Een belangrijke discussie bij de ontwikkeling van de arbeidersbeweging was de vraag hoe verandering kan worden bekomen. Marx en Engels waren daar duidelijk over: de geschiedenis is er één van klassenstrijd waarbij een nieuwe samenleving tot stand komt na de ondergang van de vorige. Het kapitalistisch systeem moet worden beëindigd. Dat betekent niet dat marxisten niet opkomen voor hervormingen binnen dit systeem, maar we weten dat iedere hervorming steeds opnieuw onder druk komt te staan. We gaan in dit onderdeel van de reeks in op de vraag: hervorming of revolutie? Een artikel uit 2001.
Hervorming of revolutie?
Sinds de jaren ’90 zien we een stijgend verzet tegen de globalisering en de effecten van het kapitalisme: het liberale offensief van de heersende klassen, de stijgende winsten van de multinationals, de groeiende kloof tussen rijk en arm, de sociale, economische en ecologische schade die het kapitalisme aanricht,… Dat alles heeft ertoe bijgedragen dat onder bredere lagen een radicalisering tegen de kapitalistische barbarij groeit en dat het liberalisme wordt verworpen.
Het succes van anti-globaliseringsbetogingen na Seattle tonen dat de radicalisatie een echt nieuw politiek gegeven is. In tegenstelling tot de jaren ’60 en ’70 brengen deze bewegingen geen echt economisch en politiek alternatief naar voor. Ze hebben het vaak over het idee van "een kapitalisme met een menselijk gezicht" dat tot stand wordt gebracht onder druk van de bevolking, zonder het economisch systeem op zich in vraag te stellen.
Dat stelt de vraag of het mogelijk is het kapitalisme te controleren en om te vormen door een aantal hervormingen (reformisme).
Oorsprong van het reformisme
Rond de eeuwwisseling van de 19e naar de 20e eeuw ontstond de discussie rond reformisme in de ontwikkelde kapitalistische landen. De geschiedenis van het kapitalisme en van de arbeidersbeweging kende niet zo’n snelle ontwikkeling als de marxisten konden hopen in 1880. Integendeel West-Europa en de VS kenden tussen de nederlaag van de Commune van Parijs en het uitbreken van de eerste Wereldoorlog een periode van min of meer regelmatige bloei die de groeiende interne tegenstellingen van het systeem verbergde, tegenstellingen die gewelddadig botsten in 1914.
Ondanks een aantal op hun tijd vooruitlopende elementen (zoals de Russische revolutie of de Oostenrijkse algemene staking van 1905) reflecteerde de onmiddellijke ervaring van de arbeiders van de kapitalistische landen geen verdieping van de tegenstellingen van het systeem. Hun levens- en werkomstandigheden verbeterden en ze hadden het recht bekomen om zich te organiseren. Zo creëerde hun onmiddellijke ervaring de illusie van een geleidelijke en vreedzame evolutie naar het socialisme.
In feite waren deze verbeteringen te danken aan verschillende factoren die op wereldvlak een verergering van de omstandigheden voortbrachten. Zo bood vooral de kolonialisering imperialistische burgerij de kans om door de plundering van grondstoffen enorme superwinsten op te stapelen. Winsten die hen in staat stelden om aan de arbeiders in de ontwikkelde kapitalistische landen toegevingen te doen. Die toegevingen werden echter niet zomaar gedaan. De stijging van de Europese export naar de rest van de wereld en de massale emigratie naar de overzeese landen hadden de werkloosheid op duurzame wijze ingeperkt, wat de krachtsverhouding tussen kapitaal en arbeid veranderde in het voordeel van deze laatste. Dat creëerde de basis voor een bloei van een syndicalisme met massale betrokkenheid, niet langer beperkt tot enkele geschoolde arbeiders. Bovendien wilde de burgerij – afgeschrikt door de Parijse Commune, de gewelddadige stakingen in België in 1886 en 1893, de Nederlandse spoorwegstaking van 1903, en de blijkbaar ontstopbare opgang van de Duitse sociaal-democratie – bewust de gerevolteerde massa’s kalmeren door sociale hervormingen.
Dat leidde tot een levendig debat in de Europese sociaal-democratie met een open debat tussen Eduard Bernstein en Rosa Luxemburg. Een deel van de Europese sociaal-democratie ontwikkelde een opportunistische houding met het nalaten van elke activiteit die er niet in bestond hervormingen binnen het systeem na te streven. Bernstein heeft dit opportunisme in een theorie gegoten. Het opportunisme leidde o.a. tot electorale coalities met de "liberale" burgerlijke partijen. Dat zorgde ervoor dat geen consequente strijd tegen het kolonialisme werd gevoerd en dat de arbeidersklasse niet voorbereid was op de bruuske verandering van het sociaal klimaat dat zich ontwikkelde en uitbarstte in 1914.
In tegenstelling hiermee bleef Rosa Luxemburg de noodzaak verdedigen om zich tegen het kapitalisme te verzetten, om stakingen te organiseren rond politieke kwesties,… Kortom: zij weigerde zich tot hervormingen te beperken omdat dat betekende dat in de kaart van de burgerij werd gespeeld en dit ertoe leidde dat elke wil om de maatschappij te veranderen, elke consequente strijd voor het socialisme werd opgeborgen.
Kunnen we het kapitalisme hervormen?
Veranderingen in het sociaal regime hebben zich doorheen de jaren steeds voorgedaan als resultaat van bruuske en gewelddadige veranderingen, oorlogen, revoluties of een combinatie daarvan. Er is vandaag geen enkele staat die niet het product is van dergelijke revolutionaire omwentelingen: de Amerikaanse staat is geboren uit de revolutie van 1776 en de burgeroorlog van 1861-1865, de Franse staat uit de revoluties van 1789, 1830, 1848 en 1870, de Belgische uit de revolutie van 1830, de Nederlandse staat uit de revolutie van de Nederlanden in de 16e eeuw en de hervorming tot een parlementaire democratie onder de dreiging van revolutie in 1848,…
Het kapitalisme produceert de voorwaarden voor haar verdwijning, maar het beschikt ook over verschillende middelen om verandering tegen te gaan, waarvan het belangrijkste bestaat uit het bezit van de politieke macht via het staatsapparaat en de middelen om die te behouden: de politie en het leger. De staatsinstellingen beschermen het privé-eigendom van de productiemiddelen. Daarbij is het de bevolking onder andere verboden de bedrijven in eigen handen te nemen, zelfs als het beheer van die bedrijven tegengesteld lijkt aan het algemeen belang (denk maar aan Danone in Frankrijk en België).
Binnen dit systeem kunnen beperkte toegevingen afgedwongen worden. Maar als de arbeidersklasse niet de politieke macht grijpt, pakt de burgerij die verworvenheden één voor één terug af en wordt het kapitalisme niet vervangen door het socialisme.
Laat ons een concreet voorbeeld nemen: de verkorting van de arbeidstijd. Gedurende de hele geschiedenis van de arbeidersbeweging hebben de arbeiders gevochten voor een beperking van de arbeidstijd en de burgerij heeft iedere maal deze verworvenheid op de helling gezet door een verhoging van de productiviteit. Zo slaagden de bazen er niet enkel in terug te pakken wat ze verplicht waren te geven, maar door het feit dat minder arbeiders nodig waren om meer te produceren, verhoogden ze daarbij ook de werkloosheid en de levensonzekerheid van de arbeidersklasse. De enige "hervorming" die de arbeiders in staat stelt enkel zoveel te werken als sociaal noodzakelijk is voor de productie van de behoeften van de bevolking, is het gelijk verdelen van de arbeidstijd over iedereen en dat uiteraard met een voldoende verloning. Deze eis stelt echter rechtstreeks de kapitalistische productie in vraag, omdat men ervan uitgaat dat iedereen verloond wordt in functie van zijn behoeften en niet in functie van het aantal gepresteerde uren. De productie wordt dan niet aangewend ten behoeve van de winst, maar vertrekt van de behoeften die aanwezig zijn. Er wordt niet uitgegaan van wat mogelijk is onder het kapitalisme, maar van wat nodig is voor de meerderheid van de bevolking.
Vanaf het begin was het reformisme gebaseerd op de illusie dat het mogelijk zou zijn het kapitalisme gradueel te veranderen door een reeks hervormingen. Indien de sociaal-democratie een radicale verandering van de maatschappij was blijven eisen, zou ze deze niet via de weg van het reformisme hebben kunnen bereiken. Door zich te beperken tot eisen voor hervormingen maakt ze deze strijd niet enkel minder doeltreffend, maar het leidt ook tot een steeds grotere aanpassing aan het kapitalisme, met name door de integratie van de arbeidersbeweging in het staatsapparaat. Zo hebben de sociaal-democratische partijen zich hervormd tot loyale beheerders van het kapitaal in de meeste Europese regeringen en zijn het vandaag die partijen die het offensief tegen de arbeiders en hun gezinnen leiden.
We moeten het kapitalistisch systeem in zijn geheel aanpakken en niet enkel de excessen ervan – met het duidelijke begrip dat de burgerij zich met alle macht hiertegen zal verzetten. Een andere sociale en economische politiek is mogelijk als we vechten voor een socialistisch alternatief.