Category: Dossier

  • Marx had gelijk

    Voor iedereen is het ondertussen wel duidelijk dat het kapitalisme zich in een wereldwijde crisis bevindt. Meer dan 50.000 miljard (of een 50 gevolgd door 12 nullen) is op de verschillende beurzen wereldwijd reeds verloren gegaan, steeds meer bedrijven gaan overkop en de massawerkloosheid swingt de pan uit (in de eurozone hebben tijdens de eerste maanden van de crisis 1,22 miljoen mensen hun job verloren).

    Dossier uit de ALS-krant door Thibauld (Luik) en Pablo (Brussel)

    [box type=”shadow” align=”alignright” width=”100″]

    24 oktober: nationale conferentie ALS

    De Actief Linkse Studenten en Scholieren houden op 24 oktober een nationale conferentie. In september hielden we reeds in tal van steden openingsvergaderingen voor scholieren en studenten. Het bestaan van de Actief Linkse Scholieren werd in Antwerpen ook al opgemerkt door de media die opmerkten dat zes ALS’ers werden opgepakt omdat ze pamfletten durfden uit te delen tegen het hoofddoekenverbod.

    Met de nationale conferentie van ALS op 24 oktober willen we een eerste evaluatie maken van de lancering in de verschillende regio’s. Onder de slogan “Kapitalisme in crisis, Marx had gelijk” hielden we meetings en gingen we in op de actualiteit van het marxisme.

    Op onze nationale conferentie zal worden ingegaan op onze centrale campagnes: de strijd tegen de onderwijsbesparingen en de strijd van jongeren voor werk. Er zal onder meer worden gesproken door Matt Dobson van de Britse campagne “Youth Fight for Jobs” die op 28 november een jongerenmars voor werk organiseert in Londen.

    De nationale ALS-conferentie vindt plaats in hetzelfde gebouw als Socialisme 2009 dat aansluitend plaatsvindt. De conferentie start om 10u30 en duurt tot 13u. Alle leden en sympathisanten van ALS zijn uiteraard van harte welkom!
    [/box]

    Terwijl hongersnood reeds voor de crisis een dagelijkse bekommernis was voor bijna 1 miljard mensen, maakt de voedselcrsis die met de economische crisis gepaard gaat de zaken alleen maar erger. Oorlogen met als inzet de verdeling van rijkdom zijn allesbehalve verdwenen. In de derde wereld kunnen we zelfs gewag maken van totale chaos. Tegen deze achtergrond speelt zich aldus een economische crisis af waarvoor de heersende klasse geen enkele oplossing heeft. De voorstellen van kapitalisten en onze regeringen zullen enkel tot meer uitbuiting, miserie, oorlogen en repressie leiden.

    Kapitalisme werkt niet

    Doorheen de jaren ‘vergeten’, maakt Karl Marx vandaag opnieuw zijn opwachting. De economische formules die hem als ouderwets en utopisch afschreven, hebben ondertussen zelf hun failliet bewezen.

    Misschien hebben sommigen van jullie zich ook al terecht de vraag gesteld: waar komt al dat geld vandaan dat massaal in de zakken van bedrijfsleiders en aandeelhouders verdwijnt? In tegenstelling tot wat men denkt, is een loon niet de weerspiegeling van de hoeveelheid arbeid die men verricht. Het loon is hier slechts een deel van. De rest van de geproduceerde waarde gaat naar onderhoud en uitbouw van de fabriek, en vooral naar winst voor de patroons.

    Het is algemeen geweten dat het kapitalisme zoveel mogelijk winst wil maken op zo kort mogelijke tijd. Om hun winst te behouden, en te laten groeien, proberen de kapitalisten steeds opnieuw te knippen in hun uitgaven, en vooral in de lonen en arbeidscondities van hun werknemers. Aangezien er steeds sneller nieuwe machines op de markt komen, waarmee steeds meer geproduceerd kan worden, is de kapitalist verplicht deze aan te kopen om concurrentieel te blijven. Steeds weer draaien de werknemers hiervoor op.

    De arbeidskracht van loonarbeiders is het enige wat in staat is om meerwaarde te creëren, door met grondstoffen en machines gebruiksgoederen te produceren.

    Het loon van deze werkenden, staat steeds meer onder druk, en volstaat nooit om alle producten die de arbeiders produceren op te kopen. De kapitalisten proberen zoveel mogelijk van het loon af te houden, waardoor ze uiteindelijk hun eigen systeem ondergraven.

    Het hoeft dan ook niet te verbazen dat de crisis zijn wortels heeft in dit fenomeen, en meer bepaald in de gigantische schuldenberg die de afgelopen jaren tot buitensporige proporties gegroeid is. Aangezien men niet genoeg consumeerde, en de banken ondertussen grote geldreserves opstapelden, heeft men de mensen als het ware verplicht zich in de schulden te steken door het uitschrijven van goedkope leningen. Zo kon men een tijdlang de overproductiecrisis voor zich uit schuiven, maar de limieten zijn nu toch bereikt.

    Dat is niets nieuws, Karl Marx had deze processen 150 jaar geleden al beschreven en ontleed. Het kapitalisme is gebaseerd op interne tegenstellingen die onvermijdelijk leiden tot crisissen. De crisis van 1929 kon zelfs pas door de 2e wereldoorlog opgelost worden. Het kapitalisme kon zich enkel herstellen ten koste van een hele hoop mensenlevens en productiecapaciteit

    Welk alternatief?

    Met de kapitalistische crisis is Marx terug van weg geweest. «The Times» schreef in januari: “Door de mist komt onvermijdelijk het gedachtegoed van Karl Marx, de grootvader van economische politiek, die het kapitalistisch systeem veroordeelde en die in de eeuw na zijn dood in 1883 een buitengewone rol speelde op wereldvlak, terug”

    Marx, meer dan enkel een briljant econoom, ontwikkelde ook het idee van klassenstrijd, voortvloeiend uit het feit dat onze maatschappij verdeeld is in verschillende sociale klassen: de dominante kapitalistische en de onderdrukte arbeidersklasse.

    Hoewel sommigen beweren dat klassenstrijd dateert uit de 19e eeuw en vandaag niet meer bestaat, net zomin als sociale klassen, wordt meestal «vergeten» dat de actieve Belgische bevolking voor 88% uit arbeiders of werknemers bestaat. Er wordt eveneens vergeten dat het om een constante strijd gaat, die ook in deze crisis draait om het loon, de werkgelegenheid en de leefomstandigheden van hen en hun gezin.

    Dankzij haar aantal en haar beslissende rol in de productie, beschikt de arbeidersklasse over de kracht om de macht over te nemen. Ze zal daarbij steun moeten zoeken bij de middenlagen in de maatschappij, die eveneens het slachtoffer zijn van het kapitalisme.

    Wij zijn voorstander van een democratisch en socialistisch systeem, gebaseerd op comités in de bedrijven, de scholen en de wijken die de samenleving besturen. Dit nieuw politiek systeem moet gebaseerd zijn op arbeidersdemocratie: verkozenen met het gemiddelde inkomen van een arbeider en permanente afzetbaarheid door diegene die hen verkozen hebben.

    De economie moet berusten op een geplande productie en herverdeling van de rijkdom. De geproduceerde rijkdom zal eindelijk ten dienste staan van de mens en zijn leefomgeving, de enige garantie zowel voor individuele, als voor collectieve ontplooiing van ieders talenten.

  • 20 jaar na de val van de muur, het einde van de geschiedenis?

    20 jaar geleden werden de straten van Oost-Duitsland opgeschrokken door één van de grootste massabewegingen uit haar geschiedenis. Op enkele maanden tijd zouden de protesten aangroeien van enkele duizenden tot honderdduizenden arbeiders en jongeren die zich verzetten tegen de corruptie en de repressie van de stalinistische dictatuur.

    Artikel door Matthias (Gent) uit de ALS-krant

    Wat begon als een strijd om meer democratie en inspraak, zou uiteindelijk leiden tot het herstel van het kapitalisme. De Westerse burgerij probeerde dit te recupereren om voor ééns en voor altijd komaf te maken met het socialistische gedachtengoed. Fukuyama kondigde zelfs het einde van de geschiedenis af.

    20 jaar later draait de wereldbevolking echter opnieuw op voor de dramatische crises van het kapitalisme. Velen stellen zich vandaag de vraag welk alternatief de Sovjetunie vormde op dit systeem. Wij zullen met ALS altijd de noodzaak verdedigen aan een democratisch geplande economie als alternatief op het kapitalisme, en de revolutie van de Russische arbeiders en boeren verdedigen.

    Maar onze internationale stroming heeft steeds, net zoals de massa’s in Oost-Duitsland, oppositie en strijd gevoerd tegen de degeneratie van deze revolutie en de dictatuur van een stalinistische elite. Wij verdedigden de massabewegingen die in Oost-Duitsland opkwamen voor echte democratie en “alle macht bij het volk” eisten.

    Het herstel van het kapitalisme was uiteindelijk te wijten aan het gebrek aan organisatie, strategie en perspectief van deze spontane opstanden. Enkel naar het einde van de beweging toe, evolueerden de eisen voor democratische inspraak naar illusies in een sociale markteconomie. Twee jaar later zou de productie in de Sovjetunie tot 1/3e terugvallen en raakten miljoenen arbeiders in de ellende van werkloosheid verzeild door het gebrek aan een echt socialistische leiding.

    De komende weken zullen we uitgebreid terugkomen op de 20ste verjaardag van de val van de Muur. Ook op het vormingsweekend Socialisme 2009 (24 en 25 oktober) is daar tijd voor uitgetrokken. Er is een werkgroep waarin zal worden ingegaan op wat er gebeurd is in Duitsland in 1989. Op deze werkgroep zal worden gesproken door Tania Niemeier en Robert Bechert (auteur van een boek over de gebeurtenissen van 1989). De afsluitende meeting zal ingaan op de strijd voor het socialisme 20 jaar na de val van het stalinisme.

  • Over de houding van de arbeiderspartij tegenover godsdienst

    Lenin, 1909

    De redevoering van afgevaardigde Soerkov in de Staatsdoema bij de behandeling van de begroting van de Synode en de hieronder gepubliceerde discussie in onze Doema-fractie bij het bespreken van het ontwerp van die redevoering, hebben een juist nu uiterst belangrijke en actuele kwestie opgeworpen. Belangstelling voor alles wat met de godsdienst samenhangt heeft zich vandaag ongetwijfeld meester gemaakt van brede kringen in de maatschappij. Die belangstelling strekt zich ook uit tot de intellectuelen die met de arbeidersbeweging sympathiseren en tot bepaalde kringen van de arbeiders. De sociaal-democratie is absoluut verplicht haar houding ten aanzien van de godsdienst duidelijk te maken.

    De gehele wereldbeschouwing van de sociaal-democratie is gebouwd op het wetenschappelijke socialisme, d.w.z. op het marxisme. De filosofische grondslag van het marxisme vormt, zoals Marx en ook Engels herhaaldelijk hebben verklaard, het dialectische materialisme, dat de historische tradities van het materialisme van de 18e eeuw in Frankrijk, alsmede die van Feuerbach (eerste helft van de 19e eeuw) in Duitsland in hun volle omvang heeft overgenomen – een materialisme dat absoluut atheïstisch is en vijandig staat tegenover elke godsdienst. We herinneren eraan dat de gehele “Anti-Dühring” van Engels die door Marx in manuscript is gelezen, de materialist en atheïst Dühring een inconsequent materialisme verwijt en bewijst hoe Dühring een achterdeurtje openlaat voor de godsdienst en voor een godsdienstfilosofie. Wij herinneren eraan dat Engels hem in zijn werk over Ludwig Feuerbach verwijt dat hij het geloof heeft bestreden, niet om het af te schaffen, maar om het te vernieuwen, om een nieuw, “hoger” geloof te construeren en dergelijke meer. Godsdienst is opium van het volk. Deze uitspraak van Marx vormt de hoeksteen van de gehele wereldbeschouwing van het marxisme ten aanzien van de godsdienst. Het marxisme beschouwt alle tegenwoordige godsdiensten en kerken, alle religieuze organisaties steeds als organen van de burgerlijke reactie die de uitbuiting moeten verdedigen en de arbeidersklasse dom moeten houden.

    Tegelijkertijd veroordeelde Engels echter herhaaldelijk de pogingen van mensen die “linkser” of “revolutionairder” wilden zijn dan de sociaal-democratie door in het programma van de arbeiderspartij een directe belijdenis van het atheïsme op te nemen in de zin van een oorlogsverklaring aan de godsdienst. In 1874, toen Engels over het beroemde manifest sprak van de blanquistische Communevluchtelingen die als emigranten in Londen leefden, kenschetste hij hun luidruchtige oorlogsverklaring aan de godsdienst als een domheid en verklaarde hij dat een dergelijke oorlogsverklaring het beste middel is om de belangstelling voor de godsdienst nieuw leven in te blazen en het werkelijke uitsterven van de godsdienst te bemoeilijken. Engels verweet de blanquisten dat zij er geen begrip voor konden opbrengen dat alleen de klassenstrijd van de arbeidersmassa’s, waardoor de brede lagen van het proletariaat alzijdig in de bewuste en revolutionaire maatschappelijke praktijk betrokken worden, in staat is de onderdrukte massa’s werkelijk van het juk van het geloof te bevrijden, terwijl het een anarchistische frase is om de oorlog tegen de godsdienst tot politieke taak van de arbeiderspartij te proclameren. En in 1877, terwijl Engels meedogenloos in de Anti-Dühring zelfs de geringste concessies van de filosoof Dühring aan het idealisme en de godsdienst brandmerkte, veroordeelde hij tegelijkertijd niet minder krachtig de zogenaamd revolutionaire idee van Dühring om in de socialistische maatschappij de godsdienst te verbieden. Een dergelijke oorlog aan de godsdienst verklaren betekent volgens Engels ‘bismarckser zijn dan Bismarck’, d.w.z. de dwaasheid van Bismarcks strijd tegen de klerikalen herhalen (de beruchte Kulturkampf, d.w.z. de strijd die Bismarck in de zeventiger jaren door middel van politievervolgingen van het katholicisme tegen de Duitse partij van de katholieken, de Centrum-partij, heeft gevoerd). Door deze strijd heeft Bismarck het strijdbare klerikalisme van de katholieken alleen maar versterkt en aan de zaak van de werkelijke cultuur alleen maar afbreuk gedaan. Immers, in plaats van de politieke scheidsmuren plaatste hij de godsdienstige scheidsmuren op de voorgrond en leidde op die manier de aandacht van bepaalde lagen van de arbeidersklasse en van de democratie af van de dringende taken van de revolutionaire en de klassenstrijd naar een heel oppervlakkig en burgerlijk-leugenachtig antiklerikalisme. Engels maakte Dühring, die u1trarevolutionair wilde zijn, het verwijt dezelfde dwaasheid van Bismarck in een andere vorm te willen herhalen. Hij verlangde van de arbeiderspartij er begrip voor te hebben dat zij geduldig moet werken aan het organiseren en opvoeden van het proletariaat, wat tot het uitsterven van de godsdienst zal leiden, maar dat zij zich niet in het avontuur van een politieke oorlog tegen de godsdienst mag storten. Deze opvatting is vlees en bloed geworden van de Duitse sociaal-democratie; ze heeft zich bijv. uitgesproken voor de vrije werkzaamheid van de jezuïeten, voor hun toelating in Duitsland, voor het afschaffen van alle politiemaatregelen ter bestrijding van welke godsdienst ook. “De godsdienst tot een privé-zaak verklaren” – in dit beroemde punt van het programma van Erfurt (1891) werd de geschetste politieke tactiek van de sociaal-democratie verankerd.

    Deze tactiek is ondertussen echter een holle frase geworden en heeft al een nieuwe vervalsing van het marxisme in tegengestelde richting, in de richting van het opportunisme, doen ontstaan. Men is de zin uit het programma van Erfurt zo gaan uitleggen alsof wij, sociaal-democraten, en onze partij de godsdienst als privé-aangelegenheid beschouwen, alsof voor ons als sociaal-democraten, voor ons als partij de godsdienst een privé-zaak is. Zonder zich in een directe polemiek tegen deze opportunistische opvatting te begeven, heeft Engels het in de jaren negentig noodzakelijk geacht er met kracht stelling tegen te nemen, en wel niet in polemische, doch in positieve vorm. En hij deed dat in de vorm van een door hem bewust onderstreepte verklaring dat de sociaal-democratie de godsdienst tegenover de staat als een privé-zaak beschouwt, maar in geen geval tegenover zichzelf, in geen geval tegenover het marxisme en tegenover de arbeiderspartij.

    Dit is de buitenkant van het verhaal over de stellingname van Marx en Engels ten aanzien van de godsdienst. Mensen die oppervlakkig staan tegenover het marxisme, die niet kunnen of willen denken, komt dit verhaal voor als een kluwen zinloze tegenspraken en weifelingen van het marxisme: om zo te zeggen als een mengelmoes van “consequent” atheïsme en “toegevendheid” jegens de godsdienst, als “beginselloos” weifelen tussen de o-zo-revolutionaire oorlog tegen god en het laffe streven om de gelovige arbeiders ‘naar de mond te praten’, de vrees hen af te schrikken enz., enz. In de literatuur van de anarchistische fraseurs kan men heel wat uitvallen van die aard tegen het marxisme vinden.

    Wie echter ook maar bij benadering in staat is het marxisme serieus te doorgronden, zich in zijn filosofische grondslagen en in de ervaringen van de internationale sociaal-democratie te verdiepen, zal gemakkelijk inzien dat de tactiek van het marxisme tegenover de godsdienst heel consequent en door Marx en Engels grondig doordacht is en dat datgene wat dilettanten of weetnieten voor weifelingen aanzien, een directe en onontkoombare conclusie uit het dialectische materialisme is. Het zou volstrekt onjuist zijn als men zou geloven dat de vermeende “matiging” van het marxisme tegenover de godsdienst te verklaren viel uit zogenaamde “tactische” overwegingen – in de zin van het streven “niet af te schrikken” enz. Integendeel, de politieke lijn van het marxisme is ook voor wat dit vraagstuk betreft onafscheidelijk verbonden met zijn filosofische grondslagen.

    Marxisme is materialisme. Het staat als zodanig even meedogenloos vijandig tegenover de godsdienst als het materialisme van de Encyclopedisten van de l8e eeuw of het materialisme van Feuerbach. Dat staat buiten kijf. Maar het dialectische materialisme van Marx en Engels gaat verder dan dat van de Encyclopedisten en van Feuerbach, want het past de materialistische filosofie toe op het gebied van de geschiedenis, op het gebied van de sociale wetenschappen. Wij moeten de godsdienst bestrijden. Dat is het abc van het gehele materialisme en dus ook van het marxisme.

    Maar het marxisme is geen materialisme dat bij het abc is blijven stilstaan. Het marxisme gaat verder. Het zegt: men moet de godsdienst weten te bestrijden, maar daartoe is het nodig dat men de oorsprong van het geloof en de godsdienst onder de massa’s materialistisch verklaart. Men mag de strijd tegen de godsdienst niet beperken tot abstract-ideologische propaganda; men mag die niet tot een dergelijke propaganda reduceren, maar moet die in verband brengen met de concrete praktijk van de klassenbeweging die het afschaffen van de sociale wortels van de godsdienst als doel heeft. Waarom handhaaft de godsdienst zich onder de achterlijke lagen van het stedelijke proletariaat, onder brede lagen van het halfproletariaat en ook onder de grote massa van de boeren? Tengevolge van de onwetendheid van het volk, antwoordt de burgerlijke vooruitstrevende, de radicaal of de burgerlijke materialist. Dus: weg met de godsdienst, leve het atheïsme, onze voornaamste taak is het verbreiden van atheïstische inzichten. De marxist zegt: dat is verkeerd. Zo’n opvatting is oppervlakkige, burgerlijk beperkte cultuurverspreiding. Zulk een opvatting verklaart de wortels van de godsdienst niet grondig genoeg, niet materialistisch, doch idealistisch. In de moderne kapitalistische staten zijn deze wortels in hoofdzaak van sociale aard. De sociale onderdrukking van de werkende massa’s, hun schijnbaar volledige machteloosheid tegenover de blinde werking van de krachten van het kapitalisme dat de eenvoudige werkende mensen iedere dag en ieder uur duizend keer meer ontzettend leed en onmenselijke kwellingen berokkent dan welke buitengewone gebeurtenissen als oorlogen, aardbevingen enz. ook, daarin ligt vandaag nog de godsdienst het diepst geworteld. “De vrees heeft de goden voortgebracht.” De vrees voor de blinde werking van de macht van het kapitaal. Blind omdat haar werking door de volksmassa’s niet kan worden voorzien en omdat ze de proletariër en de kleine zelfstandige bij elke stap van hun leven de “plotselinge”, “onverwachte”, “toevallige” ruïnering, de ondergang, de verandering tot bedelaar, tot pauper, tot een geprostitueerde, de hongerdood dreigt te brengen en dit ook inderdaad doet – dat is de wortel van de tegenwoordige godsdienst, waarop de materialist in het bijzonder en het meest moet letten als hij geen beginneling in het materialisme wil blijven. Geen propagandageschrift zal de godsdienst uit de massa’s uitdrijven die, terneergedrukt door de kapitalistische dwangarbeid, door de blindelings werkende, verwoestende krachten van het kapitalisme afhankelijk blijven, zolang deze massa’s niet zelf zullen hebben geleerd deze wortel van de godsdienst, de heerschappij van het kapitaal in al haar vormen, verenigd, georganiseerd, planmatig en bewust te bestrijden.

    Volgt daaruit soms dat een voorlichtingsbrochure tegen de godsdienst schadelijk of overbodig zou zijn? Geenszins. Er volgt iets heel anders uit. Namelijk dat de atheïstische propaganda van de sociaal-democratie ondergeschikt moet zijn aan haar allereerste taak: het ontplooien van de klassenstrijd van de uitgebuite massa ‘s tegen de uitbuiters.

    Iemand die zich niet in de grondslagen van het dialectische materialisme, d.w.z. van de filosofie van Marx en Engels, heeft verdiept, zal deze stelling mogelijkerwijze niet begrijpen (of althans niet onmiddellijk begrijpen). Hoe zit dat nu? Moet de ideologische propaganda, het propageren van bepaalde ideeën, de strijd tegen de vijand van de cultuur en de vooruitgang, die zich sedert duizenden jaren in leven houdt (d.w.z. tegen de godsdienst), ondergeschikt worden gemaakt aan de klassenstrijd, d.w.z. aan de strijd voor bepaalde praktische doeleinden op economisch en politiek gebied?

    Dit is een van de meest voorkomende bezwaren tegen het marxisme die alleen maar bewijzen dat men in het geheel niets heeft begrepen van de dialectiek van Marx. De tegenstrijdigheid die al diegenen verwart die dergelijke bezwaren opperen, is een levende tegenstrijdigheid van het levende leven, d.w.z. een dialectische tegenstrijdigheid en geen tegenstrijdigheid in woorden, geen bedachte tegenstrijdigheid. De theoretische propaganda van het atheïsme, d.w.z. het vernietigen van het religieuze geloof bij bepaalde lagen van het proletariaat, door een absolute, niet te overschrijden grens scheiden van het welslagen, het verloop, de voorwaarden van de klassenstrijd van deze lagen, wil zeggen ondialectisch denken. Het wil zeggen van iets dat een beweeglijke, relatieve grens is, een absolute grens maken. Het wil zeggen iets met geweld uit elkaar scheuren dat in de levende werkelijkheid onafscheidelijk met elkaar verbonden is. Laten we een voorbeeld nemen. Gesteld dat het proletariaat van een bepaald gebied en een bepaalde industrietak uiteenvalt in een ontwikkelde laag van tamelijk bewuste sociaal-democraten die vanzelfsprekend atheïsten zijn, en een tamelijk achterlijke laag van nog met het dorp en het boerenleven verbonden arbeiders die in god geloven, naar de kerk gaan of zelfs onder de directe invloed van de plaatselijke geestelijke staan, die, laten we maar eens wat zeggen, een christelijke arbeidersvereniging opricht. Gesteld verder dat de economische strijd in zo’n plaats tot een staking heeft geleid. De marxist is verplicht het succes van de stakingsbeweging op de voorgrond te plaatsen, met kracht in te gaan tegen een verdeling van de arbeiders in die strijd in atheïsten en christenen en een krachtige strijd tegen zo’n verdeling te voeren. Atheïstische propaganda kan onder die omstandigheden helemaal overbodig, ja zelfs schadelijk zijn. Niet vanuit het standpunt van kleinburgerlijke overwegingen over het afschrikken van de achterlijke lagen, over het verlies van een zetel bij verkiezingen enz., maar vanuit het standpunt van de werkelijke vooruitgang van de klassenstrijd. Onder de verhoudingen van de moderne kapitalistische maatschappij zal die klassenstrijd de christelijke arbeiders honderd keer beter tot de sociaal-democratie en tot het atheïsme brengen dan de louter atheïstische propaganda. Een propagandist van het atheïsme zou op zo’n moment en onder zulke omstandigheden alleen de pope en de geestelijkheid bevoordelen, die niets liever willen dan een splitsing van de arbeiders volgens geloof in god in plaats van een verdeling naar hun deelname aan de staking.

    Een anarchist die tot elke prijs de oorlog tegen god predikt, zou daardoor in werkelijkheid de popen en de bourgeoisie helpen (zoals de anarchisten immers in werkelijkheid altijd de bourgeoisie helpen). Een marxist moet materialist zijn, d.w.z. een vijand van de godsdienst, maar dan een dialectische materialist, d.w.z. een materialist die de strijd tegen de godsdienst niet abstract voert, niet op grond van een abstracte, zuiver theoretische, zichzelf steeds gelijk blijvende propaganda, maar concreet, op grond van de klassenstrijd, zoals die zich in ­werkelijkheid afspeelt en die de massa’s het meest en het best opvoedt. Een marxist moet met de gehele concrete situatie rekening weten te houden. Hij moet steeds de grens tussen anarchisme en opportunisme weten te vinden (deze grens is relatief, beweeglijk, veranderlijk, maar ze is er).

    Hij mag noch in het abstracte, opgeschroefde, in werkelijkheid holle “revolutionaire” gedoe van de anarchist vervallen, noch in de kleingeestigheid en het opportunisme van de kleinburger of van de liberale intellectueel die niet tegen de godsdienst durft te strijden, die deze taak vergeet en zich bij het geloof in een god neerlegt. Die zich niet laat leiden door de belangen van de klassenstrijd, maar door kleinzielige, jammerlijke berekening: niemand krenken, niemand afstoten, niemand afschrikken, door de waanwijze regel “leven en laten leven” enz., enz.

    Vanuit dit standpunt moeten alle afzonderlijke kwesties worden opgelost die te maken hebben met de houding van de sociaal-democratie ten aanzien van de godsdienst. Er wordt bijv. vaak de vraag opgeworpen of een geestelijke lid kan zijn van de sociaal-democratische partij. Deze vraag wordt gewoonlijk zonder enig voorbehoud bevestigend beantwoord, waarbij men zich beroept op de ervaringen van de Europese sociaal-democratische partijen. Deze ervaringen zijn echter niet alleen tot stand gekomen door toepassing van de leer van het marxisme op de arbeidersbeweging, maar ook door de bijzondere historische verhoudingen van het Westen die Rusland niet kent (wij zullen op deze verhoudingen nog terugkomen), zodat een onvoorwaardelijk bevestigend antwoord hier niet juist zou zijn. Men kan niet eens en voor altijd en voor alle omstandigheden verklaren dat geestelijken geen lid kunnen zijn van de sociaal-democratische partij, maar men kan ook niet eens en voor altijd de tegenovergestelde regel stellen. Als een geestelijke naar ons toekomt om gemeenschappelijk politiek werk te verrichten en als hij naar beste geweten zijn partijwerk verricht zonder tegen het partijprogramma op te treden, kan hij door ons in de gelederen van de sociaal-democratie worden opgenomen. De tegenspraak tussen de geest en de grondslagen van ons programma enerzijds en de godsdienstige overtuiging van de geestelijke anderzijds zou dan onder zulke omstandigheden een persoonlijke tegenspraak kunnen blijven die alleen hem betreft. Een politieke organisatie kan haar leden er niet op onderzoeken of er tussen hun opvattingen en het partijprogramma niet een tegenspraak bestaat. Maar het spreekt vanzelf dat een dergelijk geval zelfs in Europa een zeldzame uitzondering zal zijn, terwijl het in Rusland al helemaal onwaarschijnlijk is. En als bijvoorbeeld een geestelijke tot de sociaal-democratische partij zou toetreden en in deze partij als zijn belangrijkste en nagenoeg uitsluitende werk zou beginnen met het actief propageren van religieuze opvattingen, zou de partij hem absoluut uit haar midden moeten verwijderen. Wij moeten niet alleen toestaan dat arbeiders die hun geloof in god nog hebben bewaard, lid worden van de sociaal-democratische partij, maar moeten hen er welbewust voor winnen. Wij zijn er absoluut op tegen dat hun religieuze overtuigingen ook maar het minst worden gekwetst, maar we trachten hen te winnen om hen in de geest van ons programma op te voeden, niet opdat zij dit programma bestrijden. Wij laten binnen de partij vrijheid van meningen toe, doch binnen zekere, door de vrijheid van groepering bepaalde perken: wij zijn niet verplicht samen op te trekken met mensen die op actieve wijze opvattingen propageren die door de meerderheid van de partij van de hand worden gewezen.

    Een ander voorbeeld: kan men onder alle omstandigheden leden van de sociaal-democratische partij gelijkelijk veroordelen, wanneer ze verklaren “het socialisme is mijn godsdienst” en wanneer ze opvattingen propageren die in de lijn van zo’n verklaring liggen? Neen. We hebben hier ongetwijfeld te maken met een afwijking van het marxisme (en dus ook van het socialisme), maar de betekenis van die afwijking, om zo te zeggen, haar soortelijk gewicht kan in verschillende situaties verschillend zijn. Het is één ding wanneer een agitator of iemand die voor arbeidersmassa’s optreedt in die geest spreekt om begrijpelijker te zijn, om zijn uiteenzetting mee te beginnen, om zijn opvattingen bevattelijker weer te geven met uitdrukkingen die de onopgevoede massa het meest aanspreken. Een ander ding is het, wanneer een publicist begint “godmakerij” of een godzoekend socialisme te prediken (zo ongeveer in de geest van onze Loenatsjarski en Co.). Net zoals in het eerste geval een veroordeling slechts haarkloverij of misschien zelfs een ongepaste beperking van de vrijheid van de agitator, van de vrijheid van “pedagogische” beïnvloeding zou kunnen zijn, zo zou in het tweede geval een veroordeling door de partij noodzakelijk en absoluut geboden zijn. De stelling “het socialisme is een godsdienst” is voor de één een vorm van overgang van de godsdienst naar het socialisme en voor de ander van het socialisme naar de godsdienst.

    Laten we nu de voorwaarden behandelen die in het Westen hebben geleid tot het opkomen van een opportunistische interpretatie van de stelling over het “verklaren van de godsdienst tot een privé-zaak”. Natuurlijk hebben we daar te maken met de invloed van algemene oorzaken die het opportunisme als zodanig laten ontstaan, zoals het opofferen van de fundamentele belangen van de arbeidersbeweging ten gunste van tijdelijke voordelen. De partij van het proletariaat eist van de staat dat hij de godsdienst tot een privé-zaak verklaart, doch zij beschouwt de strijd tegen de opium van het volk, de strijd tegen het religieuze bijgeloof enz. geenszins als een “privé-zaak”. De zaak wordt door de opportunisten zo verdraaid alsof de sociaal-democratische partij de godsdienst als een privé-zaak beschouwt!

    In de discussie van onze Doema-fractie over de redevoeringen ten aanzien van de godsdienstkwestie zijn de gebruikelijke opportunistische vervalsingen volstrekt onopgehelderd bleven. Maar naast die vervalsingen zijn er nog bijzondere historische voorwaarden die de tegenwoordige, als men zich zo mag uitdrukken, buitengewone onverschilligheid van de Europese sociaal-democraten jegens het godsdienstvraagstuk hebben teweeggebracht. Deze voorwaarden zijn van tweeërlei aard. In de eerste plaats is de taak van het bestrijden van de godsdienst historisch gezien een taak van de revolutionaire bourgeoisie, en in het Westen heeft de burgerlijke democratie in het tijdperk van haar revoluties of van haar stormloop tegen het feodalisme en de middeleeuwen deze taak in grote mate vervuld (of heeft dit in elk geval trachten te doen). Zowel in Frankrijk als in Duitsland bestaat een traditie van de burgerlijke strijd tegen de godsdienst, die lang voor het ontstaan van de socialistische beweging ter hand werd genomen (de Encyclopedisten, Feuerbach). In Rusland valt, overeenkomstig de voorwaarden van onze burgerlijk-democratische revolutie, ook deze taak nagenoeg volledig toe aan de arbeidersklasse. De kleinburgerlijke (narodnikistische) democratie heeft bij ons in dit opzicht niet te veel gedaan (zoals de nieuwbakken Zwarte Honderd-kadetten of kadetse Zwarte Honderd-lui van de ‘Wjechi’ geloven), maar in vergelijking tot Europa te weinig.

    Aan de andere kant heeft echter de traditie van de burgerlijke strijd tegen de godsdienst in Europa ook een specifiek burgerlijke verwringing van deze strijd door het anarchisme doen ontstaan, dat, zoals de marxisten al lang en bij herhaling hebben duidelijk gemaakt, met heel de ‘heftigheid’ van zijn aanvallen tegen de bourgeoisie toch op de grondslag van de burgerlijke wereldbeschouwing staat. De anarchisten en blanquisten in de Romaanse landen, Most (die overigens een leerling van Dühring was) en co. in Duitsland en de anarchisten van de jaren tachtig in Oostenrijk hebben de revolutionaire frase in de strijd tegen de godsdienst nec plus ultra gedreven. Geen wonder dat de Europese sociaal-democraten op de overdrijvingen van de anarchisten met overdrijvingen naar de andere kant reageren. Dat is begrijpelijk en in zekere zin wetmatig, maar wij, Russische sociaal-democraten, mogen de bijzondere historische voorwaarden van het Westen niet vergeten.

    In de tweede plaats was in het Westen na het einde van de nationale burgerlijke revoluties, na het tot stand brengen van een meer of minder volledige vrijheid van godsdienst de kwestie van de democratische strijd tegen de godsdienst historisch al zozeer door de strijd van de burgerlijke democratie tegen het socialisme op de achtergrond gedrongen, dat de burgerlijke regeringen bewust trachtten de aandacht van de massa’s van het socialisme af te leiden door een quasi-liberale “veldtocht” tegen het klerikalisme. Zulk een karakter had zowel de cultuurstrijd in Duitsland alsook de strijd van de burgerlijke republikeinen in Frankrijk tegen het klerikalisme. Het burgerlijke antiklerikalisme als middel om de aandacht van de arbeidersmassa’s van het socialisme af te leiden ging in het Westen vooraf aan het verbreiden van de tegenwoordige “onverschilligheid” tegenover de strijd tegen de godsdienst, zoals ze vandaag onder de sociaal-democraten gevonden kan worden. En dat is op zijn beurt begrijpelijk en wetmatig, want, als tegenhanger van het burgerlijke en het bismarckse antiklerikalisme, moesten de sociaal-democraten juist de strijd tegen de godsdienst ondergeschikt maken aan de strijd voor het socialisme.

    In Rusland liggen de verhoudingen heel anders. Het proletariaat is de leider van onze burgerlijk-democratische revolutie. Zijn partij moet de ideologische leider zijn in de strijd tegen alles wat middeleeuws is, waaronder ook tegen de oude staatsgodsdienst en tegen alle pogingen om deze godsdienst op te peppen, hem opnieuw of op andere wijze te grondvesten enz. De Duitse sociaal-democraten hadden de eis van de arbeiderspartij, dat de staat de godsdienst tot privé-zaak diende te verklaren, vervangen door de verklaring dat de godsdienst voor de sociaal-democraten zelf en voor de sociaal-democratische partij privé-zaak was. Engels heeft dit opportunisme betrekkelijk mild gecorrigeerd, maar het is begrijpelijk dat het overnemen van deze Duitse verdraaiing door de Russische opportunisten een honderd keer scherpere veroordeling door Engels te beurt zou vallen.

    Toen onze fractie vanaf het spreekgestoelte van de Doema verklaarde dat godsdienst de opium van het volk is, handelde ze volkomen juist en schiep ze een precedent dat de grondslag moet vormen voor alle uitlatingen van Russische sociaal-democraten ten aanzien van de godsdienst. Had men nog verder moeten gaan en nog uitvoeriger atheïstische conclusies moeten trekken? Wij geloven van niet. Dat zou het gevaar met zich hebben kunnen brengen dat de strijd van de politieke partij van het proletariaat tegen de godsdienst te veel de nadruk zou krijgen, en het zou ertoe hebben kunnen leiden dat de grens tussen de burgerlijke en de socialistische strijd tegen de godsdienst zou worden uitgewist. De eerste taak die de sociaal-democratische fractie in de Doema van de Zwarte Honderd moest volbrengen, heeft ze met ere volbracht.

    De tweede en voor de sociaal-democratie zeker de belangrijkste taak, namelijk precies uit te werken welke klassenfunctie de kerk en de geestelijkheid uitoefenen bij het ondersteunen van de Zwarte Honderd-regering en van de bourgeoisie in hun strijd tegen de arbeidersklasse, is evenzeer met ere volbracht. Er valt over dit onderwerp natuurlijk nog veel te zeggen en in komende redevoeringen zullen de sociaal-democraten heus wel weten waarmee ze de redevoering van kameraad Soerkov moeten aanvullen, maar ondanks dat was diens redevoering uitstekend, en het is niet meer dan de plicht van onze partij haar via alle partijorganisaties te verbreiden.

    Wat de derde taak betreft, had men heel uitvoerig de juiste betekenis van de door de Duitse opportunisten zo vaak verdraaide stelling over ‘het verklaren van de godsdienst tot privé-zaak’ moeten verduidelijken. Helaas heeft kameraad Soerkov dit niet gedaan. Dat is des te meer te betreuren daar de fractie al bij vorige gelegenheden ten aanzien van dit vraagstuk de fout van kameraad Belousov heeft begaan die bijtijds door de Proletari aan de kaak werd gesteld. De discussie in de fractie laat zien dat het probleem van een juiste formulering van de beruchte eis de godsdienst tot privé-zaak te verklaren, hier overschaduwd is geworden door de discussie over het atheïsme. Wij zullen voor deze fout van de gehele fractie niet alleen kameraad Soerkov laken. Sterker nog. We erkennen openlijk dat we hier te maken hebben met een schuld van de gehele partij die dit probleem niet voldoende duidelijk gemaakt heeft en de sociaal-democraten niet voldoende de betekenis heeft doen beseffen van de opmerking van Engels die tegen de Duitse opportunisten gericht was. Zoals de discussie binnen de fractie bewijst, gaat het erom dat het vraagstuk niet duidelijk werd begrepen, maar geenszins dat men geen rekening had willen houden met de leer van Marx, en wij zijn ervan overtuigd dat de fout in de komende redevoeringen van de fractie gecorrigeerd zal worden.

    In haar algemeenheid is de redevoering van kameraad Soerkov, wij herhalen het, uitstekend en dient ze door alle organisaties verbreid te worden. De fractie heeft met het bespreken van deze redevoering bewezen dat zij haar sociaal-democratische plicht beslist gewetensvol vervult. Het blijft te wensen dat in de partijpers vaker correspondenties verschijnen over de discussies binnen de fractie, opdat de fractie dichter bij de partij wordt gebracht, opdat de partij vertrouwd wordt gemaakt met het door de fractie verrichte moeilijke werk in de fractie zelf en opdat de ideologische eenheid in het werk van de partij en de fractie tot stand gebracht wordt.

  • Kapitalisme in crisis… Welk alternatief?

    Met een kapitalisme in crisis is het logisch dat er een groeiende openheid is voor anti-kapitalistische opvattingen. Maar wat betekent anti-kapitalisme? Dat volstaat niet als antwoord op de crisis omdat het enkel duidelijk maakt waar we tegen zijn en niet wat we in de plaats willen stellen en met welke methoden we dat kunnen bereiken. Anti-kapitalisme is een goede eerste stap, in dit artikel gaan we in op volgende stappen.

    De wereld is in een erg slechte staat met een economische crisis en milieuproblemen die ons samen een erg somber toekomstbeeld voorschotelen. Het zou er nochtans anders aan toe kunnen gaan. Iedereen zal daar wel wat ideeën over hebben, misschien erg vaag.

    Sommigen zullen eerder voorstander zijn van kleine gemeenschappen waarbij met ruilhandel wordt gewerkt, anderen zien meer heil in grote steden die gebruik maken van alle wetenschappelijke en technische mogelijkheden en tegelijk de natuur respecteren. Aan ideeën zal het niet ontbreken. Maar hoe kunnen we daadwerkelijk tot een andere samenleving komen?

    Zit het kapitalisme in de aard van de mens?

    De heersende klasse wil ons laten geloven dat het kapitalisme of de klassensamenleving het onvermijdelijke gevolg zijn van de menselijke natuur. De biologie zal wel een aantal aspecten van ons gedrag bepalen, maar de “menselijke natuur” is geen vaststaand gegeven dat onveranderlijk is omdat het nu eenmaal op magische wijze uit de hemel is komen vallen. De wijze waarop wij ons gedragen, ons verhouden tegenover andere mensen en hoe de mensheid zich verhoudt tegenover de wereld, is niet onveranderlijk. Het evolueert in een reactie op de veranderende materiële voorwaarden in de samenleving en onze verhouding met de planeet.

    Eeuwenlang leefden de mensen in samenlevingen van nomaden en gelijkwaardige jagers-verzamelaars. Het voedsel en al wat nodig was om te overleven, werd gedeeld in heel de gemeenschap. Ieder individu wist dat het enkel kon overleven als de volledige gemeenschap overleefde. Het is pas de afgelopen paar duizenden jaren, na de landbouwrevolutie waarbij de nomadenstammen zich gingen vestigen, dat er een duurzame overschot aan welvaart was. De strijd voor de controle over die overschotten begon in die tijd en legde de basis voor het ontstaan van stabiele heersende klassen.

    De heersende klassen die elkaar opvolgden in verschillende historische perioden verklaarden steeds dat het in de “menselijke natuur” lag dat de ene persoon de andere kon bezitten als slaaf of dat er een koning was die door een god was aangesteld om alle grond en haar bewoners te controleren, of dat een patroon honderd keer meer verdient dan zijn arbeiders.

    Een socialistisch alternatief

    Net als de slavenmaatschappij en de feodaliteit voor haar, zijn ook het kapitalisme, het privaat bezit van de productiemiddelen en de winsthonger niet in steen gebeiteld. Een andere samenleving is mogelijk. Een socialistische maatschappij baseert zich op het collectief bezit van de grote bedrijven en een democratische planning van de productie.

    Indien de moderne technologie zou worden aangewend in het belang van de meerderheid van de bevolking, dan zouden we fundamentele stappen vooruit kunnen zetten. Het zou de materiële basis vormen waarop ook de menselijke cultuur fundamenteel zou kunnen veranderen. In de plaats van een samenleving die egoïsme en inhaligheid beloont, zou een socialistische samenleving zich baseren op gelijkheid en rechtvaardigheid.

    De beslissingen zouden democratisch kunnen worden genomen. Niet door zoals vandaag om de vier jaar één of andere politicus te verkiezen die volgzaam de macht van de grote bedrijven en het establishment respecteert en versterkt. De arbeiders zouden de beslissingen zelf nemen via regelmatige vergaderingen op hun werk- en woonplaatsen. Er zouden afgevaardigden verkozen worden voor politieke posities, net als voor economische en administratieve posities. Deze afgevaardigden zouden steeds afzetbaar zijn door diegenen die hen verkozen hebben en ze zouden leven aan het gemiddelde loon van diegenen die ze vertegenwoordigen.

    De arbeidsweek zou fors kunnen worden ingekort, het beschikbare werk zou verdeeld worden zonder loonverlies. De fundamentele behoeften van eenieder zouden gegarandeerd worden, waardoor alle vrouwen en mannen controle over hun eigen leven zouden kunnen uitoefenen waarbij er ook meer mogelijkheden zouden zijn om creatieve en intellectuele interesses te ontwikkelen. Dit zou de deur openzetten om optimaal gebruik te maken van het creatieve potentieel van heel de mensheid.

    Hoe kunnen we zo ver geraken?

    Iedere staking, iedere strijdbeweging heeft in zich een element van contestatie tegen een deel van de kapitalistische macht. Een stakingspiket maakt het de patroon onmogelijk om te doen wat hij wil in “zijn” bedrijf. Het stelt ook de burgerlijke ideologie in vraag, in die zin dat de onderwerping van de arbeiders aan het patronaat wordt betwist. Bij een staking wordt uitbuiting niet zomaar aanvaard. Als een staking uitbreiding kent en groter wordt (een bedrijfsstaking die uitgroeit tot een lokale of zelfs nationale staking, van een 24-urenstaking naar een staking van onbepaalde duur), zal ook de contestatie toenemen. Dat kan leiden tot een cruciale vraag wie eigenlijk baas is over het bedrijf, over de economie en over de staat: de arbeiders of de burgerij?

    In een dergelijk proces is er niet alleen een confrontatie met de kapitalistische macht, er wordt ook een basis gelegd voor een nieuwe samenleving die haar wortels vindt in strijdbewegingen. Naarmate het sociaal conflict dieper wordt, zullen de stakerscomités steeds meer taken moeten opnemen en zal dit leiden tot een situatie van dubbelmacht, waarbij er naast de burgerlijke staat ook een embryo van een nieuwe staat opstaat op basis van arbeidersraden en acties. Op basis van een overwinning in de strijd kan een nieuwe samenleving ontstaan waarin komaf wordt gemaakt met uitbuiting en onderdrukking. Dat is een democratisch geplande socialistische samenleving die zich baseert op de zelforganisatie van de arbeiders en de bevolking.


    Maar hoe zat het dan in Rusland?

    De bureaucratische dictaturen in Rusland, China, Oost-Europa en elders hadden niets te maken met een echt democratisch socialisme. Het is wel belangrijk dat socialisten vandaag de ervaring van de Russische revolutie bestuderen om de redenen te kennen die aan de basis lagen van de bureaucratische degeneratie. Die redenen zijn te vinden in de specifieke historische voorwaarden en niet in het socialistisch alternatief op zich.

    De Russische Revolutie van 1917 was de eerste waarbij de arbeidersklasse een einde maakte aan het kapitalisme om een nieuwe socialistische samenleving op te bouwen. De Sovjetunie kende een tijdlang het meest democratische regime ter wereld: de arbeiders en boeren oefenden er de macht op democratische wijze uit via raden (het Russische woord voor raden is “sovjets”). Het was de eerste staat ter wereld die gelijke rechten voor vrouwen invoerde met stemrecht en ook het recht op abortus. De Sovjetunie legaliseerde homoseksualiteit.

    Lenin en Trotski, de leiders van deze revolutie, hebben altijd gesteld dat het niet mogelijk was om het socialisme op te bouwen in één enkel land, zeker niet in een land als Rusland dat voorheen nog semi-feodaal was. Voor Lenin en Trotski was de Russische revolutie slechts een stap die navolging moest kennen in de machtigste kapitalistische landen van West-Europa.

    De belangrijkste imperialistische machten beseften zelf ook dat de Russische revolutie geen puur lokale aangelegenheid was, maar dat het kapitalisme internationaal werd bedreigd. Er werd deelgenomen aan een bloedige burgeroorlog die werd opgezet door de kapitalisten en grootgrondbezitters in Rusland om de nieuwe sovjetregering ten val te brengen. Legers uit 21 landen, waaronder de VS, Frankrijk, Groot-Brittannië, Duitsland en België, vielen Rusland binnen om de contrarevolutie te steunen.

    De overwinning van de revolutionairen in de burgeroorlog (1918-1921) was enkel mogelijk omdat er in heel Europa een revolutionaire golf was. De uitstraling van de Russische revolutie en de oproep vanuit Rusland aan alle arbeiders om in verzet te gaan tegen de oorlog en het kapitalisme staken de lont in het kruitvat. Het kwam in 1918-19 tot revoluties in Hongarije en Duitsland en nadien tot arbeidersopstanden doorheen Europa. Dit leidde tot het einde van de oorlog en dwong de burgerij om de troepen uit Rusland terug te trekken om revoluties in de kapitalistische landen te vermijden.

    Jammer genoeg slaagden die revoluties in Europa er niet in om het kapitalisme omver te werpen. Het verschil met Rusland was het ontbreken van een massale revolutionaire partij die in staat was om de revoluties tot hun conclusies door te trekken. De massale arbeiderspartijen in Europa stonden onder de controle van reformistische leiders die er alles aan deden om de kapitalistische economie en de macht van de burgerij te redden.

    De jonge Sovjetunie slaagde er in om de contrarevolutie te verslaan, maar bleef geïsoleerd. De bloedige burgeroorlog had het land in een verschrikkelijke staat van wanorde achtergelaten waarbij de massa’s uitgeput waren door werkloosheid en honger. De betrokkenheid bij de Sovjets nam af en deze raden kenden steeds minder debat of politieke macht. Dat was de basis waarop een bureaucratische kaste rond Stalin steeds meer macht naar zich toe kon trekken. Het stalinisme maakte in de jaren 1920 en 1930 een einde aan de democratische rechten die de arbeidersklasse had afgedwongen. In naam van het socialisme werd een dictatoriaal regime opgelegd aan de arbeiders en boeren.

    Tal van revoluties in de neokoloniale wereld en in Europa bleven naar Rusland kijken als het te volgen voorbeeld. De stalinistische regering in Moskou kon op die manier haar model exporteren naar China, Oost-Europa en andere landen.

  • Het overgangsprogramma vandaag

    Ondertussen is het al 71 jaar geleden dat Trotski het Overgangsprogramma schreef, maar dat belette de CWI er niet van om een commissie te weiden aan dit programma. Trotski schreef dit werk in 1938: er heerste al een klein decennium een omvangrijke crisis die een voedingsbodem was van heel wat sociale conflicten. De economie schrompelde ineen waardoor arbeid en kapitaal een steeds kleiner wordende koek onder elkaar moesten verdelen. Het resultaat was een precaire situatie. Arbeiders gingen in verschillende sectoren van de economie op verschillende manieren de strijd aan om hun job, hun loon, hun pensioentje, …

    Thomas (Gent)

    Het was een situatie “waarin elke ernstige eis van het proletariaat en zelfs iedere progressieve eis van de kleinburgerij onvermijdelijk de grenzen van het kapitalistische eigendom en de burgerlijke staat overschrijdt”, aldus Trotski. In België resulteerde dit zelfs nog in 1936 in een massastaking. Ondanks de slechte staat van de economie had het enkele sociale verworvenheden opgeleverd. Het kan als een voorbeeld dienen voor mensen die vandaag in een gelijkaardige situatie terechtgekomen zijn.

    Maar juist op een dergelijk moment dat de basis van de arbeidersbeweging in beweging kwam, nam de leiding op heel wat momenten een conservatieve houding aan. Zowel de Tweede “Arbeiders” Internationale als de Derde “Communistische” Internationale hadden het in de loop van hun ontwikkeling tot massaorganisaties geschopt. “De historische crisis van de mensheid is terug te voeren op de crisis van de revolutionaire leiding,” schreef Trotski. Omdat er in de leidinggevende organen van zowel de vakbonden als de partijen geen revolutionaire strategie overwogen werd, hadden de leden en sympathisanten aan de basis geen perspectief. Alhoewel, het was er een op een toekomst die stond voor inleveringen en de broeksriem nog meer aanhalen.

    Dit is één van de cruciale lessen voor vandaag die door het CWI wordt getrokken. Tijdens de commissie werd de inleiding verzorgd door Niall Mulholland van het Internationaal Secretariaat van het CWI. Omwille van de gelijkenissen tussen deze crisis en die van de jaren ’30 benadrukte Niall de relevantie van het programma voor vandaag. Ondertussen is het voor zowat iedereen duidelijk geworden dat we in een crisis zitten zoals we die sinds de jaren ’30 niet meer hebben meegemaakt. Alleen enkele bankiers lijken nog even in de wolken te leven en ontkennen met klem de problemen. Maar voor zij die getroffen zijn, brengt dat geen zoden aan de dijk.

    De belangrijkste functie van het overgangsprogramma bestaat erin de concrete ervaringen van de arbeidersklasse te linken aan een strijd voor socialisme. Trotski’s overgangsmethode staat in schril contrast met de “methode” zoals ze werd gehanteerd door de toenmalige sociaaldemocratische partijen. Trotski beschreef die “methode” treffend: socialisme werd gereduceerd tot een abstract begrip voor toespraken op zon -en feestdagen. In de praktijk draaide het programma enkel nog om eisen die als doel hadden het kapitalisme te versterken en de arbeidersklasse zich met het systeem te laten verzoenen (kijk maar het Plan van de Arbeid). Ook de toenmalige Stalinistische partijen creëerden een bewuste breuk tussen het socialisme en de politiek die ze voerden. De Derde Internationale was namelijk niet uit op revolutie, maar op de samenwerking met burgerlijke partijen. Met de “antifascistische” volksfronten sloeg de Comintern de weg in naar haar geleidelijke ondergang. In 1943 werd de Internationale opgegeven.

    Hervormingen kunnen worden gewonnen door massale strijd, en in de jaren ’30 werd dat her en der ook bewezen. Maar revolutionaire socialisten zien het als hun taak om ook meteen te verduidelijken dat het veilig stellen van hervormingen ook een fundamentele verandering van de maatschappij vereist. Het gaat om een socialistische maatschappij die, anders dan de kapitalistische maatschappij, niet geënt is op het conflict tussen arbeid en kapitaal maar juist dat conflict overstijgt. Niet door verzoening maar door een radicale transformatie.

    Niall ging verder ook in op de soorten eisen die aan bod kwamen in het overgangsprogramma. Het gaat om de "onmiddellijke" of dagelijkse eisen die betrekking hebben tot loon, werk, etc. Daarnaast zijn er de zogenaamde “democratische eisen” die worden toegepast in de strijd tegen de centralisatie van de kapitalistische staat. We denken maar aan de dictatuur in Iran en de massaprotesten die er plaatsvinden. En als laatste zijn er nog de eigenlijke “overgangseisen”. Dit zijn eisen die ingaan op de noodzaak van de verandering van de samenleving. De toepassing van deze eisen hangt af van concrete situaties. Het is dan ook cruciaal de concrete situatie zo nauwkeurig mogelijk in te schatten. Het overgangsprogramma is met andere woorden een praktisch actieprogramma dat zich constant aanpast aan de omstandigheden. Abstractie is een wapen in de hand van de tegenstanders. Het komt erop aan het programma niet los te formuleren van de ervaringen die tijdens dagelijkse strijd worden opgedaan.

    Ongetwijfeld zullen een aantal aspecten van Trotski’s Overgangsprogramma hun tijd wel al gehad hebben. Dat bleek uit de conclusie die door Alec Thraves werd verzorgd. Maar andere aspecten zijn dat dan weer niet. In een tijd van constante vrees voor ontslagen is de oproep tot “het openen van de boeken” heel relevant. Dat geldt ook voor de eis tot de nationalisatie van de industrie onder democratische controle van de arbeiders. Het zijn eisen die de arbeiders moet organiseren en meer vertrouwen in hun mogelijkheden oplevert. De lessen die Trotski trok uit zowel de Russische als de Duitse Revolutie vertaalde hij naar het Overgangsprogramma. Waar hij op doelde was een situatie van dubbele macht: een georganiseerde en met een revolutionair programma gewapende arbeidersbeweging tegenover het zich in crisis verkerende kapitaal. Een situatie die de conservatieve leiders in de arbeidersbeweging tegen elke prijs wilden vermijden.

    De kern van het Overgangsprogramma, en daarmee bedoel ik de benadering die wordt gehanteerd, is voor socialisten nog veel belangrijker dan de eigenlijke eisen die worden gesteld. Slogans komen en gaan. Ze kunnen soms ook fouten bevatten, maar de benadering blijft dezelfde. Dat maakt dat het overgangsprogramma van 1938 niet moet afgeschreven worden als “gedateerd” of oubollig. Het is het aanknopen bij het huidige bewustzijn van de arbeiders en de poging die te linken aan een strijd voor socialisme dat van onschatbare waarde is.

    Enkele tussenkomsten over de situatie in Ierland en Engeland benadrukten het potentieel van deze methode. Met name in de strijd rond Visteon en Lindsey waar arbeiders tot stakingen overgingen. Het is mede dankzij de tussenkomst van de Socialist Party dat tijdens de Lindsey strike nationalistische motieven (met name slogans die teruggingen op hetgeen de Britse premier Brown eerder nog had beloofd: “British jobs for British workers”) werden ingeruild voor socialistische ideeën. Het is juist het streven naar het leggen van een duurzame link tussen het huidige bewustzijn – de concrete strijd die er vandaag gevoerd wordt – en de strijd om een socialistische samenleving die de verdienste is van Trotski’s overgangsprogramma.

  • Ernest Glinne overleden. Uit ons archief: een interview met Glinne

    In 1998 stapte Ernest Glinne na 50 jaar PS-lidmaatschap uit die partij. Hij werd open kandidaat bij Ecolo. Nadien zocht hij toenadering tot het RWF (een partij voor de aanhechting van Wallonië bij Frankrijk). Toen Glinne uit de PS stapte, publiceerden we in ons maandblad (toen nog ‘De Militant’) een interview met Glinne. Met heel wat zaken die hij daarin stelt, waren en zijn we het niet eens. Maar hij biedt een interessant beeld op hoe de sociaal-democratie veranderd was na de val van het stalinisme. We herpubliceren dit interview.

    Artikel uit De Militant april 1998


    Interview met Ernest Glinne:

    Ik zal sterven als een socialist. Maar buiten de PS

    Enkele weken geleden verscheen in de pers dat Ernest Glinne, een van de meest bekende figuren aan de linkerzijde van de Belgische sociaaldemocratie, en Jean Guy, ex-hoofdredacteur van Le Peuple, gebroken hadden met de PS en toenadering zochten tot Ecolo. Wij hadden een gesprek met Glinne.

    De Militant: Wat heeft jullie doen besluiten om te breken met de PS en aansluiting te zoeken bij Ecolo?

    "Wij zijn bij de beweging rond Ecolo zonder lid te zijn. We proberen vooral mensen samen te brengen die genoeg hebben van de Parti Socialiste maar nog niet weten wat te doen bij de volgende verkiezingen. Die mensen mogen niet vervallen in passiviteit en a-politisme. Of erger nog, stemmen op het Front National om hun weerzin tegen "het systeem" te tonen.

    “Gezien geen enkele politieke partij perfect is, leek Ecolo ons het meest geschikt voor zo’n stap. Wij gaan dus samenwerken met Ecolo. We hebben reeds een 100-tal brieven ontvangen van mensen die hetzelfde van plan zijn. Sommigen onder hen zullen lid worden van Ecolo, anderen zullen in de beweging rond Ecolo blijven hangen. De zorg van velen is dat de witte beweging niet een maat voor niets geweest mag zijn. Ecolo heeft ons niets gevraagd, wij zijn naar hen gestapt. Het idee is om onze gemeenschappelijke standpunten over democratie in deze maatschappij te laten wegen.

    “Wij geloven niet dat de grote traditionele partijen, ook die van "links", zichzelf van bovenaf zullen vernieuwen. Maar tegelijk heb je een drukkingsmiddel binnen die partijen nodig en daarom behoud ik zeer goede kontakten met leden van de PS, ook in de leiding van de partij. Ik kan Roger Lallemand noemen en nog enkele tientallen anderen. Daarnaast zijn er groepen van vernieuwers die voor het ogenblik verkiezen deel te nemen aan protestbewegingen maar officieel lid blijven van de PS. Het duidelijkste voorbeeld van zo’n houding is Jacques Yerna: hij redt de eer maar hij gaat de situatie niet redden. Wat mij betreft: ik zal sterven als socialist, maar buiten de PS."

    Hoe analyseert u de evolutie binnen de PS? Is voor u iedere poging om dit proces te keren bestemd om te mislukken?

    "Naar mijn mening moet je al veel optimisme hebben om nog in zo’n perspectief te geloven. Het gaat trouwens niet alleen over de PS, maar ook over de SP, de PS in Frankrijk, alle West-Europese partijen die verbonden zijn met de Socialistische Internationale. Overal zie je hetzelfde zeer. De sociaaldemocratische versie van het democratisch centralisme heeft maar één voordeel ten opzichte van de stalinistische versie ervan. Er zijn geen ambtenaren van het Ministerie van Binnenlandse Zaken die je aan de uitgang van een vergadering opwachten om je naar een werkkamp te voeren. Maar de sociaaldemocratische partijen, uitgezonderd van de Scandinavische denk ik, zijn in hetzelfde bedje ziek als de PS. Maak een ernstig bilan op van het beleid van Mitterand, de corruptieschandalen rond de ministers van Felipe Gonzales. Kijk naar de smeerlapperijen van Benito Craxi, algemeen secretaris van de Italiaanse socialistische partij, eerste minister geworden, verschillende keren veroordeeld door het Italiaans gerecht. En de Socialistische Internationale heeft hem niet eens uitgesloten! Ze zijn nog niet allemaal dood maar ze zijn zeker allemaal besmet. Uitgezonderd de Scandinavische partijen waarschijnlijk."

    De PS en de sociaal-democratische partijen hebben reeds eerder periodes in hun geschiedenis gekend waarbij ze naar rechts opschoven en die een breuk hadden gerechtvaardigd. Waarom neemt u deze beslissing juist nu?

    "Je moet kijken naar de evolutie binnen de PS. Vroeger bestond er interne democratie. Afgezien van één of ander ordewoord van bovenaf, waren er mogelijkheden om de strijd aan te gaan. De lokale afdelingen bestonden. Ik herinner me dat na de verkiezingen in april 1961, juist na de algemene staking, de socialistische onderhandelaars het aangedurfd hadden in de regeringsverklaring het principe van een wet op de ordehandhaving, die duidelijk tegen de vakbonden gericht was, te aanvaarden. Maar in die periode leefden de lokale afdelingen nog: het protest was zo groot dat men twee speciale congressen van de BSP nodig had over die wet over de ordehandhaving. Roger Lallemand heeft daar een schitterende rol gespeeld en het gehele wetsvoorstel omgevormd tot een lege doos.

    “Vandaag, onder het voorwendsel van de strijd tegen de internationale criminaliteit, komt men opnieuw met wetteksten (art. 342) om de vakbonden monddood te maken. De aanval is niet even zwaar als in 1961, toen had men net een algemene staking achter de rug. Vandaag gaat het eerder om achteloosheid. De kameraden van het ABVV die een raadgevende stem hebben in het partijbureau van de PS zijn al tevreden als men hen zegt dat het wetsvoorstel niet tegen de vakbonden gericht is. Maar het is toch duidelijk dat het gerecht zich zal baseren op de wettekst en niet op een vage belofte van het partijbureau die bedoeld is om het geweten te sussen van de vakbondsmilitanten die veel te laat reageren. Ik voel nog steeds veel kameraadschap voor Roger Lallemand; wanneer de tekst wordt voorgelegd aan de senaat ziet iemand als hij onmiddellijk de gevaren en hij heeft amendementen ingediend. Nu moeten we zien wat de definitieve versie zal opleveren."

    Kan volgens u Ecolo gezien worden als een alternatief dat de belangen van de arbeiders zal verdedigen?

    "Ecolo was bij haar oprichting een "one issue" partij. Dat is nu niet meer het geval. Ze is zich steeds meer gaan bezighouden met andere problemen dan het milieu. Ondanks het feit dat ze in het begin stelde noch links, noch rechts te zijn stel ik vandaag vast dat in het algemeen de verantwoordelijken van Ecolo betere standpunten innemen dan een aantal vertegenwoordigers van traditioneel links. Je moet hen beoordelen op hun werk. Ik zeg niet dat Ecolo het alternatief is met grote A. Maar er is een links potentieel en een grotere bezorgdheid om ethische politiek bij Ecolo en Agalev dan bij de andere politieke partijen in het parlement. Hiermee wil ik niet zeggen dat de groenen een monopolie zouden hebben op ethische politiek. Men kan niet zeggen dat zij het van het zijn. Ik beschouw hen als het minste kwaad en ze hebben duidelijk kwaliteiten."

    Hoe reageren de militanten van de PS van Charleroi? Beschouwen ze uw stap als verraad?

    "Een groot verschil met de jaren ’60 is dat de lokale afdelingen van de PS in praktijk niet meer bestaan. In het algemeen heeft sinds de gemeentefusies UCS (Unions Socialistes Communales) een monopolie op de lokale activiteiten. Men bediscussieert er vooral zaken die op de gemeenteraad gaan komen. Wanneer militanten meer algemene politieke vragen op de agenda willen zetten, antwoordt men hen dat ze zich moeten richten tot de lokale afdelingen, maar die komen niet meer samen. Er is daar een vacuüm dat vele ernstige militanten betreuren. De oudsten berusten met het idee dat al met al er nog steeds dapperen zijn zoals Willy Tamigniaux of dat Magda De Galan nog niet zo slecht is als sommigen zeggen. Men legt zich erbij neer en klampt zich vast aan één of andere persoonlijkheid.

    “Maar dat zijn de reacties bij de oudsten. Het is niet gemakkelijk om de partij te verlaten. Ik ben 50 jaar lid van de PS en in die periode 4 keer geschorst. Dus om eerlijk te zijn 49 jaar. Maar het ergst is het voor de generatie na mij, waar het a-politisme en het cliëntelisme veel schade hebben aangericht. Dat kan leiden tot de gevaren die wij hebben gezien in de jaren ’30 maar dan in nieuwe vormen. We zullen geen "klassieke" Hitler of Mussolini meer zien."

    Op Europees vlak worden Ken Coates en Hugues Kerr uitgesloten uit de Britse New Labour Party. Zij hebben nu banden met de groene fractie in het Europees parlement om technische redenen. Zij roepen op tot het vormen van een netwerk dat de belangen van d e arbeiders, jongeren en migranten verdedigt. Volgt u die ontwikkelingen?

    "Er is inderdaad een analogie met die ontwikkelingen en je moet ook rekening houden met de vraagtekens die de ontwikkeling van de PDS in Italië oproept. Waar ik persoonlijk vandaag veel minder enthousiast over ben dan in het begin – om me beleefd uit te drukken. Ik begrijp de stap van Ken Coates en zijn Schotse collega. "

    De Nederlandse SP, een ex-maoistische partij die links reformistisch is geworden, heeft kontakten met de Duitse PDS, Rifundazione Comunista in Italië en Izquierda Unida in Spanje. Zij hopen een fractie te kunnen vormen in het Europese parlement. Het woord "hergroepering" is een beetje sterk, maar het gaat toch over een nader tot elkaar komen. Denkt u dat dit een belangrijke evolutie is of loopt ze het gevaar marginaal te blijven?

    "Ik vrees dat door de manier waarop de stemmen worden verdeeld een verveelvoudiging van partijen tot gevolg kan hebben dat de aan de hielen van het liberalisme likkende sociaal-democratie wel veel stemmen verliest, maar zetels wint. Een Europese fractie vormen is bijzonder moeilijk. Daarvoor is een aantal zetels nodig waarvan het waarschijnlijk is dat de initiatiefnemers ze niet zullen halen. Zonder technische groep heeft men geen secretariaat. Ik hou mijn antwoord dus nog in beraad."

    Ernest Glinne, gelooft u vandaag nog in het project voor een socialistische maatschappij? Hoe kan men dat bereiken?

    "Indien de wereld zijn ontwikkeling niet hervat na de stalinistische gruwel die zoveel kansen heeft verkracht, zijn we verloren. Het vertrouwen in het socialisme is niet verdwenen maar men moet het anders organiseren. Men moet zich geen illusies maken over de oude eis rond de uitbouw van de openbare sector. Ik zie in de volgende jaren geen mogelijkheid om nationalisaties door te voeren op Europees niveau, gezien de historische fout die men in ’89 en de daaropvolgende jaren heeft gemaakt met de introductie van vrij verkeer van kapitaal zonder een sociaal tegengewicht. Ik denk dat socialisme noodzakelijk is; zonder dat eindigen we in barbarij of de triomf van de multinationals. Denk aan het AMI-project. Het AMI is trouwens een test voor de sociaal-democratische partijen. De openbare diensten worden van alle kanten bedreigd. Indien het AMI erdoor komt betekent dat de triomf van het ongebreidelde kapitalisme.

    “Van Miert heeft mij ooit iets gezegd dat mij bijgebleven is. Hij zei: "We moeten de vakbonden invoeren in die landen waar de inkomens het laagst zijn." Dat zou een heel goede manier zijn om de belangen van de arbeiders in de geïndustrialiseerde wereld te verdedigen."

  • Hoe werd de slavenhandel afgeschaft?

    Een goede 200 jaar geleden werd de slavenhandel door het Britse parlement afgeschaft. Voorheen was de handel in slaven tussen het westen van Afrika en Amerika gedurende zo’n 300 tot 400 jaar een uitdrukking geweest van één van de meest barbaarse vormen van uitbuiting in de geschiedenis. Het gevangen nemen en verkopen van Afrikanen maakte een aantal handelaars rijk. De kopers gebruikten de arbeid van hun slaven om eveneens rijk te worden. Op welke basis werd de slavenhandel afgeschaft?

    Dossier door Hugo Pierre

    De accumulatie van rijkdom speelde een belangrijke rol in de ontwikkeling van het kapitalisme in Europa. Het neveneffect van de onderdrukking van slaven en de erfenis van de slavenhandel zijn nog steeds zichtbaar aanwezig. De brutale vorm van gedwongen migratie verschilde van andere vormen van slavernij in Europa en Afrika tijdens de Middeleeuwen of de oude beschavingen.

    Er zijn bewijzen dat de slavenmarkten die in verschillende delen van Europa en Afrika bestonden in die tijd in eerste instantie werden gebruikt als bestraffingsmethode tegen onder meer schuldenaars die niet konden afbetalen of voor krijgsgevangenen. De eerste Europese slaven die naar de Caraïben werden gedeporteerd moesten daar werken in de plantages die grondstoffen leverden voor de Europese consumptie.

    De eigenaars van deze slaven hadden problemen omdat de slaven ontsnapten of niet wilden werken. Zelfs het gebruik van mensen die in ruil voor een schuld of hun vrijlating een tijd zouden werken het Amerikaanse continent, leverde problemen op voor de “eigenaars” omdat veel contracten niet werden nageleefd.

    Het gebruik van slaven uit West-Afrika door de Portugezen ontstond bijna toevallig, maar in de 17de eeuw werd het de favoriete methode om arbeiders te leveren voor de Amerikaanse plantages.

    De eigenaars van de plantages ontwikkelden een gewelddadig systeem om hun gedesoriënteerde en makkelijk herkenbare onderdanen te onderdrukken. Ze ontwikkelden tevens een ideologie, het racisme, om zichzelf een superieure positie toe te kennen en een rechtvaardiging te bieden voor de eigen acties. Er wordt geschat dat de Britse slavenhandelaars 12 miljoen pond winst maakten (dat komt vandaag overeen met 900 miljoen pond) met de verkoop van 2,5 miljoen Afrikanen.

    Het leven van de Afrikanen werd door de handelaars en de plantagehouders gezien als goederen. Velen kwamen om tijdens de overtocht tussen Afrika en het Amerikaanse continent. In sommige gevallen liep het aantal doden op tot 45% van de boot, gemiddeld bedroeg het zowat 30%.

    De levensverwachting op de plantages was amper beter. In 1764 waren in Barbados 70.706 slaven en er werden in de periode tot 1780 nog eens 41.480 extra slaven aangevoerd met schepen. In 1783 werd een nieuwe telling gehouden en er bleken 62.258 slaven minder te zijn dan negen jaar eerder!

    Dodelijke handel

    Deze mensenhandel werd niet door iedereen gesteund in de 18de eeuw, maar de rijken waren machtige verdedigers van deze praktijken. De slavenhandel zorgde er bijvoorbeeld voor dat de Britse stad Bristol een winkelstad werd. Liverpool werd van een vissersdorpje omgevormd tot een internationale handelsstad waarbij de bevolking 5.000 in 1700 tot 34.000 in 1779. In een periode van zestig jaar werden 229.525 Afrikanen verhandeld met schepen die vanuit de haven Liverpool vertrokken. De slaven waren eigendom van enkele rijke individuen en er bestonden zelfs groepen van kleine handelaars die zich verenigden met aandeelhouders om toch maar een graantje te kunnen meepikken.

    De handel was niet zonder gevaar voor wie er aan deelnam. De gevangen genomen slaven onderworpen zich niet zomaar aan hun lot. Er waren heel wat verslagen van schepen waar de slaven in opstand kwamen. Er was zelfs een geval waarbij de slaven het volledige schip in handen kregen en de bemanning overboord hadden geworpen.

    Het slavensysteem in de plantages vereiste een vorm van lokale milities om de controle te houden op de slaven. Bij ernstige problemen werd de zeemacht ingezet. Eén van de eerste slavenopstanden vond plaats in Barbados in 1683 waarbij er zelfs een Engelstalige geschreven oproep circuleerde waarin andere slaven werden opgeroepen om deel te nemen aan de rebellie.

    In Jamaica ging er zelden een decennium voorbij zonder een opstand en vaak werd het volledige plantagesysteem bedreigd. In een aantal gevallen moest vrede worden gesloten met de rebellen en werden ze toegelaten om hun eigen gemeenschappen te organiseren.

    Om een einde te maken aan de slavernij had de strijd van de slaven versterking nodig van andere klassen in het centrum van het imperialisme. 200 jaar na de afschaffing van de slavenhandel werd heel wat aandachtig geschonken aan de rol van William Wilberforce die campagne voerde voor de afschaffing van de slavenhandel in het parlement. BBC-presentator Melvin Bragg riep Wilberforce recent nog uit tot de grootste Engelse politicus ooit omwille van dat werk.

    De argumenten haalde Wilberforce bij zijn goede vriend, William Pitt de Jongere, de premier. Die stelde dat de slavenhandel moest afgeschaft worden omdat het duurder was dan het gebruik van gewone arbeiders. Pitt bracht zijn argumentatie als aanhanger van de vrije markt econoom Adam Smith na het verlies van de Britse kolonies in Amerika als gevolg van de Onafhankelijkheidsoorlog.

    De belangrijkste bekommernis van Pitt was dat de Britse slavenhandelaars een groot deel van hun slaven verkochten in Franse kolonies, in het bijzonder Saint-Domingue (nu Haiti), waarbij een rivaliserende macht werd versterkt. Wilberforce sloot zich aan bij een reeds bestaande campagne, de Abolition Society, op een ogenblik (1787) dat dit vooral een lobbygroep was.

    Wilberforce legde vooral nadruk op het schrijven van parlementaire teksten. Intussen was er onder de vroege arbeidersklasse en de armen een openheid voor radicale verandering. Onder hen waren er ook zowat 10.000 zwarten: ex-slaven, dienstpersoneel en weggelopen mensen. De regering van Pitt slaagde er niet in om de gewenste grondwetswijzigingen (onder meer rond het stemrecht dat toen nog beperkt was tot een uiterst klein deel van de bevolking) door te voeren en zag de afschaffing van de slavernij als een mogelijkheid om de aandacht af te leiden.

    Binnen het jaar nadat een petitie werd gelanceerd kwamen er massale meetings in steden en dorpen waarbij er ooggetuigenverslagen kwamen van ex-slaven zoals Olaudah Equiano die aansloten bij de algemene bekommernissen van de arbeiders en armen. In Manchester tekenden 10.000 mannen (vrouwen werden niet aangemoedigd om te tekenen, ook al probeerden heel wat vrouwen om dat wel te doen) de petitie, dat was toen meer dan de helft van de mannelijke volwassenen in de stad. Ondanks die steun werd de eerste motie van Wilberforce in het parlement afgekeurd in 1789. Grotere gebeurtenissen zouden evenwel leiden tot een nieuwe ontwikkeling.

    Franse revolutie

    Tegen de jaren 1780 werd de Franse kolonie Saint-Domingue het meest welvarende Caribische eiland. Het produceerde meer suiker, koffie en tabak dan alle andere eilanden. En dat niet allen op het vlak van kwantiteit, maar ook van kwaliteit. Dit verrijkte Frankrijk en de handelaars die zaken deden op het eiland.

    Net zoals Liverpool, Bristol en Londen groeiden als gevolg van de slavenhandel, was er ook een opkomst van de Franse steden Nantes, Bordeaux en Marseille. Tegen 1789 zorgden de onderliggende spanningen tussen de rijkdom van deze nieuwe handelarenklasse en de monarchie voor een uitbarsting toen de massa’s de Bastille bestormden en het startsein gaven voor de Franse revolutie.

    Deze revolutie maakte een einde aan het feodalisme in Frankrijk en legde de basis voor een moderne kapitalistische samenleving. Dat was een burgerlijke revolutie, geen socialistische. Maar het waren wel de arme massa’s, de sans-culottes, die het revolutionaire proces steeds opnieuw vooruit dreven.

    In de kolonies verdeelde de revolutie de blanken in twee kampen. De vrije en soms rijke inwoners van Saint-Domingue van gemengde afkomst (toen gekend als “mulatten”) kozen kant en kwamen op voor hun rechten. De blanken beriepen zich op terreur en geweld tegen de “mulatten” en de zwarte meerderheidsbevolking. Verdeeldheid onder de blanken gaf de anderen echter de kans om op te komen voor vrijheid.

    Vooral de “mulatten” waren tegen eind 1789 erg actief met oproepen aan de Grondwetgevende Vergadering in Frankrijk om op gelijke voet met de blanken te worden behandeld. Ze wilden echter nog steeds arbeiders op het eiland hebben en kwamen niet op voor gelijke rechten voor de zwarten.

    De Grondwetgevende Vergadering werd gedomineerd door de rechterzijde van de revolutie die rechten wou toekennen aan de nieuwe rijke kapitalisten, maar erg bang was van het potentieel van de massa’s die de Bastille hadden bestormd. Na heel wat onderhandelingen werd uiteindelijk aan een uiterst beperkt deel van de mensen van gemengde afkomst rechten toegekend.

    De verdeeldheid in de heersende klassen tussen de royalisten en de aristocraten aan de ene kant en de nieuwe opkomende kapitalisten aan de andere kant, gaf net als in alle revoluties zelfvertrouwen aan de massa’s. Dat was het geval voor de arbeiders en de boeren in Frankrijk, maar ook voor de zwarten in Saint-Domingue die dachten dat ze tot op het bot voor hun eisen konden opkomen.

    Tegen 1791 kwam het tot een uitbarsting en een klassenoorlog in Saint-Domingue waarbij blanken, zwarten en gemengde mensen een specifieke plaats innamen. Toussaint L’Ouverture werd al snel de leider van de slaven. Zijn leger ondernam tal van initiatieven en volgde verschillende methoden om voor emancipatie op te komen.

    Het revolutionaire Frankrijk kwam ook internationaal onder druk te staan. Het Britse imperialisme wilde dominantie in het Caribische gebied en moest daarbij concurreren met de Fransen. De Britten begonnen een oorlog om de Franse kolonies en Saint-Domingue in het bijzonder te veroveren. De Britse premier Pitt begon over zijn standpunt voor de afschaffing van de slavenhandel te twijfelen toen hij de mogelijkheid van een Brits Saint-Domingue in rekenschap bracht.

    Saint-Domingue werd opgesplitst in drie delen. De nieuwe gouverneur werd gevangen genomen door de Britten en zag geen andere mogelijkheid dan het erkennen van de afschaffing van de slavernij in 1793. Hij bracht het leger van Toussaint L’Ouverture onder zijn controle. De Franse massa’s hadden ook hun belangen verdedigd waardoor er in 1794 een linkse meerderheid was in het parlement en de Jacobijnen besloten om de slavernij af te schaffen.

    Caribische revolte

    Er speelde zich een revolutionair drama af in Saint-Domingue. Maar het waren vooral de gevolgen van de Franse Revolutie die nazinderden in het Franse Caribisch gebied. Er waren slavenopstanden in Martinique, Guadeloupe en Tobago. Het vaandel met de slogans “Vrijheid, Broederlijkheid en Gelijkheid” inspireerde ook de slaven.

    In Saint Luca namen de slaven het eiland tussen 1795 en 1796 over nadat de Britse troepen het land waren uitgezet. De Britten konden pas opnieuw de controle verwerven toen ze beloofden dat het slavenleger onderdeel zou worden van een West-Afrikaans regiment. De jongeren in de dorpen zongen in de jaren 1930 en 1940 nog steeds de Marseillaise, het lied van de Franse revolutie. Ook Britse arbeiders en radicalen schaarden zich achter de Franse revolutie en steunden Tom Paine toen die over de Rechten van de Mens schreef.

    De oorlog met Frankrijk verzwakte de Britse parlementaire steun voor de afschaffing van de slavernij. Het parlement stemde repressieve maatregelen om het verzet tegen de oorlog onder de arbeiders en armen in de kiem te smoren. In 1795 waren er drie grote betogingen op drie weken tijd waarbij telkens meer dan 150.00 betogers de straat op trokken met slogans als “Weg met Pitt”, “Geen oorlog” en “Geen koning”.

    Wilberforce steunde het buitenlandse beleid van Pitt tegenover Frankrijk en zijn interne beleid van repressie. In deze periode beperkte hij zich tot het aanpassen van zijn moties om het debat over de afschaffing van de slavernij in het parlement te blijven voeren.

    De Franse revolutie maakte geen einde aan de Franse geschiedenis. Tien jaar na de revolutie kwam Napoleon Bonaparte aan de macht. Heel wat verworvenheden van de revolutie voor de sans-culottes werden terug geschroefd. Maar de verandering van een feodaal eigendomssysteem naar een kapitalistisch systeem bleef behouden. Napoleon voerde de slavernij opnieuw in. Toussaint L’Ouverture had al in 1797 in een brief aan het Franse Directoraat voorspeld wat de reactie van de slaven in Saint-Domingue zou zijn op een dergelijke maatregel:

    “Denken ze dat mensen die de deugden van de vrijheid hebben geproefd kalm zullen toekijken als hen deze vrijheid wordt ontnomen? Ze aanvaardden hun ketenen slechts zolang als ze geen andere en betere levensomstandigheden kenden naast slavernij. Maar vandaag ligt dat achter ons. Als ze over duizend levens zouden beschikken, zouden ze deze allemaal nog eerder opofferen dan opnieuw de slavernij te aanvaarden.”

    De zwarte massa’s van Saint-Domingue begonnen een opstand die leidde tot het einde van het Franse bewind en tot onafhankelijkheid. Het koloniale kroonjuweel van Frankrijk dat de Britten zo graag hadden ingepikt, zou voortaan geen slavernij meer kennen.

    De radicale beweging in Groot-Brittannië keerde zich opnieuw naar de parlementaire weg. Tegen 1806 werden meer radicale parlementsleden verkozen, ook al ging het telkens om radicalen binnen de kapitalistische logica. Het Britse imperialisme werd niet langer beconcurreerd vanuit Saint-Domingue en richtte de aandacht en de winsthonger steeds meer op India in de plaats van de Caraïben.

    De Franse marine was afgemaakt in Saint-Domingue en vormde niet langer een zelfde bedreiging voor de Britse politiek en de Britse belangen. In het Caribische gebied was het duidelijk dat de constante dreiging van revolte zou blijven toenemen indien er nieuwe slaven zouden worden ingevoerd vanuit Afrika. De afschaffing van de slavenhandel werd in het parlement gestemd in 1807 en doorgevoerd in 1808.

    Erfenis van de beweging

    Tienduizenden Afrikanen bleven decennialang gevangen genomen en verhandeld worden. Achterpoortjes in de wet en illegale activiteiten met smokkelaars zorgden ervoor dat de handel werd verder gezet. Alles werd in het werk gezet om de vraag van de kolonisten naar plantageslaven in te willigen.

    De slavenhandel en slavernij zelf werd in Groot-Brittannië uiteindelijk afgeschaft in 1833 als gevolg van de acties van de arbeiders en de aanhoudende opstanden en het verzet van de zwarte dwangarbeiders.

    Sindsdien kwam het nooit tot excuses van de heersende klasse voor de slavernij. Er wordt gevreesd dat dit zou leiden tot grote schadeclaims. In 1833 werd 20 miljoen pond (het equivalent van 1,5 miljard pond vandaag) aan compensaties betaald aan de slavenhouders. De verschrikkelijke erfenis van de slavernij – racistische ideologie, de vernietiging van Afrikaanse beschavingen en gemeenschappen, de dood of het transport van tussen 10 en 30 miljoen mensen, de vernietiging van het zwarte gezinsleven in de kolonies – laat tot vandaag haar sporen na.

    Wat wij vooral uit de beweging voor de afschaffing van de slavernij onthouden is het feit dat de massa’s en in het bijzonder de arbeiders kunnen strijden voor fundamentele veranderingen. Vandaag kan enkel de socialistische controle en het democratische gebruik van de enorme rijkdom op de wereld een einde maken aan de uitbuiting en verdeeldheid.

  • Het revolutionaire leven van Friedrich Engels

    Tristam Hunt is de auteur van een nieuwe biografie van Engels: “The Frock-Coated Communist, the revolutionary life of Friedrich Engels.” Deze nieuwe biografie is nuttig om een inspirerende figuur uit de arbeidersbeweging bekender te maken en voor te stellen aan een nieuwe generatie. Het boek is vlot leesbaar en brengt een goed beeld van Engels die samen met Marx zijn leven in het teken stelde van de ontwikkeling van de ideeën van het “wetenschappelijk socialisme” ofwel het marxisme.

    Recensie door Hannah Sell

    Engels was 24 jaar toen hij “De toestand van de arbeidersklasse in Engeland” schreef. Tristam Hunt is onder de indruk: “De kracht, scherpte en precisie van Engels’ polemiek blijft overeind. 150 jaar na datum lijkt het zelfs pijnlijk actueel – het is niet alleen een kritiek van de vrije markt en de structurele ongelijkheid in de Britse samenleving, maar ook een gedetailleerde beschrijving van de onmenselijkheid van het kapitalisme.”

    Marx en Engels trokken de correcte conclusie dat de economische basis van de samenleving, de productiekrachten, uiteindelijk beslissend zijn voor de politieke bovenbouw. Ze bestudeerden het kapitalisme om een beter zicht te krijgen op hoe dit systeem de arbeiders uitbuit. Ze bestudeerden vooral ook de rol van de arbeidersklasse, de “grafdelvers van het kapitalisme”, die een einde kan maken aan dit systeem van uitbuiting en crisis.

    Tweede Internationale

    Marx en Engels ontwikkelden hun ideeën niet los van de strijd die toen plaats vond. Ze waren constant betrokken bij acties en organisaties. Ze lagen mee aan de basis van de Eerste Internationale en in het geval van Engels ook de Tweede Internationale. Ze organiseerden steun voor de Commune van Parijs in 1871 en na de nederlaag van die heroïsche strijd organiseerden ze solidariteit en financiële ondersteuning voor de duizenden Communards die het land ontvluchtten naar Londen.

    Als jonge mannen speelden ze beiden een belangrijke rol in de revolutie die in 1848 door Europa trok. Engels was direct betrokken bij de strijd en gaf leiding aan troepen. De belangrijkste erfenis van Marx en Engels bestaat echter uit de filosofische grondslagen van het marxisme. Deze biografie van Engels biedt de lezers een voorsmaakje van het marxisme, maar het doet dit slechts in de marge van het boek en soms ook niet volledig correct.

    Een goede biografie kan een beeld geven van het leven van een individu en de historische context waarin dit individu leeft. Hunt schrijft erg vlot. Zo brengt hij een levendig stuk over de 20 jaar dat Engels vast zat in het bedrijf van zijn vader in Manchester waar hij als manager moest werken om in de nodige financiële middelen te voorzien voor Marx en tal van revolutionaire doeleinden.

    De vorige biografie van Engels, een boek van John Green, werd uitgebracht door een kleinere uitgeverij en kreeg minder media-aandacht. Dat boek bracht een duidelijker beeld van de standpunten van Engels. De beste manier om die ideeën te ontdekken, is natuurlijk wel door Engels zelf te lezen.

    Hunt stelt terecht dat de werken van Engels even goed deel uitmaken van het marxisme als de werken van Marx. Ze vormden een bijdrage om het marxisme te populariseren zonder het te vulgariseren. Hunt verdedigt Engels tegen het idee dat zijn werken over dialectiek het marxisme op een zijspoor zouden hebben gezet. De dialectiek werd eerst ontwikkeld door de oude Grieken en vormt een methode om fenomenen vanuit alle hoeken te bekijken en niet als iets statisch, maar als iets dat constant verandert.

    Als jongeren waren Marx en Engels aanhangers van Hegel. Dat was een dialecticus die tevens idealist was. Marx stelde dat ze Hegel ondersteboven hebben gekeerd om zijn opvattingen op een materialistische basis te stoelen.

    Engels speelde daar een belangrijke rol in, onder meer met zijn boek Anti-Duhring en andere werken die hij samen met Marx schreef. Hun legt uit: “Marx was de belangrijkste voorstander van de Anti-Duhring, hij had het volledig manuscript gelezen, voegde er een klein stuk over economie aan toe en stelde in 1878 dat dit boek ‘erg belangrijk was voor een correct begrip van het Duitse socialisme’.”

    Hunt heeft gelijk als hij stelt dat de opvattingen van Marx en Engels niet kunnen worden los gekoppeld. Maar hij gaat uit de bocht als hij Lenin en de bolsjewieken los ziet van het marxisme. Voor Hunt had Lenin een te grote “machtshonger” en hij verwijt hem tevens dat hij van het marxisme een onveranderlijk dogma maakte.

    Eigenlijk gaat Hunt eraan voorbij dat Lenin net als Marx en Engels het marxisme zag als een flexibele methode en niet als een dogma zoals dat later het geval was onder het stalinisme. Aan Leon Trotski wordt in het boek slechts eenmaal kort verwezen, zonder uit te leggen dat hij een belangrijke strijd voerde tegen de stalinistische degeneratie van de Sovjetunie.

    Hunt vergist zich ook als hij stelt dat Engels op het einde van zijn leven een andere visie op de staat had als Lenin nadien. Hunt herhaalt de vaak misbegrepen opmerking van Engels dat “het tijdperk van barricaden en straatgevechten voorgoed voorbij is.”

    Taktische elementen

    Engels maakte eigenlijk slechts een taktische opmerking over de taken van de arbeidersklasse in die specifieke periode. Dat werd duidelijk toen hij er aan toevoegde dat barricaden in andere situaties wel nodig zijn.

    Hunt ziet Engels als een man van tegenstelling. Hij wijst daarbij vooral op de tegenstelling tussen het feit dat Engels als manager werkte in zijn vaders bedrijf en tegelijk zijn leven wijdde aan de omverwerping van het kapitalisme. Hij heeft het ook over de tegenstelling tussen Engels die een bijdrage levert aan de marxistische theorie over het gezin en vrouwenonderdrukking, maar als jongere zelf een uitgebreid liefdesleven kende.

    Beide tegenstellingen gaan niet op. Hunt beschrijft zelf dat Engels niet bepaald opgezet was met het feit dat hij in zijn vaders bedrijf moest werken en eigenlijk een dubbel leven leidde. Hij brak met zijn familie en weigerde zomaar terug te keren naar zijn familie om geld te vragen. Dat was niet omdat hij een voet in beide kampen wou houden, maar enkel om de revolutionaire beweging te financieren. Hunt beschrijft zelf hoe Engels de dag dat hij zijn werk in de fabriek achter zich kon laten om voltijds in de strijd voor socialisme actief te worden zag als één van de gelukkigste van zijn leven.

    Op het vlak van persoonlijke verhoudingen geeft Hunt zelf deels een antwoord op zijn eigen stelling. Hij stelt dat Engels “op persoonlijk vlak weigerde om zich te onderwerpen aan burgerlijke normen.” Engels ging in tegen die normen. De enige twee ernstige relaties die hij tijdens zijn leven had, waren telkens met arbeidersvrouwen. Daarmee ging hij in tegen de normen van zijn familie.

    Het is misleidend van Hunt om op basis van vage persoonlijke brieven van Engels te concluderen dat hij een regelmatige bezoeker was van bordelen in Parijs. Hunt komt tot die stelling omdat Engels het woord “grisettes” gebruikte. Eerder maakte John Green duidelijk dat dit woord een bredere betekenis had en stond voor onafhankelijke of boheemse vrouwen die niet noodzakelijk iets met prostitutie te maken hadden.

    Het boek is zwak als het gaat over de ontwikkeling van de partijen van de tweede internationale en zeker met betrekking tot de strijd om een onafhankelijke arbeiderspartij op te zetten in Groot-Brittannië. Hunt overschat nogmaals de rol van persoonlijkheden. Zo wordt Engels voorgesteld als iemand die geen band had met de Britse arbeidersbeweging. Dat klopt niet. Engels volgde de arbeidersbeweging op het continent van nabij, maar hij volgde evenzeer de pogingen om een onafhankelijke arbeiderspartij op te zetten in Groot-Brittannië. Hij ondersteunde ook iedere stap in die richting.

    Hunt benadrukt de kritieken van Engels op Keir Hardie, de leider van de Independent Labour Party. Dat kan snel leiden tot een verkeerd begrip van Engels’ standpunt. Toen de eerste drie arbeiderskandidaten, waaronder Hardie, verkozen werden in het Britse parlement in 1892 verklaarde Engels: “Deze nieuwe arbeidersbeweging doet een triomfantelijke intrede in het parlement.”

    Klasse in actie

    Engels stelde altijd dat het nodig is dat de arbeidersklasse “als klasse” in actie treedt. Hij stelde dat de arbeiders snel de “juiste richting” zouden vinden eens ze over een eigen politieke stem beschikten.

    Hij wees steeds op fouten in het programma en de benadering van nieuwe arbeiderspartijen of potentieel nieuwe arbeiderspartijen. Tegelijk stelde hij evenwel dat een onafhankelijke partij ondanks alle beperkingen wel een stap vooruit betekende.

    Met betrekking tot de VS stelde hij dat alles wat de ontwikkeling op het opzetten van een arbeiderspartij zou uitstellen, een “grote fout” vormde. Hunt is aanhanger van New Labour en trekt uiteraard geen parallel met de actuele situatie en het gebrek aan een politieke stem voor de arbeidersklasse. De omvorming van de vroegere burgerlijke arbeiderspartij Labour (met een burgerlijke leiding maar een een arbeidersbasis) tot een volledig kapitalistische partij heeft de Britse arbeidersklasse vandaag in een positie zonder eigen politieke stem gebracht.

    Marxisten moeten vandaag pleiten voor een nieuwe arbeiderspartij, net zoals Engels dat op het einde van zijn leven deed. Engels speelde een belangrijke rol in het ontwikkelen van de theoretische fundamenten waarop socialisten zich vandaag kunnen baseren. Hij leefde voor de strijd voor het socialisme, steunde Marx financieel en leverde heel wat bijdragen aan wat vandaag marxisme wordt genoemd. Hij speelde ook een belangrijke rol in toenmalige strijd.

    Ondanks heel wat beperkingen, zal dit boek over Engels een nieuwe generatie kennis laten maken met Engels en het marxisme.

  • Boek: “The Masses Arise” over de Franse revolutie van 1789

    Het boek “The Masses Arise: The French Revolution and today’s struggles” werd eerste gepubliceerd in 1989 bij de 200ste verjaardag van het begin van de Franse revolutie. Nu wordt het boek opnieuw uigebracht met een actueel voorwoord. Dit jaar wordt de 220ste verjaardag van de Franse revolutie gevierd.

    Bespreking door Kevin Parslow

    Dit boek brengt het verhaal van de revolutie waarbij de heroïsche rol van de sans-culottes uitgebreid aan bod komt. Er wordt ook ingegaan op de relevantie van deze gebeurtenissen vandaag en voor wat de komende periode staat te gebeuren in Frankrijk en de rest van Europa. De auteur stelt in het nieuwe voorwoord: “Dit boek is vandaag relevanter dan toen het eerst werd gepubliceerd in 1989.”

    De val van het stalinisme en de geplande economieën in Oost-Europa hebben geleid tot een enorme ideologische campagne tegen het socialisme en het marxisme, zelfs tegen het idee van revolutie op zich. Wie opkwam voor revolutionaire verandering verdronk bijna tussen de stemmen voor de kapitalistische “vrije markt”. Dat was voortaan het eeuwige model voor de mensheid.

    De vernietigende wereldwijde economische crisis zet vandaag de opvattingen van het socialisme en revolutie terug op de agenda. Bij de Britse schandalen rond de onkosten van de parlementsleden werd zelfs meermaals verwezen naar termen als “reveolutie” en zelfs de “Jacobijnen”.

    Peter Taaffe beschrijft het verband tussen de Franse revolutie en de bewegingen van de werkende massa’s als onafhankelijke kracht doorheen de negentiende eeuw met de revoluties van 1830, 1848, de Commune van Parijs in 1871 en de gebeurtenissen van de 20ste eeuw. Er werd nieuw materiaal toegevoegd over de gebeurtenissen van 1968 en de stakingsacties van 1936.

    Een interessant stuk in het boek handelt over de rol van Gracchus Babeuf en de communistische “Samenzwering van gelijken”. De auteur legt uit dat Babeuf aan de basis lag van de opvattingen van het communisme, ook al was dat op een ruwe en primitieve wijze. Die ideeën verdwenen niet toen het hoofd van Babeuf werd afgehakt door de opkomende Franse burgerij. Deze ideeën bleven aanwezig onder de uitgebuitenen in Frankrijk en speelden een belangrijke rol in de onafhankelijke ontwikkeling van de arbeidersbeweging in Frankrijk.

    De Franse revolutie en daaropvolgende gebeurtenissen hebben de Franse heersende klasse en haar politieke vertegenwoordigers steeds onder druk gezet. Dat was zeker het geval met de algemene staking van 1968 en de fabrieksbezettingen in dat jaar. Die beweging blijft als een spook zelfs de huidige Franse regering achtervolgen.

    De rechtse president Sarkozy verklaarde kort nadat hij aan de macht kwam: “Als er nu stakingen zijn in Frankrijk, zal niemand het merken.” Peter Taaffe schrijft: “Een jaar later kwamen er twee en een half miljoen arbeiders en jongeren op straat tegen het beleid van Sarkozy. Op één van de borden stond: “Zie je de staking nu?” Dat was nog maar het begin van de verandering in het bewustzijn dat plaatsvindt in Frankrijk.”

    De steun voor Sarkozy is de afgelopen periode sterk afgenomen. Waar hij aanvankelijk meer dan 50% van de bevolking achter zich kon scharen, is Sarkozy in de peilingen nu reeds gezakt tot 37%. Dat is een gevolg van de oplopende werkloosheid tegen de achtergrond van recordwinsten en aanvallen op de arbeidscondities. De algemene staking van januari 2009 kreeg een massale steun onder de bevolking: 69% stond achter de staking. In maart was de steun voor de “nationale” staking nog groter.

    In de komende periode zal het belangrijk zijn om te bouwen aan socialistische en marxistische krachten om de kansen te grijpen die zich aanbieden. De crisis van het wereldkapitalisme biedt mogelijkheden, maar dan zal het wel nodig zijn om lessen te trekken uit het verleden en revoluties uit het verleden. Daaronder uiteraard ook de Franse revolutie.

    Een begrip van de Franse revolutie vanuit een marxistisch standpunt is belangrijk en kan erg nuttig zijn als voorbereiding op de gebeurtenissen in de komende jaren. In 2009 worden wel een aantal verjaardagen gevierd: 20 jaar Tienanmen, 20 jaar van de Berlijnse Muur, 50 jaar Cubaanse revolutie, 30 jaar Iraanse revolutie. Maar ook de verjaardag van 220 jaar Franse revolutie is een goede gelegenheid om een nieuwe generatie van jongeren en arbeiders bekend te maken met de gebeurtenissen van toen vanuit een socialistisch en marxistisch perspectief.

    We kunnen onze lezers enkel maar aanraden om dit boek te kopen en te lezen. Het kan besteld worden via LSP en kost 10 euro.

  • Neolithisch communisme. “Van Cayönü tot Catalhöyuk”

    Eind vorig jaar werd ook een Engelstalige versie van de website www.urkommunismus.de gelanceerd. Deze site gaat in op archeologisch materiaal uit de eerste vormen van menselijke samenlevingen. Het centrale artikel op de site, “Van Cayönü tot Catalhöyuk” van Bernhard Brosius, onderzoekt de archeologische bevindingen van een samenleving die zowat 3.000 jaar bestond (van 7.000 tot 4.000 voor christus) in Anatolia en de Balkan. Die samenleving kan zonder overdrijving worden omschreven als neolithisch communisme. Het artikel is fascinerend voor socialisten.

    Recensie door Sascha Stanicic

    Unieke archeologische vondsten maken het mogelijk om een beeld te vormen van het leven in deze samenlevingen in de neolithische periode (stenen tijdperk). Deze samenlevingen stonden aan het begin van de overgang van nomadische jager-verzamelaar samenlevingen naar sedentaire samenlevingen die zelf voedsel produceerden. Brosius legt uit hoe in Cayönü in het oosten van Anatolia de ontdekking van verschillende lagen van vestigingen het technologisch proces uitleggen van de overgang van het leven op basis van jagen en verzamelen over de eerste zaden tot de ontwikkeling van een voorraad aan levensgoederen. De bevindingen leiden tot de conclusie dat de samenleving in Cayönü tussen 8800 en 7300 BCE een hiërarchische en patriarchale klassensamenleving was, de oudste gekende klassensamenleving.

    In tegenstelling tot andere delen van de wereld was er in Cayönü een opstand, een sociale revolutie, tegen de onderdrukkende structuur van de samenleving. Uit deze revolutie kwam een egalitaire samenlevingsvorm voort. Deze samenleving verspreidde zich verder vanuit Anatolia naar de Balkan en hield zowat 3.000 jaar stand. Brosius geeft het voorbeeld van de stad Catalhöyük, een stad met 10.000 inwoners. Hij legt gedetailleerd uit hoe de archeologische bevindingen aantonen dat er geen klassen bestonden in deze stad, hoe er geen uitbuiting was, geen oorlog en geen discriminatie van vrouwen.

    De tekst legt uit hoe er conclusies kunnen worden getrokken op het vlak van de structuur van een samenleving, de wijze van leven en werken en de relatie tussen mannen en vrouwen. Dat gebeurt onder meer op basis van de architectuur, de graven, consumptiegoederen en het onderzoek van de skeletten. De wetenschappers die Catalhöyük onderzoeken, zijn geen socialisten. Maar ze komen wel tot de conclusie dat er een egalitaire samenleving bestond, een samenleving “met verschillende rangen”. Een archeoloog, Naomi Hamilton, legt uit: “Verschillen betekenen niet noodzakelijk dat er een structurele ongelijkheid was. Het respecteren van leeftijd, sociale invloed op basis van ervaring en kennis, zijn niet in tegenspraak met een egalitaire ethiek.” De discussie over de karakterisering van “een samenleving met verschillende rangen” komt voort uit het feit dat het moeilijk te begrijpen is dat een samenleving duizenden jaren geleden op het vlak van levenskwaliteit verder stond dat alle daarna volgende klassensamenlevingen. De Britse archeoloog James Mellaart ontdekte in 1958 de eerste vestigingen uit het stenen tijdperk in Anatolia. Hij stelde: “Het is moeilijk om niet tot de conclusie te komen dat te bevolking van Catal Hüyük op een andere manier naar de dingen keek, zij concentreerden zich op de continuïteit van het leven en de manier waarop dat kan worden bereikt. Het lijkt erop dat ze begrepen dat het leven verder moet gaan, een fundamentele waarheid die we soms niet lijken te begrijpen.”

    Een deel van het bewijs voor de afwezigheid van sociale verschillen komt van de unforme architectuur in Catalhöyük. Er waren geen paleizen of tempels, geen grote prestigieuze gebouwen aan de ene kant of miserabele huisvesting aan de andere kant. Er was integendeel een specifieke architectuur waarbij alle huizen op een zelfde wijze waren opgebouwd. De mensen leefden, kookten, werkten en begroeven hun doden in de huizen. De enige verschillen tussen de huizen suggereren dat deze samenleving geen formele gelijkheid kenden maar wel sociale gelijkheid. De omvang van het huis werd aangepast naargelang de omvang van een familie, waardoor iedere volwassene en alle twee kinderen elk beschikten over tien tot twaalf vierkante meter. Als een familie groter werd, moest het huis ook groter worden. Brosius concludeerde: “De leefhuizen van Catalhöyük toonden dat de behoeften van de bevolking het sociale cement van de productie vormden.”

    De goederen die werden teruggevonden in alle graven van Catalhöyük zijn van een fundamenteel gelijke aard waardoor de conclusie kan worden getrokken dat er geen tegenstelling tussen rijk en arm bestond, maar ook geen sociaal verschil tussen mannen en vrouwen. Het feit dat vrouwen gereedschappen meenamen in hun graf (en mannen ook juwelen) wijst er volgens Brosius op dat “er een natuurlijke erkenning van vrouwen was in de productie van goederen, wat leidt tot de veronderstelling dat de tegenstelling tussen productie en reproductie niet bestond in deze samenleving.”

    De onderzoeken naar skeletten toonden aan dat er geen grote verschillen waren tussen de voeding, lichaamsomvang, levensstijl en andere activiteiten van mannen en vrouwen in Catalhöyük. Er zijn geen tekenen van een arbeidsverdeling op basis van geslacht. Het begraven van mannen en vrouwen liep gelijk. Er was niet alleen geen discriminatie, het lijkt er ook op dat mensen als dusdanig werden gezien en niet werden gedefinieerd als man of vrouw.

    De opgravingen tot nu toe hebben geen enkel skelet boven gebracht dat tekenen vertoont van geweld door één persoon tegen een andere. Er zijn ook geen tekenen van plunderingen van graven en op de schilderijen die werden gemaakt komt er geen geweld of agressie voor. Er zijn geen tekenen van rituele of religieuze offers van mensen of dieren. En er waren ook geen tekenen van oorlog en dat gedurende een periode van 1.500 jaar in Anatolia en 2.500 jaar op de Balkan! Onder het kapitalisme gaat er geen dat voorbij zonder geweld, moord en oorlog. In Catalhöyük waren zo’n dingen onbekend, de bevolking kende er wel solidariteit. Er zijn ook elementen die er op wijzen dat er een intensieve verzorging van de zieken of gewonden was, er waren zelfs gebouwen die volgens wetenschappers wellicht ziekenhuizen waren.

    Catalhöyük was natuurlijk arm in vergelijking met latere samenlevingen en er was een laag niveau van technologische ontwikkeling. Maar de sociale verhoudingen zorgden voor een hogere levenskwaliteit dan in samenlevingen met een hogere technologische ontwikkeling. Brosius maakt de vergelijking met een stad in het bronzen tijdperk (van het derde tot het eerste millenium BCE) waar de kindersterfte 30% hoger lag dan in Catalhöyük. De algemene levensverwachting van 32 jaar in Catalhöyük werd nadien pas opnieuw bereikt rond 1750!

    Nog belangrijker is dat de bevolking van het neolithische Catalhöyük in staat was om de gemiddelde arbeidsduur te beperken tot minder dan de helft van de productieve tijd. De rest van de tijd kon worden gebruikt om consumptiegoederen te produceren, te schilderen, muziek te maken of gewoon feest te vieren. Het leven was aangenaam in Catalhöyük met heel wat feesten en dansgelegenheden. Dat versterkte de sociale cohesie van deze samenleving.

    Indien vandaag iemand beweert dat de mensen te slecht zijn om tot socialisme te komen, kunnen we nu dus ook antwoorden: kijk eens naar Catalhöyük. De egalitaire samenlevingsvorm daar hield meer dan 3.000 jaar stand en toonde aan dat het niet in de menselijke aard ligt om inhalig te zijn of over te gaan tot moorden en onderdrukking. De archeologische bevindingen bevestigen de marxistische visie dat het zijn het bewustzijn bepaalt. De kapitalistische condities creëren de zogenaamde ellenboogmentaliteit (met harde concurrentie), maar ook het besef dat de meerderheid van de bevolking onder deze condities lijdt en dat er nood is aan collectief verzet om de levensomstandigheden te veranderen.

    Een gelijkaardige conclusie werd door de neolithische revolutionaire getrokken toen ze komaf maakten aan de klassensamenleving van zo’n 10.000 jaar geleden om de basis te leggen voor een systeem van gelijkheid. Met het technologisch potentieel van de 21ste eeuw in de plaats van de technologie van het stenen tijdperk, zou een nieuw Catalhöyük de mensen eindelijk de mogelijkheid geven om echt mens te zijn.

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop