Category: Dossier

  • 50 jaar geleden: de Cubaanse revolutie

    50 jaar geleden werd de Cubaanse dictator Batista van de macht verdreven na een algemene beweging van de arbeidersklasse in de steden en een guerrilabeweging onder leiding van figuren als Fidel Castro en Che Guevara. 50 jaar later blijft het nieuwe regime nog steeds standhouden, ondanks tegenkanting van het VS-imperialisme. We kijken terug naar de gebeurtenissen van 50 jaar geleden.

    Uittreksel uit de brochure “Che Guevara: symbool van strijd” door Tony Saunois

    Granma en de 26 Juli -beweging

    Op 2 december 1956 landden 82 mannen op de Cubaanse kust. Ze kwamen uit Mexico in een versleten sloep, de Granma. De reis en landing waren bijna rampzalig. De geplande reis van 5 dagen werd er een van 7 dagen. Soms was de trip bijna komisch: bij het naderen van de Cubaanse kust viel de navigator overboord. De landing moest samenvallen met een gewapende opstand in Santiago. 100 opstandelingen zouden de aankomst van de Granma nadien opwachten met vrachtwagens en leveringen van materiaal. Frank Pais, een leider van de 26 juli-beweging in de provincie Oriente, zou dit coördineren. Hij zou later ook de leveringen verzorgen voor het rebellenleger via het stedelijke, underground netwerk dat men had opgebouwd, de Llano.

    Nadat de Granma dan anker had gelicht, was het plan om een aanval te lanceren op de steden Niquero en Manzilla, alvorens verder te gaan naar de Sierra Maestra, een bergketen, vanwaar Castro het regime van Batista definitief wou verslaan. Batista had extra troepen naar de provincie Oriente gestuurd. Hij verpletterde de opstand in Santiago, terwijl zeevaart- en vliegtuigpatrouilles de aankomst van Castro en zijn medestanders afwachtten. De geplande opstand begon niet echt goed en werd voorlopig verder in het defensief gedrongen.

    De rebellen kwamen in vol daglicht aan land en zaten 1,5 kilometer van de plaats van afspraak. Ze lieten het meeste van hun materiaal achter. Degenen die hun moesten opwachten, hadden het opgegeven en waren de nacht voordien vertrokken, nadat ze twee dagen hadden gewacht. Bovendien werden ze ook nog eens opgemerkt door een vliegtuig dat daar op patrouille was. De groep splitste zich in twee en zwierf verloren rond gedurende twee dagen.

    Zoals Che later in zijn dagboeken beschreef: “We waren gedesoriënteerd en liepen rond in cirkels, een leger van schaduwen, van spoken die rondliepen alsof ze werden gestimuleerd door een bijzonder psychisch mechanisme.” Uiteindedelijk slaagden ze erin om te hergroeperen en zette de groep koers naar de bergketen Sierra Maestra. Een lokale boer bood daarbij zijn diensten aan als gids. Ze werden geconfronteerd met een eerste aanval door het Cubaanse leger, waarbij Che licht gewond werd in de nek.

    Guerrilla-oorlog

    Dit was het begin van een oorlog die twee jaar zou aanslepen. De oorlog werd beëindigd in januari 1959, nadat Batista het land was ontvlucht op nieuwjaarsavond. De guerrillaleden van de 26 juli-beweging marcheerden Havana binnen en werden er verwelkomd door een algemene staking van de arbeiders. Van de 82 personen die aan land kwamen met de Granma, slaagden er iets meer dan twintig in om in de Sierra Maestra te hergroeperen. Nog minder zouden de triomf van de revolutie meemaken die samenviel met nieuwjaar 1959.

    Hoe was het mogelijk dat zo’n kleine groep triomfeerde in twee korte, zij het turbulente en bloedige jaren? Het antwoord is terug te vinden in een combinatie van politieke en sociale factoren. Allereerst was de steun voor Batista aan het wegvallen. Het verzet tegen de dictatuur groeide en tegen 1959 stond ze op het punt om ineen te storten. Zelfs het leger werd geraakt door de stemming in de samenleving en raakte in toenemende mate gedemoraliseerd.

    Tegelijkertijd slaagde geen enkele van de oppositiepartijen erin om de woede van de bevolking te kanaliseren. De tamme PSP werd nog grotendeels gecompromiteerd door haar vroegere samenwerking met Batista. Toch had de partij nog een zekere autoriteit bij delen van de industriële arbeidersklasse in de steden. De leiding gebruikte dit echter om de arbeidersbeweging in het gareel te houden. Als resultaat hiervan ontstond er een politiek vacuüm in Cuba. Castro en zijn krachten, hoewel relatief klein in omvang, waren in staat om dit te vullen tijdens de twee jaar durende strijd die ze voerden vanuit de Sierra Maestra. Tegen eind 1958 beschikte Castro nochtans over niet meer dan 3000 strijders in zijn leger, inclusief een aantal niet-vechtende medestanders in zijn kampen.

    Zuiver vanuit een militair standpunt won Castro in de oorlog van 1956-58 een opmerkelijke overwinning. De Pruissische generaal en schrijver Clausewitz stelde: “Oorlog is ook een reëel politiek instrument, een verderzetting van de politiek, maar met andere middelen.” Het waren de objectieve politieke situatie en de zich ontwikkelende sociale factoren die Castro in staat stelden om zo’n dramatische overwinning te boeken in slechts twee jaar tijd.

    Om deze overwinning te bereiken, speelden subjectieve factoren, zoals de ineenstorting van het moreel van het Cubaanse leger en de wilskracht en vastberadenheid van de vechters van de 26 juli-beweging, een cruciale rol.

    Omwille van de haat van de massa van de Cubaanse bevolking tegenover Batista konden de guerrillero’s rekenen op de steun van de boeren en de stedelijke bevolking. Er was geen andere politieke kracht die men een vastberaden, ernstige strijd zag voeren tegen het regime.

    De steun werd groter naarmate de oorlog verder woedde en de brutaliteit van het Cubaanse leger meer en meer werd geplaatst tegenover de heroïek van Castro’s strijders. Bovendien werden gevangen genomen soldaten van Batista’s leger niet geëxecuteerd, wat wel het geval was voor gevangen guerrilla-strijders. Er werd met hen gediscussieerd en ze werden zonder bestraffing vrijgelaten. Zo’n initiatieven hadden een groot effect in het ondermijnen van het moreel van Batista’s troepen. Castro liet geen gelegenheid voorbijgaan om zichzelf te presenteren als moderne José Marti een nieuwe bevrijder van Cuba.

    Che Guevara ontpopte zich tot een van de belangrijkste militaire en politieke leiders. Oorspronkelijk had hij zich enkel ingeschreven als medisch expert. De gebeurtenissen dwongen hem in een andere richting. Hij toonde uitzonderlijke kwaliteiten temidden van een verschroeiende oorlog. Vroeg in het conflict overschreed hij opnieuw een grens in de ontwikkeling van zijn eigen karakter. Midden in een gevecht tussen het leger en de guerrilla moest hij in een fractie van een seconde kiezen voor zijn medisch materiaal of een machinegeweer en ammunitie. Hij koos voor dit laatste en het werd al snel duidelijk dat, in weerwil van zijn medische kennis en ervaring, Che niet gedoemd was om de rol van dokter te spelen. Met het verder schrijden van de oorlog nam ook de autoriteit van Che toe in de ogen van zijn medestanders. Hij kwam actief tussen in gevechten met het leger en ondernam soms erg gevaarlijke missies voor de guerrilla. Tijdens een luchtaanval, terwijl andere rebellen, inclusief Castro, vluchtten, bleef Che achter om gestrande vechters bij te staan. Uiteindelijk werd hij benoemd tot commandant van zijn eigen eenheid, samen met Castro’s broer Raúl.

    Che’s motto was “leiden door het voorbeeld te geven”, anderen nooit te vragen wat hij zelf niet bereid was om te doen. Hij weigerde ook alle privileges, hoe weinig dat er ook waren voor de rebellen die vochten in de Sierra Maestra. Che’s levensomstandigheden waren dikwijls slechter dan die van de guerrillero’s waarmee hij vocht. De effecten van zijn verlammende astma-aanvallen in de jungle zouden anderen met minder vastberadenheid van de strijd hebben weggedreven.

    ‘Zelfmoordeenheid’

    De eenheid van strijders die hij leidde was ongetwijfeld een van de meest vastberaden en heroïsche. Ze werden aangewakkerd door Che’s stoutmoedige voorbeeld en zijn vastberadenheid om een succesvolle revolutie te verwezenlijken. Zijn medestanders werden gestaald om door te zetten in situaties die soms onmogelijk leken. De “zelfmoordeenheid”, onderdeel van Che’s manschappen, was verant-woordelijk voor de meest gevaarlijke missies en stond bekend voor zijn discipline en heroïek.

    Het was een model waar andere guerrillaleden naar opkeken. Zoals Che noteerde in zijn oorlogsdagboeken: “De ‘zelfmoordeenheid’ was een voorbeeld van revolutionaire moraal, enkel uitgekozen vrijwilligers werden er deel van. Maar elke keer dat er iemand stierf op zo’n missie en dat gebeurde in elk gevecht werd er een nieuwe kandidaat uitgekozen en degenen die niet werden gekozen waren enorm teleurgesteld en huilden soms zelfs. Hoe vreemd was het om die doorwinterde strijders hun jeugd te zien tonen doorheen hun tranen van wanhoop, omdat ze niet de eer hadden in de frontlijn van de strijd en de dood te staan.”

    Er was nog een andere reden waarom zijn eenheid een van de meest strijdbare was. Che begon met de organisatie van een programma van politieke opleiding. Zijn socialistische ideeën kenden navolging onder zijn manschappen naarmate zijn reputatie groeide. Tijdens het militaire conflict was er ook een politiek meningsverschil dat naar voor kwam binnen de 26 juli-beweging. Het draaide rond een machtsstrijd tussen de guerrillabeweging in de bergen en de stedelijke, ondergrondse weerstand, de Llano. Tegelijkertijd stelde deze kwestie ook de vraag naar het politieke programma van de beweging. Che’s verdediging van socialistische ideeën was een minderheidsstandpunt binnen de op til staande polemieken.

    Het karakter van de 26 juli-beweging

    Het programma en de ideologie van de 26 juli-beweging gaf voornamelijk de sociale positie van veel van haar leden en sympathisanten weer. Het merendeel van haar leiders kwam uit een verstedelijkte middenklasse, enkelen van de hogere klasse. Ondanks het feit dat enkele leden tot de lagere middenklasse en zelfs tot de arbeidersklasse behoorden, was de beweging nooit een politiek alternatief voor de arbeidersklasse. Castro had een leiderskern gecreëerd, gebaseerd op de stuurgroep die hij in de zomer van ’55 had opgericht.

    Die stuurgroep gaf een goed beeld weer van de samenstelling van de beweging, die grotendeels bestond uit ex-studenten uit de hogere, verstedelijkte middenklasse. De nationale Directie (waarvan Castro geen lid was), werd eveneens door dergelijke mensen gevormd, en was verantwoordelijk voor alle ondergrondse activiteiten in de verstedelijkte gebieden, zoals het leveren van wapens en communicatiemiddelen, enz. Velen waren reeds aangehouden en gefolterd door Batista’s politiemacht. Wat hen politiek bond was de omverwerping van Batista en weinig meer. Het programma en de ideologie van de beweging vertoonde heel wat twijfelachtige en amorfe kenmerken, wat de politieke visie van de stedelijkte kleinburgerij weerspiegelt. De meeste van de leden wilden niets meer dan een kapitalistische, parlementaire democratie oprichten en een radicaal programma van hervormingen doorvoeren.

    Che had een aantal voorgevoelens bij Castro’s collega’s. In zijn dagboek schreef hij: “Ondanks de weinige gesprekken, ontdekte ik sterke, anti-communistische neigingen bij de meeste van hen.”

    Castro vertegenwoordigde de meer radicale vleugel van de beweging. Hij schreef een oproep aan het Cubaanse volk, die zeer strijdvaardig was. Ter verdediging van de guerrillastrijders die dreigden met het verbranden van rietsuiker schreef hij dat een kleine honger niet erg was als het feest van de overwinning in zicht was. Hoewel het vanuit marxistisch standpunt verkeerd is om met kleine groepen guerrillastrijders suikerriet te verbranden en deze methode “op te leggen” aan de arbeiders, in de plaats van hen bij de strijd te betrekken, kregen deze radicale verklaringen wel een respons bij de arme, Cubaanse bevolking.

    Toch was het programma waar Castro achter stond bij de beginjaren van de oorlog kapitalistisch, hoewel ook sociale maatregelen werden opgenomen. Gedurende de eerste maanden van 1957 kreeg Castro bezoek van een journalist van the New York Times, Herbert Matthews, die ook reporter was tijdens de Spaanse burgeroorlog. Toen het artikel in februari verscheen, sloeg het in als een bom, want Batista had beweerd dat Castro gedood was in een gevecht. Los van de propaganda die Castro kreeg, verduidelijkte het artikel ook zijn politieke standpunten.

    Matthews schreef: “Het is een revolutionaire beweging die zichzelf socialistisch noemt. De beweging is ook nationalistisch, wat wil zeggen: anti-yankee. Het programma is vaag en staat vol algemeenheden, maar het komt neer op een nieuwe aanpak voor Cuba. Radicaal, democratisch en anti-communistisch. De echte kern van hun kracht is dat ze vechten tegen de militaire dictatuur van President Batista… Castro heeft sterke gedachten over vrijheid, democratie, sociale rechtvaardigheid, en stemrecht.”

    Castro zei tegen Matthews: “Je kan er zeker van zijn dat we niet vijandig staan tegenover de Verenigde Staten en het Amerikaanse volk… We vechten voor een democratisch Cuba en om een einde te maken aan de dictatuur. We zijn niet tegen het leger… Voor zover we weten zijn de soldaten goede mensen, en dat geldt ook voor veel officieren.”

    Castro gaf Matthews de indruk dat hij meer troepen rond hem had dan wat werkelijk het geval was. In oorlogsomstandigheden was dat geoorloofd. Waarom zouden ze hun zwakte tonen aan Batista? Matthews schreef dat de 82 mensen van de landing op Granma bij Castro waren, en dat zijn troepen bleven aangroeien. Eigenlijk passeerde Castro’s broer steeds voorbij Matthews met dezelfde groep, maar steeds anders gekleed. Castro had slechts een gewapende groep van 20 personen!

    Castro had op dat moment nog geen uitgewerkte politieke filosofie. In ’60 was Castro nog geen voorstander van het socialisme. Che echter, hoopte Cuba socialistisch te maken.

    Sinds de Cubaanse revolutie hoor je overal dat de dictatuur werd omvergeworpen door Castro, met de hulp van de Russische bureaucratie. De politieke duidelijkheid waarmee de leiders de revolutie begonnen, wordt echter vaak overschat, net als de rol van de Russische bureaucratie in het omverwerpen van het kapitalisme en het grootgrondbezit in Cuba.

    Het revolutionaire proces, gecombineerd met een aantal nationale en internationale factoren, brachten de leiders van de revolutie in een positie die niet hun eigenlijke doel was. Che schreef in 1960: “De hoofdrolspelers van deze revolutie hadden geen coherente standpunten.” De invloed van grote sociale gebeurtenissen, voornamelijk oorlogen en strijd tussen de klassen, werkten in op de politieke standpunten van heel wat mensen. Che Guevara was bij wijze van experiment in de guerrilla-oorlog terecht gekomen. De effecten van die oorlog hadden een geweldige doorwerking op de radicalisatie van de eerste leiders. Che schreef in april ’60 Ernesto Sábato, een belangrijke Argentijnse schrijver, een brief: “De oorlog veranderde ons… zo werd onze revolutie geboren. Er werden slogans uitgevonden, en beetje bij beetje begonnen we in het heetst van de strijd theoretische conclusies te trekken en onze eigen ideeën te onwikkelen.”

    Che was de meest gepolitiseerde van de leiders, in de zin dat hij een alternatief uitbracht. Vanuit marxistisch standpunt waren de theoretische conclusies die hij trok onjuist en in vele gevallen nogal grof. Toch kreeg hij een groter wordende invloed op Castro naarmate de beweging zich ontwikkelde. Ze werden beiden gestuwd door het ritme van de gebeurtenissen en de concrete situatie waarin ze zich bevonden. Che wilde een internationale socialistische revolutie uitbouwen, maar hij had geen concrete plannen om dit te verwezenlijken. Hij gaf zelf toe dat zijn ideeën zich te veel gevormd hadden op basis van eigen ervaringen en te weinig op basis van de studie van de internationale arbeidersbeweging.

    Een meningsverschil

    Binnen de 26 juli-beweging veranderde er gedurende de burgeroorlog heel wat op politiek vlak. Er was een conflict tussen de guerrillaleiding en het nationaal comité. Castro wilde dat het rebellenleger onder zijn bewind de lakens kon uitdelen binnen de beweging.

    Gelukkig bleven de strubbelingen beperkt. Het kwam voor het eerst aan de oppervlakte op een meeting in 1957, waar sommigen van de stedelijke leiders argumenteerden dat Castro de Sierra Maestra moest verlaten om fondsen te verwerven op een sprekerstour. Samen met andere voorstellen gaf dit duidelijk aan dat ze de belangrijkheid van de guerrillastrijd in de Sierra Maestra wilden verkleinen. Op deze meeting won Castro en haalde hij een meerderheid tegenover andere voorstellen.

    Over de volgende maanden ontwikkelde deze fractie in een open politiek gevecht tussen de Llano en de guerrillaleiders. De laatsten dachten voornamelijk dat het leiderschap van de Llano kleinhartig was en niet zonder reden. Op het nationale directoraat zaten sommige van de meest conservatieve secties van de 26 juli-beweging.

    Nochtans, een ander element voor de vorming van deze fracties was een politieke factor. Degenen betrokken in het vechten van de guerrilla-oorlog, hoewel zelfopofferend, ontwikkelden een zekere minachting tegenover de stedelijke bevolking. De wanhopige ontbering bij het vechten in de bergen kan verkeerdelijk leiden tot de conclusie van de rurale leiders dat de masa’s in de steden onwillend zijn om te vechten, als gevolg van hun relatief “geprivilegeerde situatie”.

    Deze houding is nog sterker als de guerrillaleiders geen duidelijk politiek standpunt hebben en niet gelinkt zijn aan een georganiseerde beweging van stedelijke arbeiders, met een stoutmoedige leiding en een socialistische politiek.

    Castro had zeker een gebrek aan een duidelijk politiek perspectief voor zijn strijd, behalve het omverwerpen van de dictatuur. Wat hij wel had, was de capaciteit om opportunistisch te steunen op verschillende politieke krachten om zijn eigen positie te versterken. Op 12 juli 1957 tekende Castro een pact met de openlijk pro-kapitalistische Auténtico en Ortodoxo Partijen, die Batista’s recentste poging om zijn regime te ondersteunen door presidentsverkiezingen uit te roepen, waarin hij zelf niet zou optreden, afwezen.

    Het pact, gekend als het Sierra Pact , beperkte de 26 juli-beweging in haar doelen. Terwijl het opriep voor Batista’s aftreden en het militarisme afwees, stelde het een onafhankelijk lid van de “civiele maatschappij” voor om op te treden als tijdelijke president en pleitte het voor volledige verkiezingen binnen de 12 maanden. Haar economisch programma was niets meer dan een agrarische hervorming. Het was zelfs nog meer gematigd dan het originele programma van de 26 juli-beweging en bedoeld om de politieke situatie binnen de grenzen van het kapitalisme en het imperialisme te houden indien Batista zou vallen.

    Toch was het duidelijk dat Batista door dit pact enorm veel steun verloor, en dat de oppositie groeide. Castro’s guerrillastrijders begonnen meer en meer jongeren aan te trekken uit de steden. Hier en daar brak zelfs protest uit in de steden. De PSP veranderde haar politieke lijn. Ze beschouwden Castro’s groep nog steeds als avonturisten, maar ze begonnen toch contacten te leggen.

    De PSP gebruikte die contacten om te proberen Castro te overtuigen dat de tijd nog niet rijp was voor een gewapende beweging, en ze drongen erop aan dat hij op een beter moment moest wachten. Er werden geen sterke banden gesmeed tussen Castro en de PSP, maar ze hielden wel contact.

    Het 8ste congers van de PSP vond plaats in 1957 en de leiding maakte bekend dat de PSP de “moed en oprechtheid” van Castro erkende. Anderzijds gingen ze niet akkoord met zijn methodes en plannen. Ze concludeerden dat de 26 juli-beweging nog niet voldoende een anti-imperialistische lijn had aangenomen. Ze bedoelden hiermee: niet voldoende anti-VS en pro-Rusland. De partij riep op tot verkiezingen, en het samenstellen van een volksfront waaraan ook de nationale burgerij zou deelnemen.

    Deze houding ging gepaard met oppositie binnen de partij, vooral van de jongeren. De PSP speelde geen echte rol in de beweging die zich ontplooide, behalve de zwakke contacten die ze had met Castro. Maar in 1958 sloot een toenemend aantal jonge partijleden zich aan bij de rebellen in de bergen, voornamelijk bij de groepen onder Che en Raúl Castro.

    De rol van het VS-imperialisme

    Het VS-imperialisme begon zich uiteraard meer en meer zorgen te maken over de situatie. In het algemeen was hun hoofddoel om hun zakelijke belangen te verdedigen en onrust in bedwang te houden. Batista werd aangemoedigd om te “democratiseren” en verkiezingen te houden die door een veilige, traditionele partij gewonnen zouden worden. Het optreden van Castro’s troepen en hun steeds aanhoudende veldtocht maakte de situatie er niet eenvoudiger op.

    Tussen ’57 en ’58 waren de meningen verdeeld in Washington. Het ministerie van buitenlandse zaken, de CIA en het ministerie van defensie hadden elk een afzonderlijk beleid. Het ministerie van defensie en het BRAC (anti-communistisch bureau) wilden Batista steunen en de guerrilla neerslaan.

    Op hetzelfde moment wilde het ministerie van buitenlandse zaken, samen met de CIA, Batista vervangen om op die manier de situatie onder controle te houden. Er zijn zelfs bewijzen dat ze wilden samenwerken met de 26 juli-beging en dat ze probeerden Castro om te kopen voor het geval dat hij erin zou slagen Batista omver te werpen.

    Volgens Yuri Paporov, een KGB-ambtenaar, werd er CIA-geld doorgesluisd naar de beweging. Dit wordt bevestigd door Tad Szulc, Castro’s biograaf, die zei dat dit gebeurde tussen ’57 en ’58, nadat het pact van Sierra Maestra getekend was door Castro!

    Dat beleid veranderde echter toen de VS begreep dat ze geen vat kon krijgen op Castro en zijn beweging.

    Ondanks de duidelijke pogingen door een deel van de heersende klasse van de VS om Castro’s beweging te steunen, met als doel Castro te recupereren, werd deze politiek gedwarsboomd door de specifieke gebeurtenissen. De stuwkracht van de revolutionaire processen, gecombineerd met de kwestie van het nationale prestige en de individuele belangen, maakten die pogingen heel moeilijk, en op termijn onuitvoerbaar.

    Che’s reputatie groeide, en hij werd bekend als de “communistische invloed” binnen de guerrillabeweging. Dit verhoogde de spanningen tussen Che en de “anticommunisten” binnen de beweging, vooral de leiding van de Llano. Che startte een bevoorrading op voor de troepen, behalve voor die onder leiding van de Llano, in de provincie Oriente. Daarbij stootte hij Daniel, een lid van het directiecomité, voor het hoofd. Che’s daden ondermijnden Daniels leiding, en lokten een conflict uit. De Llano deed een beroep op Castro om op te treden.

    Achter dit conflict schuilde een veel bredere politieke kwestie, namelijk de groeiende argwaan tussen Che en de Llano. Dit leidde tot een climax toen een nieuw politiek initiatief genomen werd. Er werd een poging ondernomen om een revolutionaire coalitieregering in ballingschap te vormen. Die zou worden gedomineerd door de 26 juli-beweging, samen met de Auténticos onder leiding van Pío.

    Volgens Hart, een leider van de Llano die bij de onderhandelingen betrokken was, waren er ook enkele personen betrokken die “dicht tegen de Amerikaanse ambassade aanleunden.”

    Miami versus Sierra

    De VS, die niet zeker waren dat Batista weerstand kon bieden, probeerden een coalitie te vormen met anti-Batista krachten. Ze hoopten de 26 juli-beweging daarbij te betrekken en te controleren. Er werd een bijeenkomst georganiseerd, en Castro stuurde een delegatie. Op 1 november werd de ‘Cuban Liberation Junta’ gevormd en werd het Miami-pact getekend.

    Felipe Pazos had zich voorgesteld als de officiële leider van de 26 juli-beweging, zonder medeweten van Castro. Castro zag dit dan ook als een poging om hem omver te werpen. Het pact had als doel een zo gematigd mogelijke regering te vestigen in Cuba indien Batista zou vallen.

    Het pact bevatte niets tegen een buitenlandse interventie, tegen het opzetten van een dictatuur en zette aan tot de annexatie van Castro’s troepen door het Cubaanse leger. In feite was het niets meer dan een voorstel tot een lamme regering en tot de ontbinding van Castro’s troepen.

    Toen het nieuws van het akkoord de Sierra Maestra bereikte veroorzaakte het grote verontwaardiging. Raul Castro eiste dat de vertegenwoordigers van de 26-juli beweging zouden worden geëxecuteerd. Fidel Castro antwoordde niet onmiddellijk. Che barstte uit in woede. Hij linkte het Miami Pact met de ‘vertegenwoordigers’ met zijn eigen conflicten met hen over militaire zaken. Hij beschuldigde hen van ‘sabotage’.

    Che was op dat moment verwikkeld in militaire actie. Hij werd gedwongen terug te trekken naar een plaats genaamd El Hombrito en werd later gewond in Altos de Conrado. Beide van deze verwikkelingen waren gelinkt met het Directoraat dat hem geen bevoorradingen zond. Nu vaardigde hij een ultimatum uit in een brief die hij zond aan Fidel Castro op 9 december. Che eiste dat hij kordate actie zou mogen ondernemen tegen het Directoraat of hij zou ontslag nemen.

    Castro’s antwoord zou niet alleen zijn relatie met Che bepalen maar ook het vervolg van de guerrillacampagne. Hij stond onder druk van zij die vochten in de bergen en werd impliciet bedreigd door Pazos, die dong niet alleen naar het leiderschap van de 26-juli beweging maar ook naar het presidentschap in het post-Batista Cuba. Castro sprak zich resoluut uit tegen het Directoraat en het Miami Pact. “Het leiderschap van de strijd tegen de tirannie is, en zal blijven, in Cuba en in de handen van de revolutionaire strijders.” Het Nationale Directoraat werd beschuldigd van het tonen van “lauw patriottisme en lafheid”. Om een stokje voor Pazos’ aanbod van toekomstig presidentschap te steken, diende hij zijn eigen nominatie in de oudere jurist Manuel Urruitia, dit om een overgangsregering te leiden.

    De versgecreëerde Junta stortte in, Pazos nam afscheid van de beweging, en de nieuwe leider van het Directoraat, Chomón, viel Castro’s acties aan. Castro maakte met zijn acties duidelijk dat hij en zijn strijdkrachten HET dominante alternatieve leiderschap op Batista waren. Om zijn positie te versterken moest hij op Che en de linkse vleugel van de 26 juli-beweging steunen. Dit om op te kunnen tegen het rechtse Directoraat.

    Een totale breuk met het Directoraat zat er aan te komen in de volgende maanden, gestuwd door de ontwikkeling van de gebeurtenissen en de revolutie. Che speelde een belangrijke rol in de uitkomst van de kruising van de politieke evolutie van Castro, de 26 juli-beweging en de revolutie.

    Che schreef aan Daniel, zijn ‘marxisme’ verdedigend, terwijl hij het ‘rechtse Directoraat’ bestreed dat de beweging toeliet ‘verneukt te worden’ door het Miami Pact, en Castro de hemel inprijzend als een ‘authentieke leider van de linkse bourgeoisie’. Zelfs in dit stadium zag Che Castro klaarblijkelijk niet als vurig verdediger van het socialisme, maar als een vertegenwoordiger van de radicale bourgeoisie.

    Daniel zijn antwoord was er een met twijfels over het Miami Pact, maar hij drong er bij de 26 juli-beweging op aan om te beslissen welk pad ze wilden opgaan en zich af te vragen waar dit naartoe ging. In deze uitwisseling weerklonk een furieuze ideologische strijd die aan de gang was binnen de anti-Batista krachten, inclusief de 26 juli-beweging.

    Naarmate de crisis intenser werd, werd ook de kleine besluiteloze burgerij, gegroepeerd in deze beweging, meer en meer verdeeld in tegengestelde en gescheiden kampen.

    Aan de ene kant, het rechtse leidersschap van het Directoraat, die meer en meer onder de invloed kwamen van het VS-imperialisme en zijn pogingen om de meest gunstige uitkomst voor zichzelf te bekomen.

    Aan de andere kant, een meer strijdbare vleugel, meer en meer geradicaliseerd naar links dankzij een combinatie van de effecten van de oorlog, de revolutie, en de noodzaak om zijn eigen belangen en ambities te verdedigen. Castro was nu duidelijk de diepgewortelde leider van deze vleugel – El Jefe Máximo zoals hij bekend werd. In dit proces was Che het meest politiek bewust in zijn steun voor internationaal socialisme. Alhoewel hij duidelijkheid qua ideëen en programma miste, die nodig waren om dit doel te bereiken, maakte de confrontatie met het Directoraat duidelijk dat hij meer en meer Castro beïnvloedde op kritieke momenten en hem hielp om een of meer stappen in linkse richting te nemen.

    Tegen maart 1958 werd de situatie in het Batista-kamp slechter en slechter. Met groeiende moeilijkheden op alle fronten, begon het staatsapparaat rond hem in te storten.

    In een nooit vertoonde zet ging een magistraat van Havana akkoord met de vervolging van een politiekolonel en de chef van een inlichtingendienst, Laurent, voor de moord op vier jongeren.

    Alle scholen sloten omdat 75.000 scholieren aan het staken sloegen. Batista schortte alle burgerlijke rechten op, en radio en pers kregen censuur opgelegd.

    De algemene staking – een terugval

    Er was veel speculatie en discussie onder de anti-Batista krachten geweest over het inroepen van een algemene staking. Ondanks dat men in de steden groepen van supporters had georganiseerd, was er maar een zwakke basis van de 26 juli-beweging in de arbeidersklasse. De belangrijkste gestructureerde politieke kracht onder de industriearbeiders was de PSP.

    De leidinggevende Llano weigerde om de PSP te betrekken in zijn plannen voor een algemene staking. Formeel stond de PSP achter een algemene staking, maar de leiders bereidden er geen enkele voor, en werkten de 26-juli beweging tegen. De leiding van de officiële vakbeweging de CTC (Cuban Workers’ Confederation) was corrupt en gecompromitteerd door haar relaties met Batista. Ondanks de sterke invloed van de PSP resulteerde dit niet in een mobilisatie voor de staking. De leiders van de Llano lanceerden een oproep voor een algemene staking op 9 april. Deze oproep werd gedaan zonder voorbereiding onder de arbeiders en zonder concrete plannen of strategie om deze uit te voeren. Er werden zelfs geen clandestiene stakingscomite’s en gekende actievoerders in de werkplaatsen gebracht om deze staking voor te bereiden.

    Een algemene staking kan opwellen uit de bevolking, vorm aannemen, en 1 of 2 rollen spelen in de arbeidersbeweging. Met de juiste sociale en politieke omstandigheden kan ze het heersende regime en de dominante klasse uitdagen. Met als resultaat de dwingende vraag welke klasse de samenleving zou moeten runnen. De kapitalisten en grootgrondbezitters of de arbeidersklasse met de steun van andere uitgebuite sociale lagen? Met een voorbereide marxistische leiding kan zo’n conflict evolueren naar een revolutionaire situatie en een overwinning van het ploretariaat.

    Deze situatie ontstaat wanneer: de heersende klasse verdeeld is, de middenklasse – de stedelijke middenklasse en een deel van de boeren – politiek aan het twijfelen is, en zodoende op zoek is naar een alternatief, en de arbeidersklasse klaar staat om te strijden voor het overnemen van de macht met geteste revolutionaire leiders aan het hoofd.

    In een andere situatie, met een jongere arbeidersklasse, te zwak en ervaring missend, maar met zelfbewustzijn en vertrouwen in zichzelf als klasse, kan een algemene staking een andere rol spelen.

    Onder deze voorwaarden, kunnen de hierboven beschreven elementen wel aanwezig zijn, maar zijn deze nog niet genoeg gerijpt om de onmiddellijke vraag te kunnen stellen wie de samenleving best zou leiden.

    Onder deze voorwaarden kan een staking een belangrijke rol spelen voor de arbeidersklasse om ervaring op te doen, organisaties op te bouwen en een groter bewustzijn en vertrouwen te verwerven in zichzelf als klasse. Een staking onder deze condities kan een belangrijke rol spelen in het verwerven van ervaring van de arbeidersklasse, het opbouwen van haar organisaties en het verwerven van een groter bewustzijn en vertrouwen in zichzelf als klasse.

    Op 9 april 1958 ontstond geen van beide situaties. De algemene staking vond niet plaats en was een complete flop. In Havana functioneerde de haven samen met het transportsysteem en de meeste winkels en fabrieken bleven open.

    De staking werd de arbeiders boven hun hoofden opgelegd en werd genegeerd door hen. Het lidmaatschap van het Havana Stakingscomité illustreert het gebrek aan arbeidersdeelname. Buiten twee leden van het Nationaal Directoraat van de 26 juli-beweging, bestond het uit een gepensioneerde ingenieur, een journalist van de Orthodoxe Partij, de leider van de Cubaanse evangelische kerken en een filantropische dokter.

    Castro steunde de staking, maar bekritiseerde het Llano leiderschap omwille van het uitdrijven van de PSP een tijd ervoor. De PSP, met enige grond, wijtte het falen van 9 april aan de oproep van de 26 juli-beweging voor een onvoorbereide staking. Het gevoel van veiligheid van het Batista-regime ging tijdelijk en schijnbaar de hoogte in door het falen van de algemene staking. Binnen de 26 juli-beweging had dit diepere gevolgen. De strijd tussen de Llano en de Sierra kwam sterker naar voren toen Castro het verzwakte prestige van het stedelijke leiderschap in zijn eigen voordeel ging gebruiken.

    De volle betekenis van deze gebeurtenissen werd niet onthuld tot jaren na datum. Che schreef een artikel in 1964, getiteld ‘Een Doorslaggevende Meeting’, in Verde Olivo, het magazine van het post-Batista leger. Hierin werden de gevolgen van de gebeurtenissen rond de april ‘staking’ duidelijk.

    Een meeting werd gehouden op 3 mei 1958 waarop een open strijd plaatsvond tussen de volgelingen van de Llano en Castro. Volgend op deze meeting werd Castro voor het eerst benoemd tot Eerste Secretaris van de 26 juli-beweging. Dit diende tot consolidatie van Castro’s positie als leider van de beweging. Zoals Che becommentarieerde in zijn artikel: Op deze meeting werden beslissingen genomen die Fidels morele autoriteit en statuut bevestigden… Hij ging verder, …Fidels autoriteit werd geconsolideerd, en hij werd benoemd tot commandant van alle strijdkrachten, ook de milities – die tot dan onder Llano’s leiderschap vielen… . Politiek gezien versterkte het falen van de staking het sceptisme waarmee de Sierra de vooruitzichten op een beweging in de steden zag. Dit werd weerspiegeld in de strijd op de meeting op 3 mei. De prominente rol van de guerrillastrijd in de bergen werd bevestigd, na hevige debatten die er plaatsvonden. Che schreef : ‘Maar allerbelangrijkst, de meeting bediscussiëerde twee opvattingen die tegenover mekaar stonden vanaf het begin van de strijd. Het guerrillagedachtengoed zou triomferen.’ Hij ging verder: ‘we braken de naïeve illusies in het organiseren van een revolutionaire algemene staking, wanneer de situatie zich nog niet genoeg ontwikkeld heeft om zo’n explosie te verwezenlijken en als er nog onvoldoende werk aan de basis gedaan is daartoe… we dachten dat het waarschijnlijk was dat de krachten van de beweging er niet in zouden slagen om een revolutionaire staking te doen lukken…”

    Che oderbouwt zijn conclusies over de revolutionaire algemene staking met verwijzingen naar de subjectieve en objectieve factoren van het “werk aan de basis” en de voorwaarden die niet voldoende “rijp” waren. Dat zijn bepalende vragen voor Marxisten waarbij moet nagegaan worden wat de bestaande krachtsverhouding is.

    De opvatting van Che dat de algemene staking een “naïeve illusie” was en het in de plaats stellen van het concept van guerilla, toont aan hoe hij en de leiding van Sierra niet op zoek waren naar een actieve en bewuste deelname van de massa’s, in het bijzonder het proletariaat, in de revolutie. Deze kwestie was niet beperkt tot één artikel, maar het toont aan wat de aanpak en methode was.

    Als er onvoldoende werk aan de basis verricht is voor een algemene staking, was het de taak van marxisten om ervoor te zorgen dat dit wel voorbereid werd. Als de objectieve situatie onvoldoende rijp is, nemen marxisten geduldig maar energiek deel aan arbeidersstrijd en voeren ze propaganda en agitatie om die arbeidersstrijd bij te staan.

    Er gebeurde door de Llano-leiding geen inschatting van de nederlaag van de algemene staking vanuit een marxistisch standpunt. Haar leiders onderschreven geen socialistisch programma, laat staan het revolutionair marxisme met haar methode van strijd om erin te slagen dat de arbeiders de samenleving zouden runnen.

    Het falen van de algemene staking in april toonde een zekere verlamming van de arbeidersklasse in de steden, voornamelijk omwille van de aanwezigheid van een leiding die in staat was om een weg vooruit aan te bieden. De 26 Juli-beweging die op veel sympathie kon rekenen omwille van haar strijd tegen Batista, had weinig basis onder het proletariaat en kon ook het vertrouwen niet winnen omwille van haar vaag radicaal-democratisch programma.

    Het programma van de 26 Juli-beweging in Llano was nog steeds eerder een weerspiegeling van de aspiraties van de radicale kleinburgerij dan van de arbeidersklasse, ondanks de oproepen tot actie tegen het regime. Dit maakte het vacuüm in de Cubaanse samenleving echter nog groter. Het mislukken van de algemene staking was immers geen indicatie van de steun die Batista zou genieten. Het gaf vooral een indicatie van de afwezigheid van leiding binnen de arbeidersbeweging.

    Het guerilla-leger van Castro werd gezien als meer strijdbaar en radicaal. Door haar heroïsche militaire strijd en de schijnbaar compromisloze houding tegenover het regime en het VS-imperialisme, was het meer en meer in staat om het vacuüm dat bestond te vullen.

    Batista’s laatste maanden

    Aangemoedigd door de nederlaag van de April-staking, begon Batista in mei een militair offensief tegen de rebellen. Zijn vertrouwen was uiteraard toegenomen na de gebeurtenissen in april. Dit veranderde echter op basis van de zwakke moraal onder de troepen. Tegen juli was er beslist een verandering. Meer en meer delen van het leger, waaronder officieren, liepen over naar de kant van de rebellen.

    In de laatste maanden van 1958 scoorden de rebellen het ene succes na het andere. Andere politieke en militaire oppositiegroepen gingen op in de beweging van Castro. Che leidde een eigen divisie en nam het voortouw bij een groot offensief op de vierde grootste stad van Cuba, Santa Clara, dat de belangrijkste defensielinie vormde voor Batista. Deze strijd was cruciaal en duurde ongeveer drie dagen waarbij Che een heroïsche rol speelde, zo kregen zijn troepen op een gegeven moment controle over een gepantserde trein. Che’s rebellen riepen op tot het bewapenen van de bevolking toen delen van de stadspopulatie op straat kwamen met molotovcocktails en in gevecht gingen met het leger.

    Terwijl de rebellen hun positie versterkten veranderden in de VS zowel de CIA als het State Department hun vroegere houding tegenover Castro’s troepen, die ze nu te ‘onbetrouwbaar’ vonden om zaken mee te doen. Bijna de situatie opgevend, werd een laatste poging gewaagd om Batista terug aan de macht te brengen, maar die faalde door verraad en de dynamiek van de opkomende revolutie. Met zijn regime in staat van ontbinding, vluchtte Batista het land uit op nieuwjaarsdag 1959, aan boord van een airforce jet. In de nacht van 1 op 2 januari arriveerde Che in Havana, terwijl Castro controle verwierf over Santiago. Op 2 januari, toen Radio Rebel de val van het Batista-regime rapporteerde, riep de 26 juli-beweging op tot een algemene staking om een einde te maken aan het oude regime. Deze keer was de staking solide.

    De rebellen hadden gewonnen en ze kwamen aan in de hoofdstad, waar ze een prachtige ontvangst kregen van de bevolking die massaal op straat kwam. Het gehate Batista-regime was gevallen. De revolutie kon doorgaan. Haar gevolgen zouden gevoeld worden over de hele wereld.

  • Hoe de gouden jaren ’20 ten einde kwamen

    De “grote crash” van 1929

    Hoogconjunctuur op de effectenmarkt, oneindige winst, onbeperkte groei, snel rijk worden, beursspeculatie, een wildgroei van beleggingsmaatschappijen,… Dit alles samen met een onbesuisd optimisme vanwege de kapitalistische klasse waren de kenmerken van de periode eind de jaren ‘20 van de vorige eeuw. President Hoover verkondigde in die tijd vol optimisme dat de definitieve overwinning op de armoede nabij was.

    Door Tanja (LSP-Gent). Dit dossier verscheen eerder in het magazine Marxisme.be

    Economen en journalisten, die wezen op het e einde van de economische groeicyclus die zich reeds aankondigde, werden als pessimisten beschouwd. Hun waarschuwingen werden genegeerd of weggelachen. In de zomer van 1929 stegen de aandelen nog met 25%. In juni schreef het American Magazine: “De economische wereldsituatie schijnt aan de vooravond te staan van een grote voorwaartse beweging”. In de herfst, enkele dagen voor de crash, orakelde professor Irving Fisher van de Yale universiteit: “De aandelenprijzen zijn nu gestegen tot een peil, dat zich laat aanzien als een permanent hoog niveau.”

    Met de zwarte vrijdag van 25 oktober 1929 kwam het kapitalistische sprookje ten einde. De landing in de realiteit was abrupt en pijnlijk. Na de grote crash op de beurs kwam de grote crisis (depressie), die met afwisselende hevigheid 10 jaar duurde. En ook dan was het herstel slechts van zeer korte duur. Eind jaren ‘30 eindigde de zoektocht naar nieuwe afzetmarkten en de concurrentiestrijd tussen de machtige kapitalistische landen in de wrede Tweede Wereldoorlog.

    De opkomst van de VS als economische wereldmacht, een periode vol tegenstellingen

    De VS was het kapitalistische land bij uitstek, dat met een versterkte economische positie op wereldvlak uit de Eerste Wereldoorlog kwam. Veel van de economisch sterke Europese landen leden onder de zware financiële gevolgen van die oorlog. Dit speelde in het voordeel van de VS, want een van de voorwaarden voor de gigantische ontwikkelingen in de economie en industrie was de aanwezigheid van kapitaal, dat kon geïnvesteerd worden in de productie en uiteraard ook in de beurzen.

    Het was een periode van aanzienlijke productiviteitsstijgingen in de industrie. Tussen 1919 en ‘29 steeg de productiviteit per werknemer in de VS met 43%. Dientengevolge daalden de kosten per productie-eenheid en steeg – in feite door de verhoogde uitbuitingsgraad (de verhouding tussen de geproduceerde waarde per arbeider en het loon) van de arbeidersklasse- de winst van de kapitalistenklasse.

    Niet alle bedrijven konden echter de nodige investeringen doen om de alsmaar heviger wordende concurrentiestrijd aan te kunnen. Bijgevolg deed zich een enorme polarisering van kapitaal voort. De 200 grootse bedrijven in de VS waren even groot als de resterende 299.800 bedrijven. Ze bezaten 69% van de rijkdom; 56% van alle winst kwam op hun rekening. De hoge concentratie van winst en kapitaal in handen van een relatief kleine laag van de zakenwereld bevorderde fusies en bedrijfsovernames, maar zorgde ook voor verhoogde speculatie op de beurzen. In 1929 werd bijvoorbeeld per beursdag één nieuwe beleggingsmaatschappij opgericht.

    De productiviteitsstijgingen en het hoge peil van kapitaalinvesteringen was vooral een verschijnsel in de industriële sector. De massaproductie van duurzame consumptiegoederen, zoals auto´s, frigo´s, radio´s was hier een gevolg van. Het is niet te ontkennen dat in deze periode ook een aanzienlijke laag in de arbeidersklasse een stijgende levensstandaard kende of erop hoopte dat in de nabije toekomst haar eigen “American Dream” waar zou worden.

    De werkloosheid daalde van 4.270 000 in 1921 tot iets meer dan 2 miljoen in 1927. Dat de uitroep “a car in every man´s garage” van President Hoover echter ver afwijkt van de realiteit, maken de volgende cijfers duidelijk.

    Tussen 1922-29 stegen de lonen gemiddeld met 1, 4 % per jaar, aandeelhouders daarentegen zagen hun vermogen met 16, 4 % per jaar stijgen. Zes miljoen families, 42% van het totale aantal families, hadden minder dan 1000 $ inkomen per jaar. 5% van de bevolking bezat 1/3 van alle persoonlijke inkomens. Elk jaar van de jaren ‘20 stierven zo’n 25.000 arbeiders bij een arbeidsongeval, terwijl 100 000 arbeiders per jaar er een permanente handicap aan over hielden.

    Vooral de zwarte bevolking en de migranten, werklozen en landarbeiders bleven achter in deze periode van economische ontwikkeling. De Amerikaanse econoom Galbraith noemde (in zijn boek De crash van 1929) deze “slechte verdeling van het inkomen” mee verantwoordelijk voor de crisis.

    Zwarte Vrijdag

    25 oktober, Zwarte Vrijdag, markeerde een keerpunt in de ontwikkeling van de Amerikaanse economie. Op één dag tijd ging 25 miljard $ waarde verloren. Bij de sluiting van de beurs op 19 oktober was de index van de New York Times met 12 punten gedaald. De eerste klasse fondsen waren ernstig getroffen en de typische speculatiefondsen namen een duikvlucht. Op zondag haalde het beursnieuws de voorpagina´s. De kop van de New York Times luidde: “Aandelen omlaag gejaagd door verkoopgolf die markt overspoelt”.

    Op maandag 21 oktober bereikte de omzet een totaal van 6.091.870 aandelen, de op twee na grootste omzet in de geschiedenis. Op woensdag 23 oktober wisselden in het laatste uur van de beurs 2.600.000 aandelen van eigenaar tegen snel teruglopende prijzen. De index van de New York Times daalde die dag van 415 tot 384, waardoor de hele winst sinds juni van dat jaar was verdwenen. Op donderdag 24 oktober gingen 12.894.650 aandelen in andere handen over, vaak tegen prijzen die de dromen en de hoop van de voormalige eigenaar vermorzelden. Galbraith schrijft: “Om elf uur was de beurs ontaard in een wilde, krankzinnige wedloop om te verkopen. Om half twaalf had de beurs zich overgegeven aan blinde, meedogenloze paniek.”

    United Founders, één van de grootste beleggingsmaatschappijen, had eind 1935 een vermogensverlies geleden van 301.385.504 dollar. De aandelen in de maatschappij waren gedaald van hun hoogste punt in 1929 toen ze meer dan 75 dollar haalden, tot iets minder dan 75 dollarcent. In 1929 alleen gingen 346 banken met een totaalwaarde van 115 miljoen dollar failliet. Dit had een paniekerige kettingreactie tot gevolg. Tussen 1930 en ‘33 gingen in de VS 5000 banken failliet.

    Het ineenstorten van de beurzen op 25 oktober kwam als een verrassing voor veel aandeelhouders. Voor de heersende klasse voelden de langdurige gevolgen aan als een zware kater na een uitvoerige, decadente en extravagante orgie. De oorzaak is vooral te zoeken in de kortzichtigheid van het kapitalistische systeem en hun economische leiders. De naweeën van de beurscrash trof de kleine aandeelhouders bijzonder hard. Het idee dat iedereen aandelen bezat, is echter een mythe. Van de 120 miljoen inwoners waren er 1, 5 miljoen aandeelhouders. 600 000 mensen waren betrokken in speculatie. Maar toch werd de overgrote meerderheid van de bevolking zwaar geraakt.

    Op zoek naar antwoorden voor de crisis en achteraf bekeken, beschrijven zelfs burgerlijke economen het economische leven van 1929 als “ongezond” en stellen dat de beurs in 1928 en 1929 alle binding met de realiteit was verloren.

    Van stimulans tot speculatie

    Speculatie wordt als een belangrijk element naar voor geschoven in de zoektocht naar oorzaken van de crisis. Het kan zeker niet genegeerd worden dat speculatie en koersmanipulatie belangrijke onderdelen waren van de beurshausse. Begin 1928 leverde de belegging van risicovrij kapitaal een rendement op van 5 %. In de laatste week van 1928 was dat echter opgelopen tot 12 %. Een grote rivier van goud – zo noemde Galbraith de kapitaalstroom naar de VS – begon naar Wall Street te stromen. Deze zorgde ervoor dat nog meer geld werd belegd via de beurs o.a. via prolongaties (overeenkomst, waarbij iemand aan een ander voor een maand geld leent met aandelen als onderpand).

    Ook ondernemingen vonden dit rentecijfer aantrekkelijk. Tegen 12% zou Wall Street wel eens een winstgevender object kunnen zijn voor het kapitaal van een onderneming dan een uitbreiding van de productie. In plaats van goederen te produceren, beperkten zij zich tot het financieren van speculatie. Andere ondernemingen begonnen hun kasreserves uit te lenen aan Wall Street. De banken van New York leenden ook zwaar bij de Federal Reserve om de speculatieve bovenbouw te kunnen dragen.

    In het jaar 1929 werd met zo’n honderd fondsen op de effectenbeurs te New York koersmanipulatie bedreven, waaraan werd deelgenomen door leden van de beurs of vennoten van aangesloten firma´s. De beste verzekering voor prolongaties lag in de vooruitzichten van de beurs: als de aandelenkoersen hoog bleven en nog hoger werden en als zij verder bleven stijgen omdat hun vooruitzichten hun koers rechtvaardigden, dan was het niet de tijd om zich zorgen te maken over de zich opstapelende leningen. Een groot deel van de verdediging van de leningen bestond dus uit het verdedigen van het koerspeil.

    Vooruitzichten op toekomstige ontwikkelingen waren dus nodig om de bal in het spel te houden. In september 1929 wees een advertentie in de New York Times op de te verwachten komst van de televisie. De advertentie wees erop dat de commerciële mogelijkheden van deze nieuwe kunst het voorstellingsvermogen te boven gaan. De NYT was echter fout in haar vooruitzicht dat televisietoestellen nog in de herfst van dat jaar in de woningen zouden verschijnen.

    De onderliggende ontwikkelingen

    Gedurende een bepaalde, maar niet onbeperkte periode, kan de ontwikkeling van de beurzen losstaan van de fundamentele ontwikkelingen in de reële economie (industriële productie). Dit was het geval in de VS in de jaren ´28 en ´29. Maar met vertraging zullen de ontwikkelingen in de reële economie altijd hun weerklank krijgen aan de beurs.

    Belangrijk is ook te begrijpen dat oorzaak en gevolg van het economische leven naar de effectenbeurs gaan en niet omgekeerd. De conjunctuurcyclus kwam in 1929 aan zijn einde. Dat wil zeggen dat de groeicijfers vertraagden en de economie een periode van stagnatie of recessie tegemoet ging.

    De eerste signalen voor een vertraging in de economie deden zich voor in de staalindustrie, die zich sinds juni 1929 in een dalende lijn bevond. De woningbouw, altijd een zeer gevoelige barometer voor de conjunctuur, liep al enkele jaren terug en daalde nog verder in 1929.

    Er is geen kapitalisme zonder crisis

    Economische crisis is eigen aan het kapitalistische systeem. Binnen het kapitalistische productiekader is het onmogelijk om stijgende productiviteit in overeenstemming te brengen met stijgende consumptie en daarmee permanente groei. Kapitalisme is gebaseerd op concurrentie en winstmaximalisatie. Om te kunnen overleven in de kapitalistische jungle, is de kapitalist verplicht om zo goedkoop mogelijk te produceren. Hij bevindt zich in een permanente wedstrijd met andere kapitalisten om zijn marktaandeel te behouden.

    Belangrijke factoren in het behoud van de concurrentiepositie zijn de productiviteit en de hoogte van de lonen. In de logica van het kapitalisme moet in minder tijd steeds meer geproduceerd worden. Op die manier dalen de loonkosten per eenheid product en groeit tegelijkertijd de winstmarge per eenheid product. Het behoud van de winst komt echter permanent in gedrang door o.a. de noodzakelijke aankoop van nieuwe machines, want technologie is noodzakelijk om de productiviteit te laten stijgen. De mate waarin je de productiviteit kan opdrijven is bepalend om op de “vrije markt” te kunnen bestaan. Maar met investeringen in technologie met als bedoeling de kost per eenheid product te laten dalen, vermindert het winstaandeel van de kapitalist. Dus ligt de enige manier om het winstniveau toch te kunnen behouden of te verhogen in de toenemende uitbuiting van de arbeidersklasse. Dit gebeurt onder andere door de daling van de lonen

    Vandaar dat er tussen de kapitalistenklasse en de arbeidersklasse een permanente strijd over de verdeling van de geproduceerde rijkdom aanwezig is. Soms is deze strijd verborgen, soms heel zichtbaar. Deze tegenstellingen zijn binnen het kapitalisme niet op te lossen en zijn de oorzaak van overproductie, overproductiecapaciteit, crisis en zelf oorlog. Deze tegenstellingen hebben Marx tot de vaststelling geleid dat de kapitalisten hun eigen graf delven.

    Als de productiviteit stijgt, komen meer en meer goederen op de markt terecht. De arbeidersklasse is nooit in staat om alle door hen geproduceerde producten terug te kopen. Hun koopkracht is immers beperkt. De “afzetmarkt” van de kapitalisten verkleint, producten raken niet meer verkocht. Gevolg: overproductie, het onderbenutten van productiecapaciteit en stijgende werkloosheid.

    Volgens marxisten is dit in essentie de oorzaak van alle kapitalistische crisissen. Ook Galbraith bevestigt dit als een belangrijke oorzaak van deze crisis. Op de vraag waarom de economische cijfers zich in 1929 begonnen neerwaarts te bewegen, antwoord hij: “De meest waarschijnlijke reden hiervoor is dat de handelszaken in een geestdrift die in goede tijden kenmerkend is, zich hadden vergist in de te verwachten toename van de vraag en met grotere voorraden zaten dan zij bleken nodig te hebben.”

    Bovendien betekende de “[…] hoogst ongelijkmatige inkomensspreiding dat de conjunctuur afhankelijk was van een hoog investeringspeil of van een hoog peil van consumptie-uitgaven voor luxe of van een combinatie van de twee. “

    De crisis in de VS zwelt aan tot een economische wereldcrisis

    De specifieke situatie na de Eerste Wereldoorlog leidde tot een situatie waarbij de handelsbalans van de VS over een periode van 10 jaar constant positief was. In de periode tussen 1918–‘28 werd er constant meer uitgevoerd dan er werd ingevoerd. De VS werd op deze manier de grootse schuldeiser op wereldvlak.

    In 1929 bedroeg het overschot op de handelsbalans 1 miljard $. Dit is nog altijd geen gigantische som, maar toch bijna drie keer zo veel dan in 1923. Om deze positieve balans in stand te houden, moest de VS ervoor zorgen dat de export bleef stijgen. De VS had daarmee een eigen economisch belang in een goed draaiende economie en betalingsmoraal in andere landen.

    Andere landen, die meer kochten dan ze verkochten en bovendien aflossingen op schulden moesten betalen, moesten ergens de middelen vinden om het verschil in hun transacties met de VS bij te passen. Tijdens het grootste deel van deze naoorlogse periode werd het verschil gedekt met betalingen in goud aan de VS. Anderzijds gaf de VS leningen aan andere landen die met Amerikaans geld hun facturen betaalden. Zo kocht ze economische en politieke invloed in andere regio´s en hield ze tegelijkertijd haar eigen export op peil. De meeste leningen werden met Duitsland en Midden- en Zuid-Amerika afgesloten. De Duitse staat leende geld van de VS om de wederopbouwkosten aan Frankrijk te kunnen betalen. Frankrijk gebruikte dit geld dan om oorlogsschulden aan de VS en Groot-Brittannië af te betalen.

    Deze situatie kon niet eeuwig blijven bestaan. Op een bepaald moment waren de landen, die een nadelige handelsbalans met de VS hadden, niet meer in staat om hun schulden te dekken in alsmaar grotere goudbetalingen aan de VS. Dit betekende dat zij ofwel hun uitvoer naar de VS moesten verhogen, ofwel hun invoer vanuit de VS moesten beperken ofwel in gebreke blijven met hun in het verleden afgesloten leningen.

    Om de eerste optie te voorkomen, besliste president Hoover de invoerrechten voor buitenlands producten te verhogen. Dit zette een vicieuze cirkel in gang. Het werd voor andere landen nu nog moeilijker om naar de VS te exporteren en zo hun handelsbalans met de VS in evenwicht te brengen en dus hun schulden te kunnen betalen. Er kwamen natuurlijk tegenreacties die als gevolg hadden dat de exportcijfers van de VS zelf begonnen te dalen. Vooral voor de Amerikaanse boeren was dit een zware slag.

    Door de internationale verwevenheid van de economie kon de crisis niet beperkt blijven tot de VS. Zoals een besmettelijke ziekte kende de crisis geen grenzen en raakte deze ook de economieën in andere landen, die dan op hun beurt weer andere landen mee in de crisis sleepten.

    De wereldhandel stortte in elkaar tot nog slechts een derde van het voorgaande volume. In Duitsland ging de industriële productie in de periode van 1929-‘33 met 40% achteruit; slechts 35% van de productiecapaciteit werd er nog benut. Het winstverlies van de heersende klasse bereikte voorheen ongekende proporties. In 1932 staan de winsten op 7% van het niveau van 1928. In Duitsland krompen de winsten van 315 miljoen mark in 1929 naar 73 miljoen mark in ‘33 (-23%).

    Teveel om van te sterven, te weinig om van te leven

     Uiteraard had dit zware gevolgen voor de tewerkstelling en de levensstandaard van de arbeidersklasse. Midden de jaren ‘30 is het loonniveau in de VS slechts 40% van dat in 1925. In de VS alleen steeg de werkloosheid met een razend tempo tot 14 miljoen mensen in 1933 (vergeleken met 1 miljoen in ‘29 en 4 miljoen in ‘30). Dit is ongeveer een kwart van het totale aantal werknemers. Het vertrouwen in de “vrije markt” en het optimisme over de toekomst daalde even vlug als de waarde van de beursaandelen. Als men over de beurs sprak, dan had men het vaak over de “goktent”.

     In Duitsland werkte in 1932 nog maar 33,6% van de werkende bevolking in een voltijdse betrekking. De helft van de werklozen had geen recht op werkloosheidsuitkering. Het loonverlies lag gemiddeld op 26%. De lonen van arbeiders, bedienden en ambtenaren bedroeg in 1929 44,5 miljard mark. In de eerste zes maanden van 1933 bleef daar nog slechts 12,4 miljard mark van over.

    De absurditeiten van het kapitalisme

    Het inrichten van soepkeukens voor de verarmde bevolking werd een dagdagelijks verschijnsel in de VS. Tegelijkertijd werden in Brazilië 10 miljoen zakken koffie in de zee gegooid, zomaar even de jaarlijkse benodigdheid aan koffie wereldwijd. Het was rendabeler om de koffie te vernietigen dan hem te verschepen en aan te bieden aan een bevolking die te arm is om koffie te betalen. In de VS werd in 1933 een derde van de jaarlijkse katoenoogst vernietigd.

    In de roman The Grapes of Wrath beschrijft John Steinbeck deze situatie: “en in het zuiden zag hij [de arme hongerlijdende man] de gouden sinaasappelen in de bomen hangen, de kleine gouden sinaasappels in de donkergroene bomen; en de bewakers met geweren die ervoor zorgen dat de man zeker geen kans krijgt, om misschien, een sinaasappel te plukken voor zijn mager kind. Sinaasappels die vernietigd worden als de prijs te laag is….” Deze mensen werden “gevaarlijk”, schrijft Steinbeck. De geest van rebellie begon te groeien.

    De crash van 1929 en het snelle tempo van de daling van de levensstandaard had in het begin een verlammend effect op de arbeidersklasse. Ze had bijna een jaar nodig om de shock van de plotse veranderingen te verwerken en om zich te heroriënteren.

    De reactie die volgde, was des te harder en ging de geschiedenisboeken in als een periode van de meest intense klassenstrijd in de geschiedenis van de geïndustrialiseerde VS.

    De arbeidersklasse laat haar stem horen

    In juni 1934 vond in San Francisco gedurende vier dagen een succesvolle algemene staking plaats. 130.000 arbeiders brachten de stad tot stilstand. Tienduizenden namen deel aan een begrafenisstoet voor twee arbeiders die tijdens de algemene staking door de politie werden doodgeschoten.

    In 1934 namen 1,5 miljoen arbeiders aan stakingen deel. In de auto-industrie gingen stakingen en zitblokkades door. De havenarbeiders kwamen in opstand. De Los Angeles Times sprak over een «communistische revolte” die moest gestopt worden met gelijk welke middelen. 4.500 soldaten van de National Guards werden opgeroepen. Zij kwamen om de staking met infanterie, machinegeweren, artillerie en pantserwagens neer te slaan.

    Ondanks de zware intimidatie en repressie breidde de stakingsbeweging zich als een laaiend vuur uit. In de zomer van 1934 staakten de Teamsters, truckers, in Minneapolis. Howard Zinn geeft een levend beeld van de kracht van de Teamsters: “[…] de staking werd ondersteund door andere arbeiders. Snel was het enige dat nog bewoog in de stad de vrachtwagens, die met de toestemming van de stakers, melk, ijs en kool tot bij de mensen brachten. Boeren mochten de stad binnen en mochten hun goederen rechtstreeks verkopen aan de mensen in de stad.”

    Na één maand moesten de werkgevers de eisen van de Teamsters aanvaarden. Een opvallend kenmerk van deze periode is het ontstaan van beginsels van arbeiderscontrole in de stakingsbewegingen. Een ander kenmerk is de ongelooflijke solidariteit en de hoge graad aan zelforganisatie van de arbeidersklasse. Eind 1932 waren er 330 zelfhulporganisaties met meer dan 300.000 leden. Overal werden comités opgericht om gedwongen ontruimingen tegen te houden. Howard Zinn geeft in “ A people´s History of the United States” misschien het meest vergaande voorbeeld van solidariteit en zelfhulp. In de steenkoolregio Pennsylvania groeven teams van werkloze mijnwerkers kleine mijnen op de grond van het steenkoolbedrijf. Ze transporteerden de afgebouwde steenkool naar de steden en verkochten ze onder de marktprijs. Tegen 1934 werd zo 5 miljoen ton “zwarte” steenkool geproduceerd. 20.000 arbeiders en 4.000 voertuigen waren hiervoor nodig. Toen er een verzoek werd ondernomen om deze mensen gerechtelijk te vervolgen, weigerden de lokale rechters dit te doen, zoals de lokale gevangenisbewaarders weigerden om die mensen op te sluiten.

    In de herfst van 1934 vond de grootste stakingsbeweging plaats. 325.000 textielarbeiders in het zuiden legden de industrie plat. Ook hier reageerde de staat brutaal: zeven arbeiders werden aan de piketten doodgeschoten en 20 anderen raakten zwaar gewond. Als reactie braken overal explosies van woede en haat uit. In september is het aantal stakers in de textielindustrie opgelopen tot 421.000.  

    De New York Times schetste het volgende beeld: “ […] De grote aandrang komt van de basis. Het grote gevaar in deze situatie is dat de situatie volledig uit de hand van de leiders zal lopen” Delen van de vakbondsbeweging kenden een radicalisering naar links. In 1935 werd de Congress of Industrial Unions (CIO) opgericht. Een vakbond die, anders dan de American Federation of Labour (AFL), arbeiders op basis van sectoren organiseerde. De CIO organiseerde ook zwarte en laaggeschoolde en ongeschoolde arbeiders. Dit werkte de tendens tegen om zwarte arbeiders als stakingsbrekers in te zetten. Leden van de Communistische Partij speelden een belangrijke rol in het oprichten van de industrievakbond CIO. Deze fase van verhoogde klassenstrijd gaat door tot in 1937-’38.

    De politieke radicalisering

    De radicalisering vond zelfs een weerspiegeling binnen de Democratische Partij. In 1928 won Huey Long, lid van de Democratische Partij, de verkiezingen in Louisiana. Hij introduceerde o.a. gratis schoolboeken en verhoogde de belastingen voor de plaatselijke bedrijven. Hij sprak de taal van de gewone man en dit maakte hem zeer populair. Zo vroeg hij zich af hoeveel mensen wel eens naar een barbecue gaan en toelaten dat één persoon opeet wat er voor negen van de tien aanwezigen bestemd was. Hij concludeerde dat de enige manier om dit terug in balans te brengen, is om die ene persoon te dwingen terug te geven wat niet van hem is. Met zijn campagne “Elke man is een koning maar niemand draagt een kroon” werd hij zelfs in de senaat verkozen.

    Huey Long was geen revolutionair en geen socialist. Hij was niet van plan om het kapitalistische systeem af te schaffen. Hij was voorstander van het idee een plafond voor privé-bezit te introduceren. Volgens hem moest dit plafond bij ongeveer 4 à 5 miljoen $ liggen. Bovendien wou hij alle erfenissen boven de 1 miljoen $ laten aanslaan door de overheid. Via deze maatregelingen beloofde hij een jaarlijks minimumloon van 2000 $ te kunnen garanderen en een openbaar en toegankelijk pensioenssysteem op te kunnen richten.

    Eind 1932 won de Democratische Partij de nationale verkiezingen van de met de crisis geassocieerde Hoover. Theodore Roosevelt werd president. Toen Roosevelt weigerde om als onderdeel van zijn New Deal-politiek dergelijke plafonds wettelijk vast te leggen, richtte Long in 1934 de “Share our Wealth Society” op. Deze vond 8 miljoen supporters en Long overwoog om zich bij de komende presidentsverkiezingen kandidaat te stellen en tegen Roosevelt op te komen.

    De New Deal

    Toen Roosevelt aan de macht kwam, was de arbeidersklasse al begonnen haar lot in eigen handen te nemen. Roosevelt werd bekend voor zijn hervormingen, die algemeen als de New Deal bekend werden. De hervormingen van Roosevelt gingen verder dan die van vroegere regeringen. Vanuit het standpunt van de heersende klasse stond Roosevelt voor twee belangrijke taken. Hij moest het kapitalistische systeem op zo’n manier herorganiseren, die een weg uit de crisis kon aanwijzen. De tweede, niet minder belangrijke taak was de “alarmerende” groei van spontane opstanden tegenhouden. Het principe van de New Deal kan op een volkse manier heel kort en correct samengevat worden: “Het is beter hen (de arbeidersklasse) wat melk te geven vooraleer ze de hele boerderij overnemen”.

    Eind jaren 30 omschrijft de Russische revolutionair Leon Trotski de functie van de politiek van de New Deal als volgt: “vandaag bestaan er wereldwijd twee methodes, die proberen het op zijn sterfbed liggende en door de geschiedenis veroordeelde kapitalisme te redden: het fascisme en de New Deal”.

    De diepe crisis van het economische systeem maakte een ingrijpen door de staat noodzakelijk om een volledige ineenstorting te voorkomen. De prijzen voor landbouwproducten werden door de staat vastgelegd. Door staatsgaranties werd het kredietsysteem van een totale ondergang gered. Minimumlonen werden vastgelegd, de lengte van de werkweek werd ingekort. In regio´s en bedrijven waar de vakbonden sterk stonden, werd geprobeerd om met de vakbondleiders compromissen te sluiten.

    In de periode tussen 1933 en ‘39 betaalde de nationale regering een kleine 15 miljard $ aan werkloosheidsuitkeringen. Door andere maatregelen daalde de werkloosheid van zijn recordniveau van 15 miljoen naar 9 miljoen. Roosevelt deed vooral aan schadebeperking en schreef zijn doodzieke patiënt, het kapitalisme, levensverlengende middelen voor.

    In 1938 bedroeg de staatsschuld 38 miljard $, in 1939 40 miljard $, 12 miljard meer dan na de Eerste Wereldoorlog. Deze cijfers, samen met de hoge werkloosheid, tonen dat er zeker geen sprake was van een duurzame oplossing voor de crisis, maar veel eerder van een verschuiving van het probleem. Staatsschulden stapelden zich op en zouden op een bepaald moment terugbetaald moeten worden – meestal door belastingsverhogingen en/of sociale afbraak op de rug van de arbeidersklasse.

    De VS verkeerde in een zekere luxe-positie, die het recept van de New Deal mogelijk maakte. Door de voorgaande groeiperiode beschikte de VS – in tegenstelling tot vele andere landen- over enorme financiële reserves. Deze reserves werden benut om de gevolgen van de crisis af te zwakken in de hoop dat er terug een periode van economische groei op gang zou komen. 

    In 1937 stelde Roosevelt het streefdoel op van een BNP (bruto nationaal product) van 90 miljard$. Dit was eigenlijk een relatief bescheiden streefdoel. Indien alle ter beschikking staande productiemiddelen ingezet zouden worden, dat wil zeggen alle machines, arbeidskrachten, grondstoffen… om de behoeftes van de bevolking te bevredigen, dan zou het gemakkelijk geweest zijn om dit streefdoel niet alleen te behalen maar zelfs ver te overstijgen. Het zijn de tegenstellingen die eigen zijn aan het kapitalisme die moeten overwonnen worden. Daarvoor is een bewuste breuk met dit systeem nodig, een socialistische en op democratische manier geplande economie die rekening houdt met de behoeftes van de mensheid en niet de winstmaximalisatie.

    Een nieuwe economische wereldcrisis

    In zijn analyse over de crisis, komt Galbraith tot de vaststelling dat de kapitalisten uit de crisis een aantal lessen hadden getrokken. Door bepaalde maatregelen en regelgevingen zou de beurs beter beschermd worden tegen koersmanipulatie en speculatie. Fundamenteel had de kapitalistische klasse er natuurlijk alle belang bij om het principe van de effectenmarkt te laten bestaan. Er werden inderdaad veel nieuwe regels en controlestructuren geïnstalleerd, die moesten garanderen dat een ramp zoals in 1929 zich nooit meer zou voordoen.

    Met de aanhoudende kredietcrisis van vandaag wordt duidelijk dat het wilde beest dat kapitalisme heet niet op die manier getemd kan worden. Het kapitalistische systeem staat vandaag nog maar aan het begin van een zware internationale economische crisis.

    Sinds het faillissement van de Britse bank Northern Rock heeft het internationale bankwezen tot op vandaag een waardevermindering gezien van ongeveer 500 miljard $. Dit is 1,5 keer het BNP van een land als België. Sommige gerenommeerde economen gaan in voorzichtige schattingen ervan uit dat dit bedrag zou kunnen oplopen tot 1.000 miljard $. Ondertussen zijn in de VS reeds 10 banken failliet gegaan en is er een zwarte lijst van 170 banken die op de rand van een faillissement balanceren. Het faillissement van de gerenommeerde Amerikaanse kredietinstituten Fanny Mae en Freddy Mac heeft ook de meest optimistische kapitalistische economen tot de vaststelling gebracht dat dit maar het begin van de crisis is.

    Krediet was de snelst groeiende sector in de wereldeconomie sinds de jaren ’80. In het begin van de jaren ’80 waren alle financiële bezittingen (aandelen, obligaties, leningen, hypotheken, etc.) en alle vorderingen op reële eigendommen (grond, bedrijven, etc) ongeveer gelijk aan het bruto binnenlands product. Op het einde van 2005 was dit opgelopen tot 3.5 maal het BNP, in andere woorden vormden deze een claim om bijna de volledige output voor de komende 4 jaar. De laatste drie jaar heeft de financiële sector zeker niet aan belang ingeboet.

    Een belangrijk onderdeel van de economische groei was afhankelijk van de enorme financiële zeepbel die door het goedkope krediet werd opgeblazen. In 1982 bedroegen de winsten van de financiële sector in de VS 5% van het totaal. In 2007 was dit opgelopen tot 41%. De correctie van de excessen die hiermee gepaard gaan zullen verstrekkende gevolgen hebben in de reële economie.

    Ook in België met zware verliezen bij Fortis en de andere banken zien we dat de crisis zich niet zal beperken tot een beperkt aantal landen. In geen tijd hebben de kapitalistische regeringen enorme sommen vrijgemaakt om deze banken te “redden” of te nationaliseren. Op die manier trachten ze de effecten van die faillissementen te beperken en paniek te voorkomen.

    Dit zou op korte termijn kunnen veranderen. In de VS werden nu al twee miljoen mensen uit hun huizen gezet omdat ze de duurder wordende leningen niet meer kunnen afbetalen. In de VS en in de eurozone zijn de groeicijfers voor de reële economie teruglopend of negatief. Er wordt gespeculeerd over het mogelijke faillissement van General Motors. Ook andere grote bedrijven kondigen massaontslagen aan. Het consumentenvertrouwen is miniem.

    De VS bevindt zich vandaag ook niet meer in een opkomende fase van een groeiende en onbestreden imperialistische wereldmacht. Ongetwijfeld zijn de VS vandaag de machtigste mondiale speler op militair en economisch vlak. Het is echter een kenmerk van het kapitalisme in crisis dat dit de spanningen tussen de kapitalistische landen versterkt. Dit zal tot een agressievere economische politiek leiden, maar ook tot een toename van gewapende conflicten.

    De politieke en sociale gevolgen zullen enorm zijn. Het zal meer ellende, armoede en geweld betekenen voor de arbeiders en jongeren wereldwijd. In tegenstelling tot de periode van de New Deal zijn de reserven niet aanwezig voor het verzachten van de crisis. Integendeel de torenhoge schuldgraad van de bevolking, de overheid en de bedrijven zal ons verplichten deze crisis tot het einde uit te zitten. De arbeidersklasse zal ook deze keer met strijd antwoorden. Revolutionaire bewegingen zouden het gevolg kunnen zijn. De meest bewuste lagen van de arbeidersklasse moeten nu beginnen om een politiek en organisatorisch instrument uit te bouwen, dat niet alleen de gevolgen van de crisis bestrijdt maar ook de oorzaak: het kapitalisme zelf.

  • Nieuw boek: “Socialism and left unity” door Peter Taaffe

    Het nieuwe boek “Socialism and left unity – A critique of the Socialist Workers Party” biedt ook voor lezers bij ons een interessante kijk op de ideeën en methode van onze organisatie. Het boek van de algemeen secretaris van de Socialist Party (onze zusterpartij in Engeland en Wales) is opgevat als een polemiek met de SWP, een organisatie die zich op het trotskisme beroept maar in ons land niet (meer) is vertegenwoordigd.

    Sommigen zullen misschien denken dat het beter is om in een boek dat ook over linkse eenheid handelt, niet zozeer de confrontatie aan te gaan met een andere linkse stroming. Die visie op is een uitdrukking van de nood aan een politiek verlengstuk voor de arbeidersbeweging en het idee dat de eenheid van bestaande linkse formaties een stap in die richting zou kunnen zijn. Om tot een echte eenheid te kunnen komen, moeten we echter ook nagaan waarom er meningsverschillen zijn en welke methoden verschillende organisaties toepassen. Zoniet kan een tijdelijk enthousiasme inzake eenheid snel omslaan in nog meer verdeeldheid. Jammer genoeg zijn er veel voorbeelden van pogingen tot het opzetten van nieuwe formaties die uiteindelijk niet tot het gewenste resultaat hebben geleid.

    Het boek van Peter Taaffe is ook voor militanten in ons land interessant. In België bestaat geen zusterorganisatie meer van de Britse Socialist Workers Party, tien jaar geleden werd de organisatie “Socialisme International” uit de internationale werking van de SWP uitgesloten toen een meerderheid weigerde om binnen de PS te gaan werken, waarop verschillende militanten van SI de rangen van LSP/MAS hebben vervoegd en tot op vandaag een leidinggevende rol spelen in onze partij. Maar toch is het interessant om via een confrontatie van ideeën een andere invalshoek te krijgen op de manier waarop onze internationale organisatie, het CWI, de periode van de jaren 1990 heeft geanalyseerd en eveneens hoe onze organisatie het democratisch centralisme toepast.

    Een belangrijk meningsverschil tussen onze organisatie en de SWP is de inschatting die wordt gemaakt van de jaren 1990. Vanuit het idee dat de regimes in het Oostblok “staatskapitalistisch” waren, stelde de SWP dat de val van het stalinisme niet zozeer een nederlaag voor de arbeidersbeweging betekende. Het zou integendeel leiden tot meer mogelijkheden voor de arbeidersbeweging en het potentieel voor links zou in de jaren 1990 groter zijn dan in de jaren 1980 en zelfs de jaren 1970. Wij verwierpen het idee van staatskapitalisme en stelden dat de regimes in het Oostblok gedegenereerde of gedeformeerde arbeidersstaten waren. Het dictatoriale element van het stalinisme hebben we uiteraard steeds verworpen, maar er waren ook progressieve elementen aanwezig in de geplande economie. Dat werd bijzonder scherp duidelijk na de val van het Oostblok en de daarbijhorende val van de levensstandaard voor de meerderheid van de bevolking daar. Peter Taaffe wijst op de historische inconsistentie in de opvattingen van de SWP, terwijl deze organisatie eind jaren 1960 meestapte in de populaire, maar kritiekloze, steun aan figuren als Ho Chi Minh in Vietnam, nam het nooit een gelijkaardig standpunt in tegenover pakweg Noord-Korea. Er werd nooit een theoretische verklaring gegeven voor die verschillende aanpak, laat staan waarom er op betogingen slogans konden worden geroepen ter verdediging van een “staatskapitalistische” leider als Ho Chi Minh. Deze aanpak van de (voorloper van de) SWP was puur subjectivistisch waarbij werd meegesurft op de publieke opinie onder de studenten.

    De definitie van de regimes in het Oostblok als staatskapitalistisch had uiteraard ook verregaande gevolgen op het ogenblik dat deze regimes ten val kwamen. Wat betekende deze val van het stalinisme voor het bewustzijn en de mogelijkheden voor de linkerzijde? De SWP stelde dat de val van het stalinisme de mogelijkheden voor links niet zou ondermijnen. Bovendien werd vooropgesteld dat de jaren 1990 konden worden gezien als “de jaren 1930 in slow-motion”. De nederlaag voor de arbeidersbeweging met de val van het stalinisme (door het verdwijnen van de progressieve elementen in deze regimes alsook het ideologisch offensief van de burgerij) had verregaande gevolgen die een aanpassing van de methoden van de marxisten vereisten. Taaffe verwijst naar een uitdrukking van Trotski over het verkeerd inschatten van een periode, Trotski vergeleek dit met een gek die een bruiloftslied zingt op een begrafenis en vice versa. Dat is ook de positie die de SWP innam tegenover de periode van de jaren 1990, een periode die werd voorgesteld als één van radicalisering en meer mogelijkheden voor de revolutionaire linkerzijde.

    Die inschatting leidde tot een erg propagandistische en over-optimistische benadering in deze periode. Dat leverde op korte termijn ongetwijfeld een aantal successen op, maar op langere termijn kwam de SWP steeds meer in de problemen. Dat blijkt ook met de crisis waardoor deze formatie nu gaat in Groot-Brittannië. De foutieve inschatting van de periode van de jaren 1990 en de mogelijkheden voor links leidde ook tot een over-optimistische benadering inzake linkse eenheid waarbij de SWP veel te snel alle initiatieven wou centraliseren (liefst nog onder eigen controle). Verder wordt in het boek “Socialism and left unity” ingegaan op de wijze waarop werd tussengekomen in de antiglobaliseringsbeweging en de anti-oorlogsbeweging waarbij de inhoudelijk minimalistische benadering van de SWP wordt bekritiseerd. Ook worden interessante kritieken gebracht op andere werkingsterreinen zoals de vakbondswerking. Opvallend daarbij is dat er nogal makkelijk van standpunt en benadering wordt veranderd zonder enige verklaring. Er wordt geen evaluatie gemaakt van fouten in het verleden, er wordt louter een nieuwe richting ingeslagen zonder enige discussie.

    Dat wijst op een tweede probleem, met name dit van de interne werking en het democratische aspect van het democratisch centralisme. In tegenstelling tot het CWI kent de IST (de internationale tendens rond de SWP) geen democratisch verkozen internationale organen en wordt van bovenaf beslist hoe moet worden gewerkt. De voormalige Belgische afdeling van de IST heeft dit eind jaren 1990 ondervonden toen vanuit Londen werd aangedrongen op een werking binnen de PS. De leden weigerden dit, waarop de Belgische afdeling uit de IST werd gezet. Onze internationale, het CWI, heeft weinig ervaringen met uitsluitingen. Dat gebeurde de afgelopen jaren slechts twee keer, telkens omwille van disciplinaire maatregelen (in 1998 werd de Labour Party Pakistan uitgesloten wegens misbruik van NGO-middelen, enkele jaren geleden werd de leiding van onze afdeling in de Oekraïne uitgesloten wegens fraude).

    Peter Taaffe brengt met dit boek een duidelijk beeld van onze inschatting van de jaren 1990, onze houding tegenover linkse eenheid in de Britse context maar ook over de werking binnen Die Linke in Duitsland staat er interessant materiaal in het boek, en over onze toepassing van het democratisch centralisme op internationaal en nationaal vlak. Dat maakt dit boek ook interessant voor linkse socialisten die niet meteen met de werking van de SWP worden geconfronteerd.

    Het boek “Socialism and leftwing unity – A critique of the Socialist Workers Party” telt ongeveer 100 pagina’s. Het kost 7,5 euro en is verkrijgbaar via LSP.

  • Er is een alternatief op de kapitalistische crisis: socialisme!

    Marx had gelijk

    Wie ten tijde van de val van de Sovjetunie het scenario van de huidige wereldwijde crisis zou hebben beschreven, zou in het beste geval slechte smaak verweten worden en in het slechtste geval zijn doorgegaan voor een fantast met nostalgie naar het failliete systeem van het stalinisme. Vandaag zijn de euforie en illusies van de periode na de val van het stalinisme steeds meer aan het verdwijnen. De wereld is voor een meerderheid van de mensen vandaag een nachtmerrie geworden.

    Door Nicolas Croes (Luik)

    Bijna 1 miljard mensen lijden vandaag honger, 2,6 miljard mensen moeten het met minder dan 2 dollar per dag stellen. In de Verenigde Staten, in het hart van het kapitalisme, worden honderdduizenden gezinnen uit hun woning gezet omdat ze hun lening niet meer kunnen afbetalen. Zowat overal vrezen miljoenen arbeiders voor hun job. De klimaatveranderingen zullen ertoe leiden dat de komende decennia honderden miljoenen mensen zullen moeten verhuizen om het stijgende waterpeil of de woestijnvorming te ontvluchten.

    De productiekrachten en rijkdommen die vandaag bestaan, zouden – indien ze rationeel worden gebruikt – volstaan om al deze problemen op te lossen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat steeds meer mensen in deze crisistijd het systeem in vraag stellen en op zoek gaan naar een alternatief.

    De terugkeer van Marx

    Marx was de afgelopen jaren in de vergeethoek geraakt en met hem ook de ideeën van het socialisme. Weinigen hebben de afgelopen 20 jaar weerstaan aan het offensief van de “vrije” markt. Wie daar kritiek op had, werd door de verdedigers van het kapitalisme verweten aanhanger te zijn van ouderwetse en achterhaalde ideeën. Momenteel kent Karl Marx echter een opvallende terugkeer.

    De concentratie van kapitaal in een steeds kleiner aantal handen werd reeds door Marx verklaard. Gisteren werd door de arrogante kapitalisten nog gelachen met de onvermijdelijkheid van crisis in het kapitalistisch systeem, vandaag worden ze er zelf mee geconfronteerd. Als Marx over de verkiezingen schreef – “De onderdrukten wordt eenmaal in de zoveel jaren toegestaan te beslissen welke vertegenwoordiger van de onderdrukkende klasse hen in het parlement zal vertegenwoordigen en vertrappen” – zullen velen er hun eigen opvattingen in herkennen.

    Voor de meeste arbeiders zal het project van een socialistische samenleving nog steeds gediscrediteerd zijn omwille van de regimes die vroeger in het Oostblok bestonden. Dat waren geen socialistische regimes, maar bureaucratische, totalitaire en bloedige karikaturen van het socialisme.

    De genationaliseerde en geplande economie die na de Russische revolutie van oktober 1917 werd ingesteld, leed onder het isolement en het achtergebleven karakter van het land en werd bovendien geconfronteerd met een burgeroorlog die werd ondersteund vanuit het Westen. Dat vormde de enorm moeilijke materiële basis waarop de bureaucratie een opgang kon maken om uiteindelijk een einde te maken aan de jonge arbeidersdemocratie en alle macht naar zich toe te trekken.

    Trotski stelde dat een socialistische planning nood heeft aan arbeidersdemocratie zoals een lichaam nood heeft aan zuurstof. Reeds in 1936 schreef Trotski dat de bureaucratische dictatuur in de Sovjetunie moest vervangen worden door een arbeidersdemocratie. Indien dat niet zou gebeuren, bestond het gevaar van een val van de bureucratie waarbij deze vervangen zou worden door het kapitalisme. We zien vandaag effectief de gevolgen daarvan: een ondermijning van de levensstandaard van de Russische arbeiders en hun gezinnen.

    Vandaag zijn de arbeiders op wereldvlak met veel meer en zijn ze bovendien beter geschoold dat de Russische arbeiders van de jaren 1920. Met de huidige mogelijkheden van informatie, internet en massamedia kan informatie worden verspreid en zouden potentieel echte discussies over de organisatie van de samenleving kunnen worden gevoerd. Het zou mogelijk zijn om veel sneller en democratischer collectieve beslissingen te nemen dan een eeuw geleden. Dat beperkt de risico’s van een bureaucratisering.

    Hoe zou een toekomstige socialistische samenleving er dan wel uitzien? Marx heeft meer analyses gemaakt over hoe het kapitalisme functioneert dan over de toekomstige socialistische samenleving. Zoals Lenin stelde in “Staat en Revolutie”: “Bij Marx vinden wij geen spoor van een poging utopieën te construeren en te fantaseren over dat wat men niet kan weten.”

    Marx benadrukte dat een nieuwe socialistische samenleving zou voortkomen uit de intrinsieke tegenstellingen van het kapitalisme en dat ze dus afhankelijk zal zijn van de economische, sociale en politieke voorwaarden van dat ogenblik. We kunnen niet exact voorspellen hoe een nieuwe socialistische samenleving er zal uitzien, het doel van een socialistische revolutie is net dat de macht in de handen van de arbeiders terecht komt. De nieuwe socialistische samenleving zou het resultaat zijn van een massabeweging van de meerderheid van de bevolking. Er kunnen wel een aantal grote lijnen worden aangegeven.

    Welk socialisme?

    Vandaag wordt niet meer ontkend dat de ontwikkeling van de mensheid een proces is dat aan verandering onderhevig is. Velen denken wellicht dat het kapitalisme het eindpunt van de ontwikkeling van de mensheid is, maar dat is geen wetenschappelijk standpunt. De mensheid heeft verschillende samenlevingen gekend waaronder de primitieve samenleving van jagers-verzamelaars, het slavendom, het feodalisme en het kapitalisme. Een overgang van één productiewijze naar een andere gebeurt niet toevallig. De interne tegenstellingen van deze systemen hebben geleid tot de ontwikkeling van iets nieuw.

    Zo was het feodalisme gebaseerd op de tegenstelling tussen lijfeigenen en feodale heersers, terwijl zich een nieuwe sociale klasse aan het ontwikkelen was – de burgerij – die uiteindelijk de macht greep na massabewegingen van de onderdrukten. De burgerij vestigde haar eigen sys-teem dat evenmin een einde maakte aan miserie en uitbuiting. Het kapitalisme kent een meer subtiele en soms modernere versie van uitbuiting dan tijdens de slavernij of het feodalisme. Maar uiteindelijk zijn de tegenstellingen in de kapitalistische samenleving dermate groot dat deze wel moeten leiden tot nieuwe klassenstrijd.

    De kapitalistische productiewijze heeft geleid tot het ontstaan van een arbeidersklasse die de meerderheid van de bevolking omvat. De arbeiders staan vandaag in het productieproces veel minder geïsoleerd dan andere uitgebuite klassen in het verleden. Er zijn grote concentraties van arbeiders in fabrieken en dat heeft mee geleid tot een traditie van organisatie en collectief bewustzijn in de productie en in de strijd. De arbeiders hebben geen externe eigenaars nodig aangezien ze zelf de productie kunnen organiseren en controleren.

    De arbeiders kunnen de touwtjes zelf in handen nemen om hun eigen systeem op poten te zetten en op te komen voor een stelsel dat veel democratischer is dan wat we vandaag kennen. In een dergelijke samenleving zouden de beslissingen (zowel economisch als politiek) genomen worden door raden van democratisch verkozen en afzetbare vertegenwoordigers. In tegenstelling tot de chaos van de vrije markt, zou de economie democratisch worden gepland. Daarbij zouden de behoeften van de meerderheid centraal staan en niet de winsten van een kleine minderheid die leeft van de uitbuiting van de werkenden.

    Om internationaal te kunnen vooruitgaan in de richting van een nieuwe socialistische samenleving, zal de arbeidersklasse zich moeten organiseren. De arbeiders vormen de meerderheid van de bevolking, maar ze zullen niet zomaar vrijwillig de macht overgedragen krijgen door de kapitalisten. Een socialistische samenleving zal noodzakelijk zijn om een uitweg te vinden uit de huidige impasse. Zonder een socialistisch alternatief, staat ons immers enkel steeds meer barbarij te wachten. De economische schokken die we vandaag zien, zullen enome gevolgen hebben voor het bewustzijn van bredere lagen. Linkse socialisten moeten daar gebruik van maken om een socialistisch perspectief naar voor te brengen en ingang te doen vinden bij een steeds grotere groep arbeiders en jongeren.

  • 90 jaar novemberrevolutie in Duitsland

    Marxisten hechten enorm belang aan de geschiedenis. Die bevat immers de concrete ervaring van de arbeidende mensheid en vormt de basis voor de marxistische theorie. Willen we vandaag correct reageren op de gebeurtenissen die op ons afkomen, dan moeten we ons wapenen met de lessen van het verleden. Wie niet leert uit het verleden, is immers gedoemd om zijn fouten van gisteren morgen te herhalen.

    Herpublicatie van een artikel door Peter Van der Biest uit 1998

    Deze maand is het 90 jaar geleden dat de Duitse arbeiders en soldaten een beslissende halt toeriepen aan de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog. Tegelijk ontketenden ze een offensief tegen de heersende klassen in wiens belang de oorlog begonnen was: de grootgrondbezitters en wapenfabrikanten, bankiers en inhalige speculanten.

    Voor de kapitalisten betekende de oorlog in geen geval "de buikriem aanhalen". Met de schrik in het hart je man, je kinderen, je vrienden uitwuiven, wetende dat de kans erin zit dat je ze nooit meer terug zal zien, de vreselijke toestanden in de loopgraven,… Integendeel, deze nette lieden hebben zich met een gerust geweten vetgemest aan de grote oorlogsleveringen, terwijl ze "om de overwinning van het vaderland te verzekeren" en uiteraard ook "de concurrentiekracht van de ondernemingen niet in het gedrang te brengen" de lonen van de arbeiders terugdrongen tot het minimum om te overleven.

    Het Duitse staalconcern Krupp sloot de oorlogsjaren af met een winst van zomaar even 40 miljoen mark. Om dit fabelachtige spaarpotje in de wacht te slepen, waren alle middelen geoorloofd. Naar aanleiding van zijn "undercover"-werk als Turkse arbeider in de Duitse staalnijverheid beschreef Gunther Walraff hoe Duitse soldaten in de Eerste Wereldoorlog aan stukken werden gereten door Britse granaten… voorzien van ontstekingsmechanismen met het Krupp-logo. Per granaat die op de "vaderlandse troepen" kwam neergesuisd, verdiende Krupp 60 mark licentievergoeding. Duitse en Engelse arbeiders stonden elkaar gewelddadig naar het leven, Krupp en het Britse wapenbedrijf Vickers konden klinken op een "vruchtbare samenwerking".

    De revolutie stopt de oorlog

    Maar de arbeiders bleven niet lijdzaam toezien hoe een ganse generatie jonge, levenskrachtige mensen weggeveegd werd. In februari ’17 brak de zwakste schakel in het geallieerde front, Rusland. De oorlogsmoeheid van de Russische arbeiders en boeren zette zich om in een revolutionaire beweging die korte metten maakte met het regime van de tsaar. Er kwam een burgerlijke Voorlopige Regering aan de macht, maar die bleek niet in staat een oplossing te bieden. Problemen als het nationaliteitenvraagstuk, de herverdeling van de landbouwgrond onder de boeren en de vraag naar arbeiderszelfbeheer werden niet opgelost.

    Acht maanden later was ook voor deze poppenkast het mes geslepen: na een zorgvuldige voorbereiding (het veroveren van de meerderheid in de voornaamste stakerscomités of “sovjets” zoals de Russen ze noemden; het neerslaan van een rechtse militaire opstand in augustus; het geduldig uitleggen van het bolsjevistische programma aan de massa’s) gaven Lenin en de bolsjevieken op 25 oktober het startsein voor de machtsovername door de sovjets of stakersraden.

    Precies een jaar later, in de eerste week van november ’18, groeide een muiterij in de oorlogshaven Kiel uit tot een algemene staking in heel Duitsland. De Duitse arbeiders waren de inleveringen meer dan beu en om het succes van hun staking te verzekeren gingen de democratisch verkozen stakerscomités over tot het verdringen van de gemeenteraden, de vorming van een eigen politiemacht en het samenstellen van een socialistische tegenregering: de raad van volkscommissarissen.

    Tegen de tiende november beschikte de officiële regering over geen enkele politieke macht meer. De dagelijkse gang van zaken werd volledig geregeld door de arbeiders- en soldatenraden. De dagen van het Duitse kapitalisme leken geteld. Keizer Wilhelm zag zich gedwongen om de gastvrijheid van Nederland te aanvaarden.

    Vanaf november ’18 brak, kortom, voor Duitsland een periode aan waarover de Duitse – en niet alleen de Duitse – scholieren maar weinig leren in hun geschiedenislessen. Tussen het einde van 1918 en 1924 bevond Duitsland zich in de greep van revolutie en contra-revolutie. Elke poging van de generaals om met de hulp van ingehuurde privé-milities (de zogenaamde Vrijkorpsen, de onmiddellijke voorlopers van Hitlers Stormtroepen) de arbeidersbeweging een nekslag te geven, liep te pletter op stakingsbewegingen en op de massale mobilisatie van de arbeidersbeweging.

    In december ‘18 verzamelde generaal Groener honderdduizend oorlogsveteranen om de arbeidersraden van de straat te vegen, maar toen zijn troepen in Berlijn aankwamen bleef van zijn machtige colonne nog een contingent van … driehonderd uitgehongerde sukkels over. De rest had zich aangesloten bij de arbeiders of was naar huis teruggekeerd.

    In januari ’19 brak een opstand uit onder de Berlijnse arbeiders. Het verzet werd door de besluiteloosheid van de communistische leiders echter gemakkelijk neergeslagen. Het was de sociaal-democratische (!) minister Gustav Noske die aan de Vrijkorpsen het bevel gaf om de opstand genadeloos te onderdrukken. Het gebrek aan een vastbesloten en voorbereide leiding maakte dat pogingen van de Duitse arbeiders om het kapitalisme omver te werpen de volgende jaren telkens op bloedige nederlagen uitliepen.

    Anderzijds slaagde de Duitse burgerij er pas vanaf ’24 (toen een nieuwe periode van economische bloei intrad) in haar heerschappij volledig te herstellen. De Duitse revolutie werd pas volledig genekt in het begin van de jaren ’30, toen het grootkapitaal Hitler aan de macht bracht. De nazi’s mobiliseerden massaal de geruïneerde middenklasse om de georganiseerde arbeidersbeweging de genadeslag te geven.

    Waarom mislukte de Duitse revolutie?

    Aan de strijdwil van de Duitse arbeiders lag het niet. Aan hun politieke ontwikkeling ook niet.

    De Duitse arbeiders waren zonder twijfel de best georganiseerde ter wereld, nog beter dan de Russische. Ook de voorwaarden voor het overnemen van de macht waren in Duitsland veel rijper. In Rusland bestond het overgrote deel van de bevolking, 90 procent, uit boeren die meestal ongeletterd waren en dus onbereikbaar voor de politieke propaganda uit de steden.

    Maar de Duitse arbeiders misten iets dat hun Russische lotgenoten wel hadden: een groep energieke, theoretisch voorbereide en door de dagelijkse strijd voor de lotsverbetering van de arbeiders gestaalde mensen, die in staat waren om op elke politieke gebeurtenis op een aangepaste manier – d.w.z. met het juiste programma – te reageren: de bolsjevistische partij.

    De burgerij geeft zich nooit zonder slag of stoot gewonnen. De heersende klassen in de maatschappij hebben zich altijd wanhopig vastgeklampt aan hun macht en hun privileges op de ogenblikken dat deze in gevaar kwamen. Ook de Duitse burgerij heeft zich geweerd als een dol geworden duivel in een wijwatervat. Het was juist de taak van de leiding van de arbeidersbeweging om de acties zo te organiseren dat het verzet van de burgerij gebroken werd. Verschillende keren tussen ’18 en ’24 hebben de Duitse arbeiders hun bazen op de knieën gedwongen, maar telkens ontbrak het aan een organisatie die de overwinning kon vervolledigen en de arbeiders naar de definitieve machtsovername wou leiden.

    De rol van de sociaal-democratische leiding

    Een weinig fraaie rol in heel deze geschiedenis spelen de traditionele leiders van de arbeiders, de sociaal-democratische partij- en vakbondsbonzen. In 1912 telde de SPD meer dan een miljoen leden, had de partij 15.000 voltijdse werkkrachten, voor meer dan 21 miljoen goudmarken aan eigendom, 90 dagbladen en 62 drukkerijen. Ze kon rekenen op 4,3 miljoen kiezers en de vakbonden verbonden met de SPD telden 2,5 miljoen leden. De Duitse SPD was ontzettend veel sterker dan de bolsjevieken. Maar heel dit apparaat vermocht niets vanwege het reformisme van de leiding.

    Eerst weigerden de sociaal-democratische leiders van de SPD en de inmiddels opgerichte, linksere Onafhankelijke Sociaal-Democratische Partij (USPD) de radenregering uit te roepen tot een nieuwe regering voor heel Duitsland, hoewel zij door de raden ver kozen waren in de raad van volkscommissarissen, de socialistische ministerraad. Vervolgens traden ze toe tot de regering die door de burgerij begin ’19 was opgericht te Weimar (veilig ver weg van het “rode Berlijn”). Sommige sociaal-democratische ministers aarzelden niet de Vrijkorpsen in te zetten tegen de arbeiders. Tijdens de opstand in Berlijn werden Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht op bevel van de regering beestachtig vermoord door ingehuurde knokploegen. Dit was het dankwoord van de sociaal- democratische leiders voor de jarenlange trouwe inzet van Luxemburg en Liebknecht in de sociaal-democratische partij en de vakbonden! De sociaal-democratie zette dit verraderlijke beleid de volgende jaren met grote vasthoudendheid verder. Een eerste koude douche voor de arbeiders…

    De blunders van de communistische leiders

    De leiders van de in december ’18 opgerichte Communistische Partij waren te onervaren om hun opdracht tot een goed einde te brengen. Ze hadden zich, zonder zich eerst van een massabasis onder de arbeiders te verzekeren, veel te haastig van de sociaal-democratie afgescheurd. In plaats van geduldig te werken aan een meerderheid in de raden en dan pas op te roepen tot het overnemen van de macht, grepen ze bij elke gelegenheid naar de wapens en provoceerden onnodig de sociaal-democratische arbeiders door systematisch te weigeren met hen samen te werken.

    Toen in april ’20 een nieuwe militaire staatsgreep (de Kapp-putsch) tegen de zwakke en door sociaal-democraten geleide Weimar-regering dreigde, weigerde de communistische leiding aanvankelijk de sociaal-democratische arbeiders te ondersteunen in hun strijd tegen de coup. Pas toen de communistische arbeiders uit eigen beweging – dus tegen hun leiders in – tot de actie overgingen, herzagen de leiders hun positie.

    Bij een gelijkaardige coup in augustus ’17 in Rusland twijfelden Lenin en Trotski geen seconde om hun achterban in het verweer te roepen, ook al ondersteunden zij daarmee tijdelijk de Voorlopige Regering, wiens val zij aan het plannen waren. Het gaf de bolsjevieken de gelegenheid aan de arbeiders van Moskou en St. Petersburg te bewijzen dat de bolsjevistische partij de beste strijders voor democratie en tegen de militaire dictatuur bevatte. Zo legden de bolsjevieken de basis voor hun machtsovername.

    De Duitse communistische leiding deed niets anders dan verwarring creëren onder de arbeiders en legde daarmee de basis voor de tweedracht tussen sociaal-democratische en communistische arbeiders.

    Dit liet Hitler in ’33 toe zonder noemenswaardige tegenstand de macht te grijpen in het land dat de sterkste georganiseerde arbeidersbeweging ter wereld had! Terwijl de – stalinistische – KP en de sociaal-democratie elkaars bijeenkomsten uit elkaar knuppelden, verpletterden de nazi’s elke oppositie.

  • De moord op Trotski

    Afgelopen week toonde Canvas een documentaire over de moord op de Russische revolutionair Leon Trotski. Deze documentaire bracht enkele interessante archiefbeelden. Inhoudelijk was het wat kan verwacht worden van een documentaire die vertrekt van een burgerlijke geschiedschrijving: de Russische revolutie wordt plots een staatsgreep in plaats van een revolutionaire beweging of de verschillen tussen Trotski en Stalin worden plots iets persoonlijk. We publiceren een verwijzing naar de YouTube versie van de documentaire zodat je de archiefbeelden kunt zien. Voor wie meer wil weten over de echte geschiedenis van de Russische revolutie en de moord op Trotski, bieden we enkele verwijzingen naar artikels aan.

    Verwijzingen

    Documentaire op Canvas – in drie delen

  • Historisch. Kronstadt, een terugblik door Lenin en Trotski

    Bij het Amerikaanse Pathfinder Press verscheen eind jaren 1970 een uitgave van de teksten van Lenin en Trotski over de opstand van de mariniers in Kronstadt in 1921. Het boek bevat eveneens een interessant voorwoord. De opstand van Kronstadt in 1921 is tot op vandaag een discussiepunt dat door een aantal linkse activisten wordt opgerakeld, vaak om de oorsprong van het stalinisme bij Lenin en de Bolsjewieken te leggen. Wij zijn het daar niet mee eens.

    Waarom zouden we 87 jaar na datum moeten terugkomen op wat er gebeurd is in het kleine Kronstadt voor de kust van Sint Petersburg? Het belang is niet zo zeer wat er exact gebeurd is met de juiste militaire inzichten, maar wel de bredere politieke discussie. In Kronstadt vond begin maart 1921 een opstand plaats tegen de Bolsjewieken, wat uiteindelijk leidde tot een repressieve aanpak door de Bolsjewieken. Dat wordt door sommigen – zowel anarchisten als burgerlijke liberalen – gebruikt om te stellen dat de Bolsjewieken in sé gewelddadig waren en dat er bijgevolg niet echt een onderscheid kan worden gemaakt tussen Lenin en Trotski enerzijds en Stalin anderzijds. De excessen van het stalinisme waren voor hen een logisch voortvloeisel uit het Bolsjewisme.

    Wij zijn het daar niet mee eens en bestrijden de historische visie van diegenen die de opstandelingen in Kronstadt gebruiken om het Bolsjewisme verwijten te maken. Hun visie bevat twee belangrijke fouten:

    • Ze zien niet in dat een revolutie een proces is waarbij niet alles rechtlijnig vooruit gaat. Soms moeten stappen achteruit gezet worden om te antwoorden op problemen. Het ineenstorten van de productie in Rusland en de daarbijhorende ontbering met sabotage-acties zorgden ervoor dat een groot deel van de bevolking uitgeput was, soms letterlijk. Hoe moesten de Bolsjewieken in die concrete situatie reageren? Het historisch materialisme ziet ontwikkelingen in hun context in plaats van algemene waarden en normen voorop te stellen, ontdaan van enige band met de realiteit.
    • De aanhangers van de opstandelingen in Kronstadt maken veelal de fout om de oorsprong van het stalinisme te plaatsen bij het neerslaan van de opstand in Kronstadt. Hierdoor wordt de opkomst van het stalinisme gezien als iets moreel. Het bewustzijn bepaalt het zijn: die malafide bolsjewieken waren nooit te vertrouwen, kijk maar naar hun partijstructuur die dictatoriaal was, en dat zagen we zowel tot uiting komen in Kronstadt als met het stalinisme. Dat is opnieuw een idealistische visie op de geschiedenis die ontdaan is van enig klassenbegrip over hoe het stalinisme kon ontwikkelen.

    Betekent dit nu dat wij het neerslaan van de opstand in Kronstadt toejuichen? Neen, zoals Trotski al stelde, was dat geen aangenaam gegeven. Het was een “tragische noodzakelijkheid”. Trotski erkende ook dat de Bolsjewieken zeker heel wat fouten maakten in die periode en dat dit ongetwijfeld mee heeft geleid tot een verscherping van het ongenoegen in Kronstadt. Om Kronstadt te begrijpen en een marxistisch standpunt te kunnen innemen, moeten we wat weten over de historische achtergrond.

    De achtergrond van Kronstadt

    Het is onmogelijk om de achtergrond te schetsen zonder iets te zeggen over de Russische Revolutie. In 1917 waren er twee revoluties in Rusland als gevolg van het verzet tegen de oorlog, miserie, honger,… De boeren – nog steeds in een meerderheid – volgden de opkomende arbeidersklasse in haar verzet tegen het dictatoriale en oorlogszuchtige tsarisme. Het absolute regime werd omvergeworpen waarna een voorlopige – burgerlijke – regering werd gevormd. Al snel werd duidelijk dat een burgerlijke democratie – het louter verwerpen van het absolute karakter van het tsarisme – niet volstond om een stap vooruit te zetten voor de arbeiders, arme boeren en hun gezinnen. De Bolsjewieken, onder leiding van Lenin en Trotski, hadden zich verzet tegen iedere steun aan de voorlopige regering, tegen een deel van de partijleiding in. Het was duidelijk dat er een tweede revolutie nodig was om de arbeiders en arme boeren zelf aan de macht te brengen. Dat gebeurde met de oktoberrevolutie.

    In de revoluties van 1917 speelden de mariniers van Kronstadt een belangrijke rol. Deze mariniers waren van groot belang omdat Kronstadt zowat de verdedigingslijn voor Sint Petersburg vormt. En die stad was de toegangspoort over water tot Europa. De mariniers stonden vooraan in de acties en revolutionaire bewegingen.

    Het consolideren van de macht in Rusland was niet evident voor de Bolsjewieken. De revolutie zorgde ervoor dat de arbeiders en arme boeren via de sovjets de macht naar zich toetrokken en wilden bouwen aan een socialistisch alternatief. Er was een immens enthousiasme daarvoor en een besef van de historische taak die werd opgenomen. Maar anderzijds waren er ook belangrijke beperkingen: Rusland was een achtergebleven land, nu zouden ze Derde Wereldland zeggen, en er was geen enkele internationale steun. Integendeel, de prille Sovjetunie werd aangevallen door buitenlandse legers en bovendien werd interne militaire oppositie aangemoedigd (ook materieel).

    In 1921 was de situatie bijzonder lastig geworden. Er waren onderbrekingen in de voedselleveringen, onder meer vanuit Siberië, omdat de boeren protesteerden en onder invloed stonden van oppositiegroepen. Er moesten opofferingen worden gedaan aan het front, de beste militanten trokken naar het front om mee te vechten. Hierdoor waren veel fabrieken half leeg en daalde de productie sterk – wat ook leidde tot tekorten. Diegenen die overbleven, waren niet altijd de meest bewuste arbeiders. Er waren opstanden van boeren in verschillende regio’s omdat ze het gevoel hadden dat de Sovjetunie voor hen op dat ogenblik geen stap vooruit betekende: de extreme armoede bleef en door de opeisingen hadden ze het gevoel minder zelf hun eigen baas te zijn. Intern waren er bij de Bolsjewieken heel wat discussies over hoe met deze situatie moest worden omgegaan. Een deel van de partij steunde de “Arbeidersoppositie” en ook op andere manieren kwam het algemene ongenoegen in de samenleving tot uiting in de partij

    Een vraag die we ons daarbij kunnen stellen, is natuurlijk of dit de verantwoordelijkheid van Lenin, Trotski en de Bolsjewieken was. Zelf nemen ze een deel van de verantwoordelijkheid op en zeggen ze dat het misschien beter was geweest om sneller van het oorlogscommunisme af te stappen en elementen van wat later de NEP zou worden genoemd, door te voeren. De discussie over het toelaten van beperkte elementen van de markt stond al op de agenda voor het tiende partijcongres van de bolsjewieken in maart 1921. Het was duidelijk dat de uitputting groot was en dat er tijd moest worden gewonnen. Die tijd werd de Bolsjewieken niet gegund door de opstandelingen van Kronstadt die inspeelden op het aanwezige ongenoegen om te stellen dat het probleem bij de Bolsjewieken lag.

    Er was een besef van de problemen, alleen kan de verantwoordelijkheid voor de buitenlandse aanvallen en dus voor het oorlogscommunisme niet bij de Bolsjewieken worden gelegd, maar enkel bij die landen die deelnamen aan de aanvallen op de Sovjetunie, inclusief België.

    Verslag van de gebeurtenissen in Kronstadt

    Een kort overzichtje van wat er exact gebeurde in Kronstadt:

    • 1 maart 21 Bijeenkomst van 12.000 tot 14.000 matrozen, soldaten en arbeiders in Kronstadt. Op de bijeenkomst was er een groot ongenoegen. Petrichenko, een matroos, speelt erop in en laat een resolutie aannemen waarin wordt geëist dat er nieuwe verkiezingen komen, elementen van vrije handel, afschaffing van troepen die de voedselbevoorrading vanop het platteland moesten controleren,… Deze bijeenkomst was deels een verrassing voor Lenin en Trotski, ze wisten dat er een probleem was in Sint Petersburg en Kronstadt, maar niet dat het zo breed verspreid was.
    • 2 maart Vorming van een revolutionair comité onder leiding van Petrichenko – dit comité neemt de macht over in het stadje.
    • 3 maart Een deel van het Rode Leger sluit zich niet bij de opstand aan en trekt zich over het ijs terug uit Kronstadt. De opstand krijgt steun op internationaal vlak en van de Russische Witte Garde
    • 5 maart Oproep van het leger, onder leiding van Trotski, met de eis om onmiddellijk de wapens neer te leggen. Trotski gaf bevel om te onderhandelen maar wel met als doel om de opstand zo snel mogelijk te onderdrukken
    • 8 maart Aanval op Kronstadt door het Rode Leger nadat onderhandelingen mislukten. Twee groepen vallen aan, maar dit mislukt
    • 16-17 maart Nieuwe aanval met inbegrip van 320 afgevaardigden van het Tiende partijcongres van de Bolsjewieken (ook de leden van de oppositie vochten mee) – 15 afgevaardigden kwamen om
    • 18 maart Na huis-aan-huis gevechten wordt de stad bezet door het Rode Leger. Enkele duizenden opstandelingen vluchten naar Finland

    Waarom was het nodig om de opstand in Kronstadt te onderdrukken? De opstand zou een kristallisatiepunt kunnen worden voor een nieuwe golf van burgeroorlog in de Sovjetunie. De witte legers drongen daarop aan en hielden troepen achter de hand om tussen te komen, onder meer 70.000 manschappen van generaal Wrangel – eens het ijs was gesmolten konden die makkelijk naar Kronstadt trekken om van daaruit Sint Petersburg makkelijk te veroveren.

    Een nieuwe opleving van de burgeroorlog zou moeilijk zijn door de immense interne problemen van de economie. De fabrieken en mijnen produceerden in 21 nog 20% van wat ze voor de oorlog produceerden, het land dat werd gebruikt door boeren omvatte nog 62% van wat er voor de oorlog werd gebruikt.

    De internationale steun voor Kronstadt zou het moeilijk maken om een einde te maken aan de buitenlandse aanvallen. Twee weken voor de opstand berichtte Le Matin in Parijs al over een opstand in Kronstadt – de militaire veiligheidsdiensten waren nog voor de gebeurtenissen op de hoogte van wat er zou gebeuren… De internationale burgerij steunde Kronstadt uitdrukkelijk.

    Voor de Bolsjewieken stelde de kwestie zich dus als volgt: ofwel zou de arbeidersstaat behouden blijven, ofwel zou de contrarevolutie terrein krijgen om te ontwikkelen. Dat zou hebben geleid tot een reactionaire en harde kapitalistische staat.

    De opstandelingen in Kronstadt hadden gemengde eisen en bekommernissen. Sommigen hadden het over een Derde Revolutie om de macht van de Sovjets te versterken, maar ze werden allemaal verenigd in hun verzet tegen de Bolsjewieken. De mariniers in Kronstadt stonden niet langer vooraan in de strijd voor een andere samenleving, de mariniers van 1917 werden grotendeels elders ingezet en de lege plaatsen werden ingevuld door voornamelijk boerenzonen uit de Oekraïne, dat leidde tot een lager bewustzijn en ook een sterkere band met de boereneisen en het ongenoegen dat daar heerste.

    Er was een oprechte verwarring aanwezig, maar het was duidelijk dat dit onmiddellijk zou gebruikt worden door de internationale burgerij als een stormram om de prille Sovjetunie met de grond gelijk te maken en haar eigen regime te vestigen met alle gevolgen van dien. Niet toevallig reageerde de Europese beurzen positief op de opstand in Kronstadt – ook al waren er tal van leugenachtige berichten over opstanden elders in het land (onder meer in Sint Petersburg waar er voor Kronstadt een aantal stakingsacties waren, maar de arbeiders waren deze gestopt toen Kronstadt begon omdat ze beseften dat dit niets te maken had met het versterken van de Sovjetunie en de positie van de arbeiders).

    Een overwinning van Kronstadt had geleid tot een repressief kapitalistisch regime dat de arbeidersbeweging zou proberen volledig te breken. Gelet op de demonstratie van de kracht van de arbeidersbeweging met de revoluties van 1917 zou dat niet zonder slag of stoot kunnen gebeurd zijn. Mogelijk had de term “fascisme” een andere naam gekregen indien dit scenario zich had voltrokken, met een Russische term in plaats van de Italiaanse term die nu voor dit fenomeen wordt gebruikt.

    Hadden de Bolsjewieken dan gelijk om de opstand in Kronstadt te onderdrukken? Ze hadden gezien de historische achtergrond en de concrete omstandigheden op dat ogenblik geen andere keuze. De opstand niet onderdrukken had geleid tot een veel slechtere situatie.

    Blijft over als argument: morele verontwaardiging. Dat is bijvoorbeeld de positie van de anarchist Victor Serge. Die stelt dat de opstandelingen geen enkele stap vooruit zouden hebben betekend en dat ze gesteund werden door het kapitaal. Maar hij vindt dat de onderdrukking van de opstand fout was vanuit moreel standpunt. Wij denken echter dat je morele standpunten niet los kunt zien van de materiële achtergrond waartegen ze worden ingenomen. We zijn bijvoorbeeld uiteraard tegen moorden, maar wel voor het gewapend verzet tegen de nazi’s in WO2.

    Het probleem dat zich in de Sovjetunie stelde, was niet moreel van aard. Het was de achterlijkheid van de economie, het lage culturele peil van de bevolking en de isolatie van de revolutie tegen de achtergrond van buitenlandse aanvallen. Dat is de achtergrond waartegen de bureaucratisering van de Sovjetunie mogelijk was.

    Conclusie

    Marxisten gaan na wat de historische achtergrond is van gebeurtenissen en wat de verhoudingen van de klassen daarin is. Dat is waarom we de onderdrukking van Kronstadt door de Bolsjewieken erkennen als “tragische noodzakelijkheid”, zoals Trotski het omschreef.

    Het was tragisch in de zin dat geweld moest worden gebruikt (het is overigens veelzeggend dat de tegenstanders van de Bolsjewieken naar Kronstadt moeten verwijzen en niet naar de oktoberrevolutie zelf als het gaat om het geweld van de Bolsjewieken…). Het was ook tragisch omdat het een uitdrukking was van de penibele situatie waarin de Sovjetunie zich bevond.

    Het was noodzakelijk omdat het alternatief dat door Kronstadt zou worden geboden – gezien de achtergrond – zou bestaan uit een bewind dat zich fel zou keren tegen de arbeiders.

  • De wereld van ’68 en het Frankrijk van vandaag

    We publiceren de nieuwe inleiding op het boek “Frankrijk 1968 – een maand van revolutie”, geschreven door Clare Doyle in 1988 en heruitgebracht in 2008. Dit boek verscheen dit jaar ook in het Nederlands en het Frans in een uitgave van LSP. Het boek is nog steeds verkrijgbaar voor 7 euro en blijft interessante lectuur, ook nu de 40ste herdenking van mei 68 achter de rug ligt.

    Actuele inleiding op het boek door Clare Doyle, maart 2008

    Dit boekt stelt zich tot doel het terug doen herleven van een maand in Frankrijk, waarin de toekomst van het kapitalisme in gevaar kwam. Tien miljoen arbeiders, die in het hele land hun fabrieken en werkplaatsen bezetten, die de rode vlaggen hesen en de Internationale zongen, maakten hun verlangen naar een nieuwe samenleving duidelijk. Ze dwongen een machtige president zijn land te ontvluchtten. Ze trokken brede lagen van de middenklasse aan. Soldaten, matrozen en politie waren klaar om tot muiterij over te gaan. De vonk van de beweging verspreidde zich over de grenzen heen en inspireerde arbeiders en studenten in het naburige België, Groot-Brittannië, Duitsland, Spanje en bovenal Italië.

    In de aanloop naar de 40ste verjaardag van deze cruciale gebeurtenissen zagen we een verwoede poging, doorheen de hele media, om de echte betekenis van mei ‘68 te minimaliseren en te trivialiseren. Ze concentreerden zich op de meer exotische aspecten van de studentenbeweging. Vooral werd vermeden om in te gaan op de anti-kapitalistische inhoud van de bewegingen en ook de machtige algemene staking van mei 68 werd veelal over het hoofd gezien. Deze maand van revolutie in het hart van Europa toonde aan dat een socialistische omvorming van de samenleving binnen handbereik lag. Voor de massamedia – eigendom van kapitalisten en werkend in het belang van kapitalisme – kwam het hierop neer: hoe minder gezegd werd over socialisme, hoe beter! Dit is ook meer dan ooit de realiteit op het moment van de publicatie van dit boek. Kapitalisten erkennen reeds dat ze aan de vooravond staan van de ergste crisis van hun systeem sinds de “Grote Depressie” van de jaren ’30.

    In 1989, het jaar nadat Maand van Revolutie oorspronkelijk werd geschreven, was er de historische ineenstorting van de geplande economieën onder staatscontrole in de Sovjetunie en Oost-Europa. Die regimes vielen als kaartenhuisjes ineen na het neerhalen van de Berlijnse Muur. Er werd ons gezegd dat het socialisme definitief had afgedaan. De ideale manier om de samenleving voortaan te organiseren, was die van het kapitalistisme. Alternatieven waren er toch niet. Einde van het verhaal! Of met de woorden van de vaak aangehaalde Francis Fukuyama, het “einde van de geschiedenis”.

    Minder dan twintig jaar later wordt echter met de dag duidelijker dat het kapitalisme een blind, anarchistisch en gevaarlijk systeem is. De neerwaartse spiraal in de wereldeconomie zal leiden tot armoede en wanhoop voor tientallen miljoenen mensen. De Verenigde Staten en hun bondgenoten hebben zich vastgelopen in afschuwelijke, onwinbare oorlogen. Zelfs de hele toekomstige generatie is in gevaar gebracht door de globale opwarming, veroorzaakt door de hebzucht van de bazen. Ze houden vast aan hun rijkdom en weigeren van koers te veranderen.

    Het is dan ook niet verwonderlijk dat de burgerlijke media vandaag probeert om de echte betekenis van mei ‘68 te verhullen. Voor nieuwe generaties van jongeren en arbeiders is het belangrijk om die gebeurtenissen te herbekijken. Het bevestigt de noodzaak om de strijd verder te zetten en uit te breiden om uiteindelijk te komen tot een socialistische wereld.

    Een jaar om te onthouden

    1968 is een jaar om te onthouden, niet alleen in Frankrijk met de algemene staking, dat het voorwerp vormt van dit boek. Het zorgde ook voor een schok in Europa en wereldwijd. Er bestaan weinig dergelijke jaren in de geschiedenis. Jaartallen die algemeen gekend zijn, worden vaak geassocieerd met fenomenen als oorlog of revolutie. Dat is vooral het geval met revoluties die zich over verschillende landen verspreiden, zoals in 1848 of 1917-18. Er was ook 1929 met de economische crash of het jaar van de contrarevoluties in 1989.

    1968 was een jaar dat opvallend was in nog een andere zin. Naast het feit dat de eerste astronauten de donkere kant van de maan zagen, was het vooral een jaar van dramatische politieke ontwikkelingen in verschillende landen. Daarbij werden de heersende klassen en elites van verschillende landen hard getroffen. Er waren massabewegingen die de kwestie van het machtsbehoud van de elite in vraag stelden en daarmee ook meteen de kapitalistische handelswijze.

    Het was een jaar van studentenrevoltes tegen de oorlog, onderdrukking en autoritarisme, maar ook tegen het winstsysteem. Er waren bewegingen in Brazilië en Polen, de VS, Groot-Brittannië, Duitsland, Japen en Mexico. Het was het jaar van het Tet-offensief in Vietnam en massale anti-oorlogsbewegingen in de VS, Europa en elders tegen de bloedige politiek van de Democratische president Lyndon Johnson in Vietnam. Johnson kondigde in maart aan dat hij geen kandidaat meer zou zijn bij de presidentsverkiezingen van dat jaar.

    In augustus 1968 werd de Conventie van de Democratische Partij in Chicago bezet door tienduizenden betogers die de onmiddellijke terugtrekking van alle troepen uit Vietnam eisten. Burgemeester Daley stuurde de zware politiebataljons op de betogers af om het protest neer te slaan en honderden betogers op te pakken. Dat beeld kwam wereldwijd in alle nieuwsuitzendingen. De slogan van de betogers was: “De hele wereld kijkt toe”.

    De leiders van deze actie, de “Acht van Chicago”, werden berecht. Tegen het einde van het jaar werd Richard Nixon, de Republikeinse presidentskandidaat, effectief verkozen. Nixon zou een einde maken aan de oorlog in Vietnam, maar wel na het falen van nog brutaler offensieven in Azië, met onder meer een moordend bommentapijt in Cambodja. Na vijf jaar bezetting in Irak zien we ook vandaag de torenhoge menselijke en financiële kost. Zaken als de martelingen in Abu Ghraib of Guantanamo leverden Bush alleen maar nog meer onpopulariteit op in eigen land en internationaal. Het was in 1968 dat de Baathistische officieren in Irak een staatsgreep pleegden die Saddam Hoessein aan de macht bracht. Saddam zou zorgen voor een brutale dictatuur, maar hij kreeg jarenlang Westerse steun.

    In 1968 was er ook de eedaflegging van de Indonesische president en dictator Soeharto. Hij kreeg de volledige steun van de VS en het wereldimperialisme, toen hij de twee voorafgaande jaren overging tot het afslachten van miljoenen leden en sympathisanten van de Communistische Partij van Indonesië. In Rhodesië (nu Zimbabwe) vocht Ian Smith (de blanke dictator die dit jaar is overleden) om zijn dictatuur van de blanke minderheid over de onderdrukte Afrikaanse meerderheid te behouden. In Zuid-Afrika hield het apartheidsregime tientallen miljoenen zwarte arbeiders en jongeren onder de knoet. Nationaal en internationaal groeide echter ook het verzet.

    In China was er in 1968 de “Culturele Revolutie” van Mao, waarbij miljoenen slachtoffers vielen. Dat leidde tot grote moeilijkheden voor het regime. De “Culturele Revolutie” was een poging om de geplande economie te versterken en voorstanders van een kapitalistische weg in de heersende kaste uit te schakelen. Net als in de Sovjetunie en andere stalinistische regimes was er een omvangrijke parasiterende bureaucratie, die alle touwtjes in handen hield en beweerde te heersen in het belang van de arbeidersklasse.

    Er was tegelijk echter geen arbeidersdemocratie, waardoor de bureaucratie een levendige ontwikkeling van het systeem onmogelijk maakte. Mao’s “revolutie” van bovenaf ging te ver voor bepaalde lagen van de bureaucratie. Enkel arbeiderscontrole en -beheer kon ervoor zorgen dat de geplande economie gezond en sterk kon ontwikkelen, maar zover kwam het niet.

    In Europa zagen we de eerste barsten in de rechtse dictaturen van Portugal en Griekenland. Die dictaturen zouden enkele jaren later worden omvergeworpen. Marcello Caetano moest Antonio de Olveira Salazar opvolgen als hoofd van het militaire regime nadat Salazar was omgekomen bij een ongeval. In Athene maakte het Griekse kolonelsregime bochten tussen repressie en toegefelijkheid (onder meer met de vrijlating van de zanger Theodorakis). Maar het regime deed er alles aan om haar greep om de maatschappij te behouden.

    De strijd voor burgerrechten

    In 1968 waren er in Noord-Ierland de eerste uitbarstingen van de burgerrechtenbeweging tegen de Unionistische heerschappij (van Groot-Brittannië). De jongeren en arbeiders in de katholieke wijken van Derry kwamen op straat tegen de repressie van de Royal Ulster Constubulary (politie). In de massabeweging die ontwikkelde, waren er belangrijke voorbeelden van eenheid tussen katholieke en protestantse arbeiders en jongeren. Maar een aantal groepen, ook ter linkerzijde, negeerden die eenheid. In de VS was de strijd voor de rechten van de zwarte bevolking in 1968 al enkele jaren aan de gang. Op 4 april 1968 werd de bekendste leider van de burgerrechtenbeweging, Martin Luther King (jr), vermoord in Memphis, Tennessee. King, die tegen dan al flink naar links was opgeschoven, had die dag net gesproken op een steunbijeenkomst voor stakende vuilnisophalers.

    Zes maanden later, op de Olympische Spelen in Mexico, brachten de zwarte VSsprinters Tommy Smith en John Carlos op het podium eerbetoon aan de Black Panthers met de wereldberoemde uitgestoken vuist met zwarte handschoen. Dit als veroordeling van de VS-regering en in solidariteit met de zwarte arbeiders en jongeren van Amerika. Deze jongens werden wereldwijd gezien als helden door miljoenen, maar beschuldigd door de VS-media van het beledigen van de gevestigde orde. De wrok van de heersende klasse reflecteerde zich in de beslissing van het Olympisch Comite om hen voor altijd te bannen van de Olympische Spelen.

    Tien dagen voor de start van die Spelen, vond één van de meest gruwelijke gebeurtenissen plaats van dat tumultueuze jaar. Tienduizenden jonge mensen marcheerden naar het stadium om hun woede te uit te drukken tegen oorlog en dictatuur. De tanks en geweren van het Diaz Ordaz regime, geholpen door het Pentagon, reed op de betogers in en meer dan 300 werden gedood. Beelden van op elkaar gestapelde jonge lichamen werden de wereld rondgestuurd en de woede van arbeiders en jongeren over de hele wereld nam toe, tegen onderdrukking en tegen het kapitalisme.

    De oppositie tegen de politiek van de Congress Party in Indië dwong Indira Gandhi naar links, maar tegelijk voerde hij ook een “presidentiële heerschappij” in om de controle te behouden in vier van de meest bevolkte staten. Massabewegingen in Pakistan daagden in 1968 de heerschappij van de feodale landeigenaars en militairen uit, wat in het volgend jaar zou leiden tot het neerhalen van de dictator, Ayub Khan. Het kapitalisme en grootgrondbezit in Oost en West, over de hele wereld, werden geconfronteerd met politieke en culturele revoluties. Het was een jaar, waarin de strijd van vrouwen voor gelijk loon en controle over hun eigen leven snel groeide. Een jaar, ook, waarin de homorechtenbeweging een hoogtepunt bereikte. Een geest van uitdaging en verontwaardiging doordrong de maatschappij, vooral de jeugd.

    De onpopulariteit van de Engelse Labourregering onder Wilson groeide. Er ontwikkelden zich massaprotesten en stakingen, ook tegen de pogingen om vakbondsactiviteiten te beperken. Dit was een Labourregering die probeerde die anti-vakbondswetten erdoor te krijgen, die de basis zouden leggen voor de brutale Tory-regeringen onder Heath en later Thatcher . Hun wetten blijven tot op vandaag geldig, nooit herroepen door New Labour.

    In deze periode was de Labour Party nog steeds een arbeiderspartij met burgerlijke leiders. Druk aan de basis dwong Wilson om wat gas terug te nemen op een aantal zaken. Het was bijvoorbeeld onmogelijk voor hem om de VS-oorlog in Vietnam met troepen te ondersteunen. Blairs New Labour had niet te maken met een dergelijke beperking met betrekking tot Irak. Dit alleen al toont het karakter van de ’60 generatie. De uithalen van de huidige heersende klassen en de media tegen anti-kapitalistische en socialistische ideeën zullen opnieuw interesse wekken. Hun onvermogen om nieuwe crises te voorkomen die voortkomen uit de ineenstorting van hun overladen kredietsysteem, zullen de condities creëren voor het opstaan van een nieuwe generatie van dit kaliber.

    Stalinisme

    Tegen 1968 kwamen er in het stalinistische kamp grote barsten in de monolithische staatsstructuren – de erfenis van de politieke contrarevolutie doorgevoerd door Jozef Stalin in de jaren 1920. Hij en zijn moordende kliek rukten de macht uit de handen van de arbeidersklasse om hun eigen privileges te beschermen. Stalin betoogde dat “socialisme in één land” kon opgebouwd worden, maar deed alles wat mogelijk was om te verhinderen dat het in gelijk welk land opgebouwd werd.

    In Rusland in 1968 werden intellectuele dissidenten, inclusief Andrei Sakharov, berechtigd omdat ze zich uitspraken tegen een éénpartijstaat. Kosygin werd met ellebogenwerk opzij gezet door Brezhnev als leider van de “Unie van Socialistische Sovjet Replubieken”. Deze staten waren niet socialistisch maar monsterlijk gedeformeerd, economiëen onder staatscontrole, maar waar geen arbeidersdemocratie of democratische planning toegelaten was. Na Stalins fysieke verwijdering van elke oppositie in de USSR en de dood van miljoenen in de zuiveringen en gedwongen collectivisatie, werden bureaucraten, militaire figuren en zelfdienende partijparasieten de meesters. De Warschaupact-landen van Oost-Europa, waar het kapitalisme na de Tweede Wereldoorlog vernietigd werd, werden in een ijzeren greep gehouden.

    In 1968, 12 jaar nadat de heroïsche arbeidersrevolutie in Hongarije op bevel van Moskou in bloed werd gesmoord, ontwikkelde er zich in Tsjechië-Slowakije een nieuwe revolte tegen de heerschappij van het Kremlin. Gekend als de “Praagse Lente” en geleid door een aangeduide partijsecretaris, Alexander Dubcek, was het een poging om te komen tot een hervorming van de top om revolutie van de basis te vermijden. Studenten en jonge arbeiders kwamen in actie om controle te krijgen over hun eigen toekomst, maar de beweging bereikte nooit dezelfde diepte en politieke doelen als die in Hongarije. Het idee van “socialisme met een humaan gezicht” was een uitdaging voor de bureaucratische militaire dictatuur, maar voor sommigen betekende dit het begin van het afstappen van staatsplanning in de richting van vrije marktrelaties en kapitalisme. Op 20 augustus reden 200.000 Warschaupact-troepen en 2000 tanks het land binnen om het “experiment” te verpletteren.

    Woedende protesten tegen deze invasie werden georganiseerd in een aantal landen, inclusief in Rusland. Voor veel van de “communistische” partijen in de wereld, was dit de laatste druppel. Hun aantal leden daalde drastisch. Bij verkiezingen in Zweden kort na de Russische invasie in Tsjechië-Slowakije, daalde het stemmenaantal van de CP met 76 000 van 5,2% tot 3%.

    1968 en erna

    Zoals we uitleggen in dit boekje, speelde het stalinisme een verwerpelijke rol in het voorkomen dat de arbeidersklasse de macht zou grijpen in mei/juni 1968. Dit was niet anders tijdens de gebeurtenissen in Italië, waar zich in de loop van het hele jaar 1968 een kolossale beweging zich ontwikkelde, secundair alleen aan de beweging in Frankrijk. In feite duurden de machtige massastakingen en betogingen er voort tot ruim in het volgende decennium, nooit echter zullen ze hun politieke conclusie bereiken in de zin van omverwerping van het Italiaanse kapitalisme. Zoals in Frankrijk met de PSU (eengemaakte socialistische partij), een kleine partij links van de “communisten”, groeide de Italiaanse Socialistische Partij van Proletarische Eenheid (Psiup) snel naarmate de revolutionaire golf zich over het land vesrpreidde. In mei ’68 won het bijna een half miljoen stemmen, waardoor het 23 zetels kreeg in het parlement. Maar er was geen kracht in staat om deze decennialange strijd tot zijn socialistische conclusies te brengen. Tragisch genoeg gaf de beweging, door zijn onvermogen om een arbeidersregering te vestigen in Italië, uiteindelijk ruimte voor de “jaren van lood” – jaren van terrorisme en de rechtse dodelijke “strategie van spanning”.

    Het was meer dan twee decennia na 1968 toen de Berlijnse muur viel en de stalinistische geplande economiëen implodeerden. Gezien de arbeiders in de Sovjet-Unie en Oost-Europa niet beschikten over onafhankelijke partijen die in staat waren om de strijd te voeren voor de controle over de macht en die uit handen van de oude bureaucratiëen te slaan, werden ze verleid tot de idee van een terugkeer naar kapitalistische marktrelaties. In de jaren die volgden, werden de ontzettende gevolgen van snelle privatisering en plundering van de geplande economiëen al snel gevoeld door miljoenen arbeiders, gepensioneerden en jongeren. De economische activiteit van Rusland bijvoorbeeld stuikte ineen met 50%. Sommige fabrieksmanagers en vooral de top van staats- en partijfunctionarissen bekeerden zich bijna van de ene dag op de andere tot het kapitalisme. Ze gebruikten hun posities om zich het voormalige staatseigendom eigen te maken en huurden gangsters en gewapende mannen in om zich van hun rivalen te ontdoen. Vandaag zitten enkele van die rijkste oligarchen van Rusland in topfuncties van de regering en overheid, anderen in vrijwillige ballingschap of de gevangenis! Ondertussen zakt de meerderheid van de bevolking van de voormalige stalinistische staten steeds dieper weg in de armoede, beroofd van degelijke jobs, huisvesting, pensioenen, gezondheidszorg en onderwijs.

    Arbeiderspartijen

    Het is de val van het stalinisme, dat de wereld zo fundamenteel heeft veranderd in vergelijking met 20 jaar voordien. Het is een nog andere wereld dan die in ’68. De Koude Oorlog, in termen van een strijd tussen twee tegengestelde systemen – het ene kapitalistisch en het andere niet-kapitalistisch – bestaat niet meer!

    In de meeste delen van de wereld behoren communistische massapartijen tot het verleden. Sommigen overleefden, maar dan in een gekrompen versie en met een ander soort politiek. De grootste uitzondering hierop is China, waar de meer dan 70 miljoen sterke "Communistische Partij" nog steeds met ijzeren vuist regeert. Toch is het niet meer dezelfde partij. Het heeft nog steeds kenmerken van een stalinistische partij, maar is aan het veranderen. Het is de partij van de elite, die China op de weg zet naar het kapitalisme net wanneer het internationale kapitalisme op haar limieten botst! De ontwikkelende economische wereldcrisis zal enorme gevolgen hebben voor China, zoals voor de rest van de wereld.

    Massale opstanden van de arbeidersklasse tegen het Chinese regime, die zullen komen wanneer de economie vertraagt, worden vandaag voorafgegaan door de dagelijkse betogingen en stakingen die over het hele land plaatsvinden. De tanks in de straten van Lhasa in Tibet herinneren ons aan hetgeen de arbeiders en jongeren in China kan te wachten staan eens ze in actie komen. Maar een herhaling van het bloedbad van 19 jaar geleden op het Tiananmen-plein zou, gezien de veranderde omstandigheden, wel eens fataal kunnen zijn voor de heersende klasse in Peking. Er zal diepe ideologische verwarring zijn onder arbeiders in de steden en op het platteland, maar een belangrijke laag zal terugkijken naar de verloren voordelen van staatseigendom en planning en de ideeën voor een echte socialistische democratie zouden wel eens opnieuw brede steun kunnen winnen.

    In de jaren ‘60, ‘70 en de vroege jaren ‘80, werd socialisme onder brede lagen van de vakbonden, de studenten en de arbeidersbeweging gezien als het "vanzelfsprekende" alternatief op het kapitalisme. Er was veel discussie over hoe en of het wel te bereiken viel.

    Vandaag zijn bijna alle voormalige arbeidespartijen, ooit gezien als “socialistisch”, getransformeerd. De meeste van hun leiders zijn nu volledig open over hun trouw aan het marktkapitalisme; sommigen gebruiken linkse frases als rookgordijn voor het verlaten van het socialisme, dat hun doel is. Deze voormalige arbeiderspartijen, zoals New Labour van Blair of de sociaal-democraten in Duitsland, hebben de Thatcheriaanse politiek doorgevoerd met evenveel kracht, als niet met meer, als de traditionele partijen van het patronaat. De eerste "communistische" president van Grieks Zuid Cyprus, lijkt hen daarin te volgen.

    In Frankrijk had de Communistische Partij en de Socialistische partij vanaf 1997 de macht in een “Gauche Plurielle”-alliantie. Deze regering, onder Lionel Jospin, voerde meer privatiseringen door dan eender welke voorgaande of gaullistische of neo-gaullistische regering nadien! De desillusie in de "socialisten" was zo groot dat Jospin in 2002 verslagen werd tijdens de eerste ronde van de presidentverkiezingen door de extreemrechtse Front-National leider, Jean-Marie Le Pen.

    Deze ervaringen wegen zonder twijfel tot op vandaag nog zwaar door op het bewustzijn van de arbeiders in Frankrijk, wat een zeker gebrek aan enthousiasme verklaart tegenover parlementaire en industriële strijd. Alleen de extreem harde maatregelen “beloofd” door de UMP-regering van Nicolas Sarkozy, zorgen voor een heropleving van de “linkse” partijen. Ze slagen erin enige graad van steun te herwinnen onder het kiespubliek en opnieuw wat leden bij te winnen, zoals ze recent nog deden tijdens de gemeenteraadsverkiezingen van maart 2008. Maar ze blijven trouw aan het idee dat er geen alternatief bestaat op het kapitalisme.

    Nieuwe krachten

    Naar het einde van dit boek toe, geschreven in 1988, wordt er uitgegaan van de idee dat de nieuwe krachten voor een socialistische revolutie zullen komen van binnen de socialistische en communistische partijen. Deze situatie is echter dramatisch veranderd in de afgelopen twee decennia. Deze partijen kunnen niet langer meer beschouwd worden als arbeiderspartijen, alhoewel sommige arbeiders er nog naar kijken als het “minste kwaad” en er nog op stemmen. Sommige arbeiders zullen stemmen voor liberale burgerlijke partijen, zoals de democraten in de VS, wanneer er geen grote arbeiderspartijen zijn om voor te kiezen, maar zien deze daarom nog niet als hun eigen organisaties. Nieuwe arbeiderspartijen zullen moeten opgebouwd worden door de nieuwe lagen van arbeiders en jongeren die op zoek zijn naar een alternatief. Onder hen zullen de beste socialisten te vinden zijn voor de toekomst.

    In de verkiezingen van 2002 wonnen twee grote Trotskistische partijen in Frankrijk – Ligue Communiste Révolutionnaire (LCR) en Lutte Ouvrière (LO) – samen meer dan drie miljoen stemmen, meer dan 10% van de stemmen. Dit toonde het potentieel voor een nieuwe socialistische kracht. Er waren en er zijn verschillen in benadering, analyse en programma tussen deze partijen en tussen hen en Gauche Révolutionnaire (GR), de Franse sectie van het Committee for a Workers’ International (CWI). Maar GR heeft consistent geargumenteerd dat deze partijen toen een gezamenlijke oproep konden en hadden moeten doen om onmiddelijk een nieuwe arbeiderspartij te lanceren.

    Een dergelijke nieuwe formatie, mits zij het recht zou verdedigen op meningsverschillen en tendensen, had op basis van de strijdbewegingen van de Franse arbeidersklasse snel van de grond kunnen komen. De LO besloot echter alleen te blijven en de LCR zou pas veel later de oproep lanceren om te komen tot een nieuwe anti-kapitalistische kracht of beweging, en tegelijk het idee verlaten om een revolutionaire kern te behouden binnen deze nieuwe partij.

    De LCR-kandidaat in de presidentsverkiezingen van 2007, Olivier Besançenot, behaalde de goed score van anderhalf miljoen stemmen, 300.000 meer dan in 2002 en 4% in totaal – en is zeer populair onder arbeiders en jongeren. In sommige regio’s, tijdens de laatste gemeenteraadsverkiezingen in maart, behaalde de LCR 10% tot 17%. De afdeling van het CWI in Frankrijk neemt enthousiast deel aan dit project om tot een nieuwe brede arbeiderspartij te komen, hierbij de lessen trekkend uit de ervaringen die werden en worden opgedaan in andere landen zoals Italië, Duitsland, Groot- Brittanië en Brazilië. Hun benadering wordt omschreven in het materiaal op de website van Gauche Révolutionnaire (www.gr-socialisme.org) en op de website van de Linkse Socialistische Partij (www.socialisme.be) of van het CWI (www.socialistworld.net)

    Strijd toen en nu

    De afwezigheid van een dergelijke partij en de lafheid van de vakbondsleiding zijn de afgelopen jaren de voornaamste reden achter de twijfel bij de traditioneel strijdlustige Franse arbeidersklasse. De neoliberale aanvallen waren ook hard, maar er waren ook opmerkelijke overwinningen en semi-overwinningen van de jongeren en delen van de arbeidersklasse. De “neen”-stem in 2005 in het referendum tegen de Europese grondwet was een slag in het gezicht van eerste minister Raffarin en leidde tot diens aftreding. De jongerenprotesten en stakingen in 2006 dwongen de regering de wetten terug in te trekken die een aanval betekenden op hun recht op werk. Stakingen en algemene stakingen rond pensioen en andere kwesties verhinderden zwaardere aanvallen. Maar de top van de vakbonden verklaart systematisch een wapenstilstand met de regering en de werkgevers nog voor de strijd zelfs maar begint.

    In 1968 vertrouwden de arbeiders op hun vakbondsleiding en vooral op de door de Communistische Partij gecontroleerde CGT (Confédération Générale du Travail) om te vechten en te winnen. Toen dit vertrouwen verraden werd en de “Rue de Grenelle”- overeenkomst (Rue de Grenelle is de plaats waar het akkoord werd bereikt) met de bazen en de regering gebruikt werd tot demobilisatie van de revolutionaire strijdbeweging, vonden vele arbeiders nog steeds dat er veel belangrijke lessen geleerd waren. Meer arbeiders traden toe tot de vakbonden en de linkse partijen.

    Nadat de Socialistische partij, onder François Mitterand, aan de macht kwam in 1981, werden er aanvankelijk belangrijke hervormingen doorgevoerd, waaronder de nationalisatie van grote sectoren van de economie, terwijl men binnen de grenzen van het kapitalisme bleef. De druk van de internationale markt kon echter enkel voorkomen worden door verder te gaan en alle grote bedrijven onder publieke controle te plaatsen en het idee van een echte socialistische democratie te verspreiden. In de plaats ging Mitterand over tot tegenhervormingen, wat tot desillusie en de terugkomst van de rechterzijde zou leiden in de algemene verkiezingen in 1986. Een periode van “cohabition” of samengaan van Mitterand als president en Jacques Chirac als eerste minister verdiepte de politieke en economische impasse.

    In 1995 werd Chirac de nieuwe president en rechts vormde de regering van Alain Juppé. Een brutale periode van sociale aanvallen begon. In november ‘95 ontwikkelde er een algemene staking door de arbeiders uit de openbare diensten, gesteund door arbeiders uit sommige privésectoren, wat een einde maakte aan de Chirac-Juppé samenwerking. De houding die in deze massale straatdemonstraties uitgedrukt werd, was: “zij zeggen dat de arbeidersklasse niet meer bestaat, wel hier zijn we en we zullen vechten!”. Maar er was weinig vertrouwen in het bestaan van een effectieve linkerzijde om deze rechterzijde te vervangen.

    Ook vandaag is er een gebrek aan vertrouwen dat er een anti-kapitalistisch alternatief bestaat, zelfs wanneer de arbeiders de Sarkozy-regering weten te verslaan. Desondanks toont de nederlaag van de rechterzijde tijdens de recente lokale verkiezingen, dat de Franse arbeidersklasse erop uit is hen te straffen voor het proberen doorvoeren van hervormingen die het aandeel in de rijkdom van de arbeiders drastisch zouden terugschroeven.

    Woede borrelt opnieuw op in Franrkijk. Zoals elders ter wereld, bestaat er een grote ongerustheid en ontevredenheid over de richting die de maatschappij uitgaat, het overleven van onze planeet en over de enorme kloof tussen de extreem rijken en de armen. De spanning neemt toe. Er is schrik bij een groot deel van de maatschappij – onder arbeiders en het armere deel van de middenklasse – als gevolg van onzekerheid betreffende huisvesting, werkgelegenheid en de toekomst van de openbare diensten.

    De relevantie van “68” vandaag

    We leven in een diep verstoorde wereld, die als een vulkaan op de rand staat van uitbarsting. Zijn de “mei-gebeurtenissen” in Frankrijk na 40 jaar nog steeds relevant voor ons? Waarom zouden nieuwe generaties – de kinderen van de kinderen van de 68-ers – zich vereenzelvigen met wat zich in 1968 afspeelde, terwijl de wereld vandaag zo anders is? Welke lessen kunnen nieuwe generaties arbeiders en jongeren trekken uit de gebeurtenissen van 40 jaar geleden voor komende strijdbewegingen, oog in oog staand met een nieuwe economische wereldcrisis?

    Het kapitalisme, een veronderstelde onbetwiste manier om de maatschappij te organiseren, toont dat het totaal onbekwaam is om een antwoord te bieden op de belangrijkste problemen van de 21e eeuw – massale armoede, oorlog, dakloosheid, hongersnood, burgeroorlog, marteling, uitbuiting, milieuverontreiniging en de opwarming van de aarde. Zelfs kapitalistische commentatoren bevestigen wat marxisten reeds lange tijd stelden. Jeremy Warner van de Engelse krant The Independent gaf bijvoorbeeld toe:

    “Ik ben mijn exemplaar van Das Kapital aan het afstoffen geweest, onaangeroerd sinds mijn studentenjaren…na tientallen jaren in de wildernis, is het mogelijk dat sommige van de centrale ideeën van Karl Marx een heropleving kennen”.

    De economische problemen die zich nu aan het ontwikkelen zijn, zouden de wereld wel eens in een diepere crisis kunnen doen vallen dan deze in 1929. In de jaren die op de Wall Street Crash volgden, was een groot deel van de wereld, de USSR, immuun voor crisissen van het kapitalistisch systeem. Is vandaag alle hoop verloren voor het opbouwen van een alternatief – gebaseerd op socialistische ideeën van harmonieuze samenwerking tussen individuen en volkeren? Integendeel, de overtuiging dat een andere wereld – een socialistische wereld – mogelijk is, is vandaag meer waard dan ooit. Zoals Lenin altijd al stelde, lang voor de omverwerping van het tsaristische landeigendom en kapitalisme in zijn land: zonder een visie van wat nodig is, zal je zelfs niet op de weg komen om de maatschappij te veranderen.

    Wat de succesvolle Russische Revolutie begon aan te tonen in 1917, in een economisch en sociaal onderontwikkeld land, werd door de bijna succesvolle revolutie in Frankrijk, in een economisch ontwikkeld kapitalistisch land, een halve eeuw later opnieuw aangetoond, namelijk dat arbeiders geschiedenis kunnen maken en dat ze, met het juiste programma en leiding, de taak tot uitbouw van een socialistische maatschappij op zich kunnen nemen. Het is daarom dat de kapitalistische media, in het jaar van de verjaardag van mei 68, probeert om het echte verhaal in een ongeziene golf van verdraaide herinneringen te verdoezelen.

    Er werd al heel wat publiciteit gewijd aan de jongeren van de jaren 60, die probeerden het onmogelijke te bereiken. “Wees realistisch, vraag het onmogelijke”, was dan ook één van de bekende slogans die door de studenten werd gebruikt in hun revolte tegen de kapitalistische maatschappij, tegen de consumptiemaatschappij, koloniale onderdrukking en uitbuiting. De meeste verslagen geven slechts een eenzijdig beeld van de gebeurtenissen in Frankrijk en vermijden om te spreken over de gigantische rol die de Franse arbeidersklasse speelde, wiens massieve revolutionaire algemene staking beslissend was om het Franse kapitalisme oog in oog te brengen met zijn eigen uitroeiing.

    In de USSR werden de gebeurtenissen van mei ‘68 ook als “studentenrellen” afgeschilderd. De geprivilegieerde parasitaire kaste, die aan het hoofd stond van de Sovjet-Unie, was ontzettend bang dat het nieuws van arbeiders die gingen voor de macht in Frankrijk, wel eens hun broeders en zusters in de Sovjet Unie zouden “infecteren” met revolutionaire gedachten en dat zij het dodelijk gewicht van de bureaucratie op hun schouders in vraag zouden beginnen stellen.

    Zelfs Fidel Castro, een populair staatshoofd en gezien als een socialist, voelde zich bedreigd door het idee dat arbeiders en jongeren de macht in de maatschappij zouden overnemen. Echte arbeidersdemocratie was er niet in Cuba. In het recente boek over Castro Mijn Leven beslaan de gebeurtenissen van mei 68’ in Frankrijk slechts vier regels. Castro spreekt enkel van de positie van de Gaulle die werd bedreigd, maar heeft het niet over de krachtige algemene staking die het kapitalisme in Frankrijk verlamde.

    Lessen uit de revolutionaire algemene staking

    Wat is dan de ware erfenis van 1968 voor socialisten? Voor ons was en blijft het de grootste algemene staking uit de geschiedenis – niet alleen in termen van grootte en draagwijdte. Het bracht een nieuwe “tien dagen (of maanden) die de wereld deden wankelen”… Het daagde één van de grootste imperialistische landen uit in het hart van Europa. De belangrijkste les was dat het mogelijk is om komaf te maken met het kapitalisme en zijn politieke vertegenwoordiging in een ontwikkelde samenleving en economie. Eens de geweldige kracht van de arbeidersklasse op het toneel van de geschiedenis verschijnt, is er maar weinig dat in zijn weg kan komen te staan, als het over een correcte leiding beschikt. Het leger en de hofhouding van de heersende klasse kan tot stof worden herleid.

    Waar het CWI bij blijft, en in dit boek tracht aan te tonen, is dat de cruciale factor voor een succesvolle revolutie een ervaren leiding van een partij is, die het vertrouwen heeft van de arbeidersklasse. De rol van een dergelijke leiding is om op ieder tijdstip aan te geven welke stappen er genomen moeten worden om komaf te maken met de kapitalistische overheersing, hoe representatieve arbeiderscomités opgericht moeten worden, hoe de gewapende krachten aan de kant van de revolutie te winnen of tenminste te neutraliseren en een regering op te richten van direct verkozen arbeiders en jongeren om de zaken tot hun conclusie te brengen en de internationale arbeidersklasse op te roepen hun voorbeeld te volgen.

    Ten tijde van deze grote gebeurtenissen, was de Communistische Partij van Frankrijk de belangrijkste politieke kracht aan wie de Franse arbeiders hun vertrouwen schonken. Hiernaast waren er ook andere organisaties met revolutionaire ideeën. Er waren trotskisten en anarchisten, die vooral onder studenten en radicale intellectuelen aanhang vonden. Weinig onder hen hadden enig vertrouwen in het vermogen van de arbeidersklasse om de maatschappij te veranderen (velen verlieten opeenvolgend ook de linkse revolutionaire politiek en eindigden in het kapitalistische kamp).

    De oprichters van het Committee for a Workers International van vandaag, verblijvend in Engeland, hadden in die tijd slechts een handvol medestanders in enkele landen en niemand in Frankrijk. Desondanks voorspelden ze dat er een grote confrontatie stond aan te komen tussen de antagonistische klassen in Europa. Op een bijeenkomst in Londen in maart 1968, werd de visie van de leiding van het United Secretariat of the Fourth International (USFI), voorloper van de internationale organisatie waartoe de Ligue Communiste Révolutionaire (LCR) behoort, zwaar bekritiseerd. Deze leiders van de USFI plaatsten ten onrechte al hun hoop op de revolutie in de grote boerengeleide koloniale bewegingen tegen het imperialisme en in de studenten uit de grootsteden. De Europese arbeiders waren volgens hen passief en zouden niet in beweging komen.

    Enkele weken nadien kwam de sterke Franse arbeidersklasse met miljoenen in beweging. Aanvankelijk was de actie veroorzaakt als een antwoord op de brutale repres- sie van het staatsapparaat, maar in het verloop van de strijd schaarden ze ook brede lagen van de ongeruste middenklasse achter zich. Zelfs militairen weigerden om gebruikt te worden tegen deze beweging. Eén van de sterkste regeringen van het naoorlogse Europe stond op het punt omvergeworpen te worden!

    Arbeiders uit andere landen toonden hun solidariteit in de praktijk en overwogen, zonder een bewuste benadering vanuit de Franse arbeidersklasse, het voorbeeld te volgen van deze nieuwe Franse arbeidersrevolte. De internationale gevolgen van een mogelijk succes kunnen niet overschat worden. Hoe dicht de Franse arbeiders en studenten kwamen bij een overwinning, is de moeite waard om te herbekijken om nieuwe generaties socialisten voor te bereiden op wat nog komen zal.

    Het is de rol van revolutionaire leiders om gestreden strijd te herbekijken, net zoals generaals dat doen. Hoe de gebeurtenissen van mei ’68 er gekomen zijn en hoe zo’n machtige beweging overwonnen werd, wordt beschreven in de pagina’s van dit boek. Nicolas Sarkozy heeft zich voorgenomen om de geest van ’68, die de Franse heersende klasse nog steeds opjaagt, uit te wissen. Zijn vooropgestelde doel was om alle “privileges” – de verworvenheden bekomen door strijd – van de Franse werkende klasse, af te schaffen. Dit doel, gedicteerd door kapitalisten en bankiers, contrasteert met zijn eigen decadente levensstijl: vakanties op luxe-jachten en niet op een cent kijken om zijn nieuwe Italiaanse bruid te bekoren. Sarkozy’s eigen arrogante benadering en zijn geplande zware maatregelen tegen de werkende klasse in Frankrijk zijn op zichzelf een risico om een nieuw ’68 te creëren! Nu, na bijna een jaar aan de macht, is de beloofde “breuk” met het verleden nog steeds niet gerealiseerd.

    De kracht van arbeiders, de zwakte van Sarkozy

    Dit alleen al is een bewijs van de gevreesde kracht van de Franse werkende klasse – niet alleen om zich te verzetten, maar om in het offensief te gaan tegen de bazen en hun systeem. Zelfs na een aantal grote steden verloren te hebben aan de Socialistische Partij in de lokale verkiezingen, benadrukt Sarkozy’s eerste minister, François Fillon, dat het besparingsprogramma moet toegepast worden (op dezelfde manier zoals de door Berlusconi voorgestelde Minister van Financiën in Italië heeft beloofd, om een beleid te voeren van “shocktherapie” voor de Italiaanse arbeidersklasse). Sarkozy zelf is reeds een handicap geworden voor zijn partij. Zijn persoonlijke populariteit viel terug tot 35% in het begin van maart dit jaar en militanten van zijn eigen partij, de Union pour un Mouvement Populaire (UMP), vroegen hem om weg te blijven uit hun regio’s! Op papier heeft Sarkozy zeer brede en allesomvattende mandaten, die deel zijn van het presidentschap sinds de dagen van de Gaulle en de Algerijnse revolutie.

    De president van vandaag is echter potentieel even machteloos tegenover het potentieel van de Franse arbeidersklasse als de gewezen generaal dat was in 1968. Het explosieve materiaal voor de ontploffing van mei ’68 werd opgebouwd niet alleen door de toenemende ontoelaatbare condities in Franse fabrieken en arme wijken. Een belangrijke factor die ertoe bijdroeg, was de ongelooflijke arrogantie van de president – de Gaulle – die niet luisterde naar de bezorgdheden van zijn volk. Wanneer de studenten hun woede op straat begonnen te uiten tegenover zijn autoritarisme en politionele methodes, noemde de Gaulle hen “Chi-en-lit” (“een ramp in bed”).

    In 2005, wanneer Nicolas Sarkozy Minister van Binnenlandse Zaken was, kwamen de jongeren van de verarmde banlieus in opstand tegen de ondraaglijke en ongevoelige staat. Hij had naar hen verwezen als “uitschot” of “vuilnis” (“racaille”). In 1968 was het antwoord van de betogers naar hun president toe: “Le chi-en-lit, c’est lui!” (“de ramp in bed, dat is hij!”). De Gaulle werd dus niet langer onschuldig uitgelachen wegens zijn verschijning als “de grote asperge”! De jeugd in de banlieues toonden hoe zij dachten over de arrogante en wereldvreemde president, Sarkozy, en de klasse die hij vertegenwoordigt.

    Nieuwe uitbarstingen van geweld tegen banken en multinationals die in hun buurt opereerden, zijn het antwoord geweest op de “noodmaatregelen” (extra politie in de straten) van de Sarkozy-regering.

    De “Socialistische” Partij in Frankrijk en haar leiders bieden enkel “meer van hetzelfde” voor wat betreft problemen zoals recht en orde. Na de laatste algemene verkiezingen schoven ze zelfs nog meer op naar rechts met hun presidentskandidate, Segolène Royale, die openlijk pleitte voor het afschaffen van de 35-uren week. Dit sluit niet uit dat ze nog demagogische radicale uitspraken doen, alhoewel ze tegenwoordig niet meer zo evident zijn.

    De radicaal linkse partijen en de vakbonden in Frankrijk moeten een manier vinden om de woede van de samenleving te kanaliseren in een georganiseerde beweging tegen het systeem. Als ze daarin falen, kan er een grote toename zijn van botsingen tussen deze bezitloze migrantenjongeren en de racistische groepen en de politie. In de beweging van 1968 werden verschillen in ras, geslacht en leeftijd ondergeschikt gemaakt aan een verenigde strijd om het oude regime te beëindigen.

    De vakbonden vandaag

    Veertig jaar geleden pleitte de eerste minister van de Gaulle, Georges Pompidou, voor terughoudenheid, matiging en onderhandeling. In tegenstelling tot deze houding staat de premier van Sarkozy, François Fillon, die de persoon is die het meest uitgesproken het volledige neo-liberaal programma van “hervormingen” wil doorvoeren, gevraagd door het grootkapitaal. Pensioenrechten, vakbondsrechten, onderwijsrechten en de gezondheidszorg staan allemaal in de vuurlinie. Verwacht wordt dat de groei van de Franse economie, de op één na grootste economie van de Eurozone, onder de 1.6% uitkomt en het IMF voorspelt dat Frankrijk op zijn vroegst in 2012 in staat zal zijn haar budget in evenwicht te brengen. En dit nog voor de wereldrecessie bijt!

    Vorig jaar leek het erop alsof de regering-Sarkozy de eerste ronde van aanvallen op pensioenen en pensioenleeftijd van de publieke sector grotendeels had gewonnen. Daaronder vielen ook de pensioenen van de spoorarbeiders, de helden van de grote algemene staking in november ’95. Nochtans was een groter deel van de arbeiders betrokken bij de stakingen in 2007 dan 12 jaar eerder, namelijk 73,5% tegenover 67%.

    Nu, volgend op de verschillende aanvallen die er al geweest zijn op de pensioenen – in de private sector in 1993 en in een groot deel van de dienstensector in 2003 – zitten alle Franse arbeiders met ongeveer dezelfde condities wat betreft pensioen. Dit betekent dat indien de regering nog eens moet aanvallen op dit thema, wat vanuit het standpunt van de big business zeker nog nodig zal zijn, alle arbeiders samen in de klappen zullen delen en zich samen zullen verzetten in de vorm van een eengemaakte muur van verzet.

    De in het algemeen zeer instemmende leiders van de grootste Franse vakbond, de CGT, zijn al verplicht geweest om op te roepen voor grote betogingen tegen het beleid van Sarkozy. Onder druk van onderaf zullen nieuwe stakingen en algemene stakingen zo goed als zeker ontwikkelen. “De maand van revolutie” bespreekt de verschillende types van algemene stakingen die kunnen ontstaan. Sommigen kunnen gedeeltelijke hervormingen afdwingen, sommigen kunnen regeringen bestrijden en verzwakken, anderen kunnen verloren worden en leiden tot een periode van bezinning. Een revolutionaire algemene staking die zich opbouwt tot een vloedgolf, zoals in mei ’68, stelt de vraag wie de maatschappij leidt.

    Terwijl er zekere gelijkenissen zijn tussen het Frankrijk van vandaag en dat van 40 jaar geleden, betekenen belangrijke verschillen dat gebeurtenissen zich niet noodzakelijk op eenzelfde manier zullen voordoen … nog niet! Maar alle indicaties wijzen op het bestaan van een vruchtbare grond voor een snelle groei van een arbeiderspartij, in staat om massale steun en leden te winnen. Zo’n partij moet zich engageren in de onmiddellijke strijdbewegingen van de Franse arbeidersklasse, vakkundig de rol van de vakbondsleiding blootstellen en opkomen voor een democratische strijdvakbond en arbeidersorganisatie op de werkvloer.

    In de hele periode mei-juni 1968, was de enige “officiële” oproep voor industriële actie tegen de Gaulle, die voor een algemene 24-urenstaking op 13 mei. 35 jaar later, in 2003, riepen de grote vakbondsfederaties in Frankrijk een nieuwe 13e mei uit in de vorm van een algemene staking, dit keer tegen de pensioenaanvallen van de regering Raffarin. Bijna twee miljoen mensen kwamen op straat in 115 verschillende betogingen over het hele land. Onmiddellijk erna tekenden de leiders van de grootste vakbondsfederatie, de CFDT (Democratische Franse Confederatie van Werk) een overeenkomst met de rechtse regering, ondanks het feit dat meerdere sectoren van arbeiders en studenten later op het jaar doorgingen met hun massa-actie. Alleen de lafheid van de vakbondstop heeft de heersende klasse in Frankrijk geholpen om, keer op keer, verder te gaan. Het heeft het doorvoeren van sommige ernstige “hervormingen” (aanvallen) mogelijk gemaakt.

    Een spook achtervolgt het patronaat

    Niettemin, telkens wanneer een veralgemeende strijd begint in Frankrijk, steekt het spook van de bijna succesvolle revolutie van ’68 de kop op! Verschillende grote conflicten tussen de belangrijkse klassen in Frankrijk vonden plaats sinds 1968 – sommige op het electorale terrein, sommige onder studenten en jongeren en sommige op het “traditionele” strijdtoneel van de fabrieken en werkplaatsen onder de vorm van stakingen en algemene stakingen. Geen enkele was zo wereldschokkend als de algemene staking van 1968.

    De recente stakingen in Frankrijk waren meestal relatief klein en geisoleerd. In februari dit jaar echter rapporteerde de krant The British Guardian:

    “De Franse regering doet er alles aan om een golf van fabrieksstakingen door arbeiders uit de privé-sector, die normaal gezien niet bekend staan om vlug op de barricades te staan, namelijk arbeiders uit de roomijssector en uit supermarkten, kappers en personeel van L’Oreal, … binnen de perken te houden. Fabriekswerknemers gingen over tot steeds hardere acties, waarbij sommigen hun managers dagenlang gijzelden tegen het sluiten van bedrijven en afvloeiingen …”

    “Doelgerichte industriële actie verspreidde zich wanneer arbeiders met inbegrip van kappers, taxichauffeurs en printers genoeg hadden van hun werkcondities, lage lonen en gebrek aan “koopkracht”, wat Sarkozy beloofde aan te zwengelen.”

    Dit kan klein bier lijken in vergelijking met de tien miljoen die hun fabrieken bezetten en het opnamen tegen het gaullistische regime 40 jaar geleden. Desondanks was het dit type van spontane en bittere strijd die de eerste waarschuwingstekenen waren van een groter conflict in de maak. Tijdens de “gebeurtenissen” zelf, werden vele bazen opgesloten in hun bureau door arbeiders.

    Nu de recessie begint toe te slaan, kan het tijd vergen alvorens de Franse werkende klasse weer het pad opgaat van de revolutie. Maar revolutie is niet gewoon een gebeurtenis, het is een proces. Nu al zijn er echo’s van ’68 en aardschokken in vele landen in de wereld. In Maleisië bijvoorbeeld, toonden de resultaten van de recente verkiezingen aan hoe in dat belangrijke Aziatische land een politieke vloedgolf het politieke landschap aan het veranderen is. En dit gebeurt nog voor die grote dip in de wereldeconomie dit continent raakt.

    In Frankrijk, net als in vele andere landen, zou er een plotse opflakkering kunnen zijn van ernstige klassenstrijd. Een artikel uit The Guardian verwijst naar de zogenaamde “rust belt” in Noordoost-Frankrijk en de desindustrialisatie die sinds 2001 een half miljoen jobs heeft vernietigd. Het verwijst naar een massale toename tussen 2001 en 2006 van het aandeel van een gemiddeld arbeidersloon, dat gaat naar basisbehoeften zoals voedsel en rekeningen – van 50% naar 75%! Het verwijst ook naar de angst van het Franse patronaat voor wat betreft arbeidersactie vooraleer de recessie toeslaat.

    De arbeiders in de cosmeticasector die op straat kwamen voor meer loon wanneer de bedrijfsresultaten werden gepubliceerd, brachten spandoeken mee waarop stond: “Omdat we het waard zijn!”. Een firma in logistiek bood haar werknemers 1000 euro aan om niet te staken. Echter, stakingen en blokkades zijn doorgegaan – in “traditionele” sectoren zoals Ford en Michelin en in minder “traditionele” sectoren zoals bij de fabrikanten van ski’s, taxichauffeurs en rijlesgevers. Fotografen dreigden ermee te stoppen met het nemen van paspoortfoto’s en automatische fotomachines te blokkeren vanwege de plannen van de regering om vrije fotografen in te zetten voor biometrische paspoorten! De geest van ’68 leeft voort!

    Zelfs voor de recessie wereldwijd bijt, is het tij aan het keren in Europa – met een golf van offensieve stakingen in Duitsland, massa-demonstraties in Portugal en algemene stakingen in Griekenland. Spanje staat op de rand van een economische crash en Italië zou uit de Eurozone gegooid kunnen worden. De arbeiders in deze landen zullen opnieuw hun strijdbaarheid tonen. Wereldwijd zullen belangrijke gebeurtenissen plaatsvinden.

    De gebeurtenissen in Frankrijk en elders van vier decennia geleden, vonden plaats terwijl de naoorlogse boom nog steeds bezig was. Een snelle ineenstorting van economieën leidt niet automatisch tot revolutie; het kan de arbeidersklasse tijdelijk verlammen op het industriële front. Het kan ook de arbeiders en jongeren politiek enorm radicaliseren. Dit kan het pad voorbereiden voor revolutionaire golven die, net als in 1968, grenzen overschrijden.

    Nu een nieuw hoofdstuk zich aandient in de geschiedenis van de arbeidersklasse, zullen de valse claims van het post-modernisme en andere “filosofieën”, die de ideëen van het socialisme bestempelden als “ouderwets”, verwezen worden naar de vuilnisbakken, waar ze thuishoren.

    De samenstelling van de werkende klasse kan veranderen en is ook veranderd. De industriële werkende klasse in Frankrijk, en elders, hoewel nog steeds substantieel, heeft niet meer hetzelfde gewicht en aantal als destijds. Maar nieuwe lagen van leraren en bedienden voelen de nood om zich te organiseren en hun jobs en condities te verdedigen. Ze zullen vlug genoeg hun plaats innemen naast de “traditionele” fabrieksarbeiders, wiens sociaal gewicht in de maatschappij en capaciteit om te ageren, hen nog steeds een sleutelrol geeft in de omvorming van de maatschappij. Het “centralisme” van de werkende klasse, aangetoond door de gebeurtenissen van mei ’68, zal bewijzen een vitaal ingrediënt te zijn van een succesvolle socialistische revolutie in een ontwikkeld industrieel land.

    De beschikbaarheid van een revolutionaire leiding aan het hoofd van een massa-arbeiderspartij is zelfs nog crucialer. Eens ontstaan, zal een arbeidersregering in elk land van de wereld, handelen als een baken voor arbeiders waar dan ook. Het is tijd om de gebeurtenissen van het verleden te bestuderen, om volledig voorbereid te zijn op de gebeurtenissen van de toekomst.

    Clare Doyle, Maart 2008

  • Rebelse boeken. “Revolutionaries they could not break”. Het verhaal van de Vietnamese activist Ngo Van

    In de meeste geschiedenissen van de strijd tegen het Franse koloniale regime in Vietnam wordt nadruk gelegd op de stalinistische tradities die nadien zouden ontwikkelen in het regime van Hanoi. Er wordt zelden ingegaan op de heroïsche rol van de aanhangers van Leon Trotski en de Vierde Internationale.

    Artikel door Laurence Coates

    Het boek van Ngo Van is gebaseerd op zijn eigen ervaringen als jonge Trotskist in het door Frankrijk bezette Indochina (de koloniale naam voor Vietnam, Loas en Cambodja). Dit boek is goed onderbouwd, inspirerend maar uiteindelijk wel tragisch.

    In de jaren 1930 waren er tal van arrestaties en vervolgingen, maar toch slaagden de Trotskisten erin om een massabasis uit te bouwen in Cochin China (zuidelijk Vietnam), in het bijzonder in Saigon (nu Ho Chi Minh stad). Ze leidden er tal van stakingen en wonnen verkozenen in de gemeenteraad. De massale steun zorgde ervoor dat een straat in Saigon naar een vermoorde Trotskistische leider werd genoemd, naar Ta thu Thau (1906-1945). Het was pas na de eenmaking van Vietnam onder stalinistisch bewind in 1975 dat de naam werd veranderd, maar de inwoners van Saigon noemen het nog steeds “Duong Ta thu Thau”.

    De Trotskisten leden hard onder de aanvallen van de Franse autoriteiten en nadien van de stalinistische leiders van de communistische partij. In 1945 slaagden de stalinisten erin om hun greep op de onafhankelijkheidsbeweging te consolideren, wat leidde tot de moord op honderden trotskisten die werden beschuldigd van “verraad” of werden bestempeld als “fascistische agenten”, dit gebeurde op een manier die deed denken aan de Spaanse burgeroorlog. Wat alles nog erger maakte, was de houding van hun eigen internationale kameraden. Eén van hen, Michel Pablo, stelde aan de Chinese trotskist Peng Shuzhi dat “in vergelijking met de verwezenlijkingen van Mao Zedong’s revolutie, de arrestatie van enkele honderden trotskisten onbelangrijk was”. De leiders van de Vierde Internationale liepen stalinistische leiders als Ho Chi Minh, de oprichter van de Democratische Republiek van Vietnam (Noord-Vietnam), of Mao in China achterna.

    Vroege jaren

    De brutale realiteit van het Franse koloniale regime vormde een vruchtbare voedingsbodem voor de groei van communistische opvattingen in Indochina, zeker na de Russische Revolutie van 1917. De eerste communistische activitisten werden in het buitenland gerecruteerd, vooral in Frankrijk. Eén van hen was Ho Chi Minh, ook bekend als Nguyen ai Quoc (Nguyen de patriot), die een stichtend lid werd van de Communistische Partij van Indochina (PCI) in 1929. Ho Chi Minh bleef tot op het einde van de Tweede Wereldoorlog in ballingschap. Hij stond aan de rechterzijde binnen de communistische beweging met zijn steun aan de bureaucratische contrarevolutie van Stalin in de Sovjetunie en de Comintern (de Communistische Internationale).

    Ho’s artikels in de communistische media benadrukten vooral het nationalisme en niet zozeer het socialisme. Hij legde sterk de nadruk op de “helden van het Annamitische ras”. Een aantal communistische militanten was afgeschrikt door het ruwe nationalisme van de partijleiding en de pogingen van Stalin om tot allianties te komen met burgerlijke regeringen. Dit dreef een aantal militanten naar het internationalisme en de principiële klassenpolitiek van Trotski en de Linkse Oppositie. Dit was zeker het geval na de bloedige nederlaag van de Chinese revolutie van 1927, een nederlaag die toe te schrijven was aan de pogingen van Stalin om op goede voet te staan met de nationalistische partij van de Kwomingtang (KMT).

    De stalinisten in Indochina leerden niets uit de Chinese ervaring. Ook zij wilden de anti-imperialistische strijd van iedere sociale inhoud ontdoen en weigerden eisen op te nemen zoals de nationalisering van de fabrieken onder arbeiderscontrole. Ze stelden dat dit de kleine binnenlandse kapitalistische klasse te veel zou afschrikken. Nadien liet de PCI zelfs democratische eisen vallen zoals de herverdeling van het land aan de boeren. Nu was het argument dat dit de Vietnamese grondbezitters zou afschrikken. De partij volgde de aanpak van het volksfront: eenheid van zowel onderdrukten als onderdrukkers op basis van een “minimaal” (met name burgerlijk) programma. Dit ging zo ver dat de PCI zich in 1941 omvormde tot de Vietminh, een voorheen weinig actieve nationalistische groep.

    Arbeiders en boeren

    De ideologische verschillen tussen het stalinisme en het trotskisme kwamen tot uiting in twee verschillende aanpakken inzake partij-opbouw. De trotskisten waren vooral actief onder de stedelijke arbeiders, vooral in Saigon, terwijl de stalinisten (wiens leiders studenten waren die in Moskou werden opgeleid) zich vooral op de boeren richtten.

    In 1930-32 leidde de PCI tienduizenden landloze boeren en dagarbeiders in hun strijd tegen een onrechtvaardige taks van de Franse overheden. Ze slaagden er echter niet in om een begeleidende beweging op te zetten in de steden. Het Franse Buitenlandse Legioen beantwoordde de beweging met massale repressie, meer dan 10.000 boeren werden vermoord. Ondanks de heldhaftigheid van de beweging, waren er duidelijk ultra-linkse fouten van de PCI-leiders. Dit was immers tijdens de zogenaamde “Derde Periode” (1928-34) van de Comintern waarbij werd teruggekomen op de opportunistische allianties van de voorafgaande periode. De “vorming van sovjets” en het “grijpen van de macht” werd overal als centrale taak vooropgesteld.

    Toen de boerenbeweging in de verdrukking kwam, sloeg de repressie ook bij de PCI hard toe. Dat leidde onder meer tot de marteldood van de algemeen secretaris van de partij, Tran Phu. In 1933 werden 109 militanten van de PCI voor de rechter gebracht wegens “samenzwering tegen de veiligheid van de staat”. Acht ervan werden ter dood veroordeeld, de rest kreeg samen een werkstraf van 900 jaar.

    In november 1931 werd de Indochinese Linkse Oppositie opgezet door Ta thu Thau en vijf anderen. Zes maanden later werd een tweemaandelijks blad opgezet, de Vo san (Proletariër). In augustus 1932 werden 65 leden en sympathisanten van de groep opgepakt voor “subversieve activiteiten”. Het proces tegen de PCI-militanten kon rekenen op heel wat media-aandacht in Frankrijk, onder meer in het stalinistische dagblad L’Humanité. Voor de trotskisten was zo’n aandacht niet weggelegd. In Saigon was er nochtans samenwerking tussen die stalinisten en trotskisten die nog in vrijheid waren. Ze vormden een gezamenlijk arbeidersalliantie samen met anarchisten en een gekende nationalist bij de gemeenteraadsverkiezingen. Op de dag dat acht PCI-leiders ter dood werden gebracht – 7 mei 1933 – werden twee kandidaten van de arbeiderslijst verkozen (een stalinist en een nationalist). De gemeenteraad zelf was een instelling zonder enige macht, maar de verkiezing had een belangrijke politieke impact tegen de achtergrond van de massale repressie. De verkiezing van de twee gemeenteraadsleden zou nadien door de Franse autoriteiten ongeldig worden verklaard.

    Eenheidsfront?

    Deze episode leidde tot heel wat discussie over de samenwerking tussen stalinisten en trotskisten in Saigon. Voor marxisten is het eenheidsfront een praktisch akkoord tussen massa-organisaties en niet zozeer tussen kleine propagandistische groepjes. Lenin stelde: “marcheer apart, maar sla samen toe”. Eenheid in actie, zonder het overnemen van elkaars politieke standpunten. De trotskisten in Saigon maakten op dit vlak heel wat fouten, maar dat komt jammer genoeg niet uitgebreid aan bod in het boek van Ngo Van. Na de verkiezingen van 1933 werd de alliantie tussen Thau en de leiders van de Linkse Oppositie met de stalinisten uitgebreid. Er kwam zelfs een gemeenschappelijk weekblad, La Lutte (De strijd) en een gezamenlijke organisatie. Daarbij werden heel wat politieke toegevingen gedaan, zo gingen de trotskisten ermee akkoord om zich “te beperken tot een blad dat de arbeiders en boeren verdedigt, zonder de kwesties over stalinisme of trotskisme op te nemen.”

    La Lutte was bedoeld als een gezamenlijke partij en niet zozeer als een “eenheidsfront”. Het was echter een partij zonder duidelijk marxistisch programma. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1935 werden vier kandidaten van La Lutte verkozen in de gemeenteraad van Saigon: twee stalinisten, één trotskist (Thau) en een sympathisant van de trotskisten. Volgens Ngo maakten de “sterke toespraken van de vier communisten in de gemeenteraad een grote indruk en zorgde het voor heel wat steun onder de bevolking”. De vier werden zes maanden later opgepakt omdat ze steun hadden gegeven aan een staking van taxichauffeurs. Hun mandaten werden ingetrokken.

    Ondanks de successen, blijven de toegevingen op het vlak van programma en analyse onaanvaardbaar vanuit het standpunt van een marxistische organisatie. In 1935 bijvoorbeeld bleef het blad stil over het niet-aanvalspakt van Stalin met de Franse rechtse Republikeinse regering. In augustus 1936 werd niets gezegd over de Moskouse processen en het uitroeien van de oude garde van de Bolsjewieken door Stalin. De trotskistische leiders dachten dat het mogelijk was om internationale thema’s los te koppelen van hun dagelijkse werking. Het feit dat ze het belang van de Moskouse processen niet begrepen, zou een waarschuwing vormen voor latere ontwikkelingen. In 1945 voerden de stalinisten in Indochina gelijkaardige methoden uit. Dat leidde tot een splitsing binnen de Indochinese trotskisten met een minderheid die de toegevingen aan de stalinisten afkeurde. Zij vormden de Liga van Internationale Communisten in 1935.

    1936

    In mei 1936 stond de Franse leider van de PS, Leon Blum, aan het hoofd van een volksfrontregering met de communistische partij. In plaats van onmiddellijk afstand te nemen van de imperialistische dominantie, stelde de regering van Blum voor om “het koloniale systeem te herzien”. De PCI maakte een bocht om de Franse communistische partij te steunen, het liet haar strijd voor nationale bevrijding vallen en ook de landhervormingen verdwenen uit het programma en de toespraken. Zelfs de termen “klassenstrijd” en “Frans imperialisme” verdwenen.

    Dit verraad zorgde voor een enorme opening voor de trotskisten. Het duurde even, maar in december 1936 kwam er kritiek van de trotskistische meerderheid in La Lutte op de Franse regering omdat deze de repressie in Indochina niet stopte. De stalinisten keurden deze kritiek af en stelden dat het om een poging tot “trotskiseren” van La Lutte ging. Ze trokken zich in 1937 terug uit de gezamenlijke organisatie. Deze splitsing vormde een keerpunt voor de groei van de trotskistische opvattingen onder de Vietnamese arbeidersklasse.

    Onder de invloed van het voorbeeld van de Franse arbeiders kwamen er in 1937 overal stakingen in Indochina. In de voedingssector, de katoenindustrie, de koolmijnen, de spoorwegen en onder de dokwerkers. Overal werd het werk neergelegd. Ngo stelt: “In de loop van deze beweging, aanvankelijk spontaan maar dan georganiseerd, zetten arbeiders actiecomités en stakersgroepen op die meer onder trotskistische invloed stonden dan stalinistische. Ze brachten eisen naar voor rond loonsverhogingen, de achturendag, de legalisering van de vakbonden, democratische vrijheden en een einde aan de brutaliteit en de boetes…” Deze beweging dwong een aantal belangrijke toegevingen af van de Franse overheid. Er waren in Cochin China zo’n 600 actiecomités in deze periode, waarvan een derde onder leiding van de trotskisten.

    De Sûreté (de Franse geheime dienst) stelde in februari 1937 vast dat “de invloed van revolutionaire agitatoren die positief staan tegenover de Vierde Internationale is toegenomen in Cochin China, vooral onder de arbeiders van Saigon-Cholon.” In juli van dat jaar werd eraan toegevoegd: “De arbeiders steunen meer de trotskisten dan de PCI”.

    “Verdedig Indochina”

    In de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog stelden de leiders van de PCI, op aandringen van Moskou, dat alles ondergeschikt was aan de strijd tegen het “fascistische” Japan. Ze steunden de Franse regering toen het een militariseringscampagne voerde in de kolonies. De Fransen wilden Indochina “verdedigen” en lieten 20.000 Indochinesen inlijven bij het Franse leger. Dat was niet populair na een jarenlang verzet tegen de koloniale militaire dienst.

    Dit weerhield de PCI er niet van om mensen op te roepen om als vrijwilliger bij het leger te gaan of om de “Franse democratie” te steunen. Ngo stelt in zijn boek dat een aantal mensen in de PCI zo’n ijver aan de dag legden dat ze voorstelden om ook onder de armsten geld te lenen voor het Franse leger. Anderen gingen in verzet tegen de samenwerking met het koloniale regime en werden uit de partij gezet. “Onze kameraden namen het tegenovergestelde standpunt van de stalinisten in: tegen de imperialistische oorlog, tegen oorlogstaksen, tegen de slechter wordende levensstandaard.”

    De stalinisten identificeerden zichzelf zo sterk met de Franse autoriteiten en hun besparingsbeleid dat de belastingsverhoging op luciferdoosjes (met een halve cent) onder de inwoners gekend stond als de “Derde Internationale luciferdoosjes”. De Franse gouverneur merkte op: “Terwijl de stalinistische communisten denken dat de belangen van de Annamitische massa’s hen dichter bij Frankrijk brengen, zijn de trotskisten niet bang om de inheemsen tot revolte aan te zetten om zo van een mogelijke oorlog gebruik te maken voor het eigen voordeel om totale bevrijding te bekomen.”

    De pro-Franse posities van de PCI zorgden voor een afstraffing bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1939. Ondanks repressie (een verbod op publieke bijeenkomsten) werden drie trotskisten verkozen in de gemeenteraad van Saigon. De stalinisten verloren hun zetels. Het nieuws van deze politieke ontwikkeling bereikte Ho Chi Minh die nog steeds in ballingschap was in China. In een waarschuwing voor de toekomst stelde hij: “Er mag geen enkele toegeving of toenadering komen met de trotskisten. Ze moeten met alle mogelijke middelen ontmaskerd worden als agenten van het fascisme, ze moeten politiek uitgeroeid worden.” Deze vijandigheid tegenover het trotskisme kwam deels voort uit de hoop van Ho om tot een akkoord te komen met het imperialisme, maar ook vanuit zijn ambitie om de Stalin van Vietnam te worden.

    Wereldoorlog 2

    In september 1939, na het uitbreken van de oorlog, werd de Communistische partij verboden in Frankrijk en Indochina. De repressie van de stalinisten en trotskisten nam toe in Vietnam – 1700 leden van de Derde en Vierde Internationale werden naar concentratiekampen gestuurd. Het Stalin-Hitler pact (augustus 1939 – juni 1941) zorgde voor een nieuwe bocht bij de leiders van de PCI. Ze lieten hun pro-Franse agitatie vallen en keerden terug naar het “anti-imperialisme” van de Derde Periode. Toen de Japanse troepen in Vietnam, Laos en Cambodja binnenvielen in september 1940, organiseerde de PCI een avonturistische en slecht geplande “opstand” tegen het Franse bewind. Net zoals bij de boerenopstand van 1930-32 leidde dit tot harde repressie. Een intern onderzoek van de PCI stelde twee regionale partijsecretarissen verantwoordelijk voor het debacle en veroordeelde hen ter dood.

    Intussen was Japan tot een akkoord gekomen met het oorlogsregime van Vichy in Frankrijk. Daarbij werd overeengekomen dat Indochina bezet werd door Japanse troepen, maar zou geregeerd worden door een regime van Franse collaborateurs. Vanuit China stond Ho Chi Minh mee aan de basis van het heroprichten van de nationalistische Vietminh die de strijd aangingen met de Japanners. Ho baseerde zich echter op een politiek van “geheime diplomatie in een zoektocht naar de steun van een staat (de Chinezen, Russen, Amerikanen of zelfs de Fransen) waarin het proletariaat geen plaats had.”

    Ondanks de opportunistische bochten van Ho Chi Minh kon de Vietminh in het machtsvacuüm na de Japanse nederlaag in de oorlog opklimmen tot een centrale factor in de onafhankelijkheidsstrijd. Dat kwam deels door de versterkte autoriteit van de Sovjetunie, de beslissende politieke macht van de boeren in Vietnam, maar ook door de fouten van de trotskistische partijen in de periode vlak na de oorlog.

    Revolutionaire opstand

    Het Japanse rijk stortte in elkaar in augustus-september 1945. In Indochina leidde dit tot een revolutionaire opstand. In geheime onderhandelingen had Ho Chi Minh aanvaard dat Frankrijk pas na vijf tot tien jaar onafhankelijkheid zou toekennen aan Vietnam. Dat lag in de lijn van de positie van Stalin die zijn oorlogsalliantie met het VS, Brits en Frans imperialisme wou verlengen. De Indochinese trotskisten daarentegen riepen op tot massale betogingen en voor de bewapening van de bevolking om een terugkeer van het Franse koloniale regime tegen te houden.

    In augustus 1945 gingen 30.000 mijnwerkers in Hongay-Campha (in het noorden van Vietnam) buiten de Vietminh om over tot het opzetten van arbeidersraden om de productie te controleren. Ze namen de controle over publieke diensten als de spoorwegen en de telegrafie over, stuurden de oude managers de laan uit en pasten het principe van “gelijke lonen op alle niveaus” toe. Deze arbeiderscommune hield stand tot november, toen de Vietminh in naam van de “nationale eenheid” de leiders van de mijnwerkers arresteerde en een nieuwe hierarchie oplegde. De aanhangers van Ho hielden zelfs de boeren tegen als deze het land wilden innemen, ook al moesten ze uiteindelijk toegeven op dit punt.

    Cochin China was de laatste regio waar de Vietminh guerrilla binnenviel. De trotskisten hadden hier een grote autoriteit, zeker onder de arbeiders van Saigon. Ngo schrijft: “de groep La Lutte organiseerde zo’n 18.000 militanten en sympathisanten. Tranh Dau [de editie van La Lutte in het Annamitisch] verscheen als dagblad met een oplage van meer dan 15.000 exemplaren.” Op de eerste massabetoging in Saigon op 21 augustus 1945 waren er 300.000 aanwezigen. Daarvan betoogden 30.000 mensen mee achter de spandoeken van de Vierde Internationale met slogans als “Bewapen de bevolking” en “Voor een regering van arbeiders en boeren”.

    Aankomst van de Vietminh

    De Vietminh was niet aanwezig op de betoging van 21 augustus, een weerspiegeling van haar gebrek aan een basis in Saigon. Dezelfde avond trok de Vietminh de stad binnen vanuit het naburige platteland. Het riep zichzelf uit tot de nieuwe “democratische regering” in Cochin China. Er trokken luidsprekers door de stad met de boodschap dat “iedereen de Vietminh steunde”. Aangezien deze organisatie nog grotendeels afwezig was in Saigon, moest het zichzelf voorstellen in een pamflet.

    “De Vietminh werkte nauw samen met de geallieerden in de strijd tegen de Fransen [!] en de Japanners. We zijn de vrienden van Rusland, China steunt ons volledig, Amerika droomt van handel en niet van verovering, in Engeland is Atlee premier en hij neigt naar links. Het zal makkelijk zijn voor ons om te onderhandelen.” Dat was de boodschap van de Vietminh!

    De Vietminh had illusies in een snelle en moeiteloze overwinning op de Fransen en gingen niet over tot het opzetten van instrumenten voor onafhankelijke massa-actie. Bij haar aankomst nam de Vietminh de controle over het centrale postkantoor, politiekantoren en andere publieke gebouwen over zonder enige tegenkanting van de Japanse troepen. Er werd opgeroepen tot een nieuwe massabetoging op 25 augustus, nu onder de controle van de Vietminh. De bedoeling was om de machtsovername in Saigon en de rest van het land te bevestigen. Er waren meer dan een miljoen betogers met tienduizenden aanhangers die met bussen werden aangevoerd van op het platteland. Deze “zogenaamde revolutie” werd volgens een trotskistische leider “achter de rug van de bevolking” gedaan. Op de betoging waarschuwden de stalinisten voor “agitatoren en provocateurs”, een bedekte verwijzing naar de trotskisten en de revolutionaire arbeiders die naar hen uitkeken. Aanvankelijk moest de Vietminh erg voorzichtig zijn in haar houding tegenover de trotskisten. De trotskistische agitatie voor democratische comités van arbeiders en boeren en de bewapening van de bevolking had immers een gevoelige snaar geraakt onder de inwoners van Saigon.

    Offensief tegen de trotskisten

    In deze dramatische periode kwamen de leiders van La Lutte, de grootste trotskistische groep, echter terug op hun vroegere fout van het “eenheidsfront”. Nu zou het veel verregaandere gevolgen hebben. De Vietminh slaagde erin om de macht te grijpen in Cochin China omdat de massa’s aanvankelijk geen onderscheid maakten tussen de retoriek van de Vietminh over “onafhankelijkheid of de dood” en haar echte beleid van toegevingen doen aan de druk van het imperialisme, de Sovjet-bureaucratie en de binnenlandse kapitalisten. Met een correcte politiek en tactieken zou er in die periode een sterke revolutionaire oppositie kunnen opgebouwd zijn. De honderden actiecomités hadden het potentieel om uit te groeien tot alternatieve machtscentra voor de revolutionaire arbeiders en boeren in Siagon en omgeving. Maar daartoe was er een duidelijk programma en een vastberaden leiding nodig.

    De leiding van Lutte was tegen iedere samenwerking met de kleinere “Liga”, maar was wel georiënteerd op een samenwerking met de Vietminh, wat in de praktijk zou betekenen dat de stalinisten een vetorecht zouden hebben over hun activiteiten. Ze onderhandelden bijvoorbeeld over de “toelating” om een trotskistische militie op te zetten die zich zou onderwerpen aan de commandostructuren van de Vietminh. Hun dagblad in het Annamitisch, Tranh dau, leek in deze periode niet meer te verschijnen. In de jaren 1930 had het internationaal secretariaat van de Vierde Internationale de opportunistische fouten van de organisatie in Indochina opgenomen en veroordeeld. Na de dood van Trotski en de verwarring onder de Indochinese trotskisten, werd de zaak enkel maar erger gemaakt door de fouten van de internationale leiding.

    Een voormalige jonge trotskist stelde hierover: “Ze werden meegesleept door hun enthousiasme en door de gunstige politieke situatie van die periode, waardoor ze alle wantrouwen in de stalinisten waren vergeten. Van dan af werd minder werk verricht om raden op te zetten in de stad, de fabrieken om te vormen tot forten en om de burgeroorlog voor te bereiden. De militanten van de Oktober-groep [Liga van internationale communisten] brachten slechts beperkte kritieken op La Lutte naar voor.”

    De milities van beide trotskistische groepen lieten zich zonder enig gevecht ontwapenen door de stalinisten, zelfs niet in situaties waarin ze zelf over meer wapens en mankrachten beschikten. Ze verwierpen het voorstel van een nationalistische religieuze sekte, Cao dai, om samen te werken. Wellicht waren ze bang van de repressie van de Vietminh. Mits een duidelijke politieke en organisatorische onafhankelijkheid tegenover deze religieuze groepen, had een praktisch akkoord van zelfverdediging echter gerechtvaardigd kunnen zijn.

    Ta thu Thau ging op een mysterieuze missie naar het noorden van het land, mogelijk om Ho Chi Minh te ontmoeten. Hij werd opgepakt en doodgeschoten door de Vietminh. De inspirerende verdediging van Thau voor de stalinistische militaire rechtbank zorgde ervoor dat het executieteam weigerde te schieten, de “vervolgende ambtenaar” moest daarop zelf schieten.

    De opstand van Saigon

    Van 6 september tot de terugkeer van de Franse troepen in november 1945 was er een beperkte aanwezigheid van Britse en Indische troepen in Saigon onder leiding van generaal Gracey. Bij hun aankomst, zagen ze overal in Saigon spandoeken van de Vietminh met als boodschap “Welkom aan onze bondgenoten” met daarnaast de vlaggen van de vier geallieerde machten (VS, China onder leiding van de Kwomingtang, Groot-Brittannië en de Sovjetunie). Daarnaast was er ook de nieuwe Vietnamese vlag. Generaal Gracey stelde later: “Ik werd bij aankomst verwelkomd door de Vietminh. Ik zorgde ervoor dat ze snel opnieuw verdwenen.”

    De dag na de aankomst van de Britten riep de Vietminh op tot de ontwapening van de “niet-gouvernementele organisaties”. De campagne tegen de trotskisten werd opgedreven. Het stalinistische blad Co giai phong (Banier van de bevrijding) stelde: “De trotskistische groepen moeten onmiddellijk worden neergehaald”. Het blad ging verder: “Ze eisen de bewapening van de bevolking, wat de Britse missie afschrikt. Ze eisen de volledige doorvoering van de burgerlijke democratische revolutie (een agrarische revolutie, verdeling van de rijstvelden en grond aan de boeren) om zo het Nationale Front te splitsen en de oppositie van de grondbezitters tegen de revolutie aan te wakkeren.”

    De Britten wilden het regime van de Vietminh in Saigon ontmantelen, waarop de Vietminh steeds meer onder druk stond om te reageren. Op 17 september was er een algemene staking die de stad plat legde. Op 21 september riep Gracey de noodtoestand uit en kwam er een verbod om wapens te dragen. Media in het Annamitisch werd verboden. Britse soldaten namen de gevangenis van Saigon over en bevrijdden de Franse gevangenen die de Vietminh had genomen (oorlogscollaborateurs). De trotskistische gevangenen werden overgedragen aan de Franse Sûreté.

    Op 23 september slaagden de Britse troepen en de Franse koloniale heersers erin om de controle te verwerven van de politiekantoren en andere overheidsgebouwen. De Vietminh riep op om de volgende avond een opstand uit te voeren, waarbij barricades werden opgeworpen in de armste wijken. In de gevechten die volgden, kwam het tot confrontaties waarbij ook de Trotskistische milities, aangevuld met revolutionaire Japanse deserteurs en nationalisten, een moedige strijd voerden. Honderden trotskisten verloren er hun leven bij. De Vietminh riep de bevolking op om zich op het platteland terug te trekken en “kalm te blijven aangezien de regering hoopt onderhandelingen op te starten.” De trotskisten stonden toen wellicht reeds onder bevel van de militaire leiders van de Vietminh en trokken naar het platteland. Ze lieten hun posities onder de arbeiders van Saigon achter zich. In de praktijk betekende dit de ontbinding van de trotskistische organisaties. Op het platteland werden ze ontwapend en in veel gevallen afgeslacht door de Vietminh.

    De gebeurtenissen van september 1945 in Cochin China vertonen heel wat gelijkenissen met wat in Barcelona gebeurde in mei 1937, toen het verdere verloop van de Spaanse revolutie werd beslist. De trotskisten in Saigon hadden een cruciale rol gespeeld op de barricaden en in de arbeiderswijken, maar ze zagen zichzelf enkel als linkse critici op de Vietminh in plaats van als een alternatieve leiding voor de massa’s van Saigon.

    De Franse terugkeer

    Op 2 oktober was er een staakt-het-vuren overeengekomen tussen de Franse regering en het regionale comité van de Vietminh in Saigon. Op hetzelfde ogenblik werden de leiders van de groep La Lutte geëxecuteerd. Ze werden ervan beschuldigd dat ze de “vrijand een gelegenheid hadden geboden om het land binnen te vallen”. Net zoals in Spanje richtten de stalinisten zich niet tegen de reactionairen, maar tegen de revolutionaire linkerzijde en iedere poging om socialistische eisen naar voor te schuiven.

    In november gaven de Britten de controle over Saigon aan de Fransen. De Vietminh verliet opnieuw de stad. Ngo stelde: “Tegen het eind van oktober 1945 was de arbeidersbeweging uiteengeslagen. De meeste trotskistische leiders waren vermoord. De nationalisten hadden ook fel geleden onder de repressie van de Vietminh. Dat zette de deur open voor een terugkeer van het Franse imperialisme…”

    Vietnam werd verdeeld in een zuidelijk deel onder Franse controle en een noordelijk deel onder controle van de Vietminh. In het noorden ging Ho Chi Minh akkoord met de aanwezigheid van geallieerde troepen, eerst vanuit China (dat nog steeds onder de controle van de KMT stond) en dan ook vanuit Frankrijk. Hij probeerde te onderhandelingen met de Fransen. Zelfs nadat de helft van het land verloren was, probeerde hij nog steeds te onderhandelen. De Vietnamese stalinisten werden uiteindelijk uit de problemen gehaald door de overwinning van de Chinese revolutie in 1949. Die sociale aardbeving veranderde de krachtsverhoudingen in Azië, waarbij de politieke prijs voor een directe imperialistische bezetting sterk werd opgedreven.

    De geschiedenis van Vietnam is vandaag opnieuw een thema dat meer wordt besproken. In die zin is het boek van Ngo Van een belangrijke aanvulling. Het boek schiet tekort op het vlak van kritieken op de fouten van de trotskisten in deze periode. Maar de beschrijving van de rol van het stalinisme in Vietnam en de strijd van de trotskisten in de onafhankelijkheidsstrijd bevat heel wat lessen, ook voor wie vandaag de strijd wil aangaan!

  • Voor een socialistisch alternatief!

    Het is onmogelijk een gedetailleerd beeld te geven van hoe de toekomstige socialistische samenleving er zal uitzien. Socialisme is immers geen “ideaal” van een paradijselijke samenleving die is uitgedacht door enkele goedmenende filosofen, het is het logische resultaat van de tegenstellingen die aanwezig zijn in het kapitalistische productiestelsel.

    Door Cédric, LSP-Brussel

    Onder het kapitalisme bepaalt de zoektocht naar winst van een handvol concurrerende bezitters de economische activiteit en is het beslissend voor de menselijke arbeid. Dit leidt tot een algemene chaos: regelmatige crises, enorme verspillingen en verschrikkelijke ongelijkheid. Het socialisme vertrekt van een ander uitgangspunt: gemeenschappelijke controle op de middelen en rijkdom met een planning van de economie zodat de productie beantwoordt aan de reële noden van de samenleving.

    Vandaag heeft een groot deel van de bevolking geen werk en voelen velen zich nutteloos. Wie wel werk heeft, wordt uitgeperst als citroenen en moet steeds meer en harder werken. Tegelijk kan een kleine kliek van parasieten vegeteren zonder te moeten werken, en dat op basis van de arbeid van anderen. In een dergelijke situatie is het niet vreemd dat veel werkenden geen voldoening vinden in hun arbeid. Zoals Marx stelde, begint het leven van een arbeider vaak op het ogenblik dat het werk gedaan is.

    In een socialistische samenleving is er de mogelijkheid om het werk op een rechtvaardige manier te verdelen onder alle werkenden, gecombineerd met een rationeel gebruik van de wetenschappelijke en technologische mogelijkheden. Dat zou het leven van elkeen kwalitatief kunnen verbeteren en de nodige tijd vrijmaken zodat alle mensen kunnen genieten van het leven. Werk zou niet meer gezien worden als een verplichte en zware last, maar als een natuurlijke taak die nodig is om met z’n allen vooruit te gaan.

    Sommige critici stellen dat socialisten ingaan tegen het belang van het individu. Het tegendeel is waar, het is onder het kapitalisme dat individuele vrijheid enkel bestaat voor de rijksten, terwijl er voor de grote meerderheid van de bevolking enkel een illusie van vrijheid is. In een socialistische samenleving kan de materiële basis worden gelegd om meer gebruik te maken van de talenten en mogelijkheden van alle mensen zodat ook kunst, cultuur, wetenschap,… niet langer het privilege van enkelen zijn, maar sterker kunnen ontwikkelen.

    Dankzij de technologische mogelijkheden kan de planning van de economie veel makkelijker verlopen dan in het verleden. Een dergelijke planning kan worden opgemaakt op basis van democratische controle en beheer door de werkenden, die op alle niveaus comités kunnen verkiezen om hen te vertegenwoordigen en om deel te nemen aan de lokale, nationale en internationale coördinatie.

    Maatregelen zoals het verdelen van het werk of de mogelijkheid om bepaalde huishoudelijke taken (wanneer gewenst) te laten vervullen door de gemeenschap, zouden iedereen de kans geven om zich actief te engageren in het dagelijkse beheer van de samenleving. De democratische deelname aan de samenleving zou nooit geziene niveaus kunnen bereiken.

    Vandaag heeft de meerderheid van de bevolking niets te zeggen. De traditionele politici leiden een leven dat totaal los staat van de gewone mens. Ze nemen beslissingen waarover de bevolking geen controle heeft. In een socialistische samenleving zouden alle politieke vertegenwoordigers permanent verantwoording moeten kunnen afleggen en dat op alle niveaus, ze zouden ook het loon van een gemiddelde werkende verdienen zodat ze de impact van beslissingen zelf voelen.

    De critici zullen denken: “dat zal nooit werken”. De geschiedenis toont ons nochtans aan dat de embryo’s van een dergelijke samenleving naar voor komen in zowat iedere massale strijdbeweging van de arbeiders. Met de uitbouw van een krachtsverhouding van de arbeidersbeweging in de strijd tegen dit barbaarse systeem, zal de realiseerbaarheid en de noodzakelijkheid van een socialistische samenleving steeds duidelijker worden.

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop