstandigheden waarin veel zwarten zich bevonden, zorgde dat element ervoor dat er een enorm ongeduld was en een poging om tot onmiddellijke oplossingen te komen. Dat maakte een geduldige strategie om bredere lagen van de arbeidersklasse over te winnen moeilijker.

    Het blijft tragisch dat er geen marxistische partij bestond die in staat was om de Panthers, en de honderdduizenden die naar de Panthers uitkeken, een weg vooruit aan te reiken. Het gebrek aan een marxistisch programma of een strategie zorgde voor de snelle afkalving van de Panthers, ondanks de goede bedoelingen.

    De problemen waarmee de Panthers werden geconfronteerd, leidden ertoe dat een aantal van hen (waaronder een groep rond Eldridge Cleaver) kozen voor terroristische methoden. Terwijl Cleaver en anderen dat doodlopende pad volgden, probeerden Newton en anderen om de koers van de Panthers aan te passen.

    Newton gaf later de fouten van de Panthers toe: "We kwamen snel tot de conclusie dat wapens en uniformen ons afsloten van de gemeenschap. We werden gezien als een tijdelijke militaire groep die buiten de gemeenschap optrad en te radicaal was om een deel te zijn van de gemeenschap. Misschien waren enkele gebruikte taktieken in die tijd extreem, misschien hebben we teveel nadruk gelegd op militaire acties. We zagen onszelf als een revolutionaire ‘voorhoede’ en we begrepen niet ten volle dat enkel de bevolking zelf een revolutie kan maken."

    Het bestaan van de Black Panthers, ondanks hun beperkingen, toonde in de praktijk hoe bewustzijn kan ontwikkelen als resultaat van een strijd tegen de brutale realiteit van het kapitalisme. Zoals Newton en Seale het werk van Malcolm X verder gezet hebben, zullen toekomstige generaties van zwarte arbeiders en jongeren verder bouwen op de positieve elementen van de Panthers en op die basis in staat zijn om tot een partij te komen die een socialistische omvorming van de samenleving kan realiseren.


    Lees ook:

  • Negentig jaar geleden: de slag bij de Somme in 1916

    Op 1 juli 1916 begon ‘The Big Push’ – de gezamenlijke poging van de Britse en Franse legers om aan het Noord-Franse front bij de rivier de Somme een beslissende doorbraak te forceren in de vastgelopen stellingenoorlog. De Fransen zaten in het zuiden en kregen zo de gelegenheid om versterkingen te sturen naar Verdun dat op dat moment zwaar onder vuur lag. Het plan liep uit op een fiasco, waarbij op die eerste dag alleen aan de Britse zijde 60.000 slachtoffers vielen. De Somme werd, samen met de slag bij Verdun het symbool voor de zinloze slachting die de Eerste Wereldoorlog heet.

    Ron Blom, Offensief Amsterdam

    De Duitse troepen hadden zich boven op de heuvels goed ingegraven. Door middel van loopgraaflinies en bunkers was dit een onneembare vesting. Overal moesten de Britten en andere soldaten uit de Gemenebestlanden naar boven klimmen en fungeerden ze als schietschijven voor de Duitsers.

    Het Britse leger stond onder leiding van Sir Douglas Haig, ‘de slager van de Somme’. De legerleiding had op de tekentafels een plan uitgedacht dat bestond uit een grote geconcentreerde aanval met als doel de Duitse legermacht te splijten. Ondanks grote geheimhouding hadden de Duitsers al snel in de gaten dat er iets op til was. Eind juni begonnen de inleidende beschietingen met anderhalf miljoen granaten. Hoewel de Duitse stellingen zwaar te lijden hadden, waren grote delen bij de stormloop nog steeds intact. Ook de zware bepakking bleek een nadeel voor de aanvallende troepen. Bovendien was er sprake van gebrekkige communicatie en training. Zo kregen de autoritaire Haig en de rest van de militaire top die ver van het strijdgewoel orders uitdeelden veel te optimistische berichten. Vele commandanten in het veld besloten uit angst om de situatie aan het front positiever voor te stellen dan die in werkelijkheid was. De meeste soldaten behoorden tot nieuwe lichtingen, de vrijwilligers van Kitcheners Nieuwe Legers. Tijdens de wervingscampagnes van 1915 hadden ze gehoor gegeven aan de oproep – ‘Your Country Needs You’ – van de oude veldmaarschalk en minister van Oorlog Lord Kitchener, Deze vrijwilligers waren jong, enthousiast en totaal onvoorbereid.

    De naderende Britten, maar ook Australiërs, Nieuw-Zeelanders, Canadezen en Zuid-Afrikanen werden massaal neer gemaaid door Duitse mitrailleurs. Er sneuvelden aan Britse kant 20.000 soldaten en 40.000 militairen waren gewond geraakt of vermist. In totaal gingen tussen die eerste juli en november 1916 ongeveer een miljoen soldaten verloren. Het betrof doden, gewonden en vermisten. Ongeveer 420.000 man was afkomstig uit het Britse Koninkrijk. Daarnaast ging het om 200.000 Fransen en 450.000 Duitsers. Het merendeel van de bevolking die voor de oorlog in het gebied woonachtig was keerde er niet terug.

    Toenemende belangstelling WO I

    Ongeveer negentig jaar later zijn we getuige van een toename van de belangstelling voor Eerste Wereldoorlog. Het aantal Nederlandstalige publicaties groeit gestaag. Hetzelfde geldt voor het aantal studiedagen met een stijgend aantal geïnteresseerden en de deelname aan tours over de diverse slagvelden. Zeer waarschijnlijk hangt dit samen met de voortdurende aandacht die de Tweede Wereldoorlog al heeft gehad. Bovendien heeft de Eerste Wereldoorlog een enorme impact gehad op de wereldgeschiedenis. Zelfs in Nederland dat toen der tijd een neutrale positie innam wordt nu in retrospectief erkend dat dit internationale bloedige conflict een grotere invloed heeft gehad op ons land dan we in die periode voor mogelijk hielden. Daarnaast zijn de klassieke oorlogsbeelden niet zelden gebaseerd op de nachtmerrie van de wereldbrand tussen 1914 en 1918. De hele Eerste Wereldoorlog door vielen gemiddeld 5.000 doden per dag. Tenslotte is nog steeds het effect merkbaar van de toenmalig bij het verdrag van Versailles vastgelegde verdeling van invloedssferen tussen de belangrijkste landen. Na de val van de Sovjet-Unie zijn we getuige van het soms heropleven van oude bondgenootschappen en het opnieuw aan de oppervlakte komen van diverse onopgeloste nationaliteitenkwesties (voormalig Joegoslavië, Koerden, Armeniërs, etc.) Ook in West-Europa blijken de gevolgen van ’14 -’18 nog niet volledig verwerkt.

    Postume gratieverlening

    Ik noemde hierboven al de enorme aantallen slachtoffers. Sommige soldaten belandden wel vier of vijf keer in het hospitaal en moesten steeds weer de oorlog in. Een Indiër schreef heel verbaasd naar huis: ‘Een brood dat eenmaal gebakken is stop je toch ook niet voor een tweede keer in de oven?’ Weigeraars kwamen voor het vuurpeloton. Het Shell shock syndroom was toen nog onbekend. Na de aanvankelijke nationalistische geestdrift, waar ook menig socialistische militant en organisatie voor bezweek, nam de twijfel toe over het massale bloedvergieten. Sommige militairen weigerden of probeerden te vluchten. Niet zelden moesten ze dat bekopen met de kogel.

    De Britse minister van Defensie Des Browne maakte onlangs bekend dat zo’n 90 jaar na hun executie 306 Britse militairen alsnog postuum gratie zullen krijgen voor de vergrijpen die hun in de eerste Wereldoorlog het leven kostten: desertie en in sommige gevallen ‘lafheid’. Van de in totaal 3.080 ter dood veroordeelde Britten zijn er 351 geëxecuteerd, van wie 306 dus wegens lafheid en desertie.

    Vanzelfsprekend werd dit nieuws met vreugde begroet door nabestaanden. De gratie wordt overigens verleend op grond van psychische problematiek. Echter veel soldaten waren volledig bij hun verstand toen ze weigerden om door te vechten. En als een bataljon slecht gepresteerd had, werden soldaten soms gewoon uit de groep gelicht en geëxecuteerd als afschrikwekkend voorbeeld. Deze soldaten waren zeker niet gek. Er bestond geen eerlijk proces. Willekeur en klassenjustitie vierden hoogtij.

    Ook nu zijn we getuige van zinloze militaire conflicten, waarbij gezonde jonge mannen en vrouwen uit de arbeidersklasse ingezet worden om de belangen van anderen te verdedigen. We kunnen hierbij denken aan de oorlogen in Irak, Libanon en Afghanistan. Naast het risico van sneuvelen blijken veel militairen na vertrek uit de brandhaard en terugkeer in de burgermaatschappij last te hebben van het posttraumatische stress syndroom.

    Hoe revisionistische historici een bloedbad verkopen als een overwinning

    Koen Koch die onder meer doceert aan de universiteiten van Leiden en Groningen schetst in zijn boek ‘De slag van de Somme 1916’ het verloop van de slag bij de Somme, beschrijft de hoofdrolspelers en gaat in op discussie die tot op de dag van vandaag woedt over de militaire en politieke betekenis van de slag. In het slothoofdstuk neemt hij de lezer mee op reis naar het voormalige oorlogsgebied in Noord-Frankrijk.

    Het landschap ziet er nu vredig uit, maar het ligt bezaaid met oorlogsmonumenten en keurig onderhouden militaire begraafplaatsen. Hij laat zien wat er in het huidige landschap is terug te vinden van de hel van weleer. Hij doet dit mede aan de hand van de illustraties en foto’s in het boek. Kochs boek biedt niet alleen een historische terugblik. Hij gaat tevens in op het debat dat woedt over het militaire nut van de slag bij de Somme. Kort gezegd komt het er op neer dat de revisionistische historici stellen dat de slag dan wel geen overwinning op zichzelf was, maar zonder deze slag zou de Entente in 1918 niet als overwinnaar uit de strijd zijn gekomen.

    Zij verzetten zich tegen het traditionele beeld van een zinloze slachting, omdat daarmee de pacifistische opvattingen versterkt worden. Koch stelt in zijn boek: ‘Al met al zijn de verliezen die aan de Duitsers zijn toegebracht, niet van doorslaggevende betekenis geweest ter voorbereiding van de overwinning in 1918 […] Voor de verspilling van zoveel mensenlevens blijven de militaire leiders [ Haig e.a.] verantwoordelijk en minstens evenzeer de politici in London, die nalieten om in te grijpen terwijl ze wel degelijk op de hoogte waren van de desastreuze ontwikkelingen aan het front’.

    Met deze conclusie onderstreept hij eens te meer de waanzin van het Eerste Wereldoorlogconflict. En wat we met terugwerkende kracht constateren over een oorlog van negentig jaar geleden kunnen we even zo goed van toepassing verklaren op de huidige oorlog tegen het spookbeeld van het internationale terrorisme. Vandaar de noodzaak van de opbouw van een anti-oorlogsbeweging met een socialistisch perspectief. Niet alleen aan het thuisfront in de straten van het Westen, maar ook onder de troepen.

    De Slag van de Somme 1916, K. Koch, 19,95 euro

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop