Category: Dossier

  • Iran 1978-1979. Een revolutie die de arbeidersklasse ontstolen werd

    Toen CIA-experten in september 1978 een rapport schreven over de politieke gezondheid van het pro-westerse monarchistische regime in Iran, besloten ze dat, ondanks zijn autocratisch heersen, de Sjah aan het hoofd stond van een stabiele dynastie die voor nog minstens tien jaar overeind zou blijven. Nauwelijks vier maanden later, werd hij gedwongen te vluchten door een revolutie van het volk die één van de meest vicieuze regimes van de aardbol ten val bracht. Zijn geheime politie, de meer dan 65.000 man sterke SAVAK, drong tot iedere laag van de maatschappij door, had de duivelse praktijken van de nazi Gestapo geleend en die ‘verfijnd’. Zelfs de Chileense dictator Pinochet had zijn beulen voor training naar Teheran gestuurd.

    Dossier door Robin Clapp (geschreven in 2003)

    Ondanks deze reusachtige hindernissen gooiden de arbeiders de Sjah omver en zetten ze een revolutionair proces in gang dat schrik veroorzaakte zowel bij de reactionaire regimes in het Midden Oosten als bij de imperialistische machten in het Westen. Niet in het minste, deed de volksopstand de Stalinistische dictatuur in de Sovjetunie opschrikken, die betrokken was bij winstgevende handel met Iran. En toch plukten de arbeiders niet de vruchten van hun revolutie doordat de macht van de Sjah overging in de greep van rechts politieke islamieten geleid door Ayatollah Khomeini.

    In drie jaar tijd werden alle wereldlijke wetten van nul en generlei waarde verklaard. Er werden kledijregels voor vrouwen opgelegd in de lijn van een strikte interpretatie van de Islamitische gewoontes. Er werden 60.000 leraars weggezuiverd en duizenden opposanten uit de arbeidersklasse werden vermoord of opgesloten. De Iraanse Communistische partij, de Tudeh, die Khomeini in 1979 bij zijn terugkeer uit ballingschap met enthousiasme had ontvangen, werd zelf verboden in 1983.

    Revolutionaire stemming

    Een totalitair regime houdt zichzelf in stand door terreur en onderdrukking en is succesvol als de massa bang en inert blijven. Maar de dagdagelijkse horror leidt uiteindelijk tot revolte. Van zodra de arbeidersklasse haar schrik voor een regime verliest en in actie gaat, blijken de geheime politie en heel haar griezelige apparaat onmachtig te zijn.

    Iran kende tussen oktober 1977 en februari 1978 illegale massabetogingen om democratische rechten en hun aandeel in de rijkdom op te eisen. De studenten en daarna de arbeiders trotseerden de kogels op straat. Na het doodschieten van honderden in de heilige stad Qom in januari 1978 spreidde een algemene staking van 2 000 000 in Teheran verder uit naar Isfaghan, Shiraz en de heilige stad Mashad. Op borden werd opgeroepen: "Wraak tegenover de brutale Sjah en zijn Amerikaanse imperialistische vrienden", terwijl anderen" een socialistische republiek gebaseerd op de Islam" eisten.

    Steeds meer begonnen de soldaten te verbroederen met de menigte en riepen: "wij zijn met het volk".

    Zelfs de kapitalistische klasse geleid door het Nationaal Front van Mehdi Bazargan, die oorspronkelijk beperkte ambities had om de macht met de Sjah te delen, was gedwongen door de bloedhete atmosfeer om een ‘semi-socialistisch’ programma aan te nemen.

    De Iraanse revolutie ontwikkelde zich op een hoger niveau dan de Russische revolutie van 1905, waartussen er veel parallellen te trekken zijn. Toen, had de massa haar lot toevertrouwd aan mooi pratende ‘democraten’ die beloofden dat ze de Tsaar zouden doen luisteren naar hun eisen. Nu, kon de roep overal in Iran worden gehoord, dat de Sjah moest omver geworpen worden.

    Arbeiders van openbare diensten en banken speelden een cruciale rol in het openbaar maken van de rotheid van de rijken. Bankbedienden openden de boeken zodat bekend werd dat gedurende de drie laatste maanden van 1978 één miljard £ uit het land werd gebracht door 178 genoemde leden van de elite, die hun Sjah na aapten die zelf een gelijkaardig bedrag naar de VS had overgebracht. De razende massa reageerden door het in brand steken van 400 banken.

    Klasse, partij en leiding

    Toen Mohammed Reza Pahlavi, die zichzelf afstammeling van Irans 2500 jaar oude Pauwentroondynastie had verklaard, op 16 januari 1979 voor de laatste keer op schandelijke wijze het land ontvluchtte, was de strijd al verder dan hem te zien aftreden. Nu was het een kwestie van de afschaffing van de absolutistische staat en welke vorm het nieuwe Iran zou aannemen.

    De arbeidersklasse had de speerpunt gevormd in de strijd tegen de Sjah, door betogingen, door een vier maanden durende algemene staking en uiteindelijk door een opstand van 10/11 februari. De oude orde was voor goed weggeveegd. In deze strijd was de arbeidersklasse bewust van haar kracht, maar niet bewust van hoe de macht die ze in handen had, te organiseren.

    De revolutie test alle klassen en voor de arbeidersklasse is de sleutelvraag of ze over de beslissende leiding beschikt die in staat is over te gaan van volksopstand naar socialistische opbouw. Ondanks de heldhaftigheid van de arbeiders, studenten en jongeren, was er in Iran geen Marxistische leiding aanwezig en geen massapartij die in staat was om de noodzakelijke conclusie uit het verloop van de revolutie te trekken. Het was de taak van een Marxistische partij om aan de arbeiders de noodzaak uit te leggen om samen met nationale minderheden en arme boeren op een bewuste manier de staatsmacht in handen te nemen en de taken van de socialistische revolutie door te voeren.

    De grootste linkse krachten in Iran waren toen de Communistische Tudeh partij, de ‘Marxistische’ Fedayin khalq guerrilla en de islamitische Mojahedin guerrilla. Hoewel ze een ruim ledenaantal hadden en een ruime steun en ze over wapens beschikten, verkeerden ze op het kritieke moment in verwarring wat betreft het programma. Ze volgden geen onafhankelijke politiek van de arbeidersklasse maar zochten daarentegen een band met Khomeini ondanks het feit dat de clerus poogde een onafhankelijke arbeidersbeweging in de kiem te smoren.

    Het verdwijnen van de dictatuur deed een machtsvacuüm ontstaan. Op een kritiek moment voor het lot van de massa, toen de echte macht in haar handen lag, stelde de Tudeh voor om een ‘democratische moslimrepubliek’ op te richten. Dit betekende in werkelijkheid dat de Tudeh afzag om de leiding van de revolutie op te eisen en zich daarentegen als verlengstuk gedroeg van de politieke agenda van de Mullahs.

    De opkomst van de rechtse politieke Islam

    De relaties tussen de door het westen gesteunde Sjah en de islamitische moskees waren lange tijd gespannen geweest. Toen de Sjah de gronden van de geestelijkheid onteigende, reageerde de moslimclerus furieus en preekte tegen het goddeloze regime. De geestelijke leider van Irans Sjiïeten, Ayatollah Khomeini, was verbannen naar Turkije en later naar Parijs, na een revolte in 1963 tegen onteigeningen van grond, waarbij duizenden werden doodgeschoten.

    Marx had godsdienst eens omschreven als ‘de zucht van de onderdrukten’. Door het verbod op alle organisaties in oppositie tegen de Sjah, neigden tegenstanders van het regime om zich rond de moskeeën te verzamelen, waar radicale preken werden gehouden. Steeds meer werd dit als een strijd tegen het totalitarisme gezien. Khomeinys boodschap werd via een klein aantal muziekcassettes vanuit ballingschap Iran binnengesmokkeld en dan weer gekopieerd en verspreid. Khomeini en de ander Mullahs schetsten een beeld van vrijheid en democratie en riepen op voor een terugkeer van de fundamenten van de Islam, gezuiverd van alle westerse en niet-islamitische invloeden die de cultuur hadden aangetast en de maatschappij in een verkeerde richting deden uitgaan.

    In een economisch halfachterlijk land met ongeletterdheid op grote schaal en waar meer dan de helft van de bevolking op het platte land woonde, vormden de woorden van de mullahs een sterke aantrekkingskracht op de boeren en delen van de middenklasse, zelfs bij arbeiders. Waar het nationaal front een compromis zocht met de dynastie, riep Khomeini op om die omver te werpen. De massa interpreteerde zijn oproep voor een islamitische republiek als een republiek ‘van het volk’, niet van de rijken, waar hun verzuchtingen zouden voldaan worden.

    Bij de triomfantelijke terugkeer van Khomeini op 1 februari, bood de Tudeh onmiddellijk haar volledige steun aan voor de vorming van een islamitisch revolutionaire raad en haastte zich om met hem in een volksfront te stappen.

    Revolutie en Contrarevolutie

    In februari 1979 ontstond er een ‘DUBBELMACHT’ in Teheran. De heersende klasse was gevlucht, terwijl de arbeiders de fabrieken en de raffinaderijen in handen hadden en democratische arbeiderscomités oprichtten. Ze namen ook wapens van het leger dat uiteen viel.

    Het was Khomeini echter die de vruchten plukte van deze revolutionaire golf. Zijn beweging die tweeslachtig tegengestelde en tegenstrijdige klassenbelangen combineerde, bekwam de instemming van seculiere en niet kerkelijke krachten omdat ze een radicaal populaire retoriek had: een islamitische republiek ten gunste van de onderdukten tegen de plaatselijke tirannen en het VS-imperialisme.

    De militante geestelijken waren in staat om de revolutie te kapen, omdat ze de enige kracht in de maatschappij waren die duidelijke politieke doelstellingen, een organisatie en een praktische strategie had. Op 1 april behaalde Khomeini een overweldigende overwinning in een nationaal referendum waarin de bevolking één enkele keuze werd gesteld: islamitische Republiek: ‘ja’ of ‘nee’.

    In de eerste dagen was hij nochtans verplicht om zeer voorzichtig te handelen. Enerzijds braken er opstoten uit tussen revolutionair islamitische gardes en arbeiders die hun pas verworven wapens wilden behouden. Ondertussen klaagde Khomeini de voorstanders van de algemene staking aan tot "verraders die we in het gezicht moeten slaan".

    Terwijl hij tussen de klassen balanceerde, deed hij tegelijkertijd grote toegevingen aan de arbeiders. Geneeskundige verzorging en vervoer werden gratis. De elektriciteits- en waterrekeningen werden opgeschort en basisgoederen werden zwaar gesubsidieerd.

    In een situatie waarbij de staatskluizen waren leeggeplunderd en bij een werkloosheid van 25%, werden er decreten tot nationalisering uitgevaardigd. Deze werden begeleid door het opzetten van speciale rechtbanken met de macht om celstraffen van twee tot tien jaar op te leggen wegens "vernietigende tactieken in fabrieken of wegens arbeidersagitatie".

    Enkel op een geleidelijke mannier was Khomeini in staat om zijn machtsbasis uit te bouwen. Toen Irak in 1980 Iran binnenviel en een bloedige oorlog begon die acht jaar zou duren, verenigde de massa zich ter verdediging van de revolutie. Maar op dat moment echter was de revolutionaire vlam al uitgedoofd. De islamitisch Republikeinse partij die door de geestelijken werd gesticht vanuit de nieuw gevormde revolutionaire raden, had bindingen met de oude kleinburgerij (kleine kapitalisten) en de handelaars in de bazaars die orde en privaateigendom verdedigden.

    Terwijl hij deze conservatieve lagen wou verdedigen, deelde Khomeini zware klappen uit aan het Westen door de nationalisering van de oliesector.

    Een tweeslachtig regime

    De Iranese islamitische staat is een kapitalistische republiek van een speciaal type – een geestelijke kapitalistische staat. Van bij het begin ontstonden er binnen de geestelijkheid twee tegengestelde tendensen. Eén groep rond Khomeini stelde dat de Imams de macht moesten behouden via een halffeodale kapitalistische staat met talrijke machtscentra. Het VS-imperialisme vertegenwoordigde in hun ogen de ‘Grote Satan’ en het exporteren van het islamitisch fundamentalisme naar de rest van de Islamitische wereld werd aangemoedigd.

    Andere leidersfiguren, waaronder een meer pragmatische vleugel binnen de geestelijkheid, wilde een moderne gecentraliseerde kapitalistische staat oprichten. Terwijl ze verbaal de VS resoluut bleven veroordelen, tastten ze, vooral de laatste tien jaar, de mogelijkheden in het Westen af. De conflicten tussen deze twee tendensen en de politieke crisissen zijn nooit opgelost en worden vandaag uitgevochten tussen Ayatollah Khamenei en de hervormer president Khatami die in 1997 door een grote meerderheid werd verkozen.

    Conclusies

    De gebeurtenissen in Iran deden de militante politieke islam groeien doorheen de hele moslimwereld. Aan de oppervlakte toonden ze de kracht van de massa aan om een slag toe te brengen aan het imperialisme. Maar Marxisten moeten duidelijk zijn. De islam is niet radicaler of niet meer reactionair dan elke andere wereldgodsdienst en islamitisch fundamentalisme is geen homogeen fenomeen.

    Het waren de mislukkingen van seculiere Arabisch-nationalistische bewegingen en het herhaaldelijk verraad van de communistische partij die uiteindelijk de voorwaarden schiepen voor de opkomst van het rechts politiek islamisme. Het weerspiegelde in Iran en sindsdien elders, de impasse van het kapitalisme in de regio en de noodzaak van de onderdrukte massa om een uitweg te vinden. De latere varianten van het politiek islamisme ontbreken zelfs dat laagje radicalisme dat Khomeini gedwongen was te steunen in de eerste maanden van de Iraanse revolutie.

    De Taliban en de terroristische methodes van al-Qaida en Osama bin Laden bieden geen oplossing voor de strijdende massa die door de kapitalisten en de grootgrondbezitters wordt onderdrukt, maar in tegendeel ze verdelen de arbeidersklasse en beroven die van haar zelfstandig en combattief karakter.

    Vandaag bezitten 20% van de Iranezen de helft van de rijkdom van het land. Regelmatig laait de klassenstrijd op. De belachelijke regels van de Imams botsen steeds meer tegen het verlangen van jongeren om hun leven in vrijheid te leiden. Enorme menigten kwamen bijeen in Teheran om het winnende voetbalteam in 1998 te verwelkomen. Leden van de revolutionaire garde stonden er hulpeloos bij, toen moedige jonge vrouwen de restrictieve kledingsregels negeerden.

    Dit bevat de mogelijkheden van Irans stormachtige toekomst. Een nieuwe arbeiderspartij zal moeten worden opgebouwd op stevige Marxistische grondslagen om in staat te zijn de lessen te trekken, waarom de revolutie in 1979 gestolen werd. Terwijl het inkomen van het land uit olie export gehalveerd is, zal de stem van de arbeidersklasse opnieuw op de voorgrond komen en de taken van de revolutie succesvol voltooien.

    Kapitalistische ontwikkeling voor de revolutie.

    Voor 1979 aanzag het imperialisme Iran als een cruciale ‘frontlijn’ bufferstaat tegen opdringerigheid van de Sovjetunie in het Midden Oosten en Zuid Azië. Zijn fabelachtige oliereserves waren van levensbelang voor de westerse belangen.

    In 1953 had een radicaal nationalistische beweging, geleid door het nationaal front van eerste minister Mosadeq, gepoogd om de olie industrie van het land te nationaliseren, wat leidde tot betogingen verspreid over het land met elementen van een opstand. De Sjah werd door de beweging in de straten gedwongen om tijdelijk in ballingschap te gaan. Het antwoord van het imperialisme was bepalend. Groot-Brittannië en de VS vroegen de arrestatie van Mosadeq en leidden geheime troepen om vernielingen te veroorzaken en zo de Iraanse troepen te verplichten tegen de bedreiging van hun winsten iets te ondernemen.

    De Sjah werd opnieuw in het zadel geholpen, die gedurende 25 jaar met ijzeren hand over Iran heerste. Bij zijn terugkeer werd iedere politieke oppositie verpletterd en werden de vakbonden buiten de wet gesteld. De veiligheidsdiensten werden gereorganiseerd met hulp van de CIA. Na 1953 begon in Iran een razende periode van industrialisatie, grotendeels door gebruik te maken van het economisch programma van het nationale front om daardoor zijn populariteit uit te hollen. De idee was, om de adel om te vormen tot een moderne kapitalistische klasse, een heersende klasse naar westers model.

    Landhervormingen werden doorgevoerd die de ex-feodale landeigenaars enorm verrijkten. Ze ontvingen enorme compensaties en werden aangemoedigd die in nieuwe industrieën te investeren.

    Brute uitbuiting

    De echte slachtoffers waren de arme boeren. Meer dan 1 200 000 waren van hun grond beroofd met hongersnood tot gevolg en een meedogenloze vlucht naar de steden waar ze op een perverse manier goedkope arbeid vormden voor de nieuwe kapitalisten.

    Voor de revolutie was 66% van de arbeiders in de tapijtenindustrie in Mashad tussen 6 en 10 jaar oud, terwijl in Hamadam de werkdag 18 uren duurde. In 1977 verdienden veel arbeiders slechts 40£ per jaar. Hoewel een nominaal minimumloon door het regime was toegestaan, verdienden 73 % van de arbeiders minder.

    De fabrieken in Iran leken op Dantes Inferno en vergelijkingen met prerevolutionair Rusland waren treffend. Ook daar was een zwakke kapitalistenklasse razendsnel met een industrialisatieproces begonnen om te proberen zich van haar feodaal verleden te ontdoen, maar waardoor ze in Marx’ woorden "haar eigen grafdelvers" schiepen, in de vorm van een militante arbeidersklasse.

    Doordat de boeren naar de steden vluchtten, verdubbelde de stedelijke bevolking die 50% van het totaal bereikte. Teheran groeide tussen 1968 en 1977 van 3 naar 5 miljoen inwoners en er ontstonden 40 sloppenwijken rond de uitdijende voorsteden. In 1947 waren er slechts 175 grote ondernemingen die 100 000 arbeiders tewerkstelden. 25 jaar later werkten er 2,5 miljoen arbeiders in de industrie, waarvan 1 miljoen in de bouwsector en bijna evenveel in transport en andere industrieën.

    Iran was in een overgangsperiode, half geïndustrialiseerd, half koloniaal. Een machtige arbeidersklasse had zich in één generatie gevormd. In Rusland telde de arbeidersklasse 4 miljoen man, op een totale bevolking van 150 miljoen. En toch had ze, gewapend met het Marxisme, de boeren achter zich gekregen en in 1917 het kapitalisme in haar zwakste schakel gebroken.

    Ter vergelijking, het specifieke gewicht van de Iraanse arbeidersklasse was veel groter: meer dan 4 miljoen arbeiders op een bevolking van 35 miljoen.

    Kom nooit in een revolutie tussen

    Het VS-imperialisme keek machteloos toe, toen de laatste dagen van de Sjah in Iran waren geteld. Hoewel er stemmen in het Pentagon opgingen om vliegtuigen en mariniers naar de golf te sturen, waarschuwden meer verstandige elementen van de heersende klasse in de VS dat "je nooit tussen komt in een volksopstand".

    Bovendien was Amerika zijn wonden van Vietnam nog aan het likken. Daar had de sociale strijd van de boeren en de arbeiders haar ketenen van onderdrukking afgeworpen en supermacht op zijn knieën gekregen. Een invasie geleid door de VS had niet in te schatten gevolgen op wereldschaal gehad, vooral in de koloniale wereld waar de Sjah in de ogen van de massa, symbool stond voor al wat rot was.

    De Iraanse revolutie deed Amerika beven. De VS-president Jimmy Carter werd vernederd toen de Ayatollahs betogingen op straat aanmoedigden die tot de bestorming van de Amerikaanse ambassade leidden en tot het gevangen nemen van 66 gijzelaars. In 1983 moest Ronald Reagan zich uit Libanon terugtrekken, toen VS troepen verliezen leden door de Shia Hezbollah beweging die door Teheran werd gesteund.

    Een gapende kloof

    Iran was de tweede grootste olie-exporteur in 1978 en de vierde grootse producent ter wereld. Toen de olieprijzen tussen 1972 en 1975 verviervoudigden als gevolg van de oorloog tussen Israël en de Arabische landen, steeg het BNP van Iran met 34% in één jaar tijd. De Sjah ontving een miljardenstroom, die hij opnieuw kon investeren.

    Maar met een toplaag van 45 families die 85% van de middelgrote en grote firma’s bezaten en met de rijkste 10% die 40% van het geld uitgaven, werd de kloof tussen de klassen iedere dag groter.

    Méér dan een kwart van de Iranezen leefden in absolute armoede en om een beeld te geven van de arrogantie van een absoluut monarch: in 1976 schreeuwde de Sjah: "we hebben geen zelfopoffering van de bevolking gevraagd. We hebben ze eerder in de watten gelegd. De dingen zullen nu veranderen. Iedereen zal harder werken en zal bereid moeten zijn tot zelfopoffering ten dienste van de vooruitgang van het land."

  • Speculatie over mogelijke ontdekking van het lijk van Rosa Luxemburg

    Rosa Luxemburg was een belangrijke revolutionaire marxistische leider in de geschiedenis van de Duitse arbeidersbeweging. Ze was zo gevaarlijk voor de heersende klasse dat ze tijdens de revolutie va 1918/1919 werd opgepakt, gemarteld en vermoord door fascisten van een Freikorps op bevel van de leiding van de sociaal-democratie. Vandaag is er speculatie dat het lijk van Rosa Luxemburg mogelijk is gevonden in het ziekenhuis Charité in Berlijn. Linkse socialisten, waaronder de hoofddelegee van het ziekenhuis, vragen een eerbetoon en nieuwe begrafenis.

    Artikel door Sascha Stanicic van Sozialistische Alternative, de Duitse zusterorganisatie van LSP

    De Britse historicus E.H. Carr schreef dat de officiële verklaring stelde dat Luxemburg werd neergeschoten toen ze probeerde te ontsnappen. Dat was “blijkbaar de eerste keer dat deze formule werd gebruikt voor een officiële moord.” Het lijk van Luxemburg werd in een kanaal in Berlijn gegooid en pas weken nadien gevonden. Sindsdien en tot op de dag van vandaag – met een onderbreking tijdens de donkere jaren van fascistisch bewind in Duitsland – komen jaarlijks tienduizenden naar Berlijn om de gedenkplaats voor Rosa Luxemburg en haar kameraad Karl Liebknecht te herdenken. Die laatste werd eveneens vermoord op 15 januari 1919. Tot op vandaag blijft Rosa Luxemburg een bron van inspiratie voor socialistische arbeiders, vrouwen en jongeren,… Ze duikt ook regelmatig op in peilingen over de meest gerespecteerde vrouwen uit de Duitse geschiedenis.

    Mogelijk werd het lijk van Rosa Luxemburg nooit begraven, maar werd het in het Charité ziekenhuis in Berlijn bijgehouden voor wetenschappelijke redenen. Er worden slechts enkele lijken op water bijgehouden in dit ziekenhuis. Mogelijk werd ook het lijk van Rosa Luxemburg 90 jaar in dit ziekenhuis bewaard. Het was pas nu dat dit nieuws bekend werd gemaakt door een wetenschapper die relatief nieuw was in de instelling en die wees op duidelijke tegenspraak in de officiële versie over wat gebeurde met het lijk van Luxemburg.

    Rosa was erg klein en had problemen aan de heup. Haar ene been was langer dan het andere. Bij het opmaken van het officiële rapport bij de begrafenis van het lijk in 1919 maakten de dokters een opmerkelijke notitie: ze schreven dat het lijk geen benen van verschillende lengte had. Het is alsof ze wilden zeggen: dit is Rosa niet. Het lijk in Charité heeft geen hoofd meer, geen handen en geen voeten. Maar qua leeftijd, omvang, heup en benenstructuur is er een grote overeenstemming met Rosa Luxemburg.

    Er is veel speculatie mogelijk over deze vaststellingen alsook over de reden waarom dit pas 90 jaar na datum bekend raakt. Er waren al lang geruchten over het feit dat het lijk in het graf van Rosa Luxemburg niet dat van Luxemburg zelf was. Na de Tweede Wereldoorlog bevonden zowel het graf als het ziekenhuis Charité zich in het oostelijke gedeelte van de stad dat onderdeel vormde van de DDR, het zelfverklaarde “socialistische” deel van Duitsland. Het lijkt er echter op dat zowel de leiders van de DDR als de kapitalistische leiders voorheen en na de val van de Muur geen interesse hadden in een publiek debat over Rosa Luxemburg. Waarom? Omdat haar ideeën niet bepaald overeenstemmen met het kapitalisme of met het stalinisme. Rosa ging in tegen het idee dat het kapitalisme kon hervormd worden en was een felle aanhanger van echte arbeidersdemocratie, internationalisme en vrijheid van kritiek op gelijk welk regime.

    Een nieuwe begrafenis?

    Carsten Becker is lid van SAV, de Duitse zusterorganisatie van LSP, en is voorzitter van de vakbond Ver.di in het ziekenhuis Charité. Als hoofddelegee vraagt hij een nieuwe begrafenis voor Rosa Luxemburg. Dat idee werd ook opgenomen door Lucy Redler, woordvoerder van SAV. Ze stelde dat dit niet mag overgelaten worden aan een nationale of regionale regering waarin vertegenwoordigers zitten van diegenen die zich beroepen op de politieke traditie van de verantwoordelijken voor de moord op Luxemburg en Liebknecht. Lucy eist een begrafenis die wordt betaald door de overheid, maar georganiseerd door de arbeidersbeweging: de vakbonden, Die Linke en andere socialistische en linkse organisaties.

    Het zal wellicht nog even tijd vragen vooraleer er definitieve bewijzen komen, als die al zullen opduiken, om aan te tonen dat het lijk wel degelijk dit van Rosa Luxemburg is. Als dit evenwel wordt bevestigd, zou een bijhorende nieuwe begrafenis moeten aangewend worden om een massale betoging van arbeiders en jongeren te organiseren met een anti-kapitalistische en socialistische boodschap. Tegen de achtergrond van de dieper wordende kapitalistische crisis is er een groeiende openheid voor de opvattingen waar Rosa voor stond en heel haar leven voor is opgekomen.

    Mogelijk zal een dergelijke optocht en begrafenis worden georganiseerd in Berlijn waarbij socialisten en internationalisten massaal naar de Duitse hoofdstad trekken om deel te nemen aan een herdenking en eerbetoon aan één van de grootste denkers en strijders die de internationale marxistische beweging ooit kende.

  • VS. Lessen uit strijdbewegingen van de werklozen in de jaren 1930

    Vandaag duiken tentenkampen op van de nieuwe daklozen rond de grote Amerikaanse steden. Dit doet denken aan de “Hoovervilles”, de sloppenwijken die in de jaren 1930 ontstonden in de VS tijdens de Grote Depressie. Op dit ogenblik verliezen iedere maand een half miljoen Amerikanen hun job. Ook dat doet denken aan de periode van massale werkloosheid in de jaren 1930. Het is dan ook nuttig om eens te kijken naar strijdbewegingen in die periode.

    Door Jesse Lessinger, Socialist Alternative (VS)

    De situatie wordt erger en erger, de rangen van het werklozenleger groeien dagelijks aan. We kunnen niet zomaar wachten tot het van zelf beter wordt, dat zal niet gebeuren. We mogen niet afwachten op verandering van bovenaf. Tijdens de Grote Depressie bleven de arbeiders niet gewoon in hun luie zetel depressief te wezen, ze gingen in het tegenoffensief en organiseerden zich om terug te vechten.

    De Grote Depressie begon in 1929 en het werd ieder jaar erger tot in 1933. Er gingen miljoenen jobs verloren en velen verloren hun huis. In het boek “Labor’s Untold Story” omschrijven Richard O. Boyer en Herbert M. Morais de situatie: “Aanvankelijk zat iedereen alleen thuis, vaak stilzwijgend om de werkloosheid en toenemende armoede te verbergen alsof het een schandelijke ziekte was.” (p. 255). Maar naast de wanhoop ontwikkelde onder de oppervlakte een groeiende woede en een zoektocht naar oplossingen. Boyer en Morais schrijven: “Uit het zicht van de media begonnen mannen en vrouwen aanvankelijk alleen te strijden, ze zagen hun situatie als een persoonlijke ramp waarbij er geleidelijk aan paniek ontstond.”

    De werklozen begonnen zich echter al snel te organiseren. Op 4 juli 1930 werd een Nationale Werklozenraad opgezet in Chicago. Die organisatie werd gelanceerd vanuit de Communistische Partij en had al snel afdelingen in 46 staten en in steden doorheen heel de VS. Ze organiseerden hongermarsen en massale straatmobilisaties waarbij werd opgekomen voor werk door publieke investeringen, een werkloosheidsverzekering, voedsel, onderdak,…

    Er waren vaak harde confrontaties en de politie reageerde met repressie. De massale betogingen werden gebrandmerkt als communistische samenzweringen om de regering omver te werpen. De politie gebruikte traangas en sloeg op de betogers om de acties te ontbinden. Ondanks de repressie werd de strijd van de werklozen voor jobs en een toekomst verder gezet.

    De acties dwongen president Roosevelt ertoe om een aantal toegevingen te doen en beperkte hulp aan te bieden. Art Preis, de auteur van “Labor’s Giant Step”, ontkracht de mythe van Roosevelt’s “liefde voor de kleine man”. Hij stelt dat de hulpprogramma’s erg beperkt waren en dat de programma’s van openbare werken niet eens volstonden om de vernietigingen onder de Grote Depressie op te vangen. Hij voegt er aan toe: “De omvang van de hulp, van de jobs en lonen stond evenwel in direct verband met het aantal strijdbewegingen van de werklozen…”

    Eén van de belangrijkste elementen van de Werklozenraad was het verzet tegen pogingen om mensen uit hun huis te zetten. Als een gezin uit haar huis dreigde gezet te worden, mobiliseerde de lokale werklozenraad om het gezin te beschermen. In een aantal gevallen werden pogingen om huisraad mee te nemen beantwoord met het verzamelen van een groep mensen die dan zelf de meubels terug afnam om ze terug in het huis te plaatsen. Als de politie probeerde tussen te komen, waren er doorgaans meer manifestanten dan agenten waardoor de agenten weinig konden aanrichten.

    De omvang van het probleem was enorm. In de acht maanden voor juni 1932 waren er in de stad New York alleen al 185.794 gezinnen die uit hun huis dreigden te worden gezet. De Werklozenraad slaagde er in om dat bij zowat 77.000 gezinnen te vermijden. In de Werklozenraad zaten niet alleen werklozen, verschillende socialistische groepen namen deel aan de strijd van de werklozen. Bovendien was deze organisatie sterk verbonden met de arbeidersbeweging in het algemeen.

    Arbeiderseenheid

    Het feit dat arbeiders met een job ook mee strijd voerden, had onder meer te maken met hun poging om hun jobs en lonen te verdedigen. Het patronaat probeerde steevast om de werklozen in te zetten tegen de werkenden om stakingen te breken en lagere lonen op te dringen. Het patronaat probeerde ook om verdeeldheid in de arbeidersklasse te gebruiken door zwarte of migrante arbeiders in te zetten als blanke arbeiders in staking gingen.

    De werklozenorganisaties sloten meer en meer aan bij stakersposten van arbeiders, dat versterkte de positie van de arbeiders in de plaats van ze te ondermijnen. Het werd steeds meer duidelijk dat een groeiende groep arbeiders (al dan niet met werk) zich achter de slogan “Wie aan één van ons raakt, raakt ons allemaal” begon te scharen.

    De eenheid tussen werkenden en werklozen was een essentieel element in de overwinningen van de stakingen van chauffeurs in Minneapolis en de auto-arbeiders in Toledo in 1934. In Minneapolis ontwikkelden de arbeiders nieuwe methoden zoals “vliegende piketten” en werd beroep gedaan op steun van bredere lagen van de bevolking, zo werden de vrouwen van stakende arbeiders betrokken bij de acties alsook de werklozenorganisaties.

    De staking van de automobielarbeiders in Toledo ging ook gepaard met solidariteit van de werklozen die massale acties organiseerden om de stakers te steunen. Het succes van beide stakingen, samen met de algemene staking van de dokwerkers in San Francisco in datzelfde jaar, vormde de basis voor een massale stakingsgolf en de opkomst van een sterke vakbondskracht in de VS. Miljoenen arbeiders werden lid van de vakbonden, in het bijzonder ongeschoolde arbeiders, zwarten en migranten die voorheen geen deel uitmaakten van de elitaire bonden.

    Het was de opkomst van de arbeidersbeweging die de basis legde voor het afdwingen van elementen van sociale zekerheid en een hoger minimumloon. Deze arbeidersbeweging werd steeds sterker, ook in de jaren 1940. Op het einde van Wereldoorlog Twee was het een factor waar ter dege rekening mee moest worden gehouden door de burgerij.

    Strijd vandaag

    Er is natuurlijk veel veranderd sinds de jaren 1930, maar er zijn toch een aantal algemene lessen die we uit die periode kunnen leren. Er is een breed ongenoegen tegenover het feit dat er wel middelen zijn om de banken te redden, maar niet om onze jobs en huisvesting te redden. Het is minder zichtbaar, maar ook onder de werklozen neemt de woede en frustratie toe. Op een bepaald ogenblik zal dat sluimerend ongenoegen tot uitbarsten komen.

    Deze woede moet in een juiste richting worden gekanaliseerd. Het vertrouwen van de arbeiders in de kracht van hun eigen collectieve actie moet voorop gesteld worden. Dat kan door de arbeiders te organiseren rond een duidelijk programma.

    We moeten een aantal elementen opnemen als de strijd tegen afdankingen en besparingen. We moeten opkomen voor een degelijk loon voor iedereen, een uitbreiding van de sociale zekerheid en voedselhulp voor wie dit nodig heeft. Er is nood aan een programma van publieke werken om de werklozen aan het werk te zetten. We moeten in onze wijken opkomen tegen pogingen om gezinnen uit hun huis te zetten. Er is strijd nodig voor een degelijke publieke gezondheidszorg.

    Dit soort eisen moet verenigd worden in een bredere coalitie van campagnes waarmee de werkenden en werklozen kunnen worden verenigd, de vakbondsmilitanten met arbeiders die niet bij de vakbond zijn, jongeren met ouderen, migranten met anderen,… We moeten samenkomen in onze gezamenlijke strijd.

    Zonder arbeiderseenheid zullen alle mogelijke verdeeldheden worden uitgespeeld: het “geprivilegieerd” overheidspersoneel tegenover werkenden uit de privé, migranten die “Amerikaanse” jobs afpakken,… Alles wat ons kan verdelen, zal worden gebruikt om ons te verzwakken. Het zijn nochtans niet de andere arbeiders die verantwoordelijk zijn voor deze crisis, het zijn de grote bedrijven en hun winstsysteem.

    Bij het organiseren van strijd zullen we ook een aantal methoden van de jaren 1930 kunnen opnemen: massale protestacties, stakingen met vliegende piketten,… De basis van socialisten binnen de arbeidersbeweging is vandaag beperkter dan in de jaren 1930, maar de strijd moet ergens beginnen en heeft nood aan een strijdbare strategie waarmee we bredere lagen van de arbeidersklasse kunnen verenigen.

    In de jaren 1930 speelde de Communistische Partij een belangrijke rol in het organiseren van de arbeiders, maar tegelijk bleef die partij Roosevelt steunen. Er werd niet gewezen op de nood aan politieke onafhankelijkheid. Als we strijdbewegingen willen uitbouwen, zullen we ook nood hebben aan een politieke formatie die opkomt voor de toekomst van zowel ons als de toekomstige generaties. Dat kan enkel door in te gaan tegen het huidige systeem.

  • 1 mei : Meer dan ooit een dag van strijd

    De heersende klasse heeft altijd geprobeerd om alle verwijzingen naar de klassenstrijd uit het verleden te wissen door de symbolen van deze strijd over te nemen. Een dag zoals de eerste mei werd op die manier omgevormd van een Dag van de arbeid naar een feestdag zoals een ander waarin die dag van haar symboliek werd ontdaan. Het wordt tijd dat we van de eerste mei opnieuw een echte Dag van de arbeid maken in plaats van wat het nu geworden is.

    Cédric Gérôme (artikel geschreven in 2006)

    De echte geschiedenis van de eerste mei.

    De oorsprong van één mei ligt in de Verenigde Staten. Het is op 1 mei 1886 dat 340.000 Amerikaanse arbeiders in staking gaan om de 8-uren werkdag af te dwingen. Deze staking die meer dan 12.000 bedrijven plat legde was het eindresultaat van een campagne van 2 jaar van een aantal vakbonden die georganiseerd waren binnen de American Federation of labour (AFL) Meer dan 200.000 arbeiders haalden de 8-uren dag binnen maar op andere plaatsten stootten de arbeiders op hevig verzet van de patroons. In Chicago vielen er tijdens een betoging 6 doden onder de stakers. De volgende dag ontplofte er een bom tussen de ordediensten. Ondanks het gebrek aan bewijzen werden er 5 stakingsleiders opgehangen om een voorbeeld te stellen en werden er drie andere tot levenslang veroordeeld.

    In 1889 werd er op het oprichtingscongres van de 2de Internationale naar het voorbeeld van de Amerikaanse arbeiders besloten om overal acties te organiseren op de eerste mei om de 8-uren dag af te dwingen. “Op een vaste dag zal er een grote betoging worden georganiseerd zodat in alle landen en in alle steden de arbeiders hun krachten kunnen bundelen om ten aanzien van de autoriteiten de 8-uren dag af te dwingen.”

    De heersende klasse davert op haar grondvesten

    In de daarop volgende jaren krijgt deze oproep steeds meer gehoor en de heersende klasse raakt in paniek. De Duitse patroons richten een soort verdedigingsmacht op die voorziet dat arbeiders die de 1ste mei afwezig zijn op hun werk worden ontslagen. In Rome verlaten de rijken de stad. In België vraagt de minister van justitie aan de rijkswacht om te controleren wie er voor de organisatie van de 1ste mei heeft gestemd. Er worden zelfs speciale schietoefeningen ingericht door de burgerwacht om klaar te zijn voor de 1ste mei.

    Op 1 mei 1980 staken 150.000 Belgische arbeiders het werk onder impuls van de Waalse mijnwerkers. In andere landen gebeurt hetzelfde en op die manier wordt de 1ste manier een traditie binnen de arbeidersbeweging over heel de wereld. Dit is uiteraard niet naar de zin van het patronaat en die zullen er dan ook alles aan doen om het strijdbare karakter van deze beweging de kop in te drukken. In 1914 steunen de leiders van de 2de Internationale ondanks hun pacifistisch discours de nationale burgerijen en keuren ze de oorlogskredieten goed. Er werd zelfs voorzichtig voorgesteld aan de arbeiders om de 1ste mei niet meer te vieren! Het is pas in 1919 dat de eerste mei opnieuw gevierd zal worden.

    Het is ook pas na de eerste wereldoorlog dat de belangrijkste eis van de 1 mei stakingen zal worden gerealiseerd. De 8-uren dag. De heersende klasse had immers geen andere keuze dan toe te geven. Ze had immers het mes op de keel gekregen. De Sovjetunie die het resultaat was van de oktoberrevolutie in 1917 had immers de 6-uren werkdag ingevoerd en gezorgd voor een schokgolf die in heel Europa voelbaar was. (Eenmaal aan de macht veranderde Stalin de eerste mei echter in een militair defilé om de militaire macht van de Sovjetunie te illustreren.)

    De eerste mei is in de eerste plaats een overzicht van de internationale sterkte van het socialisme, van haar vooruitgang en van haar vormen. (Rosa Luxemburg)

    De evolutie van de eerste mei doorheen de jaren laat toe om de evolutie van de arbeidersbeweging te volgen inclusief de overwinningen die werden geboekt ten op zichte van de heersende klasse en haar bondgenoten. Sommige mei dagen in de afgelopen eeuw laten echter ook een bittere smaak na. In Duitsland en Italië gebruiken de fascisten die aan de macht waren gekomen met steun van de heersende klasse de 1ste mei om een “nationale” dag van de arbeid te vieren waarin ze de valse antikapitalistische retoriek niet schuwden om arbeiders aan zich te binden.

    In Spanje valt de eerste mei 1937 ook samen met een versterking van stalinistische greep op de Spaanse revolutie. De stalinisten treden op tegen de spontane algemene staking die in Barcelona was uitgebroken ondanks het verbod van het “Volksfront” onder het mom dat het hier ging om “een Hitlerachtige staatsgreep georganiseerd door de trotskisten die agenten zijn van het internationaal fascisme.” Dit paste in de strategie van Stalin om alle revolutionaire elementen in de Spaanse revolutie het zwijgen op te leggen.

    De eerste mei vandaag

    De eerste mei heeft hoogtes en laagtes gekend en is een reflectie van de evolutie van de strijd en de verhoudingen tussen de verschillende klassen. De val van het Stalinisme maakte de weg vrij voor een ideologisch offensief van de heersende klasse en de verburgerlijking van de klassieke arbeiderspartijen. Dit leidde er toe dat de eerste mei vandaag maar een flauw afkooksel meer is van wat het ooit is geweest. Het feit dat iemand als Boris Jeltsin, de voormalige premier van Rusland het Feest van de arbeid omtoverde tot een “feest van het meiklokje” is uiteraard geen toeval.

    Betogingen van de vakbonden en stakingen hebben plaats moeten maken voor speeches van leidinggevenden en een aantal ludieke activiteiten waarin het steeds moeilijker wordt om enige politieke boodschap erin terug te vinden. Het tij is echter aan het keren. In België heeft de beweging tegen het Generatiepact nog maar eens duidelijk gemaakt dat de SP.a en PS definitief de arbeidersbeweging de rug hebben toegekeerd en dat het steeds moeilijker wordt voor hun pionnen binnen de vakbond om de link met hun “bevoorrechte” politieke partner te rechtvaardigen en tegelijkertijd hun greep te behouden op wat er beweegt binnen de vakbond. De ontwikkelende wereldwijde eocnomische crisis zal de tegenstellingen nog versterken.

    Op 1 mei zullen militanten van LSP/PSL opkomen voor een strijdbaar en solidair socialistisch alternatief. Werk hieraan mee!


    Lees ook:

    • Rosa Luxemburg over de oorsprong van 1 mei
    • Lenin over Eugène Pottier, de auteur van ‘De Internationale’
    • Enkele strijdliederen
  • Onderwijs onder het socialisme

    Het onderwijs kan nooit onafhankelijk worden gezien van de maatschappij waarin het bestaat. Binnen de kapitalistische maatschappij heeft onderwijs dan ook vooral een disciplinerende functie en wil het vooral kant-en-klare “producten” voor de arbeidsmarkt leveren. Liefst zijn die werkers niet te kritisch, en kunnen ze ook als consumenten makkelijk worden beïnvloed.

    [box type=”shadow” align=”alignright” width=”100″]

    Dit artikel verscheen in het aprilnummer van Socialistisch Links als onderdeel van een dossier over onderwijs met ook volgende artikels:

    • Meer publieke middelen voor onderwijs nodig
    • Besparingen in de praktijk: het leerkrediet

    [/box]

    Onder het socialisme zijn er totaal andere prioriteiten. In een socialistische maatschappij is de hele werkende bevolking actief betrokken bij het beheer en de organisatie van de maatschappij, de productie,… Het is een democratische maatschappij waarin mensen zich een mening moeten kunnen vormen over alles wat hun dagelijks leven aanbelangt, aangezien de rijkdommen in die maatschappij collectief worden beheerd. Het onderwijs moet daar dan ook een rol in spelen: het opvoeden tot kritische mensen, die een eigen mening kunnen vormen, en deze ook duidelijk en respectvol naar voor kunnen brengen. Elk individu moet zijn of haar talenten volledig kunnen ontwikkelen en die talenten kunnen gebruiken om de hele maatschappij te doen vooruitgaan.

    Dit was de basis van het onderwijs dat in de jaren na de Russische revolutie in de Sovjetunie werd ontwikkeld: alle hindernissen tot een vrije toegang tot het onderwijs en alle oubollige tradities werden afgeschaft: geen inschrijvingsgelden, gratis schoolmateriaal en schoolreizen, geen ingangsexamens, geen schooluniformen. Oudere leerlingen werden betrokken bij het bijbrengen van de leerstof bij jongere leerlingen, zodat kinderen en jongeren leren op een solidaire manier samen te leven; theater en muziek werden gepromoot omdat het helpt om zichzelf zonder schroom en met goede articulatie in het publiek uit te drukken; universiteiten werden volksscholen, waar eenieder onbeperkt lessen kon volgen en geven, waarbij alle onderwerpen en vaardigheden aan bod konden komen. De kunstmatige grenzen tussen handen -en hoofdarbeid werden gesloopt, zodat eenieder zich kon ontplooien tot een volwaardig en veelzijdig individu.

    Met de opkomst van de stalinistische dictatuur zouden heel wat van deze hervormingen later grotendeels worden teruggedraaid, maar een aantal aspecten bleef behouden, zoals de grote investeringen die werden gedaan in het schoolsysteem en de toegankelijkheid van het onderwijs op alle niveaus. Niet voor niets behoorde het onderwijs in de Sovjetunie tot de wereldtop, met vooraanstaande wetenschappers in tal van disciplines.

    Wij vechten vandaag voor een onderwijs dat aansluit bij deze ideeën, maar met het besef dat een dergelijk onderwijs enkel zal mogelijk zijn in een maatschappij waarin collectief en democratisch wordt beslist over wat er gebeurt met de middelen die wij allemaal produceren. Dit is een socialistische maatschappij.

  • Socialisme en linkse eenheid

    De meningsverschillen tussen Comac en ALS, naar aanleiding van de anti -NSV betoging

    Sven De Deken & Peter Delsing

    Inleiding

    In deze brochure willen we ingaan op enkele fundamentele verschillen tussen de politieke benadering en tactieken van Comac, de jongerenbeweging van de PVDA, en de ALS. De aanleiding voor het schrijven van deze brochure is de anti-NSV betoging in Leuven van 2009, waarvoor Comac – ondanks de vraag van ALS – geen gezamenlijke campagne wou opzetten. Gaandeweg in de tekst zal de lezer merken dat het niet enkel gaat over de tactiek van Comac tegen extreemrechts, maar ook over de fundamentele verschillen tussen het programma, de strategie en tactieken van de PVDA en LSP, vandaag de twee belangrijkste radicaal-linkse organisaties in België.

    De traditie van anti-NSV betogingen is niet nieuw. Al meer dan 15 jaar worden tegenbetogingen georganiseerd tegen de jaarlijkse mobilisatie van fascistische studenten, en meestal met groot succes. Door tegenmobilisaties te doen, konden we laten zien dat de steun voor deze fascisten telkens veel kleiner was dan het brede verzet ertegen. Zeker de laatste jaren, terwijl er meer en meer stemmen opgaan om het Vlaams Belang te behandelen als een partij zoals alle anderen, is de anti-NSV betoging een kristallisatiepunt voor antifascisten in Vlaanderen. De rol van Blokbuster, ALS en LSP in deze betoging kan moeilijk overschat worden. Reeds jaren is het duidelijk dat zonder ons er geen tegenbetoging zou zijn, en door grote campagnes op te zetten maakten we van elke anti-NSV betoging een succes.

    Omdat dit zo’n belangrijke actie is, die toch enige voorbereiding vergt, zaten wij, ALS, reeds deze zomer samen met de Comac rond de anti-NSV betoging, om een platform op te richten en te bespreken hoe we samen tegen extreemrechts konden mobiliseren. Uit de discussie bleek dat er verschillen tussen ons waren over hoe we samen een succesvolle actie konden organiseren. Comac stelde dat het hier intern nog een discussie voor nodig had. Helaas merkten we later dat ze gewoon een ander platform hadden opgericht, zonder ons uit te nodigen, om daar hun zin te kunnen doen zonder veel oppositie. Op die manier weren ze de belangrijkste kracht in antifascistische mobilisaties van de discussie over hoe we een actie tegen de NSV moeten aanpakken.

    Update (15/3/2009)

    Op 10 maart ontving ALS een mail van Comac Leuven waarin het stelt dat ze toch affiches zullen verspreiden voor de betoging, maar niet het platform zullen ondertekenen omdat het “niet breed genoeg” zou zijn. Comac zou, zo werd ons gezegd, intern een eigen poll hebben georganiseerd, waarbij een aantal leden aangaf toch te willen meedoen met de anti-NSV betoging, ondanks de argumenten die de leiding van Comac aanvankelijk gaf om niet mee te doen (zie hieronder in de brochure). ALS vindt het positief dat Comac onder impuls van haar leden, en wellicht ook onze campagne, toch wil meedoen aan de betoging. Maar waarom dan niet meteen de discussie voeren over een links platform en een bredere linkse eenheid, die nu nog altijd niet tot stand kon komen? Hun eigen “brede” initiatief – dat ook openstond voor krachten die het asociale beleid ondersteunen – kwam duidelijk niet van de grond, en daarom werd voor deze gewijzigde positie gekozen. Dit bevestigt, volgens ons, enkel de argumenten over “hoe de strijd voeren tegen extreemrechts” in deze brochure.

    We betreuren het dat Comac zich niet achter de eisen van het bestaande platform kan scharen. We hopen dat deze brochure discussie kan stimuleren ter linkerzijde en dat er bij volgende gelegenheden wel voor een eenheid van linkse organisaties kan worden gekozen.

    Samenwerking met wie?

    Welke verschillen in standpunt waren nu de bron van dit conflict? Het draait in de eerste plaats rond het soort actie, en wie ze willen betrekken bij het organiseren van de actie. Al sedert 1991 organiseren we met Blokbuster jongeren op lokaal vlak om acties op te zetten tegen het Vlaams Blok. We zijn nooit een discussieclubje geweest. Toch bleven we binnen de antiracismebeweging steeds argumenteren dat men de groei van racisme pas efficiënt kan bestrijden als men begrijpt waar die groei vandaan komt. Volgens ons verklaren hoofdzakelijk het rechtse besparingsbeleid, de sociale uitsluiting van hele bevolkingsgroepen en het totale gebrek aan een antwoord daarop ter linkerzijde de groei van racisme. Kortom: men zal de groeiende invloed van racistische recepten pas keren als men afstand neemt van het asociale besparingsbeleid en van diegenen die daarvoor verantwoordelijk zijn.

    We vonden het belangrijk om ons niet te beperken tot een petitiecampagne (zoals Objectief) of ons te beperken tot een discussiegroep van academici en politici (zoals Charta ’91). Onder jongeren was er een grote bereidheid om acties te ondernemen en dus boden wij een middel aan dat daaraan beantwoordde. Daarnaast vonden we het belangrijk om een aantal duidelijke eisen naar voren te brengen (“Jobs geen racisme”, “32-urenweek zonder loonverlies en met bijkomende aanwervingen”), zodat we niet zouden worden gezien als deel van het politieke establishment dat mee verantwoordelijk is voor tal van problemen waarop het Vlaams Blok als een schimmel kan groeien. Het was positief dat er erg brede initiatieven waren zoals Hand in Hand, maar die grote betogingen bleven beperkt tot een vage morele veroordeling van het Blok. Op zich hebben we daar zeker niets op tegen. Maar als strategie om het Blok effectief te bestrijden schiet het tekort, zeker als de politici die mee verantwoordelijk zijn voor het rechtse beleid mee opstappen in die betogingen.

    Ook de sociaaldemocratie (SP.a) en Groen! hebben de laatste jaren actief meegewerkt aan het neoliberale beleid. Op geen enkel moment verdedigden ze de rechten van de arbeidersklasse, ze kozen net als de andere traditionele partijen de kant van het kapitaal. Daarmee waren ze mee verantwoordelijk voor de stelselmatige aanvallen die plaatsvonden op de rechten van de arbeidersklasse. Het pensioenstelsel werd door hen mee uitgehold tot aalmoezen die veel gepensioneerden in de armoede duwden. Andere uitkeringen maakten de laatste decennia een zelfde evolutie door. Trouwens, ook de lonen kwamen onder vuur te liggen, eind 2007 bleek immers dat de lonen, inclusief sociale bijdragen, van de Belgische loontrekkenden voor het eerst sinds 1971 waren gezakt tot minder dan 50% van het Bruto Binnenlands Product. De armoede verdriedubbelde maar liefst van 5% in de jaren ’80 tot 15% vandaag.

    SP.a en Groen!, toen het in de regering zat, werkten actief mee aan de privatisering van onze openbare diensten. Wat geenszins een prijsdaling tot gevolg had. Integendeel, de prijzen van bv. elektriciteit zijn op 4 jaar tijd met 35% tot 55% toegenomen. Het onderwijs wordt door een minister van SP.a-signatuur, Frank Vandenbroucke, in ijltempo omgevormd tot diplomafabriek, waar enkel de rijken nog een degelijk diploma kunnen bekomen (zie de inschrijvingsgelden voor sommige Master-na-Masters – binnenkort ook uitgebreid tot de Masters zelf, als de regering op droog zaad zit?). De kwaliteit van de gezondheidszorg is sterk achteruitgegaan, terwijl vandaag een derde van de medische onkosten niet langer wordt terugbetaald. Dit allemaal met de laatste 20 jaar – tot 2007 – SP.a in de regering, 4 jaar lang versterkt door de zogenaamde “progressieven” van Groen!, die hen geen duimbreed in de weg legden.

    Op het antiracistisch platform dat Comac wou opzetten, en waar we helaas pas achteraf over hoorden, werd echter gesteld dat de samenwerking zo breed mogelijk moest zijn, en dat ook rechtse partijen (dus medeverantwoordelijk voor het asociale beleid) welkom waren. In het bijzonder werd getracht om een front op te zetten met de SP.a-jongeren (Animo) en jongerenorganisaties verbonden met Groen!. Als die organisaties bereid zijn afstand te nemen van het neoliberale beleid dat hun moederpartijen de voorbije decennia tot stand hielpen brengen, zouden we dat zeker begrijpen. Helaas: in plaats van hen te vragen afstand te nemen van dit beleid biedt Comac aan om er gewoon over te zwijgen om de eenheid te bewaren. Dat zal niet veel mensen overtuigen die zich juist omwille van dit besparingsbeleid uitgesloten voelden en als gevolg daarvan zijn gaan luisteren bij de zogenaamde anti-establishment partij Vlaams Belang.

    Als ALS en LSP wensen we niet ons eigen programma weg te moffelen om “schouder aan schouder” op te stappen met de verantwoordelijken voor dit beleid. Onze eenheid is er één met linkse organisaties die niet werden gediskrediteerd door deelname aan het neoliberale beleid, en vanzelfsprekend met de slachtoffers van dat beleid. Laat net dit het verschil in benadering zijn tussen ons en het platform dat Comac wou opzetten.

    Comac vond dat we moesten oproepen voor een zo breed mogelijk platform, met daarin elke NGO en politieke organisatie uit Leuven, op extreemrechts na. Comac wilde ook bekende en minder bekende figuren het platform laten ondertekenen, evenals de lokale middenstand. Op die manier, zo stelden ze, zouden ze een veel grotere mobilisatie op de been kunnen brengen dan de vorige jaren. Om voldoende mensen te kunnen overtuigen dit platform te steunen, wilde Comac een korte en niet te radicale platformtekst, die niet verder ging dan het moreel veroordelen van racisme en extreemrechts. Jammer genoeg werd zo voorbijgegaan aan de voedingsbodem voor extreemrechts, in het neoliberale beleid. Door de eisen en het programma op deze manier uit te hollen, probeerde Comac de jongerenorganisaties van SP.a en Groen! te betrekken bij hun platform.

    Zoals we hierboven beschrijven, echter, is de groei van extreemrechts niet los te koppelen van het beleid van deze traditionele partijen. Net doordat de stem van vele arbeiders niet gehoord wordt door de beleidspartijen, kan extreemrechts gemakkelijk scoren door enkel maar de problemen aan te duiden en simplistische en racistische oplossingen voor te stellen. Het politieke establishment reageert daar dan op door het Vlaams Belang immoreel te noemen. Ze gaan echter niet in op de problemen die het Vlaams Belang aanraakt, omdat ze er zelf niets aan willen doen, en erger nog, er zelf de oorzaak van zijn. Op deze manier bevestigen ze extreemrechts nog meer in hun rol van underdog, wat hen nog sterker maakt.

    Door het beleid van de traditionele partijen niet te verbinden met de groei van extreemrechts, doet Comac net hetzelfde als de traditionele partijen. Ze zijn tegen extreemrechts maar verbinden dat niet met de noodzaak om een linkse oppositie uit te bouwen. Net door dat niet te doen, vergooien ze een groot deel van het potentieel van de anti-NSV betoging. Ze denken dat meer organisaties sowieso tot meer volk op de betoging zal leiden, terwijl mensen niet zomaar op straat komen. Veel serieuze antifascisten komen niet graag op straat als schaamlapje voor de traditionele partijen. Ze willen strijden tegen extreemrechts maar zien tegelijkertijd dat er een links alternatief nodig is. Dit wil niet zeggen dat wij niet voor eenheid zijn, maar enkel een eenheid met organisaties die los staan van het neoliberale beleid. Reeds meer dan 10 jaar komt de LSP op voor linkse allianties, links van de sociaaldemocratie en de Groenen. Dat is wat we ook probeerden met de steun die we gaven aan het Comité voor een Andere Politiek (CAP). We stuurden, naar aanleiding van de verkiezingen dit jaar open brieven naar de PVDA, SP.a Rood en LCR (SAP), om te zien wat de ruimte was voor een gezamenlijk initiatief. We denken immers dat er ook in België een potentieel bestaat voor een linkse antineoliberale pool, die hopelijk kan helpen bij de uitbouw van een nieuwe brede arbeiderspartij. Een glimps van dat potentieel zien we ook in het buitenland met de opkomst van Die Linke (Duitsland), de SP (Nederland) of de pas gelanceerde NPA in Frankrijk.

    Het staat vandaag niet meer om over ideologie te praten. “Pragmatisme” luidt de boodschap. In werkelijkheid is dat de ideologie van diegenen die de macht in handen hebben. De ideologie van het neoliberale eenheidsdenken. Er mocht, tot voor kort, enkel gediscussieerd worden over de tactische kwesties, maar niet langer over de visie op langere termijn. LSP is het daar nooit mee eens geweest. Wij denken dat iedere tactische kwestie best eerst wordt afgewogen aan de langetermijnvisie. Dat is volgens ons de rol van een ideologie. Ideologische discussies vergen natuurlijk een nader onderzoek van die historische periodes waarin de betreffende ideologieën hun praktisch beslag kregen.

    Hoe kunnen we de houding van Comac dan verklaren? Daarvoor moeten we kijken naar waar de PVDA vandaan komt, aangezien zij de ideologische steunpilaar vormen voor de Comac. In een nog niet zo ver verleden zou de PVDA dit soort fronten met de “progressieve burgerij” hebben verantwoord met een theorie die ooit door Stalin werd ontworpen, namelijk de Volksfronttheorie. Na de overwinning van Hitler in Duitsland, in 1933, schakelde Stalin over naar de idee dat er in de strijd tegen extreemrechts moest worden samengewerkt met zgn. progressieve kapitalisten. De Russische marxist Trotsky, die zich van meet af aan tegen de stalinistische dictatuur had verzet, ging in tegen die idee. Reeds voor de machtsovername door Hitler had hij erop gewezen dat enkel een front van arbeiderspartijen het fascisme kon stoppen. Een samenwerking met burgerlijke partijen, op een moment dat het kapitalisme in crisis zat, was een valstrik waardoor geen sociale eisen konden worden gesteld. Trotsky noemde het Volksfront dan ook een “stakingsbrekende samenzwering”. Enkel een strijdbaar alternatief, waarbinnen het perspectief van een andere socialistische maatschappij naar voren kon worden gebracht, kon het fascisme verslaan.

    Als er vandaag minder openlijk met het Volksfront wordt uitgepakt: de achterliggende klassensamenwerking blijft dezelfde. Comac vergeet dat door je te verbinden met de zgn. “progressieve krachten van de burgerij”, je jezelf distantieert van de meest vooruitstrevende en strijdbare lagen in de maatschappij. Zij willen zich immers niet met om het even wie verbinden, en gaan op deze manier geen steun geven aan deze strijd.

    De PVDA probeert zich de laatste periode minder radicaal op te stellen, en zegt dat ze gebroken heeft met de grote ideologieën uit het verleden. De periode waarin de voorloper van de PVDA, AMADA, de arbeiders opriep om hun vakbonden te verlaten en rode vakbonden op te zetten, ligt gelukkig achter de rug. Fidel Castro is niet langer “het vijfde wiel aan de wagen van het sociaal-imperialisme”. De PVDA zeult niet langer met de portretten van Ceaucescu, Milosevic en Saddam Hoessein en zal het er vandaag hopelijk mee eens zijn dat Pol Pot een massamoordenaar was en zijn regime een verschrikking. Als de PVDA daarmee gebroken heeft, kunnen we dat enkel toejuichen. We moeten helaas vaststellen dat de PVDA niet alleen met deze verschrikkelijke karikaturen van socialisme heeft gebroken, maar meteen ook met het socialisme zelf. Ze wil voortaan naar eigen zeggen een linkse populistische oppositie uitbouwen, die zelfs niet langer het principe van de vrije markt in vraag stelt, maar vindt dat er hier en daar wat moet worden bijgeschaafd. We hopen dat het hier om een verspreking gaat. Illusies in populisme, het voorstellen van valse éénvoudige oplossingen voor ingewikkelde problemen, hebben van de arbeidersbeweging telkens weer een hoge prijs gevergd. Ongeacht of dat populisme nu van links of van rechts kwam. Het is per definitie zand strooien in de ogen van de massa’s en hen daardoor verblinden voor de echte uitdagingen.

    De PVDA stelt dat ze niet langer een stalinistische of maoïstische partij is, maar ze draagt er nog wel de tradities – hoewel minder openlijk – van met zich mee (zie verder in deze brochure). Dit uit zich nog steeds in haar politieke strategieën en, in dit geval, het vormen van fronten op een opportunistische, niet-principiële basis. In de plaats van een links platform te bediscussiëren met ALS koos de Comacleiding ervoor om te gaan voor een samenwerking met organisaties die het besparingsbeleid ondersteunen. Daarbij probeerde ze zich in de positie van apolitieke arbiter van de eenheid te maneuvreren. Vergelijk die methode met de benadering door ALS en LSP van eenheidsfronten, telkens strevend naar een principieel minimumplatform rond een kern van gemeenschappelijke eisen, daarbij openlijk onze ideeën verdedigend op een vriendschappelijke manier zonder ze te verstoppen en het recht verdedigend van elke component om zijn eigenheid te behouden naast het gemeenschappelijke eisenplatform.

    Deze tactieken en methodes van Comac uiten zich niet enkel op het vlak van de strijd tegen extreemrechts. Om een aanvaardbare partner te kunnen zijn voor VVS (Vlaamse Vereniging voor Studenten) gaan vele Comacleden zich inschakelen in VVS en slikken ze elke kritiek in. Op deze manier krijgen ze misschien (delen van) VVS wat mee in de strijd rond onderwijs, maar dan wel rond zo’n zwak programma dat je er geen enkele student meer warm voor krijgt. Het afzwakken van het programma verhindert de rechtervleugel binnen de studentenbeweging overigens niet om VVS te blijven boycotten. In de plaats van zich op basis van een zeer gematigd platform in de structuren in te passen, denken wij dat het beter is aan de universiteit, hogeschool of op je werk te proberen een krachtsverhouding uit te bouwen door politieke discussie en actie, op basis waarvan men je gewoon niet aan de kant kan schuiven.

    Welk soort actie?

    Ook de actiemethode is van belang. Comac wil samen met hun platform optredens organiseren, een aantal dagen voor de betoging van de NSV zelf. Dit doen ze volgens hen om geweld te vermijden. Wij denken dat het cruciaal is op de avond van de NSV-betoging zelf een actie te organiseren. Dit wil echter nog niet zeggen dat we oproepen voor een gewelddadige actie, zoals de Comac het voorstelde. We proberen voor de betoging een brede eenheid op te zetten, samen met alle krachten die willen strijden voor een links alternatief als dam tegen de groei van extreemrechts. Jammer genoeg zijn er steeds groepen die menen dat een ludieke of symbolische actie beter zou zijn omdat een betoging een risico op geweld vormt. Wij hebben op zich geen probleem met het oplaten van ballonnen, het organiseren van optredens en andere ludieke acties, maar daarmee zet je geen druk op de haatmars van de NSV door de Leuvense wijken. Bovendien kunnen rondhangende racisten Leuven onveilig maken voor iedere linkse, migrant, holebi of andersdenkende.

    Het argument dat er in de marge van manifestaties groepjes betogers kunnen overgaan tot vernielingen, kan niet beantwoord worden door geen betogingen te organiseren. Dat zou het voor gemaskerde provocateurs van de racisten of zelfs de politie maar al te gemakkelijk maken. Betogen is een actiemethode die doorheen de geschiedenis van de arbeidersbeweging een belangrijke rol heeft gespeeld in het versterken van collectieve actie en solidariteit. Dat is meteen ook de reden waarom wij een probleem hebben met individuele vernielingen die de solidariteit onder betogers ondermijnen en bovendien een uitbreiding van de actie verhinderen.

    Met een betoging tegen een extreemrechtse optocht als de NSV-betoging willen we ook duidelijk maken hoe geïsoleerd de steun is voor dit soort organisaties. Ondanks het electorale gewicht van het Vlaams Belang en de middelen (onder meer voor propaganda, maar ook bijvoorbeeld voor de organisatie van een ordedienst rond Voorpost van Luc Vermeulen), zijn er ieder jaar tot vijf keer meer antifascisten die betogen. De NSV-betoging bestaat dan vooral uit leden van organisaties als Voorpost en het VB, met opvallend weinig studenten.

    Door op dezelfde avond een tegenbetoging te houden, tonen we de krachtsverhoudingen op het terrein en beperken we de ruimte die de NSV-betogers krijgen. Om aansluiting te zoeken en te vinden bij een breder gesteund verzet tegen extreemrechts onder de Leuvense studenten en stadsbewoners, is het van belang dat de betoging vreedzaam verloopt. Wij willen immers dat de politieke boodschap, de nood van een linkse oppositie tegen het asociale beleid, centraal staat en wordt begrepen door de arbeiders en jongeren die we bereiken met de betoging.

    Programma en methode: theoretische achtergrond van de meningsverschillen

    Wij denken dat de verschillen in politieke benadering tussen Comac en ALS hun oorsprong vinden in een verschillend programma en het al dan niet werken met uitbediscussieerde perspectieven en een overgangsbenadering om bredere lagen te bereiken. We denken dat het meer en meer laten wegvallen van de revolutionaire aspecten in het programma van de PVDA hier een belangrijke rol in speelde. Van een stalinistisch programma is de PVDA meer en meer geëvolueerd naar een programma dat “haalbaar” en “realistisch” moest zijn voor bredere lagen, en voor de partijen waar ze blijkbaar in zee mee wil gaan. Dit in tegenstelling tot een methode die het inzicht van brede lagen van de arbeidersklasse probeert aan te scherpen door minimumeisen te verbinden met overgangseisen. Dat wil zeggen: eisen die botsen met de logica van het kapitalisme en de brug maken naar de nood van een socialistische samenleving.

    Er begint meer en meer een kloof te groeien tussen het minimumprogramma van de PVDA, eisen die het kapitalisme op zich niet in vraag stellen, en het maximumprogramma, wat in woorden nog steeds het streven naar een “socialistische samenleving” is. De methode van de PVDA doet vandaag een beetje denken aan de sociaaldemocratie van voor de Eerste Wereldoorlog: reformistisch in het formuleren van de alledaagse eisen, waarbij de band met de socialistische omvorming van de maatschappij in de mist van de geschiedenis dreigt te verdwijnen. We zullen verder in de tekst uitleggen waarom we het niet eens zijn met deze manier van het formuleren van je programma. Maar allereerst willen we ingaan op wat naar ons oordeel een verkeerde evaluatie was van de ervaring met het stalinisme in Rusland, het Oostblok, en China. We denken dat een correcte analyse van het stalinisme noodzakelijk is om op een succesvolle manier brede lagen van de bevolking te winnen voor een revolutionair-socialistisch programma.

    Wat was het stalinisme? Rusland en het voormalige Oostblok

    De PVDA en de voorgangers van het huidige Comac, zoals MLB (Marxistisch Leninistische Bond, waar huidig PVDA-voorzitter Peter Mertens als student lid van was), hebben Stalin en zijn regime steeds met hand en tand verdedigd. Wie vanuit een marxistisch standpunt kritiek uitte op de bureaucratische dictatuur onder Stalin en zijn opvolgers werd door de PVDA afgedaan als “contrarevolutionair”, “CIA-agent”, “Trotsky-fascist” (in jaren ’30-stijl), “sociaal-democraat”, en meer van dat fraais. Vandaag erkent de PVDA wel dat er "fouten" werden gemaakt onder het stalinisme, maar die fouten worden jammer genoeg niet verklaard. De PVDA heeft de les getrokken dat het stalinisme en maoïsme niet te verkopen vallen bij arbeiders en jongeren, alhoewel veel van de oude analyses onderhuids, minder openlijk, nog steeds doorklinken. Maar hoe is het in Rusland dan zover kunnen komen? Waarom verviel de eerste arbeidersstaat tot een vicieuze, totalitaire dictatuur, weliswaar op basis van een economie die steunde op een genationaliseerde industrie? Vandaag dreigt de PVDA de idee van een socialistische maatschappij te begraven, omdat ze nooit een afdoend antwoord op deze vraag heeft gegeven.

    De Oktoberrevolutie in Rusland in 1917 was de eerste socialistische omwenteling op nationaal vlak. Daarvoor had de arbeidersbeweging de ervaring van de Parijse Commune gehad, in 1871, waaruit Marx zijn voorwaarden voor arbeidersdemocratie afleidde. De Parijse Commune was de “eindelijk ontdekte politieke vorm” waaronder de emancipatie van de arbeidersklasse zich kon voltrekken. Heel concreet betekende dit: vrije verkiezingen voor raden van arbeidersvertegenwoordigers, permanente afzetbaarheid van verkozenen (als ze hun beloften niet nakwamen), vertegenwoordigers die niet meer verdienen dan het gemiddelde arbeidersloon, om zo de vorming van een bevoorrechte groep te verhinderen. En daarnaast: de vervanging van een bureaucratisch repressieapparaat door het gewapende volk onder de politieke controle van de verkozen arbeidersvertegenwoordigers.

    De Russische revolutie breidde dit “experiment” met arbeidersdemocratie uit naar het niveau van een heel land. Reeds tijdens de revolutie van 1905 groeide uit de stakingscomités in de fabrieken een veel bredere, verkozen politieke vertegenwoordiging van de arbeiders. Ruwweg per 500 arbeiders in een bedrijf – de fabrieken waren betrekkelijk groot in Rusland – of per soldatengarnizoen, werd er een vertegenwoordiger verkozen voor de centrale Sovjet of arbeidersraad van de stad. De Sovjet van Sint-Petersburg was in staat om op deze basis 100.000-en arbeiders onder haar vaandel op de been te brengen. Het ging om een brede arbeidersvergadering, die de reële stem van de massa’s vertolkte en het embryo vormde van een nieuwe staatsmacht, een arbeiders- en boerenregering.

    Tijdens de revolutie van 1917 werd dit Sovjetsysteem, van verkozen arbeidersraden in de belangrijkste steden, de voornaamste uitdager van de zelfbenoemde en prokapitalistische Voorlopige Regering. De burgerij in Rusland wilde de slachting van de Eerste Wereldoorlog niet stopzetten. Alle ontberingen en miserie gingen gewoon verder, hoewel de monarchie en de tsaar uit hun macht werden ontzet. De burgerij slaagde er niet in om de voornaamste sociale kwesties op te lossen: de oorlog stopzetten, het land verdelen onder de boeren, het recht op zelfbeschikking verlenen aan de door de tsaar onderdrukte naties, de 8-urendag doorvoeren met behoud van loon voor de arbeiders,… Zelfs de democratische verkiezing van een Grondwetgevende Vergadering werd op de lange baan geschoven.

    Het probleem was dat de gematigde socialistische partijen die aanvankelijk de arbeiders- en soldatenraden domineerden, de mensjevieken en de sociaal-revolutionairen, fundamenteel geen alternatief boden op de Voorlopige Regering. Ook zij wilden alle sociale kwesties uitstellen tot na de oorlog. Ze traden zelfs toe tot de burgerlijke Voorlopige Regering. De mensjevistische leiding vertegenwoordigde een trend binnen de arbeidersbeweging die het streven naar een socialistische revolutie naar de verre toekomst wou verschuiven. Rusland diende, na de ineenstorting van de feodale dictatuur, eerst een kapitalistische ontwikkeling te kennen. Dat vooruitzicht bracht deze partij tot samenwerking met de burgerij, een verzaken aan de eisen van de arbeiders en onderdrukten, en uiteindelijk – voor veel mensjevieken – samenwerking met de binnenvallende Witte Legers na de Oktoberrevolutie.

    De Sociaal-Revolutionairen waren een boerenpartij, geleid door een politiek inconsistente plattelandsintelligentsia. In de loop van 1917 splitsten de SR’s langs klasselijnen. De rijkere delen vonden aansluiting bij de burgerij en de gewelddadige reactie. De linkervleugel koos voor samenwerking met de bolsjevieken in de eerste, democratisch verkozen Sovjetregering na de Oktoberrevolutie.

    De bolsjevieken onder leiding van Lenin, vanaf de zomer van 1917 vervoegd door een arbeidersgroep rond Trotsky, brachten de slogan naar voren van “Alle macht aan de sovjets”, gekoppeld aan de eis van “Land, brood en vrede”. Vanwege het overgaan van de gematigde mensjevieken en sociaal-revolutionairen naar het kamp van de burgerij, kregen de bolsjevieken steeds meer stemmen achter zich in de verkiezingen voor de arbeiders- en soldatenraden. Na de zomer van 1917 hadden ze in de belangrijkste Sovjets een meerderheid achter zich. Dit was het gevolg van geduldig discussiëren met de massa’s en het in de praktijk aantonen dat enkel een marxistisch programma een uitweg uit de crisis kon bieden.

    De bolsjevieken werden voortgestuwd door de massa’s, groeiden uit tot massapartij, en stuwden door hun richtinggevende slogans en ordewoorden diezelfde arbeiders, jongeren en soldaten naar de machtsovername van Oktober 1917. Daarbij maakten ze steeds een handige overgang van minimumeisen naar overgangseisen, en lieten ze nooit na om de noodzaak van een socialistische samenleving te benadrukken. De Oktoberrevolutie was geenszins een “staatsgreep” van een kleine minderheid, zoals de burgerlijke propaganda ons wil inprenten. Het was de logische uitkomst van de politisering en activiteit van de massa’s, wat z’n uitdrukking vond in de massaorganen van de arbeiders en soldaten – de Sovjets. Het ging om de meest democratische en flexibele vorm van politieke organisatie die ooit in de geschiedenis had bestaan. Vandaar dat er in de burgerlijke geschiedenisboekjes zelden in detail over wordt uitgewijd. De verkozen arbeidersraden waren de ontbrekende schakel tussen het afgeleefde, burgerlijk-parlementaire stelsel en de invoering van een nieuwe, hogere maatschappijvorm, gebaseerd op het gemeenschappelijk bezit van de productiemiddelen.

    De Oktoberrevolutie viel samen met het tweede Sovjetcongres, dat de machtsovername door de arbeiders- en soldatenraden democratisch legitimeerde. De eerste Sovjetregering was overigens een coalitie van bolsjevieken en linkse sociaal-revolutionairen. Ook hier wordt in de burgerlijke geschiedschrijving zelden een boom over opgezet: onze hooggeleerde professoren houden liever de mythe in stand dat Lenin, Trotsky en marxisten in het algemeen streven naar een totalitaire eenpartijstaat. Een grove verdraaiing van het reële standpunt van marxisten.

    In tegenstelling tot de “uitzonderlijke rol” die Stalin zich later toebedeelde in de geschiedenisboeken van de Sovjetunie, was zijn bijdrage in de heroïsche periode van de Russische revolutie eerder van tweede orde. Het is pas met de nederlagen van de internationale revolutie en de stappen terug in Rusland zelf, dat Stalin meer en meer op de voorgrond treedt. Hoe meer de bureaucratische aspecten van de geïsoleerde arbeidersstaat van ondergeschikt tot steeds meer dominant worden, hoe meer de arbeiders zelf uit het beleid worden weggedrukt, hoe zichtbaarder de figuur van Stalin wordt. Maar hoe kon de jonge arbeidersstaat in de loop van de jaren ’20 tot een bureaucratische, totalitaire dictatuur verworden? Welke sociale processen vertegenwoordigden de politieke stromingen rond de figuren van Stalin en Trotsky? Welke tegengestelde maatschappelijke belangen gingen ze vertegenwoordigen? Want een kwestie van individuen was het zeker niet.

    Marxisten hebben er steeds op gewezen dat socialisme als wereldsysteem een alternatief moet bieden op het kapitalisme. Het kan niet beperkt blijven tot één land. Laat staan, zo wezen de Russische revolutionairen Lenin en Trotsky erop, een in 1917 nog economisch en cultureel achtergebleven land als Rusland. Het kapitalisme zorgde voor een noodzakelijke ontwikkeling van de productiekrachten gedurende een bepaalde historische periode (die vandaag voorbij is). Het vestigde zichzelf als wereldsysteem. Om te kunnen “overleven” stelden de bolsjevieken steeds dat de Russische revolutie een uitbreiding moest kennen naar de meer ontwikkelde, geïndustrialiseerde landen. Door het mislukken van de revolutionaire golf op het einde van WOI, door het verraad van de sociaaldemocratie in bijvoorbeeld de Duitse revolutie en bij gebrek aan ervaring van de nog jonge revolutionaire krachten, bleef Rusland geïsoleerd achter. Meer dan 20 buitenlandse legers hadden geprobeerd om de democratisch verkozen Sovjetregering omver te werpen, tijdens de burgeroorlog van 1918-1923. Uiteindelijk mislukte die poging omdat de bolsjevieken, zelfs onder de boeren die zwaar leden onder de condities van schaarste en ontbering, nog steeds stonden voor de afschaffing van het grootgrondbezit en het kapitalisme. De burgerlijke en feodale reactie had enkel een terugkeer naar de oude orde te bieden. Geen parlementaire republiek, maar een Pinochetachtige militaire dictatuur zou het gevolg zijn geweest. Dat verschil tipte het voordeel in de richting van de revolutionaire socialisten.

    Maar de Sovjetunie die in de jaren ’20 overeind bleef was een arm en grotendeels verwoest land. Veel van de meest bewuste arbeiders waren gestorven in de burgeroorlog. De Sovjets waren door de algemene mobilisatie ter verdediging van de arbeidersstaat, en als gevolg van de dagelijkse strijd om te overleven, uitgehold. Een oude laag van functionarissen, die dikwijls reeds onder de tsaar de administratie beheerde, maakte van die verzwakking van de werkende klasse gebruik om de Communistische Partij binnen te dringen. De opkomende bureaucratie begon steeds grotere delen van de partij te domineren. Deze kleinburgerlijke reactie vond zijn uitdrukking in Stalins theorie van het “socialisme in één land”, uit 1924. Begin 1924 was Lenin gestorven. Na zijn dood zou Stalin zich meer en meer op deze nieuwe laag van partijbureaucraten baseren om zijn macht te vestigen. Trotsky riep op voor een herstel van het recht op kritiek, van de partijdemocratie, en tegen de stalinistische dwingelandij en intimidatie die tussen 1917 en 1923 nooit deel hadden uitgemaakt van de interne partijcultuur. De uitputting van de sociale krachten in de maatschappij had zich jammer genoeg al ver doorgezet. Trotsky beschikte daardoor niet over de krachtsverhouding om de bureaucratie opzij te zetten. Stalin maakte komaf met alle elementen van arbeidersdemocratie die nog waren overgebleven, voerde terug de rangen in in het leger, schafte de maximale loonspanning af,… Kortom: tegen de jaren 1930 was een regime gevestigd dat in niets, behalve nog de economische basis van het regime – de genationaliseerde economie, herinnerde aan de principes en doelstellingen van de arbeidersstaat vlak na de Oktoberrevolutie van 1917.

    Trotsky analyseerde, op een marxistische manier, de degeneratie van de Sovjetunie tot een bureaucratisch misvormde arbeidersstaat. De fundamentele reden daarvoor was het isolement van de revolutie in een industrieel en cultureel achtergebleven land. Op die basis was het niet mogelijk stabiele sociale relaties te ontwikkelen: getuige de gedwongen collectivisering van de landbouw onder Stalin, de politiedictatuur, de vervolging van andersdenkenden, etc. Trotsky stond vanaf de jaren ’30 voor een programma van politieke revolutie om opnieuw de sovjet- of radendemocratie in te voeren, vanzelfsprekend met het behoud van de geplande en genationaliseerde economie. Hij koppelde dit aan het perspectief van een internationale revolutie om de geplande economie op een evenwichtige manier te kunnen uitbouwen, in samenwerking met de arbeidersklassen van de meer ontwikkelde landen.

    De wens van de stalinistische bureaucratie was om rustig te genieten van de eigen voordelen – van de luxewoningen tot de opgeblazen salarissen – en niet teveel afgeleid te worden door de uitbouw van revolutionaire partijen in het buitenland. De Comintern degradeerde van een wereldpartij in wording, tot een verlengstuk van de zigzagpolitiek van de bureaucratie en een instrument voor de verdediging van het socialistische “vaderland”, Rusland. In Engeland koos de stalinistische elite voor samenwerking met de lokale vakbondsbureaucratie, die de algemene staking uit 1926 zou uitverkopen. In China werd, tijdens de massale bewegingen van 1925 tot 1927, de nog jonge Communistische Partij door de Comintern onder druk gezet om een “front” aan te gaan met de burgerlijk-nationalistische partij, de Kwomintang, waarin de CP zich moest oplossen. De Kwomintang zou de vakbonden en de arbeiders met geweld onderdrukken, eens ze ontdekte dat haar conflict met de eigen uitgebuite klassen groter was dan dat met het Westerse imperialisme. Met de crash van 1929 maakte Stalin een ultralinkse draai en verwierp hij in Duitsland een arbeiderseenheidsfront tussen de communistische KPD en de sociaaldemocratische SPD, tegen Hitler en het oprukkende fascisme. Samen met het verraad van de sociaaldemocratische leiders leidde dit tot de vernietiging van de best georganiseerde arbeidersbeweging in de wereld, de Duitse, zonder dat er een reële strijd tegen de fascisten werd geleverd.

    Kortom: de stalinistische elite, die geen stabiele sociale basis had maar parasiteerde op de geplande economie in haar eigen belang, zwalpte van opportunisme naar ultralinkse standpunten, telkens met verschrikkelijke nederlagen voor de arbeidersbeweging tot gevolg. Tijdens de Spaanse revolutie van de jaren ’30 saboteerden de stalinisten bewust de massabeweging van de Spaanse arbeiders en arme boeren. Dit was zowat de laatste kans om het fascisme te verslaan en een nieuwe Wereldoorlog te vermijden. De stalinistische CP en Stalins agenten in Spanje vervolgden de trotskisten en de meest strijdbare arbeiders, uit vrees dat een echt democratisch en socialistisch Spanje een enorme echo zou vinden in de gebureaucratiseerde Sovjetunie. De fascist Franco overwon en enkele jaren later dompelde Hitler de wereld onder in een nieuwe Wereldoorlog. Voor fouten in programma, strategie en tactiek betalen de arbeiders en jongeren steeds cash in de praktijk.

    China en het maoïsme

    De PVDA en haar verwante organisaties traceren hun oorsprong tot mei ’68 en de illusies die destijds bij een deel van de beweging bestonden in het Chinese stalinisme, of maoïsme. Het was de tijd van de “Culturele Revolutie”, in wezen een fractiestrijd binnen de Chinese bureaucratie. De maoïstische fractie trachtte het ongenoegen over de heersende elite als geheel af te leiden naar de excessen van bepaalde bureaucratische elementen, die dienden als zondebok voor het hele systeem. Dit was vooral bedoeld om hun eigen positie binnen de gevestigde elite te verbeteren: ze wilden zeker geen systeem van arbeidersdemocratie invoeren.

    Reeds voor hij aan de macht kwam, in 1949, was Mao een bewuste stalinist. Na de nederlaag van de arbeidersrevolutie van 1925-27 trokken Mao en de communisten zich terug op het Chinese platteland. In de plaats van zich op de strijd van de arbeidersbeweging te baseren, aan het hoofd van alle onderdrukten, werd nu de guerillastrategie naar voren geschoven als te volgen model. Niet voor niets hadden Lenin en Trotsky, en Marx zelf natuurlijk, er steeds op gehamerd dat de arbeidersklasse de enige klasse is die op basis van haar plaats in de productie van nature neigt naar een socialistisch bewustzijn. Eens de strijd ontwikkelt tot een bepaald niveau, streven arbeiders ernaar om gemeenschappelijk de machines, gebouwen, grondstoffen, etc. in bezit te nemen. Individueel zouden ze dat overigens niet kunnen. Kapitalistische productie is per definitie sociale productie, waarbij de productie-eenheden niet meer door één of enkele individuen in gang kunnen worden gezet. Bij een individuele boerenfamilie onder het Russische of het Chinese half-feodalisme was de situatie anders. Boeren zijn kleine bezitters die van nature streven naar het zelf bewerken van de grond met hun familie, en het onteigenen van de lokale grootgrondbezitter. Rijkere boeren kunnen zich loonarbeid aanschaffen en leunen ideologisch nauw aan bij de kapitalisten. Arme boeren moeten zien te overleven op hun stukje grond en de handel die ze op die basis kunnen drijven. Dat wil zeggen: marktrelaties blijven bestaan. Dus ook de competitie tussen de boeren en hun onvermijdelijk uiteenvallen in een rijke laag kapitalistische grondbezitters langs de ene kant, en een verpauperde laag kleine boerenfamilies langs de andere kant. De Russische marxisten beschouwden de boerenbeweging als een hulpmiddel voor de centrale strijd tussen de arbeiders en kapitalisten in de steden, en niet omgekeerd. Lenins positie was er een van “land aan de boeren”, wat het grootgrondbezit en dus de sociale basis van het tsarisme brak. Tegelijk wou hij de individuele boeren overtuigen om samen te werken in veel productievere, democratisch georganiseerde landbouwcollectieven. Dit moest ondersteund worden door kredieten en machines vanwege de arbeidersstaat (een project dat vanzelfsprekend ondermijnd werd door de buitenlandse invallen in de jonge Sovjetstaat).

    Een guerrilla is een militaire vorm van organisatie en dus per definitie strak hiërarchisch georganiseerd. Er was geen democratische discussie en controle van onderuit op de leiding. Ook niet binnen de maoïstische guerilla, die al voor de machtsovername van 1949 gekenmerkt werd door personencultus, zuivering van politieke dissidenten, etc. Het land werd wel verdeeld onder de boeren, maar de “plattelandssovjets” waren zeker niet democratisch verkozen. Ze werden in samenspraak met de guerilla samengesteld uit dorpsnotabelen, “communisten” en soms ook kleine handelaars. Het totale diskrediet van de burgerlijke dictatuur in China in de jaren 1930 en ’40 zorgde voor een immens vacuüm. Dit werd opgevuld door Mao’s guerilla, die wel massale steun had bij de bevolking in de omverwerping van de oude orde, maar zonder het element van democratische controle dat wel had bestaan tijdens de Russische revolutie. Dit in de vorm van democratische verkozen raden van arbeiders en soldaten, de Sovjets. Mao kwam met zijn guerillaleger de steden binnen en onderdrukte elke onafhankelijke beweging van de arbeiders. De burgerij had hij eerst voorgespiegeld dat hij streefde naar een “nationaal-democratische revolutie” en de instelling van een gemengde economie. Mao stelde echter vast dat China sociaal niet kon ontwikkelen op deze manier. Daarop vestigde de CP een klassiek stalinistisch regime, met de guerillaleiding die aan het hoofd van de maatschappij kwam. Mao was een bonapartist die, balancerend tussen de klassen, een regime installeerde naar het model van stalinistisch Moskou.

    Dit alles in tegenstelling tot een revolutie waarin de arbeidersbeweging de centrale rol speelt. De politieke methode van de arbeidersklasse, in haar beste tradities, is er een van democratische discussie over de weg vooruit in de vakbonden, verkozen stakingscomités en arbeidersraden. Het gaat om een massastrijd onder controle van de massa’s zelf, toegelaten door het feit dat de werkende klasse samengesmeed wordt door een gemeenschappelijke ervaring in de fabrieken en op de werkvloer. In China heeft, in tegenstelling tot Rusland, nooit arbeidersdemocratie bestaan. Het was van meet af aan een bureaucratisch misvormde arbeidersstaat, wat een politieke revolutie noodzakelijk maakte tegen de stalinistische elite die de macht in handen nam. De afschaffing van het kapitalisme en het feodalisme in China was progressief en historisch van groot belang. Het liet sociale vooruitgang toe op het vlak van onderwijs, gezondheidszorg, een stijgende levensverwachting,… Marxisten waarschuwden echter op voorhand dat Mao geen echt socialisme maar een stalinistische karikatuur ervan zou vestigen, met alle monsterlijkheden vandien. Jammer genoeg is dit perspectief ook uitgekomen, met tal van voorbeelden van bureaucratische willekeur, onderdrukking, wanbeheer, etc. Een geplande economie heeft arbeidersdemocratie nodig zoals het menselijke lichaam zuurstof nodig heeft.

    De val van het stalinisme: welke lessen trekken?

    Trotsky stelde in de jaren ’30 reeds: ofwel vindt er een politieke revolutie plaats tegen de stalinistische elite, ofwel bestaat op termijn het gevaar dat de bureaucratie zichzelf omvormt tot een nieuwe kapitalistische klasse. Dit is precies wat er gebeurde nadat de Sovjetunie, vanaf de jaren ’70, in een crisis terechtkwam. Zolang hoofdzakelijk de zware industrie moest worden ontwikkeld, moest Rusland in de jaren ’50 en ’60 niet onderdoen voor de groeicijfers in de VS. Maar op het moment dat moest worden overgeschakeld naar een moderne economie, dat ook meer rekening moest worden gehouden met de consumentenbehoeften, botsten de centrale planners in het Kremlin op hun limieten. Enkel de massale inspraak en betrokkenheid van de werkende bevolking zelf – de economische doelstellingen besprekend, controlerend, en eventueel aanpassend – kon een uitweg uit deze impasse bieden. Dat was natuurlijk geen optie voor de heersende kaste, die niet bereid was om haar privileges op te geven. Onder Jeltsin maakten de stalinisten een beslissende draai naar de invoering van een kapitalistische markteconomie, met zichzelf in de rol van de nieuwe kapitalisten.

    In de brede bewegingen tegen het stalinisme in het voormalige Oostblok zag de toenmalige PVDA enkel de hand van de CIA, de Amerikaanse veiligheidsdienst. Net zoals de onrusten vandaag in Tibet, tegen het onderdrukkende centrale Chinese gezag, ook nog steeds het werk van “CIA-agenten” blijken te zijn. De “-ismen” worden vandaag wel afgezworen, maar de “rol van de CIA” in het verklaren van sociale processen lijkt ook bij de “moderne PVDA” een spijtige constante te blijven.

    De LSP onderscheidde tijdens de val van het stalinisme de oprechte pogingen van bijvoorbeeld de Oost-Duitse massa’s om tot een meer “democratisch systeem” te komen, van de pogingen van Westerse partijen en politici om het kapitalisme terug in te voeren. Dit laatste, zo waarschuwden we, zou onvermijdelijk leiden tot een uitverkoop van de gemeenschappelijke eigendom en een massale verspreiding van de armoede. Jammer genoeg bestonden er geen revolutionaire partijen die in deze bewegingen konden tussenkomen om een programma van arbeidersdemocratie naar voren te brengen, met het behoud van de geplande economie. De burgerlijke politici en hun propaganda vulden dit vacuüm op en het kapitalisme werd opnieuw ingevoerd. Het resultaat waren kleine oases van extreme rijkdom, in Rusland en het voormalige Oostblok, die contrasteren met een groeiende poel van armoede en sociaal verval. In de huidige economische crisis staan landen als Hongarije, de Baltische staten,… als eerste op de lijst om het reeds failliete Ijsland te vervoegen. De ex-stalinistische staten zouden niet kunnen opklimmen tot een westers niveau, zoals de marxisten waarschuwden, maar eerder op Latijns Amerika beginnen lijken.

    Wat is vandaag de analyse van de PVDA omtrent het stalinisme? “Wij zijn geen stalinisten en wij zijn geen maoïsten,” zegt voorzitter Peter Mertens in Knack (11/2/2009). En verder, in hetzelfde interview: “Zijn er misdaden gebeurd onder Stalin en onder Mao? Jazeker. Absoluut. Ik heb vraagtekens bij wat er allemaal in China en in de Sovjet-Unie is gebeurd. Maar ik zal mij niet laten verleiden tot platitudes waarin alles zwart of wit is. Er is ook grijs. Zijn er dan geen mooie dingen gebeurd onder het socialisme?” Wij denken dat dit niet volstaat als analyse van de brutale, totalitaire eenpartijstaat die het stalinisme was. Deze benadering biedt geen enkele verklaring voor de misdaden van Stalin en Mao. Hoe is het mogelijk dat onder het zogenaamde “socialisme” zo’n misdaden – de goelag, de onderdrukking van vrije discussie en debat, de moorden op dissidenten, de ontworteling en deportatie van hele volkeren – zelfs maar konden plaatsvinden? Moeten arbeiders en jongeren volstaan met de wollige, nietszeggende frase dat “niet alles zwart of wit is, maar ook grijs”? Volgens ons hadden we hier niet te maken met een gezonde arbeidersstaat, maar met een bureaucratische dictatuur die omver moest worden geworpen om zelfs maar de eerste stappen in de richting van het “socialisme” te kunnen zetten. De PVDA heeft helaas nooit een klasseanalyse, op basis van de tegengestelde materiële belangen tussen verschillende lagen en klassen in de maatschappij, van het stalinisme gemaakt. In de plaats van de echte lessen te trekken, dat er nood was aan arbeidersdemocratie, zegt de PVDA dat “ze geen blauwdruk heeft”. De reële ervaringen met arbeidersdemocratie tijdens de Russische revolutie, de Parijse Commune, elementen daarvan tijdens Mei ’68 in Frankrijk, de Portugese Anjerrevolutie,… worden daarmee onder de mat geveegd.

    En hoewel de PVDA officieel geen steun meer geeft aan “Stalin of Mao” kan de Chinese Communistische Partij, die al een tijdje het kapitalisme helpt herinvoeren in China, nog wel rekenen op de verdediging van de PVDA. De laatste 10 à 15 jaar werden voormalige staatsbedrijven massaal geprivatiseerd in China. Arbeiders worden er voor een hongerloon aangeboden aan de multinationals. In de huidige economische crisis, die ook China sterk raakt, gingen reeds 10.000-en bedrijven overkop en werden miljoenen Chinezen werkloos. Dat China zo snel werd geraakt door de crisis van het wereldkapitalisme is een aanwijzing van haar toegenomen integratie en afhankelijkheid van dat kapitalisme.

    China is één van de landen met op sociaal vlak een erg explosieve situatie. Toch vrezen we dat de PVDA aan de andere kant van de barrière zal eindigen: aan de kant van het regime, dat bewegingen van arbeiders, arme boeren en jongeren zal proberen te onderdrukken. Dit is immers wat de PVDA schreef over de invoering van marktelementen in China: “Om een lang en ingewikkeld verhaal kort te maken: het Chinese socialisme heeft vanaf 1978 een groot deel van de economie (tijdelijk) geprivatiseerd. Het kapitalisme is nu éénmaal efficiënter en meer aangewezen voor individuele en kleinschalige productie en diensten. (…) De staat hield alle sleutelsectoren en de grootschalige productie in handen en de KP behield het monopolie op de politieke en militaire macht.” We denken niet dat deze lofzang op “marktefficiëntie” door de Chinese arbeiders en boeren zo zal worden aangevoeld. Hoewel het juist is dat de stalinisten in veel bedrijven nog controle proberen uit te oefenen, worden die bedrijven wel meer en meer volgens marktprincipes gerund, ten koste van de arbeiders. Volgens de PVDA trok het regime na de onderdrukking van de opstand op het Tienanmen-plein in 1989 – die onderdrukking werd overigens ten volle ondersteund door de PVDA – de volgende conclusie: “We kunnen het kapitalisme alleen vermijden als we veel meer aandacht besteden aan de politiek-ideologische vorming van de partij en de bevolking. De eclatante resultaten hiervan kan men vandaag zien in de eenheid van het volk rond de kwestie Tibet en de enorme solidariteit rond de aardbeving.” (Achter het China-debat: Het ongenoegen van de multinationals, artikel op PVDA-website, 13/8/2008) De “eenheid van het volk rond de kwestie Tibet” betreft de gefabriceerde “publieke opinie” in de Chinese staatsmedia omtrent de brutale onderdrukking van de rechten van de Tibetaanse minderheid. De PVDA verwerpt in woorden “de misdaden van Mao en Stalin”, maar dat verhindert helaas niet dat soortgelijke methodes vandaag nog altijd worden goedgepraat.

    Van stalinisme naar reformisme?

    Vakbonden, nationalisaties en de “gemengde economie”

    Bij gebrek aan een duidelijke analyse van wat er in Rusland, China, etc. gebeurde, dreigt de PVDA volgens ons het hele project van een socialistische omvorming van de maatschappij op te geven. In een poging om “aanvaardbaar” te klinken, wordt vandaag zelfs het kapitalisme niet meer duidelijk verworpen. In bovenstaand Knack-interview antwoordt Peter Mertens op de vraag “Aanvaardt u de markt? Of wilt u nog altijd een centrale planeconomie?” het volgende: “De markt kan blijven spelen. Maar het is niet de enig zaligmakende oplossing, dat idee is ondertussen toch als een kaartenhuisje in elkaar gestort. Wij pleiten ook niet zomaar voor een centrale planeconomie – nogmaals, we hebben geen blauwdruk.” Wij denken dat dit de deur wagenwijd openzet naar reformisme, het idee dat je het kapitalisme beetje bij beetje in sociale zin kunt hervormen. Het is niet uitgesloten dat de PVDA met dit zoeken naar de weg van de minste weerstand tijdelijk wat succes kan boeken, bijvoorbeeld op electoraal vlak. Maar partijen die zich vandaag inschrijven in een logica om het kapitalisme hier en daar wat bij te schaven, zullen – gezien de huidige crisis – zichzelf veel sneller diskrediteren dan de reformistische sociaaldemocratie vlak na de Tweede Wereldoorlog.

    Het afzwakken van het programma vertaalt zich ook in een minder strijdbare opstelling, bijvoorbeeld binnen de vakbonden. Wie vandaag syndicaal actief is, wordt vaak niet alleen geconfronteerd met de “tegenwerking” van de patroon. Jammer genoeg heeft de officiële leiding van de vakbonden (ABVV en ACV) zich al te lang neergelegd bij de neoliberale logica van besparingen en privatiseringen. Tot meer dan wat stervensbegeleiding en doekjes voor het bloeden komt men dikwijls niet. Kortom: het gebrek aan politiek alternatief vanwege de nationale vakbondsleidingen – die nog steeds de banden met SP.a/PS en CD&V/cdh behouden als “politieke vertegenwoordigers” – weegt als een loden last op de brede arbeidersbeweging. Als de nationale vakbondsleiders, onder druk van de basis, een betoging of staking organiseren, dan dient dit voor de top nog veel te vaak om gewoon “stoom af te laten”. En jammer genoeg nog niet als het begin van een degelijk actieplan waarbij ook een socialistisch alternatief tegen de neoliberale eenheidsworst wordt naar voren gebracht. Als deze leiding de belangen van haar leden echt had willen verdedigen, was de armoede in België nooit gegroeid van 5% in de jaren ’80 naar 15% vandaag. Net zomin waren er dan tienduizenden jobs verloren gegaan in de (voormalige) openbare diensten.

    Kortom: er is een absolute nood aan de uitbouw van een syndicale linkerzijde die de rechtse stroming binnen de vakbonden bekritiseert en een reëel alternatief, een linkse oppositie met een socialistisch programma, voor arbeiders in strijd uitbouwt. De PVDA heeft tegenwoordig, jammer genoeg, steeds meer een onkritische houding tegenover de rechtse leiding van de vakbonden. Peter Mertens: “Wij hebben lang op ramkoers gelegen met de vakbondsleiders, maar dat is ondertussen bijgestuurd. Wij verweten hen dat zij deel uitmaken van het establishment. Dat was verkeerd. (…)” (Knack, 11/2/2009). Net zoals het programma wordt afgezwakt om potentiële partners onder de burgerlijke partijen niet nodeloos voor het hoofd te stoten, zo wordt ook de vakbondsleiding onkritisch benaderd. Benieuwd hoe deze positie zal ontvangen worden bij strijdbare delegaties en militanten, die hemel en aarde moeten verzetten om iets in beweging te krijgen tegen het conservatisme van die rechtse vakbondsleiding in. In de plaats van een krachtsverhouding uit te proberen bouwen aan de basis, is de PVDA blijkbaar op zoek naar een “aanvaarding” door de bureaucratische leiding van de vakbonden. Gevreesd mag worden dat die na de hand, ook de hele arm zal willen nemen.

    Dat deze tactieken onvermijdelijk een gevolg hebben op het vlak van de eisen bij sociale conflicten mag duidelijk zijn. Tijdens de recente discussie over Opel in Antwerpen stelde de PVDA voor dat de Europese regeringen de aandelen van hun General Motors-vestigingen zouden opkopen (met geld van de belastingbetaler, de arbeiders zelf moeten dus via de staat de rijke aandeelhouders vergoeden!). Joris Van Gorp: “Een genationaliseerd GM-EuroCar, onder controle van de Europese Unie, kan de daling van de productie spreiden over alle Europese vestigingen en dat eventueel gepaard laten gaan met arbeidsduurvermindering, tijdelijke werkloosheid… Alleen op die manier kan het gemeenschapsgeld ten goede komen aan het behoud van de tewerkstelling en een zinvolle productie.” (Waarom zou Europa Opel niet overnemen?, artikel PVDA-website, 10/2/2009) De neoliberale Europese Unie, verantwoordelijk voor deregulering en privatiseringen, omgevormd tot een sociale instelling? Wij dachten dat de PVDA er net als de LSP van overtuigd was dat deze neoliberale EU een deel van het probleem is, en niet van de oplossing. Volgens ons kan enkel de nationalisatie zonder schadeloosstelling, behalve van kleine aandeelhouders op basis van bewezen behoeften, een reële uitkomst bieden. Zelfs als een nationalisatie op kapitalistische basis wordt afgedwongen, dienen marxisten volgens ons te waarschuwen voor het tijdelijke karakter van die overwinning. Iets wat bij de PVDA helaas afwezig is. Enkel een nationalisatie onder arbeiderscontrole, in het kader van het streven naar een geplande economie, kan een fundamentele oplossing bieden. De PVDA lijkt zich vandaag zozeer in te spannen om niet te moeten vermelden dat “socialisme nodig is”, dat ze verstrikt geraakt in de kapitalistische logica zelf en, jammer genoeg, illusies begint te creëren in de mogelijkheid tot hervorming van dit systeem.

    Programma en eisen

    Terug naar de sociaaldemocratie? Of een marxistische overgangsmethode?

    LSP denkt dat een terugkeer naar het programma van de oude sociaaldemocratie een karikatuur zou zijn van wat vandaag nodig is. Het kapitalisme wordt geconfronteerd met haar ergste crisis sinds de jaren ’30. In de VS gingen sinds december 2007 (het begin van de recessie) 4,2 miljoen jobs verloren. Dit is nu al meer dan tijdens om het even welke recessie sinds WOII. De banksector balanceert op de rand van de afgrond. Ze dreigt te bezwijken onder de schuldenberg die ze zelf hielp creëren. In de val van de banken worden niet enkel bedrijven, maar ook hele regeringen en landen meegesleurd – kijk naar wat er in Ijsland gebeurde. In België gingen in 2008 8472 bedrijven failliet. In 2009 wordt de situatie nog erger, staat nu al vast. Geert Noels van het beurshuis Petercam roept op tot de vorming van een “economisch oorlogskabinet”, om de Belgische regering te adviseren. Kortom: we zitten in een ware “systeemcrisis”, beginnen de meest nadenkende strategen van het establishment schoorvoetend toe te geven. De burgerij beseft zelf niet wat de oorzaak is van deze crisis, hoewel de groeiende populariteit van Marx’ Kapitaal haar een hint kan geven. Onvoorbereid, van de ene noodingreep naar de andere paniekmaatregel struikelend, is de heersende klasse wel glashelder over één zaak: het zullen de arbeiders en jongeren zijn die deze diepe crisis zullen moeten betalen. In de vorm van massale werkloosheid, afbraak van een reeds ondermijnde sociale zekerheid, loondalingen, eliteonderwijs,…

    De arbeidersklasse moet een terugkeer naar de jaren ’30 verwerpen. We hebben eisen en een programma nodig om onze jobs, levensstandaard en rechten te behouden en uit te breiden. Voor een arbeidsduurvermindering, een 32-urenweek, met behoud van loon en bijkomende, verplichte aanwervingen. Voor de opening van de boekhouding van de banken, een opheffing van het bankgeheim en een nationalisatie van de banksector als geheel. Tegen elk ontslag, voor de nationalisatie van bedrijven die massale ontslagen of een bankroet aankondigen, onder de controle van democratisch verkozen arbeidersraden. Voor een democratisch en kosteloos onderwijs, tegen de invoering van het Angelsaksisch model van eliteonderwijs. Tegen racisme en seksisme. Voor de eenheid van studenten, scholieren en arbeiders tegen de asociale maatregelen van het kapitalisme en voor een socialistische omvorming van de maatschappij!

    Enkel dit soort consequent programma, en niet de weldaden van een “gemengde economie” zoals de PVDA ze vandaag propageert, kunnen een uitkomst bieden. Noch een bloedeloos opportunisme, noch ultralinks gepredik langs de zijlijn bieden een methode om het huidige bewustzijn van arbeiders en jongeren, dat nog achterloopt op de noden van de objectieve situatie, te helpen ontwikkelen tot de nood van een socialistische samenleving. Enkel een consistente overgangsmethode, die minimumeisen verbindt met overgangseisen die de kapitalistische logica in vraag stellen, kan de massa van arbeiders en jongeren, doorheen hun eigen ervaring, overtuigen van de noodzaak van een andere, socialistische maatschappij.

    De PVDA zegt dat ze vandaag meer een “bevragende dan een belerende partij” wil zijn. Maar we leven niet in een neutrale maatschappij. De heersende ideeën zijn de ideeën van de heersende klasse, stelde Marx reeds. Marxisten kunnen wel degelijk lessen trekken uit de geschiedenis en de klassenstrijd, om die vandaag in de beweging te propageren en zo de strijd vooruit te helpen. Zij het natuurlijk niet op arrogante of “belerende” manier, maar als bijdrage aan het debat. Of we het nu willen of niet: er woedt voortdurend een ideologische strijd, waar marxisten zich niet buiten kunnen of willen plaatsen. Onder impuls van de crisis beginnen steeds meer mensen kritisch te worden, en stellen velen zich vragen bij het huidige systeem. Dat is juist. Maar dat betekent niet dat er geen illusies meer bestaan in het kapitalisme en de mogelijkheid om het te hervormen. Die illusies, en een verward bewustzijn tot op zekere hoogte, zijn wellicht onvermijdelijk, als je de periode na de val van het stalinisme bekijkt.

    Het ging hier om 15 tot bijna 20 jaar waarin socialistische ideeën en een breder socialistisch bewustzijn tijdelijk werden teruggeworpen. De sociaaldemocratische partijen, SP.a en PS, traden toe tot neoliberale regeringen en schrapten elke verwijzing naar socialisme uit hun programma. De arbeiders vervreemdden meer en meer van die partijen, die werden overgenomen door carrièristen en omgevormd tot loutere kiesmachines. “Burgerlijke arbeiderspartijen” – burgerlijk in de top maar met een actieve arbeidersbasis – verwerden tot zuiver burgerlijke partijen. Vandaar dat de LSP vandaag oproept – en dit sinds meer dan 10 jaar – tot de vorming van een nieuwe, brede arbeiderspartij. Dit om alle stromingen en individuen die zich tegen de sociale afbraak en het neoliberalisme willen verzetten te verenigen. De oproep voor een nieuwe arbeiderspartij is deel van onze overgangsmethode, die ermee rekening houdt dat niet alle arbeiders en jongeren meteen met alle aspecten van ons programma zullen akkoord gaan, eens ze in actie komen. We willen niet dat dit een efficiëntere linkse eenheid tegen rechts of extreemrechts in de weg staat. We zien ook geen tegenstelling tussen de uitbouw van de bredere beweging en onze eigen versterking, in aantal en invloed, binnen de arbeidersbeweging. Tegelijk zullen we onze ideeën en ons programma nooit verstoppen of onze eigen identiteit wegsteken. We denken dat dit een specifieke ervaring binnen de arbeidersbeweging belichaamt en dat het trotskisme, het moderne marxisme, de analyses en methodes aanreikt waarmee niet alleen de dagelijkse strijd vooruit kan worden geholpen, maar waarmee ook een andere maatschappij kan worden gecreëerd. Kortom: de LSP zou zich binnen een bredere partij openlijk profileren als marxistische linkervleugel en, op basis van gemeenschappelijke ervaring en discussie anderen proberen te overtuigen van haar standpunten en benadering, zonder haar programma als een ultimatum te presenteren.

    Vergelijk die houding met de onwil, helaas, van de PVDA om niet alleen voor een brede formatie op te roepen, open voor iedere stroming die zich tegen het kapitalisme wil verzetten, maar ook om met andere linkse partijen als de LSP in kartel te gaan bij de verkiezingen van juni 2009. We schreven de PVDA vorig jaar een open brief met een dergelijk aanbod, maar ontvingen jammer genoeg geen reactie. Door niet op dit kartelaanbod van de LSP, de enige andere linkse kracht die in heel België zal opkomen, in te gaan, laat de PVDA jammer genoeg geen efficiëntere linkse eenheid toe en dwingt ze strijdbare arbeiders en jongeren tot een keuze tussen één van de twee partijen. LSP kwam bijvoorbeeld wel tot een akkoord met de LCR aan Franstalige kant, om samen een antikapitalistische, linkse lijst neer te leggen voor de Europese en regionale verkiezingen (in Franstalig België). Ook SP.a Rood ging helaas niet in op het aanbod van LSP om, moest Eric De Bruyn een strijdplaats verwerven op de Antwerpse SP.a-lijst, de voorwaarden te bespreken waaronder LSP haar eigen lijst zou intrekken ten gunste van een gezamenlijke linkse kandidaat voor in het parlement. Dit ondanks het feit dat we denken dat de tactiek om te werken binnen SP.a vandaag verloren moeite is. We menen dat Eric De Bruyn en SP.a Rood de tijdelijke media-aandacht die ze nu hebben, zouden moeten gebruiken om op te roepen voor een breed links initiatief, links van de SP.a en Groen. Dit zou, volgens ons, veel meer enthousiasme opwekken dan wat door de meesten als een achterhoedegevecht wordt gezien, met de brede lagen als toeschouwer, binnen de verburgerlijkte SP.a.

    De LSP beschouwt de toegenomen interesse, ook vanuit sommige media, voor linkse en marxistische ideeën als iets positiefs. Het toont de ideologische malaise die het establishment in haar greep heeft. Meer ruimte voor linkse ideeën in het algemeen, geeft ons de gelegenheid om ons programma en onze benadering voor te leggen aan bredere lagen van arbeiders en jongeren. We vrezen echter dat de PVDA en SP.a Rood dit moment zullen laten glippen om het instrument op te richten waar we volgens ons echt nood aan hebben: een nieuwe brede arbeiderspartij die alle stromingen, vakbondsmilitanten, jongeren, etc. kan verenigen in de strijd tegen het neoliberalisme en de kapitalistische crisis.

    Conclusie

    In deze brochure hebben we enige tijd uitgetrokken om de verschillen tussen de benadering van Comac en ALS te kaderen tegen de achtergrond van de fundamenteel verschillende ideeën en methodes van de PVDA en LSP. We hopen te hebben aangetoond dat het hier niet draaide om “haarkloverij”, maar om belangrijke discussies die rechtstreeks ingrepen, en nog zullen ingrijpen, in het leven van werkende mensen en jongeren. We staan open voor discussie met leden van Comac of de PVDA over deze onderwerpen, die volgens ons belangrijk zijn voor iedereen die geïnteresseerd is in de opbouw van een strijdbare linkerzijde in ons land. Dit op een moment dat het “superieure” kapitalisme in een fundamentele crisis wegzinkt. De kwestie van een duidelijk programma en tactieken voor de arbeidersbeweging, maar ook voor studenten, zal dus meer en meer een kwestie van concreet behoud of achteruitgang van de levensstandaard worden. We denken dat het programma en de benadering van ALS en LSP het best geschikt zijn om de arbeiders- en studentenbeweging hiervoor te wapenen. Zoals Marx reeds suggereerde: het komt er niet enkel op aan “de wereld op een verschillende manier te interpreteren”, het komt erop aan hem te veranderen.

  • De terugkeer van Karl Marx

    Vorige maand zette Time Magazine Marx op de cover, het weekblad Télémoustique publiceerde een foto van Che Guevara met als titel “Tien redenen om een revolutie te beginnen”, de meest rechtse kranten verwijzen naar het marxisme bij hun analyse over de huidige crisis, overal hoort men spreken over nationaliseringen en staatsinterventies,… Men zou beginnen denken dat het socialisme voor de deur staat.

    Tim (Gent)

    Veel burgerlijke ideologen zitten met de handen in het haar omwille van de economische crisis. Men kan geen krant meer openslaan zonder te lezen over nieuwe faillissementen, geen TV-journaal bekijken zonder te horen over duizenden jobs die verloren gaan. De liberale ideologen hebben sinds de val van de Muur hun uiterste best gedaan om ons te laten geloven dat het kapitalisme het enige werkende systeem was en dat de rijkdom uiteindelijk wel iedereen op deze planeet zou bereiken. Al hun inspanningen van de voorbije 20 jaar zijn in een paar maanden tijd door de harde realiteit teniet gedaan. Hoe ironisch is het niet dat deze fervente antimarxisten nu net moeten teruggrijpen naar Marx om nog ernstig genomen te worden als ze iets over de economie willen zeggen.

    Kapitalistische crisis

    Hetgeen deze excellente heren vertellen, heeft weinig met marxisme te maken. Revolutionaire socialisten, zoals de militanten van LSP, moeten dan ook verduidelijken wat termen als “socialisme”, “nationalisatie” en “marxisme” betekenen.

    Wij voorspelden al langer dat deze crisis zou losbarsten. Deze crisis is namelijk het resultaat van de interne tegenstellingen van het kapitalistische systeem: de patroon haalt zijn winst door de arbeiders nooit de volledige waarde van de goederen die zij produceren uit te betalen. Arbeiders kunnen dus nooit alle goederen terugkopen die worden geproduceerd. De private eigendom van de productiemiddelen onder het kapitalisme maakt dat er enkel maar zal worden geproduceerd als er voldoende winst kan worden gemaakt. De kapitalisten zoeken steeds naar methoden om sneller en goedkoper producten op de markt te brengen. Dit heeft geleid tot de overproductiecrisis die we sinds de jaren 1970 kennen. De poging om dit te probleem te negeren door massaal krediet te verlenen aan consumenten, blijkt nu ook niet te volstaan om het kapitalisme te redden.

    Nadat de aandeelhouders van Fortis de verkoop aan BNP Paribas tegen hielden, gingen er opnieuw stemmen op om de bank te “nationaliseren”. De overheidsingrepen in de economie hebben bitter weinig te maken met nationalisaties. Het is een poging om vandaag de schulden van de banken te laten betalen door de belastingsbetalers, om de banken daarna terug tegen een zacht prijsje aan de privé te verkopen. Nadat de bankiers jarenlang naar hartenlust in het casino mochten spelen en vette winsten opstrijken, mogen wij de verliezen betalen. Dit heeft niets met socialisme te maken.

    Het alternatief: socialisme

    Het enige werkbaer alternatief is een socialistische maatschappij. Maar wat bedoelen wij daar dan mee? Eerst en vooral moeten we opmerken dat socialisme voor ons niets te maken heeft met stalinisme. Wij willen de arbeiders organiseren om over te gaan tot de nationalisatie van alle multinationals en de grootste bedrijven in ons land om de productie democratisch te plannen in functie van de behoeften van de meerderheid van de bevolking. Nationalisatie wil hier zeggen: onteigening met enkel een schadevergoeding voor de kleine spaarders en aandeelhouders op basis van bewezen behoeften. De leiding van deze bedrijven moet in handen komen van verkozen vertegenwoordigers van zowel de mensen die werken in die bedrijven, als van diegenen die gebruik maken van de goederen en diensten die het bedrijf levert. Deze vertegenwoordigers verdienen hetzelfde loon als hun collega’s en zijn permanent afzetbaar. Werkenden beslissen collectief over investeringen, verbetering van producten,… op basis van hun dagelijkse ervaringen. Dat opent mogelijkheden voor nieuwe technologieën die milieuvriendelijker zijn, die het werk lichter en aangenamer maken, technieken die onder het kapitalisme geen kans maken als ze geen extra winsten opleveren.

    De rijkdom die wordt geproduceerd, kan gebruikt worden om massaal te investeren in openbare diensten zoals degelijk en gratis onderwijs, dat gericht is op de ontwikkeling van jongeren tot kritische, mondige en solidaire individuen; een nationale gezondheidsdienst die volop kan investeren in gezondheidspreventie, goed uitgeruste ziekenhuizen en genoeg goed opgeleide medici, en die baanbrekend onderzoek kan verrichten naar ziekten en aandoeningen die nu ongeneesbaar zijn, degelijke uitkeringen en integratie van gehandicapten, chronisch zieken en anderen die door omstandigheden niet aan het werk kunnen,…

    De werkloosheid wordt opgelost door de vermindering van de arbeidstijd, met bijkomende aanwervingen en zonder loonsverlies, waarbij ieder mens in de vrijgekomen tijd bezig kan zijn met de ontwikkeling van de eigen talenten, hobbies en kunst en bovendien voldoende tijd heeft om zich in te schakelen in het politieke leven.

    Het socialisme is een maatschappij die niet in het teken staat van de winsten van de happy few, maar gebaseerd is op solidariteit en aan elk individu de mogelijkheden geeft zich volledig te ontplooien, daar waar het kapitalisme dit voor de meerderheid van de bevolking onmogelijk maakt. Maar, zoals Marx reeds 150 jaar geleden naar voren bracht: dit socialisme kan enkel bereikt worden door een bewuste omvorming van de maatschappij door de arbeidersklasse in actie. Dat is het socialistisch programma dat LSP vandaag verdedigt.

  • Brussel: geslaagd debat over anti-kapitalisme

    Al enkele dagen circuleerde binnen syndicale middens een uitnodiging voor een conferentie onder de titel "anti-kapitalisme: noodzaak en/of utopie?" (Zie de aankondiging op de ACOD-site). Op de sprekerslijst: Anne Demelenne en Mateo Alaluf. Het geheel "gemodereerd" door de Molenbeekse PS-burgemeester Philippe Moureaux. Dat alles in de prestigieuze "La Grange" in het kasteel van Karreveld. Het werd dan ook georganiseerd door de met de PS gelieerde PAC, Présence et Action Culturelles. Het werd een interessante avond met pikante vragen en bij momenten gepikeerde antwoorden.

    door Eric Byl

    Het moet al enkele tientallen jaren geleden zijn dat een PS-burgemeester en een algemeen secretaris van het ABVV over een dergelijk onderwerp het debat wilden aangaan. In zijn opening stelde Moureaux dat vrijwel expliciet. Hij wees erop dat wie drie, vier jaar geleden over "antikapitalisme" sprak, zich onvermijdelijk isoleerde. Dat het nu wel kan, heeft te maken met de crisis van het systeem, maar wellicht ook met het feit dat het hoofdzakelijk een "onderonsje" was. Velen kenden elkaar en werden door de moderator / burgemeester met de voornaam aangesproken. Dat Pierre Galand bij de aanvang verontschuldigd werd, komt wel meer voor, maar dat op een dergelijk debat douche-minister (mijn interpretatie – EB) Marie Arena zich laat verontschuldigingen, zegt ook heel wat.

    Ondergetekende had op zijn minst enkele collega-antikapitalisten van de PvdA of pakweg SPa-Rood verwacht. Men krijgt immers niet elke dag de kans om Anne Demelenne en Philippe Moureaux over een dergelijk onderwerp aan de tand te voelen. Ofwel waren ze goed verscholen of ze waren er niet. Ze hadden hoe dan ook ongelijk. We waren met een 60-tal toehoorders en kregen waar voor ons geld (2 euro inkom). Het debat begon zoals verwacht met een rookgordijn over theoretisch kwesties, maar werd al snel concreet.

    Het rookgordijn

    Philippe Moureaux illustreerde in zijn inleiding dat het onderwerp hem niet vreemd is. Hij probeerde ons in te lepelen dat Marx, door in de klassenstrijd de kant te kiezen voor de arbeiders, een "waarde-oordeel had uitgesproken", net zoals de burgerlijke filosofen de kant hadden gekozen van de burgerij. "Orthodoxe marxisten", vertrouwde hij ons toe, "nemen mij (Moureaux – EB) die stelling niet in dank af". Eigenlijk probeerde Moureaux, zonder dat in zoveel woorden toe te geven, ons diets te maken dat Marx er ‘au fond’ een idealistische visie op na hield. Idealisme wordt hier niet gebruikt in de betekenis die we in ons dagelijks woordgebruik kennen, maar in filosofische betekenis, nl. dat de omstandigheden waarin we leven en werken bepaald worden door de manier waarop we denken en niet, zoals het filosofisch materialisme veronderstelt, ons denken bepaald wordt door onze manier van werken en leven. Wat Moureaux hier echter vooral aantoont is dat hij Marx niet begrijpt en er een zeer karikaturale visie op na houdt over wat "materialisme" werkelijk is. Als Marx "kant koos" voor de arbeidersbeweging, dan was dat omdat Marx als historisch materialist op zoek ging naar de meest vooruitstrevende klasse in de maatschappij, de zogenaamde doodgraver die door de dominante klasse, de burgerij, wordt voortgebracht. Dat heeft weinig te maken met een waarde-oordeel en veel met Marx’ historisch materialistische benadering. ‘Materialisme’, zo schrijft Trotski in zijn Russische Revolutie, ‘ontkent het bestaan van gevoelens niet, maar probeert ze te verklaren aan de hand van de concrete omstandigheden’.

    Mateo Alaluf illustreerde dat hij een verstandig, maar misschien juist daardoor, ook zeer verwarde geest is. Hij had blijkbaar Marx’ werkje, "Kritiek op het Program van Gotha" gelezen. Daarin bekritiseert Marx het fusiedocument van Lasalle’s Algemeine Deutsche Arbeitervereinigung en de Eisenachers (de groep die aanleunde bij Marx). Volgens Mateo zou Marx daarin beweren dat niet de arbeid, maar de natuur "bron is van alle rijkdom". Dat klopt uiteraard niet Marx gaat er in tegen de verkeerde stelling dat enkel arbeid bron is van rijkdom, door erop te wijzen dat ook de natuur rijkdom aanlevert. Arbeid is anderzijds de enige bron van waarde (bedoeld wordt "ruilwaarde"), aangezien de natuur ons in principe haar rijkdom gratis aanlevert, die de mens aan haar onttrekt via arbeid. Mateo had bij Marx iets veel interessanter en correcter kunnen ontdekken, namelijk dat het kapitalisme de neiging vertoont alles om te vormen tot koopwaar, ook zaken die voorheen vrij beschikbaar waren in de natuur, zoals water. Dat vergt echter een onbevooroordeelde lezing van Marx, waarbij men ontdekt wat er staat en niet noodzakelijk op zoek gaat naar passages die de voorgekauwde stelling onderbouwen.

    Het echte debat

    Anne Demelenne had de verdienste om het reële debat aan te snijden, namelijk de verdediging van de tewerkstelling en de koopkracht. Ze wees erop dat het aandeel van de lonen in het nationale inkomen onder de 50% is gezakt. Onze verdediging van de koopkracht, zei ze, is geen pleidooi voor consumentisme of om in de file te staan, maar ingegeven door de reële verarming van de uitkeringsgerechtigden en zelfs een deel van de werkenden. Reeds 15% van de bevolking is arm. Ze diende daarmee de moraliserende beterverdieners van antwoord, die maar al te graag de armen culpabiliseren voor hun "consumptiegedrag". Waarvoor dank. Anne brengt de mens in het debat, zei een van de vraagstellers nadien.

    Hoe dan ook plaatste Anne het debat opnieuw met de voetjes op de grond. Ze illustreerde daarmee hoe een intellectuele filosofische discussie kan leiden tot dagdromerij. Het is echter niet omdat een teveel aan medicatie ongezond is, dat men meteen alle medicatie overboord moet gooien. En laat dat nu net de tekortkoming van Anne zijn. Ze had gelijk het debat van de filosofische sfeer naar het concrete, alledaagse te brengen, maar door haar totaal gebrek aan ideologische fond, gleed ze snel af naar wat ik "stervensbegeleiding" zou noemen en illusies in datgene waar illusies al lang misplaatst zijn. Was het omdat ze dacht dat het publiek hoe dan ook PS-gezind was? Ik zou het niet weten, maar zelden hoorde ik een Franstalige nationale secretaris van het ABVV, zo expliciet aanleunen bij de "geprivilegieerde politieke partner". Geen spoor van de in Wallonië beleden zogenaamde scheiding tussen politiek en vakbond. Het werd een heus pleidooi om voor de kameraden van de PS te stemmen, zonder de minste kritiek.

    Geen woord over de verantwoordelijkheid van de PS bij de liberalisering van De Post of erger nog, bij Belgacom. Op de vraag waarom we nog geen nationale actiedag hadden tegen de groeiende werkloosheid zoals in Frankrijk, kon ze enkel antwoorden met de gecontingenteerde actie aan de beurs komende maandag. Het ABVV wil daar 400 (!) militanten mobiliseren. Dat was niet meteen wat de vraagsteller voor ogen had. Voorts wil het ABVV samen met enkele NGO’s gaan betogen in London aan de G20 tegen protectionisme. Alsof we ook maar iets moeten verwachten van de Europese commissie of de G20. Zelfs Alaluf wees erop dat we vandaag verder staan van "sociaal Europa" dan ten tijde van de EGKS in de jaren ’50! Hoe dan ook wil het ABVV er 50 tot 100 militanten heen brengen, veel meer dan een dagtripje London wordt het dus niet. Op 15 mei tenslotte wil het EVV betogen in Brussel en daarvoor wil het ABVV 15.000 mensen op de been brengen. We kunnen alleen maar hopen dat dit een echte mobilisatie voor werk wordt, met pamfletten in de bedrijven. Het mag alvast geen zoveelste bedeltocht worden voor de illusie van een "sociaal Europa".

    De band met de PS onder druk

    Demelenne werd uiteraard aangesproken op haar openlijke steun aan de PS. Ter verdediging voerde ze aan dat ze bij de onderhandelingen in de groep van 10 zeer blij is met de aanwezigheid van de PS. Als je weet wie de anderen zijn, is dat niet moeilijk. Maar waarom zouden we de keuze moeten beperken tot die tussen de pest en de cholera? Moureaux voegde eraan toe dat de PS hem al dikwijls ontgoocheld had, maar ook veel aangename overwinningen had opgeleverd. Dat was nadat iemand uit de zaal had verwezen naar de affaires in Charleroi. Op Moureaux’ leeftijd zal dat ook wel. De laatste hervorming die wij ons echter herinneren die niet een maatregel was ter compensatie van een eerdere tegenhervormingen is de wet Leburton uit 1964 omtrent het statuut van WIGW’s. We ontkennen niet dat het bestaan van de BSP destijds ondanks alle tekortkomingen een voordeel was, men hoeft daarvoor maar naar de VS te kijken waar zo’n partij niet bestond. Sinds het begin van de jaren ’90 is de sociaal democratie zich helaas gaan spiegelen aan de Amerikaanse democratische partij en zijn talloze verworvenheden op de helling gezet.

    Zowel Moureaux als Demelenne slaagden er niet in gevat te antwoorden op de stelling dat diversiteit ter linkerzijde links versterkt. Walter Pauli had daar in De Morgen op gewezen. In Nederland waar de PvdA concurrentie ondervindt van de SP of in Duitsland waar de SPD concurrentie ondervindt van Die Linke behaalt links, als we de Groenen meetellen, bij de 50% van de stemmen. In Wallonië komen PS en Ecolo samen nog in de buurt. Ook al omdat rechts er nog niet in geslaagd is zich in het centrum van het debat te plaatsen. In Vlaanderen wordt heel het politieke debat gedomineerd door rechts, posities van links worden nauwelijks bediscussieerd, met als resultaat dat links er nog hooguit 20% behaalt. Iemand uit de zaal, nu PS maar voordien "een communist", wees erop dat men niet zomaar hetgene van toepassing is in één land kan overplaatsen naar een ander. Een stelling waarmee we het niet oneens zijn. Moureaux klampte zich vast aan die reddingsboei en zei dat in België de krachten daarvoor niet voorhanden zijn. Maar dat waren ze evenmin in pakweg Spanje, Denemarken, Duitsland, Schotland en Nederland, tot het zover was.

    Over de verwijzing naar het Globaal Plan en het Generatiepact raakte het gemoed van Moureaux even oververhit. Een vraagsteller had naar voor gebracht dat de vakbonden de staking tegen het Globaal plan hadden stil gelegd met het argument dat men de regering niet weg mocht staken. De toenmalige rooms-rode regering was immers de "meest linkse" en al de rest zou rechtser zijn. Hetzelfde was gebeurd ten tijde van het Generatiepact. Toen was blauw-rood het meest linkse en al de rest rechtser. Zou het niet verstandiger zijn voor Demelenne om een stuk voorwaardelijker te zijn met haar steun aan de PS en zou een linkse pool naast de PS die partij niet aansporen om meer rekening te houden met de wensen van het ABVV? Toen Alaluf erop wees dat ten tijde van de staking ’60-’61 de politiek meer rekening hield met sociale actie dan ten tijde van het Generatiepact, verloor Moureaux even de zelfcontrole. "Dat is larie", stelde hij, " ’60-’61 was een opstandige staking terwijl die tegen het Globaal Plan en tegen het Generatiepact geborduurde stakingkjes waren!" Zelfs Demelenne moest toen even slikken en zei dat ze het daarmee niet eens was.

    Uiteindelijk greep Moureaux naar het gekende noodrem: "de keuze die zich opdringt is die tussen het systeem geleidelijk omvormen en naar de wapens grijpen voor een revolutie". Op die manier gesteld moet men al goed gek zijn om nog te kiezen voor revolutie. Die voorstelling van revolutie als een gewelddadige staatsgreep in de plaats van een bewuste actie door de massa van de arbeiders en hun gezinnen heeft slechts één bedoeling: iedere drang naar verandering de kop indrukken door het voor te stellen als een orgie van geweld. Wij zien revolutie niet als een gewapende staatsgreep, maar als een bewuste actie van de massa van de arbeiders en hun gezinnen. Dat de burgerij, als ze daartoe nog in staat is, desnoods gebruik maakt van de gewapende macht om haar belangen veilig te stellen, daar hebben we nooit om gevraagd. Dat we er voorstander van zijn dat de arbeidersklasse zich in dat geval kan verdedigen, is vanzelfsprekend. De ervaring van de rechtse staatsgreep tegen de democratisch verkozen socialistische president Allende in Chili 1973, hebben voldoende aangetoond dat de arbeidersbeweging het recht moet hebben zich te verdedigen. Dat is iets helemaal anders dan te kiezen voor ‘een gewelddadige revolutie’.

    Een goed debat

    Het werd al bij al een geslaagde avond, waar de organisatoren hopelijk met voldoening op terug blikken. Mateo Alaluf, Philippe Moureaux en Anne Demelenne verdienen een pluim omwille van hun bereidheid om hieromtrent in debat te treden. Onze militanten sloten de avond af met een zeer geslaagde verkoop van onze krant. Het zijn dit soort debatten die links opnieuw op de agenda kunnen plaatsen.

  • Marx had gelijk

    Met de val van het stalinisme dachten velen het marxisme definitief te kunnen begraven, vandaag blijkt de realiteit Marx zijn ideeën te doen herleven. Achter Marx zijn lange baard zou er zich wellicht een glimlach van voldoening vormen bij het aanhoren van de onophoudelijke berichtgeving over de crisis van het kapitalisme. En inderdaad, bijna anderhalve eeuw geleden voorspelde Karl Marx met verbazingwekkende precisie de onafwendbaarheid van crisissen van het type dat ons vandaag in de greep houdt.

    Door Stéphane, ALS-Luik. Artikel uit de ALS-krant

    De feiten bevestigen de marxistische analyse

    Als Karl Marx’ correcte voorspelling van de gebeurtenissen sommigen verbaast, moet het gezegd zijn dat dit geenszins een mirakel noch een waarzeggende gave van Marx behelst, maar wel het feit dat het systeem, dat Marx eind 19de eeuw gekend heeft, heel weinig verschilt van het onze en dat zijn analyse dus onveranderd standhoudt. In die tijd werkten arbeiders urenlang voor een hongerloon en groeiden de rijen werklozen aan, terwijl enkele families zich spijsden met de overdadige winsten. Vandaag is dat niet anders, het volstaat enkele nullen toe te voegen aan de lonen, en nog enkele extra aan de winsten; en de toenmalige namen te vervangen door die van multinationals.

    Dit in acht genomen, voorzag Marx de val van het systeem. Want inderdaad, hoe zou een meerderheid van onderbetaalde arbeiders het totaal aan geproduceerde goederen kunnen opkopen? Bovendien zet de ongeremde concurrentie binnen dit systeem de lonen onder negatieve druk om de beste prijs te bekomen, tot het alle arbeiders de strot toeknijpt of tot opstand aanzet!

    En het is die onveranderde vaststelling die daadwerkelijk aan de basis ligt van de crisis van het systeem: de Amerikaanse arbeiders en gezinnen die niet in staat waren de geproduceerde goederen te consumeren hebben geleend, geleend, geleend, … en niet in staat om met hun hongerloon de leningen terug te betalen gingen de banken failliet, verkochten de bedrijven hun goederen niet meer en ze dankten – en danken nog steeds – werkkrachten af. Het is het gehele systeem dat instort.

    De kapitalistische feniks

    Deze crisis is evenwel niet de eerste van zijn soort: het jaar 1929 heeft zijn zwarte donderdag gekend, 1973-1974 zijn oliecrises, Japan zijn verloren decennium (de jaren ’90), etc. en het kapitalisme blijft nog steeds overeind.

    Vandaag hebben Sarkozy, Obama en alle leiders ter wereld zich verenigd in een gewijde missie met als doel de redding van het systeem, en met veel geste roepen ze wijd en zijd op tot de creatie van een vernieuwd “kapitalisme”.

    Maar de naam van het gerecht mag dan al gewijzigd zijn, het recept blijft ongewijzigd: collectivisatie van de verliezen en privatisering van de winsten; cadeaus voor de bankiers en de aandeelhouders; … het gerecht heeft een heel bittere nasmaak voor de arbeiders en hun gezinnen.

    Om er telkens in te slagen vanonder het puin van zijn eigen crisis terug op te klimmen, moest het kapitalisme telkens de werkenden de last op de schouders leggen. Het is overbodig eraan te herinneren hoe de crisis van ’29 tot het nazisme heeft geleid en hoe de oorlog gelaafd werd met het bloed van miljoenen arbeiders die er geen enkele verantwoordelijkheid droegen, en verder nog hoe de crisis van de jaren ’70 tijdelijk kon overbrugd worden door een doorgedreven uitbuiting van arbeiders met behulp van flexibiliteit en andere neoliberale methodes en met dank aan de handenarbeid die vanuit de voormalige Sovjet-Unie in de gapende muil van de markt werd gesmeten.

    Marx en de klassenstrijd

    Marx was zich heel goed bewust van de capaciteit van het systeem om zich te regenereren op de rug van de loontrekkende en hij dacht dus allerminst dat het systeem zich uit zichzelf dood zou verklaren. De val van het kapitalistisch systeem was voor hem ondergeschikt aan zijn revolutionaire vervanging door een socialistisch systeem. Op die manier brengt Karl Marx zijn leven door al strijdend, met pen en papier via Het Kapitaal” dat “zonder twijfel het meest geduchte projectiel is dat de burgerij ooit naar het hoofd werd gegooid” (volgens Marx zelf) maar ook via de organisatie van de arbeidersklasse in functie van een revolutionaire omvorming naar het socialisme.

    Zo nam hij deel aan de kortstondige Bond der Communisten en stichtte de Internationale Arbeiders-Associatie (IAA), meer bekend als de Eerste Internationale, die trachtte het internationale proletariaat te organiseren en die actief deelnam aan de bekende Commune van Parijs.

    De huidige objectieve gebeurtenissen onderschrijven dus dubbel en dik Marx’ gelijk, maar om het kapitalistisch systeem te overtreffen door een nieuw, een eerlijker en stabieler systeem dat kan fungeren als motor van vooruitgang, is er eenheid nodig tussen deze objectieve elementen en de subjectieve elementen, met name de bewuste actie van de georganiseerde werkende bevolking. Deze eenheid is in staat om Marx’ erfenis waar te maken opdat de huidige onrust de laatste stuiptrekkingen van het kapitalisme en tevens de ochtendstond van de socialistisch maatschappij zouden zijn.

  • 1885. Een arbeiderspartij komt tot stand

    Wie vandaag de sociaaldemocratische partijen SP.a en PS bezig ziet, heeft het moeilijk te geloven dat dit de uitlopers zijn van de machtige Belgische Werkliedenpartij, de partij die onder andere het algemeen stemrecht voor mannen en de 8-urendag afdwong. De BWP speelde een centrale rol in het behalen van grote stappen vooruit van de arbeidersbeweging, hoewel dat nagenoeg altijd eerder ondanks dan dankzij haar leiding was. De huidige sociaaldemocratische partijen spelen in tegenstelling tot de toenmalige BWP een centrale rol in de afbouw van die verworvenheden.

    Dossier door Anja Deschoemacker. Dit artikel verscheen eerder in het magazine Marxisme.be

    Het is zeer belangrijk om de degeneratie van deze partijen te bestuderen en er lessen uit te trekken. De belangrijkste nederlagen van de arbeidersbeweging kunnen op het conto van de leiding van deze partijen worden geschreven. Nergens kwamen die leidingen zelfs maar aan de enkels van vele van hun leden wanneer het op strijdlust, vastberadenheid en opofferingsbereidheid aankwam. Daarom noemde Lenin deze partijen dan ook “arbeiderspartijen met een burgerlijke leiding”. Vandaag echter zijn deze partijen steeds meer pure burgerlijke partijen geworden. Hun langdurige deelname aan het neoliberaal beleid, gecombineerd met hun werkmethodes, het schrappen van socialistische eisen uit hun programma en hun zoektocht naar een nieuw middenklasse-publiek hebben hun arbeidersbasis verjaagd.

    Dit is een proces die werd ingezet toen de uitzonderlijke economische bloeiperiode na WOII op zijn einde liep en de sociaaldemocratie voor de keuze werd gesteld van ofwel de neoliberale logica te aanvaarden of een anti-kapitalistisch en socialistisch programma aan te nemen. De Val van de Muur heeft door het elimineren van een alternatief op het kapitalisme dit proces versneld. Niets stond de volledige integratie in de kapitalistische elite nog in de weg. Willy Claes werd chef van de NAVO, Karel Miert maakte grote sier in de EU en meer en meer ex-“socialisten” deden hun intrede in de beheerraden van kapitalistische ondernemingen.

    Het verdwijnen van deze partijen als arbeiderspartijen betekende een fundamentele stap achteruit voor de arbeidersbeweging. Arbeiders hebben nood aan hun eigen partij. Omdat het gebrek aan een partij ervoor zorgt dat syndicale eisen of eisen van de sociale bewegingen niet op het politieke terrein kunnen worden vertaald. Dat is een vaststelling die door steeds meer syndicalisten wordt gemaakt.

    LSP/PSL voert al vanaf 1995 propaganda voor een nieuwe arbeiderspartij. Het objectieve gemis ervan werd duidelijk in de strijd tegen het besparingsprogramma van Dehaene uit ’93, het Globaal Plan. Deze strijd kon door de vakbondsleiding worden afgebroken door de stelling dat het geen zin had de regering (christen-democraten en sociaal-democraten) te laten vallen omdat die regering “de meest linkse regering mogelijk” was. Hoewel de woede van de arbeiders tegenover PS en (toen nog) SP (van af 1988 in de regering) in de jaren ’90 regelmatig uitbrak – o.a. tegen het Globaal Plan, de privatiseringen van Sabena en Belgacom en de drastische besparingen in het Franstalig onderwijs – zorgde het gebrek aan een alternatief dat ook veel bewuste en strijdbare syndicalisten voor het “minste kwaad” kozen en dan toch maar weer voor de sociaal-democratie stemden, vaak met de wasknijper op de neus.

    In 2005 zorgde de strijd tegen de pensioenhervormingen van het Generatiepact en dan vooral de prominente rol die SP.a’ers als Freya Van den Bossche daarin speelden voor een heet debat in het ABVV. De leiding van de vakbond kon de discussie over haar band met de SP.a in een ongevaarlijke richting kanaliseren, maar een belangrijke breuk vond plaats in de geesten van veel syndicalisten en socialisten. Belangrijke verkiezingsoverwinningen voor formaties als SP in Nederland en Die Linke in Duitsland spraken ook in België tot de verbeelding en zorgen voor een eerste aarzelend initiatief in de vorm van het Comité voor een Andere Politiek, opgericht door Jef Sleeckx. Dit intiatief strandde vorig jaar maar het had de verdienste om voor het eerst enkele honderden syndicalisten, activisten, jongeren, oudere socialisten, … samen te brengen voor een discussie over de nood aan een nieuwe partij voor de arbeidersklasse.

    In dit artikel willen de oprichting van de BWP bekijken om het proces te schetsen waarin deze arbeiderspartij tot stand kwam. Ondanks de enorme verschillen in de toenmalige en de huidige situatie zijn er rijke lessen te trekken voor vandaag.

    De voorgeschiedenis: de ontwikkeling van arbeidersstrijd in België

    De geschiedenis is een doorlopend en ingewikkeld proces, of beter gezegd een reeks van processen die met elkaar verband houden en elkaar voortdurend beïnvloeden. Het is ook op geen enkele manier uit te leggen als een eenzijdig proces voorwaarts. Stappen achteruit blijken vaak noodzakelijk om de omstandigheden te creëren voor nieuwe stappen vooruit. De oprichting van de BWP in 1885 is dan ook slechts één punt in dat proces. Belangrijke en grootschalige gebeurtenissen voordien en ook nadien hebben gemaakt dat de oprichting van een arbeiderspartij ook heeft geleid tot de ontwikkeling van zo’n partij en niet het lot onderging van haar voorlopers. De gegevens voor dit artikel komen nagenoeg allemaal uit het schitterende boek “Wat zoudt gij zonder ’t werkvolk zijn?” van Jaak Brepoels.

    Vanaf 1800 doet het kapitalisme zijn intrede in wat later België zou worden en op dat moment onder het Franse keizerrijk valt. De traditionele nijverheid (steenkoolwinning, ijzerbewerking, laken- en katoenweverij en linnenindustrie) kende een enorme ontwikkeling door o.a. de Franse afscherming van de Britse concurrentie. Dit proces stopte niet wanneer na Napoleons nederlaag onze regio’s samengevoegd werden in het Koninkrijk der Nederlanden, dat de belangen diende van de handeldrijvende en koloniale burgerij. De grenzen werden opengesteld voor Engelse producten en de toenemende concurrentie zette een enorme druk op de arbeidsvoorwaarden: werkdagen van 14u waren niet meer ongewoon en kinderen vanaf 6 tot 7 jaar werden ingeschakeld. De lonen lagen beneden het levensminimum, gezien de patroons konden genieten van een nagenoeg onuitputtelijke arbeidsreserve op het platteland, naar de stad gestuwd door hongersnoden en lage prijzen voor landbouwproducten.

    Naast de zich ontwikkelende industriële burgerij hadden de adel en de kerk als grootgrondbezitters nog een stevige vinger in de pap te brokken. Tijdens de volksopstand van 1830 nam de burgerij haar kans: ze leidde die beweging om tot een beweging “tegen de Hollandse bezetter”. Onder nauw toezicht van de toenmalige grootmachten wordt het onafhankelijke België opgericht, een bufferstaat tegen Frankrijk.

    De wetgeving van deze staat blijft dezelfde als deze destijds ingevoerd door de Fransen: de brutale vrijheid van patronaat en landheer om het volk tot op het bot uit te buiten. Zo was er een wettelijk verbod op samenspanning. De baas kreeg bij betwisting over bedrag of uitbetaling van het loon automatisch gelijk volgens artikel 1781 van het burgerlijk wetboek. Het jonge koninkrijk België voerde ook het werkmansboekje terug in, dat in de Nederlandse tijd in onbruik was geraakt. De patroon kon bij ontslag het boekje inhouden, zodat de houder ervan geen ander werk kon vinden, en hij kon er een beoordeling in schrijven. Iedere beweging van de arbeiders werden bovendien onmiddellijk beantwoord met brute repressie vanwege de gewapende macht.

    Het is dan niet overdreven als Karl Marx het België van 1869 in een tekst van de Algemene Raad van de Eerste Internationale als volgt beschrijft:

    “Er is maar één land in de beschaafde wereld, waar men met begeerte en plezier iedere staking als voorwendsel aangrijpt om arbeiders te vermoorden. Dat unieke land is België, het modelland van het constitutionalisme, het knusse paradijs van de grondheer, de kapitalist en de priester…

    “De Belgische kapitalist staat algemeen bekend om zijn vurige liefde voor de vrijheid van de arbeid. Hij is zo gesteld op de vrijheid van zijn arbeiders om gedurende heel hun leven voor hem te werken, zonder uitzondering van ouderdom of geslacht, dat hij iedere arbeidswet met verontwaardiging afwijst. (…)

    Geef nu in handen van die bevende kapitalist, wreed uit lafheid, de onverdeelde en ongecontroleerde handhaving van de absolute heerschappij, wat het geval is in België, en gij zult er u niet langer over verwonderen, dat in dit land de sabel, de bajonet en geweer wettelijk en regelmatig functioneren als een instrument voor het neerdrukken van de lonen en het hooghouden van de winsten.”

    (4 mei 1869, The Belgian Massacres).

    Het leven van de arbeiders is als niets anders te beschrijven dan pure en uitzichtloze miserie. Periodieke economische crisissen, internationale concurrentie en de versnelde invoer van de machine lieten toe om lonen uit te betalen waarvan eigenlijk niet te leven viel, zelfs niet als het hele gezin werkte. Van de povere lonen ging zo’n 70% naar voedsel. Van de staat viel niets te verwachten. Hoewel de staat voortdurend tussenkwam in de economie ter ondersteuning van de ontluikende industriële burgerij, werd iedere interventie op het sociale vlak als uit den boze gezien. België liep op het einde van de 19e eeuw ver achter op andere kapitalistische landen op vlak van sociale rechten en arbeidswetgeving. De eerste arbeidersorganisaties namen dan ook de vorm aan van mutualiteiten, verzekeringen en coöperatieven, die – samen met liefdadigheid waarop enkel “gehoorzame” arbeiders konden rekenen – de plaats moesten innemen van een totaal ontbrekende sociale politiek vanwege de overheid.

    Verzet bleef echter niet uit. Al in 1830 zien we op verschillende plaatsen spontane woede-uitbarstingen vanwege de arbeiders (in de Borinage, Lokeren, Brugge, Gent, Namen, Luik, Doornik,…), vaak gericht tegen de machines zelf en meestal leidend tot botsingen met de ordehandhavers. Een piek hierin was het “Katoenoproer” in Gent van 30 september tot 2 oktober 1839, waar het er bijzonder bloedig aan toeging met een dode en talrijke zwaargewonden. De mutualiteiten en hulpkassen allerhande, de enige arbeidersorganisaties die door de staat werden toegelaten, werden steeds meer gebruikt als verkapte strijdorganisaties.

    Ondertussen maken ook socialistische ideeën hun intrede, vooral ontwikkeld binnen het kader van het burgerlijke radicalisme: liberalen die zich de noden van de arbeidersklasse aantrokken. Meer onder invloed van Saint-Simon en Fourier dan van Marx ontwikkelen ze een romantisch gevoelssocialisme dat zich vaak in dromerijen verloor. Ze waren pas gevaarlijk als ze ook in contact stonden met de massa van de arbeiders, wat voor het merendeel van hen niet het geval was. Een uitzondering was bijvoorbeeld Jakob Kats, onderwijzer-wever, ingeplant onder de Brusselse arbeiders, waar hij propaganda voerde voor gelijke rechten, algemeen stemrecht, progressieve belasting en veralgemeend onderwijs.

    De voortschrijdende kapitalistische dominantie in België en het zich vanuit Parijs (waar Louis-Philippe werd afgezet) verspreidende oproer in 1848 maakte de Belgische burgerij echt klassenbewust. Vanaf 1848 probeert men de linksen en hun organisaties werkelijk te breken. In de bewegingen ontstaan nieuwe generaties leiders, die niet langer uit burgerlijke kringen kwamen, maar veeleer uit die van de ambachtelijke nijverheid. Vanaf 1870 begint het fabrieksproletariaat zelf de leidende rol te spelen in de beweging. Het arbeidersbewustzijn groeit, wat leidt tot een zoektocht naar nieuwe organisatievormen. Hierin toonden de Gentse textielarbeiders de weg vooruit met het ontstaan van de Broederlijke Wevers en de Maatschappij der Spinners. Onder de dekmantel van mutualiteiten vormden zij de eerste fabrieksvakbonden van het land. Ze organiseerden het arbeidersverzet dat tussen 1857 en 1861 uitbrak naar aanleiding van de crisis in de textielsector, die de patroons door loonsverlagingen op de arbeiders probeerden af te wentelen. Planning werd een onderdeel van de beweging en de solidariteit werd niet langer beperkt binnen één bedrijf. Ondanks de harde repressie, waarbij zware veroordelingen werden uitgesproken, de ordediensten provocatief optraden en steeds opnieuw de strijdkas in beslag werd genomen, ging de organisatie van de Gentse arbeiders met vallen en opstaan verder. In 1862 werd het Werkverbond afgesloten tussen wevers, spinners en metaalarbeiders.

    Voor het eerst ontwikkelde de strijd ook rond politieke eisen, zoals de afschaffing van de wet op de samenspanning. Ook de eerste contacten tussen de arbeiderscentra van Gent, Antwerpen (de in 1862 opgerichte Algemene Werkersbond) en Brussel (de Association Générale Ouvrière), werden gelegd, waarbij een politiek minimumplatform werd ontwikkeld.  

    In het Vlaanderen van 1860 had de sociale beweging een diepere bedding geschapen, hoewel ook daar de prille arbeidersorganisaties door repressie en ontmoediging vaak tot niets werden herleid om opnieuw te moeten worden opgebouwd. Ook in Wallonië brak ondertussen de strijd uit, minder georganiseerd, maar zeer explosief. Henegouwen werd tussen 1860 en 1870 het toneel van gewelddadige strijd tegen de mijnbazen, die poogden een gemeenschappelijk werkreglement erdoor te duwen. De beweging kreeg ook steun vanuit arbeiders van andere sectoren en de staking breidde zich voortdurend uit – ondanks de doden die vielen in de strijd – om uiteindelijk een overwinning te boeken in de vorm van het intrekken van het reglement.

    In 1864 vond de zoektocht naar eenheid in de arbeidersstrijd een internationaal platform: de Internationale Associatie van Arbeiders, dat alle arbeidersorganisaties wou samenbrengen om gezamenlijke actie en tactiek te bespreken. In België kreeg de Internationale invloed via de Brusselse vereniging Le Peuple, opgezet onder invloed van Proudhonistische ideeën (1), en haar leider César de Paepe, die in de meningsverschillen tussen enerzijds Marx en anderzijds de anarchisten in de Eerste Internationale een tussenpositie probeerde te ontwikkelen.

    De invloed van het Proudhonisme remde het actievoeren af, maar de Internationalisten schoten wakker na nog een harde stakingsbeweging tegen ontslagen in de mijnen, de steeds verder dalende hongerlonen en de hoge voedselprijzen, waarbij het leger de streek bezette en verschillende doden vielen onder de arbeiders. Het principe van de staking werd vanaf dan erkend en de Internationalisten begonnen zich in te schakelen in de echte strijd. Ze ontwikkelden kernen in Gent, Antwerpen en Verviers.

    In de economische groeiperiode van 1871 tot ’72 boekte de arbeidersstrijd haar eerste successen: in Verviers en Brussel dwongen de metaalarbeiders de 10-urendag af, in Brussel werd door de timmerlui en de marmerbewerkers na vijf maanden staking een ernstige loonsverhoging bekomen. Het bewustzijn onder de arbeiders en de solidariteit maakte reuzensprongen.

    De nederlaag van de Parijse Commune (1871) leidde echter tot enorme spanningen tussen marxisten en anarchisten binnen de Eerste Internationale. In de Belgische afdeling was de anarchistische vleugel veruit het sterkste. Toen in 1872 de anarchistische leider Bakoenin uit de Internationale werd gestemd, volgde de Belgische afdeling hem. De economische crisis van ’72-’73 deed de rest en in 1874 was de Internationale feitelijk dood.

    Met vallen en opstaan: de oprichting van een Belgische arbeiderspartij

    Na de val van de Internationale werd de ervaring van de vorige periode nog slechts meegedragen door enkele kleine groepjes. Vooral in Vlaanderen probeerden de oud-Internationalisten de verspreide krachten opnieuw te bundelen en te organiseren. Gent beet zich vast in een neutrale coöperatieve de Vrije Bakkers. In Brussel werd de uitgesproken neutrale organisatie Chambre du Travail opgericht (1875), een voorbeeld dat in Antwerpen wordt gevolgd met de Federatie van Antwerpsche Werkliedenvereenigingen. Het kapotslaan van de Parijse Commune had het socialisme tijdelijk de kop ingedrukt en pragmatisme kenmerkte de meeste initiatieven.

    Op het politieke vlak stonden de zaken echter niet stil. In Gent werd sterk uitgekeken naar de Duitse sociaaldemocratie, die in de verkiezingen enkele zetels had veroverd. Ook in Brussel werden aarzelend de eerste stappen op het politieke terrein gezet. In Wallonië bleven daarentegen anarchistische tendenzen, die een brede ingang hadden gevonden via het werk van de Eerste Internationale, de overhand houden.

    De ongeduldige Vlamingen en Brusselaars hadden geen andere uitweg dan zich te organiseren in een Vlaamse Socialistische Partij en een Parti Socialiste Brabançon. In 1879 brachten beide partijen enkele Waalse kernen samen en in april voldeed zich een fusie in de Belgische Socialistische Partij. Het programma was dat van de VSP en de PSB: een kopie van het programma van Gotha van de Duitse sociaaldemocratie. De basis van de partij bleef echter beperkt tot een aantal propagandaclubs, studiekringen en wat vakverenigingen. In Wallonië bleef men er huiverachtig tegenover staan en de meer neutrale arbeidersorganisaties werden afgeschrikt door het etiket socialistisch. Ze bleven in hun actie dichter staan bij de progressistische vleugel van de Liberale Partij en haar strijd voor de uitbreiding van het stemrecht. De BSP raakte niet van de grond.

    In de jaren ’80 vonden de verschillende stromingen elkaar o.b.v. een pragmatisch radicaal-democratisch programma. De kiesnederlaag van de liberaal-progressistische Ligue de la Réforme électorale, met heel wat steun vanuit de Brusselse ambachtelijke milieus, in 1884 maakte de weg vrij voor de oprichting van een onafhankelijke arbeiderspartij. In april 1885 werd de Belgische Werkliedenpartij (BWP) een feit op een samenkomst in Brussel van 112 arbeiders die 59 basisgroepen vertegenwoordigden (zowel neutrale als socialistische vakbonden, coöperatieven en mutualiteiten).

    Pragmatisme kenmerkt het programma en de acties van de BWP

    Een zeer pragmatische geest was dominant in de partijleiding van in het begin. BSP-leider Anseele verdedigde op de samenkomst in Brussel wel het programma en de naam van de BSP, maar legde zich neer bij de schrik van de neutrale arbeidersorganisaties dat een radicaal programma en de term “socialistisch” de massa’s zou afschrikken. Theoretische discussies werden van de tafel geveegd en inzake doctrine vermelde het stichtingsdocument enkel dat de BWP zou trachten “door onderlinge verstandhouding het lot van de arbeidersklasse te verbeteren”.

    Haar programma beperkte zich tot een radicaal-democratisch eisenpakket met o.a. eisen als algemeen stemrecht, verplicht en gratis neutraal onderwijs, gemeentelijke autonomie, afschaffing van de kinderarbeid onder 12 jaar, wetten i.v.m. arbeidsongevallen en veiligheid op de werkplaats, geleidelijke omvorming van de openbare weldadigheid tot een stelsel van sociale zekerheid, terugschroeven van alle privatisering van openbaar bezit (Nationale Bank, spoorwegen, mijnen, gemeentelijke goederen,…) en overdracht ervan naar de gemeenschap, vertegenwoordigd door gemeente en staat.

    Het was niet zozeer een nieuwe organisatie, als wel een bundeling van bestaande organisaties. Het partijleven speelde zich hoofdzakelijk af rond de plaatselijke kernen, die grotendeels autonoom handelden. De eerste prioriteit was het lokaal uitbouwen van coöperatieven, mutualiteiten en vakbonden, naarmate de beweging groeide ook gevolgd door fanfares, turnclubs, cafés e.a. Slechts langzaamaan groeiden uit die basisgroepen federaties, die jaarlijks afgevaardigden stuurden naar het Kongres, dat een Algemene Raad verkoos om de leiding van de partij in handen te nemen. Die AR verkoos op zijn beurt een bureau van 9 leden, waaronder de secretaris en afgevaardigden van vakbonden, mutualiteiten en coöperatieven.

    Met steun in ambachtelijke kringen in Brussel en Antwerpen was het onbetwistbare bolwerk Gent, waar de militanten haast uitsluitend fabrieksarbeiders waren. In het industrieel meer ontwikkelde Wallonië was de partij enkel echt vertegenwoordigd in Verviers en dat ondanks de elkaar opvolgende spontane en ongeorganiseerde strijdbewegingen van de Waalse arbeiders. Pas wanneer in ’86 een enorme massabeweging op een bloedige nederlaag zou uitdraaien, zal de noodzaak tot een permanente organisatie diep in het bewustzijn inzinken.

    Wanneer in ’86 een staking in Luik beantwoord werd met een brutale bezetting van de stad door het leger, breidde de strijd zich snel uit naar Charleroi, iets later naar de Borinage en de Centre en nog later naar de steengroeven van Lessines, Soignies, Doornik en Dinant. De arbeiders bewapenden zich, machines werden stukgeslagen, fabrieken en kastelen van de patroons werden in brand gestoken. De reactie van de regering was bloedig. Het leger kleurde de straten rood met het bloed van tientallen doden en zwaargewonden. De kopstukken van de socialistische beweging, o.a. Anseele, kregen celstraffen of zware boetes (willekeurig opgepakte arbeiders kregen straffen die opliepen tot levenslang). Nochtans stond de beweging niet onder leiding van de BWP, die in de streek geen enkele inplanting had. De BWP-leiding deed er alles aan om een uitbreiding naar Vlaanderen te voorkomen. In Gent kon ze de arbeiders slechts met zeer veel moeite tot kalmte aanmanen. De stakers ontvingen wel steun in de vorm van brood van de coöperatieven, het opnemen van de kinderen van de stakers in Vlaamse gezinnen en in de verdediging voor de rechtbank van de aangehouden arbeiders.

    De staking had in Wallonië de nood aan een solide organisatie sterk doen voelen. In 1887 stapten reeds heel wat Waalse arbeiders naast hun Vlaamse kameraden in een betoging voor het algemeen stemrecht. Steeds meer van hen traden toe tot de BWP, waar het snel tot botsingen kwam tussen de revolutionaire, anarchiserende Waalse tendensen – o.l.v. A. Defuisseaux – en de gematigde, op het parlement (en dus op de strijd voor het stemrecht) gerichte coöperatieven. De BWP-leiding sloot op het congres in 1887 de gebroeders Defuisseaux uit, waarop de gehele Henegouwse arbeidersklasse hen volgde naar de uitgang. Hun revolutionaire, maar avonturistische houding dreef de arbeidersklasse in Henegouwen tot de massale “grève noire” (waarbij opnieuw machines en fabrieken werden verwoest en o.a. aanslagen met dynamiet werden gepleegd), die echter bij gebrek aan actieve steun van de BWP geen uitbreiding kende. Totaal geïsoleerd zakte de beweging ineen.

    Later kwam aan het licht dat de stakingsleiding geïnfiltreerd was door de staatsveiligheid en dat deze verantwoordelijk was voor de dynamietontploffingen. De arbeidersbeweging reageerde ontzet en er kwam een verbroedering tot stand. De gematigde tactiek van de BWP-leiding haalde de bovenhand. En toch werd met de Henegouwse arbeiders een oppositionele stroming in de partij opgenomen, die zich in de latere periode steeds opnieuw zal laten horen in de verdediging van de algemene staking als strijdmiddel, in het propageren van strijdbaarheid tegen de gematigde leiding en haar bereidheid tot compromis met de patroons en samenwerking met de “progressieve” burgerij, in het verzet tegen de latere regeringsdeelnames van de BWP (voor de eerste maal in de – onverkozen – regering die werd opgezet tijdens de Eerste Wereldoorlog),…

    Geen ideaal instrument, maar wel een enorme stap vooruit.

    Een zekere bureaucratisering van de vakbonden naarmate het sociale overleg ontwikkelde, de verwording van een aantal van de belangrijkste coöperatieven tot kapitalistische bedrijven, de druk voor een gematigde politiek vanuit de mutualiteiten én vanuit de eerste parlementaire vertegenwoordigers van de partij,… Het zijn zaken die in de kiem aanwezig waren in de BWP vanaf het begin. Op alle momenten van beslissende klassenstrijd bleken de arbeidersmassa’s steeds veel radicaler dan de BWP-leiding, die meestal achter de feiten van min of meer spontane uitbarstingen van arbeiderswoede aanliep om steeds opnieuw de beweging in veilige banen te leiden.

    De BWP was zeer duidelijk wat Lenin noemde een arbeiderspartij met een burgerlijke leiding. Maar het bood de arbeidersbeweging wel een instrument om haar strijd nationaal te voeren en haar krachten zo te bundelen dat belangrijke overwinningen op het patronaat werden verworven. Dit zowel op het vlak van democratische rechten (stemrecht, maar ook recht op vereniging en stakingsrecht) als op het vlak van levensstandaard en werkomstandigheden (arbeidsduurvermindering, collectieve loononderhandelingen, minimumloon, sociale zekerheid,…).

    Deze realiteit, gekoppeld aan de fouten van de Communistische Partij, die na de Eerste Wereldoorlog wordt opgezet, leidde tot een grote loyaliteit onder de socialistische arbeiders, die tot grote opofferingen voor hun partij bereid waren. Hun leiding echter ging resoluut voor haar eigen carrière in het parlement en later de regering en bestreed iedere uiting van radicaal socialistische ideeën. Zelfs met het steeds terugkerende verraad van de partijleiding op beslissende momenten heeft het tot zeer kort geleden geduurd vooraleer de partij, ondertussen regionaal gesplitst en SP.a en PS geworden, niet langer onder de massa van arbeiders als “hun” partij werd aanzien (voor de PS blijft dat gevoel tot op zekere hoogte tot vandaag nog rechtop onder lagen van de arbeidersklasse). Ze stroomden er tot einde jaren ’80 steeds naar terug en deden steeds nieuwe pogingen om de partij naar links te stuwen.

    Een arbeiderspartij biedt de enorme massa van arbeiders de mogelijkheid samen ideeën te bespreken, een strategie en tactieken uit te werken, een eisenpakket voor vandaag en een programma op langere termijn collectief te verdedigen. Zo’n partij organiseert de solidariteit en het lange bestaan van de BWP op nationaal vlak is zeker een element geweest in het voorkomen van meer gewelddadige uitbarstingen van de nationale kwestie. Het is mét een arbeiderspartij – zelfs met haar burgerlijke leiding – dat de Belgische arbeidersbeweging in staat is geweest een ruim stelsel van sociale zekerheid, openbare diensten en centraal loonoverleg af te dwingen.

    De laatste decennia van neoliberale erosie van de “welvaartstaat”, die het gevolg was van de opeenvolgende strijd van de arbeidersbeweging – de burgerij heeft nooit iets cadeau gegeven! – ging gepaard met de verburgerlijking van de sociaaldemocratische partijen.

    Lessen voor de opbouw van een nieuwe arbeiderspartij

    In de komende jaren zal België het rijtje landen vervoegen, waarin reeds nieuwe linkse of arbeidersformaties zijn ontstaan. Net zoals destijds met de oprichting van de BWP zal het een proces van vallen en opstaan zijn, van het collectief trekken van lessen uit de overwinningen en de nederlagen van massabewegingen van de arbeidersklasse.

    Voorbeelden van hoe dergelijke formaties in het leven kunnen worden geroepen, zijn er vandaag in meerdere landen. Er is de P-Sol in Brazilië, maar ook in meerdere Europese landen doen zich al enkele jaren ontwikkelingen in die richting voor. De SP in Nederland, Die Linke in Duitsland (die dagdagelijks met hoge scores in de opiniepeilingen tonen dat een socialistische retoriek en “ouderwetse” linkse eisen als de nationalisering van belangrijke economische sectoren allesbehalve een belemmering hoeft te zijn voor het aantrekken van de sympathie van brede lagen van arbeiders), de PRC in Italië, Syriza in Griekenland,…

    Geen enkele van deze ontwikkelingen leveren “ideale” situaties op en vele van deze nieuwe formaties zijn extreem wankel. De potentiële algemene struikelblokken zijn duidelijk geworden: in alle nieuwe formaties speelt zich in meerdere of mindere mate de discussie over regeringsdeelname af. Het kiezen van dit pad is de PRC in Italië bijna noodlottig geworden en in Duitsland wordt de ontwikkeling van Die Linke in een aantal voormalige Oost-Duitse deelstaten, zoals Berlijn, belemmerd door de aanwezigheid van de partij in de deelstaatregering en haar deelname aan de neoliberale politiek.

    In deze partijen gaat een nauwe gerichtheid op verkiezingen, electoralisme, meestal samen met een zeer beperkte tussenkomst in de reële strijd, met de overschatting van de leidende figuren en de onderschatting van de uitbouw van een actieve basis, die enkel door tussenkomst in de reële beweging kan worden opgebouwd. Correct omgaan met de druk voor een meer sociale politiek, die zich kan uiten in neiging van deze linkse formaties om beleidscoalities te sluiten, meestal met de oude verburgerlijkte arbeiderspartijen, is een fundamentele kwestie. Een principiële weigering om in een neoliberale regering te functioneren, zal een bepalend element zijn in de ontwikkeling van een nieuwe arbeiderspartij en in haar vermogen blijvende wortels te schieten in de arbeidersklasse. Echte inspraak van haar leden via democratische structuren is van primordiaal belang om een nieuwe formatie op het pad te zetten van de ontwikkeling van een arbeiderspartij.

    Na het falen van CAP, Comité voor een Andere Politiek, lijkt in België de kwestie van een nieuwe partij voorlopig van de agenda verdwenen (voor een evaluatie van de ontwikkeling van CAP: http://www.socialisme.be/lsp/archief/2008/06/15/cap.html). Maar ze zal er door de gevolgen van de economische crisis met hardere kracht opnieuw op verschijnen. Om een kans op slagen te hebben, zal ieder initiatief moeten kunnen tonen aan de arbeiders en jongeren in strijd dat ze een meerwaarde te bieden hebben.

    Zonder een aanhang in minstens delen van de vakbonden, eerst en vooral in de meest strijdbare sectoren, zal een initiatief in België weinig kans op slagen maken. Een dergelijke formatie zal de eisen van de syndicale beweging moeten verdedigen op politiek vlak, maar niet alleen de syndicale eisen. Een arbeiderspartij moet de strijd opnemen voor alle onderdrukte en uitgebuite lagen van de bevolking om zich fundamenteel te versterken in de strijd tegen het patronaat en de regering. Een regering die bij gebrek aan een arbeiderspartij, ongeacht haar samenstelling, ten dienste staat van het patronaat. Zo’n arbeiderspartij zal met andere woorden expliciet of minstens impliciet socialistische ideeën en waarden, zoals solidariteit en strijd tegen iedere vorm van discriminatie, moeten verdedigen.

    Nieuwe initiatieven zullen genomen worden en LSP/PSL zal zoals in het verleden aan ieder initiatief die het potentieel en de wil heeft om tot een nieuwe formatie van de arbeidersklasse te komen haar steun en actieve medewerking verlenen. Maar we zullen – zoals we in CAP hebben gedaan – wijzen op de lessen van de geschiedenis. Op de noodzaak tussen te komen in de reële strijd en zoveel mogelijk arbeiders actief te betrekken bij de uitbouw ervan – zeker de beginperiode van de BWP leverde een enorme stapel verhalen op van hoe overal in het land duizenden en nog eens duizenden arbeiders zich politiek actief engageerden, hun leidingen steeds opnieuw onder druk zetten tot actie en tot het innemen van radicalere standpunten. Ook de noodzaak tot interne democratie, waarvan het gebrek eraan in de BWP zoveel schade heeft toegebracht, is na de negatieve ervaringen met het bureaucratische stalinisme, een essentiële voorwaarde voor een gezonde nieuwe arbeiderspartij. Ieder lid of elke groep van leden moet er de vrijheid krijgen hun programma te verdedigen, een echte discussie en confrontatie van ideeën moet er gevoerd kunnen worden.

    Via de strijd tegen de neoliberale aanvallen van de komen jaren kan zo’n partij de komende jaren in België het daglicht zien. De syndicaal sterk georganiseerde arbeidersklasse in België zal er dan een machtig instrument bij krijgen om haar strijd niet enkel op het syndicale, maar ook op het politieke terrein te kunnen voeren.


    Noot

    1. De Franse Pierre-Joseph Proudhon (1809-1865) was de eerste (utopisch) socialist die zichzelf als anarchist beschreef. Hij werkte een zeer kleinburgerlijk “socialisme” uit, gebaseerd op coöperatieven, bank van de arbeid, enz. Hij en de stroming die zich bouwde op zijn ideeën (en vertegenwoordigd was in de Eerste Internationale) verzetten zich tegen stakingen van de arbeiders en zagen het nut van organisatie van de arbeidersklasse niet in. Binnen de Eerste Internationale werd een strijd gevoerd tussen deze stroming (ondertussen aangevoerd door Bakoenin) enerzijds en Marx en Engels anderzijds.

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop