Category: Dossier

  • Inleiding tot het marxisme. Deel 6: gaat socialisme in tegen de menselijke natuur?

    Linkse socialisten horen wel eens dat socialisme een goed idee is, maar dat de mensen nu eenmaal te egoïstisch zijn om ooit socialisme te kunnen bekomen. Wij aanvaarden dat argument niet, maar hoe kan er best op worden geantwoord? In het zesde deel van onze reeks zoeken we naar antwoorden op enkele vaak voorkomende vragen. We publiceren een artikel uit 2006 dat nog niet in het Nederlands was gepubliceerd.


    Gaat het socialisme in tegen de menselijke natuur? Enkele vaak voorkomende vragen en antwoorden

    Artikel door Canyon Lalama (Socialist Alternative, VS) uit 2006

    De wereld is een puinhoop. Oorlog, armoede en onderdrukking zijn de dagelijkse realiteit voor miljarden mensen. 1,2 miljard mensen moeten rondkomen met minder dan 1 dollar per dag. Iedere dag sterven meer dan 16.000 kinderen als gevolg van honger en aanverwante oorzaken (VN Human Development Report 2005). De oorlogen in Irak en Libanon zijn slechts de meest recente frappante voorbeelden van de crisissen waarmee de mensheid te maken krijgt.

    De basis voor dit lijden is het economisch, sociale en politieke systeem van het kapitalisme. Dat systeem heeft ervoor gezorgd dat grote multinationale bedrijven konden ontstaan op basis van harde concurrentie waarbij de bedrijven maar één doel hebben: winst maken op korte termijn. Daartoe willen ze hun macht en middelen vergroten, wat de kost daarvan ook is voor mens en milieu.

    Bedrijven en imperialistische machten hebben de wereld overgenomen. Maar miljoenen arme en onderdrukte mensen – van Libanon tot Irak, van Venezuela tot Mexico – gaan daar tegen in. Zelfs hier in de VS zagen we elementen van verzet met acties rond migrantenrechten of de anti-oorlogsbeweging.

    Veel mensen die actief zijn in deze strijdbewegingen zoeken naar een alternatief op de miserie van het kapitalisme. Veel van hen, zeker in Latijns-Amerika, beginnen daarbij naar socialisme uit te kijken. Toch wordt vaak gesteld dat socialisme niet realistisch zou zijn omdat het tegen de menselijke aard zou ingaan. We proberen op enkele vragen te antwoorden.

    Zijn mensen niet enkel te motiveren met geld? Zou socialisme hard werken en vernieuwing niet afremmen?

    Eigenlijk is het net het kapitalisme dat de motivatie en de creativiteit van de meerderheid van de bevolking, de arbeidersklasse, afremt. Er is niets meer demotiverend dan iedere dag 8 tot 12 uur hetzelfde repetitieve werk te moeten verrichten in een poging om alle rekeningen op het einde van de maand te kunnen betalen.

    De Amerikaanse socialist Eugene Debs stelde: “[Mensen] schrikken niet terug van werk, maar wel van slavernij. Wie vooral voor een ander werkt, doet dit omdat het verplicht is. Dergelijk werk is in essentie slavernij.”

    Wie meer dan 40 uur heeft gewerkt en nog tal van andere elementen van druk heeft ondergaan, heeft doorgaans geen tijd of energie meer om creatieve mogelijkheden en talenten te ontwikkelen. Onder het kapitalisme worden arbeiders bovendien niet aangemoedigd om hun werk beter te organiseren. In een puur competitieve markteconomie betekent een grotere productiviteit meteen ook dat wordt afgedankt waardoor de overblijvende arbeidskrachten efficiënter worden uitgebuit en aldus zorgen voor grotere winsten en een lagere algemene levensstandaard voor de werkenden.

    Als de arbeiders hun werkplaatsen collectief zouden bezitten en beheren in een democratisch socialistische economie in de plaats van bevelen te moeten volgen van een baas, dan zouden ze wel gemotiveerd zijn. Iedere innovatie zou betekenen dat er minder lang wordt gewerkt of dat de levensstandaard stijgt. En als alle jobs een degelijk loon en zekerheid zouden bieden, dan zouden mensen eerder een carrière zoeken die ze graag willen doen en niet zozeer om het even welke job doen die economische veiligheid biedt. Het zou de productiviteit ten goede komen.

    Zijn mensen niet te egoïstisch en inhalig opdat socialisme zou werken?

    Er is een verschil tussen egoïsme en eigenbelangen. Het valt niet te betwijfelen dat mensen proberen om de eigenbelangen te verdedigen, de strijd voor socialisme is daar een onderdeel van. Socialisten komen op voor een degelijk minimumloon voor iedereen, gratis en degelijke gezondheidszorg, onderwijs, betaalbare huisvesting,… Dit alles zou de levensstandaard van de meerderheid van de bevolking serieus opkrikken.

    De geschiedenis van de vakbeweging heeft aangetoond dat de arbeiders de macht hebben om ons leven te verbeteren indien er wordt samengewerkt en niet door wanhopige pogingen te doen om als individuen succesvol te zijn in een systeem dat er niet op gericht is om onze belangen te verdedigen.

    Ironisch genoeg zijn het dezelfde pro-kapitalistische ideologen die beweren dat mensen te “egoïstisch” zouden zijn voor socialisme die tevens stellen dat de werkenden de buikriem maar moeten aanspannen in het algemeen belang als er wordt overgegaan tot afdankingen of besparingen.

    Eigenbelang is echter niet het enige dat ons drijft. Kijk maar naar het grote aantal mensen dat een vorm van vrijwilligerswerk doet. Volgens het Bureau of Labor Statistics waren er in 2005 zo’n 65 miljoen Amerikanen betrokken bij een of andere vorm van vrijwilligerswerk.

    Na de orkaan Katrina verzamelden vrijwilligers doorheen het hele land 4,25 miljard dollar om de slachtoffers te helpen, de bedrijven gaven slechts 400 miljoen dollar (Charity Navigator, 8/8/2006). Deze cijfers tonen de enorme opofferingen en solidariteit waartoe werkenden in staat zijn.

    Zou het socialisme niet leiden tot een dictatuur zoals in Rusland?

    De monsterlijke dictaturen in Rusland, China, Oost-Europa en elders hadden niets te maken met oprecht democratisch socialisme. Tegelijk is het voor socialisten vandaag belangrijk om de ervaring van de Russische revolutie te bestuderen om de redenen voor de bureaucratische degeneratie te begrijpen. Deze redenen moeten in de specifieke historische omstandigheden worden gezocht, niet in de menselijke natuur.

    De Russische revolutie van oktober 1917 was het werk van de arbeidersklasse die het kapitalisme omver wierp en begon te bouwen aan een nieuwe socialistische samenleving. De Sovjetunie kende aanvankelijk de meest democratische regering die de wereld ooit had gezien: gewone arbeiders en boeren beheerden de samenleving doorheen arbeidersraden (die “sovjets” werden genoemd). Het was een van de eerste landen ter wereld waar vrouwen mochten stemmen en andere wettelijke rechten hadden zoals het recht op abortus. De Sovjetunie legaliseerde homoseksualiteit.

    De bolsjewistische leiders, Lenin en Trotski, stelden steeds dat het onmogelijk was om socialisme in één land op te bouwen, zeker in de onderontwikkelde en semi-feodale omstandigheden van Rusland. Ze stelden dat de Russische revolutie enkel zou overleven indien het zou gevolgd worden door revoluties in de machtige kapitalistische landen van West-Europa.

    De belangrijkste imperialistische machten erkenden dat de Russische revolutie geen puur lokaal gegeven was, maar een wereldwijde bedreiging voor het kapitalisme. Dat was de reden waarom ze samen met Russische kapitalisten en grootgrondbezitters overgingen tot een bloedige burgeroorlog om de nieuwe Sovjet-regering omver te werpen. 21 landen, waaronder de VS, Frankrijk, Groot-Brittannië en België, vielen Rusland binnen om de contrarevolutie te steunen.

    Een beslissend element voor de overwinning van de Bolsjewieken in de burgeroorlog was de golf van revoluties in Europa en de rest van de wereld als gevolg van de Russische revolutie en de oproep van de Bolsjewieken om in opstand te komen tegen Wereldoorlog I. De revolutionaire opstanden in Duitsland en doorheen Europa zorgden voor het einde van de oorlog en verplichtten de heersende klassen om hun troepen uit Rusland terug te trekken om verdere opstanden in eigen land te voorkomen.

    Jammer genoeg hebben deze revoluties niet geleid tot het omverwerpen van het kapitalisme. Dat was omdat er in tegenstelling tot Rusland geen massale revolutionaire partij was die in staat was om de revoluties tot hun logische conclusies te leiden. In de plaats daarvan werden de massale arbeiderspartijen in Europa gecontroleerd door reformistische leiders die een beslissende rol speelden in het redden van het kapitalisme.

    De Sovjetunie sloeg de pogingen van de contrarevolutie af maar bleef wel geïsoleerd. De bloedige burgeroorlog liet vernietigingen achter alsook een uitgeputte bevolking, werkloosheid en honger. Dat was de basis voor de opkomst van een conservatieve, bureaucratische kaste. De bureaucratie rond Stalin kon haar macht consolideren in de jaren 1920 en 1930 en maakte een einde aan de democratische rechten die de arbeidersklasse had afgedwongen.

    De vele revoluties die volgden in de neokoloniale wereld en in Europa namen vervolgens Rusland als voorbeeld en de Sovjetregering slaagde er in haar stalinistische model te exporteren naar China, Oost-Europa en elders.

    Is het kapitalisme een onderdeel van de menselijke aard?

    De heersende klasse wil ons doen geloven dat het kapitalisme of de klassensamenleving het onvermijdelijke resultaat is van de menselijke aard. Biologie kan bepaalde elementen van ons gedrag bepalen, maar de menselijke aard is geen permanent onveranderlijk gegeven dat op magische wijze uit de lucht is komen vallen. Hoe we handelen, hoe we ons verhouden tot de wereld en tot elkaar, ontwikkelt in een relatie tot en met de veranderende materiële omstandigheden van de samenleving en onze verhouding tot de natuurlijke wereld.

    Gedurende miljoenen jaren hebben mensen in egalitaire nomadische jager-verzamelaarsamenlevingen geleefd. Voedsel, onderdak en alles wat nodig was om te overleven werd gelijk gedeeld in de samenleving. Het was pas na de agrarische revolutie, toen de nomadische stammen zich vestigden om gewassen te verbouwen, dat een overschot aan rijkdom werd gecreëerd waardoor voor het eerst in de geschiedenis een heersende klasse kon ontwikkelen.

    Verschillende heersende klassen hebben sindsdien beweerd dat het de “menselijke aard” was die ervoor verantwoordelijk was dat de ene mens een slaaf was en de andere een koning die door God was aangesteld om over alle anderen te heersen.

    Door de huidige moderne technologie voor de belangen van iedereen in te zetten, zou het socialisme de materiële basis creëren om de menselijke cultuur fundamenteel te veranderen. In de plaats van een samenleving die inhaligheid en egoïsme beloont, zou een socialistische samenleving gelijkheid en rechtvaardigheid centraal stellen.

    Beslissingen zouden democratisch worden genomen, niet door om de vier jaar een andere rijke figuur te verkiezen, maar door op regelmatige basis gewone werkenden te verkiezen op massale bijeenkomsten en rechtstreekse verkiezingen. Diegenen die macht uitoefenen, zoals managers of publieke vertegenwoordigers, zouden worden verkozen en permanent afzetbaar zijn. Ze zouden niet meer verdienen dan een gemiddeld loon van de mensen die ze vertegenwoordigen.

    Een kortere arbeidsweek waarbij het beschikbare werk wordt verdeeld, het voorzien van de basisbehoeften van de meerderheid van de bevolking zou de vrouwen en mannen bevrijden en toelaten om eindelijk de controle over hun eigen leven in eigen handen te nemen. Ontdaan van alle hindernissen voor de ontwikkeling van hun creatieve en intellectuele mogelijkheden, zou dit leiden tot een explosieve ontwikkeling van het immense creatieve potentieel van de mensheid.

  • Inleiding tot het marxisme. Deel 5: klasse, partij en leiding

    Om verandering te bekomen, is er nood aan een revolutionaire partij. Betekent dit dat verandering of revolutie niet mogelijk is zonder revolutionaire partij? Wij denken dat een revolutionaire partij essentieel is om een beweging tot haar logische conclusies te leiden, met name door de opbouw van een socialistisch alternatief. Wat is dan de verhouding tussen zo’n revolutionaire partij en de massa’s? We bekijken deze en nog heel wat andere vragen in een tekst die Leon Trotski in 1937 schreef onder de titel "Klasse, partij en leiding" waarin meteen ook het verschil tussen marxisme en stalinisme wordt uitgelegd alsook de essentie van de Russische revolutie.


    Klasse, partij en leiding

    Tekst door Trotski uit 1937, vertaling in het Nederlands door LSP in april 2004

    De graad waarin de arbeidersbeweging teruggeslagen is, kan niet enkel afgemeten worden aan de staat waarin deze organisaties zich bevinden, maar ook aan de ideologische en theoretische staat van de discussies waarin zoveel groepen betrokken zijn.

    In Parijs wordt een tijdschrift gepubliceerd onder de naam "Que Faire" (Wat te doen), dat zichzelf om de één of andere reden als marxistisch beschouwt, maar in realiteit binnen het kader blijft van het empiricisme van de linkse burgerlijke intellectuelen en die geïsoleerde arbeiders die de alle gewoontes van de intellectuelen overgenomen hebben.

    Zoals alle groepen die geen wetenschappelijke basis hebben, geen programma en geen traditie, probeerde dit blad om aan de slippen van de POUM te hangen – dit leek immers de kortste weg om de massa’s te bereiken en om een overwinning te behalen. Maar het resultaat van deze banden met de Spaanse revolutie lijken op het eerste zicht compleet onverwachts: het tijdschrift ging niet vooruit, maar kende zelfs een achteruitgang. Eigenlijk is dit ook natuurlijk. De tegenstellingen tussen het kleinburgerlijke conservatisme en de noden van de proletarische revolutie zijn extreem ontwikkeld. Het is normaal dat diegenen die de politiek van de POUM verdedigden en vertolkten, zowel politiek als theoretisch stappen achteruit gezet hebben. Het tijdschrift "Que Faire" heeft op zichzelf geen enkel belang. Maar het is interessant om de symptomen na te gaan. Dat is waarom we dieper willen ingaan op de houding van dit tijdschrift over de oorzaken van de nederlaag van de Spaanse revolutie, de inschatting van "Que Faire" toont immers de fundamentele posities die nu dominant zijn op de linkerflank van het pseudo-marxisme.

    "Que Faire" legt uit

    We beginnen met een letterlijk citaat uit een recensie van de brochure "Spanje verraden" door kameraad Casanova: "Waarom werd de revolutie neergeslagen? Omdat, zo antwoordt de auteur (Casanova), de Communistische Partij een verkeerde politiek voerde die jammer genoeg gevolgd werd door de revolutionaire massa’s. Maar waarom in hemelsnaam lieten de revolutionaire massa’s de leiding over aan de Communistische Partij? ‘Omdat er geen echte revolutionaire partij was’. Dit is een pure tautologie. Een verkeerde politiek van de massa’s, een onvolwassen partij is ofwel een uitdrukking van de voorwaarden van de sociale krachten (beperkte ontwikkeling van de arbeidersklasse, gebrek aan onafhankelijkheid van de boeren) die moet uitgelegd worden aan de hand van feiten, zoals gebeurd door onder meer Casonova zelf, ofwel is het een resultaat van de acties van bepaalde kwaadwillige individuen of groepen individuen, acties die niet overeenstemmen met de inspanningen van ‘oprechte individuen’ die in staat zijn om de revolutie te redden. Nadat hij eerst de eerste en marxistische weg aftast, neemt Casonova de tweede weg. We worden er meegesleept op het terrein van de pure demonisatie: de misdadiger verantwoordelijk voor de nederlaag is de belangrijkste duivel: Stalin, bijgestaan door de anarchisten en alle andere kleine duivels. De God van de revolutionairen stuurde jammer genoeg geen Lenin of Trotski naar Spanje zoals Hij dit deed in Rusland in 1917."

    De conclusie luidt als volgt: "Dit is het resultaat van een poging om ten alle prijze de versteende orthodoxie van de eigen kapel boven de feiten te plaatsen." Deze theoretische hoogvaardigheid wordt des te opvallender door het feit dat het moeilijk te veronderstellen is dat meer banaliteiten, vulgarismen en fouten van een specifiek conservatief karakter op zo weinig regels zouden kunnen worden samengeperst.

    De auteur van bovenstaand citaat vermijdt om gelijk welke verklaring te moeten geven voor de nederlaag van de Spaanse revolutie; hij geeft enkel aan dat diepgaande verklaringen, zoals de "voorwaarden van de sociale krachten", noodzakelijk zijn. Deze ontwijking is geen toeval. Deze critici van het bolsjewisme zijn theoretische lafaards om de eenvoudige reden dat ze niet stevig in hun schoenen staan. Om het eigen bankroet verstopt te houden, moeten ze goochelen met feiten en loeren naar de standpunten van anderen. Ze beperken zich tot het geven van aanwijzingen en halve gedachten alsof ze niet de tijd hebben om hun volledige wijsheid kenbaar te maken. Eigenlijk beschikken ze over geen enkele wijsheid. Hun hoogdravendheid wordt gecombineerd met intellectueel geknoei. Laat ons eens stap per stap de aanwijzingen en halve gedachten van onze auteur analyseren. Volgens kan een verkeerde politiek van de massa’s enkel verklaard worden als het "bepaalde voorwaarden van sociale krachten vertoont", met name de onrijpheid van de werkende klasse en het gebrek aan onafhankelijkheid van de boerenstand. Iedereen die een tautologie zoekt, kan er geen betere vinden! Een "verkeerde politiek van de massa’s" wordt verklaard door de "onrijpheid" van de massa’s. En wat is de "onrijpheid" van de massa’s? Klaarblijkelijk hun neigingen tot een verkeerde politiek. Waaruit die verkeerde politiek bestond, wie er het initiatief toe nam: de massa’s of de leiding – daar wordt in alle stilte aan voorbijgegaan door onze auteur. Door middel van een tautologie legt hij de verantwoordelijkheid bij de massa’s. Dat is een klassieke truc van alle verraders, deserteurs en hun lakeien en het is zeker met betrekking tot het Spaanse proletariaat een verschrikkelijke positie.

    Sofisme van de verraders

    In juli 1936 – om niet naar een vroegere periode te verwijzen – sloegen de Spaanse arbeiders de aanval af van de officieren die hun samenzwering hadden voorbereid onder de bescherming van het Volksfront. De massa’s moesten improviseren om arbeidersmilities op te zetten en comités van arbeiders, de bastions van hun toekomstige heerschappij. De leidinggevende organisaties van het proletariaat anderzijds hielpen de bourgeoisie in het vernietigen van deze comités, in het liquideren van de aanval van de arbeiders op de private eigendom en bij het onderwerpen van de arbeidersmilities aan de leiding van de burgerij. De POUM nam deel aan de regering en was direct verantwoordelijk voor dit contrarevolutionaire werk. Wat betekent de "onrijpheid" van het proletariaat dan? Klaarblijkelijk enkel dat ondanks de correcte politieke lijn van de massa’s, deze niet in staat bleken om de coalitie van socialisten, stalinisten, anarchisten en POUM met de burgerij te breken. Dit voorbeeld van sofisme vertrekt van een concept van absolute rijpheid, met name de perfecte voorwaarden waarin de massa’s zich bevinden waarbij ze geen correcte leiding nodig hebben, en zelfs in staat zouden zijn om te overwinnen tegen hun eigen leiding in. Er kan evenwel geen dergelijke rijpheid bestaan.

    Onze wijzen spartelen tegen: waarom zouden arbeiders die zo’n correct revolutionair instinct vertonen en zo’n superieure strijdkwaliteiten hebben, zichzelf onderwerpen aan een verraderlijke leiding? Ons antwoord is: er was zelfs geen aanwijzing van onderwerping. De arbeidersstrijd ging op elk ogenblik op zekere wijze in tegen de lijn gevolgd door de leiding. Op de meest kritieke punten namen beiden standpunten in die 180° tegenover elkaar stonden. De leiding hielp toen direct of indirect om de arbeiders te onderwerpen aan het leger.

    In mei 1937 kwamen de arbeiders van Catalonië niet enkel zonder hun leiding in opstand, maar ook tegen hun leiding. De anarchistische leiders – pathetische en verachtelijke bourgeois die zichzelf goedkoop vermommen als revolutionairen – hebben in hun kranten honderden keren herhaald dat indien de CNT het voornemen had om de macht te grijpen en haar heerschappij te vestigen in mei, ze dit zonder veel moeilijkheden had kunnen doen. Voor een keer hebben ze volledig gelijk. De leiding van de POUM liep de CNT achterna, en vermomde deze politiek met een verschillende fraseologie. Het was hierdoor, en enkel hierdoor, dat de burgerij er kon in slagen om de opstand van het "onrijpe" proletariaat in mei 1937 neer te slaan. Je moet vooral niets begrijpen van de verhoudingen tussen de klasse en de partij, tussen de massa’s en de leiding, om het lege standpunt in te nemen dat de Spaanse massa’s slechts hun leiders volgden. Het enige dat gezegd kan worden is dat de massa’s op ieder ogenblik dat ze probeerden een juiste weg te vinden, geen nieuwe leiding vonden die beantwoordde aan de vereisten van de revolutie. Er was een bijzonder dynamisch proces, waarbij de diverse fasen van de revolutie vlug ontwikkelden, en waarbij de leiding of verschillende delen van de leiding snel overliepen naar de kant van de klassenvijand. En onze wijzen beperken zich intussen tot een zuiver statische discussie: waarom volgde de volledige arbeidersklasse een slechte leiding?

    De dialectische aanpak

    Er is een oud evolutionair-liberaal spreekwoord: ieder volk krijgt de regering dat het verdient. De geschiedenis toont evenwel aan dat ditzelfde volk op een betrekkelijk korte periode erg verschillende regeringen kan kennen (Rusland, Italië, Duitsland, Spanje,…) en dat de wijze waarop deze regeringen ontwikkelen niet steeds in dezelfde richting gaat – van despotisme naar vrijheid, zoals werd verondersteld door de evolutionair liberalen. Het geheim bestaat hierin dat een volk samengesteld is uit vijandige klassen, en dat de klassen zelf bestaan uit verschillende lagen die soms tegengestelde belangen hebben en een verschillende leiding kennen. Bovendien wordt elk volk beïnvloed door andere volkeren die eveneens samengesteld zijn uit klassen. Regeringen vormen geen uitdrukking van een systematisch groeiende "rijpheid" van een "volk", maar zijn het resultaat van de strijd tussen verschillende klassen en verschillende lagen binnen één en dezelfde klasse, en tenslotte van de acties van externe krachten – allianties, oorlogen en dergelijke meer. Hieraan moet worden toegevoegd dat een regering eens deze gevestigd is, veel langer kan standhouden dan de krachtsverhoudingen op basis waarvan het gevestigd werd. Het is net vanuit deze historische contradicties dat revoluties, staatsgrepen, contrarevoluties,… voortkomen.

    Dezelfde dialectische benadering is noodzakelijk bij het behandelen van de kwestie van de leiding van een klasse. De liberalen achternalopend aanvaarden onze wijzen stilzwijgend het axioma dat iedere klasse de leiding krijgt die het verdient. In werkelijkheid is de leiding echter geen zuivere "weerspiegeling" van een klasse of het resultaat van haar eigen vrije creativiteit. Een leiding wordt gevormd in het proces van conflicten tussen de verschillende klassen of door de tegenstellingen tussen de verschillende lagen binnen een bepaalde klasse. Eens een leiding zich opgeworpen heeft, komt deze leiding deels los te staan van haar klasse en zijn er meer mogelijkheden voor invloeden en druk van andere klassen. Het proletariaat kan lange tijd "tolerant" blijven tegenover een leiding die reeds aangetast is door een complete innerlijke degeneratie maar nog niet de mogelijkheid gekregen heeft om deze degeneratie tot uiting te laten komen bij belangrijke gebeurtenissen. Er is een grote historische schok nodig om de de tegenstelling tussen de leiding en de klasse scherp tot uiting te laten komen. De machtigste historische schokken zijn oorlogen en revoluties. Het is net om deze reden dat de arbeidersklasse vaak verrast wordt door oorlog en revolutie. Maar zelfs in gevallen waar de oude leiding haar interne degeneratie reeds heeft getoond, kan de klasse niet onmiddellijk een nieuwe leiding improviseren, zeker niet als het vanuit de voorgaande periode geen sterke revolutionaire kaders heeft geërfd die in staat zijn om gebruik te maken van de ineenstorting van de oude leiding. De marxistische, d.w.z. dialectische en dus niet scholastische, interpretatie van de onderlinge verhoudingen tussen een klasse en haar leiding laten geen spaander heel van het legalistische sofisme van onze auteur.

    Hoe de Russische arbeiders rijp werden

    Hij vat de rijpheid van het proletariaat op als iets zuiver statisch. Maar tijdens een revolutie is het bewustzijn van een klasse het meest dynamische proces dat op directe wijze de ontwikkeling van de revolutie bepaalt. Was het mogelijk om in januari 1917 of zelfs in maart, na het omverwerpen van het tsarisme, een antwoord te geven op de vraag of het Russische proletariaat voldoende "rijp" was voor de machtsovername binnen 8 tot 9 maanden? De arbeidersklasse was in die periode sociaal en politiek erg heterogeen. Tijdens de oorlogsjaren kende de arbeidersklasse een grote aanwas met zo’n 30 tot 40% vooral vanuit de vaak reactionaire kleinburgerij, achtergebleven boeren, veel vrouwen en veel jongeren. De bolsjewieken werden in maart 1917 gesteund door een onbelangrijke minderheid van de arbeidersklasse en bovendien was er onenigheid binnen de partij zelf. De overgrote meerderheid van de arbeiders steunde de Mensjewieken en de "Sociaal-Revolutionairen", conservatieve sociaal-patriotten. De situatie in het leger en onder de boeren was nog minder gunstig. We moeten daar ook het algemene laag cultureel niveau in het land aan toevoegen, het gebrek aan politieke ervaring onder brede lagen van het proletariaat, zeker op het platteland, laat staan onder de boeren en de soldaten. Wat was het "actief" van het bolsjewisme? Bij het begin van de revolutie had enkel Lenin een duidelijk en grondig uitgewerkt revolutionair concept. De Russische kaders van de partij waren verdeeld en grotendeels radeloos. Maar de partij had een autoriteit gewonnen onder de meest ontwikkelde arbeiders. Lenin had een groot gezag onder de partijkaders. Lenin’s zicht op de politieke situatie kwam overeen met de daadwerkelijke ontwikkeling van de revolutie en werd door elke nieuwe gebeurtenis versterkt. Deze elementen van het "actief" hadden een immense impact in een revolutionaire situatie, dat wil zeggen onder de voorwaarden van bittere klassenstrijd. De partij haastte zich om haar opvattingen in overeenstemming te brengen met die van Lenin, en met die van de daadwerkelijke ontwikkeling van de revolutie.

    Dankzij dit feit kreeg het bolsjewisme enorm veel steun van tienduizenden ontwikkelde arbeiders. In een paar maanden tijd kon de partij, doordat ze zichzelf baseerde op de ontwikkeling van de revolutie, de meerderheid van de arbeiders overtuigen van de juistheid van haar slogans. Deze meerderheid werd georganiseerd in Sovjets en was in staat om de soldaten en boeren aan te trekken. Hoe kan dit dynamisch, dialectisch proces gevat worden in een formule van de rijpheid of onrijpheid van het proletariaat? Een cruciale factor in de rijpheid van het Russische proletariaat in februari of maart 1917 was Lenin. Hij kwam echter niet uit de lucht gevallen. Hij verpersoonlijkte de revolutionaire traditie van de arbeidersklasse. Opdat Lenin’s slogans hun weg naar de massa’s zouden vinden, moesten er kaders bestaan, ook al was hun aantal aanvankelijk enorm beperkt; er moest onder de kaders een vertrouwen bestaan in de leiding, een vertrouwen dat gebaseerd werd op alle ervaringen uit het verleden. Als je met deze elementen geen rekening houdt, negeer je het levendig karakter van revolutie, waarbij dit vervangen wordt door een abstracte benadering opgebouwd rond de term "krachtsverhoudingen". Maar de ontwikkeling van revolutie bestaat er net uit dat de krachtsverhoudingen constant en erg snel veranderen als gevolg van de veranderingen in het bewustzijn van het proletariaat, de aantrekkingskracht van de meest ontwikkelde lagen op achtergebleven lagen, de groeiende zelfverzekerdheid van de klasse met betrekking tot haar eigen kracht. Het vitale orgaan in dit proces is de partij, net zoals het vitale orgaan van de partij haar leiding is. De rol en de verantwoordelijkheid van de leiding in een revolutionaire periode zijn kolossaal.

    De relativiteit van "rijpheid"

    De Oktoberrevolutie is een enorme getuigenis van de "rijpheid" van het proletariaat. Maar die rijpheid is relatief. Enkele jaren later liet hetzelfde proletariaat toe dat de revolutie gewurgd werd door een opkomende bureaucratie. Een overwinning is niet de vrucht van de "rijpheid" van het proletariaat. De overwinning is een strategische taak. Het is nodig om te vertrekken van het aanwezige niveau van rijpheid om te massa’s te mobiliseren en hen voorwaarts te kunnen stuwen, hen te kunnen laten begrijpen dat de vijand niet omnipotent is, verdeeld is door tegenstellingen, dat achter de façade paniek aanwezig is. Moesten de bolsjewieken dit werk niet gedaan hebben, zou er geen sprake kunnen geweest zijn van een overwinning van de proletarische revolutie. De sovjets zouden verpletterd geweest zijn door de contrarevolutie en de kleine wijzen overal ter wereld zouden artikels en boeken geschreven hebben met als centraal idee dat enkel wereldvreemde visionairen droomden van arbeidersdemocratie in Rusland maar dat de arbeiders numeriek te zwak stonden en er helemaal niet rijp voor waren.

    De bijkomende rol van de boeren

    Op een even abstracte en verkeerde wijze wordt gerefereerd aan het "gebrek aan onafhankelijkheid" van de boeren. Waar en wanneer zag onze wijze ooit in een ontwikkelde kapitalistische samenleving een boerenstand met een onafhankelijk revolutionair programma en de capaciteit van een onafhankelijk revolutionair initiatief? De boeren kunnen een enorm belangrijke rol spelen in de revolutie, maar slechts een hulprol. In veel gevallen waren de Spaanse boeren dapper en vochten ze moedig. Maar om de volledige massa van boeren te betrekken, moest het proletariaat een voorbeeld stellen door een beslissende opstand tegen de burgerij waarbij de arbeiders in staat waren de boeren te overtuigen van de mogelijkheden van een overwinning. Intussen werd het revolutionaire initiatief van het proletariaat zelf bij iedere stap verlamd door haar eigen organisaties. De "onrijpheid" van het proletariaat, het "gebrek aan onafhankelijkheid" van de boeren zijn geen definitieve noch basisfactoren in historische gebeurtenissen. Aan de basis van het bewustzijn van klassen liggen de klassen zelf, hun numerieke sterkte, hun positie in het economisch leven. De basis voor het klassenonderscheid is een specifiek productiesysteem dat bepaald wordt door het niveau van ontwikkeling van de productiekrachten. Je kunt dus even goed beweren dat de nederlaag van de Spaanse arbeiders werd veroorzaakt door het beperkte niveau van de technologie?

    De rol van persoonlijkheden

    Onze auteur gebruikt een mechanisch determinisme in plaats van na te gaan wat de dialectische voorwaarden zijn voor historische processen. Vandaar de goedkope opmerkingen over de rol van individuen, positieve en negatieve rollen. De geschiedenis is een proces van klassenstrijd. Maar de klassen dragen hun volle gewicht niet automatisch en simultaan. In het proces van klassenstrijd worden verschillende organen gecreëerd die een belangrijke en onafhankelijke rol spelen en die onderworpen zijn aan misvormingen. Dit vormt ook de basis voor de rol van persoonlijkheden in de geschiedenis. Er zijn natuurlijk belangrijke objectieve oorzaken die de dictatoriale heerschappij van Hitler mogelijk maakten, maar enkel wie compleet ondergedompeld is in het "determinisme" zou de enorme historische betekenis van Hitler kunnen ontkennen.

    De aankomst van Lenin in Sint-Petersburg op 3 april 1917 leidde tot een bocht van de bolsjewistische partij, een bocht die net op tijd kwam en het de partij mogelijk maakte om de revolutie tot een overwinning te laten leiden. Onze wijzen kunnen zeggen dat indien Lenin in het buitenland was overleden begin 1917, de oktoberrevolutie "evenzeer" zou plaatsgevonden hebben. Maar dat klopt niet. Lenin vertegenwoordigde één van de levende elementen in het historische proces. Hij verpersoonlijkte de ervaring en de kennis van de meest actieve delen van het proletariaat. Zijn tijdig betreden van de arena van de revolutie was noodzakelijk om de voorhoede te mobiliseren en het de mogelijkheid te bieden om de arbeiders en boeren achter zich te krijgen. Politieke leiding in cruciale momenten van historische scharnierpunten, kan net zo’n belangrijke factor zijn als de centrale legerleiding op kritische momenten van een oorlog. De geschiedenis verloopt niet automatisch. Anders kunnen we ons afvragen waarom er leiders zijn? Waarom partijen? Waarom programma’s? Waarom theoretische strijd?

    Het stalinisme in Spanje

    "Maar waarom in hemelsnaam", vraag de auteur zich af, "verzamelden de revolutionaire massa’s die hun voormalige leiders verlieten zich achter de vlag van de Communistische Partij?". De vraag wordt verkeerd gesteld. Het klopt niet dat de revolutionaire massa’s al hun vorige leiders verlieten. De arbeiders die voorheen verbonden waren aan specifieke organisaties, hielden daaraan vast en bleven deze volgen. Arbeiders breken in het algemeen niet gemakkelijk met de partij die hen politiek bewust gemaakt heeft. Bovendien werden ze in slaap gewiegd door het bestaan van de wederzijdse bescherming binnen het Volksfront: aangezien iedereen akkoord was, moest deze politiek wel correct zijn. De nieuwe en frisse massa’s richtten zich natuurlijk naar de Comintern, als de enige partij die er op succesvolle wijze was in geslaagd om een proletarische revolutie te verwezenlijken en die, zo werd gehoopt, in staat zou zijn om wapens te verzekeren aan Spanje. De Comintern was bovendien de meest ijverige verdediger van het idee van een Volksfront; dit zorgde voor vertrouwen onder de onervaren lagen van arbeiders. Binnen het Volksfront was de Comintern de meest ijverige verdediger van het burgerlijke karakter van de revolutie, dit zorgde voor vertrouwen onder de kleinburgerij en de middenklassen. Dat is waarom de massa’s zich "achter de vlag van de Communistische Partij" schaarden. Onze auteur stelt het voor alsof het proletariaat zich in een schoenenwinkel bevindt waar ze zomaar een nieuw paar schoenen kan uitkiezen. Maar zelfs een dergelijke simpele handel, blijkt niet altijd succesvol te zijn. Met betrekking tot een nieuwe leiding, is de keuze enorm beperkt. Slechts geleidelijk aan, op basis van hun eigen ervaringen doorheen verschillende fasen, kunnen bredere lagen overtuigd raken van het feit dat de nieuwe leiding steviger, betrouwbaarder en loyaler is dan de oude leiding. Het is duidelijk dat tijdens een revolutie, dat wil zeggen als de gebeurtenissen erg vlug ontwikkelen, een zwakke partij erg snel kan groeien tot een machtige partij op voorwaarde dat het een klaar begrip heeft van de ontwikkeling van de revolutie en beschikt over geharde kaders die niet bedwelmd raken door frasen en die niet geterroriseerd worden door vervolgingen. Maar zo’n partij moet bestaan voor een revolutie plaatsvindt, aangezien het proces om kaders te vormen een aanzienlijke tijdspanne vergt en de revolutie niet toelaat om een dergelijke tijdspanne af te wachten.

    Verraad van de POUM

    Links van alle andere partijen in Spanje was er de POUM, een partij waarin ongetwijfeld revolutionaire proletarische elementen aanwezig waren die niet op voorhand sterk verbonden waren met het anarchisme. Maar het was net deze partij die een fatale rol speelde in de ontwikkeling van de Spaanse revolutie. Het kon geen massapartij worden omdat het daartoe eerst moest kunnen overgaan tot het omverwerpen van de oude partijen en dat kon enkel door een onverzoenlijke strijd, door een genadeloos ontmaskeren van hun burgerlijk karakter. Terwijl ze de oude partijen bekritiseerde, onderwierp de POUM zich evenwel aan deze partijen en dit op alle fundamentele punten. De POUM nam deel aan het verkiezingsblok van "het volk"; nam deel aan de regering die de arbeiderscomités hielp liquideren; nam deel aan een strijd om deze regeringscoalitie in stand te houden; capituleerde telkens opnieuw tegenover de anarchistische leiding; had een verkeerde politiek tegenover vakbonden; nam een niet-revolutionaire houding in tegenover de opstand van mei 1937. Vanuit een deterministisch standpunt is het in het algemeen mogelijk om te erkennen dat de politiek van de POUM geen toeval was. Alles in deze wereld heeft een oorzaak. Maar de reeks oorzaken die het centrisme van de POUM hebben veroorzaakt, zijn op geen enkele wijze een zuivere weerspiegeling van de staat waarin het Spaanse of het Catalaanse proletariaat zich bevond. Verschillende oorzaken kwamen samen en op een bepaald ogenblik kwamen ze zelfs in een bitter conflict tegenover elkaar te staan. Het is mogelijk om politiek en psychologisch uit te leggen waarom de POUM een centristische partij bleek te zijn aan de hand van vorige internationale ervaringen, de invloed van Moskou, de impact van een aantal nederlagen,… Maar dit verandert niet het centristisch karakter van de POUM en verandert ook niets aan het feit dat een centristische partij steeds een rem vormt voor de revolutie. Het verandert niets aan het feit dat de Catalaanse massa’s veel meer revolutionair waren dan de POUM, die op zijn beurt veel meer revolutionair was dan de leiding van de POUM. In deze omstandigheden de verantwoordelijkheid voor een verkeerde politiek afwentelen op de "onrijpheid" van de massa’s is een zuivere vorm van politiek bedrog die vaak wordt toegepast door diegenen die politiek gezien bankroet zijn.

    Verantwoordelijkheid van de leiding

    De historische vervalsing bestaat hierin dat de verantwoordelijkheid voor de nederlaag van de Spaanse massa’s afgewenteld wordt op de arbeidersklasse, en niet op die partijen die revolutie verlamden of zelfs verantwoordelijk waren voor het neerslaan van de revolutionaire beweging van de massa’s. De aanhangers van de POUM ontkennen de verantwoordelijkheid van de leiding en dit om hun eigen verantwoordelijkheid niet te moeten nemen. Deze machteloze filosofie, die probeert om nederlagen voor te stellen als een noodzakelijk onderdeel in de ketting van kosmische ontwikkelingen, is totaal onbekwaam om de vraag te stellen naar concrete factoren zoals programma, partij, persoonlijkheden die verantwoordelijk waren voor de nederlaag. De filosofie van het fatalisme is diametraal tegengesteld aan het marxisme als theorie van revolutionaire actie. Burgeroorlog is een proces waarin politieke taken door militaire middelen worden opgelost. Indien het resultaat van deze oorlog bepaald zou worden door de "condities van de klassenkrachten" die betrokken zijn in de oorlog, dan zou de burgeroorlog op zich niet nodig zijn. Oorlog heeft een eigen organisatie, eigen politiek, eigen methoden, een eigen leiding waarvan het lot van die oorlog direct afhankelijk is. Natuurlijk zorgen de condities waarin de verschillende klassen zich bevinden voor het fundament waarop alle andere politieke factoren worden gebouwd. Maar net zoals het fundament van een gebouw het belang van de muren, ramen, deuren of daken niet wegneemt, zullen ook de condities van de klassen het belang niet wegnemen van de partijen, hun strategie en hun leiding. Door het concrete op te lossen in het abstracte, blijven onze wijzen halfweg steken. De meest "diepgaande" oplossing voor het probleem zou erin bestaan hebben dat ze de oorzaak voor de nederlaag van de Spaanse arbeiders bij de ontoereikende ontwikkeling van de productiekrachten zouden gelegd hebben. Zo’n stelling is toegankelijk voor om het even welke dwaas. Door de betekenis van de partij en de leiding tot nul te herleiden, ontkennen deze wijzen eigenlijk de mogelijkheid van een revolutionaire overwinning. En dit omdat er geen basis is om gunstiger voorwaarden te verwachten. Het kapitalisme gaat niet langer vooruit, het proletariaat groeit niet meer numeriek, integendeel, het is het leger van werklozen dat aangroeit waardoor de strijdkrachten van het proletariaat niet toenemen, maar afnemen en waardoor er een negatief effect is op het bewustzijn.

    Er zijn tegelijk ook geen redenen om aan te nemen dat onder het kapitalisme de boerenstand een hoger revolutionair bewustzijn kan bereiken. De conclusie van de analyse van onze auteur is dus een compleet pessimisme, het afglijden van revolutionaire perspectieven. Het moet gezegd worden – om correct te blijven tegenover hen – dat ze zelf niet begrijpen wat ze zeggen. Feitelijk stellen ze onwaarschijnlijke eisen voor het bewustzijn van de massa’s. De Spaanse arbeiders, en ook de Spaanse boeren, gaven het maximum dat mogelijk was voor deze klassen in een revolutionaire situatie. We denken aan een klasse met miljoenen en tientallen miljoenen mensen. "Que Faire" vertegenwoordigt slechts één van die kleine scholen, of kerken of kapellen, die uit angst voor de ontwikkeling van strijd en het begin van reactie, hun kleine tijdschriftjes publiceren en in een hoek gaan zitten om theoretische studies te ondernemen, aan de zijlijn van de daadwerkelijke ontwikkelingen van revolutionaire standpunten, laat staan de beweging van de massa’s.

    Repressie tegen de Spaanse revolutie

    Het Spaanse proletariaat viel ten prooi aan een coalitie van imperialisten, Spaanse republikeinen, socialisten, anarchisten, stalinisten en op de linkerflank de POUM. Zij verlamden allen de socialistische revolutie die aangevat werd door het Spaanse proletariaat. Het is niet gemakkelijk om komaf te maken met de socialistische revolutie. Niemand heeft reeds andere methoden bedacht dan genadeloze repressie, het afslachten van de voorhoede, het vermoorden van de leiders,…Uiteraard wilde de POUM dit niet. Het wou enerzijds deelnemen aan de republikeinse regering en als een loyale vreedzame oppositie deelnemen aan het algemene blok van heersende partijen. Ze wilden vreedzame kameraadschappelijke relaties opbouwen in een periode dat er sprake was van een onverbiddelijke burgeroorlog. Net om deze reden werd de POUM het slachtoffer van de tegenstellingen in haar eigen politiek. De meest consistente politiek in het heersende blok was die van de stalinisten. Zij vormden de voorhoede van de burgerlijk-republikeinse contrarevolutie. Zij wilden het gevaar van het fascisme wegnemen door aan de Spaanse burgerij en de internationale burgerij te tonen dat ze in staat waren om de proletarische revolutie neer te slaan onder de vlag van de "democratie". Dat was het resultaat van hun politiek. Diegenen die hun failliet bewezen met het Spaanse Volksfront proberen vandaag de schuld af te schuiven naar de GPU [inlichtingendienst van de Sovjetunie, nadien: KGB]. Ik vermoed dat wij niet kunnen verdacht worden van enige vorm van goedpraten van de misdaden van de GPU. Maar we moeten inzien en aan de arbeiders uitleggen dat de GPU slechts optrad als de meest resolute kracht in dienst van het Volksfront. Dat was de kracht van de GPU, dat was ook de historische rol van Stalin. Enkel onwetende filisters kunnen dit opzij schuiven met onnozele opmerkingen over de "opperduivel".

    Deze heren gaan zelfs niet in op de kwestie van het sociale karakter van de revolutie. Lakeien van Moskou bestempelden de Spaanse revolutie, in het belang van Engeland en Frankrijk, als burgerlijk. Op deze valse stelling werd de politiek van het Volksfront gebouwd, een politiek die zelfs compleet verkeerd zou geweest zijn moest de Spaanse revolutie effectief een burgerlijke revolutie geweest zijn. Maar van bij het begin werd het proletarische karakter van de revolutie meer en meer duidelijk, zelfs duidelijker dan in 1917 in Rusland. Vandaag zitten er mensen in de leiding van de POUM die de politiek van Andres Nin zouden beschrijven als te "links", waarbij het correcter was geweest om de linkerzijde van het Volksfront te blijven vormen. Victor Serge, die zich haast om zich te compromitteren door een frivole houding tegenover belangrijke kwesties, schrijft dat Nin zich niet wou onderwerpen aan de bevelen van Oslo of Coyoacan [verblijfplaatsen van Trotski]. Kan een serieus iemand het probleem van de klassenbasis van een revolutie beperken tot achterklap en roddels? De wijzen van "Que Faire" hebben geen enkel antwoord op deze vraag. Ze begrijpen de vraag zelfs niet. Wat is het belang van het feit dat het "onrijpe" proletariaat haar eigen machtsorganen begon te vormen, fabrieken bezet hield, de productie begon te plannen, terwijl de POUM met al haar krachten probeerde te vermijden dat zou gebroken worden met burgerlijke anarchisten die in alliantie met burgerlijke republieken en niet minder burgerlijke socialisten en stalinisten, de proletarische revolutie aanvielen en neersloegen. Dat soort "details" zijn uiteraard enkel van belang voor diegenen die zich baseren op een "versteende orthodoxie". De wijzen van "Que Faire" beschikken in plaats daarvan over een speciaal apparaat om de rijpheid van het proletariaat en de krachtsverhoudingen op te meten, los van alle vragen over een revolutionaire klassenstrategie.

  • Inleiding tot het marxisme. Deel 4: hervorming of revolutie?

    Een belangrijke discussie bij de ontwikkeling van de arbeidersbeweging was de vraag hoe verandering kan worden bekomen. Marx en Engels waren daar duidelijk over: de geschiedenis is er één van klassenstrijd waarbij een nieuwe samenleving tot stand komt na de ondergang van de vorige. Het kapitalistisch systeem moet worden beëindigd. Dat betekent niet dat marxisten niet opkomen voor hervormingen binnen dit systeem, maar we weten dat iedere hervorming steeds opnieuw onder druk komt te staan. We gaan in dit onderdeel van de reeks in op de vraag: hervorming of revolutie? Een artikel uit 2001.


    Hervorming of revolutie?

    Artikel door Clara Nésic uit ons maandblad in 2001

    Sinds de jaren ’90 zien we een stijgend verzet tegen de globalisering en de effecten van het kapitalisme: het liberale offensief van de heersende klassen, de stijgende winsten van de multinationals, de groeiende kloof tussen rijk en arm, de sociale, economische en ecologische schade die het kapitalisme aanricht,… Dat alles heeft ertoe bijgedragen dat onder bredere lagen een radicalisering tegen de kapitalistische barbarij groeit en dat het liberalisme wordt verworpen.

    Het succes van anti-globaliseringsbetogingen na Seattle tonen dat de radicalisatie een echt nieuw politiek gegeven is. In tegenstelling tot de jaren ’60 en ’70 brengen deze bewegingen geen echt economisch en politiek alternatief naar voor. Ze hebben het vaak over het idee van "een kapitalisme met een menselijk gezicht" dat tot stand wordt gebracht onder druk van de bevolking, zonder het economisch systeem op zich in vraag te stellen.

    Dat stelt de vraag of het mogelijk is het kapitalisme te controleren en om te vormen door een aantal hervormingen (reformisme).

    Oorsprong van het reformisme

    Rond de eeuwwisseling van de 19e naar de 20e eeuw ontstond de discussie rond reformisme in de ontwikkelde kapitalistische landen. De geschiedenis van het kapitalisme en van de arbeidersbeweging kende niet zo’n snelle ontwikkeling als de marxisten konden hopen in 1880. Integendeel West-Europa en de VS kenden tussen de nederlaag van de Commune van Parijs en het uitbreken van de eerste Wereldoorlog een periode van min of meer regelmatige bloei die de groeiende interne tegenstellingen van het systeem verbergde, tegenstellingen die gewelddadig botsten in 1914.

    Ondanks een aantal op hun tijd vooruitlopende elementen (zoals de Russische revolutie of de Oostenrijkse algemene staking van 1905) reflecteerde de onmiddellijke ervaring van de arbeiders van de kapitalistische landen geen verdieping van de tegenstellingen van het systeem. Hun levens- en werkomstandigheden verbeterden en ze hadden het recht bekomen om zich te organiseren. Zo creëerde hun onmiddellijke ervaring de illusie van een geleidelijke en vreedzame evolutie naar het socialisme.

    In feite waren deze verbeteringen te danken aan verschillende factoren die op wereldvlak een verergering van de omstandigheden voortbrachten. Zo bood vooral de kolonialisering imperialistische burgerij de kans om door de plundering van grondstoffen enorme superwinsten op te stapelen. Winsten die hen in staat stelden om aan de arbeiders in de ontwikkelde kapitalistische landen toegevingen te doen. Die toegevingen werden echter niet zomaar gedaan. De stijging van de Europese export naar de rest van de wereld en de massale emigratie naar de overzeese landen hadden de werkloosheid op duurzame wijze ingeperkt, wat de krachtsverhouding tussen kapitaal en arbeid veranderde in het voordeel van deze laatste. Dat creëerde de basis voor een bloei van een syndicalisme met massale betrokkenheid, niet langer beperkt tot enkele geschoolde arbeiders. Bovendien wilde de burgerij – afgeschrikt door de Parijse Commune, de gewelddadige stakingen in België in 1886 en 1893, de Nederlandse spoorwegstaking van 1903, en de blijkbaar ontstopbare opgang van de Duitse sociaal-democratie – bewust de gerevolteerde massa’s kalmeren door sociale hervormingen.

    Dat leidde tot een levendig debat in de Europese sociaal-democratie met een open debat tussen Eduard Bernstein en Rosa Luxemburg. Een deel van de Europese sociaal-democratie ontwikkelde een opportunistische houding met het nalaten van elke activiteit die er niet in bestond hervormingen binnen het systeem na te streven. Bernstein heeft dit opportunisme in een theorie gegoten. Het opportunisme leidde o.a. tot electorale coalities met de "liberale" burgerlijke partijen. Dat zorgde ervoor dat geen consequente strijd tegen het kolonialisme werd gevoerd en dat de arbeidersklasse niet voorbereid was op de bruuske verandering van het sociaal klimaat dat zich ontwikkelde en uitbarstte in 1914.

    In tegenstelling hiermee bleef Rosa Luxemburg de noodzaak verdedigen om zich tegen het kapitalisme te verzetten, om stakingen te organiseren rond politieke kwesties,… Kortom: zij weigerde zich tot hervormingen te beperken omdat dat betekende dat in de kaart van de burgerij werd gespeeld en dit ertoe leidde dat elke wil om de maatschappij te veranderen, elke consequente strijd voor het socialisme werd opgeborgen.

    Kunnen we het kapitalisme hervormen?

    Veranderingen in het sociaal regime hebben zich doorheen de jaren steeds voorgedaan als resultaat van bruuske en gewelddadige veranderingen, oorlogen, revoluties of een combinatie daarvan. Er is vandaag geen enkele staat die niet het product is van dergelijke revolutionaire omwentelingen: de Amerikaanse staat is geboren uit de revolutie van 1776 en de burgeroorlog van 1861-1865, de Franse staat uit de revoluties van 1789, 1830, 1848 en 1870, de Belgische uit de revolutie van 1830, de Nederlandse staat uit de revolutie van de Nederlanden in de 16e eeuw en de hervorming tot een parlementaire democratie onder de dreiging van revolutie in 1848,…

    Het kapitalisme produceert de voorwaarden voor haar verdwijning, maar het beschikt ook over verschillende middelen om verandering tegen te gaan, waarvan het belangrijkste bestaat uit het bezit van de politieke macht via het staatsapparaat en de middelen om die te behouden: de politie en het leger. De staatsinstellingen beschermen het privé-eigendom van de productiemiddelen. Daarbij is het de bevolking onder andere verboden de bedrijven in eigen handen te nemen, zelfs als het beheer van die bedrijven tegengesteld lijkt aan het algemeen belang (denk maar aan Danone in Frankrijk en België).

    Binnen dit systeem kunnen beperkte toegevingen afgedwongen worden. Maar als de arbeidersklasse niet de politieke macht grijpt, pakt de burgerij die verworvenheden één voor één terug af en wordt het kapitalisme niet vervangen door het socialisme.

    Laat ons een concreet voorbeeld nemen: de verkorting van de arbeidstijd. Gedurende de hele geschiedenis van de arbeidersbeweging hebben de arbeiders gevochten voor een beperking van de arbeidstijd en de burgerij heeft iedere maal deze verworvenheid op de helling gezet door een verhoging van de productiviteit. Zo slaagden de bazen er niet enkel in terug te pakken wat ze verplicht waren te geven, maar door het feit dat minder arbeiders nodig waren om meer te produceren, verhoogden ze daarbij ook de werkloosheid en de levensonzekerheid van de arbeidersklasse. De enige "hervorming" die de arbeiders in staat stelt enkel zoveel te werken als sociaal noodzakelijk is voor de productie van de behoeften van de bevolking, is het gelijk verdelen van de arbeidstijd over iedereen en dat uiteraard met een voldoende verloning. Deze eis stelt echter rechtstreeks de kapitalistische productie in vraag, omdat men ervan uitgaat dat iedereen verloond wordt in functie van zijn behoeften en niet in functie van het aantal gepresteerde uren. De productie wordt dan niet aangewend ten behoeve van de winst, maar vertrekt van de behoeften die aanwezig zijn. Er wordt niet uitgegaan van wat mogelijk is onder het kapitalisme, maar van wat nodig is voor de meerderheid van de bevolking.

    Vanaf het begin was het reformisme gebaseerd op de illusie dat het mogelijk zou zijn het kapitalisme gradueel te veranderen door een reeks hervormingen. Indien de sociaal-democratie een radicale verandering van de maatschappij was blijven eisen, zou ze deze niet via de weg van het reformisme hebben kunnen bereiken. Door zich te beperken tot eisen voor hervormingen maakt ze deze strijd niet enkel minder doeltreffend, maar het leidt ook tot een steeds grotere aanpassing aan het kapitalisme, met name door de integratie van de arbeidersbeweging in het staatsapparaat. Zo hebben de sociaal-democratische partijen zich hervormd tot loyale beheerders van het kapitaal in de meeste Europese regeringen en zijn het vandaag die partijen die het offensief tegen de arbeiders en hun gezinnen leiden.

    We moeten het kapitalistisch systeem in zijn geheel aanpakken en niet enkel de excessen ervan – met het duidelijke begrip dat de burgerij zich met alle macht hiertegen zal verzetten. Een andere sociale en economische politiek is mogelijk als we vechten voor een socialistisch alternatief.

  • Inleiding tot het marxisme. Deel 3: kapitalistische schijn of socialistische democratie?

    In het derde deel van onze inleiding tot het marxisme staan we stil bij de wijze waarop de "democratie" vandaag is georganiseerd en hoe socialisten daar tegenover staan. Marxisten staan voor het behoud en de uitbreiding van democratische rechten. Socialisme is geen dictatuur van een kleine minderheid, maar staat in tegendeel voor een sterkere vorm van democratie dan wat we vandaag kennen. We publiceren een tekst uit 2001 die samen kan worden gelezen met deze tekst op marxisme.be.


    Kapitalistische schijn of socialistische democratie?

    Artikel uit ons maandblad in 2001

    Steeds meer mensen klagen de ultra-liberale economie en de dictatuur van de markt aan. Sommigen willen "de toekomst van onze wereld opnieuw opeisen". Tegenover het kapitalisme stellen ze ‘burgercontrole" of "het verdiepen van de democratie". Ze willen dat de politiek "opnieuw" (?) controle krijgt over de economie.

    Rechten? Ja, maar om wat te doen?

    De burgerij probeert haar kapitalistisch systeem niet enkel voor te stellen als het enig rendabele, maar ook als het historisch eindpunt, het toppunt van de democratie. Zo stellen de burgerlijke ideologen het voor alsof het in de grondwet ingeschreven algemeen stemrecht en de gelijkheid voor de wet, onaantastbare garanties zijn van het huidig democratisch bestel. Door economie en politiek kunstmatig van elkaar te scheiden, proberen ze ons te doen geloven dat democratie neerkomt op stemrecht en het recht op vrije meningsuiting. Maar wat zijn deze rechten waard, als ze niet eens de garantie bieden dat we ons kunnen bevrijden van diegenen die ons economisch uitbuiten? Welke waarde hebben ze als ze niet altijd en overal van toepassing zijn, maar slechts daar waar het geen gevaar oplevert?

    Gedurende de kolonisatie heeft de westerse burgerij zich niet bekommerd om democratische principes: miljoenen Afrikanen werden gedeporteerd naar Amerikaanse plantages, mannen en vrouwen werden uitgebuit, gefolterd of afgemaakt. Toen de ‘vrije’ wereld de overwinning op het fascisme nog aan het vieren was, werd er geen moment aan getwijfeld om de opstand in Algerije in mei ’45 bloedig te onderdrukken.

    De parlementaire democratie voorziet geen enkel middel voor de kiezers om "hun" vertegenwoordigers te controleren. Eens verkozen, onderworpen aan allerlei druk en verleidingen, ontsnappen ze volledig aan de controle van hun kiezers. Niets is voorzien om erop toe te zien dat ze hun verkiezingsbeloften nakomen. Dat allemaal betekent uiteraard niet dat een parlementaire democratie niet beter zou zijn dan om het even welke politiedictatuur. De democratische rechten die door harde strijd in het verleden werden afgedwongen – zoals het recht op vrije meningsuiting, het recht om zich te organiseren, te betogen en te stemmen – bieden veel betere omstandigheden om te strijden dan die van een eeuw geleden of degene die nog steeds van toepassing zijn in dictatoriale systemen. We moeten ze niet enkel beschermen tegen allerlei pogingen om ze terug te schroeven, maar ook al het mogelijke doen om ze uit te breiden en hun toepassing overal en voor iedereen te garanderen zonder voorwaarden inzake nationaliteit, geslacht of wat dan ook.

    Gelijkheid: mythe of realiteit

    De gelijkheid voor de wet in de Westerse landen is slechts een rookgordijn, maar zelfs dat volstaat niet meer om de wijd verbreidde corruptie te verbergen. In Frankrijk treft de défilé van politieke marionetten van het kapitaal voor de onderzoeksrechters niet enkel burgemeesters, volksvertegenwoordigers en ministers, maar zelfs president Chirac. Als er al "straffen" worden uitgesproken, dan zijn die belachelijk licht vergeleken bij die voor veroordeelden van gemeen recht. Men doet er beter aan een ontmaskerd politiek krapuul te zijn dat geniet van quasi-immuniteit, dan een jongere die een scooter heeft gestolen.

    Hoe kan men spreken van democratie als meer dan 50% van de kiezers ongeldig of blanco stemt, of als – zoals in België – enkel stemplicht een hogere deelname kan garanderen? Kijk maar naar de presidentsverkiezingen tussen Bush en Gore in de VS, de grootste ‘democratie’ ter wereld. Diegenen die zich de moeite niet getroosten om te stemmen zien het nut niet meer in om zich te verplaatsen als alle partijen toch dezelfde politiek verdedigen.

    De bevolking is zich steeds bewuster van de kloof tussen haar en de politici. Hoeveel arbeiders zijn verkozen in de ‘democratische landen’? Hoeveel vrouwen? Hoeveel politici van minder dan 50 jaar oud? De politiek wordt gedomineerd door een elite van zogenaamde specialisten. De meerderheid van politici, of het nu mannen of vrouwen zijn, komen uit families die dicht bij de macht staan.

    Participatieve democratie of directe democratie?

    Het verwerpen van de "institutionele" politiek is het gevolg van het feit dat de kiezers geen controle hebben over de beslissingen. Politici passen hun kiesbeloftes toe enkel indien ze dat zelf willen en op de manier die ze zelf geschikt achten. De enigen die hun beslissingen kunnen beïnvloeden, zijn diegenen die economische macht hebben. Als reactie daarop eisen velen meer democratie, onder meer door meer referenda, zoals bijvoorbeeld in Ierland over het Verdrag van Nice. Ondanks een meerderheid van neen-stemmen gaat Europa ongestoord door met de voorziene agenda. Aan de Ierse regering wordt de raad gegeven orde op zaken te stellen. Hetzelfde in België. Tijdens de affaire Dutroux en de Witte Mars eiste de bevolking meer controle. De regering stemde een wet die gemeentelijke referenda onder bepaalde voorwaarden ‘afdwingbaar’ maakt. In laatste instantie beslist de overheid echter over de vraagstelling. Een referendum voor gratis openbaar vervoer te Gent werd op die manier omgevormd tot een referendum voor degelijk openbaar vervoer, wie kan daar nu tegen zijn? De vraag was echter zodanig geformuleerd dat een stem voor "degelijk" openbaar vervoer een steunverklaring werd aan de meerderheid. Kortom de controle van de bevolking is zeer beperkt.

    Een ander modeverschijnsel is de ‘participatieve democratie’. Dat verwijst naar een experiment in Porto Allegre (Brazilië) waarbij de bevolking via zogenaamde ‘burgercomités’ geraadpleegd wordt over de manier waarop de begroting opgesteld wordt. Het blijft bij raadpleging, deelname aan de beslissingen is er niet bij. Een dergelijk experiment kan slechts een reële democratische vooruitgang betekenen indien de bevolking ook betrokken is bij de uitwerking van de economische en sociale politiek. Dat veronderstelt een breuk met het kapitalisme.

    Socialistische democratie

    Uitbreiding van de democratie in een parlementair systeem zal steeds beperkt zijn. Dat komt door de heerschappij van het privé-bezit en grote industriële en financiële groepen. Zolang de productiemiddelen niet echt gecontroleerd worden door de meerderheid van de bevolking – hetgeen slechts kan door de collectieve eigendom ervan – en niet in dienst staan van de sociale behoeften, kan de democratie slechts zeer beperkt zijn. Tegenover deze beperkte democratie hebben de arbeiders verschillende keren een andere vorm van democratie gesteld, de directe of arbeidersdemocratie. Onder min of meer ontwikkelde vorm hebben de arbeiders tijdens de Commune van Parijs in 1871, Rusland ’17, Spanje ’36, Hongarije ’56, Chili ’73 en Portugal ’75 hun eigen strijdorganen telkens weer gecreëerd, dikwijls in het begin in de vorm van stakerscomités die dan achteraf een meer uitgewerkte vorm aannamen. In de Russische Oktoberrevolutie van 1917 hebben de arbeiders met de sovjets een vorm van directe democratie doorgevoerd die de arbeiders in staat stelde de maatschappij te beheren.

    Een machtsovername door de arbeiders, op die basis georganiseerd, zou een maatschappij creëren die op alle gebieden oneindig veel democratischer zou zijn dan om het even welke burgerlijke democratie. Die maatschappij zou onmiddellijk de kapitalistische staat vernietigen en vervangen door een nieuwe staat gebaseerd op arbeidersraden. Op ieder niveau – lokaal, regionaal, nationaal en zelfs op hoger niveau – zouden die Raden samengesteld worden uit verkozen vertegenwoordigers die regelmatig vergaderen. Er zouden voortdurend collectieve discussies plaatsgrijpen. De verkozenen zouden verantwoording moeten afleggen aan de vergadering die hen verkozen heeft en op elk moment erdoor afzetbaar zijn. Leger en politie, vandaag ondemocratisch en autoritair, zouden vervangen worden door democratisch gecontroleerde arbeidersmilities die verantwoording afleggen aan die Raden.

    Het geheel van bedrijven, scholen en ziekenhuizen zou onder het beheer gesteld worden van de mensen die er werken in samenwerking met organen die verantwoordelijk zijn voor het opstellen van een economische planning. Alle aspecten van het leven en de productie zouden bediscussieerd en gecontroleerd worden, de economie en de politiek zouden niet langer gescheiden worden, maar terug verbonden, stemmen zou niet meer occasioneel of uitzonderlijk zijn, maar de hartslag voor het dagelijkse leven. Alle publieke vertegenwoordigers zouden verkiesbaar en controleerbaar zijn, en hun loon niet hoger dan dat van een geschoolde arbeider. Een dergelijk systeem zou door de voormalige bezitters wiens macht beperkt zou worden niet erg democratisch bevonden worden. Voor de arbeiders zou het echter duizenden keren democratischer zijn dan het parlementarisme dat zo bewierrookt wordt door onze leiders. Zo een democratische arbeiderscontrole heeft niets te maken met de zogenaamde "burgercontrole" waarover sommige anti-globaliseringsbewegingen spreken. De enige garantie voor echte democratie op alle niveau’s van de maatschappij ligt in de afschaffing van het kapitalistisch uitbuitingssysteem en haar vervanging door socialisme.

  • Inleiding tot het marxisme. Deel 2: idealisme versus materialisme

    Vaak worden de linkse socialisten geprezen voor hun idealisme en vastberadenheid in de strijd voor een betere wereld. Filosofisch gezien zijn marxisten nochtans geen idealisten, maar wel materialisten. Dat wordt niet altijd begrepen maar in essentie betekent het dat we onze analyses en standpunten baseren op de werkelijkheid, de materie. Dit uitgangspunt wordt verder omschreven in deze inleidende tekst op marxisme.be. In onze reeks over het marxisme publiceren we vandaag een tekst door Peter Delsing uit 2003 over "religie, magie en materialisme".


    Religie, magie en materialisme

    Peter Delsing (2003)

    Op wereldvlak zien we vandaag een opleving van religieuze ideeën, dikwijls van een fundamentalistische strekking, als antwoord op de uitzichtloosheid van het kapitalisme in de neokoloniale wereld. Kijk naar Nigeria en de afgrijselijke steniging van vrouwen op grond van de sharia (islamitische wet). In India is het Hindoe-fundamentalisme een enorm probleem om de eenheid van de werkende mensen te behouden. In grote delen van Latijns-Amerika zie je een broeiende revolte van de onderdrukten, maar tegelijk ook een sterk geloof in God dat de aandacht van de strijd hier en nu voor een andere wereld – jammer genoeg – afleidt en afremt.

    In het westen heeft de christelijke godsdienst aan aantrekkingskracht ingeboet. Je ziet het geloof echter onder nieuwe vormen opduiken: New Age, het geloof in een "persoonlijke beschermengel", de idee dat er zoiets als een "lot" zou bestaan dat ons hoedanook moet overkomen,… Voor marxisten blijft het belangrijk om de wortels van alle vormen van geloof duidelijk te maken en de strijd voor een andere, socialistische maatschappij op heldere filosofische principes te baseren.

    Idealisme en materialisme

    De manier waarop mensen de wereld bekijken, en verklaren, is duizenden jaren lang beheerst door de spanning tussen 2 fundamentele stromingen: de idealistische en de materialistische stroming. Het zijn niet de enige standpunten in de filosofie, maar wel de 2 polen waartegenover iedereen die de fundamentele eigenschappen van de realiteit wil onderzoeken, zich geplaatst ziet.

    Idealisme betekent hier niet "streven naar het goede", "een betere wereld". Net zoals materialisme in filosofische zin niet staat voor zijn populaire betekenis: "enkel geïnteresseerd in eigen profijt", "egoïsme". Idealisme betekent dat je gelooft dat er achter de materiële werkelijkheid een niet waarneembare, bovennatuurlijke oorzaak ligt: dat God, een aantal goden of een mysterieuze kracht het leven op aarde en daarbuiten bepalen, of op z’n minst in gang hebben gezet. Het is het geloof in niet-materiële, niet-waarneembare oorzaken en doelstellingen.

    Idealisme drukt zich ook uit in de overtuiging dat ideeën in de maatschappij fundamentele veranderingen kunnen ondergaan zonder dat er daar een verandering in de praktijk, en vooral in het productieproces, aan vooraf hoeft te gaan.

    Het materialisme stelt dat er enkel bewegende materie bestaat. Alles, ook onze ideeën, is daartoe terug te voeren. Uit niet-levende materie komt levende materie, uit de aap de mens. Materiële behoeften en hoe daarin wordt voldaan, bepalen – in elk stadium – de vorm van de maatschappij, en welke ideeën daarin overheersen.

    Het idealisme doorliep in het begin van zijn ontstaan 2 grote stadia: de magie en de religie. De magie beheerste de eerste primitieve gemeenschappen: de eerste jagers, verzamelaars en vissers geloofden dat de zon, de donder, de regen en andere natuurlijke fenomenen krachten waren waarvan de goedkeuring moest worden gewonnen. Magische rituelen moesten een succesvolle jacht verzekeren. Ze schreven de verschijnselen van de natuur eigenschappen toe, dikwijls menselijke, die ze in de werkelijkheid niet hadden.

    In hun dagelijks vervaardigen van gereedschap, voedsel, kleding, onderdak, etc. moesten deze primitieve gemeenschappen zich baseren op niets anders dan de tastbare, materiële werkelijkheid. Maar tegelijk was de natuur nog zo vreemd en onbekend en gebeurde de productie nog op zo’n laag niveau dat ze geloofden in bovennatuurlijke krachten, die met magische rituelen moesten worden bezworen.

    De natuurgoden werden met het ontstaan van de religie vervangen door verpersoonlijkte, op mensen gelijkende goden. Dit was ondenkbaar in de gelijke samenlevingen van het "primitieve communisme". Er werd nog niet voldoende geproduceerd om van de arbeid vrijgestelde stamhoofden of heersende klassen te laten ontstaan. De overgang naar religie weerspiegelde een groei van de productiekrachten in de maatschappij en het ontstaan van de eerste klassensamenlevingen.

    Het geloof maakte dus niet de maatschappij, de maatschappij bepaalde de vorm van geloof en het godsbeeld. De Griekse filosoof Xenophanes hekelde het feit dat Ethiopische goden zwart waren en een platte neus hadden. De goden van de Thraciërs hadden rood haar en groene ogen. God werd geschapen naar een geïdealiseerd evenbeeld van de mens.

    [box type=”shadow” align=”alignright” width=”100″]

    Onze Vader…

    De marxistische auteur George Novack geeft een opvallende analyse van het "Onze Vader": "De nederige verzoeker in nood richt zich eerst op ‘Onze Vader’ – een hemelse uitgave van de patriarch en heerser in de klassensamenleving. Deze despoot wordt dan verheven boven gewone stervelingen tot goddelijke dimensies: ‘Die in de hemelen zijt’. Hij krijgt het ontzag vereist bij superieure autoriteit: ‘Geheiligd zij uw naam’. De verzoeker vraagt dat Zijn wensen worden vervuld: ‘Uw rijk kome; uw wil geschiede.’ Niet later maar hier en nu: ‘Op aarde zoals in de hemel.’ Zoals de wilde die een goede oogst vraagt en een fijne vangst van zijn magische verstrekker, zo smeekt de beschaafde ‘wilde’: ‘Geef ons heden ons dagelijks brood.’ Hij vraagt om gezuiverd te worden van overtreden taboes: ‘En vergeef ons onze schulden.’ Hier wordt de moraliserende invloed van de christelijke cultuur aan toegevoegd: ‘Zoals wij vergeven aan onze schuldenaren.’ Dit wordt bekroond door een toegeving van zwakte, nederigheid, vrees en onderwerping aan de dominerende, bovenmenselijke kracht: ‘En leidt ons niet in bekoring, maar verlos ons van het kwade.’ Het afsluitende ‘Amen’ betekent: het zij zo, stel ons niet teleur."
    [/box]

    Socialisme en religie

    Marxisten hebben een gevoelige benadering tegenover religie. We erkennen de sociale wortels van het geloof. Lenin stelde het als volgt: "In moderne kapitalistische landen zijn de wortels van religie hoofdzakelijk sociaal. De diepste oorzaak van religie vandaag is de sociaal onderdrukte situatie van de werkende massa’s en hun schijnbaar complete hulpeloosheid tegenover de blinde krachten van het kapitalisme."

    Tegelijkertijd denken we dat het nodig is om een objectieve, materialistische analyse te maken van de tegenstellingen binnen dit systeem. De AEL bijvoorbeeld van Abou JahJah stelt dat ze wel "dialectisch" is (ze erkent dat er tegenstellingen bestaan in de maatschappij waardoor deze ontwikkelt, dat veranderingen niet alleen geleidelijk maar ook snel en revolutionair kunnen verlopen,…), maar tegelijk het "materialisme" verwerpt. Dit is volgens ons een reële analyse van de wetmatigheden van het kapitalisme en de klassenstrijd vervangen door wensdenken. Waardoor ook de enige reële krachten die iets kunnen veranderen – de wereldwijde arbeidersklasse en de arme boeren, boven alle culturele verschillen heen – uit het zicht verdwijnen.

    Socialisten zullen argumenteren tegen religieus geloof en idealisme, maar dit mag op geen enkele manier een gemeenschappelijke strijd met gelovige arbeiders in de weg staan. Integendeel. Zoals Lenin in "De houding van de arbeiderspartij tegenover religie" stelt: "Het bestrijden van de religie kan niet worden beperkt tot abstract ideologisch preken. (…) Het moet worden verbonden met de concrete praktijk van de klassebeweging, die zich richt op het wegnemen van de sociale wortels van religie." Daarbij is "vrijzinnige propaganda ondergeschikt aan de basistaak van de ontwikkeling van de klassenstrijd van de uitgebuite massa’s tegen de uitbuiters".

    Elk element van dwang moet in de strijd tegen religieuze ideeën worden vermeden. Daarom is LSP-MAS ook geen voorstander van het verbieden van de islamitische hoofddoek in scholen. Enkel doorheen een gemeenschappelijke strijd van de arbeiders en hun gezinnen tegen het kapitalisme, waarbij een houding van gelijkheid (tussen man en vrouw, tussen Belgen en migranten, tussen jong en oud,…) een noodzakelijke voorwaarde is om de strijd te laten slagen, kan de voedingsbodem voor discriminatie worden weggenomen.

    We zijn geen voorstander van aparte moslimscholen, wat de AEL naar voor brengt, omdat dit de eenheid van de arbeidersklasse schaadt. We zijn wel voor godsdienstvrijheid in publieke scholen, die voor iedereen openstaan. Voor het overige is de godsdienst een privé-zaak tegenover de staat (ook in een arbeidersstaat). Socialisten denken echter dat het dialectisch materialisme als wereldvisie de enige reële fundering biedt voor een vooruitgang van wetenschap en techniek en van de maatschappij zelf.

    Zoals Trotski het stelde: "Religie zal enkel ophouden te bestaan met de ontwikkeling van een socialistisch systeem, d.w.z. wanneer de technologie de mens bevrijdt van neerdrukkende vormen van afhankelijkheid van de natuur, temidden van sociale relaties die niet langer mysterieus zijn maar compleet doorzichtig en die mensen niet onderdrukken."

    Religie als instrument van de heersende klasse

    Zoals Marx het stelde: "Religieus lijden is tegelijkertijd de uitdrukking van reëel lijden en een protest tegen reëel lijden. Religie is de zucht van het onderdrukte wezen, het hart van een harteloze wereld en de ziel van zielloze omstandigheden." Die reële "zucht" werd in klassenmaatschappijen bewust door de machthebbers misbruikt als verdoving van de massa’s. Van de eerste priesterkasten in het oude Mesopotamië, over de farao’s van het oude Egypte, de slavenhouders van Griekenland en Athene tot de keizerrijken in het oude China: allemaal gebruikten ze de godsdienst als een ideologische rechtvaardiging van de verdeling van de maatschappij in klassen.

    Het christendom ontstond als religie van de onderdrukten in het Romeinse rijk, maar werd de staatsgodsdienst onder het middeleeuwse feodalisme. De kerk was zelf landeigenaar en eiste een tiende van de productie van de boeren op. Tegelijkertijd kon men z’n zonden afkopen met een volstrekt hypocriete handel in aflaten.

    De burgerij vocht eerst onder een vrijzinnige banier tegen de oude machten van het feodalisme, maar zag nadien het nut in van de godsdienst om de opkomende arbeidersklasse te verdelen en onder de knoet te houden. De kerk speelde het spel mee met de oprichting van aparte, katholieke vakbonden.

  • Inleiding tot het marxisme. Deel 1: kapitalisme leidt tot crisis

    We beginnen de zomer van socialisme.be met een reeks artikels uit onze archieven. We brengen een algemene inleiding tot het marxisme aan de hand van enkele teksten die ingaan op hoe het kapitalisme functioneert, hoe marxisten tegenover filosofie staan, hoe we verandering kunnen bekomen, hoe een socialistische planeconomie er kan uitzien,… We starten met een artikel door Eric Byl uit 2004 over hoe het kapitalisme steeds opnieuw tot crisis leidt.


    Kapitalisme leidt tot crisis. Steeds weer overproductie

    Artikel door Eric Byl uit 2004

    Op 20 jaar tijd is de waarde van alle goederen en diensten die we in België jaarlijks produceren meer dan verdubbeld (van 106 naar 268 miljard euro). Toch bedraagt het aantal officiële armen nu 13%, tegen 6% 20 jaar geleden. De wachtlijsten voor zorginstellingen en sociale woningen zijn nog nooit zo lang geweest en ook de werkloosheid is, ondanks de belofte van Verhofstadt, ten opzichte van vorig jaar alweer met meer dan 7% gestegen. Volgens LSP creëert het kapitalisme zelf die tegenstellingen.

    In alle voorkapitalistische maatschappijen was de productie hoofdzakelijk gericht op het verwerven van nuttige goederen. Geld was hooguit een ruilmiddel. Het kapitalisme maakte het nut of de gebruikswaarde van een goed echter ondergeschikt aan haar ruilwaarde. Goederen werden louter koopwaren: niet geproduceerd voor hun nut, maar om te verkopen voor meer geld dan men erin heeft gestopt. Geld wordt het doel, de koopwaar een middel.

    Koopwaren bevatten gebruikswaarde. Die is voor iedereen verschillend, afhankelijk van de behoeften. Hoewel de gebruikswaarde de basis is voor de ruil – een roker koopt sigaretten voor hun gebruikswaarde – kan ze onmogelijk verklaren waarom een roker maar evenveel betaalt voor sigaretten als een niet-roker. Idem voor de kopers van cosmetische producten. Naast de gebruikswaarde is er dus een tweede waarde, de ruilwaarde, actief. Gebruikswaarden komen ook voor in de natuur zonder tussenkomst van menselijke arbeid. De lucht die we inademen bijvoorbeeld. Ruilwaarde wordt echter uitsluitend voortgebracht door menselijke arbeidskracht onder heel specifieke historische omstandigheden.

    Prijsvorming

    De ruilwaarde van een koopwaar wordt bepaald door de hoeveelheid arbeidstijd nodig om ze te vervaardigen. We spreken hier over gemiddeld maatschappelijk noodzakelijke arbeidstijd.

    Trager werken of werken met verouderde middelen voegt geen gram ruilwaarde toe, men spreekt in dat geval van overtollige arbeidstijd. De scholingsgraad is ook belangrijk. Geschoolde arbeid vergt arbeidstijd voor vorming en staat dus gelijk aan verschillende éénheden eenvoudige arbeid. De natuurlijke prijs van een koopwaar is de ruilwaarde.

    Monopolievorming en schaarste kunnen de prijs tijdelijk doen stijgen boven de natuurlijke prijs. Omgekeerd kan een hoog aanbod leiden tot een lagere dan de natuurlijke prijs. Maar dat verklaart niet waarom een tandenstoker altijd minder zal kosten dan een auto.

    Meerwaarde

    Lange tijd dacht men dat winst het resultaat was van duur verkopen wat men goedkoop aankocht. Indien dat zo is, dan zou iedereen duurder verkopen.

    Wat je wint als verkoper van één koopwaar, zou je verliezen als koper van een andere. Enkel de arbeider wordt op die manier bedot, want arbeidskracht is de enige productiekracht die meer oplevert dan haar oorspronkelijke (ruil)waarde.

    Voor machines, gebouwen en grondstoffen betaalt de kapitalist aan zijn collega een prijs die overeenstemt met de ruilwaarde nodig om die goederen te produceren. Hij maakt er winst noch verlies op, dat deed zijn collega al. Het geheim van de kapitalistische uitbuiting zit hem elders. De kapitalist koopt arbeidskracht, de capaciteit om te arbeiden, zoals iedere koopwaar aan de prijs die overeenstemt met de ruilwaarde nodig om de arbeidskracht te (re-)produceren. Dat heet de loonkost, de som van het brutoloon en dat deel van het loon dat de patroon rechtstreeks doorstort aan het RIZIV, de zogenaamde “patronale” bijdragen. Hij koopt niet het resultaat van de arbeid, maar een aantal uren arbeidscapaciteit. Hij organiseert het productieproces zodanig dat de arbeider zo snel mogelijk zijn loon heeft terugverdiend. De overblijvende tijd maakt hij gratis gebruik van de arbeidskracht. Dat noemen we de meerwaarde of de onbetaalde arbeid.

    Uitbuitingsgraad

    De verhouding tussen onbetaalde en betaalde arbeid bepaalt de uitbuitingsgraad.

    De kapitalisten proberen die voortdurend op te drijven door verlenging van de arbeidstijd of door de installatie van performantere machines, waardoor de noodzakelijke arbeidstijd – nodig om de loonkost op te brengen – vermindert. Vandaag probeert men de uitbuitingsgraad op te drijven door het filteren van dode momenten als plaspauzes of het opvangen van productiepieken door interimarbeid, etc.

    Het Nationaal Instituut voor Statistiek (NIS) geeft een overzicht van de verhouding tussen loonkosten (betaalde arbeid) en toegevoegde waarde (onbetaalde arbeid) voor het jaar 2000.

    Voor heel de industrie ontvangen bedrijven gemiddeld 100 euro onbetaalde arbeid voor iedere 60 euro betaalde arbeid, een uitbuitingsgraad van 166%. De gemiddelde loonkost per arbeider bedraagt er jaarlijks 39.594 euro of 1,6 miljoen Bfr, de toegevoegde waarde gemiddeld 65.991 euro of 2,66 miljoen Bfr. per jaar! In de Chemie bedraagt de uitbuitingsgraad 217%. In de textielsector 165%. (http://statbel. fgov.be/figures/ d422_nl.asp).

    Deze cijfers zijn gemiddelden, onder loonkost vallen ook de managerslonen. In de Benelux moeten die zich “behelpen” met gemiddeld 1,4 miljoen euro/jaar. (Vacature 2/06/2004) Niettemin helpen ze verklaren hoe Albert Frère, enige Belg op de lijst van ‘s werelds 500 rijkste mensen, een vermogen van naar schatting 1 miljard euro kon vergaren. Hij startte zijn carrière zonder diploma in de schroothandel van zijn vader. Hij is nu 77, voor ieder levensjaar heeft hij 13 miljoen euro opgestreken. Dat doe je niet met hard werken alleen.

    Overproductie

    Omdat arbeiders (en bedienden, maar dat onderscheid is kunstmatig) onbetaalde arbeid verrichten, kunnen ze nooit alle goederen opkopen die ze zelf hebben geproduceerd. De kapitalisten, een kleine krimpende minderheid, zijn daar evenmin toe in staat. We kunnen ons trouwens afvragen of ze de wegwerpprullen die ze ons willen slijten hoedanook zouden willen. Resultaat: een voortdurende neiging tot overproductie.

    Vandaag heeft dat een structureel punt bereikt. De toepassing van moderne wetenschap en techniek stoot op de beperkingen van de kapitalistische markt, die al die goederen niet kan opslorpen. We zijn terechtgekomen in wat men een depressie noemt: een lange periode van zwakke economische groei, stagnatie en weerkerende recessies die gepaard gaat met een hoge structurele werkloosheid.

    De burgerij probeert haar crisis voor zich uit te duwen door arbeiders, bedrijven en de overheid aan te zetten om vandaag al te consumeren wat ze morgen nog moeten verdienen. Dat zorgt voor een schuldenberg die onvermijdelijk moet afgebouwd worden, maar dat zou de economie totaal kunnen wurgen. Bijgevolg doet de burgerij wat elke toxicomaan zou doen: zichzelf alweer een laatste kredietshot zetten.

    De winstvoet

    De kapitalist is niet enkel geïnteresseerd in de uitbuitingsgraad, maar ook in de verhouding tussen onbetaalde arbeid en de totale hoeveelheid geïnvesteerd kapitaal. Men noemt dat de winstvoet of de hoeveelheid winst per éénheid geïnvesteerd kapitaal. Die heeft voortdurend de neiging om te dalen, waardoor steeds meer kapitaal vereist is om de winst op peil te houden.

    De concurrentiestrijd dwingt immers de kapitalist steeds performantere machines te installeren, die doorgaans duurder zijn dan hun voorgangers en op steeds kortere termijn moeten worden afgeschreven. Vandaar de dwingende vraag van het patronaat voor ploegenen continu-arbeid. Hun investering moet maximaal renderen, liefst 24 uur per dag.

    De toenemende vereiste van kapitaal voor machines gaat ten koste van hetgeen besteed wordt aan de huur van arbeidskracht, nochtans de enige productiekracht die meer waarde oplevert dan ze zelf reeds bezit.

    De burgerij probeert de winstvoet te herstellen door de uitbuitingsgraad nog verder op te drijven. Dat ondermijnt op zijn beurt de koopkracht. Kortom: de versnelde evolutie van wetenschap en techniek gaat in het kapitalistisch systeem niet gepaard met welzijn, maar met werkloosheid en ondermijning van de markt. De winstvoet is nu zo gering dat beursspeculatie dikwijls meer opbrengt. De crisis is structureel. Iedere oplossing stoot tegen de beperkingen van het kapitalisme. We moeten ons niet afvragen hoe we de doodstrijd van dit systeem kunnen rekken, maar hoe we de reële noden van arbeiders en hun gezinnen kunnen realiseren.

    LSP is voor een eerlijke verdeling van het beschikbare werk door de invoering van een 32-urenweek. We willen dat zonder loonverlies, omdat we de koopkracht niet nog verder willen ondermijnen en omdat we al meer dan genoeg onbetaalde arbeid verrichten. We hebben er niets op tegen om een deel van onze arbeid af te staan voor zorg, onderwijs en andere diensten, maar niet om de kluizen van een handvol rijken te vullen.

    Enkel een socialistische democratie is daartoe in staat.

  • 38 jaar te laat. Britse verontschuldigingen voor moord op onschuldige betogers

    In 1972 werd Derry opgeschrikt door een brutale aanval van het Britse leger op betogers. 27 onschuldige betogers werden daarbij neergeschoten. Nu werd een onderzoeksrapport naar de gebeurtenissen op “Bloody Sunday” gepubliceerd. Daaruit blijkt eens te meer hoe ver de Britse kapitalistische staat bereid is te gaan om haar belangen te verdedigen. Het onderzoek duurde 12 jaar en kostte 280 miljoen euro. Resultaat: er werd bevestigd wat iedereen al wist: de vermoorde betogers op Bloody Sunday waren onschuldig.

    Artikel door Gary Mulcahy vanuit Belfast

    Wat het onderzoek niet uitlegt en zelfs niet probeert uit te leggen, is de rol van de regering van Edward Heath (Tory) in 1972 en de rol van de Britse legerleiding bij de gebeurtenissen van Bloody Sunday en de doofpotoperatie achteraf. Over deze cruciale punten blijft het onderzoek zwijgen. In die zin is het een nieuw onderdeel van de doofpotoperatie waarmee de rol van de Britse staat in de gebeurtenissen en achteraf wordt verzwegen.

    Op 30 januari 1972 werden 27 onschuldige betogers neergeschoten op de straten van Derry. Hun misdaad was dat ze betoogden tegen de maatregel om willekeurige arrestaties zonder rechtszaak in te voeren en voor burgerrechten. Dertien mensen kwamen op de dag zelf om, een veertiende slachtoffer kwam enkele maanden later om als gevolg van de kogelwonde.

    Er werd snel een onderzoek opgezet door de Britse regering. Het onderzoek onder leiding van Lord Widgery kwam in april 1972 met het beruchte rapport-Widgery naar buiten. De conclusie van het rapport: het optreden van de Britse para’s was gerechtvaardigd, ze schoten pas nadat er vanuit de betogers op de soldaten werd geschoten. Er werd meteen ook gesuggereerd dat de dodelijke slachtoffers zelf gewapend waren. Zowel de Unionistische regering in Stormont, de lokale regering in Noord-Ierland, als de Britse regering werden volledig vrijgesproken van enige verantwoordelijkheid. Dit was een totale doofpotoperatie waarbij een moord door de Britse staat op de straten van Derry werd goedgepraat. Vier jaar later was Widgery overigens verantwoordelijk voor het afwijzen van het eerste beroep van de Birgmingham Six – zes Ieren die door de politie ten onrechte werden beschuldigd van bomaanslagen in Birmingham en daarvoor tot 16 jaar gevangenisstraf werden veroordeeld. Voor de Britse heersende klasse en het Unionistische establishment werd het incident afgesloten met het rapport-Widgery.

    De afgelopen 38 jaar hebben de families van de slachtoffers van Bloody Sunday onverzettelijk campagne gevoerd om de waarheid over Bloody Sunday bekend te maken en om de Britse regering ertoe te dwingen dat erkend zou worden dat het om onschuldige doden ging. Duizenden sloten zich bij de families aan toen ze op de dag dat het nieuwe rapport werd bekend gemaakt het parkoers van de betoging in 1972 opnieuw aflegden in Derry. Op hun weg naar Guildhall in het centrum van Derry, waar de conclusies van het onderzoek zouden worden bekend gemaakt, hielden de betogers halt aan de plaatsen waar de betogers werden neergeschoten door de para’s.

    Acht van de dodelijke slachtoffers waren jonger dan 22 jaar. Sommigen waren amper 17. Het nieuwe onderzoeksrapport (rapport-Saville) beschrijft de brutale wijze waarmee de para’s op de ongewapende betogers schoten. Kevin McElhinney (17) werd neergeschoten toen hij van de soldaten wegliep om beschutting te zoeken achter enkele flatgebouwen. William McKinney (27) werd in de rug geschoten. Hugh Gilmore (17) werd eveneens in de rug geschoten toen hij wegliep van de soldaten. Jim Wray (22) kreeg twee kogels in zijn rug in Glenfada park, de tweede kogel werd pas afgeschoten toen hij al dodelijk gewond op de grond lag. Gerald Donafhy (17) werd neergeschoten toen hij probeerde weg te geraken. Er werd beweerd dat er vier bommen op zijn lichaam werden gevonden bij een onderzoek door soldaten. Ooggetuigen hebben dit steeds ontkend. Ze wezen er op dat er geen bommen werden gevonden, maar dat deze nadien werden aangebracht toen het lijk van Gerald al naar een legerkazerne was overgebracht.

    Brian Doherty, destijds een jong lid van Militant in Derry (de voorloper van de Socialist Party) was op de burgerrechtenbetoging van 30 januari 1972 en getuigde voor de onderzoekscommissie. “Ik keek enkele minuten naar de rellen toen de situatie veranderde. Een aantal soldaten kwamen op de betogers af. Ze leken uit het niets te komen en ik herinner me dat ik erg verbaasd was over hun aantal. Dat viel op omdat ze anders gekleed waren dan de normale troepen. Ze hadden een volledige gevechtsuitrusting maar droegen geen schilden. Ik keek enkele seconden naar de soldaten en zag dan een jongeman. Hij kwam van mijn rechterzijde en liep snel in de richting van de opening tussen Blok 1 en Blok 2. Opeens viel de man neer. Ik zag hoe zijn lichaam een tijdje bleef rollen omdat hij zo snel aan het lopen was. Op hetzelfde ogenblik weerklonk het geluid van een schot dat leek te komen vanuit de richting van een soldaat die op Punt D stond. Ik zag de terugslag van de geweer van de soldaat, het leek erop dat hij net had geschoten.”

    Selectief neerschieten van relschoppers?

    De para’s kwamen uit Belfast en hadden een gewelddadige reputatie. De journalist Robert Fisk schreef deze week dat hij kort voor Bloody Sunday in Belfast was en zag hoe de para’s erg hardhandig optraden tegen protestanten in de buurt van Shankill Road. De protestanten hadden een straatblokkade opgeworpen met autobanden waarmee ze wilden protesteren tegen het gebrek aan veiligheid. Fisk herinnert zich ook een protestbetoging tegen een interneringskamp in Magilligan in de buurt van Derry op 22 januari 1972. Vreedzame betogers werden hardhandig aangepakt door Britse troepen. Willekeurige arrestaties zonder enige vorm van proces werden mogelijk vanaf augustus 1971. Tegelijk werd een betogingsverbod aangekondigd. John Hume, die later een parlementslid zou worden in Derry voor de SDLP (een middenklasse nationalistische partij), was op de betoging in Magilligan. Fisk herinnert zich hoe een “para naar Hume stapte en hem – met een opvallend Engels accent – bedreigde. Ik besefte dat er iets nieuw gebeurde. Hume vertelde me jaren nadien dat het leger de beslissingen nam en dat hij daar erg bezorgd om was omdat het onmogelijk was om met hen te onderhandelen. Hume zou niet deelnemen aan de betoging op Bloody Sunday.

    In de weken voor Bloody Sunday waren er tekenen dat het establishment bereid was om op betogers te schieten. De Britse legerleider voor de landtroepen in Noord-Ierland, majoor-generaal Robert Ford, verklaarde officieel dat hij er geen probleem mee had indien relschoppers of bendeleiders zouden worden neergeschoten om een voorbeeld te stellen. Het was Ford die besliste dat de para’s naar Derry zouden worden gestuurd, een stad met een sterke nationalistische beweging en grote delen van de stad waren “no-go” zones voor leger en de Unionistische politie. Ford bezocht Derry in januari 1972 en schreef een vertrouwelijke nota aan legerleider Harry Tuzo waarin hij stelde dat hij verontrust was door de houding van de officieren van de plaatselijk gevestigde legereenheden. Ford stelde dat er jonge hooligans waren in Derry die een spoor van vernieling achterlieten in Derry waarbij het leger amper in staat was om hen aan te pakken.

    De jongeren die opkwamen tegen de staatsrepressie werden dus gewoon hooligans genoemd. Onder die jongeren waren er overigens heel wat leden van de Derry Young Socialists, de jongeren van de lokale Labour Party die snel groeide met haar verzet tegen de Unionistische staat en de rechtse nationalisten. De snelheid waarmee socialistische opvattingen en organisaties een ingang vonden, kort na de revolutionaire gebeurtenissen in Frankrijk in 1968 en de burgerrechtenbeweging in de VS, verontruste het establishment. Deze radicalisatie keerde zich tegen de armoede en klassendiscriminatie waar niet enkel katholieken het slachtoffer van werden maar ook protestantse arbeiders en jongeren.

    Een van de soldaten die getuigde voor het Saville-onderzoek, in het rapport bekend als “soldaat 027”, schreef dat hij als 19-jarige soldaat in Derry was. De avond voor Bloody Sunday riep een luitenant de troepen toe: “Morgen zullen we er een paar neerknallen.” Soldaat 027 verklaarde verder dat hij zijn verklaring voor het onderzoek van Widgery in 1972 niet zelf had geschreven, maar dat zijn getuigenis werd geschreven door Britse advocaten en dat het geen juist beeld bracht. Het rapport-Saville concludeert: “Wellicht vond soldaat 027 het nodig om een reden te verzinnen waarmee hij de tegenstrijdige verklaring in het Widgery-onderzoek kon verklaren tegenover zijn latere verklaringen. Hij koos er ten onrechte voor om de verantwoordelijkheid voor zijn inconsistentie bij anderen te leggen.”

    Dit is niet zomaar een zwak punt in het rapport-Saville, het zet de toon. En het rapport wil nog steeds aantonen dat noch de Unionistische regering in Noord-Ierland noch de Britse regering in 1972 op directe of indirecte wijze verantwoordelijk waren voor Bloody Sunday. Volgens dit rapport was het bloedbad het resultaat van enkele soldaten die onafhankelijk en bewust ervoor kozen om ongewapende betogers te vermoorden zonder dat er enige orders van bovenaf daartoe waren gekomen. Dit gebeurde bovendien in Bogside, voorheen een no-go zone voor de Britse troepen. Deze conclusie van het onderzoek heeft geen enkele geloofwaardigheid. Er wordt ook niet uitgelegd waarom de conclusies van het rapport-Saville zo sterk afwijken van het rapport-Widgery dat voorheen zo lang werd gesteund door het establishment.

    Geen onderzoeken meer

    De families van de slachtoffers van Bloody Sunday hebben 38 jaar campagne moeten voeren om de namen van hun geliefden te zuiveren. En nog steeds wordt de waarheid over wie het bevel gaf om met scherp te schieten en van hoe hoog dit bevel kwam, verborgen. De Britse premier Cameron verklaarde dat er geen onderzoeken meer zouden volgen naar het verleden van Noord-Ierland. Het establishment wil de openstaande vragen vermijden, ook met betrekking tot Bloody Sunday. Er werden verontschuldigingen aangeboden om de hele zaak af te sluiten en bijkomende vragen te vermijden. Dit is niet enkel de positie van het Britse establishment. De Ierse premier Brian Cowen was de eerste om de “moedige en eerlijke woorden” van Cameron te loven. De Ierse presidente Mary McAleese bracht hulde aan de families die 38 jaar campagne voerden. Ze deed dit terwijl ze op bezoek was bij de verantwoordelijken voor de slachtpartij op het Tienanmenplein in China. De sectaire politici in Noord-Ierland proberen langs beide kanten om gebruik te maken van dit rapport.

    Er werden vragen gesteld waarom er geen onderzoek werd gedaan naar andere onschuldige dodelijke slachtoffers tijdens de Troubles, ook naar veel mensen die werden vermoord door paramilitairen voor de simpele reden dat ze een katholiek of een protestant waren. De families van deze slachtoffers mogen ook de waarheid horen. De rechten van de slachtoffers op rechtvaardigheid en de waarheid zullen niet worden bekomen van politici die zelf deel uitmaakten van het sectaire bloedbad langs beide kanten. Zij zijn meer geïntereseerd in het verdedigen van de eigen posities en privileges dan in het onderzoeken van de rol van de sectaire partijen, paramilitaire groepen en de staat doorheen de periode van de Troubles. Het zijn de arbeiders die de zwaarste prijs hebben betaald voor de Troubles. Een echt onafhankelijk onderzoek moet gebeuren door vertegenwoordigers van de arbeidersklasse en moet ingaan op de rol van alle betrokkenen bij het conflict.

    Betekenis van Bloody Sunday

    Bloody Sunday was een beslissend ogenblik in de Noord-Ierse geschiedenis. De brutale staatsrepressie met onder meer de willekeurige arrestaties waardoor honderden mannen maanden tot jaren onschuldig in de gevangenis terecht kwamen en daar werden gemarteld, het geweld op Bloody Sunday,… Het zorgde ervoor dat duizenden jongeren zich naar zowel het Officiële als het Provisional IRA keerden. De moorden van Bloody Sunday versterkten de opvatting bij de meest radicale delen van de katholieke jongeren dat de burgerrechtenperiode voorbij was, dat de “politieke” weg had gefaald en dat individueel terrorisme de enige manier was om de Britse staat aan te pakken.

    De afwezigheid van een massaal socialistisch alternatief en het falen van de leiders van Labour en de vakbonden dreef een aantal strijdbare katholieke jongeren in de handen van het verkeerde en contraproductieve idee van individueel terrorisme waarmee de sectaire tegenstellingen enkel verder werden opgedreven.

    Bloody Sunday was een schande en een tragedie voor de betrokken families van de slachtoffers. De Noord-Ierse arbeidersklasse heeft een hoge prijs betaald voor deze schande. De komende weken zal blijken dat er ook na het 5.000 pagina’s tellend rapport-Saville heel wat vragen open blijven over wat er exact is gebeurd op Bloody Sunday en over wie daarvoor verantwoordelijk was.


    Meer weten over Noord-Ierland?

    In juli publiceert deze website een artikelenreeks waarin de geschiedenis van Noord-Ierland en ons programma over de nationale kwestie in dat land onder de loep worden genomen.

  • De tragedie van de Chinese revolutie door Harold Isaacs

    [box type=”shadow” align=”alignright” width=”100″]

    RECENSIES op SOCIALISME.be

    • "Gebakken lucht". Een vernietigende kritiek op traditionele media
    • Na het boek, de film: "De Shockdoctrine" van Naomi Klein
    • Een terugblik op “De weg naar Wigan” van George Orwell
    • “Luisten naar sprinkhanen” door Arundhati Roy
    • "Why not Socialism?" door G.A. Cohen
    • “Van Genk tot Mauthausen. Opmerkelijk verzet en collaboratie in Vlaanderen” door Roger Rutten
    • "Un amour à taire": vervolging van holebi’s, vroeger & nu
    • "Blackwater, opkomst van ‘s werelds machtigste huurlingenleger" door Jeremy Scahill
    • "De rode vlag" door David Priestland
    • "Dokter in overall" door Karel Van Bever
    • Which side are you on?
    • "Het islamdebat" door Sami Zemni
    • Varmints: boek, film en CD
    • "Onze kant van het bed" door Marc Reynebeau
    • Tentoonstelling: Frida Kahlo in Bozar
    • “Jean-Marie Dedecker. De buffel” door Raf Sauviller

    [/box]

    De Chinese revolutie van 1925-27 is een van de grootste en belangrijkste bewegingen uit de menselijke geschiedenis. De Chinese massa’s zaten opeengehoopt in de stedelijke centra van Shanghai, Guangdong, Wuhan,… van waaruit ze het Chinese en imperialistische grootgrondbezit en kapitalisme bestreden in een zoektocht naar vrijheid en een nieuwe samenleving. De omstandigheden waren gunstiger dan in Rusland in oktober 1917 waardoor een succesvolle revolutie volstrekt mogelijk was.

    Recensie door Peter Taaffe

    Er was evenwel een belangrijk obstakel voor een succesvolle revolutie in de vorm van het verkeerde beleid dat werd voorgestaan door Stalin en zijn kliek die toen reeds aan het hoofd stond van de Communistische Internationale. Zij stonden voor een alliantie van de arbeidersklasse en de onderdrukte boeren met de zogenaamde “nationale kapitalisten” in een “blok van vier klassen” in China.

    Dit was de faliekante politiek die de mensjewieken in Rusland voorstonden die nu werd uitgevoerd naar China. Het boek van Isaacs maakt duidelijk dat dit de “tragedie” van de revolutie vormde. Er is sinds de Chinese revolutie van 1925-27 heel wat discussie geweest en aanhangers van Stalin en het stalinisme hebben geprobeerd om het falen van de revolutie goed te praten. Isaacs dient hen van antwoord met een stortvloed van feiten en beschrijvingen van de situatie van de massa’s. Daarmee ondermijnt hij de stalinistische argumenten en onderbouwt hij de positie van zichzelf en van Trotski.

    Dit boek biedt echter nog veel meer. Het is een boek dat op literaire wijze een beeld brengt van het heroïsme, de zelfopoffering en de vastberadenheid om de wereld te veranderen onder de Chinese arbeiders en boeren.

    Deze nieuwe uitgave heeft een bijkomend voordeel in de zin dat het net zoals bij de eerste uitgave verschijnt met een verhelderend voorwoord door Leon Trotski. Bij een latere verkorte versie van het boek was deze inleiding spijtig genoeg weg gelaten. Naarmate Isaacs na het overlijden van Trotski naar rechts opschoof, verkoos hij zelf de “verkorte” versie van zijn boek. Dat was nog steeds een nuttig werk, ondanks het feit dat de auteur intussen van mening en positie was veranderd, maar met het voorwoord van Trotski erbij is het toch vollediger.

    Trotski merkte zelf op: “Het boek van Isaacs is van begin tot einde een wetenschappelijk werk. Het is gebaseerd op een gedetailleerde studie van een groot aantal originele bronnen en bijkomend materiaal.” Daarbij moet nog worden opgemerkt dat Trotski veel discussieerde met de jonge Isaacs, die pas 28 was toen hij dit boek schreef, en in deze discussies werd het boek regel per regel besproken voor het tot publicatie kwam. Isaacs nam later afstand van zijn trotskistisch en marxistisch verleden, maar dit boek blijft een mooie bevestiging van de opvattingen van Trotski, in het bijzonder met betrekking tot de belangrijke kwestie van de permanente revolutie in China.

    De theorie van de permanente revolutie houdt in dat een kapitalistische burgerlijk-democratische revolutie – met een grondige landhervorming en het wegnemen van alle feodale en semi-feodale verhoudingen, een oplossing voor de nationale kwestie, democratie, verkiezingen voor een parlement,…- in wat vandaag de neokoloniale wereld vormt, slechts mogelijk is indien de arbeidersklasse de centrale kracht wordt in een dergelijke revolutie. De arbeidersklasse kan deze revolutie pas tot een overwinning brengen, indien het de leiding in de strijd op zich neemt en daarbij ondersteund wordt door de boeren.

    Het eerste hoofdstuk – “zaden van revolutie” – is een literair hoogstandje als het doorheen een beschrijving van het leven van de Chinese massa’s de wet van de “gecombineerde en ongelijke ontwikkeling” uitlegt. Dat is een integraal onderdeel van Trotski’s theorie van de permanente revolutie. Het hoofdstuk begint als volgt: “Aan de rand van de grote Chinese steden vallen de schaduwen van de hoge fabrieksschoorstenen over de velden waar nog houten ploegen worden gebruikt. Op de kaden van de zeehavens zijn er moderne transportboten die goederen mee nemen die door mannen op hun rug of met primitieve bootjes naar het schip werden gebracht.

    “In de straten zijn er grote trucks en rinkelende trams naast karren die door mannen worden voortgetrokken. Auto’s toeteren boos naar riksja’s die door mensen worden voortgeduwd of naar karren die hun weg door het verkeer zoeken. In de straten zijn er winkels waar koopwaar op primitieve wijze wordt geproduceerd en meteen aan de man gebracht. Daarnaast zijn er tegelijk grote molens die worden aangedreven door zoemende dynamo’s. Vliegtuigen en spoorwegen trekken door uitgebreide regio’s die anders enkel met elkaar verbonden waren door voetpaden en duizend jaar oude kanalen. Moderne stoomboten trekken voorbij de kust en de rivieren samen met vaartuigen van oude makelij.

    “Doorheen de dorpen en steden en op het uitgebreide land in de grote valleien van aan de zee tot in het hart van Azië zijn er tal van tegenstellingen en contrasten. Deze belichamen de strijd van bijna een half miljard mensen die proberen te bestaan en te overleven.”

    Het is spijtig dat de auteur nadien afstand nam van zijn marxistische standpunten. Zijn zoon, Arnold Isaacs, doet in zijn nieuw voorwoord een poging om dit uit te leggen. Hij merkt op dat zijn vader ideologisch aan dezelfde kant van Trotski stond toen hij het boek schreef. Maar dan stelt hij: “Zijn [Harold Isaacs] standpunt over Trotski’s onderliggende opvattingen was een andere kwestie.”

    Isaacs’ zoon moet toegeven dat het boek van zijn vader was geschreven door de jonge revolutionair, zoals Trotski instemmend schreef in zijn voorwoord. Maar “dat veranderde snel”. Dertien jaar later kwam er een verkorte versie van het boek waarin niet alle elementen aanwezig waren, “Hij [Harold Isaacs] was het niet langer eens met de fundamentele leninistische principes die Trotski aanhield tot aan zijn dood in 1940.” (voorwoord door Arnold R Isaacs)

    Het feit dat Isaacs van standpunt veranderde, wordt verklaard door het feit dat hij het niet eens was met “het principe dat een proletarische dictatuur wordt geleid door één revolutionaire partij die de enige macht in een revolutionaire staat uitoefent.” Dat is een totaal verkeerde visie die wordt toegeschreven aan de trotskisten of de marxisten vandaag.

    Er was in Rusland slechts één partij die de “dictatuur van het proletariaat” uitoefende (die term had toen overigens een totaal andere betekenis als vandaag, marxisten gebruiken nu eerder de term “arbeidersdemocratie”). Maar die eenpartijstaat was geen resultaat van de opvattingen van Trotski, het was een uitvloeisel uit de moeilijkheden waarmee de Russische revolutie te maken had gekregen.

    Zoals Trotski vaak heeft uitgelegd was er aanvankelijk maar een partij die door de Bolsjewieken werd verboden, namelijk de reactionaire Zwarte Honderd. Alle andere partijen – mensjewieken, sociaal-revolutionairen, anarchisten,… – mochten hun activiteiten verder zetten en een politieke oppositie tegen de Bolsjewieken voeren op voorwaarde dat dit op een vreedzame en democratische wijze gebeurde. Ze werden pas verboden toen ze beroep deden op gewapende opstand tegen de Bolsjewieken – zoals de Sociaal-Revolutionairen dit deden in 1918 toen ze samen met de mensjewieken en anderen steun gaven aan diverse tsaristische of witte generaals.

    Toen leden van deze partijen de verworvenheden van oktober 1917 wilden verdedigen, zagen ze dat hun partijen aan de nadere kant van de barricaden stonden. Isaacs’ zoon stelt in de inleiding dat de sovjetervaring ons de “complete tegenstelling tussen het autoritaire en het democratische socialisme [heeft] geleerd. Het eenpartij monopolie van het politieke leven ontwikkelde tot een bureaucratische oligarchie, een resultaat van de basis stellingen van het bolsjewisme.”

    Dit is het bekende deuntje waarin wordt gesteld dat het autoritaire stalinisme een logisch resultaat van het Bolsjewisme en haar methoden was. In de werkelijkheid zagen we dat het stalinisme om de eigen positie te consolideren een einde maakte aan alle elementen van Bolsjewisme.

    De Bolsjewistische partij van Lenin was de meest democratische massapartij uit de geschiedenis. Het stalinisme maakte een einde aan deze partij met een rivier van bloed in de verschrikkelijke zuiveringen van de jaren 1930. Het eenpartijregime kwam voort uit het isolement van de Russische revolutie, niet uit de oorspronkelijke doelstellingen van de Bolsjewieken.

    Er werd gehoopt dat de sovjetdemocratie hersteld zou worden na de burgeroorlog. In de plaats daarvan leidde het isolement van de revolutie tot de ontwikkeling van een bureaucratische kaste die uiteindelijk 73 jaar na de revolutie ten val kwam waarop het kapitalisme kon terugkeren in Rusland.

    Deze elementen staan niet centraal in het boek dat ingaat op de machtige Chinese revolutie van 1925-27. De belangrijkste oorzaken voor deze bewegingen moesten net zoals bij de Russische revolutie (dat een belangrijke inspiratiebron was voor de Chinese massa’s) worden gezocht bij het falen van het kapitalisme om de samenleving vooruit te brengen.

    Dit boek is een aanrader, eventueel samen met andere werken. Dit boek kan de jongere generatie kennis laten maken met het echte karakter van de revolutie van 1925-27. Het zal ook duidelijk maken dat de krachten die betrokken waren bij de revolutie van 1944-49 (onder leiding van het Rode Leger en Mao Zedong) van een ander kaliber waren dan de krachten die de revolutie van 1925-27 maakten, een klassieke arbeidersrevolutie waarbij de Chinese massa’s de strijd aangingen voor een andere samenleving.

    Dit boek is ook vandaag belangrijk om de een beter begrip te hebben van de niet vervolledigde kapitalistisch-democratische revolutie, wat tot op vandaag een enorme hindernis is voor echte bevrijding in die delen van de wereld die goed zijn voor twee derden van de mensheid. Lees dit boek om een beter begrip te hebben van de gebeurtenissen die zullen plaatsvinden in de neokoloniale wereld.

    > Online versie in het Engels

  • Kapitalisme = barbarij. Voor een socialistische samenleving!

    Het kapitalisme verkeert in een diepe systeemcrisis. Men probeert af en toe het gezicht te redden met de mededeling dat het einde van de tunnel in zicht is. Om er dan toch snel aan toe te voegen dat er wel serieuze inspanningen en inleveringen nodig zullen zijn. In mensentaal betekent dit dat de welvaartstaat de komende 5 à 10 jaar drastisch zal worden afgebouwd en het de gewone bevolking is die zal opdraaien voor de crisis. Dat betekent inbinden op lonen, werkuren, flexibiliteit, sociale zekerheid, pensioenrechten, diensten, gezondheidszorg,…

    Dossier uit het meinummer van De Linkse Socialist, geschreven door Bart Vandersteene

    Vrije markt in vraag stellen of enkel de excessen bestrijden?

    Sinds de val van de Muur in 1989 werd het dogma verkondigd dat de vrije markt het beste systeem van welvaartcreatie was.

    Dat deze welvaartcreatie gebaseerd was op speculatieve zeepbellen werd afgedaan als kritiek in de marge. Dat de kloof tussen arm en rijk zowel op mondiaal vlak als binnen het Westen groeide, was een schoonheidsfoutje dat na verloop van tijd met goed bestuur wel zou verdwijnen. De zogenaamde creatieve kracht van de vrije markt creëerde illusies maar bleek in de praktijk vooral een verwoestende kracht te zijn.

    De vrije markt wordt vandaag niet fundamenteel in vraag gesteld. Men poogt het systeem te redden met de stelling dat enkel de ergste excessen moeten worden weggewerkt. Wat meer regulering en het aftoppen van de superbonussen voor de managers zou volgens sommigen volstaan om het kapitalisme te temmen.

    De afwezigheid van een duidelijk gedefinieerd en krachtig socialistisch alternatief is vandaag het grootste obstakel voor het uitblijven van massaal verzet tegen de impact van de crisis. Met de val van de Muur werd het einde van het socialisme als maatschappijmodel voorspeld. Wat toen verdween, waren echter geen socialistische modelstaten maar dictatoriale karikaturen.

    Het kapitalisme leidt onvermijdelijk tot crisis omdat de werknemers met hun lonen niet in staat zijn om de waarde op te kopen die ze collectief produceren. Daarom is er de constante neiging tot overproductie of onderconsumptie. Dit probleem kan tijdelijk worden uitgesteld door de werknemers hun loon van morgen reeds vandaag via krediet te laten uitgeven. Maar ooit moet de factuur worden betaald.

    Het failliet van het vrije marktsysteem kan niet anders dan de zoektocht naar een alternatief stimuleren. Socialistische ideeën zullen terug steun vinden onder arbeiders en jongeren op zoek naar een oplossing voor de uitzichtloze toekomst onder het kapitalisme. Dat verklaart wellicht waarom “Het Kapitaal” terug wordt uitgebracht in het Nederlands of het feit dat er in Canada een film uitkomt waarin wordt verwezen naar de Russische revolutionair Trotski. In heel wat boeken en teksten wordt opnieuw gerefereerd aan het socialisme en het marxisme.

    SP.a en PS stellen kapitalisme niet in vraag

    De sociaal-democraten stellen het kapitalisme op zich al lang niet meer in vraag. De vrije markt en het privébezit worden aangenomen als natuurwetten zoals de zwaartekracht. Bruno Tobback, SP.a- fractieleider in het parlement laat er geen twijfel over bestaan. In een interview antwoordde hij op de vraag of de vrije markt in vraag moet worden gesteld met de bewering dat je even goed het hebben van seks in vraag kan stellen.

    “Natuurlijk legt SP.a andere accenten dan Vokapitalisten [een verwijzing naar de patronale extremisten van het VOKA]. De ene wil een beetje meer herverdeling via de overheid, de andere wil een beetje meer ‘vrije markt’. Tussen die twee polen jojoot het systeem in West-Europa al ruim een halve eeuw. Maar misschien zijn voor een fundamentele, toekomstgerichte oplossing wel radicalere remedies nodig.” (Frank Albers in Knack, 17 februari 2010)

    Alhoewel de PS, veel meer dan de SP.a, een links imago staande probeert te houden – Di Rupo beweerde dat de PS de meeste linkse van alle sociaal-democratieën in Europa is – wordt ook daar de vrije markt niet in vraag gesteld. Elio Di Rupo: “hedendaagse socialisten aanvaarden de vrije markt. Ze zien deze aan als een factor in de verhoudingen, uitwisselingen, vooruitgang en het welzijn van het individu en het collectief. Ze zien het als een middel om een groot aantal behoeften te bevredigen.” (in: Socialist zijn vandaag, 2009). Als PS’ers met slogans als “Het kapitalisme schaadt de gezondheid” rondlopen, heeft dat blijkbaar enkel met imago te maken maar niet met de achterliggende ideeën.

    Wij denken dat het niet mogelijk is om enkel de ergste gevolgen van het kapitalisme uit te roeien. Het is nu eenmaal de aard van het beestje dat winstmaximilisatie centraal staat en alles daaraan ondergeschikt is. Vandaag wordt gespeculeerd tegen de Grieke schuldenberg, waarbij meer en meer speculanten Griekenland over de rand van het faillissement dreigen te duwen. In 2008 werden we geconfonteerd met een voedselcrisis o.a. omdat speculanten graan- en rijstvoorraden achterhielden omdat ze rekenden op verdere prijsstijgingen. Vandaag baten multinationals rusthuizen, gevangenissen en asielcentra uit en becijferen ze hoe ze met subsidies van de staat deze als melkkoeien kunnen benutten met alle gevolgen vandien.

    Alles wordt tot koopwaar herleid, ook menselijke relaties, het menselijk lichaam en de natuur. De klimaatcrisis creëert nieuwe “opportuniteiten” via handel in uitstootrechten en de commercialisering van eco-labels. Wetenschappelijk onderzoek en rechtspraak worden “beïnvloed” om de “juiste” conclusies te trekken. Vanuit alle poriën ademt deze samenleving de rotheid van het kapitalisme uit.

    De zogenaamde vrije markt is niet meer of minder dan de dictatuur van de winstmaximalisatie. Dit systeem leg je geen regels op, je moet er een einde aan maken.


    Wat betekent socialisme?

    [box type=”shadow” align=”alignright” width=”100″]

    Zoek de fout:

    Socialisme volgens…

    • Van dale: een sociaaleconomische orde waarin geen klassentegenstellingen bestaan
    • Woorden.org: economisch stelsel waarin de productiemiddelen niet in particuliere handen zijn en waarbij de opbrengsten van deze productiemiddelen zoveel mogelijk ten goede komen aan de gehele bevolking
    • Woorden-boek.nl: Wijze van samenleving gericht op de afschaffing van privékapitaalbezit, socialisatie van de productiemiddelen en gemeenschappelijke voorziening in de behoeften van haar leden.
    • Caroline Gennez: socialisme is een gëevolueerde vorm van het liberalisme (mei 2009)

    Nationalisering van de financiële sector

    Verschillende staten waren het afgelopen jaar verplicht om hun banksector gedeeltelijk of volledig in overheidshanden te nemen. Het deed de term “socialisme voor de rijken” ontstaan. Als er winst wordt gemaakt, gaat deze naar de grote aandeelhouders, verlies daarentegen wordt opgevangen door de overheid (en dus de gemeenschap).

    Een aantal voormalige pleitbezorgers van de vrije markt zijn uit eerlijke schaamte tot de conclusie gekomen dat hun systeem misschien toch niet zaligmakend is. Paul De Grauwe is zo’n econoom: “De theorie was dat de bankiers beter dan de overheid wisten wat goed was voor hen en voor ons, en dat het systeem voldoende zelfregulerende eigenschappen had. De feiten hebben nu aangetoond hoe verkeerd die theorie was.” (De Standaard, 26 januari 2010)

    Vandaag wordt gezocht naar nieuwe regels voor de banksector. Dat loopt niet bepaald van een leien dakje. Veel commentatoren roepen al maandenlang dat er niets is veranderd en dat dezelfde producten en mechanismen die hebben geleid tot de ineenstorting van de sector een kleine twee jaar geleden, terug volop worden toegepast. Niet dat dit verrassend is. Topmanagers van Goldman Sachs werden door Obama benoemd in het kabinet Financiën. Toevallig was Goldman Sachs ook één van de grootste financiers van Obama’s verkiezingscampagne. De traditionele politieke partijen zijn in veel gevallen niet meer of minder dan politieke marionetten van diegenen die op economisch vlak de lakens uitdelen. Achteraf worden ze rijkelijk beloond met posten in de raden van bestuur van grote multinationals. Denk maar aan Dehaene bij Inbev en Dexia of Willy Claes bij Carrefour, …

    De financiële sector moet uit de handen worden genomen van de aasgieren. Enkel een financiële sector in handen van de gemeenschap, maar dan wel onder controle van de werknemers en de gebruikers, kan garanderen dat die sector haar essentiële taken vervult.

    Voor een genationaliseerde en geplande economie

    Wat geldt voor de banksector, geldt ook voor de andere sectoren. Zolang deze in handen zijn van een kleine minderheid van grootkapitaalbezitters zullen ze de logica van het systeem volgen en hun winst boven alles plaatsen. In hun systeem is er maar één winnaar, diegene die de scepter zwaait in de liberale dictatuur waar winstmaximalisatie de drijfveer van de economie uitmaakt.

    “De vrije markt is een grote leugen. Die bestaat trouwens niet. De verwarring tussen vrije markt en de menselijke vrijheid is een gevaarlijke verwarring. (…) Deze crisis bevestigt dat de wereld op zijn kop staat, de voeten omhoog en het hoofd naar beneden. Wat bestraft moet worden, wordt beloond, en omgekeerd. Speculeren wordt beloond en werken wordt gestraft. Vandaag zien we de ontmaskering van dat systeem, een systeem dat gebaseerd is op het privatiseren van de winsten en het socialiseren van de verliezen.” (Eduardo Galeano in Mo-magazine, 27 mei 2009)

    In een socialistische samenleving zouden de fabrieken, machines en de gronden van de sleutelsectoren in publiek bezit worden genomen om deze ten dienste te stellen van de behoeften van de bevolking.

    Voor een democratisch socialistische samenleving

    Een socialistische economie moet een geplande economie zijn. Dit is de enige optie opdat technologie, arbeidskracht, wetenschap en grondstoffen op een efficiënte en duurzame manier ingezet worden voor de bevrediging van de menselijke behoeften.

    Om zo’n plan te kunnen opstellen en te beslissen wat en hoe er geproduceerd wordt, moet de volledige samenleving betrokken zijn. Via lokale vergaderingen kunnen vertegenwoordigers worden verkozen die op regionaal, nationaal en zelfs internationaal vlak deelnemen aan de discussies en beslissingname. Deze verkozenen moeten permanent verantwoording afleggen en ook afzetbaar zijn. Daarnaast mag de motivatie van een verkozene nooit een privilege inhouden. Verkozenen mogen niet meer verdienen dan een gemiddeld werknemersloon.

    Om iedereen toe te laten te participeren in het beheren van de samenleving moet de arbeidstijd drastisch worden verkort. Dit is perfect mogelijk wanneer alle zinloze productie wordt uitgeschakeld. Wanneer productie er op is gericht om duurzame producten te produceren en niet de wegwerpproducten die eigen zijn aan de kapitalistische samenleving. Ook de tewerkstelling van de honderden miljoenen werklozen zou een belangrijke impact kunnen hebben op het terugdringen van de arbeidstijd.

    Enkel een socialistische economie waar de rijkdom en dus ook de investeringen collectief worden beheerd, kan garanderen dat er productiemethoden worden ontwikkeld die het bestaan van ons leefmilieu vrijwaren.

    Voor onze toekomst is socialisme de enige optie.


    125 jaar Belgische Werkliedenpartij – 120 jaar 1 mei

    De eerste vier artikels van het Charter van Quaregnon:

    1. De rijkdommen, in het algemeen, en de voortbrengstmiddelen in ’t bijzonder, zijn òf natuurlijke bestanddeelen òf de vrucht van den handen- of den hoofdarbeid der vorige geslachten, zoowel als van het huidige geslacht; bijgevolg moeten zij aanschouwd worden als het gemeenschappelijk erfgoed van het menschdom.
    2. Slechts om reden van maatschappelijk nut en met het doel aan elk menschelijk wezen zooveel mogelijk vrijheid en welzijn te verschaffen, kunnen afzonderlijke menschen of groepen het recht hebben over dat erfgoed te beschikken.
    3. De verwezenlijking van dit ideaal brengt natuurlijk de verdwijning mede van het kapitalistisch stelsel, dat de maatschappij in twee noodzakelijk vijandige standen verdeelt: de eene die, zonder werken van den eigendom kan genieten; de andere die verplicht is een deel zijner voortbrengst aan de bezittende klasse af te staan.
    4. De werkers kunnen hunne volkomene vrijmaking maar verwachten van de afschaffing der standen en van eene grondige vervorming der bestaande maatschappij. Die vervorming zal niet uitsluitend ten voordeele zijn van het proletariaat, maar van de geheele menschheid; daar zij echter strijdig is tegen de onmiddellijke belangen van den bezittenden stand, moet de ontvoogding der arbeiders grootendeels het werk van de arbeiders zelven zijn.

    [/box]

    Op 5 en 6 april vierden we de 125e verjaardag van de oprichting van de Belgische Werklieden Partij (de voorloper van PS en SP.a). Het opzetten van een arbeiderspartij in 1885 was een belangrijke stap vooruit voor de arbeidersbeweging in ons land. Voorheen werd gerekend op linkse liberalen in het parlement, maar dat bracht de strijd voor het algemeen stemrecht niet vooruit. Door massamobilisatie en het opzetten van een eigen van de burgerij onafhankelijke partij werd een krachtiger wapen gevormd.

    De BWP werd opgericht door een honderdtal afgevaardigden van 59 verenigingen, waaronder mutualiteiten, vakbonden, politieke groepen, lezersgroepen en coöperatieven. Er was van bij het begin heel wat verwarring aanwezig. Zo bepaalden de coöperatieven steeds meer de politieke standpunten en werd meermaals niet overgegaan tot een consequente uitbreiding van strijd.

    De strijd voor het algemeen stemrecht (voor mannen…) werd gewonnen dankzij een grote druk van onderuit en een angst bij de burgerij voor de opkomst van de BWP. Het is tegen deze achtergrond dat in 1894 een ideologisch congres werd gehouden waar het Charter van Quaregnon werd aangenomen. In vergelijking met de huidige programma’s van SP en PS is dat programma een bron van klaarheid en socialistische taal – ook al waren er zeker zwakheden aanwezig in dit programma.

    De BWP stelde het kapitalisme op zich niet in vraag, maar was wel een belangrijk instrument voor de arbeiders om de strijd voor verbetering van hun arbeids- en leefomstandigheden aan te gaan. Waar strijd werd gevoerd, leverde dit in heel wat gevallen overwinningen op. Denk maar aan de strijd voor de achturendag.

    De strijd voor de 8-uren werkdag is ook onlosmakelijk verbonden met 1 mei. 120 jaar geleden was 1 mei voor het eerst een internationale actiedag voor de achturendag. Na eerdere acties in de VS werd vanaf 1890 overal gestaakt op 1 mei. Dat leidde vaak tot harde repressie – ook in ons land werden arbeiders vermoord omdat ze actie voerden op 1 mei.

    Het feit dat er vandaag geen grote arbeiderspartij meer is – PS en SP.a zijn steeds meer lege partijen geworden waar enkel het neoliberale regeringsbeleid van belang is – heeft 1 mei in veel gevallen ook van zijn strijdbaar karakter ontdaan. Nu is het al te veel een nietszeggend feest geworden. Nochtans ligt ook de achturenwerkdag op zich steeds meer onder het neoliberale vuur van de flexibiliteit.

    Tegen de achtergrond van de huidige en komende aanvallen op onze lonen, pensioenen, gezondheidszorg, onderwijs,… zullen we opnieuw aansluiting moeten vinden bij de tradities die 125 en 120 jaar geleden werden gevestigd. We hebben nood aan een eigen massale arbeiderspartij en we zullen internationaal de strijd moeten aangaan om voor onze belangen op te komen! Dat is een onderdeel van de strijd voor een socialistisch alternatief op de kapitalistische barbarij.

  • 70 jaar na de Duitse inval in ons land. Koppen (één) brengt reportage over collaboratie en verzet

    Naar aanleiding van de 70ste verjaardag van de Duitse inval in ons land bracht Koppen een reportage waarin het collaborateur André Van Hecke en verzetsstrijder Max De Vries aan het woord laat. De collaborateur van destijds is nog steeds overtuigd nazi en beweert trouw te blijven aan zijn “chef”. Het feit dat er nog steeds dergelijke nazi’s zijn, maakt dat verzet nodig blijft. Blokbuster kiest duidelijk kant, wij zetten de strijd van de anti-fascistische verzetshelden verder. Nooit meer fascisme!

    De reportage begint met André Van Hecke die hulde brengt aan zijn “chef” (durfde hij het woord Führer niet gebruiken?). Uiteraard is dat Adolf Hitler. De collaborateur blijft een overtuigde nazi die bovendien de misdaden van het nazisme ontkent. De holocaust en de moord op zes miljoen joden? Dat betwist hij, Van Hecke verklaart op televisie dat er volgens hem geen zes miljoen joden zijn omgekomen. Dat dit een strafbare stelling is, zal niemand ontgaan zijn. Wordt Van Hecke straks vervolgd voor zijn holocaustontkenning?

    Minder bekend is dat Van Hecke al jarenlang actief is ter rechterzijde. Hij had jarenlang een eigen organisatie van voormalige Oostfrontstrijders, de vzw Hertog Jan Van Brabant, waarmee op 20 april Hitler-herdenkingen werden georganiseerd om zo de geboortedag van de “chef” te vieren. Gedurende lange tijd was Van Hecke actief als militant van het Vlaams Blok. Samen met zijn vrouw stond hij ook op de lijst van het Vlaams Blok. In de Koppen-reportage toont Van Hecke waar de ideologische en historische oorsprong van het huidige Vlaams Belang moet worden gezocht.

    Wij staan aan de kant van de anti-fascistische verzetshelden. Koppen laat Max De Vries aan het woord, een voorman van het Onafhankelijkheidsfront in Limburg. De Vries blijft net als andere voortrekkers van het Onafhankelijkheidsfront actief tegen extreem-rechts. Niet enkel om te herdenken wat vroeger gebeurd is, maar ook om vandaag de strijd verder te zetten. Blokbuster heeft veel respect voor diegenen die ons zijn voorgegaan in het anti-fascistisch verzet, we zijn ook trots dat één van de oud-strijders die in de reportage even aan het woord komt nog steeds militant is bij Blokbuster en LSP. We hopen een bijdrage te kunnen leveren aan het levendig houden van de betekenis van de strijd van de weerstanders door actief te blijven opkomen tegen fascisme en racisme.

    > Reportage op Koppen

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop