Category: Dossier

  • Fascisme: een schimmel op een ziek systeem

    Strijden tegen fascisme, betekent opkomen voor een socialistisch alternatief

    Dit jaar is het net 75 jaar geleden dat Adolf Hitler aan de macht kwam in Duitsland en nog steeds woedt de anti-fascistische strijd in alle hevigheid. Een waslijst van organisaties zijn actief rond het thema maar al te vaak hebben die geen duidelijke analyse van wat fascisme nu is. Nochtans moet men zijn vijand kennen om hem efficiënt te kunnen bestrijden.

    Jeroen

    Wat is fascisme?

    De omschrijving die burgerlijke theoretici geven voor fascisme is vaak erg vaag. Zo durft men wel eens spreken over fascisme in termen als “een ideologie die een totalitaire staat wil” of “een staatsvorm waarin het individu niet tot zijn recht komt”. Doorgaans vestigt men vooral de aandacht op fascisme als racistische en reactionaire ideologie. Dit is ongetwijfeld correct, maar lang niet elk reactionair of racistisch regime is fascistisch . Een onnauwkeurige definiëring resulteert vaak in een kwistig gebruik van de term, en, daaraan gekoppeld, een foute tactiek om fascisme ook in de praktijk te bestrijden. Om een correcte inschatting te maken van wat fascisme precies is, moeten we de achtergrond waartegen het ontstaan is van naderbij bekijken.

    De eerste fascistische groep werd opgericht door Benito Mussolini, de ‘Fascio di Combattimento’ (bundeling van strijders), direct na WOI. Na de oorlog deed zich in Italië een periode van sterke klassenstrijd voor die het Italiaanse kapitalisme op zijn grondvesten deed daveren. In 1919 en 1920 waren er respectievelijk 1.663 en 1.881 stakingen in Italië. Deze beweging had de kracht om, in navolging van de jonge Sovjetunie, een einde te maken aan de uitbuiting onder het kapitalisme. Ze kon echter niet rekenen op een bewuste en consequente leiding. De socialistische partij (PSI) was bang om de beweging tot haar conclusies te laten komen en wou de beweging “laten landen”. Mussolini zelf zou achteraf over de rol van de PSI zeggen dat ze geen gebruik gemaakt had van “een unieke revolutionaire situatie”.

    Het is op dit falen van de leiding van de arbeidersbeweging dat de fascisten konden bouwen. Met de daver op het lijf (omwille van het potentieel van de beweging in 1919-1920) begon het Italiaanse patronaat zich te organiseren tegen de arbeidersklasse. Hier konden de fascistische stoottroepen van Mussolini hun rol spelen. Door het enorme verlies aan geloof in een alternatief, vooral onder die lagen in de samenleving die uitkeken naar een antwoord van de arbeidersbeweging, maar die zelf minder betrokken waren (vooral de middenklasse en de allerarmsten), kon de fascistische beweging groeien. De fascistische stoottroepen werden gebruikt om de arbeidersbeweging fysiek te breken. In Italië werden tussen december ’21 en november ’22 meer dan 3000 socialisten vermoord door de fascistische zwarthemden.

    In Duitsland zagen we een vergelijkbaar scenario met een prerevolutionaire situatie die door de leiding van de arbeidersbeweging, vooral de stalinistische communistische partij, onbenut was gebleven en een burgerij die beroep doet op de nazi’s als laatste redmiddel om het kapitalisme in stand te houden en de arbeidersbeweging fysiek te breken.

    In woorden beweert het fascisme dat het “anti-kapitalistisch” is, maar in de praktijk dient ze de belangen van de heersende klasse. Hun economische basis is het solidarisme. Het solidarisme stelt dat de enige breuklijn deze is tussen verschillende “volkeren” en dat er dus geen verschillende belangen zijn tussen werkenden en kapitalisten binnen dat “volk”. Vakbonden, stakingen, andere acties, collectief loonsoverleg,… zijn dus allemaal verboden. Dit resulteert in een corporatistisch systeem waarin arbeiders en kapitalisten “samen, in consensus” de economie sturen in het belang van het “volk”. In de praktijk betekent dit dat de arbeiders helemaal niets te zeggen hebben. De werkenden worden verplicht zich neer te leggen bij elke beslissing in “belang van het volk”, of preciezer, in het belang van de winsten van het patronaat.

    Wat is het gevaar vandaag?

    Vandaag is de agenda van het patronaat anders. Een nederlaag van de omvang van de jaren ’20 heeft de arbeidersklasse niet geleden. Veeleer dan stoottropen heeft het patronaat vandaag nood aan een harde, neoliberale politiek. Het is tegen deze achtergrond dat we wat wij neofascisme noemen, moeten zien. Fascisten beschikken vandaag niet over de sociale basis om met geweld de arbeidersbeweging te breken. Het klassieke fascisme baseerde zich op het ongenoegen van de middenklasse (kleine zelfstandigen, boeren,…) die vandaag een veel beperkter maatschappelijk gewicht hebben.

    Bij gebrek aan een actieve sociale basis richten de neo-fascisten zich op populisme en electoralisme. Dit zien we heel duidelijk bij het VB dat een patronale, neoliberale agenda verdedigt en die vooral veld kan winnen door het ongenoegen dat er is onder brede lagen van de bevolking over de asociale politiek van de traditionele partijen. Zoals het falen van de leiding van de arbeidersbeweging in de jaren ’20 en ’30 van de vorige eeuw de ruimte schiep voor het fascisme, zo is de afwezigheid van een brede partij die de belangen van de werkenden en hun gezinnen verdedigt (wat wij een arbeiderspartij noemen) de aanleiding voor het electoraal succes van de neofascisten.

    Het kapitalisme en haar steeds terugkerende crisissen met bijhorende armoede vormt de basis waarop fascisten kunnen teren. Een anti-fascistische strijd kan enkel succesvol zijn als vanuit de arbeidersbeweging een alternatief naar voor wordt gebracht op het neoliberale kapitalistische systeem.

  • Iran 1978-1979. Een revolutie die de arbeidersklasse ontstolen werd

    Toen CIA-experten in september 1978 een rapport schreven over de politieke gezondheid van het pro-westerse monarchistische regime in Iran, besloten ze dat, ondanks zijn autocratisch heersen, de Sjah aan het hoofd stond van een stabiele dynastie die voor nog minstens tien jaar overeind zou blijven.

    Robin Clapp

    Nauwelijks vier maanden later, werd hij gedwongen te vluchten door een revolutie van het volk die één van de meest vicieuze regimes van de aardbol ten val bracht. Zijn geheime politie, de +65.000 man sterke SAVAK, drong tot iedere laag van de maatschappij door, had de duivelse praktijken van de Nazi Gestapo geleend en die ‘verfijnd’. Zelfs de Chileense dictator Pinochet had zijn beulen voor training naar Teheran gestuurd.

    Ondanks deze reusachtige hindernissen gooiden de arbeiders de Sjah omver en zetten ze een revolutionair proces in gang dat schrik veroorzaakte zowel bij de reactionaire regimes in het Midden Oosten als bij de imperialistische machten in het Westen. Niet in het minste, deed de volksopstand de Stalinistische dictatuur in de Sovjetunie opschrikken, die betrokken was bij winstgevende handel met Iran. En toch plukten de arbeiders niet de vruchten van hun revolutie doordat de macht van de Sjah overging in de greep van rechts politieke islamieten geleid door Ayatollah Khomeini.

    In drie jaar tijd werden alle wereldlijke wetten van nul en generlei waarde verklaard. Er werden kledijregels voor vrouwen opgelegd in de lijn van een strikte interpretatie van de Islamitische gewoontes. Er werden 60.000 leraars weggezuiverd en duizenden opposanten uit de arbeidersklasse werden vermoord of opgesloten. De Iraanse Communistische partij, de Tudeh, die Khomeini in 1979 bij zijn terugkeer uit ballingschap met enthousiasme had ontvangen, werd zelf verboden in 1983.

    Revolutionaire stemming

    Een totalitair regime houdt zichzelf in stand door terreur en onderdrukking en is succesvol als de massa bang en inert blijven. Maar de dagdagelijkse horror leidt uiteindelijk tot revolte. Van zodra de arbeidersklasse haar schrik voor een regime verliest en in actie gaat, blijken de geheime politie en heel haar griezelige apparaat onmachtig te zijn.

    Iran kende tussen oktober 1977 en februari 1978 illegale massabetogingen om democratische rechten en hun aandeel in de rijkdom op te eisen. De studenten en daarna de arbeiders trotseerden de kogels op straat. Na het doodschieten van honderden in de heilige stad Qom in januari 1978 spreidde een algemene staking van 2 000 000 in Teheran verder uit naar Isfaghan, Shiraz en de heilige stad Mashad. Op borden werd opgeroepen: "Wraak tegenover de brutale Sjah en zijn Amerikaanse imperialistische vrienden", terwijl anderen" een socialistische republiek gebaseerd op de Islam" eisten.

    Steeds meer begonnen de soldaten te verbroederen met de menigte en riepen: "wij zijn met het volk".

    Zelfs de kapitalistische klasse geleid door het Nationaal Front van Mehdi Bazargan, die oorspronkelijk beperkte ambities had om de macht met de Sjah te delen, was gedwongen door de bloedhete atmosfeer om een ‘semi-socialistisch’ programma aan te nemen.

    De Iraanse revolutie ontwikkelde zich op een hoger niveau dan de Russische revolutie van 1905, waartussen er veel parallellen te trekken zijn. Toen, had de massa haar lot toevertrouwd aan mooi pratende ‘democraten’ die beloofden dat ze de Tsaar zouden doen luisteren naar hun eisen. Nu, kon de roep overal in Iran worden gehoord, dat de Sjah moest omver geworpen worden.

    Arbeiders van openbare diensten en banken speelden een cruciale rol in het openbaar maken van de rotheid van de rijken. Bankbedienden openden de boeken zodat bekend werd dat gedurende de drie laatste maanden van 1978 één miljard £ uit het land werd gebracht door 178 genoemde leden van de elite, die hun Sjah na aapten die zelf een gelijkaardig bedrag naar de VS had overgebracht. De razende massa reageerden door het in brand steken van 400 banken.

    Klasse, partij en leiding

    Toen Mohammed Reza Pahlavi, die zichzelf afstammeling van Irans 2500 jaar oude Pauwentroondynastie had verklaard, op 16 januari 1979 voor de laatste keer op schandelijke wijze het land ontvluchtte, was de strijd al verder dan hem te zien aftreden. Nu was het een kwestie van de afschaffing van de absolutistische staat en welke vorm het nieuwe Iran zou aannemen.

    De arbeidersklasse had de speerpunt gevormd in de strijd tegen de Sjah, door betogingen, door een vier maanden durende algemene staking en uiteindelijk door een opstand van 10/11 februari. De oude orde was voor goed weggeveegd. In deze strijd was de arbeidersklasse bewust van haar kracht, maar niet bewust van hoe de macht die ze in handen had, te organiseren.

    De revolutie test alle klassen en voor de arbeidersklasse is de sleutelvraag of ze over de beslissende leiding beschikt die in staat is over te gaan van volksopstand naar socialistische opbouw. Ondanks de heldhaftigheid van de arbeiders, studenten en jongeren, was er in Iran geen Marxistische leiding aanwezig en geen massapartij die in staat was om de noodzakelijke conclusie uit het verloop van de revolutie te trekken. Het was de taak van een Marxistische partij om aan de arbeiders de noodzaak uit te leggen om samen met nationale minderheden en arme boeren op een bewuste manier de staatsmacht in handen te nemen en de taken van de socialistische revolutie door te voeren.

    De grootste linkse krachten in Iran waren toen de Communistische Tudeh partij, de ‘Marxistische’ Fedayin khalq guerrilla en de islamitische Mojahedin guerrilla. Hoewel ze een ruim ledenaantal hadden en een ruime steun en ze over wapens beschikten, verkeerden ze op het kritieke moment in verwarring wat betreft het programma. Ze volgden geen onafhankelijke politiek van de arbeidersklasse maar zochten daarentegen een band met Khomeini ondanks het feit dat de clerus poogde een onafhankelijke arbeidersbeweging in de kiem te smoren.

    Het verdwijnen van de dictatuur deed een machtsvacuüm ontstaan. Op een kritiek moment voor het lot van de massa, toen de echte macht in haar handen lag, stelde de Tudeh voor om een ‘democratische moslimrepubliek’ op te richten. Dit betekende in werkelijkheid dat de Tudeh afzag om de leiding van de revolutie op te eisen en zich daarentegen als verlengstuk gedroeg van de politieke agenda van de Mullahs.

    De opkomst van de rechtse politieke Islam

    De relaties tussen de door het westen gesteunde Sjah en de islamitische moskees waren lange tijd gespannen geweest. Toen de Sjah de gronden van de geestelijkheid onteigende, reageerde de moslimclerus furieus en preekte tegen het goddeloze regime. De geestelijke leider van Irans Sjiïeten, Ayatollah Khomeini, was verbannen naar Turkije en later naar Parijs, na een revolte in 1963 tegen onteigeningen van grond, waarbij duizenden werden doodgeschoten.

    Marx had godsdienst eens omschreven als ‘de zucht van de onderdrukten’. Door het verbod op alle organisaties in oppositie tegen de Sjah, neigden tegenstanders van het regime om zich rond de moskeeën te verzamelen, waar radicale preken werden gehouden. Steeds meer werd dit als een strijd tegen het totalitarisme gezien. Khomeinys boodschap werd via een klein aantal muziekcassettes vanuit ballingschap Iran binnengesmokkeld en dan weer gekopieerd en verspreid. Khomeini en de ander Mullahs schetsten een beeld van vrijheid en democratie en riepen op voor een terugkeer van de fundamenten van de Islam, gezuiverd van alle westerse en niet-islamitische invloeden die de cultuur hadden aangetast en de maatschappij in een verkeerde richting deden uitgaan.

    In een economisch halfachterlijk land met ongeletterdheid op grote schaal en waar meer dan de helft van de bevolking op het platte land woonde, vormden de woorden van de mullahs een sterke aantrekkingskracht op de boeren en delen van de middenklasse, zelfs bij arbeiders. Waar het nationaal front een compromis zocht met de dynastie, riep Khomeini op om die omver te werpen. De massa interpreteerde zijn oproep voor een islamitische republiek als een republiek ‘van het volk’, niet van de rijken, waar hun verzuchtingen zouden voldaan worden.

    Bij de triomfantelijke terugkeer van Khomeini op 1 februari, bood de Tudeh onmiddellijk haar volledige steun aan voor de vorming van een islamitisch revolutionaire raad en haastte zich om met hem in een volksfront te stappen.

    Revolutie en Contrarevolutie

    In februari 1979 ontstond er een ‘DUBBELMACHT’ in Teheran. De heersende klasse was gevlucht, terwijl de arbeiders de fabrieken en de raffinaderijen in handen hadden en democratische arbeiderscomités oprichtten. Ze namen ook wapens van het leger dat uiteen viel.

    Het was Khomeini echter die de vruchten plukte van deze revolutionaire golf. Zijn beweging die tweeslachtig tegengestelde en tegenstrijdige klassenbelangen combineerde, bekwam de instemming van seculiere en niet kerkelijke krachten omdat ze een radicaal populaire retoriek had: een islamitische republiek ten gunste van de onderdukten tegen de plaatselijke tirannen en het VS-imperialisme.

    De militante geestelijken waren in staat om de revolutie te kapen, omdat ze de enige kracht in de maatschappij waren die duidelijke politieke doelstellingen, een organisatie en een praktische strategie had. Op 1 april behaalde Khomeini een overweldigende overwinning in een nationaal referendum waarin de bevolking één enkele keuze werd gesteld: islamitische Republiek: ‘ja’ of ‘nee’.

    In de eerste dagen was hij nochtans verplicht om zeer voorzichtig te handelen. Enerzijds braken er opstoten uit tussen revolutionair islamitische gardes en arbeiders die hun pas verworven wapens wilden behouden. Ondertussen klaagde Khomeini de voorstanders van de algemene staking aan tot "verraders die we in het gezicht moeten slaan".

    Terwijl hij tussen de klassen balanceerde, deed hij tegelijkertijd grote toegevingen aan de arbeiders. Geneeskundige verzorging en vervoer werden gratis. De elektriciteits- en waterrekeningen werden opgeschort en basisgoederen werden zwaar gesubsidieerd.

    In een situatie waarbij de staatskluizen waren leeggeplunderd en bij een werkloosheid van 25%, werden er decreten tot nationalisering uitgevaardigd. Deze werden begeleid door het opzetten van speciale rechtbanken met de macht om celstraffen van twee tot tien jaar op te leggen wegens "vernietigende tactieken in fabrieken of wegens arbeidersagitatie".

    Enkel op een geleidelijke mannier was Khomeini in staat om zijn machtsbasis uit te bouwen. Toen Irak in 1980 Iran binnenviel en een bloedige oorlog begon die acht jaar zou duren, verenigde de massa zich ter verdediging van de revolutie. Maar op dat moment echter was de revolutionaire vlam al uitgedoofd. De islamitisch Republikeinse partij die door de geestelijken werd gesticht vanuit de nieuw gevormde revolutionaire raden, had bindingen met de oude kleinburgerij (kleine kapitalisten) en de handelaars in de bazaars die orde en privaateigendom verdedigden.

    Terwijl hij deze conservatieve lagen wou verdedigen, deelde Khomeini zware klappen uit aan het Westen door de nationalisering van de oliesector.

    Een tweeslachtig regime

    De Iranese islamitische staat is een kapitalistische republiek van een speciaal type – een geestelijke kapitalistische staat. Van bij het begin ontstonden er binnen de geestelijkheid twee tegengestelde tendensen. Eén groep rond Khomeini stelde dat de Imams de macht moesten behouden via een halffeodale kapitalistische staat met talrijke machtscentra. Het VS-imperialisme vertegenwoordigde in hun ogen de ‘Grote Satan’ en het exporteren van het islamitisch fundamentalisme naar de rest van de Islamitische wereld werd aangemoedigd.

    Andere leidersfiguren, waaronder een meer pragmatische vleugel binnen de geestelijkheid, wilde een moderne gecentraliseerde kapitalistische staat oprichten. Terwijl ze verbaal de VS resoluut bleven veroordelen, tastten ze, vooral de laatste tien jaar, de mogelijkheden in het Westen af. De conflicten tussen deze twee tendensen en de politieke crisissen zijn nooit opgelost en worden vandaag uitgevochten tussen Ayatollah Khamenei en de hervormer president Khatami die in 1997 door een grote meerderheid werd verkozen.

    Conclusies

    De gebeurtenissen in Iran deden de militante politieke islam groeien doorheen de hele moslimwereld. Aan de oppervlakte toonden ze de kracht van de massa aan om een slag toe te brengen aan het imperialisme. Maar Marxisten moeten duidelijk zijn. De islam is niet radicaler of niet meer reactionair dan elke andere wereldgodsdienst en islamitisch fundamentalisme is geen homogeen fenomeen.

    Het waren de mislukkingen van seculiere Arabisch-nationalistische bewegingen en het herhaaldelijk verraad van de communistische partij die uiteindelijk de voorwaarden schiepen voor de opkomst van het rechts politiek islamisme. Het weerspiegelde in Iran en sindsdien elders, de impasse van het kapitalisme in de regio en de noodzaak van de onderdrukte massa om een uitweg te vinden. De latere varianten van het politiek islamisme ontbreken zelfs dat laagje radicalisme dat Khomeini gedwongen was te steunen in de eerste maanden van de Iraanse revolutie.

    De Taliban en de terroristische methodes van al-Qaida en Osama bin Laden bieden geen oplossing voor de strijdende massa die door de kapitalisten en de grootgrondbezitters wordt onderdrukt, maar in tegendeel ze verdelen de arbeidersklasse en beroven die van haar zelfstandig en combattief karakter.

    Vandaag bezitten 20% van de Iranezen de helft van de rijkdom van het land. Regelmatig laait de klassenstrijd op. De belachelijke regels van de Imams botsen steeds meer tegen het verlangen van jongeren om hun leven in vrijheid te leiden. Enorme menigten kwamen bijeen in Teheran om het winnende voetbalteam in 1998 te verwelkomen. Leden van de revolutionaire garde stonden er hulpeloos bij, toen moedige jonge vrouwen de restrictieve kledingsregels negeerden.

    Dit bevat de mogelijkheden van Irans stormachtige toekomst. Een nieuwe arbeiderspartij zal moeten worden opgebouwd op stevige Marxistische grondslagen om in staat te zijn de lessen te trekken, waarom de revolutie in 1979 gestolen werd. Terwijl het inkomen van het land uit olie export gehalveerd is, zal de stem van de arbeidersklasse opnieuw op de voorgrond komen en de taken van de revolutie succesvol voltooien.

    Kapitalistische ontwikkeling voor de revolutie

    Voor 1979 aanzag het imperialisme Iran als een cruciale ‘frontlijn’ bufferstaat tegen opdringerigheid van de Sovjetunie in het Midden Oosten en Zuid Azië. Zijn fabelachtige oliereserves waren van levensbelang voor de westerse belangen.

    In 1953 had een radicaal nationalistische beweging, geleid door het nationaal front van eerste minister Mosadeq, gepoogd om de olie industrie van het land te nationaliseren, wat leidde tot betogingen verspreid over het land met elementen van een opstand. De Sjah werd door de beweging in de straten gedwongen om tijdelijk in ballingschap te gaan. Het antwoord van het imperialisme was bepalend. Groot-Brittannië en de VS vroegen de arrestatie van Mosadeq en leidden geheime troepen om vernielingen te veroorzaken en zo de Iraanse troepen te verplichten tegen de bedreiging van hun winsten iets te ondernemen.

    De Sjah werd opnieuw in het zadel geholpen, die gedurende 25 jaar met ijzeren hand over Iran heerste. Bij zijn terugkeer werd iedere politieke oppositie verpletterd en werden de vakbonden buiten de wet gesteld. De veiligheidsdiensten werden gereorganiseerd met hulp van de CIA. Na 1953 begon in Iran een razende periode van industrialisatie, grotendeels door gebruik te maken van het economisch programma van het nationale front om daardoor zijn populariteit uit te hollen. De idee was, om de adel om te vormen tot een moderne kapitalistische klasse, een heersende klasse naar westers model.

    Landhervormingen werden doorgevoerd die de ex-feodale landeigenaars enorm verrijkten. Ze ontvingen enorme compensaties en werden aangemoedigd die in nieuwe industrieën te investeren.

    Brute uitbuiting

    De echte slachtoffers waren de arme boeren. Meer dan 1 200 000 waren van hun grond beroofd met hongersnood tot gevolg en een meedogenloze vlucht naar de steden waar ze op een perverse manier goedkope arbeid vormden voor de nieuwe kapitalisten.

    Voor de revolutie was 66% van de arbeiders in de tapijtenindustrie in Mashad tussen 6 en 10 jaar oud, terwijl in Hamadam de werkdag 18 uren duurde. In 1977 verdienden veel arbeiders slechts 40£ per jaar. Hoewel een nominaal minimumloon door het regime was toegestaan, verdienden 73 % van de arbeiders minder.

    De fabrieken in Iran leken op Dantes Inferno en vergelijkingen met prerevolutionair Rusland waren treffend. Ook daar was een zwakke kapitalistenklasse razendsnel met een industrialisatieproces begonnen om te proberen zich van haar feodaal verleden te ontdoen, maar waardoor ze in Marx’ woorden "haar eigen grafdelvers" schiepen, in de vorm van een militante arbeidersklasse.

    Doordat de boeren naar de steden vluchtten, verdubbelde de stedelijke bevolking die 50% van het totaal bereikte. Teheran groeide tussen 1968 en 1977 van 3 naar 5 miljoen inwoners en er ontstonden 40 sloppenwijken rond de uitdijende voorsteden. In 1947 waren er slechts 175 grote ondernemingen die 100 000 arbeiders tewerkstelden. 25 jaar later werkten er 2,5 miljoen arbeiders in de industrie, waarvan 1 miljoen in de bouwsector en bijna evenveel in transport en andere industrieën.

    Iran was in een overgangsperiode, half geïndustrialiseerd, half koloniaal. Een machtige arbeidersklasse had zich in één generatie gevormd. In Rusland telde de arbeidersklasse 4 miljoen man, op een totale bevolking van 150 miljoen. En toch had ze, gewapend met het Marxisme, de boeren achter zich gekregen en in 1917 het kapitalisme in haar zwakste schakel gebroken.

    Ter vergelijking, het specifieke gewicht van de Iraanse arbeidersklasse was veel groter: meer dan 4 miljoen arbeiders op een bevolking van 35 miljoen.

    Kom nooit in een revolutie tussen

    Het VS-imperialisme keek machteloos toe, toen de laatste dagen van de Sjah in Iran waren geteld. Hoewel er stemmen in het Pentagon opgingen om vliegtuigen en mariniers naar de golf te sturen, waarschuwden meer verstandige elementen van de heersende klasse in de VS dat "je nooit tussen komt in een volksopstand".

    Bovendien was Amerika zijn wonden van Vietnam nog aan het likken. Daar had de sociale strijd van de boeren en de arbeiders haar ketenen van onderdrukking afgeworpen en supermacht op zijn knieën gekregen. Een invasie geleid door de VS had niet in te schatten gevolgen op wereldschaal gehad, vooral in de koloniale wereld waar de Sjah in de ogen van de massa, symbool stond voor al wat rot was.

    De Iraanse revolutie deed Amerika beven. De VS-president Jimmy Carter werd vernederd toen de Ayatollahs betogingen op straat aanmoedigden die tot de bestorming van de Amerikaanse ambassade leidden en tot het gevangen nemen van 66 gijzelaars. In 1983 moest Ronald Reagan zich uit Libanon terugtrekken, toen VS troepen verliezen leden door de Shia Hezbollah beweging die door Teheran werd gesteund.

    Een gapende kloof

    Iran was de tweede grootste olie-exporteur in 1978 en de vierde grootse producent ter wereld. Toen de olieprijzen tussen 1972 en 1975 verviervoudigden als gevolg van de oorloog tussen Israël en de Arabische landen, steeg het BNP van Iran met 34% in één jaar tijd. De Sjah ontving een miljardenstroom, die hij opnieuw kon investeren.

    Maar met een toplaag van 45 families die 85% van de middelgrote en grote firma’s bezaten en met de rijkste 10% die 40% van het geld uitgaven, werd de kloof tussen de klassen iedere dag groter.

    Méér dan een kwart van de Iranezen leefden in absolute armoede en om een beeld te geven van de arrogantie van een absoluut monarch: in 1976 schreeuwde de Sjah: "we hebben geen zelfopoffering van de bevolking gevraagd. We hebben ze eerder in de watten gelegd. De dingen zullen nu veranderen. Iedereen zal harder werken en zal bereid moeten zijn tot zelfopoffering ten dienste van de vooruitgang van het land."

  • 75 jaar na de machtsovername door Hitler

    Hitler wordt vaak voorgesteld als de verpersoonlijking van het kwade. Het is echter belangrijk om ook na te gaan in welke historische omstandigheden hij aan de macht kon komen. Hoe kon één van de machtigste arbeidersbewegingen ter wereld zo’n nederlaag ondergaan en onderdrukt worden door een brutale dictatuur? Zou zoiets vandaag nog mogelijk zijn?

    Ben Robinson

    Revolutionair Duitsland

    Tegen het einde van de eerste Wereldoorlog was Duitsland een verwoest land. Meer dan anderhalf miljoen Duitsers waren omgekomen. Een economische blokkade zorgde ervoor dat de levensomstandigheden voor de arbeiders in de steden erop achteruit gingen. Het verzet tegen de oorlog nam snel toe.

    De partij die werd opgebouwd door de arbeiders, in nauwe samenwerking met de vakbonden en gesteund door miljoenen loyale kiezers, was de Sociaal-Democratische Partij (SPD). Voor de oorlog werd deze partij gezien als de belangrijkste socialistische partij in de wereld. Maar in augustus 1914 verlieten de leiders van de partij uiteindelijk hun verzet tegen het kapitalisme door voor de oorlog te stemmen, ook al was dit een oorlog om de imperialistische belangen van de heersende klasse te dienen.

    De groei van een anti-oorlogsstemming, het grote aantal dodelijke slachtoffers aan het front, de sterkere uitbuiting in de fabrieken,… Dat was de realiteit voor de arbeiders. In 1916 betoogden in Berlijn 10.000 arbeiders achter de slogan “weg met de oorlog, weg met de regering”. In Rusland leidden gelijkaardige omstandigheden in 1917 tot een revolutionaire beweging met in oktober 1917 de vestiging van een socialistische regering.

    De nieuwe Russische regering riep de vrede uit en maakte duidelijk dat het mogelijk was om een einde te maken aan het kapitalisme. Dat deed de hoop onder de arbeiders opflakkeren. Het kwam snel tot een golf van revolutionaire bewegingen in Europa. In november 1918 werden arbeidersraden opgezet in Duitsland en begon het rijk van de keizer ineen te storten. Gedurende korte tijd hadden de arbeidersraden effectief de macht in een aantal steden.

    De Duitse arbeidersklasse en grote delen van de middenklasse wilden komaf maken met het oude systeem en keken uit naar een socialistisch alternatief. Er was echter geen duidelijkheid over hoe dit concreet zou kunnen worden gerealiseerd en er was geen partij met een ervaren leiding die in staat was om de situatie in te schatten en tegelijk een strategie naar voor te schuiven om het socialisme te bereiken. De jonge communistische partij (KPD) vond inspiratie bij de Russische bolsjewieken en telde heel wat strijdbare socialisten in haar rangen, maar het bleef op dat ogenblik een relatief kleine partij.

    De leiders van de SPD speelden een verraderlijke rol. Deze partij werd nog door velen gezien al seen partij voor de arbeiders, maar de leiding was meer aan het proberen om de heerschappij van de kapitalistische klasse veilig te stellen op basis van een mengeling van repressie en toegevingen aan de arbeiders. De SPD vormde aanvankelijk een regering die in naam leek op de revolutionaire regering in Rusland. Maar in tegenstelling tot de bolsjewieken in Rusland, probeerden de SPD-leiders om het kapitalisme te redden. In haar strijd tegen de revolutionaire beweging maakte het regime veelvuldig gebruik van de “Vrijkorpsen”, gewelddadige en nationalistische paramilitairen. Veel leden van deze “vrijkorpsen” zouden later een rol spelen in de nazi-partij van Hitler en haar diverse gewapende groepen. Onder de vele slachtoffers van de “Vrijkorpsen” bevinden zich onder meer Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht, twee moedige revolutionaire leiders.

    De SPD-politiek zorgde ervoor dat de partij heel wat steun verloor. In 1919 haalde de partij 11,5 miljoen stemmen, maar bij de daaropvolgende verkiezingen (18 maanden later) daalde dit reeds tot 5,6 miljoen kiezers. Aanvankelijk steunden heel wat activisten die braken met de SPD de linkse “Onafhankelijke SPD” (USPD), maar al snel besloot een meerderheid van de USPD om de jonge communistische partij te vervoegen, waardoor deze een massabasis kreeg.

    De opkomst van Stalin

    Er werden een aantal kansen en mogelijkheden gemist door de KPD. In 1923 genoot de partij de steun van een meerderheid van de arbeiders, maar de partij miste de kans om het kapitalisme in Duitsland omver te werpen. Dit werd midden jaren 1920 gevolgd door een korte periode van stabiliteit voor het Duitse kapitalisme. Er kwamen meer strijdbewegingen voor hogere lonen en betere arbeidscondities, maar de noodzaak om het kapitalisme af te schaffen verdween op de achtergrond in het bewustzijn van de massa’s.

    De na-oorlogse revolutionaire periode kwam internationaal ten einde. De Sovjetunie stond geïsoleerd midden een zee van vijandige kapitalistische landen en zonder enig vooruitzicht op verandering. De nederlaag van verschillende bewegingen van de arbeidersklasse had een impact op de Russische massa’s. Bovendien waren de Russische massa’s verzwakt door de moeilijke tijden en het verlies van een deel van de beste bolsjewieken in de oorlog. Het achtergebleven karakter van de Russische industrie, een erfenis van het tsarisme, zorgde er mee voor dat de behoeften van de bevolking niet werden ingelost. Al deze factoren maakten een opkomst van een bureaucratie onder leiding van Stalin mogelijk. Deze opkomst werd aanvankelijk bestreden door de echte leiders van de Russische Revolutie: Lenin voor zijn dood en ook door Leon Trotski, die uiteindelijk uit Rusland werd verbannen en zelfs vermoord.

    Deze veranderingen hadden niet alleen een impact in Rusland. De Communistische Internationale (Comintern) kwam onder de leiding van Stalin en co te staan. Zij gaven steeds meer de ideeën van de Russische revolutie op en maakten veel fouten. Dat ging later over in openlijk verraad, waarbij de eigen privileges en voordelen boven die van de internationale arbeidersklasse werden geplaatst. Dat gebeurde bijvoorbeeld na 1939 toen verschillende Duitse vluchtelingen in Rusland werden overgedragen aan Hitler.

    Ook de Duitse KPD-leiders kwamen steeds meer onder de directe controle van de heersende kliek rond Stalin in Moskou te staan. Voor veel arbeiders namen die veranderingen in de KPD de oude associatie met de Russische revolutie, de militante strijd tegen het kapitalisme en de nagedachtenis van Luxemburg en Liebknecht niet weg. De KPD bleef haar positie van revolutionaire partij in Duitsland behouden met honderdduizenden uitstekende strijders, zowel arbeiders als jongeren die loyaal bleven aan de partij.

    Sociaal-democratie

    De SPD had nog steeds een massale steun onder de arbeidersklasse en armen. In 1928 won de partij de verkiezingen voor de Reichtstag met meer dan 9 miljoen stemmen, terwijl de KPD er 3,2 miljoen kreeg. Dit verkiezingsresultaat was een uitdrukking van de hoop op een betere levensstandaard en een geloof onder bredere lagen van de bevolking dat de SPD een oplossing zou aanbieden voor haar problemen. Maar eens te meer vormde de partij een coalitie met verschillende burgerlijke partijen en voerde het een beleid in het belang van de kapitalistische klasse. De SPD speelde een dubbele rol: enerzijds werd de strijd tegengehouden door gebruik te maken van haar steun onder de bevolking, anderzijds waren er openlijke aanvallen. Ook in verschillende andere Europese landen speelden sociaal-democratische partijen een gelijkaardige rol.

    De KPD en de stalinistische Comintern erkenden dat een dergelijke rol werd gespeeld door de SPD. Maar hun reactie erop was totaal verkeerd en zou een hinderpaal worden in het opzetten van een eengemaakt arbeidersverzet tegen het fascisme.

    De SPD werd door de stalinisten omschreven als “sociale fascisten”, de belangrijkste vijand van de arbeidersklasse. Een groot deel van haar campagnes werden tegen de SPD gericht. Veel KPD-leden waren verbitterd door de rol van de SPD in het bloedig onderdrukken van de revolutionaire beweging tussen 1918 en 1920. Ze hadden het moeilijk om een onderscheid te maken tussen de SPD-leiding en de aanhoudende massale steun die de SPD genoot, zeker onder oudere militanten, vakondsmilitanten en andere activisten.

    De KPD-leiders en Stalin bestempelden niet enkel de SPD als “fascistisch”. Ze deden dat met zowat iedere partij, met inbegrip van de “Trotski-fascisten”. Dat zorgde voor verwarring onder de arbeiders en jongeren die de KPD steunden, maar het zorgde ook voor een onderschatting van het echte gevaar van de nazi’s. In de stalinistische logica was iedere andere partij fascistisch en zou een machtsovername door de nazi’s bijgevolg weinig verschil maken. Ze zagen het gevaar niet van een consolidatie van de nazi-macht. Dat zou de anti-fascistische strijd in Duitsland niet bepaald vooruithelpen.

    Crash op Wall Street

    In 1929 kwam de economische groei ten einde. Eens te meer werd Duitsland overspoeld door een economische crisis. De officiële werkloosheid nam toe van 1,39 miljoen in 1928 tot meer dan 5,5 miljoen in 1932. Het aantal werkenden nam af van 19 miljoen in 1929 tot 11,5 miljoen begin 1933. Deze situatie zorgde voor enorme woede en wanhoop onder de arbeiders en de middenklasse. Die zagen hun levensstandaard bijzonder snel achteruitgaan. De door de SPD geleide coalitieregering kwam begin 1930 ten val, grotendeels omdat haar steun was uitgehold. De hoop dat de SPD voor oplossingen zou zorgen, verdween onder alle lagen van de bevolking.

    De Duitse kapitalistische klasse was bang van het potentieel van een radicalisering en een revolutionaire beweging die hun systeem zou bedreigen. Het patronaat wou niet enkel de arbeidersbeweging tegenhouden en revoluties stoppen, het wou ook de toegevingen na vorige opstanden teniet doen. Na de val van de coalitie-regering onder leiding van de SPD, kwamen er verschillende regeringen die vaak “noodregeringen” waren. Het werden semi-dictatoriale regimes, maar deze regeringen kwamen telkens de val. De heersende klasse dacht steeds meer dat de nazi’s het best geplaatst waren om de arbeiders te stoppen en vroegere toegevingen teniet te doen.

    Fascisme

    Het fascisme kwam vooral in Duitsland en Italië op de voorgrond in de periode na de Eerste Wereldoorlog. In heel wat landen vormden vroegere legerofficieren reactionaire gewapende groepen die revolutionaire bewegingen aanvielen, soms met de steun van de staat. In Italië combineerde Mussolini, die de naam “fascisme” lanceerde, deze paramilitaire methoden met een voornamelijk middenklasse-gerichte beweging die groot werd op basis van populistische slogans. De aanhoudende sociale onrust en de dreiging van een socialistische revolutie leidde ertoe dat een deel van de Italiaanse heersende klasse haar steun verleende aan Mussolini omdat ze dacht dat dit de beste manier zou zijn om uit de crisis te raken. In 1922 hield hij de zogenaamde “Mars op Rome” en werd Mussolini gevraagd om een regering te vormen. Dit was het begin van een totalitaire dictatuur die haar macht consolideerde en op die basis steeds verder kon gaan. Hitler en anderen waren geïnspireerd door de overwinning van de Italiaanse fascisten en probeerden hetzelfde te doen in Duitsland. Het kwam tot een staatsgreep in 1923. De burgerij gaf echter geen steun aan deze staatsgreep omdat de socialische “bedreiging” al grotendeels was afgewend. De burgerij of het leger steunden de staatsgreep niet, waardoor de leiders in de gevangenis belandden (met erg lichte straffen). Zij kregen niet de doodstraffen die veel revolutionairen kregen.

    De relatief rustige periode na 1924 maakte het ook voor de nazi’s moeilijk. De partij kreeg weinig steun in deze periode. Maar de ontgoocheling en de radicalisering in 1929 veranderde deze situatie volledig voor Hitler die opeens massale steun begon te verkrijgen. De nazi’s kregen heel wat financiële middelen van grote bedrijven en andere delen van de heersende klasse in Duitsland.

    In een periode van relatieve stabiliteit was de parlementaire democratie de gemakkelijkste optie voor de kapitalistische klasse om haar heerschappij op te leggen. Het feit dat de kapitalisten over veel middelen beschikten, zorgde ervoor dat er een grote vorm van controle was op de politieke partijen en kon de wil van de burgerij worden opgelegd terwijl de bevolking de illusie had dat zij het voor het zeggen had. De situatie in Duitsland begin jaren 1930 was echter totaal anders. Er was een breed verzet tegen de kapitalistische partijen, maar ook tegen de algemene sociale en economische situatie. Er waren bijzondere maatregelen nodig om het kapitalistische systeem overeind te houden.

    Hitler en de nazi’s speelden in op dat brede verzet en ongenoegen. Ze omschreven hun standpunten vaak als “anti-kapitalistische”. De term “nazi” is een afkorting van “nationaal-socialistisch”, ook al zijn fascisme en socialisme totaal tegengestelde stromingen. De nazi’s hadden steeds socialistische en communistische bijeenkomsten aangevallen. Ook stakingspiketten ondergingen een fascistische behandeling van straatgeweld.

    Sociale basis van fascisme

    Het Duitse leger had een nederlaag geleden in Wereldoorlog 1. Duitsland moest grote sommen geld als compensatie betalen aan Frankrijk, Groot-Brittannië, België en andere landen. De Duitse economie lag in diggelen. De crisis in de Duitse en de wereldeconomie op het begin en het einde van de jaren 1920 trof de hele bevolking. De rijken konden het zich permitteren om wat geld te verliezen, sommigen zorgden er zelfs voor dat ze de crisis in hun voordeel konden uitspelen. Sommige arbeiders beschikten over machtige vakbonden die de gevolgen van de crisis wat konden verzachten. Diegenen die het hardst getroffen werden door de veranderende levensstandaard waren de middenklasse en de ongeorganiseerde en werkloze arbeiders.

    In de middenklasse bevonden zich professoren, kleine handelslieden, mensen met een vast inkomen, maar ook kleine boeren en anderen. In tegenstelling tot fabrieksarbeiders waren zij niet georganiseerd en konden ze niet verenigd hun belangen verdedigen. Na een relatief stabiele periode met een degelijke levensstandaard, werd een hele laag van de bevolking in armoede en dakloosheid geworpen.

    Toen dit gebeurde in 1922-23 was de arbeidersbeweging in het offensief. Heel wat slachtoffers van de kapitalistische crisis begonnen zich op de arbeidersbeweging te richten en namen deel aan de strijd voor socialisme. Deze beweging slaagde er echter niet in om het kapitalisme omver te werpen of de problemen van bredere lagen van de bevolking op te lossen.

    Dat falen werd niet vergeten. In 1929-1930 waren het niet de belangrijkste sociaal-democratische organisaties die de leiding namen van een beweging, ook al kreeg de KPD heel wat steun (dit werd echter beperkt door haar ultralinkse aanpak die veel ouderen of werkende militanten afschrok). Het fascisme deed zich voor als een alternatief op het systeem in crisis. Op die basis was het fascisme in staat om een massale beweging te worden die zich in eerste instantie baseerde op de middenklasse, maar ook delen van de meeste onderdrukte lagen van de samenleving aantrok.

    Deze beweging ging gewelddadig in tegen arbeidersbijeenkomsten, prominente activisten,… Er werd geprobeerd om de socialistische beweging te vernietigen. Daarmee toonde het fascisme haar ware aard, het verdedigen van de belangen van de kapitalisten bleef centraal staan. Het racistische anti-semitisme van de nazi’s speelde in op reeds lang bestaande vooroordelen die werden gebruikt om steun te verwerven. De nazi’s probeerden de socialisten aan te vallen met het argument dat Marx van Joodse afkomst was. Er waren aanvallen op Joodse en buitenlandse kapitalisten, om zo de aandacht af te leiden van de meerderheid van de Duitse heersende klasse.

    De middenklasse had niet de economische macht, het gezamenlijk belang of de organisatie om beslissend te kunnen optreden als klasse. In een periode van toegenomen klassenstrijd richt deze klasse zich ofwel op de kapitalisten ofwel op de arbeidersbeweging.

    Het feit dat er een maatschappelijke basis was voor de reactionaire opvattingen van het nazisme, betekende echter niet dat de situatie verloren was. Er was een woede tegenover het kapitalisme en tevens was er een sterke arbeidersbeweging. Het kwam erop aan om de arbeiders te verenigen in haar verzet tegen het kapitalisme, wat tegelijk Hitler zou hebben ondermijnd.

    Het eenheidsfront

    De SPD en KPD kregen de steun van miljoenen arbeiders. Naast hun vele leden waren er ook miljoenen kiezers. Bij alle verkiezingen, met uitzondering van juli 1932, haalden de partijen samen altijd meer stemmen dan Hitler. Naarmate de fascistische dreiging toenam, organiseerden ze verdedigingsgroepen die een ernstige militaire dreiging hadden kunnen vormen tegen de nazi’s.

    Zodra de nazi’s een bedreiging vormden, stelde Trotski reeds dat het nodig was dat verschillende arbeidersorganisaties, partijen, vakbonden,… samen een eenheidsfront zouden vormen tegen de nazi’s. Dat zou betekenen dat samen campagne werd gevoerd tegen de nazi’s om hen te ontmaskeren en de arbeidersbeweging te beschermen tegen fysieke aanvallen van de militaire groepen zoals de SA of de SS.

    Een eenheidsfront betekent echter niet dat de verschillende onderdelen van dit front hun eigenheid opgeven of opkomen voor een eigen programma op basis van eigen analyses.

    De meeste leiders van de SPD en de vakbonden waren niet bereid om serieus te strijden tegen de nazi’s, toch niet als dit buiten de parlementaire debatten of de kranten gebeurde. Ze waren zelfs niet bereid om zichzelf te verdedigen toen een presidentiële coup in 1932 een einde maakte aan de door de SPD geleide regering in Pruisen, de grootste deelstaat van Duitsland. Er werd algemeen verwacht dat de SPD hierop een algemene staking zou uitroepen om haar positie in de regering van Pruisen te verdedigen. Maar de SPD-leiding bestond uit kapitalistische politici, de opvolgers van diegenen die de revolutie tussen 1918 en 1920 hadden tegengehouden en die in maart 1933 niets deden toen Hitler de KPD verbood en niet toeliet dat de parlementsleden van deze partij het parlement betraden. De SPD-leiders waren vastberaden om binnen het kapitalistische systeem te blijven en weigerden om strijdbewegingen tegen de nazi’s te leiden indien ze vreesden dat deze uit de hand zouden lopen en het kapitalisme zelf in vraag zouden stellen.

    Ondanks deze verraderlijke rol van de leiding, kreeg de SPD wel nog de steun van miljoenen arbeiders. Enkel door eenheid met die arbeiders voorop te stellen, kon de KPD de opkomst van Hitler stoppen en zou de mogelijkheid ontstaan zijn om een socialistische samenleving te vestigen in Duitsland.

    Verkeerde politiek

    In plaats daarvan bleef de KPD vasthouden aan haar beleid van “sociaal fascisme” waarbij de leiding van de SPD – in plaats van de opkomende nazi-partij – tot de belangrijkste vijand van de arbeidersklasse werd uitgeroepen. Dat leidde er zelfs toe dat de KPD soms samenwerkte met de nazi’s in het bestrijden van de SPD. Midden 1931 wilden de nazi’s een referendum afdwingen in Pruisen om het verderbestaan van de SPD-regering in vraag te stellen. In deze periode kon de nazi-partij op heel wat steun rekenen. Als de SPD-regering daar ten val was gekomen, zou de overwinning van de nazi’s groot zijn geweest. Maar de KPD kreeg orders uit Moskou om de campagne voor het referendum te ondersteunen en de partij herdoopte het in een “rood referendum”. Dat leidde tot heel wat weerstand. Uiteindelijk werd het voorstel om een referendum te houden nipt verworpen.

    Ondanks het rotte karakter van de leiding, bleef de vastberadenheid van het verzet van de arbeiders en jongeren tegen Hitler bestaan. In heel wat regio’s waren er wanhopige gevechten. Binnen de SPD was er een groeiende oppositie tegen de passieve houding van de leiding en haar steun aan het kapitalisme. Onder KPD-leden was er een groeiend besef dat er dringend nood was aan een eenheidsfront tegen de nazi’s.

    Duitsland was steeds meer gepolariseerd, maar tegen eind 1932 stelden sommigen toch dat de nazi’s over hun hoogtepunt heen waren. In november 1932 hadden de nazi’s inderdaad heel wat stemmen verloren bij de verkiezingen. Maar de kapitalistische partijen beslisten om Hitler te steunen als kanselier (eerste minister), vooral omdat ze bang waren van het recordaantal stemmen voor de KPD (net geen 6 miljoen stemmen, 16,9%). Dat was een uitdrukking van een bocht naar links in het bewustzijn. Andere rechtse partijen hoopten Hitler te kunnen gebruiken en zo komaf te maken met de nazi’s. Dat plan lukte niet. Op 30 januari 1933 was er een parlementaire coup waarbij Hitler als kanselier werd aangesteld met een rechtse coalitieregering. Zelfs op dit ogenblik kon een arbeidersopstand Hitler van de macht hebben gehouden. De SPD en KPD beschikten over een massale steun en hadden nog steeds meer stemmen dan de nazi’s. Ook de gewapende verdedigingsgroepen waren nog intact. Maar de SPD en de vakbondsleiders deden op nationaal vlak niets. De KPD kwam overhaast tot de conclusie dat er nood was aan een verenigd verzet, maar de partij kon niet zomaar de fouten uit het verleden rechtzetten. Er waren lokale stakingen en gevechten, maar er was geen algemeen offensief tegen de nazi’s. Hitler was hierdoor in staat om binnen enkele weken tijd zijn macht te consolideren. Hij beweerde zelfs dat dit gebeurde zonder enig bloedvergiet. Maar Hitler trad natuurlijk niet alleen op, hij kreeg in maart 1933 de steun van alle rechtse en centrumpartijen. Die gaven in het parlement hun steun aan uitzonderlijke bevoegdheden voor Hitler. Zelfs de SPD-leiders stemden in het parlement voor de eerste verklaring van het nieuwe buitenlandse beleid van de nazi’s. Hitler maneuvreerde de rechtse partijen weg en speelde in op hun angst dat een oppositie tegen de nazi’s de deur zou openzetten voor een omverwerping van het kapitalisme door de arbeidersklasse die nog niet volledig neergeslagen was.

    De nazi’s begonnen onmiddellijk met het onderdrukken van de KPD door onder meer over te gaan tot massale arrestaties. De communistische parlementsleden werden de toegang tot het parlement ontzegd. Zodra Hitler zich sterk genoeg voelde, keerde hij zich ook tegen de vakbonden en de SPD. Hij “overtuigde” de kapitalistische partijen die hem aanvankelijk hadden gesteund om zich te ontbinden. Begin juli sloot Hitler een akkoord, het Concordaat, met het Vaticaan. In het daaropvolgende jaar rekende Hitler in de nacht van de lange messen ook af met elementen in zijn eigen partij die wat te ver waren meegegaan met de anti-kapitalistische propaganda en bijgevolg een ander beleid eisten.

    De terreur van Hitler tegen de arbeiders, dissidenten, zigeuners, holebi’s en zeker ook tegen de Joodse bevolking is algemeen gekend. Het fascisme voerde een burgeroorlog tegen de bevolking. In heel Europa en elders leidde Wereldoorlog Twee tot een nieuw bloedbad.

    Lessen uit de nederlaag van de KPD

    Het potentieel dat aanwezig was, werd niet gerealiseerd door de KPD. Dat was volledig toe te schrijven aan de fouten van de leiding die voor een verkeerde politiek stonden. Dat leidde tot oppositie binnen de KPD, verschillende groepen werden uit de partij gezet wegens kritiek op de leiding en de politiek van de Comintern. Dergelijke oppositionele opvattingen werden niet toegelaten in de KPD. De leiding gaf enkel rekenschap aan de kliek rond Stalin in Moskou. Aanhangers van Trotski’s analyses en de strategie van het eenheidsfront, een strategie waarmee de machtsovername door Hitler had kunnen worden vermeden, werden aangevallen in de partij en de stalinistische media.

    Zonder een partij die zich baseert op socialistische opvattingen is het onmogelijk om het kapitalisle succesvol omver te werpen. Maar een revolutionaire partij moet een leiding hebben die ter verantwoording kan worden geroepen. Er is ook nood aan een lidmaatschap dat zelf nadenkt en lessen trekt uit vroegere strijdbewegingen. Een discussie binnen de partij over de actualiteit en de beste weg vooruit, is een mogelijkheid voor de leden om ideeën te bediscussiëren en een beter inzicht te verwerven.

    Fascisme vandaag?

    Het fascisme was in staat om in de jaren 1920 en 1930 in een aantal landen aan de macht te komen. Dat was verbonden met een aantal specifieke elementen in de situatie. De nazi’s kregen de steun van de heersende klasse omwille van de vrees voor een arbeidersrevolutie. De turbulente economische situatie had een effect en er was natuurlijk ook het falen van de arbeidersorganisaties om een massaverzet te organiseren tegen het fascisme en een socialistisch alternatief aan te bieden op een kapitalisme in crisis.

    Het fascisme was echter geen cadeau voor de kapitalistische klassen. De fascistische dictators traden op buiten hun directe controle. Uiteindelijk verloor de Duitse heersende klasse een belangrijk stuk grondgebied en onderging het de enorme verwoestingen van de Tweede Wereldoorlog.

    De heersende klasse heeft haar vingers verbrand aan de nazi’s en zou wellicht vandaag niet meer zo makkelijk eenzelfde weg inslaan. Maar uiteraard betekent dit niet dat de heersende klasse een repressief beleid zou uitsluiten. Recent werd bijvoorbeeld bekend dat in 1976 de Britse regering (onder Labour) een discussie voerde over de voor- en nadelen van een militaire staatsgreep in Italië. Na de aanslagen van 11 september 2001 in de VS bouwde de CIA geheime gevangenissen en recent besliste Bush dat marteltechnieken bij ondervragingen toegelaten zijn, wat aangeeft hoe ver de democratische rechten kunnen afgleiden. De Zuid-Amerikaanse dictatoren van de jaren 1970 en 1980 deden beroep op neo-fascistische groepen voor steun. Poetin doet nu hetzelfde op beperktere schaal.

    De traditionele middenklasse, de basis voor de steun van de fascistische beweging, is ook sterk veranderd sinds de jaren 1930. Deze groep heeft heel wat gewicht verloren in de samenleving. Andere groepen die voorheen met de middenklasse konden worden gelieerd, zoals de leraars of ambtenaren, zijn nu een onderdeel van de arbeidersbeweging. Maar als miljoenen mensenlevens op de klippen lopen in een ernstige recessie, zal het gevaar van een reactionaire beweging opnieuw opduiken als de arbeidersbeweging niet in staat zou blijken om een ernstig socialistisch alternatief aan te bieden.

    Het is belangrijk om ook vandaag nog de gebeurtenissen in Duitsland 75 jaar geleden te bestuderen en er lessen uit te trekken over het belang van een eenheidsfront in actie, het belang van een revolutionaire partij,… Als we daar geen lessen uit trekken, is het makkelijker om dezelfde fouten te herhalen.

  • 8 maart 2008 – 100 jaar sinds het begin van Internationale Vrouwendag

    De oorsprong van Internationale Vrouwendag lag in een staking van vrouwelijke arbeiders uit de kleding- en textielindustrie in New York, op 8 maart 1908, voor een 8-urige werkdag, betere arbeidsomstandigheden en kiesrecht voor vrouwen. Het jaar nadien leidde een oproep van de Socialist Party tot een wekenlange strijd, waarin 30.000 vrouwelijke arbeiders waren betrokken, voor hogere lonen en betere condities. Het bleef lang een dag die werd gevierd en waarop strijd werd gevoerd door de vrouwenorganisaties van de arbeidersbeweging, hoewel de mobilisatie steeds verder afzwakte. De nieuwe golf van feministische activiteit nam die oude traditie echter terug op en ook dit jaar worden op 8 maart overal ter wereld activiteiten georganiseerd, hoewel het geen massa’s meer mobiliseert.

    Anja Deschoemacker

    De ontstaansgeschiedenis van Internationale Vrouwendag lijkt veel op die van 1 mei, die ook teruggaat op acties in de Verenigde Staten om nadien te worden opgenomen door de internationaal georganiseerde arbeidersbeweging. De eerste internationale viering, in die zin de échte eerste Internationale Vrouwendag, kwam er in 1911. De meest tumultueuze en meest bekende Vrouwendag, en ook degene met de grootste gevolgen, was degene op 8 maart 1917 (23 februari in Rusland), die het begin aankondigde van de Februarirevolutie. Pas in 1922, toen de Communistische Internationale daarvoor begon op te roepen, werd de dag vastgelegd op een vaste datum die overal werd gehanteerd: 8 maart.

    Arbeidersvrouwen hebben gevochten voor de aanvaarding van hun eisen binnen de arbeidersbeweging

    De aanvaarding van vooral de eis voor vrouwenstemrecht was niet evident binnen de Tweede Internationale, zoals de hele strijd voor vrouwenrechten dat niet was. Belangrijke voorgeschiedenis is dan ook de organisatie, in 1907, door Clara Zetkin en de Duitse socialistische vrouwen, van een internationale vrouwenconferentie, die bijeenkwam een dag voor de Conferentie van de Tweede Internationale. Daar werd een motie aangenomen waarin de aangesloten partijen zich verplichtten om zowel voor mannenkiesrecht als voor vrouwenkiesrecht te strijden.

    Clara Zetkin was een belangrijke figuur binnen de Duitse socialistische partij, een overtuigde socialiste en een harde voorvechtster van vrouwenrechten, maar ook een harde tegenstandster van burgerlijk feminisme. Al op de bijeenkomst waar werd beslist tot de oprichting van de Tweede Internationale (1889) betoogde ze op die vergadering dat socialisme zonder vrouwen niet zou kunnen bestaan, dat mannen samen met vrouwen ook voor vrouwenrechten moesten strijden, dat die strijd onderdeel uitmaakt van de klassenstrijd. De weinig aanmoedigende respons maakte dat ze het initiatief nam tot een socialistische vrouwenbeweging, die invloed zou kunnen uitoefenen op de socialistische partijen. Die invloed trachtte ze in Duitsland te verwerven en uit te breiden met het socialistische vrouwenblad Die Gleichheit, waarvan ze redactrice was.

    Maar ondanks de aanname van de resolutie, was het enthousiasme voor het vrouwenkiesrecht in de meeste socialistische partijen lauw te noemen. Om daarin verandering te brengen en om vrouwen meer te betrekken in de strijd, besliste de tweede Internationale Socialistische Vrouwenconferentie om ieder jaar een internationale vrouwendag te houden, een dag waarop zou worden betoogd, propaganda gemaakt,… In 1911 werd de Internationale Vrouwendag dan gevierd in Duitsland, Oostenrijk, Denemarken, Zwitserland en de Verenigde Staten. De lijst van landen breidde zich uit tot aan de Eerste Wereldoorlog.

    Die oorlog betekende niet alleen een massaslachting, maar ook het uiteenvallen van de Tweede Internationale. De steun aan de oorlog vanwege als eerste de Duitse sociaaldemocratie, maar later zowat alle partijen van de Tweede Internationale, betekende dat binnen die organisatie de steun aan de eigen burgerij in het kader van een reformistisch socialisme voorrang haalde op hun internationalisme, op de weigering om de “eigen” arbeiders te laten schieten op andere arbeiders, en dat ten dienste van de eigen oorlogszuchtige burgerij. De enige partij die trouw bleef aan de internationalistische principes van het socialisme was de Russische partij, waarvan de meerderheid (bolsjevieken) onder leiding stond van Lenin, daarin gevolgd door een deel van de linkerzijde van de sociaaldemocratische Internationale.

    De internationale vrouwenorganisatie bleef bestaan en schaarde zich in het anti-oorlogskamp. De Duitse Socialistische Vrouwen, in tegenstelling tot de leiding van de Duitse sociaaldemocratische partij, bleven ook mobiliseren tegen de oorlog en tegen staatsrepressie, o.a. in 1914 tegen de aanstormende oorlog en tegen de arrestatie van Rosa Luxemburg, samen met Zetkin in de leiding van de linkse groepen binnen de SPD.

    Protesten op Internationale Vrouwendag leidden de Russische Februarirevolutie in

    Gedurende de Eerste Wereldoorlog blijven de socialistische vrouwen protesteren op Internationale Vrouwendag, hoewel de datum varieerde van 23 februari tot 18 maart. De protesten zijn sterk gecentreerd op de enorme tekorten aan voedsel en de hoge prijzen ervan als gevolg van de oorlog en op verzet tegen de oorlog zelf.

    Zo brachten de socialistische vrouwen in de Italiaanse stad Turijn een poster uit, geadresseerd aan de vrouwen in de arbeiderswijken. De achtergrond van de propaganda waren de prijsstijgingen van basisvoedsel, zoals bloem (de prijs was tegen januari 1917 gestegen met 88% tegenover 1910) en aardappelen (+ 134%). De posters stelden het volgende: “Is er niet genoeg geleden vanwege deze oorlog? Nu begint het voedsel dat nodig is voor onze kinderen ook al te verdwijnen.”… “Wij schreeuwen: weg met de wapens! We behoren tot dezelfde familie. We willen vrede. We moeten tonen dat vrouwen bescherming kunnen bieden aan zij die van hen afhangen.”

    Maar de meest dramatische protesten vinden plaats op de viering van Internationale Vrouwendag in 1917 in Rusland. Onder leiding van Alexandra Kollontai trokken de Russische vrouwen de straat op. Centraal in hun eisen waren de slechter wordende levenscondities. De huurprijs voor een woning in Sint-Petersburg was verdubbeld tussen 1905 en 1915. Voedselprijzen, en dan vooral die van bloem en brood, namen toe met 80 tot 120% in de meeste Europese steden. De prijs per pond roggebrood, de basis van de voeding van arbeidersfamilies in Sint-Petersburg, was toegenomen van drie kopeken in 1913 tot 18 kopeken in 1916. Zelfs de prijs van zeep was met 245% gestegen. Er bestond een hevige speculatie en een zwarte markt in voedsel en brandstof, terwijl het ene na het andere bedrijf sloot bij gebrek aan brandstof. De vrouwen en mannen die werden ontslagen, gingen vaak in staking. Tussen januari en februari 1917 gingen meer dan een half miljoen Russische arbeiders in staking, vooral in Sint-Petersburg. Vrouwen maakten, zoals in de andere oorlogsvoerende landen, een groot deel uit van die arbeiders, gezien door de oorlog veel mannelijke arbeiders naar het front werden gestuurd.

    Met de aanleiding van Internationale Vrouwendag (23 februari is 8 maart op de Russische kalender) leidden vrouwelijke arbeiders een betoging langs de fabrieken. Veel mannelijke metaalarbeiders vervoegden deze actie. Op 25 februari, twee dagen na het begin van de vrouwenopstand, beveelt de tsaar het leger om te schieten op de massa’s en de beweging te stoppen. En zo begon de Februarirevolutie, die tegen 12 maart de tsaar tot aftreden dwong. De Voorlopige Regering die toen aan de macht kwam, was de eerste regering van een grootmacht die vrouwen stemrecht gaf.

    Maar verder bleek die regering absoluut niet in staat én niet bereid om de levensstandaard van de massa’s te verbeteren. De tsaar was weg, maar voor de rest bleven grootgrondbezitters en kapitalisten de massa’s uitbuiten en de rijkdom afromen. Naast die Voorlopige Regering was echter ook een andere macht gegroeid, de verkozen raden (sovjets) van arbeiders, boeren en soldaten, die met de Voorlopige Regering in concurrentie stonden voor wie in het land de macht in handen had. De regering weigerde ook een einde te maken aan de oorlog, een eis die ook door de onaflatende campagne van de bolsjewieken steeds meer aanhang won.

    De dubbelmacht met enerzijds een Voorlopige Regering en anderzijds de sovjets kon niet blijven duren. Met de Oktoberrevolutie namen de sovjets, de gekozen vertegenwoordigers van de werkende massa’s, de macht in handen, daartoe opgeroepen door de bolsjevieken. Deze gebeurtenissen hebben de datum van IVD in Rusland en Europa vastgelegd op 8 maart. De Derde Internationale, opgezet door Lenin en Trotski, leiders van de Russische Revolutie, legden in 1922 IVD vast als een Communistische feestdag.

    De degeneratie van de revolutionaire communistische beweging loopt samen met die van Internationale Vrouwendag

    De arbeidersstaat die door de Russische revolutie aan de macht werd gebracht, bracht arbeidersvrouwen verwezenlijking waar de westerse vrouwen slechts konden van dromen. Naast de gelijkheid voor de wet, werd hen niet alleen het recht op werk geboden en speciale werkregimes (inkorting van de werkuren, verbod op nachtarbeid, zwangerschapsverlof,…) die rekening hielden met de sociale functie van moeders naast de arbeid buitenshuis, maar op vlak van huisvesting en basisdiensten was de arbeidersstaat ook de eerste die reëel haar verantwoordelijkheid opnam tegenover de massa’s van de bevolking. De rijkdom geproduceerd door de werkende bevolking werd voor het eerst ook ingezet om de belangen van de massa’s te dienen, via een planeconomie waarin de behoeftes van de massa’s centraal stonden en die, in een eerste periode, ook democratisch werden opgesteld via de sovjets, de raden van arbeiders, boeren en soldaten.

    Maar de jonge arbeidersstaat deed veel meer. De onderdrukking van vrouwen is immers gecompliceerder dan enkel de kwestie van inkomen en lonen. Het recht op abortus, een gemakkelijke echtscheiding, het verdwijnen van de “rechten” die mannen in het huwelijk hadden over hun vrouwen,… behoren allemaal tot de verwezenlijkingen van de Russische arbeidersvrouwen – verwezenlijkingen waarop de westerse vrouwen nog lang zouden moeten op wachten. Er werd ook grootschalig vormingswerk opgezet, dat vrouwen wilde helpen en stimuleren om zich te engageren in de samenleving, om hen weg te halen van hun haard, waaronder alfabetiseringscampagnes op het platteland en vormingswerk om het algemene culturele peil op te trekken. Socialistische vrouwen trokken het immense land door om vrouwen uit te leggen over welke rechten ze beschikten.

    Maar de Russische Revolutie kon niet recht blijven en ontwikkelen naar een socialistische samenleving in de volledige isolatie waarin het land terechtkwam na het mislukken van de revolutionaire bewegingen in Europa, vooral in Duitsland. Mislukkingen die er vooral komen door het verraad van de leiding van de arbeiderspartijen van de Tweede Internationale. De Russische samenleving botste op een tekort aan technische ontwikkeling, op culturele achterlijkheid in grote landelijke gebieden,… en werd bovendien in een continue oorlog gezogen. De buitenlandse kapitalistische machten deden er immers alles aan om de Russische heersende elite steun te bieden in de vorm van handelsblokkades e.d., maar ook in de vorm van buitenlandse legers, waarvan er 21 over het grondgebied van Rusland raasden. De voortzetting van de oorlog die de Russische samenleving werd opgelegd, leidde tot hongersnoden in verschillende plaatsen in het land.

    De steun – open en concreet – die door alle partijen behalve de bolsjewieken werd gegeven aan de contrarevolutie, leidde er steeds meer toe dat partijen buiten de wet werden gesteld. Dit oorlogscommunisme wordt ook vandaag nog door een pak communistische partijen als een “model” gezien, terwijl het een concrete en noodzakelijke aanpassing was aan de oorlog die de jonge arbeidersstaat werd ingesteld. Veel burgerlijke denkers brengen dat aan om te tonen hoe “ondemocratisch” het “communisme” wel is, terwijl ook in de kapitalistische landen de democratie wordt opgeschort in oorlogstijden en dat in een nog grotere mate dan in Rusland.

    Maar het mislukken van de revoluties in West-Europa en de interne economische moeilijkheden van het door de oorlog verwoeste land maakten wel dat in Rusland een bureaucratie steeds meer macht naar zich kon trekken. Die bureaucratie, onder leiding van Stalin, heeft sindsdien alle verzet gewurgd en de democratische running van de planeconomie vervangen door de almacht van de bureaucratie zelf. Onderdeel van deze machtsovername was de geleidelijke aanpassing van het vrouwenprogramma van de Russische Communistische Partij, waarbij steeds meer werd vergleden tot een aanbidding van het moederschap en het kerngezin met de moeder als de centrale zorgende figuur.

    Steeds meer wordt ook de Communistische, (de Derde) Internationale overal ter wereld een instrument van die Russische bureaucratie, die de buitenlandse belangen van Sovjet-Rusland vooropstelde op de belangen van de arbeidersklasse in de rest van wereld. En zo begon een ketting van verraad, van de eerste Chinese revolutie in de jaren ‘20, waarin de communistische partij de burgerlijk nationalistische Kuomintang aan de macht helpt; over de Spaanse burgeroorlog (waar de communistische partij o.a. haar invloed gebruikt om de arbeidersvrouwen de wapens te ontnemen om hen aan het front enkel nog in te zetten als koks en verpleegsters), waarin de belangen van de Spaanse arbeiders en boeren minder belangrijk worden geacht dan de overeenkomsten die Stalin met verschillende kapitalistische landen had afgesloten, leidend tot de overwinning van Franco; tot de Iraanse revolutie, waarin de Communistische Partij weigert een onafhankelijke rol te spelen en zelf leiding te geven, steun geeft aan Khomeini en de Iraanse vrouwen totaal aan hun lot overlaat. Binnen dit kader verandert Internationale Vrouwendag in de stalinistische landen in een soort moederdag of Valentijn, waarop vrouwen bloemen en cadeautjes krijgen.

    Heropleving van de vrouwenstrijd in de jaren ‘60

    In de rest van de wereld raakt Internationale Vrouwendag steeds meer in de vergetelheid om in de late jaren ’60 opnieuw opgenomen te worden door de feministische beweging, de zogenaamde tweede golf (na een “eerste golf” voor stemrecht). Dit is ook de periode waarin andere emancipatiebewegingen, zoals de homobeweging, een grote bloei kennen.

    In de jaren ’60 zien we een grote toevloed van vrouwen op de arbeidsmarkt. Een zeer lage werkloosheid maakte dat vrouwen werden aangemoedigd om er hun plaats op te eisen. De nieuwe golf komt er dus op basis van deze economisch gunstige voorwaarden. In België wordt de nieuwe opgang van de beweging ingeluid door de vrouwen van de Waalse fabriek FN met hun staking voor “gelijk loon voor gelijk werk” die 12 weken aanhield.

    Deze tweede feministische golf viel samen met andere emancipatiebewegingen, zoals die van de homoseksuelen. De doelen ervan waren economische zelfstandigheid en het doorbreken van het klassieke rollenpatroon, seksuele bevrijding, doorbreken van het “glazen plafond” die vrouwen weghield van hogere functies, ook in de politiek. In veel landen werden door die strijd belangrijke verworvenheden verkregen, o.a. op vlak van abortus en geboortepreventie, versoepeling van de echtscheidingswet,… Hun slogans waren o.a. het overbekende “baas in eigen buik” en “het persoonlijke is politiek”.

    In woorden werd ook de eis “gelijk loon voor gelijk werk” toegekend, evenals het verbod op beroepsdiscriminatie, maar op dat vlak moeten we vandaag vaststellen dat vrouwenlonen nog steeds gemiddeld zo’n 25% lager liggen dan mannen.

    Waarom Internationale Vrouwendag opnieuw op de agenda moet worden geplaatst

    Omdat ondanks de grote verworvenheden – toegang tot onderwijs en de arbeidsmarkt, abortus, vlotte echtscheidingsprocedures, gelijkheid voor de wet,… – van de vrouwen in de ontwikkelde kapitalistische landen, de problemen niet fundamenteel zijn opgelost. Integendeel, de laatste 20 à 30 jaar van antisociaal, neoliberaal beleid zijn een gans pak verworvenheden teruggeschroefd. Vrouwen zijn extra hard geraakt: ze vormden de absolute meerderheid van werklozen die hun uitkering verloren met het befaamde artikel 143/80 (over de samenwonende langdurig werklozen), de deeltijdse werkloosheidsuitkering voor onvrijwillig deeltijds werkenden werd afgebouwd, de afbouw van de zorg in o.a. ziekenhuizen (kortere verblijfperiodes) werd grotendeels op hun rug afgewenteld,…

    Veel vrouwen werken vandaag buitenshuis en slechts weinig meisjes en jonge vrouwen zien voor zichzelf een rol als huisvrouw weggelegd. Maar door het feit dat de samenleving de huishoudelijke en zorg-taken, voor kinderen en echtgenoot en – door de dure rusthuizen gecombineerd met lage pensioenen – ook steeds meer terug voor bejaarde ouders, niet als sociale taken ziet, waarvoor openbare diensten worden ingezet, worden vrouwen belast met een dubbele dagtaak. Die dubbele dagtaak, zeker in een situatie van een flexibele arbeidsmarkt, maakt dat veel vrouwen niet voldoende verdienen om financieel onafhankelijk te zijn. Lage lonen, deeltijds werk, periodes van niet-aanwezigheid op de arbeidsmarkt,… maken dat vrouwen ook op hogere leeftijd gemiddeld een pak armer zijn door de soms extreem lage pensioenen.

    Dit gebrek aan financiële onafhankelijkheid maakt dat vrouwen kwetsbaar zijn voor geweld. Zelfs indien ze uit een gewelddadige relatie willen ontsnappen, liggen daar allerlei obstakels op de weg. Hoe met de lage lonen die veel vrouwen verdienen in deeltijds werk, dienstencheques en andere “klusjes”,… en met de onzekerheid van een tijdelijk of interimcontract, een nieuwe woning vinden en voldoende inkomen om van te leven, zeker als er kinderen zijn?

    Geweld op vrouwen is inherent aan het kapitalisme, dat drijft op verdeeldheid en vooroordelen tegenover specifieke groepen om zo de meerderheid van de bevolking die door de burgerij wordt uitgebuit en onderdrukt te verdelen. Vrouwen worden in de publieke ruimte en op de scholen en werkplaatsen vaak geconfronteerd met seksuele pesterijen, in hun gezinnen vaak met fysiek en seksueel geweld. Vooroordelen over vrouwen maken vaak ook dat ze extra hard moeten werken om voor vol te worden aanzien. Seksisme installeert zeer reële beperkingen in het leven van vrouwen. Ondanks de enorme stappen vooruit en de grotere vrijheid die vrouwen vandaag hebben om hun leven te bepalen, blijft dat geweld voortduren: de grootste oorzaak voor dood en blijvende handicap van vrouwen tussen 16 en 44 jaar in Europa is partnergeweld.

    En ook nieuwe vormen van onderdrukking zien het licht, of beter gezegd oude vormen in een nieuwe verschijning. De groei van het internet werd door de seksmaffia aangegrepen voor een ongeziene uitbreiding van de seksindustrie – porno is een van de grootste internetsectoren. Daarbij is ook een verglijding zichtbaar naar steeds hardere porno, kinderporno enz. Porno is vandaag overal aanwezig en zet volgens diverse studies een ernstige druk op zeker jonge vrouwen ivm hun seksuele “prestaties”. De verhoudingen tussen de seksen is er dan ook in 97% van het pornomateriaal één van vrouwelijke gehoorzaamheid en volgzaamheid, het “altijd te pakken zijn”. Het grootste deel van het pornomateriaal stikt van de clichés zoals bijvoorbeeld dat vrouwen “ja” bedoelen als ze “neen” zeggen, enz.

    En voor veel jonge vrouwen die in die pornoindustrie betrokken raken – foto’s laten trekken is toch een “onschuldige” en gemakkelijke manier om aan geld te raken – is die pornoindustrie een opstapje naar de prostitutie. Hoewel we vandaag steeds meer horen dat dit een “keuze” is die vrouwen maken, is het opmerkelijk dat zelfs die vrouwen die zelf denken dat het hun “keuze” was op termijn gebruik moeten maken van drugs om die “job” aan te kunnen. Alle prostituees komen regelmatig met geweld en dwang in contact. Ondanks dat verschillende, ook zogenaamd progressieve organisaties prostitutie vandaag willen voorstellen als “een job als een ander”, is het dat helemaal niet. Het is ook voor de overgrote meerderheid van de prostituees geen “keuze”, maar pure economische noodzaak. Een behoorlijk deel van de prostitutiemarkt wordt bovendien aangevuld met wat men niet anders als seksslaven kan noemen, aangevoerd door netwerken van mensenhandel. Het is ook niet verwonderlijk dat de seksindustrie ten volle geprofiteerd heeft van het uiteenvallen van de stalinistische staten in Oost-Europa en Rusland en dat pakken vrouwen uit die landen de prostitutiemarkt overspoelen, wel of niet rechtstreeks gedwongen door mensenhandelaars.

    Een groter aandeel in de armoede, een overconcentratie in slechtbetaalde, tijdelijke en deeltijdse job, geweld, pesterijen en vooroordelen,… en nog beweren een groot deel van de politici dat vrouwen niet langer onderdrukt zijn of gediscrimineerd. In realiteit gaat de situatie er voor werkende vrouwen en vrouwen die afhankelijk zijn van een uitkering op achteruit in de laatste decennia. De economische afhankelijkheid maakt dat een hele reeks van rechten waarover vrouwen wettelijk beschikken in realiteit niet kunnen worden opgeëist.

  • 1968 – een jaar van opstanden. Een minder gekende revolte: de Pakistaanse opstand van 1968

    Dit jaar zullen er heel wat verjaardagen worden gevierd. 40 jaar geleden was er mei ’68 met de studenten- en arbeidersrevolte in Frankrijk, maar ook bewegingen in tal van andere landen. Op deze site zullen we regelmatig een aantal historische gebeurtenissen belichten. We beginnen met een minder gekende revolte van 40 jaar geleden: de beweging in Pakistan die uiteindelijk leidde tot het aan de macht komen van Zulfikar Ali Bhutto. Een begrip van deze beweging is noodzakelijk om de actualiteit in Pakistan te begrijpen.

    Geert Cool

    Eind jaren 1960 kwam het in Pakistan tot een revolutionaire opstand. Het regime daverde op haar grondvesten en moest onder druk van een massabeweging een einde maken aan het jarenlange militaire bewind. Bij de eerste verkiezingen die Pakistan ooit zou kennen, kwam Zulfikar Ali Bhutto aan de macht, een linkse populist die van zijn PPP (Pakistani Peoples Party) de grootste Pakistaanse partij maakte. Amper een jaar voor de beweging van 1968 werd de PPP opgericht door 35 leden… Hoe was een dermate snelle ontwikkeling mogelijk?

    Van militaire dictatuur tot massale opstand

    Het kolonialisme had in Pakistan niet bepaald een sterke lokale heersende klasse gevestigd. De Britse kolonisatoren hadden uiteraard wel gebruik gemaakt van de feodale en regionale heersers die een sterke machtspositie hadden uitgebouwd, maar onder meer door een politiek van verdeel-en-heers hielden de Britten zelf de touwtjes stevig in handen. Na de onafhankelijkheid van Pakistan in 1947 (bij de opsplitsing van het Indische subcontinent in een islamitisch gedeelte – Pakistan met inbegrip van wat nu Bangladesh is – en de rest), werd geprobeerd om voorbereidingen te treffen om verkiezingen te organiseren.

    Normaal moesten die eerste verkiezingen plaatsvinden in 1958, maar er was een groot probleem. Namelijk: het verwachte resultaat. De National Awami Parti (NAP), een links-democratische formatie met ook een sterke communistische invloed, zou de verkiezingen naar alle waarschijnlijkheid winnen. Daarop kwam het tot een militaire staatsgreep om de verkiezingen tegen te houden. De militaire dictator Ayub Khan nam de touwtjes stevig in handen. Aanvankelijk baseerde Khan zich voornamelijk op de VS, maar steeds meer werden ook de handelsbanden met China aangehaald. Het leidde ertoe dat Mao Zedong persoonlijk een oproep deed aan de Pakistaanse communisten (waar er een belangrijke invloed was van het maoïsme) om het regime van Ayub Khan kritisch te ondersteunen. Veel oppositie kwam er dan ook niet van de NAP.

    Ayub Khan was een militaire dictator. Bij gebrek aan een sterke heersende klasse had het leger niet alleen op het vlak van defensie een machtige positie, het leger was (en is) actief op tal van maatschappelijke terreinen. Ook nu nog wordt een groot deel van de economie gecontroleerd door het leger. Khan maakte tevens gebruik van grootgrondbezitters om het regime te ondersteunen. Eén van die grootgrondbezitters was Zulfikar Ali Bhutto, de tweede grootste feodale heerser uit de provincie Sindh in het Zuidoosten van Pakistan. Khan zag Bhutto als zijn “politieke zoon”.

    Toch kwam het tot een breuk tussen de twee. Bhutto nam in 1966 ontslag uit de regering-Khan omdat hij begon aan te voelen dat het verzet tegen het regime toenam. Onder brede lagen van de bevolking was er een immens ongenoegen. De immense verwachtingen en hoop na de onafhankelijkheid in 1947 werden niet ingelost. Bovendien zorgde de militaire dictator niet voor vooruitgang voor de massa’s. Werkloosheid, armoede en lage lonen bleven een immens probleem. Het ongenoegen begon over te koken en Bhutto probeerde daarop in te spelen.

    In 1966 nam Bhutto ontslag uit de regering en in 1967 kwam hij met een nieuwe partij naar voor: de Pakistani Peoples Party (PPP). Op de oprichtingsvergadering waren er 35 aanwezigen, waaronder geen enkele vakbondsmilitant. De partij moest aan de kant van de Pakistaanse bevolking staan, aldus Bhutto. Met de radicalisering die een snel ritme aannam, schoof ook de PPP bijzonder snel naar links op. De centrale slogan werd al snel “voedsel, kledij en huisvesting”. Een variant op de slogan “brood, land en vrede” van de boljsewieken in 1917. Gezien zijn eigen positie als grootgrondbezitter zal Bhutto wel geen nadruk gelegd hebben op het aspect van een landhervorming… De druk van onderuit zorgde ervoor dat de PPP snel een radicaal profiel naar voor bracht en stelde op te komen voor een democratisch socialistische geplande economie.

    In 1968 liep de druppel over en kwamen de arbeiders en arme boeren in Pakistan massaal op straat. In de grootste stad, Karachi, was een algemene staking uitgebroken en deze werd gevolgd in de rest van het land. In Oost-Pakistan, het huidige Bangladesh, ging deze beweging gepaard met eisen voor meer autonomie en onafhankelijkheid. De arbeiders en arme boeren legden het land effectief plat. Het regime had geen enkele uitweg meer en moest de boeken dicht doen: Ayub Khan moest aftreden en stelde een andere militaire leider aan om snel verkiezingen te organiseren.

    De revolutionaire opstand van 1968 in Pakistan was de eerste revolutie in het land. De massa’s werden onmiddellijk met een aantal problemen geconfronteerd: het falen van de oude linkerzijde (de National Awami Party) zorgde ervoor dat er geen politiek verlengstuk was voor de beweging of dat er alleszins geen politieke formatie was die leiding gaf aan de beweging. Dit gaf ruimte voor een populistische kracht om snel terrein te winnen. De PPP kreeg steeds meer steun en een grote actieve betrokkenheid van arbeiders en arme boeren, ook al bleef de leiding in handen van een kliekje rond de feodale heerser Zulfikar Ali Bhutto.

    De revolutionaire beweging hield bovendien goed stand tegen de heersende elite. Van november 1968 tot april 1969 werden tal van bedrijven bezet en gingen landarbeiders over tot landbezettingen. De centrale slogan was “revolutie”. En de arbeiders en boeren lieten er geen onduidelijkheid over bestaan: wat ze wilden, was een socialistische revolutie. Alleen was er geen revolutionaire partij om de revolutie tot haar conclusies te brengen. Tegen de achtergrond van een zwakke heersende klasse en een massale beweging met steun onder de arbeiders, maar ook de arme boeren, had een revolutionaire beweging met daarin een bewuste revolutionaire socialistische factor ervoor kunnen zorgen dat de wereldgeschiedenis er anders had uitgezien na de Pakistaanse revolutie van 1968-69.

    Alleen was er geen revolutionaire partij aanwezig die deze taak kon volbrengen. De maoïsten hadden een grote invloed, maar raakten steeds meer gediscrediteerd omdat ze op vraag van de Chinese partijleiding hun steun bleven betuigen aan het corrupte regime van de militaire dictator Ayub Khan. Bij gebrek aan een alternatief en een revolutionaire partij, kon de PPP het vacuüm vullen. Alleen was dit niet om een socialistisch regime te vestigen…

    De beperkingen van links-populisme

    Ayub Khan gaf toe en liet een andere topmilitair verkiezingen organiseren in 1970. In West-Pakistan won de PPP deze verkiezingen overtuigend. In Oost-Pakistan (Bangladesh) waren het de nationalistische krachten die wonnen. De revolutionaire beweging van 1968-69 bleef daar nazinderen. De arbeiders en boeren wilden een socialistisch alternatief, een socialistisch Bangladesh. Zulfikar Ali Bhutto beging een cruciale fout inzake Bangladesh. In plaats van een bondgenoot te zoeken in de beweging van arbeiders en boeren in dat land, gooide hij het op een akkoord met de legerleiding in Pakistan om te proberen met brute militaire kracht de Pakistaanse eenheid te bewaren. Dat mislukte en het Pakistaanse leger slaagde er niet in om de beweging in Bangladesh klein te krijgen. Buurland India vreesde dat de beweging uit Bangladesh zou overslaan en kwam militair tussen. Het resultaat was een vernedering van het Pakistaanse leger en de onafhankelijkheid van Bangladesh.

    Zulfikar Ali Bhutto en de PPP maakten geen gebruik van de nederlaag van het leger in Bangladesh om de machtspositie van dat leger ook in Pakistan zelf te beëindigen. Het leger was verzwakt en kon opzij worden geschoven, de massale opstand van 1968-69 bleef immers ook in Pakistan een impact hebben. De arbeiders en boeren wilden een einde maken aan het kapitalisme en steunden de hervormingen die de PPP doorvoerde. Maar ze zouden evenzeer een radicaal optreden tegen de legerleiding hebben gesteund.

    Daar kwam evenwel niets van in huis. Het regime gooide het opnieuw op een akkoord met de legerleiding. Na de smadelijke nederlaag in Oost-Bengalen, mocht het leger haar actieterrein verleggen naar de opstandige provincie Balochistan in het Zuidwesten van Pakistan. Ook in die provincie eiste te bevolking meer autonomie. Balochistan is geen druk bevolkte provincie en het leger dacht daar wel sneller een overwinning te kunnen boeken. Het kreeg carte blanche van de PPP-regering. Het resultaat was een bloedige repressie in Balochistan en een legerleiding die van de operaties in Balochistan gebruik maakte om de eigen positie opnieuw te gaan versterken. Zulfikar Ali Bhutto stelde bijvoorbeeld generaal Zia al-Haq aan in Balochistan. We zullen deze generaal even verder in dit artikel nogmaals ontmoeten…

    Op sociaal vlak voerde de PPP een reeks hervormingen uit die verregaand waren. Er was gratis onderwijs, gratis gezondheidszorg, er kwam zelfs een nationalisatie van de banken. Zowel in retoriek als in daden moest de PPP een erg linkse houding innemen, linkser dan bijvoorbeeld de linkse regimes die vandaag in Latijns-Amerika aan de macht zijn. Uiteraard was het toen tegen een andere achtergrond (met onder meer het bestaan van de Sovjetunie), maar het was toch vooral de revolutionaire beweging van 68-69 die het regime tot verregaande hervormingen dwong.

    Alleen bleven de hervormingen op een bepaald niveau steken. Er werden wel delen van de economie uit de private handen gehaald, maar lang niet alle sleutelsectoren. Bovendien bleef het leger een machtige factor vormen in het land. De beperkte hervormingen volstonden niet om de kloof tussen arm en rijk te dichten en zelfs niet om voor blijvende vooruitgang te zorgen voor de meerderheid van de bevolking. Op dat ogenblik zijn Zulfikar Ali Bhutto en de PPP niet verder gegaan met de hervormingen, maar begonnen ze toe te geven aan de druk van de kapitalisten. Dat gebeurde niet openlijk, maar in de praktijk. Bij een staking in 1972 in Karachi stelde Bhutto aan het patronaat dat het regime de kant van de arbeid zou kiezen, maar toen het patronaat huurlingen op de stakers afstuurde, kwam het regime niet tussen om een bloedbad te vermijden.

    De weigering om de vraag naar een socialistisch alternatief te beantwoorden met de nationalisatie van alle sleutelsectoren van de economie, het ontwapenen van het bestaande leger en de vervanging ervan door de gewapende bevolking, het ontbreken van arbeidersdemocratie in de genationaliseerde sectoren van de economie en in delen van het politieke stelsel, waren allemaal factoren die het regime ondermijnden. Het populisme volstond niet, zelfs niet gecombineerd met vrij doortastende hervormingen. De arbeiders en boeren wilden meer en begonnen zich deels van de PPP af te keren.

    Bij de verkiezingen van 1977 werd dit de PPP zelf fataal. Om die verkiezingen opnieuw te winnen, koos de partij ervoor om via corruptie de resultaten op voorhand vast te leggen. Dit leidde tot rellen en onlusten in verschillende steden. Het was duidelijk dat het regime verzwakt uit deze operatie kwam en voor het leger was dit het signaal dat haar ogenblik was gekomen. Het leger pleegde een staatsgreep en bracht generaal Zia ul-Haq aan de macht. Zulfikar Ali Bhutto werd uiteindelijk opgeknoopt in 1979 en droeg de macht (over de partij) over aan zijn dochter, Benazir Bhutto, die op haar beurt eind vorig jaar in de beste feodale traditie haar zoon aanstelde als erfgenaam.

    Dictatuur van Zia ul-Haq: bloederige vervolging van arbeiders, steun aan fundamentalisten

    Het resultaat van het falen van het links-populistische regime van Bhutto en de PPP leidde tot de staatsgreep van het leger onder leiding van Zia ul-Haq. Dit had verregaande gevolgen. Er kwam een brutale repressie tegen linkse militanten, vakbonden,… Het was jarenlang quasi onmogelijk om een socialistische kracht uit te bouwen in Pakistan, de eerste leden van onze organisatie werden in deze periode gewonnen voor het marxisme terwijl ze in ballingschap waren in onder meer Nederland.

    Zia ul-Haq was een betrouwbare bondgenoot van het VS-imperialisme dat handig gebruik maakte van zijn diensten om onder meer Pakistan te gebruiken om er fundamentalistische strijders op te leiden die werden ingezet in Afghanistan na de inval van de Sovjetunie. De mujahedin vormde de basis voor de latere Taliban in Afghanistan. Maar ook in Pakistan was er een invloed van de opleiding die werd gegeven aan fundamentalistische strijders. De militaire dictator steunde de fundamentalisten, onder meer om zijn controle te versterken op meer achtergebleven delen van het land waar de feodale en stammenverhoudingen nog dominant waren. Ook vond Zia ul-Haq de fundamentalisten een nuttige bondgenoot in de strijd tegen aartsvijand India. Regelmatig werden commando’s ingezet om te strijden in het door India bezette deel van Kasjmir. Dat leidde mee tot het destabiliseren van het Indische regime en vormde mee een aanleiding voor een immense wapenwedloop tussen India en Pakistan, een wapenwedloop met kernwapens.

    De militaire dictatuur van Zia ul-Haq heeft komaf gemaakt met de arbeidersbeweging en de basis gelegd voor een neoliberaal regime dat tegelijk steunde op fundamentalisten, onder meer in het leger. Eind jaren 1980 werd formeel afstand gedaan van de macht en kwamen er verkiezingen (die werden gewonnen door Benazir Bhutto die in 1988 uit ballingschap terugkeerde om premier te worden). Het nieuwe regime van Benazir Bhutto was echter totaal verschillend van het regime van haar vader: ditmaal geen hervormingen, maar wel een compromis met het leger. Dat compromis en het aanvaarden van het neoliberalisme bleven de dominante trend in de PPP en bij Benazir Bhutto. Ook na de verkiezingen van 18 februari zal de PPP niet van die koers afstappen.

    Vlak voor zijn dood in 1979 schreef Zulfikar Ali Bhutto in de gevangenis een boek “Als ik vermoord wordt”. Hij kwam daarin tot volgende conclusie: “Ik zit momenteel in de dodencel omdat ik probeerde tot een compromis te komen tussen twee strijdende klassen – de arbeidersklasse en de heersende klasse. Er is geen compromis mogelijk tussen deze twee klassen. De klassenstrijd zal pas beëindigd worden met een beslissende nederlaag van één van de klassen. Dat is de les die ik trek uit mijn huidige omstandigheden.” Deze les is effectief van fundamenteel belang in de strijd voor een socialistisch alternatief. Het vereist bovendien een eigen revolutionair instrument in handen van de arbeiders en boeren: een revolutionaire partij met een socialistisch programma.

  • Dagboek van links boegbeeld: Tony Benn, 2001-2007

    In de jaren 1970 en 1980 kreeg Tony Benn het volledige Britse establishment over zich heen. Voor de kapitalistische media en hun rechtse vrienden in de arbeidersbeweging was Benn een kopstuk van de socialistische stroming. Toen er nog arbeiders actief waren in de Labour Party werd Benn gezien als een symbool om de partij in socialistische zin te veranderen, onder meer met de hard bevochten voorzittersverkiezingen van 1981.

    Peter Taaffe

    In het nieuwste deel van de dagboeken van Tony Benn wordt echter duidelijk dat hij vandaag niet meer gezien wordt als een gevaar. In een opvallend eerlijk stukje over een toespraak die hij hield bij de vakbond in Oxford schrijft Benn: “Hoog geplaatste ambtenaren en rechters zijn een onderdeel van het establishment en beslissen over alles. Ik zei dat iedereen daar bijzonder vriendelijk was tegenover mij en Lissie [de dochter van Benn] zei me, ‘Wel, het gaat eigenlijk allemaal over klassen’. Ze waren vriendelijk tegen me omdat ik een deel ben van hun klasse.”

    In het verleden was Benn, minstens gedeeltelijk, een uitdrukking van het arbeidersverzet tegen het establishment. Uit zijn dagboeken blijkt nu dat Benn nog steeds een aanhanger van het socialisme is en zich ook nog steeds blijft verzetten tegen wat New Labour geworden is. Op deze basis krijgt Benn nog steeds heel wat steun van arbeiders en socialisten, maar hij wordt niet langer gevreesd door het kapitalistisch establishment. Hij is omgevormd tot een soort van “nationaal icoon”, een positie die niet comfortabel is voor wie zich verzet tegen dit systeem.

    De huidige politieke positie van Benn brengt het kapitalisme en haar vertegenwoordigers niet echt in de problemen. Hij biedt ook geen perspectief op vooruitgang aan voor de groeiende laag van jongeren, arbeiders en socialisten die uitkijken naar een alternatief. Dat blijkt uit zijn houding tegenover New Labour. Doorheen de dagboeken is de afkeer van Benn tegenover New Labour zowat de rode draad, maar hij weigert tegelijk om zelfs maar het idee te verdedigen dat er een alternatief mogelijk is.

    Over New Labour

    In zijn voorwoord haalt Benn al zwaar uit naar Blair, Brown en New Labour omwille van de privatiseringen, de weigering om pensioenen te indexeren, de aanvallen op het onderwijs en de ondermijning van de democratische vrijheden. Hij haalt een vertegenwoordiger van de Tory partij aan die stelde dat toen Norman Tebbit aan Thatcher vroeg wat ze zag als haar grootste verwezenlijking, het antwoord “New Labour” was. Dat is effectief veelzeggend.

    Over de staat van de Labour partij schrijft Benn: “De lokale afdeling van de Labour partij kwam af [naar een bijeenkomst waar Benn sprak]. Het waren allemaal gepensioneerden en je zag onmiddellijk wat er fout was. Ik bedoel dat de jonge mensen die in politiek geïnteresseerd zijn, zich niet richten op Labour. Ik weet niet als de partij kan standhouden, want nu is Labour een verzamelplaats van bejaarden geworden.”

    Nochtans zijn er mogelijkheden om jongeren te organiseren. Wij doen dat iedere dag met onze partij waarin er tal van jongeren actief zijn.

    Wat verder stelt Benn: “Het opzetten van een nieuwe Socialistische Partij is tijdverlies. Kijk maar naar wat er gebeurde in Brent [in 2003]… De linkse kandidaten, en er waren er verschillende, haalden 130, 140 stemmen, wat aangeeft dat de Socialist Alliance en de Socialist Party en dat soort partijen eigenlijk niet relevant is in de huidige situatie.” Dat zou de lezer de indruk kunnen geven dat de Socialist Party deelnam aan de verkiezingen in Brent, wat niet het geval was.

    Maar waarom probeert Benn er met dit soort feitjes vanaf te raken om zijn historische inertie goed te praten? Uiteindelijk is zijn actuele positie er één van inertie. Wat is het alternatief van Benn op het idee van een nieuwe arbeiderspartij? “Er is een vacuüm en de conferentie van de Labour partij moet dat vacuüm vullen, je kan immers geen democratisch systeem hebben zonder een ernstig alternatief, de bevolking wil een echte Labour-regering.”

    Een conferentie van de Labour Party moet dus een alternatief brengen? Later geeft de auteur echter toe dat de conferentie van de partij werd volgestouwd met aanhangers van Blair, nu van Brown, rechtse gemeenteraadsleden die besparingen doorvoeren of schaapachtig volgzame parlementsleden die hun stemgedrag laten bepalen door lobbyisten in het parlement.

    Nood aan een links alternatief

    Wat gebeurde er op de conferentie van Labour waar Tony Benn op een alternatief had gehoopt? “New Labour is meer dan ooit tegen de vakbonden en tegen de linkerzijde… In de lokale afdelingen vind je geen linkerzijde meer omdat alle degelijke socialisten zijn weg gegaan.” De conferentie besliste even later om zelfs geen discussie te houden over de catastrofale oorlog in Irak.

    Benn weigert om de kwestie van een links alternatief buiten de gevangenis van New Labour te zien. Hierdoor raakt hij steeds meer geïsoleerd. Dat zorgt ervoor dat hij in zijn wanhoop soms zijn toevlucht zoekt tot vreemde gesprekspartners. Zo stelt hij dat hij Ted Heath belde voor politiek advies. Heath was een rechtse leider van de Tory partij die harde aanvallen inzette op de mijnwerkers in 1972 en 1973-74. Ook Roy Jenkins kon op een telefoontje van Tony Benn rekenen. Jenkins leidde de rechtse revolte in Labour begin jaren 1980 tegen onder meer de aanhangers van Benn. Jenkins inspireerde de “Bende van vier” om te splitsen van Labour om de Social Democratic Party te vormen in 1981, een kapitalistische en rechtse afsplitsing gericht tegen een te linkse Labour partij.

    Linkse bondgenoten zoals George Galloway daarentegen krijgen heel wat kritiek van Benn. Galloway had fors uitgehaald naar Blair en diens regering omwille van de oorlog in Irak. “Groot-Brittannië wordt momenteel geleid door een bloeddorstige, liegende en corrupte groep oorlogsmisdadigers”, stelde Galloway. Dat kan een emotionele uitspraak zijn, maar het is wel een vrij correcte omschrijving van Blair en zijn vrienden die een oorlog hebben gevoerd in Irak die heeft geleid tot 4 miljoen vluchtelingen en 650.000 onschuldige burgerslachtoffers.

    Maar Benn reageert: “Ik denk dat dit een totaal onefficiënte manier is om je mening naar voor te brengen. In november pleitte George er bij mij voor om hem te steunen en de nationale leiding te vragen om hem in de partij te laten. Als ik daarin was geslaagd, zou hij nu dus een lid zijn van een partij die geleid wordt door een bloeddorstige, liegende en corrupte groep oorlogsmisdadigers. Dat zorgde bij mij voor een vrij fundamentele breuk met George Galloway.”

    Tony Benn heeft gelijk om persoonlijke aanvallen af te keuren, zelfs indien het gericht is tegen kapitalistische tegenstanders van het socialisme, en de aandacht te richten op de inhoud. Maar de klassenstrijd is geen diplomatieke aangelegenheid en ook geen balletschool. Woede kan dermate sterk zijn dat het leidt tot straffe uitspraken. Veel arbeiders hebben zich daarom in weinig positieve bewoordingen uitgelaten over figuren als Thatcher of recenter Tony Blair. Zelfs Tony Benn heeft ooit Blair omschreven als een “Führer” en werd daarover op de vingers getikt door zijn eigen kinderen.

    De tegenstrijdige houding van Benn tegenover New Labour verklaart zijn verontwaardiging over de woorden van Galloway. Zo valt Benn Clare Short wel aan toen zij ontslag nam uit de regering omwille van de oorlog: “Ik heb het niet voor haar. Ze steunde de oorlog en verliet het schip pas toen haar positie onhoudbaar werd.” Anderzijds is er geen woord van kritiek op zijn eigen zoon, Hilary Benn, die wel doorheen de volledige oorlog minister bleef in de regering van Blair. Nu neemt Hilary Benn een prominente positie in het kabinet van Gordon Brown in. Tony Benn stelt zelfs dat hij bijzonder blij was met de promotie van zijn zoon onder Blair en zelfs rond de tafel danste toen hij het hoorde. Socialisten moeten echter het volgende spreekwoord in gedachten houden: “We houden heel veel van onze vrienden (en zeker van onze familie), maar nog meer van de waarheid.”

    In de hoop dat er toch verandering zou komen vanuit Labour, doet Benn wat denken aan diegenen die destijds stelden dat de vakbonden hun steun aan de liberale partij moesten behouden in de 19de eeuw. Arbeiders en zeker vakbondsmilitanten verlieten de liberale partij en vormden samen met een nieuwe generatie arbeiders de basis voor wat de Labour partij zou worden.

    Tony Benn erkent: “Wat Blair doet, is eigenlijk de privatisering van de Labour partij. Hij wil van de vakbonden af raken. Terwijl zeven miljoen vakbondsmilitanten 7 miljoen pond geven aan de partij, gave 10 mensen zowat 40 miljoen pond en kregen ze in ruil een adellijke titel. Mijn vader verliet de Liberale partij omdat Lloyd George zo corrupt was bij het toekennen van adeltitels.”

    Wat is het verschil met vandaag? Het gaat uiteraard niet enkel om het toekennen van adeltitels, maar de Liberale partij was destijds volledig verbonden met het kapitalisme waardoor het de arbeiders en de vakbonden aanviel. De gelijkenissen met Labour vandaag zijn erg groot.

    Omwille van zijn standpunten zal Tony Benn, ondanks zijn positieve rol in het verleden, steeds meer geïsoleerd komen te staan. De nieuwe generatie van arbeiders en jongeren zullen in het zoektocht naar veranderen aan Tony Benn voorbij stappen. Natuurlijk is Benn al op gevorderde leeftijd. Maar dat gold destijds ook voor een figuur als Franz Mehring die zijn hele leven de Duitse sociaal-democratie had gesteund, maar niet aarzelde om met de partij te breken toen deze de Eerste Wereldoorlog steunde. Mehring zocht aansluiting bij Rosa Luxemburg en co om een nieuwe politieke formatie op te zetten. Ook de 75-jarige Friedrich Engels bleef zich inzetten rond het idee van een nieuwe massale arbeiderspartij. Zijn inspanningen lagen mee aan de basis voor het opzetten van de Labour partij.

    Tony Benn verwerpt jammer genoeg deze politieke koers. Het zal de geschiedenis niet tegenhouden, in de komende jaren zullen er in tal van landen nieuwe politieke formaties van de arbeidersklasse tot stand komen.

  • Moeilijkheden bij het ontwikkelen van arbeiderspartijen: het historische voorbeeld van het Antwerpse Daensisme

    Het opzetten van een arbeiderspartij is geen makkelijke taak en bovendien allerminst een rechtlijnig proces. Dat blijkt ook uit tal van historische voorbeelden van succesvolle arbeiderspartijen, maar evenzeer van arbeiderspartijen die nooit echt van de grond zijn gekomen of al snel botsten op interne tegenstellingen. Een dergelijk voorbeeld vinden we bij het Daensisme en zeker bij de ontwikkeling van deze stroming in het Antwerpse.

    Het boek "Het Daensisme in Antwerpen" van Hugo Landuyt gaat al enige tijd mee en kende een relatief grote verspreiding. Nochtans is het verhaal van het Antwerpse Daensisme soms niet bepaald oppeppend, deze stroming kende tal van interne tegenstellingen en tegenslagen waardoor het bestaan van een georganiseerde Daensistische formatie van beperkte duur was. Ondanks dat falen, bleef de invloed echter bestaan. Dat blijkt onder meer uit de publicaties over het Daensisme. Maar zelfs bij de recente veroordeling van Abou Jahjah en zijn AEL-vrienden werd verwezen naar Daens (ondanks het feit dat priester Daens een andere godsdienst was toegedaan…): de wet die werd gebruikt om tot een veroordeling te komen, was mee het werk van Charles Woeste (de leider van de conservatieve katholieken en historisch tegenstander van Daens). Het opzetten van een politieke formatie mocht dan al mislukt zijn, het Daensisme houdt wel stand als symbool van verzet en organisatie van de arbeiders en armsten.

    In Antwerpen was de oorsprong van het Daensisme veel minder volks dan in Aalst. De pioniers kwamen eerder uit intellectuele middens die een democratisch en Vlaamsgezind standpunt hadden ontwikkeld. Figuren als Adolf Pauwels of Hector Lebon waren advocaten. Pauwels slaagde er in om het gerechtelijk apparaat op stelten te zetten met onder meer een aanvraag tot inschrijving bij de balie in het Nederlands. Beiden legden een grote nadruk op de vernederlandsing van het gerecht. Binnen de katholieke beweging botste hun Vlaamsgezindheid en hun nadruk op democratie met de bestaande orde. Reeds in 1890, vier jaar voor Daens zich kandidaat zou stellen bij de verkiezingen, verklaarde Pauwels dat hij Woeste niet langer erkende als leider van de katholieke partij. Dat een dergelijke opstelling zou leiden tot een breuk met de katholieke partij was evenzeer snel duidelijk. In 1890 werd de kandidatuur van een Franstalige katholiek voor de provincieraadsverkiezingen in Brecht betwist door Adolf Pauwels (die 352 stemmen haalde tegenover 531 voor de overwinnaar).

    Naar aanleiding van de verkiezingscampagne van de Daensisten in Aalst in 1894 werd het initiatief genomen om een partij op te zetten: de Christene Volkspartij. Dat gebeurde op een bijeenkomst in Brussel in april 1895 en werd gevolgd door tal van meetings in het hele land. Zo was er op 5 mei 1895 een succesvolle meeting met priester Daens in Borgerhout. Een groep Vlaamsgezinde democraten (met onder meer Pauwels, Lebon, Schiltz, De Jaegher,…) beslisten een formatie te lanceren: VKV (Vlaamse Christene Volksbond). Deze formatie kwam onder meer op voor het algemeen enkelvoudig stemrecht, maar ook andere sociale eisen zoals gratis en verplicht onderwijs tot 14 jaar,… VKV begon een weekblad, "Het Volksrecht" en trok wekelijks op tocht door de provincie om meetings te houden en steun voor de partij op te bouwen (in de tweede helft van 1895 waren er meer dan 80 dergelijke meetings). Het bleef echter een vrij losse formatie die niet sterk georganiseerd was en vooral op de buitengemeenten was gericht.

    Bij de verkiezingen was het duidelijk dat een overeenkomst met de katholieke partij bijzonder moeilijk zou liggen, ook al waren er heel wat aanhangers daarvan in de Daensistische rangen. In 1896 kwam de VKV dicht bij het veroveren van een parlementszetel in Turnhout. Er kwamen ook werkingen in onder meer Boom (via de vakbond van steenbakkers), Antwerpen, Berchem, Borgerhout, Niel,… Bij de verkiezingen van 1896 haalde de VKV 5,1% met uitschieters in de kantons Brecht (8,2%), Ekeren (8,2%) en vooral Zandhoven (13,7%). Bij tussentijdse verkiezingen in het kanton Turnhout (na het overlijden van parlementslid Coomans) kwam het tot een strijd tussen de Daensistische kandidaat Lebon en en de conservatieve graaf de Merode. De graaf haalde 56%, Lebon 35%. In Tunhout en Herentals haalde de Merode geen meerderheid van de stemmen.

    Intern waren er een reeks tegenstellingen binnen de Daensistische beweging. Een deel van de beweging was uitgesproken links en zocht toenadering tot bijvoorbeeld de socialisten. Bij de verkiezingen van 1896 was de VKV groter dan de socialisten in de buitengemeenten, maar in Antwerpen zelf bleven de socialisten groter. Die keken vrij negatief naar de Daensisten, maar anderzijds was er ook wel wat druk om tot samenwerking te komen. Een deel van de Daensisten had echter nooit volledig afscheid genomen van de conservatieve katholieken en zocht naar mogelijkheden om opnieuw met hen samen te werken. Een ander probleem was dat het Daensisme op basis van een ongenoegen met de katholieke partij was ontwikkeld, maar zonder een grote massabeweging die het interne functioneren van de partij van nieuw leven voorzag. Hierdoor was de ruimte voor intern geruzie groter.

    Er was geleidelijk aan een verschuiving naar links binnen het Daensisme, maar wellicht ging dat niet snel genoeg om de beweging levensvatbaar te houden. De socialisten speelden geen actieve rol in het begeleiden en stimuleren van die bocht naar links, onder meer door zich eerder te concentreren op hun kartel met de liberalen (met wie ze de gemeenteraadsverkiezingen van 1899 in Antwerpen wonnen). De Daensisten begonnen een eigen coöperatie, de Volksbakkerij, en richtten zich steeds meer op de arbeiders in Antwerpen. Het resultaat was dat de VKV bij de verkiezingen van 1900 vooruitging in Antwerpen (van 1,4% naar 1,9% om in 1902 door te groeien tot 2,7%) en Borgerhout (van 4,4% tot 7,1%), maar ook verloor in de buitengemeenten en hierdoor in het kanton Antwerpen zakte van 5,1% naar 4,2%. De draai naar links werd hierna verder gezet onder leiding van priester Fonteyne. Die zocht en vond toenadering bij de dokwerkers en een onafhankelijke bond van dokwerkers. Fonteyne sprak op meetings samen met socialistische voormannen als Anseele. In 1901 werd voor het eerst 1 mei gevierd door de Daensisten in plaats van Rerum Novarum.

    De draai naar links kwam te laat en zonder veel houvast waardoor de programmatorische onduidelijkheid overheersend werd en het einde van het Daensisme als onafhankelijk georganiseerde politieke formatie kon inluiden. De socialisten hadden een grote kans laten liggen om de religieuze tegenstellingen te overbruggen door een intensere samenwerking in plaats van het bestrijden van de Daensisten. Een offensieve houding van de socialisten met het oog op een samenwerking, had de interne discussie en twijfel in Daensistische rangen ongetwijfeld spoediger tot opheldering kunnen brengen. Bij gebrek aan opheldering domineerde de verwarring en dat betekende het einde van de VKV. In 1906 was er nog een laatste stuiptrekking bij de parlementsverkiezingen, maar met een score van 0,7% was dat geen succes. Op vier jaar tijd verloor de partij in Antwerpen-stad 2,3% om nog 0,4% over te houden.

    Ondanks het falen van de Daensisten om een levensvatbare eigen politieke formatie op te zetten, was het opzetten van de VKV een belangrijke stap in het vestigen van het idee van een eigen arbeiderspartij. Het falen moet grotendeels toegeschreven worden aan onduidelijkheid over de te volgen koers en een constante twijfeling om nu al dan niet een onafhankelijke arbeiderspartij te vormen of toch aansluiting te zoeken bij de katholieke partij. Die twijfel werd versterkt door de afwezigheid van belangrijke massabewegingen onder de arbeiders en een sectaire houding van de socialisten.

  • 90 jaar Russische Revolutie herdacht op nationale conferentie LSP/MAS

    Van 23 tot en met 25 november hield LSP/MAS haar nationale conferentie. Dit werd een bijzonder enthousiasmerende bijeenkomst na een druk werkingsjaar. Op de eerste avond van de bijeenkomst werd een discussie gehouden over de Russische Revolutie. 90 jaar na deze belangrijke omwenteling blijft LSP/MAS de tradities van de Russische Revolutie verdedigen.

    De discussie over de Russische Revolutie werd ingeleid door Cédric Gérôme, een lid van het Nationaal Comité van onze partij in Brussel. We publiceren hieronder een samenvatting van zijn inleiding.

    Alle heersende klassen hebben altijd geprobeerd om hun productiesysteem voor te stellen als iets eeuwigdurend. Er is altijd geprobeerd om de arbeiders te doen geloven dat er geen alternatief mogelijk is op het kapitalisme, dat voorgesteld wordt als het eindpunt van de menselijke geschiedenis. In dit kader is de ervaring van de Russische Revolutie van 1917 erg belangrijk als keerpunt in de geschiedenis. Het was na de kortstondige ervaring met de Parijse Commune de eerste keer dat de arbeiders het systeem zelf in handen namen.

    Het thema van de Russische Revolutie is erg breed en er zou dagenlang over kunnen worden gediscussieerd. Ook naar aanleiding van 90 jaar Russische Revolutie zien we dat de heersende klasse haar opvattingen wil opleggen. Zo wordt gepoogd om het voor te stellen alsof Lenin even “schuldig” was als Stalin of dat het stalinisme haar oorsprong vond in het leninisme. Waarbij Lenin aan de basis zou hebben gelegen van Stalin, Mao, Pol Pot,… In het gratis blad Metro stond er een artikel over een Finse jongen die zijn klas wou uitmoorden, met een kleine uitsmijter: namelijk dat de jongen zijn dreigement wou uitvoeren op de 90ste verjaardag van de Russische Revolutie. In een reportage op Arte over de moord op Trotski kwam de journalist in kwestie tot de conclusie dat Trotski het slachtoffer werd van een machine die hij zelf mee had opgezet.

    De Russische Revolutie kreeg een immense echo met bewegingen in heel Europa, maar ook in de koloniale wereld. De burgerlijke politici waren in paniek. Loyd George, de Britse premier, schreef: “Heel Europa is bezeten van een revolutionaire ziekte. De volledige bestaande sociale orde wordt in vraag gesteld. Als we nog meer troepen sturen naar het rode Rusland, zal dat er enkel toe leiden dat Groot-Brittannië zelf bolsjewistisch wordt met sovjets in Londen.” Zelfs in de VS waren er stakingen, waarop president Wilson stelde dat er meer “economische democratie” moest komen om het rode gevaar in te dijken. Bij ons in België is het geen toeval dat het algemeen stemrecht (voor mannen) in deze periode werd ingevoerd, de burgerij deed toegevingen omwille van de dreiging van revolutie. De angst voor deze opgang van de arbeidersbeweging zorgde er natuurlijk voor dat geprobeerd werd om de Bolsjewieken met alle mogelijke zonden te overladen, Trotski werd bijvoorbeeld voorgesteld als een “gevaarlijke Jood” of er werd geprobeerd om Lenin voor te stellen als agent van Duitsland.

    De tegenstellingen in de samenleving leiden tot sociale en politieke problemen. Er zijn plotse omslagen en bruuske omwentelingen. De Russische Revolutie en de strijdbewegingen in andere landen in die periode kwamen niet uit de lucht vallen. Bovendien werd aangetoond dat een krachtsverhouding van de arbeidersklasse een fundamenteel verschil maakt, de vele sociale verworvenheden uit deze periode zouden niet zijn afgedwongen zonder de overwinning van de arbeiders in Rusland.

    De Russische Revolutie wordt door sommige burgerlijke historici voorgesteld als een staatsgreep door een kleine groep Bolsjewieken. Nochtans beschikten de Bolsjewieken over de steun van een meerderheid van de arbeiders in de arbeiderswijken en fabrieken. De machtsgreep was volgens Lenin even makkelijk als het oprapen van een pluim op straat: het oude regime was totaal ondermijnd door massabewegingen van de arbeiders en arme boeren. Zonder massale basis had de Russische oktoberrevolutie bovendien niet zo vreedzaam kunnen verlopen: er vielen amper slachtoffers. Een revolutie is geen kunstmatig van bovenaf geleid proces, maar een maatschappelijke omwenteling en een objectief gegeven met haar wortels in de historische achtergrond van tegenstellingen tussen de klassen. De oktoberrevolutie was een logisch gevolg van wat er gebeurde in Rusland na de val van het tsaristische regime en de februarirevolutie. Er was een massale politisering van de massa’s, zowel de werkende bevolking, de soldaten of de boeren.

    John Reed legde in “10 dagen die de wereld deden wankelen” uit dat er op zowat iedere straathoek politieke discussies werden gevoerd. De actieve deelname van de massa’s is essentieel in een revolutionaire beweging. Dit gaat echter regelrecht in tegen het argument dat er sprake was van een “staatsgreep”. Het massale aspect van een revolutionaire beweging, zagen we recent ook bij bewegingen in bijvoorbeeld Birma. Diegenen die beweren dat de Bolsjewieken een gewelddadige revolutie organiseerden, vergissen zich. Het klopt dat veel revolutionaire bewegingen hebben geleid tot een bijzonder repressieve aanpak in een poging om de revolutie neer te slaan, denk maar aan het lot van de Communards in Parijs. De strijd van de arbeidersmassa’s in Rusland was er één om hun eigen lot in handen te nemen.

    In deze beweging zette het bewustzijn van de massa’s enorme stappen vooruit, in sommige perioden kan 20 jaar even veel ervaring opleveren als slechts enkele dagen in een revolutionaire opstand. In 1917 hebben de Russische massa’s op enkele maanden meer ervaringen opgedaan dan in de 20 jaar daarvoor. Dat verklaart ook waarom figuren die heel populair waren op het begin van 1917, zoals Kerenski, alle steun verloren. Of waarom de Bolsjewieken er in slaagden om van enkele duizenden leden te groeien tot 100.000 in augustus en 250.000 in oktober 1917. Op een ogenblik dat er heel snelle ontwikkelingen zijn in de objectieve situatie, kan een revolutionaire partij ook heel snel groeien. In de Spaanse revolutie was dat ook bijvoorbeeld het geval met de POUM dat op zes weken tijd groeide van 1500 tot 30.000 leden.

    Als de tegenstellingen in de samenleving zich zodanig opstapelen, wordt een revolutionaire beweging onvermijdelijk. Maar dan nog is er nood aan een revolutionaire partij die ervoor zorgt dat de revolutionaire energie niet verloren gaat. Zonder Bolsjewieken hadden de Russische arbeiders en hun gezinnen jarenlang in de geschiedenis teruggeslagen worden, zoals we dat zagen na het mislukken van de Hongaarse of Duitse revoluties. In Duitsland en Italië leidde het mee tot de mogelijkheid voor het aan de macht komen van de fascisten. De Duitse socialiste Clara Zetkin stelde in 1923 al dat het fascisme op de dagorde zou komen te staan als de Russische Revolutie geen internationale navolging zou krijgen. Het isolement van de Sovjetunie heeft niet enkel geleid tot mogelijkheden voor het fascisme in Duitsland, maar ook tot een degeneratie in Rusland zelf met de opkomst van een geprivilegieerde bureaucratische kaste. Dat vormde een nederlaag voor de arbeidersbeweging, wat o.a. mee een rol speelde in de nederlaag van de Chinese revolutie in 1925-27. Met ideeën als “socialisme in één land” was het stalinisme een reactionaire verdraaiing van het marxisme en een bekroning van het nieuwe bureaucratische regime in de Sovjetunie.

    Zonder leidinggevende organisatie, een revolutionaire partij, gaat de energie van de massa’s verloren. Zonder de Bolsjewieken was de oktoberrevolutie niet mogelijk geweest en was de beweging niet tot haar conclusies doorgetrokken met de machtsovername door de arbeiders en arme boeren. Er is nood aan een bewuste politieke uitdrukking. Het jarenlange geduldige bouwen aan een revolutionaire kaderpartij heeft in Rusland in 1917 het verschil gemaakt op een ogenblik dat de massa’s radicaliseerden.

    Revoluties zijn volgens Marx de locomotief van de geschiedenis, maar iedere locomotief heeft een goede bestuurder nodig die richting geeft aan het proces. Zoniet kan de revolutie ontsporen. Een revolutionaire partij moet daarbij steeds rekening houden met het bewustzijn van de massa’s en moet een brug slaan tussen dat bewustzijn en de noodzaak van fundamentele verandering. Daartoe wordt gewerkt met een reeks overgangseisen die vertrekken vanuit het actuele bewustzijn om tot de noodzaak van een socialistisch alternatief te komen.

    De Russische Revolutie zal voor een revolutionaire partij van groot belang blijven omdat dit een succesvolle revolutie was. We moeten er blijven een reeks lessen uit trekken om nederlagen te vermijden en om de toekomstige generaties naar een overwinning te brengen.

  • 90 jaar na de Russische revolutie. De lessen trekken voor vandaag

    1917-2007

    Dikwijls wordt de Russische Oktoberrevolutie voorgesteld als een « accident van de geschiedenis » of als een staatsgreep door individuen die het slecht menen. Wij willen hierbij van de gelegenheid gebruik maken om de historische geldigheid en enorme effecten van de eerste socialistische revolutie in de geschiedenis te herbevestigen.

    Door Cédric Gérôme

    Bij het begin van de vorige eeuw was Rusland een half-barbaars land, waar de meerderheid van de bevolking in een staat van miserabele achtergeblevenheid moest leven. De laatste 25 jaar van de 19e eeuw had het land echter ook een versnelde kapitalistische ontwikkeling gekend. De feodale achterlijkheid stond in fel contrast met de snelle verschijning van een moderne arbeidersklasse.

    In 1905 werd Rusland overspoeld door een eerste revolutionaire golf. Die bereikte zijn hoogtepunt met een massastaking en de oprichting van de eerste Sovjets (verkozen arbeidersraden). Deze raden vormden het embryo van een revolutionaire arbeidersregering. De opstand werd echter door de tsaristische staat neergeslagen, onder meer door het gebrek aan eenheid tussen arbeiders en arme boeren, en er begint een periode van jarenlange repressie.

    In augustus 1914 zorgde de rivaliteit tussen de imperialistische landen voor het begin van WO1. De mooie anti-oorlogsresoluties van de Tweede Internationale worden plots opgeborgen: bijna alle sociaaldemocratische partijen scharen zich achter de oorlogspolitiek van hun eigen burgerlijke regeringen. Enkel de Russische bolsjevieken, en nog een handvol anderen, zouden zich op een consequente, internationalistische manier keren tegen de imperialistische slachting van WO1.

    De Februarirevolutie

    Overal in Europa lokt de kapitalistische wereldoorlog revoltes uit. De discipline onder de troepen wordt ondermijnd, het ongenoegen stapelt zich op in de arbeiderswijken en onder de boeren.

    In Rusland breekt de politieke crisis los in februari 1917. In enkele dagen tijd wordt het tsarisme weggeveegd. In haar haast roept de liberale oppositie een Voorlopige Regering uit. De heersende klassen slaan in paniek en proberen snel een staatsapparaat op te werpen, dat de revolutie van arbeiders en arme boeren moet indijken. De februarirevolutie was slechts het begin van een proces van revolutie en contrarevolutie, waarbij twee tegengestelde machten de richting van de revolutie probeerden te bepalen. Er was een situatie van dubbele macht gegroeid. Naast de burgerlijke Voorlopige Regering ontstaat een ander type van macht: de Sovjet van arbeidersafgevaardigden verkozen in de bedrijven en de arbeiderswijken.

    De revolutie begint zich uit te breiden naar het platteland. In het leger worden Sovjets van soldaten opgericht, die de bevelen van de officieren betwisten. Deze raden van arbeiders en soldaten begonnen meer en meer de taken van de officiële staatsmacht over te nemen (verdeling van voedsel, publieke veiligheid, bewapening van de arbeiders,…). Ze betrekken de brede massa van de werkende en onderdrukte klassen in het publieke debat en de politieke actie.

    Nochtans werden de Sovjets aanvankelijk gedomineerd door een meerderheid van mensjevieken en sociaal-revolutionairen. Deze “gematigde” socialistische partijen hadden niet de minste intentie om de Voorlopige Regering omver te werpen, wilden de oorlog gewoon verderzetten, en spanden zich in om de sociale eisen in te perken.

    De aanvankelijke reactie van de leiding van de bolsjevistische partij was zeer verward. Stalin en Kamenev, aan het hoofd van de partij op een moment dat Lenin nog in Zwitserland was, nemen een positie in van kritische steun aan de Voorlopige Regering, en een toenadering tot de mensjevieken.

    De terugkeer van Lenin in Rusland zou deze situatie keren. De bolsjevistische leider past zich aan aan de nieuwe situatie, klampt zich niet vast aan verouderde formules en staat eigenlijk op het standpunt van Trotski als hij stelt: «De essentie van de huidige situatie in Rusland bestaat uit de overgang van de eerste etappe van de revolutie, die door gebrek aan bewustzijn en organisatie van de arbeiders de macht aan de burgerij overliet, naar de tweede etappe. Die zal de macht in de handen van de arbeiders en de armste lagen van de boerenstand leggen.»

    Lenin vatte zijn positie samen in de Aprilstellingen, een complete verwerping van de onmacht van de Voorlopige Regering en een pleidooi voor « Alle macht aan de Sovjets ». Door geduldig werk en vasthoudendheid, ondersteund door de radicalisering van de revolutionaire beweging, slaagt hij erin om de bolsjevistische partij voor zijn standpunt te winnen. Trotski zou in de loop van augustus formeel bij de bolsjevieken aansluiten.

    De Julidagen en de putsch van Kornilov

    Op 3 en 4 juli eisen de ongeduldige arbeiders en soldaten van Petrograd dat de leiders van de Sovjets de macht grijpen. De bolsjevieken verzetten zich tegen een opstand op dit moment, die ze nog voorbarig vinden. De hoofdstad loopt voor op de rest van het land. De grote massa van arbeiders en boeren is nog niet bereid om de omverwerping van de Voorlopige Regering te steunen. De bolsjevieken slaagden er niet in om de betoging in Petrograd te stoppen, maar keren ook hun rug niet naar de arbeiders die actie eisen. Ze gaan samen de straat op, waarbij ze wijzen op het avonturistische karakter van een voortijdige opstand. De ongeregeldheden en repressie die hierop volgen, maken 100-en slachtoffers en de bolsjevistische partij wordt geconfronteerd met een golf van politierepressie.

    De bezittende klassen botsen op de onmacht van de Voorlopige Regering en de verzoeningsgezinde partijen. Ze kiezen dan ook Generaal Kornilov uit om ter vergelding een mars op Petrograd te organiseren, met de bedoeling de revolutie in bloed te smoren. De staatsgreep mislukt echter op enkele dagen tijd. Gezien het onvermogen van de Voorlopige Regering nemen de bolsjevieken de verdediging van de hoofdstad op. Uiteindelijk slaan de soldaten van Kornilov aan het muiten en gaan ze over naar de kant van de revolutie. Het complot valt uit elkaar zonder een echte strijd. Deze poging tot staatsgreep zou de situatie beslissend in het voordeel van de bolsjevieken keren. Ze winnen enorm aan prestige en vertrouwen bij de massa van de bevolking.

    Oktober: de machtsovername

    Op 31 augustus stemt de Sovjet van Petrograd een resolutie die alle macht bij de Sovjets wil leggen. Net als in 126 Sovjets in de provincies behalen de bolsjevieken er een meerderheid. De ene na de andere Sovjet uit de grote steden plaatst zich nu op het standpunt van die van Petrograd. Vanaf midden september stelt Lenin: “De geschiedenis zal het ons niet vergeven als we nu niet de macht grijpen.”

    De opgang van de bolsjevieken vindt zijn hoogtepunt in de opstand van Oktober en het innemen van het Winterpaleis, in de nacht van 24 op 25 oktober 1917, en dit bijna zonder bloedvergieten. Op 26 oktober bevestigt het Tweede Al-Russische Sovjetcongres de machtsovername door de eerste arbeidersstaat in de geschiedenis.

    Rol van de bolsjevistische partij

    De Oktoberrevolutie kon nooit slagen zonder het bestaan van een partij die alle energie van de massa’s kon kanaliseren in één gigantische beweging. De numerieke groei van de bolsjevieken was indrukwekkend : de partij kende amper enkele duizenden leden in februari 1917, in oktober van dat jaar zijn dat er een kwart miljoen.

    De politieke bewustwording van de massa’s gebeurt op basis van hun eigen ervaring. In een revolutionaire periode ontwikkelt het bewustzijn van de massa’s in sprongen. De bolsjevistische partij is er als enige in geslaagd om de fundamentele verlangens van de werkende klassen in Rusland uit te drukken, en daarvoor de concrete middelen te vinden.

    De essentiële verdienste van het bolsjevisme was dat het erin geslaagd is om de werkende massa’s te organiseren en ze op een stoutmoedige manier naar de machtsovername te leiden. Uit die ervaring kunnen revolutionaire partijen en de arbeidersbeweging vandaag nog steeds enorm veel leren.

  • 40 jaar na de dood van Che Guevara. Wat is de relevantie van deze revolutionaire strijder vandaag?

    “Revolutionairen moeten niet in hun deurgat zitten wachten tot het lijk van het imperialisme wordt begraven” (Tweede verklaring van Havana in 1962). Toen Che op 9 oktober 1967 werd vermoord in Bolivia, zou hij nog naar zijn moordenaar hebben geroepen: “Schiet dan toch, lafaard, je zal maar een mens vermoorden.” Che werd vermoord door Felix Rodriguez, een CIA-adviseur in het Boliviaans leger. Che werd 39 jaar.

    Dossier door Tony Saunois

    Als de CIA-raadgever dacht dat de moord op Che zou volstaan om een einde te maken aan de figuur van Che als inspiratiebron, dan kon hij zich niet sterker vergissen. 40 jaar na de dood van Che zijn er vlaggen, spandoeken, afbeeldingen en slogans met Che aanwezig op massabetogingen in heel de wereld. Hij is ook een symbool in de nieuwe massale revolte die Latijns-Amerika in haar greep houdt.

    In heel het continent is er een nieuwe golf van strijd en de afbeelding van Che is daarbij overal aanwezig: van de straten van Sao Paulo, Caracas, La Paz, Mexico stad, Santiago tot andere steden. Schijnbaar stond Che vrij geïsoleerd in Bolivia toen hij werd vermoord. Vandaag is Bolivia een land dat mee het hart van de strijdbewegingen op het continent vormt. Deze zomer nog betoogden duizenden Bolivianen in La Paz om te protesteren tegen de rechterzijde en de dreiging van de contrarevolutie. Bij de vlaggen en protestborden waren er heel wat afbeeldingen van Che Guevara te zien.

    Maar ook buiten Latijns-Amerika is de invloed merkbaar. Ook in Europa is er vandaag een nieuwe generatie jongeren met T-shirts en andere attributen waarop Che prijkt. Voor sommigen is dat louter een kwestie van modieus zijn, voor anderen is het wel een politiek statement. Veel jongeren identificeren zich met Che Guevara als symbool van strijd, moedig verzet, internationalisme en uiteindelijk ook een betere, socialistische, wereld. In de meeste landen worden de gevestigde politici en instellingen steeds meer gezien als corrupt, ongeloofwaardig, onrepresentatief,… Che wordt door jongeren gezien als iemand die niet omkoopbaar was en als een principiële revolutionaire strijder.

    De moord op Che heeft van hem een legende gemaakt. Zoals de slogan op een muur vlakbij de plaats waar hij werd vermoord in Bolivia stelt: “Che – Je leeft zoals ze het nooit wilden”. Op de verjaardag van zijn moord willen we niet alleen hulde brengen aan zijn strijd tegen onderdrukking, maar ook een aantal lessen trekken uit zijn ervaringen. Daarbij willen we zowel ingaan op positieve aspecten als op fouten. Dat is noodzakelijk tegen de achtergrond van een nieuwe golf van strijd in Latijns-Amerika. Er zijn echter ook belangrijke lessen te trekken voor alle arbeiders op internationaal vlak, zeker nu het kapitalisme in een nieuwe periode van crisis en onrust terechtkomt.

    Che vervoegt de strijd

    Che Guevara werd een toegewijde revolutionair en een socialistische internationalist. Hij brak met zijn middenklasse-achtergrond en vervoegde de onderdrukten en armen in de strijd voor een betere wereld. Als Argentijnse geneeskundestudent kon hij ongetwijfeld een comfortabeler leven hebben gehad. Maar zoals de beste linkse radicalen uit een achtergrond van de middenklasse, was bij bereid om zijn rustige leven de rug toe te keren om zijn leven te wijden aan de strijd tegen imperialisme en kapitalisme.

    Hij werd actief op politiek vlak nadat hij de armoede en sociale condities van de armste lagen had gezien tijdens twee beruchte rondreizen die hij maakte in 1952 en 1953/4. Op die basis was hij vastberaden om in te gaan tegen onrechtvaardigheid en tegen het kapitalistische systeem. Zijn reizen hadden ertoe bijgedragen dat zijn leven een andere wending nam. Op het einde van zijn eerste rondreis erkende Che: “De persoon die deze aantekeningen opschreef is niet dezelfde die ze verder afwerkte op Argentijnse bodem, ik ben mezelf niet: het is te zeggen dat ik niet dezelfde ben als vroeger. Het rondtrekken doorheen ons ‘Amerika’ heeft me meer veranderd dan ik had gedacht.”

    Deze ervaringen worden in beeld gebracht in de film “Motor Cycle Diaries”. Che kwam tijdens zijn reizen in contact met socialisten in Peru, communistische mijnwerkers in Chili, de prachtige Boliviaanse revolutie en een hele reeks andere gebeurtenissen die een grote indruk op hem maakten. Daarnaast was hij ook sterk onder de indruk van wat hij zag in Guatemala. Daar zag hij vanop de eerste lijn de strijd onder de naar radicaal-links neigende populistische regering van Jacobo Arbenz. Die regering werd uiteindelijk omvergeworpen door een staatsgreep die de steun van de CIA genoot. Recent maakte John Pilger een uitstekende documentaire (“The war on democracy”) over deze gebeurtenissen. In Guatemala kwam Che ook voor het eerst in contact met Cubaanse ballingen die hadden deelgenomen aan de aanval op de militaire barakken van Moncada waarmee de dictatuur van Batista in Cuba werd bestreden. Het was wel pas later in Mexico Stad dat hij voor het eerst Fidel Castro zou ontmoeten.

    Lessen van Guatemala

    De impact van de nederlaag in Guatemala zou een diepgaande invloed hebben op Che die de gevolgen zag van het falen van de regering-Arbenz. De populaire regering voerde een aantal maatregelen door die ingingen tegen de belangen van het VS-imperialisme en van de heersende klasse in Guatemala zelf. Er kwam onder meer een beperkte landhervorming waarbij ook de gehate VS-multinational United Fruit Company werd genationaliseerd. Dat werd vol afgrijzen onthaald door de heersende elite in Washington. Net zoals Bush vandaag, was de heersende elite toen niet bereid om een regering te tolereren die niet in hun spoor liep. Zeker niet als het ging om een land dat door het VS-imperialisme werd gezien als de eigen “achtertuin”.

    Arbenz zat vast omdat hij probeerde een aantal relatief beperkte hervormingen door te voeren zonder echt te breken met het kapitalisme. Door het kapitalisme en het grootgrondbezit intact te laten, gaf hij tijd aan de contrarevolutie om zich te organiseren. Dat gebeurde dan ook effectief.

    De staatsgreep met CIA-steun was een eerste in een reeks dergelijke interventies op het Latijns-Amerikaanse continent. Arbenz faalde en zette alle hoop in de “democratische loyaliteit” van het leger aan de grondwet, hij weigerde de massa’s te bewapenen. Toen hij bijna met het mes op de keel stond, gaf hij orders aan de legerleiding om wapens te verdelen onder de bevolking maar de legerleiding weigerde uiteraard. Dezelfde fout werd twee decennia later nog eens herhaald in Chili toen de socialistische president Allende zijn hoop vestigde in de “democratische” loyaliteit van Pinochet en de rest van de legerleiding. Allende sloot een “pact” met de legerleiding en beloofde niet te zullen raken aan de officiers en de top van het leger.

    Die houding kwam voort uit een links-reformistische visie en een stadiatheorie volgens dewelke het kapitalisme slechts stap per stap zou kunnen worden omvergeworpen. Dergelijke opvattingen hebben het kapitalisme en de reactie reeds meermaals tijd gegeven om haar krachten voor te bereiden op een nieuwe aanval zodra dit mogelijk wordt en met als doel om de arbeidersklasse te verslagen. Allende weigerde de arbeiders te bewapenen en te mobiliseren om het kapitalisme omver te werpen. Duizenden Chileense arbeiders en jongeren betaalden daar een bloedige prijs voor met de militaire staatsgreep van 1973.

    De gebeurtenissen in Guatamale destijds zorgden ervoor dat Che op zoek ging naar een alternatieve manier om te strijden tegen het kapitalisme en het imperialisme. Hij voelde zich niet aangetrokken tot de communistische partijen. Op basis van zijn ervaring stond hij wantrouwig tegenover de CP’s en vooral tegenover hun politiek op “volksfronten” te steunen. Die politiek leidde ertoe dat ze deelnamen aan allianties met het zogenaamd “liberale” deel van de nationale kapitalistische klasse. Deze foute politiek was volgens hen gerechtvaardigd omdat het een tijdelijke en tactische alliantie was gericht op het bestrijden van het imperialisme. De CP’s kwamen niet in eerste instantie op voor socialisme, maar voor het versterken van de “parlementaire democratie”, de ontwikkeling van een nationale industrie en economie en voor het doorlopen van een fase van kapitalistische ontwikkeling vooraleer het mogelijk zou worden dat de arbeidersklasse de macht zou overnemen.

    Deze politiek zorgde ervoor dat verschillende CP’s de strijd tegenhielden en de arbeiders vroegen om niet verder te gaan om zo het “progressieve” deel van de kapitalisten niet af te schrikken. Het resultaat was dat de arbeidersbeweging in heel wat landen werd geparalyseerd en niet gewapend was om vooruit te gaan. Dit leidde vaak tot bloedige nederlagen voor de arbeidersklasse. Het was ook deze politiek die ertoe leidde dat het fascistische regime van Franco in 1939 in Spanje aan de macht kon komen na een overwinning in de burgeroorlog. Dezelfde politiek bleek ook rampzalig te zijn in Chili in 1973. Jammer genoeg is er vandaag soms een echo van deze opvattingen in de leiding van de bewegingen in Venezuela en Bolivia.

    De 26 Juli Beweging en de oorlog

    Op basis van zijn ervaringen in Guatemala en de discussies over Cuba, begon Che zijn opvattingen te ontwikkelen. Hij verwierp de tweestadiatheorie maar had niet echt een uitgewerkt alternatief. Hij stond afkerig tegenover de aanpak van de Communistische Partijen (die volgens Che veel te “conservatief” en te “orthodox” waren). Hij voelde zich wel aangetrokken door de strijd die ontwikkelde tegen Batista in Cuba en in Mexico vervoegde hij de 26 Juli Beweging.

    Che zag die beweging als een meer strijdbare formatie. De 26 Juli Beweging (genoemd naar de mislukte aanval op de barakken van Moncada onder leiding van Fidel Castro die in ballingschap naar Mexico moest) was op dat ogenblik een erg brede organisatie. Er was een liberaal-democratische vleugel die enkel de dictatuur van Batista wou omverwerpen om een “democratisch” Cuba te vestigen.

    Op dat ogenblik stond de beweging niet voor het omverwerpen van het grootgrondbezit en het kapitalisme. De beweging omvatte ook meer radicaal socialistische elementen en Che werd steeds meer een prominente vertegenwoordiger van die vleugel.

    Op 2 december 1956 trok een klein groepje van 82 slecht georganiseerde guerrillastrijders (waaronder Che Guevara en Fidel Castro) naar Cuba. Dit vormde het begin van een twee jaar durende guerrillastrijd. Het leidde uiteindelijk tot de val van het gehate regime van Batista en voor de ontwikkeling van de Cubaanse revolutie. Slechts een handvol van de oorspronkelijke groep strijders overleefde. Een aantal kwam om door verdrinking toen de zee werd overgestoken naar Cuba, andere vielen ten prooi aan de troepen van het regime of kwamen om door ziekte en ontbering.

    Tijdens de oorlog speelde Che een heroïsche rol, een rol die des te opvallender was gezien zijn chronische astma. Ieder obstakel, alle pijn en moeilijkheden die eigen waren aan de guerrillastrijd waren voor Che nog extra zwaar omwille van zijn astma. Zijn revolutionaire vastberadenheid zorgde er echter voor dat zijn gezondheidstoestand geen beperking kon vormen in de strijd die hij mee aanging.

    Naarmate de oorlog vorderde, kregen de guerrillastrijders steeds meer sympathie en steun van de boeren. Na twee jaar strijd tegen Batista was de guerrilla succesvol. De strijd had ingespeeld op de woede en haat tegen het regime in de steden. Dat zorgde er voor dat het regime ineenstortte en de rebellen de steden konden binnen trekken op nieuwjaarsdag 1959. Ze werden er verwelkomd door een massale algemene staking. De speeltuin van het VS-imperialisme met de vele casino’s en bordelen zou worden gesloten naarmate de sociale revolutie momentum verkreeg.

    Socialisme of kapitalisme

    Het revolutionaire proces in Cuba was erg specifiek: de arbeidersklasse in de steden had een helpende rol gespeeld voor de guerrilla. Een aantal linksen stellen dat de arbeidersklasse pas later op het toneel verscheen maar toch een beslissende rol speelde in het bepalen van het karakter van het regime dat een echt socialistisch regime van arbeidersdemocratie zou worden. Het revolutionaire proces was evenwel complexer. De afwezigheid van een bewuste en georganiseerde arbeidersbeweging in de leiding van de revolutie had wel degelijk een impact op het regime dat naderhand werd gevestigd.

    Aanvankelijk was niet duidelijk hoe ver zou worden gegaan in Cuba. Ook toen Castro en Che Guevara Havana binnentrokken, was dit nog niet duidelijk. Che was dan wel een overtuigde socialist, maar Castro had het nooit over socialisme. Hij beperkte zich tot het idee van een “schoner” en meer “liberaal” en “humaan” kapitalisme. Dat lijkt wat op de opvattingen die ook Hugo Chávez naar voor bracht toen hij in 1998 voor het eerst aan de macht kwam in Venezuela. Chávez had het toen ook over een meer “humaan kapitalisme” en een “derde weg” voor de “Bolivariaanse revolutie”. Pas de afgelopen jaren werd het idee van socialisme en socialistische revolutie naar voor gebracht.

    De mislukte staatsgreep in Venezuela, de patronale lock-out en de massabeweging van de arbeiders en armen die de reactie een nederlaag toebracht, hebben het proces in Venezuela naar links getrokken. Dat werd weerspiegeld door Chávez die nu stelt dat zijn regering socialistisch is en dat de “revolutie in Venezuela” een socialistische revolutie is. Ondanks deze positieve ontwikkeling, is het kapitalisme vandaag – na bijna 10 jaar dat Chávez aan de macht is – echter nog steeds niet omvergeworpen in Venezuela.

    Revolutie in Cuba

    In Cuba werd de revolutie voortgestuwd na een aantal kleine conflicten met de VS tot uiteindelijk drie jaar later het kapitalisme en grootgrondbezit werden omvergeworpen. Dit proces was mogelijk op dit ogenblik omwille van een combinatie van factoren waaronder een massale druk van onderuit door de arbeiders en boeren, maar ook de weigering van het VS-imperialisme onder president Eisenhower – en zijn opvolgers – om het regime te aanvaarden en te beïnvloeden in plaats van het te boycotten (een politiek die tot op vandaag wordt aangehouden door het VS-imperialisme en samen ging met verschillende moordpogingen op Castro). Het bestaan van gecentraliseerde geplande economieën in de voormalige Sovjetunie en Oost-Europa (geleid door bureaucratische dictaturen) zorgde ervoor dat er schijnbaar een alternatief op het kapitalisme bestond. Een genationaliseerde en centraal geplande economie werd effectief doorgevoerd in Cuba. Dat was een belangrijke stap voorwaarts en het had een inspirerend effect op Latijns-Amerika en ook daarbuiten.

    Che Guevara speelde een cruciale rol in dit proces en duwde de revolutie van bij het begin in een meer “socialistische richting”. Van bij het begin legde hij ook nadruk op de noodzaak om de revolutie internationaal te verspreiden. Hij speelde een belangrijke rol in de opmaak van wat bekend stond als de “Tweede Verklaring van Havana” dat in 1962 werd gepubliceerd. Die tekst is tot op vandaag inspirerend. Zo wordt geantwoord op de vraag waarom de VS zo bitter reageerde op de revolutie op een relatief klein eiland: “(De VS en de heersende klassen) zijn bang dat de arbeiders, boeren, studenten, intellectuelen en progressieve delen van de middengroepen met revolutionaire middelen de macht grijpen… ze zijn bang dat de uitgebuite bevolking van het continent de wapens uit de handen van hun uitbuiters zal nemen om, zoals in Cuba, zichzelf tot vrij volk uit te roepen.”

    Arbeidersklasse en socialisme

    Che was ongetwijfeld een aanhanger van het idee van een internationale socialistische revolutie. Zijn grootste zwakheid en grootste tragedie was evenwel een gebrek aan begrip hoe dat kon worden bereikt. Hij werd aangetrokken tot de guerrillastrijd als methode om de socialistische revolutie voort te stuwen in plaats van zich te baseren op de arbeidersklasse in de steden. Zelfs in landen waar de arbeidersklasse in de steden een minderheid van de bevolking vormde, zorgen haar collectieve rol en het bewustzijn dat voortkomt uit haar sociale condities in de bedrijven en werkplaatsen ervoor dat deze klasse van doorslaggevend belang is om de socialistische revolutie te leiden. Dat was de ervaring van de Russische revolutie in 1917.

    In de praktijk toonde dit aan dat de kapitalistische klasse in de neokoloniale wereld niet in staat is om een stabiele democratie op te bouwen of om de nationale kwestie op te lossen. Deze taken van een democratische burgerlijke revolutie kunnen in het moderne tijdperk niet meer opgelost worden door de kapitalistische klasse. In landen waar de taken van de burgerlijke revolutie nog niet doorgevoerd zijn, is het aan de arbeidersklasse om met de steun van de arme boeren en anderen het kapitalisme omver te werpen en de socialistische revolutie op de agenda te zetten met tegelijk de noodzaak om die internationaal te verspreiden.

    In Cuba zorgden de rotheid van het regime van Batista en het politieke vacuüm ervoor dat guerrillastrijd schijnbaar een oplossing kon vormen. In werkelijkheid zagen we echter dat het zelfs in Cuba samenkwam met het uitbreken van een algemene staking nadat de oorlog was gewonnen de guerrillero’s in Santa Clara, Havana en andere steden binnen trokken. Later zagen we een gelijkaardig proces in Nicaragua toen de Sandinisten de macht overnamen in 1979. In dat land werd zowat 25% van de economie genationaliseerd, maar werden het kapitalisme en grootgrondbezit niet omvergeworpen. Het resultaat was een lange periode van sluimerende contrarevolutie die uiteindelijk in staat was om te overwinnen. Dezelfde Daniel Ortega, de voormalige Sandinistische president, is nu opnieuw verkozen. Hij heeft het kapitalisme volledig aanvaard en is samenwerkingsverbanden aangegaan met voormalige tegenstanders uit het kamp van de door de VS gesteunde Contras en de rechtse katholieke kerk.

    Op basis van zijn ervaringen in Cuba, probeerde Che hetzelfde te herhalen in Afrika en Latijns-Amerika, ook al waren de omstandigheden daar totaal verschillend en stond de arbeidersklasse in veel landen veel sterker met meer revolutionaire tradities en ervaringen. Het gebrek aan een uitgewerkt bewust begrip van de rol van de arbeidersklasse in de socialistische revolutie was ongetwijfeld de belangrijkste politieke zwakheid van Che Guevara.

    Lessen voor vandaag

    Er kunnen veel lessen getrokken worden voor de nieuwe golf van strijd doorheen het Latijns-Amerikaanse continent. Er kwamen een aantal radicale linkse regeringen aan de macht, in het bijzonder het regime van Hugo Chavez in Venezuela en Evo Morales in Bolivia, wat een belangrijke stap vooruit is voor de arbeidersklasse in deze landen en op internationaal vlak. Deze regeringen kwamen aan de macht na een reeks nederlagen voor de arbeidersklasse in de jaren 1990. Deze regimes hebben een aantal belangrijke hervormingen doorgevoerd en met een aantal maatregelen gaan ze in tegen de belangen van de heersende klasse en het imperialisme. Maar als het kapitalisme niet wordt omvergeworpen, kunnen ook zij geconfronteerd worden met nederlagen en de dreigementen van de reactie. De dreiging van reactie manifesteerde zich reeds in Venezuela en Bolivia. De spontane beweging van de massa’s hield tot nu toe de reactie tegen. Maar de dreiging blijft en als het kapitalisme niet wordt omvergeworpen, zal de reactie zich steeds voorbereiden om opnieuw toe te slaan.

    Het is erg positief dat zowel Morales als Chavez over socialisme spreken. Maar de cruciale vraag is natuurlijk hoe socialisme te bereiken en hoe het kapitalisme omver te werpen. Beide regeringen zijn nog niet zo ver gegaan als Allende in Chili of de Sandinisten in Nicaragua op het vlak van het inbeuken op de belangen van de heersende klasse. Evo Morales wordt geconfronteerd met de dreiging van de reactie en maakt dezelfde fouten als Allende in Chili. Hij heeft het over het de noodzaak van “democratische” en “grondwettelijke” loyaliteit van de legerleiding en laat hen intussen intact.

    Che Guevara was niet bereid om aan anderen eisen te stellen die hij zelf niet bereid was te realiseren. Hij keerde terug naar de actieve guerrillastrijd. Hij probeerde de revolutie in Congo te versterken, maar die expeditie was gedoemd om te mislukken. Nadien keerde hij terug naar Bolivia om daar een strijd aan te gaan die hem uiteindelijk zijn leven zou kosten. Voor hij in Bolivia omkwam, kon Che wel zien hoe de revolutie in Cuba leidde tot het omverwerpen van het kapitalisme en het grootgrondbezit. De superioriteit van een geplande economie werd aangetoond.

    Voordelen van een geplande economie

    Zelfs vandaag, na de ineenstorting van de Sovjetunie en het verlies van de economische steun vanuit het Oostblok samen met de gevolgen van een door de VS opgelegde boycot, komen de verworvenheden van de revolutie tot uiting in één van de beste gezondheidsstelsels ter wereld. Enkele jaren na de revolutie was het analfabetisme zo goed als verdwenen. Er kwam gratis gezondheidszorg voor iedereen. Onderwijs en gezondheidszorg waren de centrale steunpilaren van de revolutie. Met één leraar per 57 inwoners, haalt Cuba één van de beste resultaten ter wereld. Hetzelfde geldt voor het aantal dokters in het land. 73% van de operaties in Pakistan en Kasjmir na de rampzalige aardbeving in 2004 werden verricht door de 2.600 dokters en medisch personeel dat door Cuba werd gestuurd. De levensverwachting in Cuba bedraagt 75 jaar. In Rusland, waar het kapitalisme werd hersteld, viel de levensverwachting terug tot 57 jaar.

    Deze verworvenheden zouden niet mogelijk geweest zijn zonder de geplande economie en de revolutie. Het CWI steunt deze en andere verwezenlijkingen van de Cubaanse revolutie. Tegelijk moeten we er wel op wijzen dat de vorm van de revolutie bij haar aanvang gevolgen had voor de aard van het regime dat werd gevestigd.

    Welk soort regime?

    De regering onder leiding van Castro en Che Guevara na de revolutie was erg populair en kreeg immense veel steun. De afwezigheid van een georganiseerde arbeidersklasse die bewust het revolutionaire proces leidde – zoals in Rusland in 1917 – zorgde ervoor dat er geen echte arbeiders- en boerendemocratie werd gevestigd. Er waren aanvankelijk elementen van arbeiderscontrole in de fabrieken, maar dat was geen democratische arbeiderscontrole met arbeidersbeheer. Er was meer een bureaucratisch geleid regime.

    Een aantal aspecten van een bureaucratische ‘top down’ aanpak zijn vandaag ook aanwezig in Venezuela. De afwezigheid van een bewuste, onafhankelijke organisatie en van een deelname van de arbeidersklasse is één van de belangrijkste obstakels voor de Venezolaanse revolutie vandaag. Zonder die bewuste deelname van de arbeidersklasse, zagen we in elk land waar het kapitalisme werd omvergeworpen dat er een bureaucratie tot stand kwam die de economie in handen kreeg en vaak in confrontatie ging met de belangen van de arbeidersklasse.

    In Cuba kwam Che in aanvaring met een aantal bureaucratische obstakels in de revolutie. Che was instinctief tegen alle privileges of voordelen voor regeringsverantwoordelijken of ambtenaren. Hij verzette zich sterk tegen iedereen in zijn administratie die zichzelf ook maar het minste privilege toekende.

    Toen Che naar de Sovjetunie en Oost-Europa trok was hij verontwaardigd en geschokt door de luxueuze levensstijl en bijhorende houding van de bureaucraten. Hij was ook steeds meer gefrustreerd door bureaucratische elementen die aanwezig waren in Cuba.

    Ondanks het feit dat Che reageerde op de bureaucratische dictaturen in de Sovjetunie en Oost-Europa (op een bepaald ogenblik omschreef hij die bureaucratie als “paardenstront”), ontwikkelde Che geen alternatief en zelfs geen methode om het te bestrijden in Cuba. Naarmate hij meer ervaring kreeg als revolutionair zocht hij naar zo’n alternatief. De Sovjetbureaucratie bestempelde hem daarom als een “Trotskist”.

    Che en Trotski

    Toen Che in Bolivia werd vermoord, had hij een boek van Trotski in zijn rugzak. Sommige bronnen zeggen dat het ging om “De Verraden Revolutie”. Che was reeds eerder in contact gekomen met een aantal teksten van Trotski. De Peruaanse voormalige luchtmachtofficier Ricardo Napuri, die in 1948 had geweigerd om een linkse opstand aan ter vallen, gaf Che Guevara een kopie van “De permanente revolutie” toen hij hem ontmoette in Havana in 1959. De Cubaanse revolutionaire Celia Hart, wiens vader Armando Hart samen met Castro en Che vocht en nadien minister werd, stelt dat het Che Guevara was die haar overtuigde om Trotski te bestuderen. Haar vader toonde haar ook een aantal boeken van Trotski in de jaren 1980.

    Che Guevara was steeds bereid om verschillende opvattingen en ideeën te onderzoeken en te bediscussiëren. Ondanks het feit dat hij voor zijn voortijdige dood op 39-jarige leeftijd een aantal werken van Trotski had gelezen, trok hij daar niet de nodige conclusies uit om een coherent en uitgewerkt alternatief te ontwikkelen. Het zou bovendien erg moeilijk geweest zijn om dat te doen in een compleet isolement, zonder contact, discussie of uitwisseling van ideeën op internationaal vlak. Moest Che langer geleefd hebben en meer internationale gebeurtenissen en strijdbewegingen van de arbeidersklasse hebben meegemaakt en tegelijk verder het debat en de dialoog had aangegaan, dan zou hij volgens ons de juiste conclusies hebben getrokken over de nodige taken om de internationale socialistische revolutie te bereiken.

    De beperkingen in het begrip van Che hadden tragische gevolgen voor hemzelf en de voorbeeldfunctie die hij had kunnen spelen voor een nieuwe generatie van jonge arbeiders en jongeren die nu het strijdtoneel betreden tegenover uitbuiting, oorlog en kapitalisme. De positieve aspecten van Che en het blijvende symbool van ongecompromitteerde, zelfopofferende en niet omkoopbare strijd blijven vandaag een inspiratiebron voor een nieuwe generatie. De lessen van zijn fouten moeten we ook trekken om uiteindelijk te kunnen komen tot een internationale socialistische revolutie.

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop