Category: Dossier

  • De lange kijk op de geschiedenis. Brochure door George Novack (deel 1)

    De Amerikaanse trotskist George Novack schreef in 1956 de brochure “The Long View of History”, een bundeling van twee toespraken die hij hield op een scholingsbijeenkomst in de buurt van Los Angeles. Die toespraken hadden als doel om een beeld te geven van de ontwikkeling van de mensheid. Het vormt een nuttige tekst om kennis te maken met de marxistische methode bij het bestuderen van de geschiedenis. Wij publiceren deze tekst nu voor het eerst in het Nederlands.

    Deel 1 van de brochure door Novack

    1. Hoe de mensheid tot de beschaving kwam

    Ik stel voor om eerst de grote lijnen van de menselijke ontwikkeling te schetsen, van onze verre dierlijke voorgangers tot vandaag, een ogenblik dat de mensheid heerser van de wereld is geworden maar nog geen meester van haar eigen creaties, laat staan haar eigen sociaal systeem. Daarna zal ik ingaan op de centrale aspecten van de specifieke ontwikkeling van de samenleving die het grootste deel van Noord-Amerika omvat en deel uitmaakt van de meest ontwikkelde vorm van kapitalistische samenleving.

    Ik zal proberen aan te tonen dat onze nationale geschiedenis niet alleen verbonden is met de wereldgeschiedenis, maar ook hoe we – zowel collectief als individueel – deel uitmaken van dit verhaal. Dat is een breed geheel en een uitdaging, het is een vorm van een supersnelle tocht doorheen de stratosfeer van de wereldgeschiedenis. Het wordt ons opgedrongen door de dringendheid om een beeld te krijgen van de ontwikkeling van gebeurtenissen en onze specifieke plaats daarbinnen, en ook door de dynamiek van de wetenschappelijke theorie van de sociologie die haar hoogste uitdrukkingsvorm vindt in het marxisme. De beweging gebaseerd op het wetenschappelijk socialisme bereidt zich enthousiast voor op de toekomst, en moet daartoe ook diep gaan graven in het verleden.

    * * *

    Ik zal beginnen van de politieke geschiedenis van een individu. In januari 1935 verscheen een boek dat de norm zou stellen voor een reeks van reflectieverslagen van de trends in onze tijd. Het had een grote invloed op radicaliserende intellectuelen voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Dit boek, “Persoonlijke Geschiedenis”, was geschreven door Vincent Sheean. Het is een autobiografie met een ernstige poging om na te gaan waar de geschiedenis van zijn generatie heen leidde, en wat zijn houding was tegenover de belangrijkste tendensen en andere stromingen.

    Sheean legt uit hoe hij begon als onwetende student aan de universiteit van Chicago op het einde van de Eerste Wereldoorlog. Hij wist toen even weinig van de fundamentele krachten in de wereld als miljoenen anderen die ook vandaag nog opgesloten zitten in een gelijkaardige vorm van provincialisme. Hij merkt op:

      “Het burgerlijk systeem beschermt al haar kinderen zoveel mogelijk tegen een kennis van de processen van menselijke ontwikkeling, en in mijn geval slaagden ze opvallend goed in die doelstelling. Weinig Hottentotten of eilandbewoners uit de Stille Zuidzee kunnen minder voorbereid zijn op het leven in de grote wereld dan ikzelf op 21-jarige leeftijd.”

    Deze onschuldige Amerikaan trok naar buitenland als journalist en werd geleidelijk aan op de hoogte gesteld van de grote gebeurtenissen van de jaren 1920. Hij observeerde de gevolgen van de Eerste Wereldoorlog en de Russische Revolutie, hij zag de opstoten in het Nabije Oosten, Marokko en Palestina – voorlopers van verregaande koloniale onrust na Wereldoorlog Twee. Hij was ook een toeschouwer en speelde een toevallige rol in de mislukte tweede Chinese Revolutie van 1926. Zijn ervaringen bereikten een hoogtepunt met de economische ineenstorting van het kapitalisme na 1929 en de opmars van het fascisme in Europa.

    Deze opstoten deden Sheeans ogen openen en zorgden ervoor dat hij naar het marxisme werd geleid en de revolutionaire socialistische beweging. Hij werd meegesleept in de kolkende stroom van gebeurtenissen van de eerste fase van barsten in de kapitalistische beschaving, en hij begon dit ook als dusdanig te herkennen. Belangrijke sociale, economische en politieke gebeurtenissen toonden het failliet aan van de opvattingen over de wereld die hij had opgedaan via zijn onderwijs in de Midwest. Hij besloot deze opvattingen te verlaten.

    Sheean vond in het marxisme de meest overtuigende verklaring van de processen van sociale ontwikkelingen en de oorzaken van beslissende gebeurtenissen tijdens zijn leven. Hij was onder de indruk van de wijze waarop het marxisme in staat was om antwoorden te geven op vragen waarmee ieder denkende persoon wordt geconfronteerd: wat is de verhouding van mijn leven tegenover dat van mijn voorgangers op deze aarde, tegenover alle mensen en tegenover de ontelbare generaties die na mij zullen volgen?

    Wetenschappelijke, politieke en morele overwegingen trokken hem aan tot de wetenschap van de socialistische beweging. Sheean bewonderde het marxisme, omdat dit in zijn woorden een “lange kijk” bood. Dat is geen frase die hij zelf uitvond, hij ontleende het aan een deelnemer aan de strijd. Hij merkte op dat marxisten zich niet mogen laten leiden door gedeeltelijke visies en beperkte overwegingen, maar door een zo volledig mogelijke kijk op de biologische ontwikkeling en de menselijke verworvenheden.

    De allesomvattende synthese van de geschiedenis door het marxisme, stond in een schril contrast met de enge kijk die hij kreeg aangeleerd in de Midwest. In het binnenland van de Verenigde Staten waren de meest moderne gadgets aanwezig, maar was er tegelijk een dominantie van ouderwetse opvattingen over sociale evolutie.

    Sheean was in de ban geraakt van één van de belangrijkste aspecten van het denken dat de naam draagt van haar schepper, Karl Marx. Het wetenschappelijk socialisme biedt de meest consistente, veelzijdige en verreikende doctrine van evolutie en revolutie. “De lange kijk” dat het vertegenwoordigt, is de ontwikkeling van de mensheid in haar volledige context, haar huidige realiteit en haar uiteindelijke gevolgen, althans in de mate van wat met de huidige beperkingen kan worden voorzien.

    * * *

    Wat was deze lange kijk dat Vincent Sheean aantrok en zowel voor als na hem zoveel miljoenen anderen? Wat kan een blik op de ontwikkelingsprocessen, zoals geanalyseerd door de marxistische methode, ons leren over hoe de zaken veranderen in deze wereld?

    We kunnen vier kritische keerpunten aanduiden in de tijdstabel van de ontwikkeling. Het eerste keerpunt was de oorsprong van onze planeet zo’n drie tot vier miljard jaar geleden. Het tweede was de ontwikkeling van het leven in de vorm van eenvoudige ééncellige organismen die in de zee leefden zo’n 2,5 miljard jaar geleden (deze tijdsaanduidingen zijn loutere benaderingen maar momenteel algemeen aanvaard). Ten derde was er het verschijnen van de eerste dieren met een ruggengraat zo’n vier tot vijf honderd miljoen jaar geleden. Tenslotte was er de creatie van de mensheid zowat een miljoen jaar geleden. Laten we beginnen bij het derde keerpunt in dit historisch panorama – de eerste vissen. Het Amerikaans Museum van Natuurgeschiedenis heeft een overzicht gemaakt met de belangrijkste ontwikkelingen in de organische evolutie van de eerste vissen tot de mensheid, de hoogste vorm van zoogdieren. De ruggengraat van de vissen was het begin van de basisstructuur voor daaropvolgende verdere ontwikkelingen.

    Astraspis, zoals één van de eerste gewervelde specimen wordt genoemd, leefde in het Paleozoïcum in de buurt van Cannon City in Colororado waar haar overblijfselen werden gevonden. Deze oorspronkelijke Amerikaan van vier tot vijf honderd miljoen jaar geleden was erg revolutionair voor die tijd. Dit is wat een gekende expert, Brian Curtis, over deze ontwikkeling zegt in “Het levensverhaal van de vis”:

      “Een dier met een ruggengraat komt vandaag niet raar over voor ons. Maar op het ogenblik dat de eerste vis op aarde verscheen, waarbij we beschikken over geologisch onderzoek dat deze ontwikkeling op zowat 500 miljoen jaar geleden dateert, moet dit een miraculeuze verschijning zijn geweest. Het was het allernieuwste model van een dier, een radicaal en misschien op dat ogenblik zelfs roekeloos experiment van de kracht die wij vaak personaliseren als Moeder Natuur.”

    Waar bestond dit “radicalisme” dan uit?

      “Voor dit ogenblik was er nooit een schepsel dat intern over harde stukken beschikte, in plaats van uitwendig… De natuur had wellicht een brainstorm, verliet alle vroegere methoden en schakelde opeens over naar iets nieuw dat nog nooit gezien was.”

    De vis behield een deel van de oude externe pantser, maar het doorslaggevende aspect vanuit het standpunt van de evolutie was toch het verwerven van een ruggengraat. Dit vormde de vis om tot een wezen dat anders was dan alles wat tot dan had bestaan. Het nieuwe wezen met een ruggengraat groeide uit de oude schepsels en ontgroeide het. Maar dat is niet alles. Het ging verder en bereikte nieuwe terreinen van bestaan en activiteit. Het meest revolutionaire aspect van de vis was het feit dat het zorgde voor het startpunt van de volledige hiërarchie van schepsels met een ruggengraat wat uiteindelijk heeft geleid tot de mens zelf.

    Deze eerste gewervelde dieren ontwikkelden vanuit de vis, doorheen de amfibieën (die tegelijk in het water en op het land leefden) en de reptielen om uiteindelijk de eerste warmbloedige wezens te vormen: vogels en zoogdieren. De mensheid is het hoogtepunt van de ontwikkeling van zoogdieren. Dit aspect van de dierlijke ontwikkeling wordt erkend door alle wetenschappelijke experts.

    Maar deze ideeën en feiten die vandaag gemeengoed zijn, waren in het verleden subversieve opvattingen. We hebben deze wetenschappelijke visie van de organische evolutie geleidelijk aangenomen zonder te beseffen dat deze aanvaarding een onderdeel is van een ommekeer in het menselijke denken over de wereld en de schepsels. Deze ommekeer is pas de afgelopen eeuw op grote schaal gebeurd. Kijk maar hoe enkele generaties geleden de Bijbelse mythen over de creatie van de Westerse wereld nog dominant was.

    Twee aspecten van de feiten over gewervelde dieren verdienen bijzondere aandacht. Ten eerste vormde de transfer van de knokige delen van de vis van het uitwendige naar het inwendige een kwalitatieve nieuwe vorm van organische structuur, een breuk in de continuïteit van de ontwikkeling tot dan toe. Het leidde tot een hoger niveau van leven. Iedere bioloog erkent dat feit. Maar dit feit heeft een diepgaander belang dat ons meer zegt over de methoden van evolutionaire verandering in het algemeen. Het toont aan hoe op kritieke punten in de accumulatie van veranderingen buiten en binnen een organisme, de conflictueuze elementen de oude vormen van bestaan opbreken en de progressieve vorming sprongsgewijze overgaat naar een kwalitatief nieuwe en historisch hogere vorm van ontwikkeling. Dat geldt niet enkel voor organische soorten, maar ook voor sociale vormen en denksystemen.

    Deze radicale ommekeer kan niet ontkend worden in het geval van het ontstaan en de evolutie van de vis en haar uiteindelijke omwenteling tot hogere soorten. Het is echter veel moeilijker om een dergelijke conclusie te trekken als het gaat om de omvorming van een lagere vorm van sociale organisatie tot een hogere sociale organisatie. Deze aarzeling om de conclusies van de evolutieleer op andere zaken toe te passen, en vooral op het sociale systeem waarin we lezen, vindt haar oorsprong in de vastberadenheid om zoveel mogelijk de nauwe klassenbelangen te verdedigen tegen alle mogelijke tegengestelde krachten en rivaliserende ideeën die erop gericht zijn om een nieuwe orde te vestigen.

    Het tweede element dat moet worden benadrukt, is het feit dat de vis als eerste gewervelde dier, een specifieke plaats inneemt in de opeenvolging van organismen. Het is een schakel in een keten van uitdrukkingen van het leven van de eerste ééncellige oerdiertjes tot de meest complexe organismen. Dit eerste schepsel met een ruggengraat kwam voort uit en na een reeks van schepsel die nooit een dergelijke structuur van skelet kenden. Het leidde op zijn beurt tot de ontwikkeling van hogere vormen die veel sterker ontwikkeld waren.

    Het lijkt tegenstrijdig, maar veel wetenschappers aanvaarden de ontwikkeling van organische wezens, terwijl ze zich koppig verzetten tegen het uitbreiden van dezelfde wetmatigheden tot de verandering van sociale organismen. Ze zullen niet toegeven dat er een welomlijnde en waarneembare opeenvolging is in de ontwikkeling van de mens, waarbij er gelijkenissen zijn met de stappen in de vooruitgang van de ongewervelde schepsels tot de vis, en doorheen de reptielen en zoogdieren tot de mens.

    Dit scepticisme in de sociologie is vooral in deze eeuw uitgesproken aanwezig, en zeker in ons land en haar universiteiten. Dit soort denkers weet natuurlijk dat er heel wat veranderingen zijn geweest in de geschiedenis en dat er heel wat diverse formaties waren op terreinen als de antropologie, archeologie, geschiedenis, sociologie en politiek.

    Wat ze echter ontkennen, is dat deze typische uitingen van sociaal leven kunnen – en zelfs moeten – in een bepalende orde van historische ontwikkeling worden geplaatst. Daarbij heeft elk fenomeen een bepaalde plaats in de ontwikkeling van begin tot einde, van lager tot hoger. Ze leren ons dat alle verschillende vormen van cultuur en levenswijzen enkel verschillend zijn van elkaar en dat het onmogelijk of onnodig is om een logische opeenvolging of wetmatige ontwikkeling te zoeken in hun totstandkoming in de sociale realiteit.

    Deze visie en methode gaat in tegen een evolutionaire visie, het is onwetenschappelijk en bovendien reactionair. Maar het is verklaarbaar. Het ontkennen van de mogelijkheid om een logica te vinden in de vooruitgang van sociale structuren komt voort uit het verzet van de ongewervelden vandaag – als we de vergelijking doortrekken – tegen de opkomende gewervelden die een hogere organisatievorm vertegenwoordigen. De ongewervelden zijn vastberaden om hen te bestrijden in hun eigen overlevingsstrijd.

    De evolutionaire ontwikkeling zelf, met het begin van de opgang van de vis, is het meest effectieve antwoord op deze conservatieve visie. De eerste gewervelden werden gevolgd door zes opeenvolgende progressieve types van vissen in de daaropvolgende honderd miljoen jaar. De meest ontwikkelde vorm was een middelgrote en vleesetende zoetwatervis wiens fossielen werden gevonden in Canada. Dit schepsel bracht de meest tijd door in het water, maar had heel wat functies verworven die nodig zijn om op het land te leven. Vissen zijn gewoonlijk thuis in water, ademen door kieuwen en hebben vinnen. Het was niet normaal tegenover de gevestigde aard van de vissen dat de eerste amfibieën uit het water opstonden, ademden door longen en rondtrokken op poten.

    Beeld je nu eens een vis in die eerder achterwaarts keek dan voorwaarts, zoals sommige vissen het doen. Deze achteruitkijkende vis zou tegenover de vooruit bewegende amfibieën zeggen: “Wij vissen, de oudste bewoners, hebben nooit zoiets gedaan; zij kunnen dat dus ook niet doen, ze mogen het niet doen.” Als de amfibieën aandringen, stellen ze: “Dit mag niet gebeuren, het is subversief tegenover de goede oude orde.” Het verzet van de inertie stopte de ontwikkeling echter niet en sommige waterbewoners trokken naar het land en werden landdieren.

    Het dierenleven bleef stappen vooruit zetten naarmate de schepsels zich aanpasten en omvormden als reactie op beslissende veranderingen in hun genetische samenstelling en natuurlijke habitat. De amfibieën werden reptielen, met sterker ontwikkelde breinen, ze ademden via hun ribben, legden eieren, hadden ledematen die konden bewegen en sterk ontwikkelde ogen. Het rijk van de reptielen leidde geleidelijk aan naar het rijk van de zoogdieren met overgangstypes die elementen van beide hadden, tot er een volwaardige nieuwe orde de wereld in handen nam.

    Zowat 135 miljoen jaar geleden kwam het prototype van dier tot stand dat aan de basis lag van onze voorouders die in bomen leefden. Dit was een schepsel dat op een knaagdier leek en een nieuwe belangrijke stap vooruit betekende in de evolutionaire aanpassingen en activiteit door het land te verlaten en in de bomen te leven. Het feit dat 600.000 jaar in de bomen werd geleefd, veranderde onze dierlijke voorouders van kop tot teen. Ze leerden nieuwe functies aan, hun tanden veranderden, ze ontwikkelden verder tot vormen van apen. De bloedverwantschap tussen die laatsten en de mens is zo nauw dat het moeilijk is om een onderscheid te maken tussen een embryo van de hoogste apenvormen en dat van de mens.

    De natuurlijke omstandigheden waren uiteindelijk aanwezig voor het ontstaan van de mensheid. Het is waarschijnlijk dat veranderingen in het klimaat en geografische omstandigheden verbonden met de eerste ijstijd sommige primaten uit de bomen en de bossen hadden gehaald om op vlaktes te gaan leven. Een reeks van belangrijke anatomische ontwikkelingen bereidden de weg voor de ontwikkeling van de mens voor. Het feit dat het been in het bekken korter werd, maakte het voor de primaten mogelijk om rechtop te staan, het leidde tot een verschil tussen de voorste en de achterste ledematen en een ontwikkeling van de handen. Het brein werd groter. Een binoculair gezicht en vocale organen maakten het menselijke zien en spreken mogelijk.

    Het centrale biologische orgaan voor de creatie van de mensheid was de hand. De hand stond tegenover de voeten en de duim stond tegenover de vier andere vingers. Deze tegenstelling tussen de duim en de andere vingers was een van de meest vruchtbare en dynamische eenheden van tegengestelden in de ontwikkeling van de mensheid. De mogelijkheden van de duim om zichzelf tegenover de andere vingers te plaatsen, gaven de hand uitzonderlijke mogelijkheden om zaken vast te pakken en dingen te manipuleren met een extreme flexibiliteit en gevoeligheid. Deze verworvenheid maakte de biologische combinatie van handen, ogen en brein mogelijk. Samen met een langere periode van zorg door de moeder voor haar kinderen, waren de natuurlijke vereisten voor sociaal leven voor handen.

    * * *

    Op dit punt moet er iets gezegd worden over het meest gehoorde argument tegen socialisme: “Je kan de menselijke natuur niet veranderen”. Wat is er aan van dat argument?

    Eens de ontwikkeling van de organische evolutie wordt aanvaard, komt er minstens één logische conclusie uit voort: de natuur van vissen kan worden veranderd. Het werd veranderd in een amfibie, reptiel, vogel, zoogdier en uiteindelijk in de menselijke natuur. Het zout in ons lichaam is één van de vele herinneringen in ons lichaam van onze afkomst van onze overgrootvader vis in de oceanen zoveel millennia geleden.

    Dit leidt tot de volgende pertinente vragen over sociale verandering: als vissen kunnen veranderen, of zo sterk veranderd zijn, op welke basis worden dan strikte beperkingen opgelegd als het over de veranderlijkheid van de mens gaat? Verloor onze soort haar vervormbaarheid, haar potentieel voor radicale verandering in de lijn van de transitie van de primaten naar de mens?

    Het tegendeel is waar. In de overgang naar de mensheid, behield onze soort niet alleen alle capaciteiten voor progressieve verandering die inherent zijn aan de natuur, maar bovendien werden deze mogelijkheid vermenigvuldigd tot een onooglijk hoger niveau tot een volledig nieuwe dimensie omdat voorheen ongekende manieren en middelen voor evolutionaire vooruitgang tot stand kwamen.

    Het duurde vier tot vijf honderd miljoen jaar om de biologische voorwaarden te creëren die nodig waren voor het totstandkomen van de eerste voormenselijke wezens. Deze omstandigheden kwamen niet tot stand door de vooruitziendheid of het inzicht van iemand, of volgens een plan met de bedoeling om een vooropgesteld doel te bereiken. We kunnen stellen dat het gebeurde als een logisch resultaat van een reeks van toevallige gebeurtenissen in het natuurlijk leven, vooruitgestuwd door de strijd om te overleven, om uiteindelijk haar hoogtepunt te bereiken in de ontwikkeling van een bijzondere vorm van primaat met de capaciteit om verder te gaan dan dierlijke machten.

    Op dat keerpunt, zo’n miljoen jaar geleden, zagen we de meest radicale verandering van het leven op deze planeet. De opkomst van de mensheid omvatte iets totaal anders dat de basis zou worden van een unieke ontwikkelingslijn. Wat was zo anders? Het was de overgang van het dierlijke alleen-zijn naar het menselijke collectivisme, van een puur biologische gedragswijze tot het gebruik van verworven sociale mogelijkheden.

    Van waar kwamen deze nieuwe kunstmatige mogelijkheden die het begin betekenden van de opkomst van de mensheid als anders dan alle andere diersoorten en onze soort boven de anderen plaatste met de mensheid als dominante levenswijze? Onze dominantie vandaag is onbetwistbaar aangezien we de mogelijkheid hebben om onszelf en alle andere vormen van leven te vernietigen, alsook om deze te veranderen.

    De fundamentele nieuwe mogelijkheden die de mens verworven heeft, waren de productiekrachten waarbij de mens erin slaagde om in zijn onderhoud te voorzien door het gebruik van gereedschap en gezamenlijke arbeid, waarbij het resultaat werd gedeeld. Ik zal vier belangrijke factoren in dit proces aanhalen.

    Het eerste bestond uit samenwerking bij het zoeken van voedsel en het verdelen ervan. Het tweede was het gebruik en later het maken van hulpmiddelen voor het eerste aspect. Het derde was de ontwikkeling van de spraak en het redeneren dat voortkwam uit en gestimuleerd werd door het samen leven en werken. Het vierde was het gebruik en het onder controle krijgen van en bijhorende eigen productie van vuur. Vuur was de eerste natuurmacht, het eerste chemische proces, dat aan het sociaal nuttig gebruik van de opkomende mensheid werd onderworpen.

    Dankzij deze nieuwe machten, was de opkomende mensheid in staat om bijzonder snel veranderingen op te nemen in de ontwikkeling van haar soort en later van de wereld rond ons. De geschiedenis van de afgelopen miljoen jaar is in essentie deze van de vorming van de mensheid en haar aanhoudende veranderingen. Dit heeft op zijn beurt geleid tot de verandering van de wereld rondom ons.

    Wat heeft het de mens mogelijk gemaakt om zo’n omvangrijke veranderingen te veroorzaken bij zichzelf en zijn omgeving? Alle biologische veranderingen van het afgelopen miljoen jaar vormden samen geen prominente factor in de vooruitgang van de menselijke soort. In deze periode heeft de mensheid echter het ruwe materiaal dat het erfde van ons dierenverleden opgenomen, het heeft het gesocialiseerd, vermenselijkt en gedeeltelijk, maar niet volledig, beschaafd gemaakt. De as van de menselijke ontwikkeling, tegenover deze van de dieren, draait rond deze sociale processen en niet zozeer rond biologische processen.

    De drijfveer van dit proces komt voort uit de verbetering van de productiekrachten, wat werd verworven naarmate de menselijke behoeften groter werden. Door het ontdekken en het gebruiken van diverse middelen en kenmerken van de wereld rond zich, groeide het begrip van de mens over zijn mogelijkheden om levensmiddelen te produceren. Terwijl deze ontwikkelden, werden ook alle andere sociale krachten – de kracht om te spreken, te denken, kunst, wetenschap,… – versterkt.

    Het beslissende verschil tussen de hoogste diervormen en onszelf bestaat uit onze ontwikkeling van de middelen en krachten van productie en vernietiging (twee aspecten van eenzelfde fenomeen). Dit is niet enkel verantwoordelijk voor het kwalitatief verschil tussen de mens en andere dieren, maar ook tussen specifieke verschillen van niveaus van menselijke ontwikkeling. Wat de mensen van het Stenen Tijdperk onderscheidt van deze in het IJzeren Tijdperk, en het barbaarse leven van de beschaafde samenlevingen, is het verschil in de totale krachten van productie waarover deze mensen beschikten.

    Wat er gebeurt als twee verschillende niveaus van productieve en destructieve krachten de confrontatie met elkaar aangaan, zagen we op dramatische wijze toen de Spaanse veroveraars de Westelijke hemisfeer binnenvielen. De Indianen waren gewapend met pijl en boog, de indringers hadden musketten en buskruit. De Indianen hadden kano’s en peddels, de Spanjaarden grote zeilschepen. De Indianen droegen leer of opgevulde jasjes om zich te beschermen tijdens gevechten, de Spanjaarden hadden ijzeren beschermingsmiddelen. De Indianen hadden geen getemde dieren om zich voort te bewegen, maar trokken te voet verder. De Spanjaarden hadden paarden. De superieure uitrusting van de Spanjaarden leidde tot terreur en zorgde ervoor dat de conquistadores hun tegenstanders konden verslaan met minder manschappen.

    Dit uitgangspunt van het historisch materialisme is makkelijker te begrijpen voor ons omdat we het privilege hebben om de eerste fase van de technologische revolutie mee te maken, waardoor we heel wat verder staan dan pakweg bij het bedwingen van het vuur een half miljoen jaar geleden. We hebben de controle verworven over het proces van nucleaire splitsing en fusie. Deze nieuwe energiebron heeft nu reeds de verhoudingen tussen regeringen drastisch veranderd en heeft geleid tot nieuwe methoden van oorlogsvoeren. Het zal de industrie veranderen, net als de landbouw, medicijnen en andere vormen van sociale activiteit.

    Van waar kwam deze technologische revolutie? De mensheid onderging geen fundamentele biologische veranderingen in de afgelopen periode. Er waren ook geen plotse veranderingen in de menselijke denkwijze, hun gevoelens of hun morele opvattingen. Deze enorm machtige kracht van productie en vernieling komt voort uit de volledige voorgaande ontwikkeling van de productiekrachten in deze samenleving en alle wetenschappelijke kennis en middelen die daarmee gepaard gingen. Atoomkracht is momenteel de laatste schakel in de keten van verworven krachten die allen teruggaan op de eerste elementen van sociale productie: samenwerking van menselijke arbeid in het voorzien van levensmiddelen, het gebruik en aanmaken van gereedschap, het ontwikkelen van spreken en denken, het bedwingen van vuur. Kernenergie is de meest recente vrucht van de zaden die werden geplant in de oude samenlevingen, die opgroeiden en verbeterd werden door de mensheid in haar opwaartse klim.

    * * *


    DEEL 2 van deze brochure verschijnt volgende week op deze site

  • Recensie. Engels: een revolutionair leven

    Het boek “Engels: een revolutionair leven” door John Green verscheen recent in Londen. Onze opvattingen zijn gebaseerd op het wetenschappelijk socialisme dat steeds wordt verbonden met Marx en het “marxisme”. Frederik Engels mag echter evenzeer bij de grootste “filosofen van het millennium” worden geplaatst. Hij ondersteunde Marx onder meer door zijn eigen energie te gebruiken om het werk van Marx te financieren, maar ook door zelf bijdragen te leveren in het uitwerken van hun gezamenlijke ideeën over historisch materialisme, filosofie, economie en tal van andere terreinen. Dat was de basis voor de moderne strijd voor socialisme.

    Recensie door Peter Taaffe

    John Green, de auteur van dit indrukwekkend boek, brengt een levendig beeld van Engels, één van de belangrijkste figuren uit de menselijke geschiedenis. Voor moderne lezers kan dat nuttig zijn. Green geeft toe dat hij zich grotendeels baseert op een boek van Gustav Mayer uit de jaren 1930, dat boek gaf eveneens een mooi beeld van het leven en werk van Engels.

    Het boek van Green heeft echter de verdienste dat het een aantal gaten opvult, onder meer over de persoonlijkheid van Engels, zijn ontwikkeling en zijn verhouding tot Marx. In zekere zin ging Engels voor op Marx in het ontwikkelen van een visie op de rol van de arbeidersklasse en het socialisme. Dat kwam door een reeks ervaringen, voornamelijk in Engeland in de vroege jaren 1840, met onder meer de beweging van Chartisten, een eerste onafhankelijke beweging van de arbeidersklasse in Engeland.

    Engels stond aan de zijde van Marx bij het analyseren van de omstandigheden in de fabrieken en bij het uitwerken van zijn ideeën over economie in filosofie, de hoekstenen van het marxisme. Het boek “De toestand van de arbeidersklasse in Engeland” uit 1844 bracht een beeld dat ook nuttig is voor de huidige arbeidersbeweging. Het is een goede aanvulling op de hoofdstukken over de arbeidsdag in het eerste deel van Het Kapitaal van Marx.

    Green brengt een levendig verslag van hoe Marx en Engels bijna gelijktijdig evolueerden van een aanvaarding van de idealistische filosofie van hun leermeester Hegel tot de opvattingen van het dialectisch materialisme.

    Dialectiek

    Marx en Engels brachten de dialectiek – de denkmethode die erop gericht is om het veelzijdige karakter van fenomenen te begrijpen, een methode die eerst werd uitgewerkt door de Oude Grieken – naar voor als antwoord op het idealisme van Hegel. Ze keerden Hegel onderste boven en zorgden ervoor dat hij niet langer op zijn kop stond, maar stevig op beide voeten.

    Hegel zag de evolutie van de natuur, de mensheid en sociale verhoudingen als een uitdrukking van de ontwikkeling van ideeën. Marx en Engels daarentegen stelden dat ideeën en bewustzijn uitdrukkingen van materiële krachten zijn, dat zijn de motoren van de geschiedenis. Vandaag worden deze opvattingen van Marx en Engels, bewust of onbewust, aanvaard door de meest bewuste analisten.

    In 1992 stelde Clinton “It’s the economy, stupid”. Maar het waren Marx en Engels die de eersten waren om te stellen dat de economie uiteindelijk van doorslaggevend belang is voor de politieke bovenbouw (de staat, politiek,…). Vandaag wordt dat vrij algemeen aanvaard. Maar deze stelling betekent uiteraard niet dat Marx en Engels een ruwe deterministische visie hadden. Integendeel, ze analyseerden hoe de staat – als deel van de politieke bovenbouw – een effect had op, en op haar beurt ook beïnvloed werd door, de ontwikkeling van economische processen.

    Engels komt in dit boek naar voor als een erg menselijke figuur binnen de socialistische en communistische beweging. Hij brak met zijn burgerlijke achtergrond om zichzelf op het standpunt van de arbeidersklasse te plaatsen.

    Vergelijkingen

    De auteur vergelijkt Engels met Che Guevara en ongetwijfeld zijn er ook een aantal gelijkenissen. Beiden waren mannen van de actie die braken met hun gepriviligieerde achtergrond. Ze waren consequent met zichzelf en met het economisch en politiek proces dat ze aanvaardden. Beiden waren bovendien erg moedig.

    Maar er zijn ook grote verschillen in hun persoonlijkheden en zeker in hun geschiedenis. Che Guevara had zich ten tijde van zijn moord nog niet volledig bevrijd van de karikatuur van het marxisme dat toen sterk stond in de vorm van het stalinisme. Hij evolueerde doorheen zijn eigen ervaringen naar een kritische positie tegenover het stalinisme of quasi-stalinisme. Engels daarentegen was zijn leven lang een belangrijke theoreticus, naast een strijder voor de bevrijding van de arbeidersklasse.

    Engels en Che hadden wel nog een aspect gemeen: Engels nam deel aan de gevechten van de revolutie van 1848, stond aan het hoofd van troepen en kreeg hierna zelfs de bijnaam “de generaal” van Marx, zijn familie en zijn kameraden.

    Op persoonlijk vlak was Engels eveneens een bewonderenswaardig figuur. Hij liet zich niet dwingen in een gearrangeerd huwelijk of relatie met vrouwen uit zijn eigen geprivilegieerde achtergrond. Hij ging in tegen de burgerlijke regels van deze tijd en tegen zijn familie om te gaan samenwonen met Mary Burns, die een grote invloed had op het standpunt van Engels tegenover de nationale bevrijdingsstrijd in Ierland op dat ogenblik. Engels toonde zich bezorgd en kwam op voor mensen in de kringen van de uitwijkelingen met moeilijkheden.

    Enkele van de meest interessante stukken van dit boek handelen over de samenwerking van Marx en Engels bij het opzetten van de Internationale Arbeidersassociatie (de Eerste Internationale, 1864-1876) en bij de Commune van Parijs in 1871. Omwille van zijn betrokkenheid in de zakenwereld, nam Engels geen officiële positie in bij het werk van de Eerste Internationale. Door een “kapitalist” op te nemen in een organisatie die zich richtte tegen het kapitalisme, zou een argument worden gegeven aan de tegenstanders.

    Maar zijn invloed en werk hadden een belangrijke impact en leverden hem een sterke tegenkanting op onder de verantwoordelijken van de staat. De Duitse staat onder leiding van Bismarck zette een klein leger van spionnen in om het werk van Marx en Engels te volgen en waar mogelijk te saboteren.

    Engels en Marx kwamen decennialang op voor een onafhankelijke politiek van de arbeidersklasse. Dit boek toont dit aan. Dat was zelfs het geval toen ze een tactische en “kritische” steun gaven aan specifieke acties van de opkomende kapitalisten, onder meer in de revolutie van 1848. Ze kwamen op voor het idee van een onafhankelijke partij van de arbeidersklasse. In Groot-Brittannië bleven ze dat zowat 50 jaar verdedigen vooraleer het er echt van kwam.

    Dat is overigens een taak waarmee de linkse socialisten, vakbondsmilitanten en andere activisten vandaag ook worden geconfronteerd. De verrechtsing en bijhorende verburgerlijking van de sociaal-democratie heeft er een openlijke kapitalistische formatie van gemaakt. Het verschil is wellicht wel dat de creatie van een nieuwe arbeiderspartij wellicht op een kortere termijn zal verlopen. We zien immers de voorbeelden van de eerste stappen in die richting met bijvoorbeeld de ontwikkeling van Die Linke in Duitsland of de coalitie rond Syriza in Griekenland.

    Marx en Engels legden de nadruk op de rol van de arbeidersklasse als de belangrijkste factor om tot socialistische verandering te komen. Ze kwamen daarbij tot een confrontatie met anarchisten onder leiding van Bakoenin. Green vergist zich als hij stelt dat Marx en Engels de rol van de sociaal minder ontwikkelde landen “ernstig onderschatten”. Green schrijft de steun voor Bakoenin en de anarchisten in landen als Spanje en Italië toe aan de “te kritische” houding van Marx en Engels en een “te grote nadruk op economie”.

    De echte reden waarom de anarchisten een echo vonden in deze landen was het karakter van de economie die relatief onderontwikkeld was, met een groter belang van kleinschalige fabrieken waardoor het niet mogelijk was om brede lagen van de arbeidersklasse te verenigen in de grote fabrieken.

    Het werk van Engels en het aanmoedigen van onafhankelijke arbeiderspartijen in Europa leidde tot concrete resultaten met onder meer de opkomst van de Sociaal-Democratische Partij (SDP) in Duitsland, een partij die zou ontwikkelen tot “de machtigste massale socialistische partij ter wereld”. Green maakt duidelijk dat er in de Reichstag (het parlement) in 1871 slechts twee vertegenwoordigers van de partij waren verkozen. Tegen 1912, slechts 17 jaar na de dood van Engels, waren dat er al 110 (op een totaal van 400) met gemiddeld 34,8% van de stemmen.

    Invloed

    Na zijn dood, werd de afwezigheid van de invloed van Engels sterk gevoeld. De leiding was niet in staat om consistent de methode van Engels en Marx te volgen en de machtige SPD was niet in staat om de enorme sociale opstoten bij de oorlog en de periode daarna op te vangen. De arbeidersklasse betaalde daar een hoge prijs voor, met uiteindelijk de vernietiging van de arbeidersorganisatie nadat Hitler aan de macht kwam in 1933.

    Engels was voorbereid op alle mogelijke veranderingen in de situatie waarmee de arbeidersbeweging werd geconfronteerd. Green is verkeerd als hij een aantal legendes herhaalt over de inleiding van Engels tot het boek “Klassenstrijd in Frankrijk”. Hij wordt verkeerd begrepen alsof hij zou hebben geargumenteerd tegen de barricaden, en dus tegen het georganiseerd verzet van de arbeidersklasse tegen de slachtpartijen van het gewapende kapitalisme dat de democratische rechten wou vernietigen.

    Dat werd door latere afvalligen van het marxisme, zoals Kautsky, op een centristische en reformistische wijze geïnterpreteerd alsof gedeeltelijke hervormingen alleen volstaan als methode om de doelstellingen van de arbeidersbeweging te bereiken. Trotski en Lenin maakten achteraf duidelijk dat Engels het enkel had over één specifieke historische fase. Bovendien werd deze passage van Engels uit zijn context gerukt, Engels zelf stelde immers dat barricades op een bepaald ogenblik noodzakelijk zouden zijn.

    Green bekritiseert eveneens de Bolsjewieken die de Russische revolutie hebben geleid. Volgens Green weerlegden zij het standpunt van Marx over waar een revolutie het eerst zou uitbreken. Hij schrijft: “We kunnen hen [Marx en Engels] niet volledig vrijspreken. Het waren uiteindelijk hun ideeën die de basis legden en de mogelijkheid creëerden om het communisme als kracht op te bouwen, wat leidde tot de opeenvolgende revoluties.”

    Het totalitaire eenpartij-regime dat onder het stalinisme ontwikkelde na het isolement van de Russische Revolutie had echter niets gemeen met de opvattingen van Marx en Engels. De Bolsjewieken waren correct om de revolutie te beginnen in Rusland, de zwakste schakel in de keten van het wereldkapitalisme, zoals Lenin het stelde. Maar ze gingen er meteen van uit dat het nodig was om deze revolutie uit te breiden tot een wereldwijde revolutie. Enkel een succesvolle revolutie in een ontwikkeld kapitalistisch land zou de Russische Revolutie kunnen redden.

    Geïsoleerd was Rusland gedoemd om ofwel terug te keren naar het kapitalisme, ofwel te ontwikkelen tot een gedeformeerde arbeidersstaat. De Bolsjewieken konden zich echter niet inbeelden hoe monsterlijk het stalinisme er zou uitzien. Marx en Engels konden in de 19e eeuw, toen ze hun ideeën ontwikkelden, ook niet inschatten hoe toekomstige gebeurtenissen in verschillende landen zouden verlopen.

    Dit boek van Green is nuttig, niet zozeer omwille van de laatste hoofdstukken, maar wel omwille van de hoofdstukken waarin de evolutie wordt gebracht van de basisopvattingen van het marxisme, de methode waarmee een nieuwe socialistische toekomst kan worden opgebouwd. Frederik Engels, een belangrijke en interessante historische figuur, moet daarbij de nodige eer toebedeeld krijgen. En dat onder meer voor zijn belangrijke werken als “Utopisch en wetenschappelijk socialisme”, “Anti-Dühring”, “De boerenoorlog in Duitsland”, “De huizenkwestie” en heel wat andere bijdragen aan het marxistische denken.

    Engels erkende dat Marx een belangrijkere rol speelde in het leggen van de fundamenten voor de opvattingen die zouden leiden tot een nieuwe socialistische samenleving. Maar Marx werd in zijn werk bijgestaan door een belangrijke figuur als Engels, die de nieuwe laag van socialistische activisten die vandaag opkomt kan inspireren.


    Het boek “A Revolutionary Life. Biography of Friedrich Engels” door John Green is verschenen in Londen en kost zo’n 15 euro.

  • Is een nieuw mei ’68 vandaag nog mogelijk?

    De media brachten een beeld van mei ’68 alsof het vooral een mobilisatie van studenten was. Nochtans was er wel wat meer aan de hand: 10 miljoen Franse arbeiders (op een totale bevolking van 42 miljoen!) namen deel aan een algemene staking die het land platlegde en die de machthebbers uit evenwicht bracht. Is een dergelijke golf van verzet tegen de gevestigde orde vandaag nog mogelijk? En zou dit er nu wel voor kunnen zorgen dat het systeem wordt omvergeworpen?

    Jean Peltier en Nicolas Croes

    De afgelopen jaren kwamen de verschillende perioden van economische groei enkel een kleine minderheid ten goede. De meerderheid van de bevolking werd geconfronteerd met massale werkloosheid, het opdrijven van de flexibiliteit op de werkvloer,… Deze situatie wordt er enkel maar erger op en er is geen beterschap in zicht. Vandaag wordt de wereldeconomie geconfronteerd met wat de grootste crisis sinds 1929 kan worden. Tegelijk is er de dreiging van een ecologische catastrofe en sinds kort ook nog een voedselcrisis.

    Alles is mogelijk… Het is noodzakelijk om het systeem omver te werpen en niet enkel om het wat aan te passen, en ook het potentieel is hiervoor aanwezig. Maar het bewustzijn over de mogelijkheid om dit te bewerkstelligen, wordt nog niet gedragen door brede lagen. De ineenstorting van de Sovjetunie met de val van het stalinisme, de draai naar rechts en bijhorende verburgerlijking van de sociaal-democratie, het ideologisch offensief van de burgerij, haar politici en haar media tegen het idee dat een andere samenleving mogelijk is,… hebben daar allemaal toe bijgedragen.

    De realiteit van de crisis kan er echter snel voor zorgen dat de ideeën die ons worden opgelegd door de verdedigers van het kapitalisme in vraag worden gesteld. Zonder een duidelijk doel van een geloofwaardig alternatief op het kapitalistisch systeem, kan de energie van het verzet leiden tot wanhoop. Dat kan onder bepaalde delen van de arbeiders een grotere openheid creëren voor nationalistische, racistische of zelfs neo-fascistische opvattingen en bewegingen.

    Ten tijde van mei ‘68 was er een – relatieve – duidelijkheid over de nood aan een socialistisch alternatief, maar de Franse Communistische Partij (PCF) of de sociaal-democratie bij ons hadden de mogelijkheid om strijd af te remmen door hun autoriteit onder de arbeidersklasse te misbruiken. Vandaag hebben die partijen een groot deel van hun autoriteit en hun controle op arbeiders en jongeren verloren. Hierdoor is er een grotere openheid voor tussenkomsten van revolutionaire krachten zoals LSP.

    De universiteiten zijn vandaag ongetwijfeld geen broeihaard van revolte zoals in mei ‘68, maar de afgelopen maanden zagen we – doorheen de antiglobaliseringsacties, de massale mobilisaties in Frankrijk tegen het jongerenbanenplan CPE in 2005 of tegen de hervormingen in het onderwijs in Griekenland in 2007 – het potentieel van strijdbaarheid onder jongeren. De oorspronkelijke eisen van de studentenbeweging in mei ‘68 gingen in tegen de moeilijkheden in het onderwijs. Vandaag zijn die eisen nog steeds actueel met de besparingen die het onderwijs hard raken.

    In Duitsland heeft de oprichting en de ontwikkeling van een nieuwe linkse partij, Die Linke, de politieke agenda omver gewoeld. Het heeft mee bijgedragen aan een ruk naar links, wat onder meer tot uiting kwam in een meeting met 1.600 aanwezigen in Berlijn of een grotere aanwezigheid op meetings die het kapitalisme in vraag stellen. Het werd nog duidelijker met de succesvolle strijdbewegingen voor loonsverhogingen.

    De arbeidersbeweging moet lessen trekken uit haar ervaringen om de draad op te nemen waar deze in mei ‘68 bleef liggen. De snelheid waarmee dit kan gebeuren, zou wel eens velen kunnen verbazen…

  • Mei ’68: Bart De Wever heeft het niet begrepen…

    Waarover ging mei ’68? Als we ons beperken tot de traditionele media komen we niet veel verder dan wat studenten die zich verveelden en bijgevolg maar overgingen tot wat een “seksuele revolutie” wordt genoemd. Deze clichés komen allemaal terug in een hol opiniestuk dat N-VA-voorzitter De Wever vandaag liet publiceren in De Morgen.

    Op zich is het goed dat een rechtse conservatieveling als De Wever eens de clichés en verdraaiingen van de geschiedschrijving van de afgelopen weken vergroot naar buiten brengt. Bij zowat alle stukjes over mei ’68 ontbrak immers de kern van de zaak. Waarom wordt vandaag nog over mei ’68 gesproken en pakweg niet over februari ’68 of maart ’69? Toen waren er toch ook “verveelde studenten” en ongetwijfeld beoefenden heel wat alternatieve hippies op dat ogenblik de “seksuele revolutie”. Als dat de kern van mei ’68 was, dan zou het fout zijn om te spreken over mei ’68.

    Wat natuurlijk ontbreekt in de visie die we de afgelopen dagen en weken te horen en te lezen kregen in de kranten, was het feit dat Frankrijk plat lag. 10 miljoen arbeiders (op een bevolking van iets meer dan 40 miljoen mensen) gingen in staking. De autoriteiten met president De Gaulle op kop vreesden voor hun regime en zelfs voor hun leven. De Gaulle vluchtte naar Duitsland in de hoop daar troepen te verzamelen om de opstand in Frankrijk te gaan neerslaan. De soldaten weigerden, waarom zouden ze op bevel van De Gaulle hun broers, zussen, vaders of moeders gaan bevechten? De 10 miljoen stakende arbeiders maakten het verschil in Frankrijk in mei 1968. Toch worden ze zo goed als vergeten.

    Dit is wat Bart De Wever onthoudt van het belang van mei ’68: “De inmiddels zo goed als vergeten Italiaanse schrijver, dichter en regisseur Pier Paolo Pasolini – een linkse provocateur en communist, tot hij wegens zijn homoseksualiteit uit de partij werd gezet – vatte de rellen in het kader van mei ’68 treffend samen: studenten, zonen van bourgeois, die met stenen gooien naar politieagenten, zonen van arbeiders. De bekende historicus en marxist Eric Hobsbawm geeft in zijn magistrale boek The Age of Extremes geen grote betekenis aan het studentenoproer. Hij wijt het in hoofdzaak aan het toevallige overaantal van jongeren ten gevolge van de baby boom, een generatie die bovendien voor het eerst de luxe had zich te kunnen vervelen. ‘Quand la France s’ennuie’, titelde Le Monde zeer profetisch op 15 maart 1968.”

    Er waren dus teveel jongeren die zich verveelden en bijgevolg met stenen gingen gooien naar zonen van arbeiders. Dat zou de betekenis van mei ’68 zijn aldus Bart De Wever, nochtans een historicus. Het feit dat er in West-Europa na een periode van economische groei op een ogenblik dat een groot deel van het establishment de arbeidersklasse had afgeschreven, toch een revolte plaats vond waarbij de arbeiders massaal het werk neerlegden en daarmee Frankrijk plat legden, dat is de historicus De Wever ontgaan. Nochtans levert mei ’68 ons de erfenis en de ervaring op van de mogelijkheid van revolutie in Europa en bovendien geeft het aan dat de arbeidersklasse daarin van doorslaggevend belang is als die klasse die over de economische macht beschikt om een regime ten val te brengen. Mei ’68 heeft niet geleid tot een overwinning, maar heeft wel het potentieel aangetoond. En dat potentieel wordt vandaag met alle mogelijke middelen geminimaliseerd in de pogingen tot geschiedschrijving in de media.

    Volgens De Wever is er “bijzonder weinig” blijven hangen van mei ’68. Als er al iets van belang was, dan was het “de ingrijpende ommekeer” in de Westerse samenlevingen met “het steeds sneller wegsmelten van de sociale normering die gebaseerd was op de traditie van het christendom.” Het einde van de conservatieve sociale normering van voor mei ’68, wordt nog steeds betreurd door De Wever. “De wil tot absolute vrijheid voor het individu mondde uit in een levenswijze die zelf de garantie voor daadwerkelijke vrijheid vernietigt, namelijk de gemeenschap met haar zeden en gewoonten. Nergens is dat proces verder gevorderd dan in de seksuele moraal. Wie niet wil doorgaan als kwezel, moet aanvaarden dat de seksuele vrijheid van het individu enkel kan begrensd worden door de seksuele vrijheid van een ander individu. Wat gisteren taboe was, is vandaag bespreekbaar en wordt morgen volksvermaak op televisie. Weg met reactionaire begrippen als goede smaak, geheimzinnigheid, diepgang en terughoudendheid.” Waarop De Wever pleit voor een ethisch reveil.

    Het is nogal bizar dat De Wever enerzijds mei ’68 afdoet als iets onbelangrijk, maar anderzijds wel vaststelt dat het uiteindelijk staat voor alles wat hij bestrijdt. Tegelijk slaagt hij er in om het belang van mei ’68 als arbeidersopstand handig te ontlopen. Zelfs indien gekeken wordt naar de morele waarden en het proces van individuele emancipatie vanaf de jaren 1960 weet De Wever de klepel niet hangen. Nergens verwijst hij naar het feit dat de economische groei ervoor zorgde dat vrouwen in het arbeidsproces terecht kwamen, dat er nood was aan meer hooggeschoolden waardoor een kleine groep arbeiderskinderen kon gaan studeren. Laat staan dat hij de impact van die ontwikkelingen op de “sociale normering” zou inzien. Neen, mei ’68 waren onverlaten en hippies die de seksuele revolutie predikten en daarmee onder brede lagen, waar ze overigens totaal los van stonden, een ware ethische ravage aanrichtten. Van een historicus zou je beter verwachten als verklaring.

    Standpunten als deze van De Wever moeten worden beantwoord. Dat kan het best door na te gaan wat het echte belang was van mei ’68. Wie wil weten wat er echt gebeurde, kan steeds het boek “1968. Maand van revolutie” door Clare Doyle lezen. Het boek is uitgegeven door LSP en kost 7 euro. Neem contact met ons op als je het wil kopen.

  • Mei 68 verderzetten door socialisme centraal te stellen in strijd

    40 jaar na mei 1968

    Mei ‘68 staat algemeen gekend als een periode van studentenprotest. Vooral de beweging in Frankrijk spreekt tot de verbeelding en dat is geen toeval. De studenten speelden een belangrijke rol, maar mei 68 was meer dan dat. In essentie kan het worden samengevat als een massale opstand van de Franse arbeiders en jongeren tegen de gevestigde orde. Die opstand deed de hele maatschappij op haar grondvesten daveren. Het leek er zelfs op dat Frankrijk een revolutie zou kennen die het einde van het kapitalisme in dat land zou inluiden.

    Kim Wauters

    [box type=”shadow” align=”alignright” width=”100″]

    De internationale context van mei 68

    De beweging van mei 68 vond plaats tegen een achtergrond van een radicalisering tegen het kapitalisme en het imperialisme. Er was de anti-oorlogsbeweging tegen de oorlog in Vietnam. Hierdoor durfde president Johnson in de VS zich geen kandidaat stellen voor een tweede ambtstermijn. In april 68 werd Martin Luther King vermoord op een ogenblik dat hij naar links begon op te schuiven waardoor de burgerrechtenbeweging in de VS verder zou kunnen radicaliseren. In Tsjecho-Slowakije vond de Praagse Lente plaats, een beweging die militair onderdrukt werd door de Sovjetunie.

    In (of rond) 1968 waren er belangrijke bewegingen van studenten en arbeiders in tal van landen. Van Brazilië over Mexico tot Polen, Japan of Duitsland. Overal waren er grote studentenbewegingen. In Pakistan leidde een revolutionaire opstand tot de val van de dictatuur en de eerste democratische parlementsverkiezingen ooit in dat land. Ook na 1968 bleef het een tijdlang woelig. Er waren tal van revoluties in Latijns-Amerika en Europa (met de val van de dictaturen in Griekenland, Spanje en Portugal). De VS moest zich uit Vietnam terugtrekken in een poging de interne situatie in eigen land de baas te blijven.

    Deze bewegingen en revoluties vonden plaats in een periode voor er sprake was van een economische crisis. Er kwam een einde aan een tijdperk en tal van zaken werden in vraag gesteld (ook op het vlak van morele waarden en normen). 1968 vormde een keerpunt, het kapitalisme werd opnieuw in vraag gesteld na een periode van groei. In 1968 kwam het niet tot conclusies, maar nu we opnieuw op een keerpunt aan het komen zijn, is het belangrijk om de ervaringen van 1968 opnieuw te bekijken om nu wel de noodzakelijke conclusie van een socialistisch alternatief te trekken.
    [/box]

    Dat aspect van mei 68 komt vandaag minder aan bod in de traditionele media of bij de herdenkingen door traditionele partijen. Wellicht is de angst die ze toen hadden tegenover een georganiseerde en strijdbare arbeidersbeweging er vandaag niet minder op geworden. Sarkozy stelde een einde te willen maken aan de geest van mei 68, maar intussen stootte ook zijn rechtse beleid op verzet van de arbeiders. Nog niet op een zelfde niveau als in 1968, maar het potentieel van strijd door arbeiders en jongeren werd de afgelopen maanden opnieuw duidelijk in Frankrijk.

    Golden Sixties

    Mei 68 vond plaats tegen de achtergrond van de “Golden Sixties”, een periode van uitzonderlijke groei voor het kapitalisme. In Frankrijk was er een gemiddelde jaarlijkse groei van 5%. Deze economische groei ging slechts gepaard met beperkte toegevingen aan de arbeiders. Zo bleef er een repressief regime heersen op de werkvloer. Bij Citroën was het verboden om tijdens de schaft met elkaar te praten in de kantine. De arbeidsomstandigheden werden niet besproken bij sociaal overleg.

    De studentenbeweging was de eerste om in actie te komen in 68. Dat was geen toeval, de sterke economische groei bracht de nood aan meer ingenieurs, onderzoekers en andere specialisten met zich mee. De universiteiten kwamen open te staan voor een bredere laag van de bevolking (waaronder ook een aantal arbeiderskinderen), maar ze waren daar niet op voorbereid. Er was een groot tekort aan allerhande faciliteiten. Dat was de aanleiding voor de eerste studentenprotesten: betere infrastructuur en diensten, gemengde studentenhomes (in plaats van apart voor mannen en vrouwen),…

    De radicalisering onder de studenten verliep tegen een achtergrond van verzet tegen het kolonialisme. Er was het verzet tegen de oorlog in Vietnam, maar ook Frankrijk leed een nederlaag toen Algerije zich na een lange strijd onafhankelijk kon verklaren. Met de Cubaanse revolutie van 1959 en de Sovjet-repressie tegen de opstand in Hongarije in 1956 die nog fris in het geheugen zaten, richtte de radicalisering van de studenten zich niet zozeer tot het stalinisme. Er werd gezocht naar linkse alternatieven en dat leidde tot een opgang van maoïstische, anarchistische en/of trotskistische invloeden. Vaak bleef er een grote verwarring bestaan, onder meer door de afwezigheid van sterke en ideologisch gebalanceerde revolutionaire groepen. De arbeidersbeweging stond grotendeels onder de controle van de PCF (Parti Communiste Français) dat de vakbond CGT controleerde. De sociaal-democratie zat in het defensief in Frankrijk.

    Van een studentenbeweging…

    Op 22 maart 1968 begon de Franse studentenbeweging met een bezetting van de faculteit van Nanterre. De rector sloot de faculteit en verjoeg de studenten, waarop er regelmatig betogingen waren. Op 3 mei was er een meeting in de Sorbonne met 600 aanwezigen waarop de oproerpolitie CRS werd ingezet door de rector. De brutale repressie leidde tot verzet. Duizenden studenten protesteerden en er werd ook met stenen gegooid naar de oproerpolitie. De PCF veroordeelde de studentenbeweging omdat deze “objectief de belangen van het kapitaal dient”.

    Op 6 mei was er een betoging met zo’n 20.000 studenten die vanuit Nanterre naar de Sorbonne trokken, ondanks een samenscholingsverbod. Dat leidde tot nieuwe confrontaties met de politie, maar toch werd opnieuw opgeroepen voor een betoging de volgende dag. De eisen waren duidelijk: bevrijding van alle gearresteerde studenten, heropening van de Sorbonne en terugtrekking van de politie uit de studentenwijk (Quartier Latin).

    De repressie stopte de beweging niet, op 7 mei waren er al 50.000 betogers. Een dag later kondigden de onderwijsbonden aan dat ze de eisen van de studenten steunden. Scholieren begonnen de studentenbeweging te ondersteunen met eigen scholierencomités.

    Op 10 mei trokken 50.000 studenten naar het Quartier Latin om de wijk te “heroveren”. Er werden een 60-tal barricades opgericht die uiteindelijk gewapenderhand terug werden ingenomen door de politie. Daarbij vielen honderden gewonden wat een brede schok veroorzaakte onder de arbeiders. Steeds meer bekende figuren spraken zich uit voor de eisen van de studenten. Ook de PCF moest noodgedwongen de repressie veroordelen. De grote vakbonden riepen op tot een algemene 24-urenstaking op maandag 13 mei. Daarbij waren er een miljoen betogers in Parijs en de studenten slaagden er dezelfde avond nog in om het Quartier Latin te heroveren, de staatsmacht van Generaal De Gaulle moest wijken voor de strijdbaarheid van de studenten die zich gesteund wisten door de arbeidersklasse.

    … tot een algemene staking

    Op 14 mei verleende het parlement amnestie aan de veroordeelde betogers en wordt de Sorbonne heropend. Het establishment hoopte de beweging te kunnen stoppen door toegevingen te doen. Maar net op dat ogenblik brak een spontane staking uit bij de arbeiders van Sud-Aviation (Nantes) een dag later gevolgd door Renault Billancourt. De spontane stakingen kenden een snelle uitbreiding en de studenten trokken naar de acties om te verbroederen met de arbeiders. De CGT sloot de fabriekspoorten om de studenten weg te houden van de arbeiders en de PCF ging in het verweer tegen “avonturistische ordewoorden” van de studenten.

    Tegen maandag 20 mei was de staking over het hele land uitgedeind. Er werd teruggegrepen naar de tradities van 1936 en tal van fabrieken werden spontaan bezet, nog voor er een ordewoord van de vakbonden was voor een algemene staking. De studentenbeweging riep op tot de vorming van stakingscomités.

    In de week van 21 tot 29 mei kende de beweging een hoogtepunt. Tijdens deze week waren er 10 miljoen Franse arbeiders in staking. En dat op een totale bevolking van 42 miljoen Fransen. Twee derden van de arbeiders staakten. Alle lagen namen deel, van dokwerkers over kappers tot postbodes. Benzinestations en grote hotels bleven dicht en zelfs de striptease-acts gingen niet door omdat er werd gestaakt. Het personeel van de televisie ging in staking. Voetballers bezetten de gebouwen van de Franse voetbalfederatie.

    Op 24 mei was er een betoging in Parijs op initiatief van de CGT. Er waren strikt gescheiden blokken van arbeiders en studenten. Het blok van de studenten, aangevuld met jonge arbeiders, ging een confrontatie aan met de politie. De omwonenden steunden de studenten en gooiden met bloempotten en dergelijke naar de politie.

    De beweging was het verst ontwikkeld in het westen van Frankrijk, onder meer in de regio van Bretagne. Daar werd een centraal stakingscomité opgezet dat alle transport controleerde. De boeren steunden de acties en brachten voedsel voor de stakers.

    De Gaulle moest onderduiken en het land ontvluchten. Achteraf zou blijken dat hij steun zocht bij Massu, de generaal van de Franse troepen in Duitsland. Die weigerde echter om zijn troepen in te zetten bij een inval in Frankrijk. Massu was bang dat de soldaten niet loyaal zouden blijven aan de legertop, maar overlopen naar de revolte.

    Op 28 mei trad de minister van onderwijs af. De internationale burgerij verkeerde in grote angst. De Britse krant Financial Times verwees op 22 mei naar de revolutie van 120 jaar voordien (in 1848) toen koning Louis-Philippe van de troon werd gestoten. Dat vormde toen het begin van een Europese golf van opstanden en revolutionaire bewegingen. De Evening Standard schreef op 29 mei: “De situatie van vandaag kan in een paar woorden samengevat worden: het is zo ongeveer het schoolvoorbeeld van een revolutionaire situatie”.

    Neergang van de beweging

    Het gebrek aan een revolutionaire partij met een inplanting in de arbeidersklasse laat zich steeds meer voelen. De CGT slaagt erin om de studenten van de arbeiders gescheiden te houden en de linkse groepen deden onvoldoende om de banden met de arbeiders aan te halen. Sommige “trotskistische” groepen maakten propaganda waarin ze belerend stellen dat het nodig zou zijn om de wapens op te nemen en zich voor te bereiden op een oorlog. Die boodschap werd uiteraard niet begrepen door bredere lagen van de arbeiders. Ook werd onvoldoende moeite gedaan om de arbeiders te bereiken. Dat maakte het voor de PCF makkelijker om haar controle op de arbeiders te behouden en de beweging in de richting van onderhandelingen voor betere arbeid- en loonvoorwaarden te sturen. De “communisten” weigerden te breken met het kapitalisme en stelden dat de Franse arbeiders “niet klaar” waren voor de revolutie. Hierdoor moesten de arbeiders zelf de taken opnemen die normaal gezien door de vakbondsleidingen moeten worden uitgevoerd.

    Op 29 mei waren er een half miljoen betogers van de PCF en de CGT in Parijs. Een dag later slaagde De Gaulle er voor het eerst opnieuw in om een toespraak op televisie te houden (wegens de staking bij de televisie moest hij zich voordien tot de radio beperken). De Gaulle kondigde aan dat het parlement werd ontbonden en er nieuwe verkiezingen zouden volgen. Hij riep zijn aanhangers op om Comités ter Verdediging van de Republiek (CDR) te vormen. Enkele uren later betoogden 600.000 Gaullisten door de straten van Parijs. Dit vormde een keerpunt: vanaf nu zou de stakingsbeweging een neergaande richting inslagen.

    Op 1 juni hernamen de post- en telecommunicatie arbeiders het werk. Anderen zouden volgen en de grote bonden riepen op om de stakingsacties te beëindigen. De oproerpolitie volgde waar deze oproep geen gevolg kreeg, zoals in de autofabrieken van Renault Flins en Peugeot in Sochaux. In Flins kwam een maoïstische scholier om, in Sochaux twee arbeiders. De beweging bracht nog meermaals enkele tienduizenden jongeren op straat en de leraars hielden zelfs het gebouw van de vakbond (FEN) bezet toen deze opriep om het werk te hervatten.

    Op 12 juni haalde het blad van de PCF, L’Humanité, uit naar het “opbod” en de “provocaties” van de “gauchisten” die zich beriepen op het maoïsme, anarchisme en trotskisme. Het blad schold hen uit voor avonturiers, louche figuren en politieke renegaten. De overheid zag dit als een groen licht voor een verdere stap: op 13 juni werden alle revolutionaire groepen ontbonden en enkele leiders opgepakt. Alle betogingen werden verboden. De fascistische generaal Salan werd vrijgelaten. Geen enkele “linkse” partij of vakbond protesteerde, ook al waren er op dit ogenblik nog steeds een miljoen arbeiders in staking.

    De verkiezingen van 30 juni versterkten De Gaulle, zijn meerderheid in het parlement groeide en de linkse partijen verloren. Dat was de prijs die ze betaalden nadat ze de heersende elite toelieten om de orde te herstellen. Ondanks het neerslaan van de beweging werden een aantal belangrijke verbeteringen afgedwongen. Zo werd het minimumloon met 35% verhoogd, kwam er een vierde week betaald verlof en werden voortaan in alle fabrieken syndicale delegaties toegelaten.

    Lessen uit mei 68

    De grootste zwakte van de beweging was een gebrek aan ordewoorden (van vakbonden en PCF) en perspectieven. Het aantal stakerscomités was relatief beperkt waardoor de macht van de leiding van de PCF niet bedreigd werd op de werkvloer. Vanuit de studentenbeweging werd onvoldoende de band met de arbeiders aangehaald of werden de arbeiders te belerend benaderd.

    De belangrijkste les uit mei 68 is het gebrek aan een revolutionaire partij die bereid is op te komen voor een democratisch socialistisch alternatief. Een partij die voldoende ingeplant is onder arbeiders en jongeren en bovendien een correcte inschatting maakt van de nodige tactieken is noodzakelijk om een massale beweging van de arbeidersklasse, zoals in Frankrijk 68, tot een succesvolle conclusie te brengen.

    Zelfs een kleine partij kan in een dergelijke periode snel groeien. Dat bleek onder meer uit de groei van de trotskisten. Maar die richtten zich te eenzijdig op de studenten zonder de arbeiders te bereiken. Dat zorgde ervoor dat de greep van de PCF op de arbeiders grotendeels intact kon blijven. Het vertrouwen in de PCF was onverdiend, maar de CGT en PCF werden door brede lagen van de arbeiders wel gezien als hun organisaties. Dat aspect is vandaag minder het geval, zeker op politiek vlak met de verburgerlijking van de sociaal-democratie (in Frankrijk achterna gelopen door de PCF) maar ook tegenover de vakbondsleidingen is er een groter wantrouwen.

    Anderzijds is de afwezigheid van een politiek instrument een rem voor het zelfvertrouwen van de arbeidersklasse. In Duitsland zien we vandaag een “ruk naar links” met een opgang van strijdbewegingen en tegelijk ook een opgang van de linkse formatie “Die Linke”. Ondanks alle beperkingen van Die Linke (weinig actieve deelname aan stakingsacties, deelname aan burgerlijke coalities met een neoliberaal beleid in bvb Berlijn,…), versterkt het bestaan van deze formatie het zelfvertrouwen van de Duitse arbeiders. Tegen de achtergrond van een economische recessie zal het in nieuwe arbeiderspartijen belangrijk zijn om op te komen voor een duidelijk socialistisch programma dat een alternatief naar voor brengt op het kapitalisme.

    Mei 68 heeft aangetoond dat massaal verzet en een revolutionaire beweging ook hier mogelijk is. De beste wijze om de 40ste verjaardag ervan te herdenken, is door vandaag opnieuw de nood aan een socialistisch alternatief naar voor te brengen in de strijdbewegingen die we zien ontwikkelen.

  • 1 mei : Meer dan ooit een dag van strijd.

    De heersende klasse heeft altijd geprobeerd om alle verwijzingen naar de klassenstrijd uit het verleden te wissen door de symbolen van deze strijd over te nemen. Een dag zoals de eerste mei werd op die manier omgevormd van een Dag van de arbeid naar een feestdag zoals een ander waarin die dag van haar symboliek werd ontdaan. Het wordt tijd dat we van de eerste mei opnieuw een echte Dag van de arbeid maken in plaats van wat het nu geworden is.

    Cédric Gérôme (artikel geschreven in 2006)

    De echte geschiedenis van de eerste mei.

    De oorsprong van één mei ligt in de Verenigde Staten. Het is op 1 mei 1886 dat 340.000 Amerikaanse arbeiders in staking gaan om de 8-uren werkdag af te dwingen. Deze staking die meer dan 12.000 bedrijven plat legde was het eindresultaat van een campagne van 2 jaar van een aantal vakbonden die georganiseerd waren binnen de American Federation of labour (AFL) Meer dan 200.000 arbeiders haalden de 8-uren dag binnen maar op andere plaatsten stootten de arbeiders op hevig verzet van de patroons. In Chicago vielen er tijdens een betoging 6 doden onder de stakers. De volgende dag ontplofte er een bom tussen de ordediensten. Ondanks het gebrek aan bewijzen werden er 5 stakingsleiders opgehangen om een voorbeeld te stellen en werden er drie andere tot levenslang veroordeeld.

    In 1889 werd er op het oprichtingscongres van de 2de Internationale naar het voorbeeld van de Amerikaanse arbeiders besloten om overal acties te organiseren op de eerste mei om de 8-uren dag af te dwingen. “Op een vaste dag zal er een grote betoging worden georganiseerd zodat in alle landen en in alle steden de arbeiders hun krachten kunnen bundelen om ten aanzien van de autoriteiten de 8-uren dag af te dwingen.”

    De heersende klasse davert op haar grondvesten

    In de daarop volgende jaren krijgt deze oproep steeds meer gehoor en de heersende klasse raakt in paniek. De Duitse patroons richten een soort verdedigingsmacht op die voorziet dat arbeiders die de 1ste mei afwezig zijn op hun werk worden ontslagen. In Rome verlaten de rijken de stad. In België vraagt de minister van justitie aan de rijkswacht om te controleren wie er voor de organisatie van de 1ste mei heeft gestemd. Er worden zelfs speciale schietoefeningen ingericht door de burgerwacht om klaar te zijn voor de 1ste mei.

    Op 1 mei 1980 staken 150.000 Belgische arbeiders het werk onder impuls van de Waalse mijnwerkers. In andere landen gebeurt hetzelfde en op die manier wordt de 1ste manier een traditie binnen de arbeidersbeweging over heel de wereld. Dit is uiteraard niet naar de zin van het patronaat en die zullen er dan ook alles aan doen om het strijdbare karakter van deze beweging de kop in te drukken. In 1914 steunen de leiders van de 2de Internationale ondanks hun pacifistisch discours de nationale burgerijen en keuren ze de oorlogskredieten goed. Er werd zelfs voorzichtig voorgesteld aan de arbeiders om de 1ste mei niet meer te vieren! Het is pas in 1919 dat de eerste mei opnieuw gevierd zal worden.

    Het is ook pas na de eerste wereldoorlog dat de belangrijkste eis van de 1 mei stakingen zal worden gerealiseerd. De 8-uren dag. De heersende klasse had immers geen andere keuze dan toe te geven. Ze had immers het mes op de keel gekregen. De Sovjetunie die het resultaat was van de oktoberrevolutie in 1917 had immers de 6-uren werkdag ingevoerd en gezorgd voor een schokgolf die in heel Europa voelbaar was. (Eenmaal aan de macht veranderde Stalin de eerste mei echter in een militair defilé om de militaire macht van de Sovjetunie te illustreren.)

    De eerste mei is in de eerste plaats een overzicht van de internationale sterkte van het socialisme, van haar vooruitgang en van haar vormen. (Rosa Luxemburg)

    De evolutie van de eerste mei doorheen de jaren laat toe om de evolutie van de arbeidersbeweging te volgen inclusief de overwinningen die werden geboekt ten op zichte van de heersende klasse en haar bondgenoten. Sommige mei dagen in de afgelopen eeuw laten echter ook een bittere smaak na. In Duitsland en Italië gebruiken de fascisten die aan de macht waren gekomen met steun van de heersende klasse de 1ste mei om een “nationale” dag van de arbeid te vieren waarin ze de valse antikapitalistische retoriek niet schuwden om arbeiders aan zich te binden.

    In Spanje valt de eerste mei 1937 ook samen met een versterking van stalinistische greep op de Spaanse revolutie. De stalinisten treden op tegen de spontane algemene staking die in Barcelona was uitgebroken ondanks het verbod van het “Volksfront” onder het mom dat het hier ging om “een Hitlerachtige staatsgreep georganiseerd door de trotskisten die agenten zijn van het internationaal fascisme.” Dit paste in de strategie van Stalin om alle revolutionaire elementen in de Spaanse revolutie het zwijgen op te leggen.

    De eerste mei vandaag

    De eerste mei heeft hoogtes en laagtes gekend en is een reflectie van de evolutie van de strijd en de verhoudingen tussen de verschillende klassen. De val van het Stalinisme maakte de weg vrij voor een ideologisch offensief van de heersende klasse en de verburgerlijking van de klassieke arbeiderspartijen. Dit leidde er toe dat de eerste mei vandaag maar een flauw afkooksel meer is van wat het ooit is geweest. Het feit dat iemand als Boris Jeltsin, de voormalige premier van Rusland het Feest van de arbeid omtoverde tot een “feest van het meiklokje” is uiteraard geen toeval.

    Betogingen van de vakbonden en stakingen hebben plaats moeten maken voor speeches van leidinggevenden en een aantal ludieke activiteiten waarin het steeds moeilijker wordt om enige politieke boodschap erin terug te vinden. Het tij is echter aan het keren. In België heeft de beweging tegen het Generatiepact nog maar eens duidelijk gemaakt dat de SP.a en PS definitief de arbeidersbeweging de rug hebben toegekeerd en dat het steeds moeilijker wordt voor hun pionnen binnen de vakbond om de link met hun “bevoorrechte” politieke partner te rechtvaardigen en tegelijkertijd hun greep te behouden op wat er beweegt binnen de vakbond. De ontwikkelende wereldwijde eocnomische crisis zal de tegenstellingen nog versterken.

    Op 1 mei zullen militanten va LSP/MAS opkomen voor een strijdbaar en solidair socialistisch alternatief. Werk hieraan mee!

  • Portugal: Anjerrevolutie herdacht met strijd

    Op 25 april is het de vierendertigste verjaardag van de Anjerrevolutie in Portugal. Deze revolutie, de laatste tot nog toe in West-Europa, maakte niet alleen een einde aan het fascistische regime van Salazar, het betekende bijna ook het einde van het kapitalisme in Portugal. Vijfentwintig april, de dag van de vrijheid, is sindsdien in Portugal een nationale feestdag. Maar vandaag gaat deze viering gepaard met een enorme opleving van klassenstrijd in het land.

    Artikel door Jonas Van Vossole

    De fascistische dictatuur

    Portugal leefde sinds de jaren ’20 onder een fascistisch regime onder leiding van Salazar. Na een woelige periode van de eerste republiek in het begin van de twintigste eeuw, stuurde de burgerij aan op een militaire dictatuur die in staat zou zijn stabiliteit te creëren. Het regime van de ‘Estado Novo’, de Nieuwe Staat, bracht die stabiliteit ook. De kerk, het nationalisme en pure repressie moesten de belangen van heersende klasse van grootgrondbezitters en industriëlen beschermen.

    Vanaf de jaren ’30 kreeg het regime van Salazar steun van de bevriende regimes in Nazi-Duitsland en het Italië van Mussolini. De geheime politie werd op de leest van de Gestapo geschoeid, en het regime installeerde zijn eigen concentratiekampen; zoals de gevangenis van Tarrafal op Cabo Verde. Deze gevangenis zou de dood betekenen van tal van revolutionairen die zich tegen het extreem-rechtse regime durfden te verzetten.

    Portugal is sinds het begin van de ontdekkingsreizen een koloniale macht geweest. In de strijd tegen de dekolonisatie in deze gebieden zou uiteindelijk de kiem van de revolutie liggen. De militairen, die in Angola en Mozambique vochten tegen de guerrilla zouden daarin een cruciale rol spelen. Die oorlog in Afrika werd steeds uitzichtlozer en eiste gaandeweg een steeds groter deel van de rijkdom van het land op. De bevolking, die in armoede leefde, kreeg het daardoor nog moeilijker, haar situatie werd nog erger met de oliecrisis. Bovendien begon het regime ook de steun te verliezen van de kapitalistische elite die een steeds groter deel van haar winsten afgeroomd zag om de militaire operaties te bekostigen.

    De Aprilrevolutie

    Het revolutionaire proces was eigenlijk al een tijdje bezig. Ondergrondse organisaties zoals de PCP wonnen voor de revolutie steeds meer leden, en ook onder de soldaten werden al meer dan een jaar voor de revolutie plannen gesmeed voor een staatsgreep. Het revolutionaire proces bereikte echter zijn eerste hoogtepunt op 25 april 1974. Op die dag besloot een groep van opstandige officieren een staatsgreep te plegen tegen het regime, dat in die tijd geleid werd door Caetano. Salazar had wegens gezondheidsproblemen al een tijdje eerder afstand gedaan van de macht. Deze coup was de vonk die een enorme massabeweging tot uitbarsting bracht onder de bevolking. Als teken van verbroedering en einde van de fascistische repressie staken de militairen, vaak zelf arbeiders en boerenzonen, anjers in de loop van hun geweren. Deze datum zou de geschiedenis ingaan als de anjerrevolutie.

    Het revolutionaire proces stopte echter niet bij de verdrijving van het fascistische regime. De boeren en arbeiders die in opstand waren gekomen namen de gronden en de fabrieken over van hun bazen, aangezien deze collaborateurs waren geweest van het vroegere regime. Gaandeweg groeide zo het bewustzijn onder brede lagen van de bevolking dat om te breken met de miserie en de repressie, men ook komaf moest maken met het kapitalisme. Hierdoor wonnen de socialistische ideeën veld en kwam uiteindelijk tot 80% van de economie in handen van de gemeenschap.

    De situatie was zo sterk uit de hand gelopen voor de kapitalistische elite dat Time-magazine kopte dat het kapitalisme in Portugal dood was. Er kwam een nieuwe “socialistische grondwet” die stelde (en vandaag nog steeds stelt) dat het parlement de taak heeft om van Portugal een socialistische republiek te maken. Het spreekt vanzelf dat dit zeker vandaag dode letter is.

    De contrarevolutie

    Bovendien besliste de PCP, de stalinistische partij van Alvaro Cunhal, om in de voorlopige regering te stappen met de PS. Diezelfde PS was in de loop van de revolutie opgezet door de CIA en enkele vertegenwoordigers van de sociaal-democratische internationale, met onder meer Willy Brandt, om de situatie te kunnen controleren. De PCP maakte hier een kapitale fout, dit maakte dat het voor de hand liggende politieke instrument van een groot deel van de massa’s, die in feite de leiding moest nemen van de antikapitalistische strijd, monddood werd gemaakt door in een burgerlijke regering te stappen. Bovendien kwamen de PCP-ministers zelf voor situaties te staan, waarbij men in belang van het land en de stabiliteit van de economie, zelf overging tot repressie tegen de meest bewuste lagen van de bevolking. De PS-PCP regering gaf bijvoorbeeld zelf bevelen om landbezettingen gewelddadig neer te slaan.

    Deze ‘revolutionaire regering’ van PS en PCP was in feite het begin van de contrarevolutie, die haar overwinning zou behalen bij de parlementsverkiezingen van 1975. Deze verkiezingen werden door de Westers gezinde PS gewonnen, en betekende het einde van de regeringsdeelname van de PCP. Vanaf dat moment heeft Portugal rechtse regeringen en neoliberalisme gekend die alle sociale verworvenheden van de revolutie afgebouwd hebben, en Portugal in de armen van de kapitalistische EU hebben geduwd. Van de revolutie blijft vandaag weinig meer over dan de grondwet en de nationale feestdag.

    De opkomende strijd vandaag

    Er is echter een verworvenheid van de revolutie die geen enkele regering kan vernietigen, namelijk de ervaringen van strijd die de massa’s hebben meegemaakt en de lessen die eruit getrokken kunnen worden.

    Vandaag bevindt de Portugese economie zich al een tijd in crisis. Sociale voorzieningen worden verder afgebouwd, er wordt aan de lopende band geprivatiseerd en de lonen hinken ver achterop in vergelijking met de rest van Europa. De absolute meerderheid die de PS – de zogenaamde socialistische partij – haalde bij de vorige verkiezingen heeft daar niets aan veranderd. Integendeel, de PS-regering van Sócrates gaat nog veel verder dan de liberaal-conservatieve regering die haar vooraf ging.

    De regering besloot bijvoorbeeld om de spoeddiensten en kraamklinieken te sluiten die niet genoeg opbrachten. Vooral de ziekenhuizen in het centrum van het land, een gebied dat al sterk te kampen heeft met ontvolking, werden door deze maatregel getroffen. Veel mensen moeten nu tot 80 kilometer afleggen om bij de dichtstbijzijnde spoeddienst terecht te komen… Naast de spoeddiensten die gesloten werden, werd ook een groot deel van die ziekenhuizen geprivatiseerd.

    De regering besloot ook het ambtenarenapparaat aanpakken; ze kondigde een serieuze afslanking aan van het personeel, en besloot komaf te maken met de “privileges van de ambtenaren”; het is te zeggen het feit dat ze enige vorm van werkzekerheid hadden.

    De bevolking slikte dit niet zomaar; verspreid over het land waren er vorig jaar allerhande lokale mobilisaties en stakingen. Er waren zelfs twee betogingen voor een andere regeringspolitiek, georganiseerd door de vakbonden. Maar toch kwam er geen eengemaakt actieplan van de verschillende bewegingen.

    Gaandeweg versterkte de strijd zich vorig jaar toch tegen de regering. Zo kwam er een enorme protestbeweging vanuit het onderwijs, met verscheidene demonstraties. De laatste, vorige maand, bracht 160.000 leerkrachten op de been. Het was daarmee zelfs de vijfde grootste sinds 1974.

    Maar ook op andere vlakken zijn er grote mobilisaties en stakingen. Er was de mars van de PCP met 50.000 man tegen de regering, er was de algemene staking van de Post, er was de staking van de gemeentelijke ambtenaren en er waren betogingen tegen nieuwe sluitingen van spoeddiensten.

    De vakbonden riepen op voor nationale betogingen op 16 en 17 april. Uiteindelijk kwamen 30.000 mensen in Porto en 70.000 in Lissabon op straat tegen de regering. Oorspronkelijk waren de betogingen voorzien als protest tegen een nieuw ambtenarenstatuut voor de ambtenaren. Maar op de betogingen werden ook veel slogans meegedragen tegen het verlies van koopkracht, en voor meer loon.

    Dit protest komt deze week samen op de traditionele betogingen van 25 april en 1 mei. Dit jaar zal de roep naar ‘een andere politiek’ nog veel luider klinken dan anders. De vraag is echter of de linkse formaties, de PCP en het Links Blok, erin zullen slagen om deze beweging een echt politiek instrument te geven; of ze de beweging vooral op hun parlementaire ambities zullen leiden. Onze Portugese kameraden, van Alternativa Socialista, komen tussen met een pamflet waarin de we de nood aan een eengemaakt actieplan naar voor schuiven. Wanneer de strijd van de arbeiders verdeeld blijft, zal de regering er niet veel moeite mee hebben die strijd te winnen. De betoging van deze 25e april kan een eerste stap zijn voor de eenmaking van de arbeidersklasse in haar strijd.

  • 40 jaar later… mei 68 afmaken!

    Tijdens zijn campagne voor de presidentsverkiezingen kondigde Nicolas Sarkozy aan komaf te willen maken met de erfenis van mei’68. Op die manier wou hij het symbool van de strijd tegen het kapitalisme aanvallen en “de autoriteit herstellen”. Zou Sarkozy dan zoveel schrik hebben voor een studentenopstand? In werkelijkheid heeft de Franse president heel zeker reden om een nieuwe mei ’68 te vrezen aangezien hij, net als wij, weet dat de beweging in ’68 zich niet beperkte tot een studentenrevolte: mei ’68 staat gelijk aan 10 miljoen arbeiders in staking en het kapitalisme dat in vraag wordt gesteld! Wanneer de vorige regering Chirac-Villepin-Sarkozy zich verplicht voelde toegevingen te doen wat betreft het CPE, was dat uit angst voor een veralgemeende strijd, die begint aan de universiteiten en die zich uitbreidt naar de fabrieken.

    Stephane Ramquet, artikel uit de ALS-krant

    De context

    Mei ’68 ontwikkelde zich op het hoogtepunt van de naoorlogse economische bloei. Jaren van vette koeien voor de wereldeconomie, en tijden waarin de universiteiten hun deuren open zetten voor een deel van de kinderen van de arbeidersklasse die er een nieuw en extra gewicht gaven aan de protestbeweging. De jaren ’60 in Frankrijk waren ook de jaren van anti-koloniale opstanden (Algerije, Cuba, Vietnam,…), en de jaren met Generaal de Gaulle, die na het Franse debacle in Algerije met de hulp van het leger en van de bourgeoisie aan de macht was gekomen, en de Vde Republiek met haar ultragecentraliseerde instellingen had gevestigd.

    Het is in deze context dat er in de maatschappij een reële polarisatie optrad tussen de partizanen van de anti-koloniale strijd en de verdedigers van het imperialisme. Er ontwikkelden zich zelfs milities ter “zelfverdediging” om de gevestigde orde te beschermen. En het is naar aanleiding van deze gebeurtenissen dat mei ‘68 effectief begint: linkse studenten bezetten een gedeelte van hun universiteit om zich te beschermen tegen een eventuele aanval van de bende Occident, een gewelddadige extreemrechtse groep (waarvan Patrick Devedjian, rechterarm van Sarkozy, lid was). De politie evacueert de studenten niets ontziend.

    De studenten revolteren, de arbeiders vervoegen hen

    Net zoals een lijn buskruit ontvlamt, volgden de gebeurtenissen elkaar op: betogingen voor de Sorbonne en in de quartier latin, barricades, gevechten tegen de CRS, enz. De studenten waren begeesterd van een sterke wil om te revolteren, om te breken met de burgerlijke staat. Ze verenigden zich in de beweging van de 22ste maart waarin vele studenten en de gehele radicale universitaire linkerzijde zich samenvoegden. Vele organisaties ter linkerzijde trapten in de val van de logica van de stedelijke guerrilla, en sneden zich zo af van de arbeidersbeweging door hun sectaire of gauchistische houding. De studenten zelf richtten zich op de bedrijven, maar hun organisaties hielden er, ten opzichte van de arbeiders aan de poorten van de fabrieken, vaak een te arrogante benadering op na.

    Maar wat zich had kunnen beperken tot een studentenopstand, ging verder dan dat: arbeiders en arbeidsters beslisten de beweging te versterken!

    Zowat overal in Frankrijk mondden spontane stakingen uit in een bezetting van de fabriek. De ordewoorden zijn sociaal: geen lonen onder de 1000FF, pensioen op 60 jaar, enz., maar de arbeiders stelden ook het productiebeleid van de economie in vraag: ze eisten de leiding en de controle van de onderneming op. Op 13 mei vond een betoging plaats die 1 miljoen arbeiders en studenten verenigde in de straten van Parijs! Op 20 mei werd de staking algemeen: 10 miljoen arbeiders in staking! Zelfs de voetballers bezetten de Franse Voetbalfederatie…

    De reactionaire rol van de PCF

    De Franse Communistische Partij (PCF) die een invloed had over de gehele arbeidersklasse, hekelde de studenten door hen te bestempelen als ‘gauchisten’, als verwende kinderen die, eenmaal hun adolescente crisisjaren voorbij, het bedrijf van papa zouden overnemen. De leiding van de PCF gebruikte zo de zwakheden aanwezig binnen de linkerzijde aan de universiteiten, om haar monopolie over de arbeidersklasse te verzekeren en de vereniging van deze arbeidersklasse en de studenten te verhinderen.

    De studenten begonnen wel in te zien wat de eigenlijke rol van de PCF was: sinds enige tijd reeds, was zij niet langer de factor voor verandering van de maatschappij in het belang van de werkende klasse. Zij was niet meer en niet minder dan het reclamebureau van de stalinistische bureaucratie in Frankrijk en de garantie voor het status-quo en de gepacificeerde samenleving van West en Oost. Daarenboven schaadden de gebeurtenissen in Praag in 1968 en in Boedapest in 1958, toen de Sovjettanks de opstanden van het volk hebben platgereden, het vertrouwen in de PCF sterk.

    Omdat echter de arbeiders de beweging volgden, waren de PCF en haar vakbond de CGT op hun beurt verplicht de beweging te steunen om zich niet volledig van de arbeidersklasse te distantiëren.

    De rechterzijde reageert

    Nadat Generaal De Gaulle een tijd van het toneel verdwenen was (hij ging zich in Duitsland verzekeren van de steun van de Franse gewapende krachten om de contrarevolutie te organiseren in het geval van een machtsovername door de arbeiders), kwam deze terug met een aankondiging van verkiezingen en een oproep aan zijn achterban om te reageren. 600.000 gaullisten betoogden voor orde en veiligheid.

    Bang voor de revolutie, verkondigen de PCF en de CGT de bedaring en riepen op het werk te hervatten. Om het systeem te behouden begroef de PCF de strijd. De studenten trachtten echter de beweging verder te zetten; ook vele arbeiders zetten de stakingen en de bezetting van hun fabriek verder. De revolutionaire groepen, goed ingeplant in de studentenbeweging, slaagden er echter niet in zich in te planten in de arbeidersklasse. Deze laatstgenoemde, niet voorzien van perspectieven en revolutionaire leiding, bereikte snel het einde van haar krachten. De verkiezingen verlenen de rechtse gaullisten een klinkende overwinning; de PCF behaalt slechts 7% van de stemmen tegenover 15% een jaar voordien!

    Werk mei ’68 af

    Hoewel de strijd van mei ’68 de arbeiders niet aan de macht bracht, heeft ze de verdienste een collectieve referentie te hebben verschaft van wat een revolutie kan zijn; het zal een soort van ‘generale repetitie’ geweest zijn waaruit lessen getrokken moeten worden. Een eerste les uit mei ‘68 is dat de studenten, als zij een dynamische kracht vormen die zich belangrijk kan tonen in de strijd tegen het kapitalisme, niets zijn zonder de immense slagkracht van de arbeiders: het zijn namelijk zij die beschikken over de krachtige hefboom die het kapitaal het meest bedreigt: de algemene staking!

    Een andere belangrijke les is dat hoewel 10 miljoen arbeiders in staking waren, klaar om de burgerlijke samenleving omver te werpen, enerzijds de PCF een reactionaire rol speelde en anderzijds de meest geradicaliseerde studenten en arbeiders ongeorganiseerd waren. Beiden vonden zichzelf bijgevolg zonder perspectieven. Ze hadden geen vertrouwen in de PCF en er bood zich geen enkel alternatief aan waarin ze vertrouwen konden hebben. Van zodra de arbeiders ten strijde gaan, is er dus nood aan een massale arbeiderspartij met revolutionairen en met echte socialistische perspectieven, noodzakelijk om de klassenstrijd tot een overwinning brengen.

    Diegenen die net als Sarkozy mei ’68 willen liquideren, willen arbeiders die referentie ontnemen, willen doen vergeten dat de klassenstrijd en het socialisme actueel blijven in een ontwikkeld Westers land… Het is aan ons om mei ‘68 in herinnering te brengen en om dat wat begonnen is te voltooien door er de lessen uit te trekken en een socialistische en revolutionaire partij op te bouwen.

  • Socialisme 2008: vooruitblik op de herdenking van 40 jaar mei 68

    Op Socialisme 2008 zullen we terugblikken op mei 68. Dit jaar is het exact 40 jaar geleden dat de Franse studenten in actie kwamen en een revolutionaire explosie van jongeren en arbeiders op gang trokken. Op Socialisme 2008 confronteren we een deelnemer aan de Franse mei 68, Marie José Douet, met een activiste van vandaag (Laure Miège) en een LSP’er van het eerste uur, François Bliki, die de politieke context van de periode na mei 68 zal schetsen. Deze commissie zal plaatsvinden op zaterdag 5 april van 15u30 tot 18u.

    Tekst die we in mei 1998 publiceerden over Mei 68

    De revolutionaire explosie van Mei ’68

    Dertig jaar geleden barste een revolutionaire beweging los in Frankrijk. Ze liet diepe sporen na in heel Europa.

    Van studentenrevolte tot algemene staking

    De jaren ’60 waren in de ontwikkelde kapitalistische landen een periode van economische groei en een spectaculaire ontwikkeling van het kapitalisme. Frankrijk – met een koloniaal rijk dat niet in verhouding stond tot haar toenmalige reële macht – werd echter ook geconfronteerd met de dekolonisatiebeweging, zowel op onderhandelde basis (Marokko, Tunesië), als door bloederige koloniale oorlogen in Indochina (’46-’49) en Algerije (’54-’62). Deze situatie leidde tot een diepe politieke crisis.

    Op 13 mei ’58 krijgt generaal De Gaulle de macht in handen met de steun van het leger en de burgerij. Eens aan de macht stelde De Gaulle een nieuwe bonapartistische grondwet op (rechtstreekse presidentiële verkiezingen, referendum op initiatief va n de president, ontbinding van het parlement op ieder opportuun moment). Dit betekende een belangrijke nederlaag voor de arbeiders.

    Gediscrediteerd door haar beleid was de sociaal-democratie verzwakt en verdeeld. De Communistische Partij (PCF) – sterk stalinistisch – oefende een ongedeelde controle uit op de industriële arbeidersklasse via haar feitelijk monopolie op de vakbond CGT. De koloniale revolutie (Algerije, Cuba), gecombineerd met het in vraag stellen van het stalinistische model (vooral na de Russische interventie in Hongarije in ’56) leidde meer en meer tot een politieke oppositie bij de communistische studenten organisaties, vooral ook gezien de PCF niet vocht tegen de koloniale oorlog die in Algerije werd gevoerd. Verschillende oppositiestromingen werden uitgesloten: de partizanen van Togliatti (Italiaanse KP), de maoïsten, de trotskisten.

    Anderzijds eiste het sterk groeiende kapitalisme een hervorming van het hoger onderwijs. Het kapitalisme had nood aan leger ingenieurs, onderzoekers, specialisten. De universiteiten zagen dan ook een massale stroom studenten toevloeien zonder dat de nodige infrastructuur hiervoor tijdig werd aangepast.

    De beweging van 22 maart

    Op de faculteit van Nanterre – haastig gebouwd in de buitenwijk – ontwikkelt zich een radicale kern van studenten op basis van een kritiek op de rol van de burgerlijke universiteit. De studenten weigerden de toekomstige "waakhonden van het kapitaal" te worden (kaders, psychologen,…). Ze gebruikten een radicale actievorm: het lamleggen van de universiteit. Ze creëerden de Beweging van 22 maart, samengesteld uit radicale linkse militanten, anarchisten en geradicaliseerde studenten. Gezien de rector van Nanterre de campus gesloten had, kwamen de studenten op vrijdag 3 mei samen aan de Sorbonne in het volle centrum om er een meeting te houden.

    Terwijl 600 studenten – voor een groot deel radicale linkse militanten – zich groeperen op de binnenplaats van de Sorbonne, sluit de rector de universiteit af en roept de politie op die vervolgens honderden arrestaties verricht. Spontaan verzamelen duizenden studenten om te protesteren tegen de tussenkomst van de politie die brutaal tekeer was gegaan met matrakken en traangasgranaten. Om zich te beschermen gooien de studenten de eerste stenen. 600 arrestaties volgen, 12 mensen worden in beschuldiging gesteld.

    De PCF verwerpt de acties van de studenten: "Deze valse revolutionairen moeten energiek ontmaskerd worden gezien ze objectief de belangen dienen van de gaullistische macht en de grote kapitalistische monopolies…"

    Op maandag 6 mei trekken 20.000 betogende studenten zich niets aan van het samenscholingsverbod. De botsingen met de CRS (oproerpolitie) zijn bikkelhard. De volgende dag betogen 50.000 studenten na een oproep van het UNEF (de nationale studentenvereniging) voor de volgende eisen:

    • de bevrijding van alle studenten en een einde aan de juridische vervolgingen
    • de heropening van de Sorbonne
    • het terugtrekken van de politie uit de studentenwijk (Quartier latin)

    De autoriteiten doen alsof er niets is gebeurd. Op 8 mei herneemt de PCF de drie eisen van UNEF terwijl ze echter de "gauchisten" verder aan de kaak blijven stellen. De vakbonden CGT en CFDT verklaren zich solidair met de strijd van de studenten. Het SNESup (de vakbond van de docenten uit het hoger onderwijs) roepen op tot een algemene staking…

    Op vrijdag 10 mei ‘s avonds, terwijl de scholieren de beweging vervoegen en scholierenactiecomités opzetten, trekken 50.000 studenten naar de Quartier latin om de wijk te "heroveren". Gedurende de nacht richten ze een zestigtal barricades op die door de politie gewapenderhand genomen worden, waarbij honderden gewonden vallen. Veel inwoners tonen hun sympathie tegenover de studenten. De politieke gevolgen zijn enorm: de PCF is verplicht de repressie te veroordelen, de CGT en het CFDT roepen op voor een 24-urenstaking op maandag 13 mei.

    Op 13 mei stromen de straten van Parijs over met een miljoen betogers. ‘s Avonds herwinnen de studenten de Quartier latin. De macht moest terugdeinzen voor de strijdbaarheid van de studenten. Het is een les die de arbeiders onmiddellijk ter harte nemen.

    Op 14 mei, terwijl het parlement de amnestie voor de veroordeelde betogers goedkeurt, gaan de arbeiders van Sud-Aviation (Nantes) spontaan in staking, ze bezetten de fabriek en sluiten de directeur op. De dag daarop wordt het bedrijf Renault de Cléon (Rouen) bezet. De Beweging van 22 Maart roep op tot het vormen van revolutionaire actiecomités. Op 16 mei, terwijl de stakingsbeweging zich snel uitbreidt, eisen de arbeiders van Renault Billancourt:

    • Een minimumloon van 1.000 FF
    • 40-urenweek zonder loonverlies
    • Pensioen op 60 jaar
    • Vakbondsvrijheid
    • Betaling van de stakingsuren

    Duizend studenten trekken naar het bedrijf om te verbroederen met de arbeiders. De CGT sluit de poorten van de fabriek om de studenten weg te houden van de stakende arbeiders. Het PCF gaat in het verweer "tegen de avonturistische ordewoorden…"

    Op maandag 20 mei is de staking over het hele land uitgedeind. Teruggrijpend naar de tradities van de algemene staking van juni ’36 worden verschillende bedrijven spontaan bezet terwijl de vakbonden nog steeds geen ordewoord voor een algemene staking h ebben gelanceerd.

    Vanaf dat moment stelt het kernprobleem zich: de marxistische revolutionaire organisaties staan op de voorste rijen van de studentenstrijd maar hebben slechts een beperkte inplanting in de arbeidersklasse. Hoe de verbinding tussen de studenten en de stakende arbeiders maken als de PCF en de CGT zich ertegen verzetten? Enkele uitzonderingen daargelaten, wordt het probleem niet opgelost en leidt het tot de nederlaag met Mei ’68.

    Nochtans overstijgen de initiatieven van de arbeiders vaak de ordewoorden van de vakbondsleiding. Zo organiseren de stakende arbeiders van de nationale televisie hun staking zo dat ze de debatten van het parlement integraal uitzenden. De staking breidt zich zelfs uit tot de grote hotels in de hoofdstad. Benzinestations sluiten hun deuren. De staking bereikt alle lagen in de maatschappij: zelfs de voetballers bezetten de Franse voetbalfederatie!

    De leiding verraadt de beweging

    Vanaf het moment dat een staking algemeen wordt, wordt ze politiek en wordt de vraag naar de macht gesteld. Op 22 mei verklaart de PCF: "De Gaullistische macht heeft afgedaan, ze beantwoordt niet langer aan de huidige situatie. Hij moet verdwijnen en h et woord moet aan het volk gegeven worden".

    PCF en CGT hoeden zich er echter voor om de staking uit te breiden. Hun tactiek bestaat erin de druk hoog te houden en te proberen controle te krijgen over de strijd. Op 24 mei roept de CGT op tot een betoging in Parijs, maar dan wel met een delegatie die strikt afgescheiden is van de studenten. De twee delegaties van de CGT groeperen 150.000 betogers. Die van de studenten, vervoegd door jonge arbeiders, brengen 50.000 mensen samen en eindigt met verschillend straatgevechten doorheen Parijs. De beurs wordt in brand gestoken.

    Dezelfde dag houdt De Gaulle een radiotoespraak (de televisie is in staking!) waarin hij een referendum voorstelt over het opzetten van raadgevende organen op verschillende niveau’s (universiteiten, raden,…). Als een meerderheid zich verzet tegen deze voorstellen zou hij aftreden. Een duidelijk manoeuvre om de strijd af te leiden maar de beweging is nog te explosief. De Gaulle moet zich tijdelijk terugtrekken.

    Van hun kant onderhandelen de vakbonden en het patronaat in een lokaal van het ministerie in de rue de Grenelle een akkoord dat het mogelijk moet maken het werk te hervatten. Op 27 mei stelt Georges Séguy, algemeen secretaris van de CGT, een akkoord voor aan de 23.000 arbeiders van Renault Billancourt:

    • Een minimumloon van 2,20 tot 3 FF/uur
    • Algemene loonsverhoging in de privé-sector van 7% op 1/6/’68 en 3% op 1/10/’68
    • Betaling van de stakingsdagen aan 50%, maar dan in de vorm van een lening
    • Remgeld op sociale zekerheid van 30% naar 25%

    De arbeiders verwerpen het akkoord en Séguy doet alsof hij het akkoord nooit ondertekend heeft. 10 miljoen arbeiders gaan ondertussen hun tweede stakingsweek in.

    Diezelfde avond betogen 50.000 studenten na een oproep van UNEF, CFDT en FO (Force Ouvrière, rechtse splitsing van de CGT na WOII) in het Charlety-stadion in het bijzijn van sociaal-democratische leiders (Mendès-France) die zich proberen te steunen op de studentenbeweging om met de PCF een akkoord voor regeringsdeelname te onderhandelen. De Beweging van 22 Maart die zich verzet tegen dit initiatief stelt propaganda-acties in de wijken voor.

    De volgende dag, 28 mei, kondigt Mitterand aan dat hij presidentskandidaat is en stelt hij voor dat Mendès-France onmiddellijk een voorlopige regering vormt. Het ministerie van onderwijs treedt af. De overheid houdt zich verder op de vlakte en De Gaulle is onvindbaar.

    Op 29 mei betogen in Parijs 500.000 arbeiders op de oproep van PCF en CGT met als slogan: "Ontslag van De Gaulle! Volksregering nu!".

    De bonapartistische macht herwint terrein

    Op 30 mei maakt De Gaulle een spetterende terugkomst met een opgemerkte televisietoespraak. Hij ontbindt het parlement, kondigt verkiezingen aan en roept zijn aanhangers op Comités ter Verdediging van de Republiek (CDR) op te richten en onmiddellijk de straat op te trekken. Enkele uren later defileren zo’n 600.000 gaullisten door de straten van Parijs.

    De Gaulle was intussen naar Duitsland gegaan om zich te verzekeren van de steun van generaal Massu. Misschien zou hij het leger nodig hebben om de "orde" te herstellen. Massu had in ruil daarvoor de vrijlating van generaal Salan gevraagd die levens lang gekregen had voor het leiden van de fascistische organisatie OAS.

    Om verkiezingen te kunnen houden (en de kiezers uit de middenklassen niet af te schrikken) moet de staking stoppen en alles terug "normaal" worden. Dat was de redenering van de reformistische partijen en de vakbondsleiding. De onderhandelingen gingen opnieuw van start en op 1 juni hernemen de post- en telecommunicatie arbeiders het werk.

    De beweging is echter nog krachtig: 40.000 jongeren betogen in Parijs en scanderen: "dit is maar een begin, wij gaan door wij de strijd".

    De stakingsbeweging komt in een neergaande fase terecht bij gebrek aan andere politieke perspectieven buiten de verkiezingen. De directie van de nationale televisie roept het leger en privé-technici op om de radio en televisie terug draaiende te krijgen. De PCF en de CGT roepen op om het werk te hernemen. Op 5 juni stoppen de spoor-, bus- en metro-arbeiders, de bankbedienden en de mijnwerkers hun staking. L’Humanité, de krant van de PCF, schrijft: "Terwijl talrijke akkoorden momenteel aan geboden worden ter goedkeuring van de arbeiders, zetten regering en patronaat de strijd door in belangrijke sectoren".

    Ondanks het feit dat hun syndicale leiding hen in de steek laat, zet de staking zich op verschillende plaatsen door, met name in de metaalindustrie. De leerkrachten, woedend omdat hun vakbond (FEN) hen oplegt terug te gaan werken, bezetten het FEN- hoofdkwartier.

    In Renault Flins bezet de CRS de fabriek en vecht ze tegen de arbeiders en studenten. De CRS gooit een maoïstische scholier, Gilles Tautin, in de Seine. Hij verdrinkt. Op 11 juni confronteert de CRS de arbeiders van Peugeot in Sochaux. Twee arbeiders worden gedood. ‘s Avonds, ondanks het betogingverbod, bevinden zich tegenover de ordediensten 20.000 studenten in de straten van Parijs.

    De dag erop schrijft l’Humanité: "Bewust van de verantwoordelijkheid die we dragen ten opzichte van de arbeidersklasse hebben we het opbod en de provocaties van de gauchisten die zich beroepen op het maoïsme, het anarchisme en het trotskisme aan de kaak gesteld en bestreden. (…) Desondanks blijven deze groepen agiteren. Onder hen de avonturiers, de louche figuren, de renegaten,…"

    De overheid heeft de PCF gehoord. Op 13 juni worden alle revolutionaire organisaties ontbonden en enkele leiders worden gearresteerd. Iedere betoging wordt verboden. Geen enkele linkse partij of vakbond protesteerde. Dezelfde dag werd Salan vrijgelaten! Op dat moment zijn nog steeds een miljoen arbeiders in staking, vooral de metaalarbeiders.

    De parlementsverkiezingen van 30 juni geven 358 zetels aan rechts op een totaal van 485. De Federatie van Democratisch en Socialistisch Links (Mitterand) verliest 61 van haar 121 zetels, de PCF gaat van 73 naar 34 verkozenen en de Verenigde Socialistische Partij (PSU) verliest 3 zetels, o.a. Mendès-France. Door de "orde" te herstellen, hebben de reformisten hun eigen electorale nederlaag voorbereid.

    Enkele lessen uit Mei ’68

    1. De socialistische revolutie is mogelijk in een ontwikkeld kapitalistisch land.

      Terwijl burgerlijke sociologen het verdwijnen van de klassenstrijd voorspelden, vochten honderden duizenden jongeren en arbeiders voor de omverwerping van de kapitalistische maatschappij. Mei ’68 is nog steeds een inspiratiebron voor studenten en arbeiders in hun strijd.

    2. In een revolutionaire situatie spelen de jongeren en de arbeiders een vooraanstaande rol en hernieuwen ze spontaan de tradities van de reeds voorbije episodes in de klassenstrijd.

      In 1917 verkoos het Russische proletariaat arbeidersraden (sovjets) op basis van hun ervaringen in de revolutie van 1905. In Mei ’68 inspireerden de studenten zich voor hun barricades op de revolutie van 1848 en de arbeiders hielden hun bedrijven bezet zoals ze dat deden in de algemene staking van juni ’36.

    3. Deze schitterende revolutionaire spontaniteit heeft echter haar limieten.

      Tijdens de week van 24 tot 30 mei was het mogelijk geweest het land te beheren met een netwerk van organen voor de dubbelmacht, hen te federeren en te verzekeren dat de revolutionaire crisis uitmondde in een machtsovername.

    4. Na de strijd van de studenten miskend te hebben, hebben de reformistische leiders – de stalinisten (PCF, CGT) en de sociaal-democraten (FGDS, CFDT, FO, FEN) – de strijd in handen genomen (gescheiden betogingen, onderhandelingen met het patronaat, politieke verklaringen) om haar af te remmen en te misleiden (loonakkoorden, verkiezingen) naar een uitkomst die past binnen het kader van het kapitalisme.
    5. De noodzaak van een revolutionaire massapartij die ingeplant is in het hart van de arbeidersklasse en in staat initiatieven te nemen die de arbeiders leiden in de richting van de machtsovername, heeft zich pijnlijk laten voelen. Voor de eerste maal in de Franse geschiedenis verkregen de revolutionaire marxisten een breed gehoor bij de geradicaliseerde jeugd.
    6. Om haar macht te verdedigen heeft de burgerij de repressiemacht ingeschakeld tegen de studenten en de arbeiders (duizenden gewonden, verschillende doden). Ze voorzag reeds het leger in te schakelen. Dat brengt het probleem van de zelfverdediging en de bewapening van de arbeiders (stakingspiketten, arbeidersmilities) naar voor.
  • Godsdienst en samenleving. Een socialistische visie

    Vandaag zijn er heel wat discussies over het publiek dragen van religieuze symbolen of religieus getinte kledij. Dat gebeurt tegen een achtergrond van een “oorlog tegen het terrorisme” en de politieke islam of de opstand van de monniken in Birma. Religie en daarmee verbonden thema’s halen momenteel vaak de actualiteit. The Economist merkte op dat religie vandaag een onvermijdelijk onderdeel van politiek geworden is.

    Dossier door Niall Mulholland

    [box type=”shadow” align=”alignright” width=”100″]

    Socialisme 2008

    5 en 6 april

    Zondag 6 april 14u30-16u30: Religie en aan religie gelieerde materies vormen regelmatig het middelpunt van discussie en propaganda. Denk maar aan de zogenaamde oorlog tegen terrorisme en politieke islam, het hoofddoekenverbod, …. Welke houding nemen marxisten aan in deze discussie?

    • Azar Behrouz is een Iraanse politieke vluchteling en getuigt over de rol van religie in het Midden-Oosten en welke houding daartegenover aan te nemen.
    • Tanja Niemeier bekijkt de rol van religie in de klassenmaatschappij.

    > Socialisme 2008
    [/box]

    In de 19e en 20e eeuw nam de invloed en de macht van de georganiseerde religie in het Westen af. De samenleving werd modern, stedelijk en meer seculier (zonder religie). De georganiseerde arbeidersbeweging werd een belangrijke uitdager van de heersende klasse, met inbegrip van de belangrijkste gevestigde pro-kapitalistische kerkelijke hiërarchie.

    Vandaag is de situatie complex en vol tegenstellingen. In Groot-Brittannië bijvoorbeeld stelt zowat 36% van de bevolking (17 miljoen mensen) dat ze vertrekken van een humanistisch standpunt. Zowat 44% gaf bij een onderzoek in 2004 aan in een god te geloven, 35% ontkende het bestaan van een god. In 2001 duidden nochtans zowat zeven op tien Britten het christendom aan als hun godsdienst. Boeken die voor een atheïstische visie staan, zoals “God als misvatting” van Richard Dawkins, zijn internationale bestsellers. Tegelijk zijn er iedere zondag zowat 1 miljoen Britse kerkgangers. Uitgebuite migranten uit arme landen vullen de lege plaatsen in de kerken op.

    Wereldwijd zijn er minstens 500 miljoen uitdrukkelijke “niet-gelovers” tellen de belangrijkste wereldreligies 2,1 miljard Christenen, 1,5 miljard moslims, 900 miljoen Hindoes, 376 miljoen Boeddhisten en 23 miljoen Sikhs, naast miljoenen anderen die de één of andere religie aanhangen. De proportie van volgelingen van de vier grootste religies nam toe van 67% van de wereldbevolking in 1900 tot 73% in 2005 en aan het actuele ritme zal het wellicht 80% bedragen tegen 2050.

    In heel wat landen zijn de traditionele kerken in verval, maar andere kerken en religies groeien snel. De katholieke kerk wordt geteisterd door seksschandalen en een sterk verlies aan steun in voormalige katholieke bastions zoals Spanje, Italië of Ierland waar nu minder dan 20% van de bevolking wekelijks naar de kerk trekt. De Church of England en de Anglicaanse kerk wordt eveneens geraakt door schandalen, onder meer een aantal holebi-schandalen. 35 Amerikaanse kerken hebben zich hierop aangesloten bij de Nigeriaanse bisschop Akinola die zich sterk verzet tegen het holebi-huwelijk.

    Protestantse evangelische kerken zijn intussen wel aan een opmars bezig in Afrika, Latijns-Amerika, West-Europa en delen van Azië. De evangelisten, charismatici en pinkstergemeenschappen vormden samen zo’n 8% van de Europese bevolking in 2000. Dat was zowat het dubbele van de verhouding in 1970. De pinkstergemeenschap wint snel terrein in de sloppenwijken van Brazilië. In Zuid-Korea trekt de kerkgemeenschap zo’n 3000 nieuwe gelovigen aan per maand, één op 20 inwoners van Seoul is lid.

    Ook de islam groeit snel, vooral in het Midden-Oosten, Azië, sub-Sahara Afrika en onder de migrantengemeenschappen in het westen. In Londen wordt een megamoskee gepland die 12.000 gelovigen zou kunnen bevatten, vijf keer meer dan de kathedraal van St Paul.

    Zowat de helft tot twee derden van de Russen beschouwen zichzelf als zijnde Russisch orthodoxen, dat is een scherpe toename na de val van de Sovjetunie in 1991. The Economist schreef (op 3 november 2007) dat met de huidige trends China wel eens snel het grootste aantal christenen ter wereld zou kunnen tellen, en mogelijk ook het grootste aantal moslims.

    Het aantal christenen in India neemt toe, deels door de bekering van voormalige onderdrukte Hindoes. Als reactie op de bekeringen zijn er in sommige Indische deelstaten “anti-bekerings”-wetten.

    Religieuze opvattingen hebben een sterke greep op de samenleving, ook in de VS. Het aantal Amerikanen dat stelt “geen religieuze voorkeur” te hebben, bedraagt zowat 14% (onder jongeren is het 20%). Maar zowat 40% van de Amerikanen trekt iedere week naar de kerk. De helft van de bevolking denkt dat de VS een speciale zegen van God heeft gekregen en 48% denkt dat een god de mens heeft geschapen.

    Naast deze cijfers zijn er natuurlijk de vele religieuze of door religie geïnspireerde tegenstellingen en conflicten. Van Nigeria tot Sri Lanka, van Tsjetsjenië tot Bagdad, worden mensen afgeslacht in naam van de religie. De tegenstellingen tussen sjiieten en soennieten in Irak is volop aan het opflakkeren sinds de door de VS geleide invasie. Het resultaat is een heus bloedbad.

    Waarom hebben mensen religieuze standpunten?

    Een aantal seculiere commentatoren vinden het onbegrijpelijk waarom mensen religieuze visies hebben, zeker als het gaat om fundamentalisten of creationisten die de kennis van de moderne wetenschap en het toegenomen begrip van de natuur niet aanvaarden. Er zijn echter veel verschillende factoren verbonden met religieuze opvattingen. De samenleving, klasse, geschiedenis, “traditie en cultuur”, identiteit en politiek spelen allemaal een rol.

    Meer dan 100 jaar geleden stelde Karl Marx reeds de kern van de zaak vast toen hij religie omschreef als een “verzuchting van de onderdrukten, het hart van een harteloze wereld.” In de huidige hardvochtige kapitalistische samenleving – met oorlog, honger, armoede, analfabetisme en economische onstabiliteit – biedt religie voor sommigen nog steeds een vluchthaven. De kerkdienst op zondag of de gebeden op vrijdag bieden een troost vanuit een gemeenschap, en dat staat in een contrast tegenover het individualisme van het kapitalisme. In achtergebleven buurten en steden bieden kerken vaak ook vormen van sociale dienstverlening aan voor de armsten, na decennia van sociale afbraak is dat vaak erg welkom bij die mensen.

    De zekerheden die de evangelische christenen aanbieden helpt hun opgang mee te verklaren. De moslims in het westen worden dagelijks geconfronteerd met discriminatie, repressie en uitbuiting. Voor hen biedt religie een gevoel van gemeenschap en identiteit. Jonge moslimvrouwen in het westen dragen vaak de hoofddoek die werd afgeworpen door hun ouders. In heel wat moslimlanden wordt de islam gezien als een verdediging tegen de verspreiding van de westerse imperialistische macht en cultuur.

    De groei van religies, maar ook van sekten en bijgeloof, is deels een uitdrukking en een gevolg van de achteruitgang van de georganiseerde arbeiders- en socialistische bewegingen de afgelopen decennia, zeker na de val van het stalinisme. Als de socialisten en de arbeidersbeweging vooruit gaan, biedt het de arbeiders een geloofwaardig alternatief op het kapitalisme en het winstsysteem dat op sociaal, cultureel en ideologisch vlak een doodlopend straatje is.

    Nieuwe religies en mystieke ideeën, zoals ‘new age’, ontstaan veelal in het westen als uitdrukking van een diepgaand gevoel van vervreemding van het moderne kapitalisme onder delen van de middenklasse en de arbeiders. Het is een uitdrukking van een zoektocht naar een alternatief op het winstsysteem. Zelfs in het zogenaamd ‘communistische’ China ontstaan heel wat sekten, zoals Falun Gong. Deze groep vindt een echo onder miljoenen Chinezen die zich niet goed voelen in een samenleving waar de ‘socialistische ideologie’ wordt gediscrediteerd door het voormalige stalinistische regime dat op weg is naar een kapitalistisch herstel.

    De groei van de politieke islam kan in essentie worden toegeschreven aan de verschrikkelijke sociale en economische condities waar miljoenen moslims in leven. Massale arbeidersorganisaties, zoals de communistische partijen, hebben gefaald en geen socialisme gebracht in het Midden Oosten en Azië. De politieke islam werd in veel gevallen jarenlang aangemoedigd door westerse machten tijdens de Koude Oorlog. Het kreeg Saoedische oliedollars om de Wahhabistische versie van de islam te promoten. De politieke islam vulde gedeeltelijk het vacuüm dat werd nagelaten door het falen van links en van het Arabisch nationalisme. Het is een oppositiekanaal voor radicaliserende moslims die vernederd worden door de armoede en uitbuiting die ze kennen onder dictatoriale regimes en onder het imperialisme.

    Wat is de oorsprong van religie?

    In de eerste menselijke samenlevingen (de jager-verzamelaars) waren er “magisch-religieuze” opvattingen die een weerspiegeling vormden van de poging om fenomenen te verklaren die een diepgaande invloed hadden op het leven van mensen, denk maar aan vuur, de verandering van de seizoenen, astronomische gebeurtenissen, natuurrampen of de migratie van dieren waarop werd gejaagd.

    De eerste samenlevingen ontwikkelden en werden klassensamenlevingen waarbij een geprivilegieerde laag van priesters of magiërs ontstond. Er kwamen speciale instellingen en nieuwe ideeën om de nieuwe sociale en economische orde te rechtvaardigen. Religie werd de ideologische rechtvaardiging voor de slavernij van de meerderheid van de bevolking die een leven na de dood werd beloofd in ruil voor de miserie op aarde.

    Marx stelde dat religie zowel een vluchten uit de miserie van deze wereld is als een protest tegen de wreedheid. Het vroege Christendom begon als massale revolutionaire beweging tegen de religieuze uitbuiters en het Romeinse imperium. Toen het ontdaan was van haar klassenwoede, werd het Christendom uiteindelijk een staatsreligie en werd het gebruikt om de lagere lagen van de samenleving hun situatie te doen aanvaarden.

    De protestantse reformatie weerspiegelde de opkomst van een nieuwe kapitalistische klasse tegenover een feodalisme in crisis. De machtige kerk was een belangrijke peiler van het feodalisme. De nieuwe Europese kapitalistische machten behielden echter de kerken en lieten deze enige macht en invloed om zo de arbeiders op hun plaats te wijzen. Bij de opkomst van het imperialisme werd de christelijke ideologie gebruikt om de koloniale massa’s te onderwerpen.

    Om hun macht en privileges te verdedigen, kozen de leiders van de kerken openlijk de kant van de uitbuiters en de grote bedrijven. De katholieke kerk steunde Mussolini in Italië en Hitler in Duitsland. Evangelische protestantse kerken steunden ook verschillende rechtse dictaturen in Latijns-Amerika in de jaren 1970 en 1980.

    Socialisten erkennen echter dat er een groot verschil is tussen de religie van de armen, zoals de meerderheid van de arme moslims in het Midden-Oosten, en het “geloof” van de heersende klassen, zoals de dictatoriale Arabische regimes. Voor de heersende klasse is godsdienst nuttig om de werkende bevolking te verdelen en om de massa’s onder de knoet te houden.

    Godsdienst en staat

    De vertegenwoordigers van de heersende klasse vandaag, zoals Bush of Gordon Brown, leggen steeds de band tussen het christelijke geloof en het vrije markt kapitalisme. De Church of England wordt soms omschreven als een verzamelplaats van de conservatieve Tory partij. Bush stelde bij het begin van de oorlog in Irak onder meer dat dit de wil van god was.

    Ondanks het feit dat de stichters van de Verenigde Staten probeerden om de scheiding tussen kerk en staat in de grondwet in te schrijven, probeert Bush zijn steun wat op te krikken door zich een rechtse christelijke ideologie aan te meten.

    Bush steunde een amendement op de grondwet om het homohuwelijk te verbieden in de VS. Onder het presidentschap van Bush is de subsidiekraan voor rechtse christelijke organisaties sterk toegenomen met onder meer steun aan religieuze programma’s in scholen of aan de stroming van de “intelligent design” (het promoten van een bijbels creationisme). In juni vorig jaar sprak Bush zijn veto uit tegen een wet die de mogelijkheid van stamcellenonderzoek zou creëren. Bush deed beroep op zijn christelijke “ethische” waarden om die wet tegen te houden. Nochtans kan stamcellenonderzoek erg nuttig zijn voor wetenschappelijke doorbraken in het onderzoek naar bepaalde ziektes. De christelijke rechterzijde in de VS staat erg sterk en vindt ook elders een echo, onder meer bij de 200.000 leden tellende Nieuw Rechtse beweging in Zuid-Korea.

    Socialisten verzetten zich tegen het toekennen van privileges aan gelijk welke godsdienst. Daarom verzetten we ons in Groot-Brittannië bijvoorbeeld tegen de aanstelling van 26 bisschoppen in het niet verkozen Hogerhuis. Wij staan voor de volledige scheiding van kerk en staat en verzetten ons tegen iedere wetgeving die mensen op religieuze basis bestraft.

    Sinds de aanslagen van 11 september 2001 in de VS hebben een aantal gevestigde partijen in het Westen ingespeeld op anti-moslim en anti-migranten gevoelens. Dat wordt gebruikt om de sociale en economische problemen in het kapitalisme te verdoezelen. Socialisten verzetten zich tegen iedere vorm van discriminatie, zowel op grond van religie, sekse, ras of nationaliteit. Iedereen moet het recht hebben om zijn of haar godsdienst te beoefenen of om geen godsdienst aan te hangen. Het startpunt voor socialisten in de strijd voor arbeiderseenheid en socialisme. Om de maatschappij te veranderen is er nood aan eenheid van de arbeiders, met inbegrip van religieus geïnspireerde arbeiders, rond een socialistisch programma.

    Tegelijk verzetten socialisten zich tegen de reactionaire standpunten van religieuze leiders en groepen, zeker bij hun aanvallen op de rechten van vrouwen of jongeren. De Roomse katholieke kerk wordt geleid door een bijzonder conservatieve paus die zich verzet tegen contraceptie, echtscheiding, abortus of holebi-rechten. De Russisch-orthodoxe patriarch Alexei II omschrijft homoseksualiteit als een “zonde en een ziekte”. Het aantal fysieke aanvallen tegen holebi’s in Rusland neemt toe. Vrouwen in “islamitische staten” zoals Saoedi-Arabië worden sterk onderdrukt.

    Godsdienst en de strijd van de onderdrukten

    Godsdienst heeft een sociale basis en is anderzijds ook onderhevig aan invloeden van klassenstrijd. De strijd kan de georganiseerde godsdienst beïnvloeden, zeker in de neokoloniale wereld. In Latijns-Amerika toonde de Bevrijdingstheologie aan hoe de lagere regionen van de katholieke kerk open stonden voor de oproepen van de armsten en onderdrukten. In de Sandinistische regeringen in Nicaragua in de jaren 1980 zaten er vier priesters. Die standpunten werden vaak aangevallen door de regimes of de Vaticaanse hiërarchie die steeds de kant koos van het establishment. Ook vandaag is er onder evangelische kerken hier en daar steun voor linkse krachten, onder meer in de armste delen van Brazilië.

    In Birma stonden jonge boeddhistische monniken vooraan in de beweging tegen het brutale regime. Het ging vooral om jonge monniken van arme afkomst. De militaire junta nam eerder delen van de boeddhistische hiërarchie op in hun regime. Dat zorgde voor woede en een vervreemding onder de jonge monniken.

    De Bevrijdingstheologie en andere religieus-geïnspireerde ideologieën hebben de arbeiders en hun gezinnen niet bevrijd van sociale en economische onderdrukking. De afgelopen decennia was er bovendien een tendens bij voorheen radicale christelijke organisaties om zich niet langer tegen het kapitalisme op zich te verzetten, maar enkel tegen de excessen ervan. Heel wat mensen zijn oprecht gemotiveerd om christelijke initiatieven van “eerlijke handel” en zelfs van “arbeidersrechten” te ondersteunen, maar dat volstaat niet om de problemen veroorzaakt door het kapitalisme op te lossen. Daartoe is er nood aan krachtige onafhankelijke partijen van arbeiders en armen, met een socialistisch programma, waarbij arbeiders van verschillende achtergronden samen de strijd aangaan tegen het kapitalisme.

    Miljoenen moslims kijken naar de politieke islam als een oplossing voor armoede en uitbuiting. Het gaat om een breed spectrum, van Hamas (Islamitische verzetsbeweging) in Gaza en Hezbollah (de partij van god) in Libanon tot pro-establishment partijen zoals de AKP (Partij voor rechtvaardigheid en ontwikkeling) die in de Turkse regering zit. Een deel van de meest vervreemde moslimjongeren, ook in het westen, kijken zelfs uit naar het terrorisme van reactionaire groepen als al-Qaeda. Islamitische scholen in Pakistan, de madrassas, werden door het westen verantwoordelijk geacht voor de opleiding van een nieuwe generatie van “jihad-strijders”. Vaak zijn deze scholen echter de enige echte kans op onderwijs voor kinderen van arme families.

    Alle vormen van politieke of “radicale” islam zullen leiden tot scherpe ontgoochelingen onder de massa’s. Ze vormen immers geen breuk met het winstsysteem en de klassenuitbuiting. De massa’s maakten een revolutie in Iran eind jaren 1970 en worpen het gehate regime van de Sjah omver. Het eindigde echter met een regime van de mullahs en voor de massa’s was dit geen stap vooruit. De horror onder de Taliban in Afghanistan maakt duidelijk dat de fundamentalistische islam geen enkele oplossing aanbiedt. Anderzijds zien we dat ook “zachte islamisten” zoals de AKP-regering in Turkije geen alternatief bieden, de AKP staat voor een neoliberaal beleid.

    Godsdienst en socialisme

    Negentig jaar geleden leidde de Russische revolutie tot het ontstaan van de eerste arbeidersstaat. Dat was enkel mogelijk omdat de Bolsjewieken de steun kregen van de massa’s van arbeiders en boeren die werden onderdrukt onder het tsarisme. Het ging om arbeiders en boeren van verschillende nationaliteiten en miljoenen godsdienstige boeren en arbeiders.

    Voor de revolutie ontwikkelde Lenin reeds een principiële en gevoelige benadering tegenover godsdienst. In 1905 schreef hij reeds: “De staat dient geen bemoeienis met de godsdienst te hebben, de religieuze gemeenschappen mogen niet verbonden zijn met de staatsmacht. Het moet een ieder volkomen vrijstaan onverschillig welke godsdienst aan te hangen of ook geen enkele godsdienst te erkennen.” Hij veroordeelde ook de “pseudo-revolutionaire notie dat godsdienst zou worden verboden in een socialistische samenleving.” Zo’n aanpak zou de politieke strijd afleiden en net een versterking betekenen van de godsdienst.

    Lenin maakte duidelijk dat marxisten voor een materialistische filosofie staan, maar de Bolsjewieken stelden tegelijk dat hun partij niet afgesloten werd voor gelovigen. De concrete eisen van de klassenstrijd gingen voor. Deze benadering van Lenin en de bolsjewieken zorgde ervoor dat ook de religieuze boerenmassa’s zich aangetrokken voelden door de revolutie van oktober 1917. Naar schatting 15% van de partijleden in centraal Azië waren islamieten.

    De obscene rijkdom van de Russische orthodoxe kerk (wiens leiders verbonden waren aan de verantwoordelijken voor de hardvochtige kapitalistische contrarevolutie) werd in gemeenschapshanden genomen om ten goede te komen van iedereen. De jonge Sovjetunie decreteerde in 1918 reeds dat er een “vrijheid van geweten en religie” was. Tegelijk werden de enorme overheidssubsidies van het tsaristische regime aan de orthodoxe kerk afgeschaft, net als andere privileges. De orthodoxe kerk kreeg het statuut van vrijwillige organisatie die van haar leden bijdragen kon vragen om zich te engageren of om te zorgen voor financiële ondersteuning. De Bolsjewieken gaven ook meer vrijheden aan voorheen vervolgde religieuze sekten. Tegelijk werd een programma van promotie van progressieve opvattingen en cultuur en wetenschap gevoerd. Lenin en Trotski waren steeds erg voorzichtig in hun benadering van de religieuze gevoelens van de armen en onderdrukten.

    Een socialistische samenleving zou het leven van de mensen omvormen en een enorme ontwikkeling van wetenschap en techniek mogelijk maken onder een democratisch geplande economie. Marx stelde dat religie noodzakelijk was geworden door de miserabele condities van de bevolking in een klassensamenleving. Marx dacht dat deze opvattingen aan terrein zouden verliezen als de sociale condities veranderen. Onder een socialistische samenleving zou de godsdienst volgens Marx aan invloed verliezen omwille van de sociale vooruitgang waarin ook het onderwijs een grote rol kan spelen.

    De stalinistische contrarevolutie in Rusland leidde echter tot de ontwikkeling van een monsterlijke bureaucratische staat. Dit regime begon repressieve maatregelen te treffen tegen de orthodoxe kerk en tegen gelovigen, naast uiteraard ook de vervolging van oprechte socialisten. Er was niet langer een vrije meningsuiting, ook niet inzake religieuze ideeën.

    Tijdens de Tweede Wereldoorlog was er een alliantie tussen het regime en de leiding van de orthodoxe kerk. Stalin steunde een ruw Russisch chauvinisme en ook de orthodoxe kerk. Na de oorlog werd de alliantie met de orthodoxe leiders grotendeels behouden, waardoor de autoriteit van de kerk toenam en religieuze minderheden tegelijk het slachtoffer werden van repressie.

    Het kapitalistisch herstel in de voormalige Sovjetunie in de jaren 1990 leidde tot de terugkeer van de macht en invloed van de Orthodoxe kerkleiding. President Poetin baseerde zich op de kerk om zijn regime te versterken. De kerk probeert nu steeds meer om opnieuw religieuze opvattingen aan bod te laten komen in de scholen, wat de verdeeldheid in het multi-godsdienstige Rusland versterkt.

    De geschiedenis van de internationale arbeidersbeweging toont dat de socialisten in hun strijd tegen het kapitalisme er alles aan moeten doen om arbeiders te betrekken en te verenigen, zeker daar waar godsdienst een massale invloed heeft. Socialisten kunnen met gelovigen samenwerken rond gemeenschappelijke politieke doelstellingen.

    Socialisten verzetten zich tegen religieuze discriminatie en onrechtvaardigheid. Tegelijk roepen we alle arbeiders op om hun klassebelangen centraal te stellen in een gezamenlijke strijd voor socialisme.

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop