Category: Dossier

  • Algemene stakingen opnieuw aan de orde van de dag

    De afgelopen jaren waren explosief voor het kapitalisme. Er is amper een land of een regio die nog als stabiel kan worden omschreven. De schok van de crisis en de gevolgen van deze crisis in de vorm van afdankingen, massale werkloosheid, besparingen,… leiden ook tot verzet van de arbeiders. In die context wordt een oud wapen uit de arbeidersstrijd opnieuw boven gehaald: de algemene staking.

    Dossier uit de oktobereditie van De Linkse Socialist

    [box type=”shadow” align=”alignright” width=”100″]

    Volgende maand publiceert De Linkse Socialist een uitgebreid dossier over 1960-61. Naar aanleiding van de 50ste verjaardag van de staking van de eeuw zullen we ook een boek van Gustave Dache uitbrengen en volgen een aantal meetings. Het dossier hiernaast is grotendeels gebaseerd op het voorwoord dat Eric Byl schreef in het boek van Gustave.

    In 2009 was er de algemene staking op de Franse Antillen (eerst in Guadeloupe en nadien ook op andere eilanden). In de eerste helft van dit jaar waren er zes algemene stakingen in Griekenland. Op 29 september wordt in Spanje een algemene staking gehouden. Ook in andere landen waar een algemene staking nog niet meteen op de agenda staat, ontstaat er discussie over deze strijdmethode.

    Vandaag bestaat er in de arbeidersklasse nog geen breed bewustzijn over de noodzaak van een socialistische samenleving waarin de productie zich richt op de behoeften van de meerderheid van de bevolking en niet op de inhaligheid van een kleine parasiterende elite. Er bestaat vandaag geen socialistisch bewustzijn in de arbeidersklasse, ook niet in de vagere, brede zin zoals dat bestond tot in de jaren ’70 en ’80. Er is wel een toenemende woede en een streven naar iets anders, maar men weet doorgaans nog niet naar wat. Dat heeft een belangrijk impact op de betekenis van algemene stakingen, die vandaag nog eerder gezien worden als een vorm van protest, om druk te zetten, om te dreigen, maar nog niet als een middel om het kapitalisme omver te gooien.

    Ontwikkeling van het bewustzijn en de algemene staking

    De geschiedenis evolueert niet altijd aan hetzelfde ritme of op een lineaire wijze. Soms lijkt de arbeidersbeweging decennialang niets te leren om dan, onder impuls van strijd en een bewust georganiseerde interventie van socialisten, in weken, soms in dagen de jarenlange achterstand op de reële politieke situatie in versneld tempo in te lopen. In Griekenland is intussen 41% van de bevolking voorstander van de nationalisatie van de banken en 32% van afschaffing van de schulden. Op enkele honderden CWI-leden na, is er nochtans nog geen enkele partij die zich daarvoor uitspreekt, ook niet Syriza (een bredere linkse partij waarin het CWI actief is). Uiteraard moeten we rekening houden met het bestaande bewustzijn, maar dat wil niet zeggen dat we het gewoon moeten weerspiegelen. We moeten middelen zoeken om het, vertrekkend van de huidige behoeften, stap voor stap op te tillen tot het inzicht dat een socialistische omvorming van de maatschappij de enige uitweg is.

    Niet overal is de kwestie van een algemene staking aan de orde. Soms is het nodig eerst nog de idee van een nationale betoging te propageren als aanloop ernaar. Dat is de situatie in Engeland, België en een aantal Noord-Europese landen. In Griekenland zijn de zes voorbije algemene stakingen van dit jaar een indicatie van de enorme woede, maar ook van de houding van de vakbondsleiders die de beweging afremmen. De idee van stakerscomités om de staking te organiseren, vindt voorlopig nog geen weerklank. Nu een staking uitroepen van onbeperkte duur zou omwille van het bewustzijn voorbarig en bijgevolg fout zijn. Zoals Engels stelde: een algemene staking is een zeer machtig wapen, waarmee men voorzichtig moet omspringen. Voor de organisatie van een algemene staking, vooral één van onbeperkte duur, die per definitie de vraag opwerpt wie de maatschappij beheert, is improvisatie onaanvaardbaar, merkte Trotski op. In Griekenland verdedigen wij op dit ogenblik de nood aan roterende stakingen, per sector of per regio, gecombineerd met algemene 48-urenstakingen. Het zou de Griekse maatschappij tot stilstand brengen, zonder het daarmee gepaard gaande loonverlies voor de arbeiders.

    Tijdens de Grote Staking van de winter van 1960-61 legden strijdcomités het burgerlijke maatschappelijke leven lam. Deze comités vormden het begin van een nieuwe organisatie, waarbij ze stilaan elementen van het beheer van de maatschappij overnamen, zoals het verlenen van toestemming voor transport, voor het organiseren van voedselbedeling, medicatie,… Dat de burgerij stilaan haar greep verliest en in vraag gesteld wordt wie de macht heeft in de maatschappij, is een fenomeen dat zich in het veleden dikwijls stelde bij algemene stakingen. Het jaagt de burgerij en de vakbondsleiders de stuipen op het lijf. Tijdens de algemene staking van 1926 in Engeland wees een politicus van de conservatieve Tories de vakbondsleiders erop dat als ze ermee doorgingen, ze machtiger zouden worden dan de staat. Hij vroeg hen: “zijn jullie daartoe bereid?”

    De cruciale rol van een leiding

    Het kapitalisme is een te brutaal systeem opdat de arbeidersbeweging en haar partijen ervoor terug zouden schrikken de macht te grijpen. De maoïsten in Nepal organiseerden in mei van dit jaar gedurende zes dagen een algemene staking met massabetogingen tot 500.000 deelnemers voor het ontslag van de eerste minister. Na zes dagen werd de staking afgeblazen zonder resultaat. Een algemene staking draai je echter niet zomaar aan en uit zonder dat dit tot demoralisatie leidt.

    Een algemene staking van onbeperkte duur stelt de kwestie van de macht, maar is op zich onvoldoende om de macht te nemen, daarvoor is een revolutionaire partij vereist die daartoe bereid is. Het instrument daarvoor opbouwen vereist tijd en opofferingen. In de loop van de 20ste eeuw heeft de arbeidersklasse dat verschillende keren moeten ondervinden. Tijdens de algemene staking van 1909 in Zweden werden maar liefst 500.000 stakerscomités gevormd, tot in het leger toe, maar door het verraad van de leiding eindigde de staking in een nederlaag, waardoor de lonen en de syndicalisatiegraad zakten en zware besparingen werden doorgevoerd.

    Dat wil niet zeggen dat we enkel tot een algemene staking willen oproepen als we zeker zijn van de overwinning, dat ben je nooit. Meer nog, indien de arbeidersbeweging de strijd niet aangaat als de situatie dat vereist, leidt dat onvermijdelijk tot nog veel grotere nederlagen. Een partij die in staat is uit te leggen waaraan de nederlaag te wijten is, kan de schade beperken en de basis leggen voor succes in de toekomst.

    De Russische revolutie van 1905 dwong weliswaar enkele toegevingen af van de Tsaar, maar werd gevolgd door een jarenlange golf van repressie. De bolsjewieken en de meerderheid van activisten van de arbeidersbeweging werden erdoor gestaald en deden de cruciale ervaring op van de vorming van arbeidersraden of sovjets die de basis legden voor een succesvolle revolutie in de periode van februari tot oktober 1917.

    Maar niet in alle omstandigheden is een algemene staking het geschikte middel voor de arbeidersbeweging. In Duitsland, in maart 1920, werd de rechts-monarchistische poging tot machtsgreep, de Kapp-putsch tegen de Weimar republiek, gestopt door een algemene staking. Toen generaal Kornilov in augustus 1917 in Rusland echter eveneens een militaire machtsgreep waagde, riep niemand op tot een algemene staking. Kornilovs’ troepen waren al uiteengevallen, lang voor ze Petrograd bereikten door talloze sabotagedaden, revolutionaire propaganda en het perspectief van een confrontatie met de milities van de sovjets die onder impuls van de Bolsjewieken de verdediging van Petrograd organiseerden.

    Tijdens de meest recente algemene staking in Griekenland, was de opkomst op de betogingen lager door de staking van het openbaar vervoer. Dit toont aan dat het soms beter is gratis transport naar de grote arbeidersconcentraties te organiseren. Tegenwoordig gebruiken de vakbondsleiders algemene stakingen als middel om stoom af te laten. Dat is vooral in Zuid-Europa het geval, met algemene stakingen van vier uur in Italië bijvoorbeeld. In 1972 belandden in Engeland een aantal dokwerkers in de gevangenis voor hun deelname aan de staking. Als reactie daarop was er een enorme druk op de leiders van de TUC, de vakbondsfederatie in Engeland, om een algemene staking uit te roepen. Die oproep kwam er ook effectief, maar pas nadat de vakbondsleiders een akkoord op zak hadden met de regering om alle dokwerkers vrij te laten.

    Een algemene staking opbouwen

    Meer dan tijdens de voorbije 20 jaar staan algemene stakingen opnieuw op de agenda, maar tegelijk slepen we nog veel typische kenmerken van de voorgaande periode met ons mee. De arbeidersklasse beschouwt deze algemene stakingen nog niet als een middel om de macht te grijpen, maar eerder als middel om aanvallen op haar verworvenheden te stoppen. Anderzijds kan de burgerij het zich niet veroorloven om de aanvallen te stoppen. In een aantal landen, in Groot-Brittanië, Zweden en Duitsland en tot op zekere hoogte ook in België, zijn omwille van het bewustzijn nog een aantal tussenstappen vereist. Een algemene staking in de openbare diensten kan er het vertrouwen van de hele arbeidersklasse optillen. De idee van een Europese algemene staking zal vanaf september cruciaal zijn in onze propaganda. In Zuid-Europa zal die zich al gedeeltelijk voordoen, onder andere in Spanje. In Noord-Europa, vooral tijdens de betoging tegen besparingen van 29 september in Brussel, moet het deel uitmaken van onze algemene propaganda. In al die gevallen moeten we het verbinden aan de noodzaak van de socialistische omvorming van de maatschappij.

    In Griekenland leidt de situatie onvermijdelijk naar een escalatie. We kunnen nog niet bepalen wanneer, maar de crisis van het kapitalisme zal het patronaat verplichten tot een veralgemeende aanval op alle verworvenheden van de arbeiders. Na verloop van tijd zullen de algemene stakingen een revolutionair karakter aannemen. Daartoe zijn vier voorwaarden vereist. De arbeidersklasse moet in revolte treden tegen het kapitalisme. De middenlagen in de maatschappij moeten twijfelen en althans gedeeltelijk kant kiezen voor de arbeiders. De burgerij moet verdeeld zijn bij gebrek aan een uitweg. Deze drie voorwaarden beginnen te rijpen in Griekenland. Toch is het bewustzijn er eerder nog een van woede tegen de banken, tegen het IMF, tegen Europa en nog niet tegen het kapitalisme. De vierde voorwaarde, het bestaan van een revolutionaire massapartij die in staat is de woede te kanaliseren in een georganiseerde strijd voor socialisme, is helaas nog niet vervuld. Die kracht opbouwen in de volgende fase van klassenstrijd is de belangrijkste taak die het CWI zich stelt.

    In haar strijd heeft de arbeidersklasse nood aan ordewoorden die aangepast zijn aan de objectieve noden van dit ogenblik. Een kleine groep kan haar numerieke zwakte overstijgen en een factor van betekenis worden in de beweging indien het de aangepaste ordewoorden op het gepaste moment naar voor brengt.

    Algemene staking en socialisme

    Iedere staking stelt op zich een deel van de kapitalistische macht in vraag. Een stakingspiket bijvoorbeeld stelt de mogelijkheid van de patroon om wanneer hij dat wenst “zijn” onderneming te betreden in vraag. Het betwist ook het idee dat we geen andere keuze hebben dan te werken voor een patroon en de dagelijkse uitbuiting te aanvaarden. Als een staking een grotere omvang krijgt (en van een staking in één bedrijf overgaat naar een lokale of zelfs nationale staking die meerdere dagen duurt) dan zal ook een groter deel van de kapitalistische macht in vraag worden gesteld. Dat leidt uiteindelijk tot de cruciale vraag: wie is heer en meester van de werkvloer, de economie en de staat: de arbeiders of het patronaat en haar aandeelhouders?

    We moeten niet alleen de confrontatie met de kapitalistische samenleving voorbereiden, een nieuwe samenleving zal ook haar kiemen hebben in deze strijd. In de verscherping van een stakingsconflict nemen de taken van het stakerscomité toe, waardoor in feite een situatie van dubbelmacht ontstaat. Naast de burgerlijke staat ontwikkelt het embryo van een nieuwe staat, gebaseerd op arbeidersraden en -acties. Het is vanuit deze acties dat een samenleving zonder uitbuiting en onderdrukking kan ontstaan, een democratisch geplande socialistische samenleving gebaseerd op de zelf-organisatie van de arbeiders en hun gezinnen.
    [/box]


    De opstandige en revolutionaire algemene staking van 60-61

    Als de media het hebben over mei 68 wordt die revolte doorgaans afgedaan als een beweging van radicale studenten die het niet langer namen dat vrouwen en mannen in afzonderlijke slaapzalen werden ondergebracht. Waar de media het liever niet over hebben, is dat er een beweging voor maatschappijverandering was. Er wordt gezwegen over het feit dat mei 68 de numeriek grootste algemene staking uit de geschiedenis vormde met zowat 10 miljoen stakers in Frankrijk (dat toen 42 miljoen inwoners telde).

    In ons land wordt de term “staking van de eeuw” voor een andere gebeurtenis gebruikt. Hier wordt verwezen naar de staking in de winter van 1960-61 waarbij het land vijf weken lang werd plat gelegd. Deze winter vieren we de 50ste verjaardag van deze staking.

    Gustave Dache was een militant op de werkvloer en speelde een actieve rol in de staking van 60-61. Hij schreef zijn ervaringen neer in een boek dat LSP binnenkort zal uitbrengen. Hierbij alvast enkele conclusies die Gustave trekt uit de stakingsbeweging van 60-61.

    “Dit gevecht is onvergetelijk voor al zij die eraan hebben deelgenomen. Het is de algemene staking “van de eeuw”, de meest omvangrijke die door de arbeiders van het hele land is gevochten. Vijf weken van volledige algemene staking in alle sectoren, midden in de winter; er is geen precedent in de geschiedenis van dit land.

    “Is de studie van een algemene staking vandaag nog relevant, vijftig jaar na het gebeuren? Ik denk dat het altijd belangrijk is te refereren naar de grote revolutionaire gevechten van het verleden om er zoveel mogelijk lessen uit te trekken voor toekomstige strijd. Want zelfs indien de wereld sindsdien is veranderd, de klassenstrijd blijft onveranderd daar. De jonge generaties moeten in geen geval beroofd blijven van deze ervaring zonder voorgaande.

    “De algemene staking van 60-61 vormde een uitzonderlijke demonstratie van de sterke kracht van de strijd die door de arbeidersklasse tentoongespreid werd, waarbij werd aangesloten bij de revolutionaire tradities die in staat zijn de kapitalistische samenleving omver te gooien. Het feit dat de arbeiders er in 1960 et ’61 zo dicht bij waren in hun poging te slagen, moet alle marxistische revolutionairen aanzetten tot het verder zetten van de strijd en onvermoeibaar te herhalen wat ze al lang zeggen: de historische voorwaarden zijn rijp voor de socialistische revolutie. Wat vandaag net als gisteren deerlijk ontbreekt, is een stoutmoedige revolutionaire leiding, die een voorbeeld neemt aan en zich steunt op de stoutmoedigheid en de strijdwil van de massa’s in actie in de grote klassenconflicten.”

  • Italië 1920. Toen de arbeiders hun fabrieken bezet hielden

    In september vierden we de 90ste verjaardag van de massale beweging van fabrieksbezettingen in Italië. Die beweging stelde het kapitalisme in vraag, maar slaagde er niet in om een einde te stellen aan de kapitalistische heerschappij. De nederlaag van deze beweging opende de weg voor de opkomst van het fascisme.

    Dossier door Christine Thomas (ControCorrente, CWI in Italië) uit Socialism Today. Foto’s: arbeidersvergaderingen bij Fiat in Turijn

    “In september 1920 had de Italiaanse arbeidersklasse in de praktijk de controle over de staat, de samenleving, de fabrieken en bedrijven. De arbeidersklasse had in essentie al gewonnen of toch virtueel gewonnen.” (Leon Trotski op het Vierde Congres van de Communistische Internationale, november 1922).

    Gewapende arbeiders bezetten hun fabrieken en boeren namen de controle over de grond over. De Italiaanse Socialistische Partij (PSI) telde 200.000 leden. De PSI was volgens Lenin de “gelukkige uitzondering” onder de leden van de Tweede Internationale omdat de partij zich verzette tegen de Eerste Wereldoorlog. In 1919 besloot de partij om aan te sluiten bij de Communistische Partij en om de “dictatuur van het proletariaat” (in hedendaags taalgebruik “arbeidersdemocratie”) te aanvaarden. De septemberbeweging in 1920 vormde het eindpunt van de biennio rosso (de twee rode jaren) en toonde het falen om het kapitalistische bewind omver te gooien. Deze nederlaag zou de weg openen voor de opkomst van het fascisme.

    Vandaag dreigt deze beweging een “vergeten revolutie” te worden, ook in Italië zelf. Massale politieke organisaties zoals de PSI destijds bestaan niet meer. Marxisten worden geconfronteerd met de moeilijke taak om nieuwe partijen met een basis in de arbeidersklasse op te bouwen. De aanhoudende crisis van het kapitalisme en de strijd die dit onvermijdelijk zal veroorzaken, zullen leiden tot nieuwe politieke krachten. Daarin kunnen reformisme en centrisme opnieuw massale krachten worden. Het is 90 jaar na de revolutionaire beweging in Italië dan ook belangrijk om ook aan deze beweging de nodige aandacht te schenken.

    De septemberbeweging begon als een economische strijd rond lonen in de metaalsector. De prijzen schoten de hoogte in, in juni 1920 waren de prijzen 20% hoger dan drie maanden eerder. Het patronaat had enorme winsten opgebouwd tijdens de oorlog, maar probeerde toch om de gevolgen van de crisis na de oorlog op de kap van de arbeiders af te schuiven. Dat zal voor arbeiders vandaag bekend in de oren klinken. Het patronaat weigerde om een looneis van 40% in te willigen. Die eis kwam van de metaalbond Fiom (een autonoom onderdeel van de belangrijkste vakbondsfederatie Cgl). De onderhandelingen braken af en de arbeiders gingen over tot stiptheidsacties. Het patronaat ging over tot een lock-out, 2.000 arbeiders bij Romeo in Milaan werden uit de fabriek buiten gehouden.

    De vakbond Fiom reageerde meteen door over te gaan tot een bezetting van 300 fabrieken in Milaan. Dit werd door de vakbondsleiders gezien als een puur defensieve zet die goedkoper was dan een staking te organiseren. De vakbondsleiders werden compleet voorbijgestoken door de omvang van de strijd. Opeengestapelde woede kwam tot uitbarsten. Er werden fabrieken bezet in de industriële centra van Turijn en Genua, maar ook verder in Firenze, Rome, Napels en Palermo. De bezettingsgolf sloeg over naar de chemische sector, de textiel, schoenmakers, mijnwerkers en tal van andere sectoren. Uiteindelijk waren een half miljoen arbeiders betrokken bij de bezettingen, zowel vakbondsmilitanten als niet-georganiseerden. Er wapperden rode (socialistische) en zwarte (anarchistische) vlaggen voor de bezette bedrijven. Er waren gewapende “rode gardes” die controleerden wie de fabriek binnen kwam en verliet. De arbeiders behielden zelf de orde op de werkvloer. Alcohol werd verboden in de fabrieken en wie de discipline doorbrak, werd bestraft.

    De beweging ging het verste Turijn, het ‘Petrograd’ van Italië, waar de bezettingen een populaire massabeweging werden met 150.000 arbeiders. In de fabriek van Fiat Centro (of de “Fiat Sovjet” zoals het toen werd genoemd) werd een “commissaris” aangeduid om de verdediging te organiseren, naast commissarissen voor het transport en de toevoer van grondstoffen. De arbeiders in Turijn organiseerden zich in fabrieksraden die werden gecoördineerd door de camere di lavoro (een soort vakbondsraden), de arbeiderscomités organiseerden de productie, kredietverlening en het kopen en verkopen van goederen en grondstoffen.

    De kapitalisten en hun politieke vertegenwoordigers in de regering hadden formeel de macht in handen, maar in de praktijk konden ze niet veel doen. Het nationale dagblad Corriere della Sera stelde dat de arbeiders de volledige controle over de fabrieken in handen hadden. Dit was een duidelijk voorbeeld van een periode van “dubbelmacht” zoals dit voorkomt in een revolutionair proces. Daarbij is de vraag wie de macht in de samenleving in handen heeft geen uitgemaakte zaak, het antwoord op deze vraag komt er als de revolutionaire krachten het oude regime omver werpen of als de voorheen dominante klasse de beweging de kop kan indrukken en zelf terug de controle in handen kan nemen.

    De fabrieksbezettingen in Turijn

    Om te begrijpen wat hierna volgde, is het nodig om de context van eerdere ontwikkelingen te schetsen. Zeker de periode onmiddellijk na de oorlog heeft een belangrijke impact gehad. Het patronaat had de septemberbeweging bewust uitgelokt door de metaalarbeiders af te zonderen in de hoop om zo een beslissende nederlaag toe te brengen aan de arbeidersklasse. Een woordvoerder van het patronaat stelde tegenover Fiom-leider Buozzi dat er “geen toegevingen” zouden worden gedaan. “Sinds het einde van de oorlog hebben wij altijd onze broek moeten laten zakken, nu is het jullie beurt en we zullen met jou beginnen.” (1)

    Net zoals in andere Europese landen hadden de oorlog en de overwinning van de arbeiders en boeren in de strijd tegen het kapitalisme in Rusland geleid tot een explosieve situatie in Italië. Er waren in 1917 semi-opstandige bewegingen in het noorden van het land terwijl de boeren en landarbeiders in het zuiden eveneens in verzet gingen. In 1919 werd de beweging intensiever en meer veralgemeend. De eerste belangrijke strijd van de bienno rosso werd gevoerd door de metaalarbeiders die in de lente van 1919 in staking gingen en daarbij de achturendag afdwongen. In juni en juli zorgden de prijsstijgingen voor nieuwe bewegingen in het noorden. In heel wat regio’s werden burgercomités (embryonale sovjets) opgezet om de prijzen te controleren. In de lente van 1920 werd het vuur van de strijd nog verder aangewakkerd met spontane stakingen tegen de ondraaglijke economische en sociale omstandigheden. Het aantal stakingen steeg bijzonder snel: in 1918 waren 600.000 stakingen, in 1919 14 miljoen en in 1920 16 miljoen.

    Turijn was de belangrijkste industriestad van het land en het was daar dat voor de kapitalisten de meest gevaarlijke beweging ontwikkelde. De arbeiders organiseerden zich in de fabrieken in commissioni interne. Dat waren organen die in 1906 waren opgezet om klachten te behandelen en disciplinaire maatregelen te bespreken. De comités werden gedomineerd door vakbondsleiders en een deel van de kapitalistische klasse zagen deze comités als een orgaan voor klassencollaboratie, een manier om de arbeiders te betrekken in de beslissingen over hun eigen uitbuiting op de werkvloer.

    Tijdens de oorlog nam het belang van de commisioni toe en werd het een instrument van strijd tussen de arbeiders en het patronaat over wie de controle in de fabrieken uitoefende. De krant “Ordine Nuovo” (in mei 1919 in Turijn opgezet door Antonio Gramsci en drie andere socialisten) speelde een belangrijke rol in deze beweging. De krant was geïnspireerd door de Russische revolutie en riep op tot de democratisering van de commissioni interne en de vestiging van consigli di fabbrica (arbeidersraden) die werden verkozen door alle arbeiders, niet alleen de vakbondsleden. De arbeidersraden zouden de arbeiderscontrole op de werkvloer uitoefenen maar ook organen van de arbeidersmacht in de samenleving vormen.

    Het idee van arbeidersraden verspreidde zich snel doorheen de stad. Er waren in alle grote fabrieken van Turijn verkiezingen voor “werkvloer commissarissen”. Op het hoogtepunt waren er 150.000 arbeiders bij deze beweging betrokken. De kapitalisten waren uiteraard niet van plan om achterovergeleund toe te kijken hoe hun macht over de bedrijven werd overgenomen door de arbeiders. “Er kan maar één autoriteit zijn in de bedrijven”, stelde het manifest van de Turijnse Industriële Liga. “De arbeidersraden in Turijn moeten de kop worden ingedrukt”, verklaarde de Italiaanse industrieel Gino Olivetti.

    In maart 1920 waren er op iedere werkvloer verkiezingen om de commissioni interne te vernieuwen. Het patronaat ging in het offensief met de aankondiging van een lockout in de hele stad. Er was een strijd die zich niet beperkte tot economische eisen, maar die over de arbeiderscontrole en de erkenning van de fabrieksraden ging. In april verspreidde de staking van de metaalarbeiders zich naar de chemische sector, de drukkerijen, de bouwsector en andere sectoren. Een half miljoen arbeiders, virtueel de hele Turijnse arbeidersklasse, was daarbij betrokken. Vier dagen later kende de beweging een uitbreiding buiten de stad, er waren ook acties in de regio met spontane solidariteitsstakingen in Livorno, Firenze, Genua en Bologna. De vakbondsleiding weigerde echter om de staking uit te breiden waardoor de Turijnse beweging van fabriekscomités net zoals de Parijse Commune van 1871 geïsoleerd bleef van de rest van het land. In tegenstelling tot de Commune van Parijs vielen er bij het akkoord waarmee de staking werd beëindigd (en waarmee de nederlaag werd erkend) geen duizenden doden. Het patronaat erkende formeel de fabriekscomités maar ontdeed hen tegelijk van iedere vorm van reële controle op de werkvloer.

    Na de “aprildagen” was het patronaat vastberaden om verder in het offensief te gaan tegen de arbeiders. Die zouden moeten boeten voor hun opstandigheid. Elfduizend industriëlen van 72 patroonsverenigingen organiseerden zich in een gecentraliseerd orgaan, Confindustria, dat in 1920 haar eerste nationale conferentie hield. Het patronaat verenigde zich in het verzet tegen de eisen van de arbeiders. Toen de omvang en het revolutionaire potentieel van de septemberbeweging duidelijk werd, waren er tegenstellingen en openlijke breuken in het verenigd front van het patronaat. De hardliners, waaronder Agnelli, de eigenaar van Fiat, wou een harde opstelling van de regering om de bezettingen met brutale kracht te beëindigen. Een andere vleugel was bang dat het inzetten van het leger en de staatskrachten tegen de arbeiders in de fabrieken zou leiden tot een verdere radicalisering waarbij het kapitalistische systeem in gevaar zou komen. Premier Giolitti was pas drie maanden voordien verkozen en besloot om een zachte lijn te volgen, hij besloot op zijn vakantieadres in Bardonecchia te blijven en te wachten tot de arbeidersklasse uitgeput zou geraken, waarvoor ook Gramsci had gewaarschuwd, en op haar knieën zou terugkeren. (2)

    Toen Agnelli een regeringsinterventie vroeg, antwoordde Giolitti dat de regering Fiat zou kunnen bombarderen en “bevrijden van de bezetters”. Agnelli was het daar uiteraard niet mee eens. Giolitti legde het dilemma van de heersende klasse uit: “Hoe kon ik de bezetting stoppen? Er waren 600 fabrieken in de metaalsector bezet. Ik zou een garizoen nodig hebben voor elk van die fabrieken… Om de fabrieken te bezetten, zou ik alle krachten waarover ik beschik moeten inzetten. En wie zou dan toezien op de 500.000 arbeiders buiten de fabrieken? Het zou een burgeroorlog zijn.” (3) De heersende klasse was onmachtig, de arbeidersklasse was aan zet.

    Aanvallen met woorden…

    Het effect van de radicalisering na de oorlog op de arbeidersorganisaties was even explosief als de beweging zelf. Tegen het einde van de oorlog had de CGL (de vakbond die met de PSI was verbonden) zowat 250.000 leden, twee jaar later waren dat er al twee miljoen. Tegen de zomer van 1920 had de anarcho-syndicalistische vakbond USI (dat zich tegen de “politiek” verzette) 800.000 leden en de katholieke vakbond CIL ging van 162.000 leden in 1918 naar een miljoen in 1920. In november 1919 haalde de PSI een fenomenale verkiezingsoverwinning met 1,8 miljoen stemmen en 156 parlementszetels, de PSI was meteen de sterkste kracht in het parlement. De partij controleerde ook 2.000 lokale gemeenteraden, zowat een kwart van alle raden.

    Giolitti gokte erop dat de vakbondsleiders de bezettingsgolf zouden tegenhouden en een revolutionaire opstand zouden vermijden. In april hadden de nationale leiding van de CGL en de FIOM zich nog uitgesproken tegen de beweging van fabrieksraden. Die vormde een bedreiging voor hun controle op de arbeidersklasse en ze verzetten zich tegen iedere poging om de beweging verder te laten ontwikkelen buiten Turijn. In september probeerden de vakbondsleiders vooral om de controle over de beweging te behouden en om de eisen van de bezetting te beperken tot economische eisen zodat de vraag naar wie de samenleving in handen had niet zou worden gesteld.

    De PSI verklaarde voor de revolutie te zijn en omschreef de periode terecht als “revolutionair”. De arbeiders en niet de kapitalisten controleerden de fabrieken, de heersende klasse was verdeeld en de staat was verlamd. Dit was een machtsstrijd. Maar waar revolutionaire bewegingen vaak spontaan beginnen zonder duidelijke leiding, is het om deze beweging tot haar conclusies te brengen (met een machtsovername door de arbeiders en boeren om een democratische arbeidersstaat te vestigen) noodzakelijk dat er een bewuste leiding is vanwege een revolutionaire partij met een duidelijk programma, strategie en tactieken. De bolsjewieken hadden dit drie jaar eerder nog aangetoond in Rusland.

    Er waren honderden fabrieken bezet, maar de arbeiders beperkten hun eisen tot het versterken van de fabrieksraden. Er waren initiatieven van onderuit, maar in veel regio’s bleven de fabrieksbezettingen beperkt tot een beweging per fabriek waarbij enkel de eigen “lokale” thema’s werden opgenomen. De landarbeiders en boeren waren eveneens woedend en kwamen in opstand met landbezettingen. In 1920 sloten 900.000 landarbeiders aan bij de CGL. Deze opstanden waren vaak geïsoleerd van de arbeiders in de fabrieken. Het was noodzakelijk om de bezettingen te verspreiden in verschillende sectoren om de arbeidersraden te verbreden van individuele fabrieken naar het lokale, regionale en nationale niveau. Tegelijk was het noodzakelijk om de comités van boeren en landarbeiders (Italië was toen nog voornamelijk een landbouwland) te verbinden met de arbeidersraden om de basis te leggen voor een revolutionaire regering van arbeiders en boeren.

    De PSI schreef vlammende artikels in haar kranten en had het over plannen om sovjets te vormen. Er werden revolutionaire verklaringen gedaan waarbij de boeren werden gevraagd om de stakers te steunen. De “proletariërs in uniform” werden opgeroepen om de arbeidersstrijd te vervoegen en om orders van bovenaf te negeren. Op het Tweede Congres van de Communistische Internationale – in juli-augustus 1920 – hadden de vertegenwoordigers van de partij het over een op til zijnde revolutie. Op 10 september kondigde de nationale leiding van de PSI aan dat ze haar “verantwoordelijkheid en de leiding van de beweging opnam om het uit te breiden doorheen het hele land en de proletarische massa’s.” (5) Op papier was dit een revolutionair programma, maar de woorden werden niet omgezet in daden. De nationale leiding van de PSI was wat Lenin “centristisch” noemde: revolutionair in woorden maar niet in staat of niet bereid om de noodzakelijke praktische conclusies te trekken uit de revolutionaire woorden.

    Gramsci stelde dat de volledige PSI bij de Communistische Internationale was aangesloten maar zonder te begrijpen wat dit betekende. Een groot deel van de partij werd nog steeds gedomineerd door de reformisten of de “minimalisten”, diegenen die zich beperkten tot het “minimumprogramma” van de partij met de onmiddellijke en democratische eisen, terwijl ze zwegen of enkel lippendienst bewezen aan het “maximumprogramma” van de socialistische revolutie. Het bestaan van een minimum en maximumprogramma zonder enige verbinding ertussen, helpt te verklaren waarom de PSI handelde zoals het dit deed in september 1920. Onder leiding van Turati en Treves waren de minimalisten vooral bezig met het winnen van electorale steun en posities in het parlement en de lokale raden. Hervormingen voor de arbeidersklasse moesten door het parlement worden afgedwongen en niet zozeer door arbeidersstrijd. Indien er toch strijd plaatsvond, werd dit best beperkt tot de “veilige” economische kanalen die geen bedreiging vormden voor het systeem. De belangrijkste steun voor de reformisten kwam weinig verrassend van de parlementairen en van de leiding van de CGL, de vakbond die in 1906 door de PSI was opgericht.

    Naast de reformisten waren er de “maximalisten” onder leiding van Serrati. Die beschikten over een meerderheid in de leiding van de partij. Ze verdedigden het maximumprogramma van socialistische revolutie, maar dan wel op een typisch centristische wijze. Serrati wou vooral de eenheid in de partij behouden, uiteraard voor de revolutie, zelfs indien dit betekende dat toegevingen werden gedaan aan de minimalisten. Hij negeerde samen met andere centristische leiders het advies van Lenin om de reformisten uit te sluiten en een eengemaakte partij rond een duidelijk communistisch programma te vormen. Daarnaast waren er nog de communisten die zich vooral rond Amadeo Bordiga groepeerden en de aanhangers van Gramsci.

    Een typisch kenmerk van centrisme is getalm en besluiteloosheid. Tijdens de “aprildagen” bleef de leiding passief afwachten waardoor de beweging van fabrieksraden beperkt bleef tot Turijn en uiteindelijk tot een nederlaag zou leiden. Dit gaf de “minimalisten” in de partij meer zelfvertrouwen en het zorgde voor een grotere steun voor de anarchisten buiten de partij. De passieve opstelling van de PSI in april was een voorsmaakje van wat zou gebeuren in september. De PSI was totaal niet voorbereid op de storm die over het land woedde. Trotski stelde dat de organisatie die het meest van al bang en verlamd was omwille van de gebeurtenissen in september de PSI zelf was. (5)

    ‘De central organisatie van de partij heeft het nog niet nodig geacht om ook maar een standpunt of een slogan naar voor te brengen”, stelde Gramsci in augustus. (6) Ondanks haar numerieke sterkte, had de PSI geen georganiseerde basis in de fabrieken. In 1918 ondertekende de partij een “alliantiepact” met de CGL om de twee kunstmatig gescheiden invloedssferen te bevestigen. De PSI zou “politieke stakingen” leiden en de CGL “economische stakingen”. De beweging van september maakte duidelijk dat er geen duidelijk onderscheid tussen beide kan worden gemaakt. Een staking die begint rond economische thema’s (in dit geval lonen) kan snel een algemeen en politiek karakter aannemen. Deze verkeerde strategie betekende dat de partij aan de zijlijn stond als toeschouwer in de plaats van de rol van revolutionaire partij te spelen waarbij richting werd gegeven aan de beweging om de macht te grijpen zoals de Bolsjewieken richting hadden gegeven in Rusland. De PSI kon nog zoveel abstracte verklaringen en manifesten drukken dat het wou, maar zolang de partij niets concreet ondernam om deze ideeën in de praktijk om te zetten liet het de arbeiders in de handen van reformistische vakbondsleiders die er alles aan deden om de revolutie op een zijspoor te zetten.

    De abstracte propagandistische benadering bleek ook in de houding van de partij tegenover de boeren en landarbeiders. Er was een straffe revolutionaire retoriek waarin de boeren werden opgeroepen om de arbeiders in de fabrieken te steunen. “Als morgen het uur van de beslissende strijd aanbreekt met een strijd tegen alle bazen, dan moeten jullie erbij zijn. Neem de gemeenten over, de grond, ontwapen de carabinieri, vorm jullie eigen bataljons in eenheid met de arbeiders, marcheer naar de grote steden, neem jullie plaats in bij het gewapende volk tegen de huurlingen van de burgerij! De dagen van rechtvaardigheid en vrijheid zijn mogelijk in het verschiet”. (7)

    De invloed van de partij op het platteland, zeker in het zuiden, was echter minimal. Serrati nam aan dat de arbeiders “socialistisch” waren en de boeren “katholiek”. Hij ondernam geen pogingen om de radicaliserende plattelandsmassa’s in het zuiden voor de partij te winnen. Op het tweede congres verwierp hij het landbouwbeleid van de Communistische Partij met het argument dat dit niet relevant was voor Italië. Een journalist van de Corriere della Serra vatte de benadering van de PSI goed samen: “De socialistische leiders willen het regime enkel met woorden aanvallen”. (8)

    … terwijl er concrete actie nodig was

    Tegen de tweede week van september begonnen de bezettingen zich spontaan te verspreiden, maar delen van de stedelijke arbeiders begonnen uitgeput en ongeduldig te worden. Ze wachten tevergeefs op iemand die leiding zou geven aan de acties. Een periode van dubbelmacht kan niet blijven bestaan, er was nood aan beslissende acties. Op 9 september kwam de leiding van de CGL bijeen met een aantal PSI-leiders. Op die bijeenkomst vroeg CGL-leider D’Aragona aan de Turijnse socialisten: “Zijn jullie klaar om zelf in de aanval te gaan, het is te zeggen om een beweging van gewapende opstand te starten?” Togliatti (een toekomstige leider van de Italiaanse Communistische Partij) antwoordde kort en duidelijk: “Neen”. (9) De arbeiders die de fabrieken bezetten, waren gewapend en er was in Turijn sinds april een militair comité. De arbeiders bleven echter in geïsoleerde forten zitten, afgesloten van elkaar en zoals Togliatti zelf stelde waren de militaire voorbereidingen enkel van defensieve aard.

    In oktober 1917 had een gewapende opstand de macht over strategische posities zoals de telecommunicatie en het transport overgenomen. Deze opstand werd voorbereid als defensieve strijd, ter verdediging van de revolutie tegen de contrarevolutionaire krachten. Trotski legde evenwel uit dat een massale opstand zelf “boven een revolutie uitsteekt zoals een piek boven een bergketen van gebeurtenissen uitsteekt” en een offensieve handeling is die kan worden “voorzien, voorbereid en op voorhand georganiseerd” onder leiding van de partij. Een opstand kan spontaan gebeuren en een oude macht verwerpen, maar de macht overnemen vereist een “degelijke organisatie en een planning”. (10) De eerste taak bestaat uit het overwinnen van de troepen, wat de Bolsjewieken deden voor de opstand en wat verklaart waarom het grotendeels zonder enig geweld verliep.

    In Italië had de PSI het in September 1920 in radical taal over het uur van de “beslissende strijd”, maar intussen deed de partij er niets aan om dit voor te bereiden. Er was geen coördinatie van de bewapening van de arbeiders, er waren geen concrete stappen om de gewone soldaten aan te spreken om eigen democratische comités te vormen om de revolutie te steunen. Het bleef bij aankondigingen zonder concrete stappen en zonder de voorbereiding op een alternatieve arbeidersregering.

    Zoals eerder al vermeld, besloot de nationale leiding van de PSI op 10 september om de beweging uit te breiden. Diezelfde avond stelden de leiders van de CGL dat het standpunt van de PSI-leiding blufpoker was. Op een gezamenlijke bijeenkomst van beide organisaties kwamen ze daar op terug, D’Aragona bood aan dat de controle over de beweging aan de partij zou worden gegeven: “Jullie denken dat dit het moment voor revolutie is”, stelde hij. “Wel goed dan, neem jullie verantwoordelijkheid op. Wij nemen ontslag en jullie nemen de leiding van de hele beweging op jullie”. (11) En wat deden de PSI-leiders? Die schoven de hete aardappel door naar de nationale raad van de CGL. “Toen de kameraden die de CGL leidden hun ontslag aanboden, dan kon de partijleiding hen niet vervangen. Het waren Dugoni, D’Aragona, Buozzi die de CGL leidden, zij waren steeds de vertegenwoordigers van de massa’s”, stelde Umberto Terracini, samen met Gramsci en Angelo Tasca medestichter van Orine Nuovo. (12) De centristen die enkele uren voordien de revolutie zouden uitbreiden, hadden er geen idée van wat ze nu zouden doen. Ze hadden geen duidelijk programma, strategie of tactieken en moesten dan wel onvermijdelijk capituleren en de volledige controle overlaten aan de reformisten die wel een plan hadden: ten alle prijze een revolutie vermijden.

    “De partijleiding had maanden verloren door de revolutie te verkondigen”, schreef Tasca, maar “het had niets voorzien en niets voorbereid. Toen een stemming in Milaan een meerderheid gaf aan de positie van de CGL, slaakten de partijleiders een zucht van verlichting. Ontdaan van iedere verantwoordelijkheid, konden ze luidkeels klagen over het verraad van de CGL. Ze hadden de massa’s die ze op een beslissend ogenblik alleen hadden gelaten iets aan te bieden. Dit liet hen toe om het eigen gezicht te redden”. (13)

    De CGL-resolutie maakte van de revolutionaire strijd een pure vakbondsstrijd. Deze resolutie haalde een meerderheid op de nationale raad. Er werd opgeroepen om de controle over de bedrijven aan de vakbonden te laten en om een gezamenlijke commissie van patroons en vakbonden op te zetten om daarover te onderhandelen. Toen de FIOM een referendum hield over het akkoord om de bezettingen te beëindigen, werd dit met een grote meerderheid goedgekeurd en zonder georganiseerde oppositie binnen de vakbond.

    De reactie van de kapitalisten was gemengd. Agnelli was teneergeslagen door de situatie en bood aan om van Fiat een coöperatieve te maken, “hoe kan je iets produceren met 25.000 vijanden?” (14) De vakbondsleiders wezen dit voorstel overigens af. Een aantal kapitalisten verzetten zich tegen het idee van arbeiderscontrole. Maar de “gematigden” begrepen dat de arbeiders na bijna een maand van bezettingen niets minder zouden aanvaarden. De journalist Einaudi stelde: “de rede en het gevoel bracht de industriëlen ertoe om toe te geven op de controle om zo een einde te maken aan de stand van zaken die niet kon blijven duren met een staat in ontbinding” (15) De commissie zou nooit enige voorstel doen en de “arbeiderscontrole” verdween van de agenda toen de economische crisis een jaar later toesloeg en duizenden Italianen in de werkloosheid terecht bracht. Veel militanten die vooraan stonden in de bezettingen, stonden nu op straat.

    Het akkoord waarmee de bezettingen werden beëindigd, werd aanvankelijk door veel arbeiders niet gezien als een nederlaag. De vakbonden en de PSI-leiders stelden het ook niet voor als een nederlaag. Er waren indrukwekkende toegevingen op economisch vlak met hogere lonen, betaald verlof,… Maar de beweging had een veel groter potentieel. Het was pas toen de economische crisis toesloeg en er fascistische bendes werden gemobiliseerd tegen de arbeiders, dat de volledige betekenis van de nederlaag duidelijk werd.

    Hadden de communisten meer kunnen doen om het tij te keren? Het Tweede Congres van de Communistische Internationale vond plaats tijdens de beweging en beschikte over weinig informatie over de gebeurtenissen in Italië. Op 21 september pas, toen de bezettingen werden gedemobiliseerd, deed de Internationale een oproep om raden van arbeiders en soldaten te vormen met het oog op een gewapende opstand om de macht te grijpen. Gramsci was niet aanwezig op het congres, maar Lenin had veel lof voor zijn document over de vernieuwing van de PSI. In september was de invloed van Gramsci in de partij en de beweging echter bijzonder beperkt. De groep rond Ordine Nuovo was steeds politiek heterogeen geweest en viel uiteen in de zomer waardoor Gramsci geïsoleerd stond. Later zou hij toegeven dat hij belangrijke fouten had gemaakt en daar een prijs voor betaalde. De belangrijkste fout was dat hij geen georganiseerde stroming in de partij had gevormd met steunpunten doorheen het hele land. De groep ontwikkelde nooit buiten Turijn. Toen de Italiaanse Communistische Partij uiteindelijk werd opgericht in januari 1921 waren het de ideeën van Bordiga die dominant waren en niet die van Gramsci.

    De groep van Bordiga was een nationale groep en veel beter georganiseerd, maar politiek ultralinks. De groep kwam op voor een “pure”, rigide, gedisciplineerde communistische partij en als reactie op het electorale opportunisme van de reformisten van de PSI werd voor een astensionisme gepleit, waarbij de partij niet zou deelnemen aan verkiezingen. Het feit dat het Bordigistische blad Il Soviet in september geen enkel editoriaal stuk had over de fabrieksbezettingen spreekt boekdelen over de abstracte en sectaire benadering van het marxisme die door Lenin werd aangevallen in zijn brochure “De linkse stroming”. Na de gebeurtenissen van september kwam Bordiga formeel terug op het abstentionisme en steunde hij samen met Gramsci de opbouw van een massale communistische partij. Maar zijn ultralinkse en sectaire posities bleven overeind, hij verzette zich bijvoorbeeld “principieel” tegen de eenheidsfronttactiek en had daarmee een invloed op de jonge Communistische Partij in Italië en haar houding tegenover de PSI of de Arditi del Popolo, volksmilities die tegen de fascisten vochten.

    Enkele weken na de beëindiging van de bezettingen, zetten grootgrondbezitters fascistische groepen in Emilia in. De septemberrevolutie en het uitbreken van een diepe economische crisis hadden een deel van de kapitalistische klasse ervan overtuigd dat het zo niet verder kon. Ze konden niet vertrouwen op de bestaande kapitalistische staat en het arbeidersverzet moest worden gebroken. De arbeidersklasse was verzwakt en gedemoraliseerd na de nederlaag van de beweging. Het grootkapitaal en het financiekapitaal begonnen de fascisten te steunen en die begonnen in de twee jaar voor de uiteindelijke machtsovername door Mussolini in oktober 1922 een brutaal offensief tegen de arbeidersklasse met gewelddadige aanvallen op arbeidersorganisaties en de moord van activisten. De Italiaanse arbeiders zouden een extreem hoge prijs betalen voor de fouten van hun leiders in de bienno rosso. Het fascistische bewind zou 20 jaar stand houden.

    Vandaag is er in Italië geen massale linkse partij meer. De vroegere Communistische Partij is begin jaren 1990 omgevormd tot een soort van “New Labour” partij. De Rifondazione Comunista is de afgelopen jaren systematisch achteruit gegaan. Heel wat politieke kenmerken van de periode 1919-1920 zijn echter nog steeds aanwezig. De foutieve opsplitsing tussen syndicale en politieke strijd, de rol van electoralisme in de plaats van massastrijd, abstracte propaganda en een falen om directe banden aan te gaan met de arbeidersklasse. Een begrip van de belangrijke periode van 1919-1920 zal nuttig zijn voor de nieuwe generatie van activisten in Italië, maar ook daarbuiten.


    Voetnoten

    1. Gwyn A Williams, Proletarian Order, Pluto Press,1975 p238
    2. Paolo Spriano, The Occupation of the Factories, Pluto Press, 1975 p72
    3. Paolo Spriano op cit p56
    4. Gwyn A Williams op cit p257
    5. Lev Trotsky, Scritti sull’Italia, Controcorrente, 1990 p29
    6. Paolo Spriano op cit p34
    7. Gwyn A Williams op cit p251
    8. Paolo Spriano op cit p93
    9. Gwyn A Williams op cit p256
    10. Leon Trotsky, History of the Russian Revolution, volume three, chapter six, The Art of Insurrection
    11. Paolo Spriano op cit p90
    12. Gwyn A Williams op cit p258
    13. Paolo Spriano op cit p93
    14. Gwyn A Williams op cit p267
    15. Paolo Spriano op cit p110
  • 70 jaar na de moord op Trotski: komende bewegingen zullen opvattingen van Trotski bevestigen

    Zeventig jaar geleden werd de belangrijkste toenmalige revolutionair, Leon Trotski, om het leven gebracht door een huurmoordenaar van Stalin, Ramon Mercader. Er waren eerder een aantal pogingen om Trotski te vermoorden, maar op 20 augustus 1940 werd een fatale slag met een ijshouweel toegebracht. Daarmee werd het symbool van onverzettelijke oppositie tegen kapitalisme en totalitair stalinisme omgebracht.

    Dossier door Peter Taaffe

    [box type=”shadow” align=”alignright” width=”100″]

    De 70ste verjaardag van de moord op Trotski

    De afgelopen dagen publiceerden we verschillende artikels en verwijzingen naar teksten van Trotski. Een overzicht.

    • De relevantie van Trotski vandaag
    • De moord op Trotski
    • Welk antwoord op de crisis? Trotski over het plan De Man
    • Interview met Trotski door Georges Simenon
    • Trotski: stalinisme versus bolsjewisme
    • Trotski: De Russische Revolutie
    • Meer werken van Trotski op marxisme.be

    [/box]

    Trotski’s opvattingen opnieuw onder vuur

    Recent verscheen een nieuwe Engelstalige “biografie” van Trotski geschreven door Robert Service. Die voert een nieuwe moord op Trotski uit, deze keer een moord van politieke en literaire aard. Service haalt Winston Churchill instemmend aan toen deze ten tijde van de Moskouse processen aan de Russische ambassadeur in Groot-Brittannië verklaarde: “Ik heb zijn activiteiten al langer gevolgd. Hij is Ruslands kwade geest, het is erg goed dat Stalin het van hem heeft gehaald.”

    Er werd gedacht dat de moord op Trotski zou volstaan om komaf te maken met zijn opvattingen. Dat was echter niet het geval. In de daaropvolgende generaties gingen de politiek meest bewuste lagen bij hun strijd tegen het kapitalisme en het stalinisme bij Trotski zoeken naar antwoorden. Zelfs in de periode na de val van het stalinisme in 1989, een periode van ideologische contra-revolutie, bleven Trotski’s opvattingen een aantrekkingskracht uitoefenen. Tegen de achtergrond van de ergste economische crisis van het kapitalisme sinds de jaren 1930 en het onvermijdelijke massale verzet van de arbeiders en armen, zijn de ideologen van het kapitalisme bang van een nieuwe invloed van de ideeën van Trotski. Ze zijn er zich van bewust (of toch half bewust) dat in een periode van revolte wordt uitgekeken naar figuren zoals Che Guevara, die wordt gezien als een strijder voor socialisme en nationale bevrijding, of Leon Trotski. Om dat te vermijden, wordt nu al campagne gevoerd om Trotski te discrediteren. Dat is het doel van een boek als dat van Robert Service, maar er zijn nog andere gelijkaardige werken gepubliceerd.

    “Toon me je vrienden en ik zeg je wie je bent”, luidt het oude spreekwoord. Robert Service is een goede vriend van de huidige gouverneur van de Bank of England, Mervyn King. Die wil wat rest van de welvaartstaat verder afbouwen. Service wil de indruk wekken dat Trotski en veel van diens medestanders misschien wel werden vermoord, maar dat ze toch bloedbroeders van Stalin en het systeem van bureaucratische terreur waren. Het wordt voorgesteld alsof de opvattingen van Trotski net zoals het stalinisme een resultaat was van het bolsjewisme dat inherent totalitair en autoritair van aard was. Dat is een grove leugen, het is laster tegenover de partij van Lenin. De Bolsjewistische partij was de meest democratische arbeiderspartij uit de geschiedenis en ze leidde de Russische revolutie, de belangrijkste gebeurtenis uit de menselijke geschiedenis. Het stalinisme was met haar totalitaire methode en haar aanval op de oude bolsjewieken geen verderzetting van het Bolsjewisme, maar eerder een negatie ervan.

    Het stalinisme kan vandaag geen aantrekkingskracht meer vormen, zoals dit bijvoorbeeld in de jaren 1930 het geval was en tot op zekere hoogte ook nog in de periode na 1945, toen de nieuwe generatie die in strijd ging niet op de hoogte was van de misdaden van het stalinisme. Dat is vandaag niet meer het geval. Vandaag kan het trotskisme een weg vooruit aanbieden voor de strijd voor arbeidersdemocratie.

    De analysemethode van Trotski was niet enkel cruciaal om het stalinisme te begrijpen, het biedt ook een weg vooruit aan voor arbeidersstrijd vandaag. Dat betekent uiteraard niet dat Trotski zonder fouten was. Niemand is zonder fouten, ook Marx, Engels en Lenin hebben fouten gemaakt. Maar Trotski nam doorgaans een erg correcte positie in tegenover de belangrijkste thema’s waarmee de arbeidersbeweging in zijn tijd werd geconfrotneerd. Dat blijkt bijvoorbeeld uit zijn gedetailleerde analyse van het fascisme in de jaren 1930. Hij was toen ook niet te beroerd om zijn vroegere commentaren over het fascisme in de jaren 1920, toen dit nog een nieuw fenomeen was, te corrigeren. In de jaren 1920 was Trotski geneigd om alle dictatoriale regimes – zoals dat van Primo de Rivera in Spanje – als fascistisch te omschrijven. Nadien erkende hij dat dit fout was en gaf hij een veel exactere definitie van het fascisme, een systeem dat er op gericht is om de arbeidersorganisaties volledig met de grond gelijk te maken. Het fascisme verschilt van militaire bonapartistische regimes die ook reactionair zijn, maar er niet in slagen om alle democratische rechten en organisaties te vernietigen.

    Trotski’s ideeën zijn niet achterhaald

    Er wordt gesteld dat Trotski’s ideeën ‘achterhaald’ zouden zijn. Dat is het steeds terugkomende argument van de professoren en verdedigers van het huidige systeem. Het trotskisme is niet anders dan een moderne uitdrukking van de ideeën van Marx. Van meet af aan hebben de huurlingen van het kapitalisme gesteld dat het marxisme niet kan worden toegepast in ‘democratische’ samenlevingen, zeker niet na de ervaringen van de 20ste eeuw. Maar als het marxisme zo “achterhaald” zou zijn, hoe komt het dan dat de marxisten de werking van het kapitalisme beter begrepen dan de verdedigers van het systeem zelf? Zij verklaarden via hun woordvoerders als Francis Fukuyama dat het “einde van de geschiedenis” was bereikt. De Wall Street Journal verklaarde in 1990, na de val van het stalinisme, “Wij [het kapitalisme] hebben gewonnen”.

    Marxisten erkennen dat het verdwijnen van de geplande economie als gevolg van de ineenstorting van de totalitaire regimes in het Oostblok, een historische nederlaag vormde voor de arbeidersklasse. Economisch gezien vormden de geplande economieën van Rusland en Oost-Europa, ondanks de rol van de bureaucratie, een referentiepunt. Het was een indicatie van wat mogelijk zou zijn op basis van arbeidersdemocratie.

    Heel wat “marxisten” begrepen niet wat de betekenis was van de ineenstorting van het stalinisme, anderen gaven gewoon op. Het CWI begreep dat het een nederlaag was – vooral een ideologische nederlaag – maar niet een nederlaag van dezelfde orde als de vernietiging van de arbeidersorganisaties door het fascisme in de jaren 1930. We voorspelden quasi als enigen – naast een aantal kapitalistische commentatoren die op empirische basis tot dezelfde conclusies kwamen (bvb Nouriel Roubini) – dat de wijze waarop het kapitalisme een groei kende na de ineenstorting van het stalinisme op een harde manier in het gezicht van het kapitalisme zou ontploffen. De enorme injectie van krediet, fictief kapitaal, leidde tot het ontstaan van de grootste zeepbel uit de geschiedenis. We werden er destijds van beschuldigd dat we steeds opnieuw een recessie voorspelden. Dat is ten onrechte. We waren het niet eens met die marxisten – een deel van hen was toen nog lid van Militant en het CWI – die een recessie voorspelden in 1987. We stelden dat het kapitalisme een tijdelijke uitweg zou vinden door beroep te doen op de reserves van het Duitse en Japanse kapitalisme. In 2007 daarentegen stelden we dat het systeem een diepe crisis zou kennen, en dat is effectief wat we sindsdien hebben gezien. Onze analyse is in tegenstelling tot de kwakzalvers van het kapitalisme niet gebaseerd op de waan van de dag, maar op een wetenschappelijke analyse van hun system. Dat is een verderzetting van de benadering van Trotski die zich baseerde op de methode van Marx. Als een opvatting een correcte verklaring biedt van de actuele situatie, dan mag deze “oud” zijn, het blijft de beste methode die voorhanden is. Het marxisme bleek beter in staat om ontwikkelingen te voorzien dan de vertegenwoordigers van de bezittende klassen.

    Marx stelde dat het kapitalistisch systeem in essentie is gebaseerd op de productie voor de winst van een kleine groep miljonairs, multimiljonairs en miljardairs en niet voor de sociale behoeften. De ultieme tegenstelling van het systeem bestaat eruit dat de arbeidersklasse niet alles wat het produceert kan terugkopen. Dat komt omdat de arbeiders slechts een deel van de waarde die ze hebben geproduceerd terug krijgen in de vorm van hun loon. Het surplus werd door Marx omschreven als niet-betaalde arbeid. Het systeem kan standhouden het surplus productief wordt geïnvesteerd in de industrie, wetenschap en techniek – de productiemiddelen. Deze situatie leidt op een bepaald ogenblik echter tot een crisis omwille van de overproductie van zowel consumptiegoederen als kapitaalgoederen. Het idee van “overproductie” op zich zou in alle voorgaande economische systemen als iets absurd zijn beschouwd. Tegen de achtergrond van enorme armoede en behoeften is dat ook vreemd. Maar de centrale drijvende kracht van dit systeem is de winst, niet de menselijke behoeften. De strijd voor het surplus is de katalysator voor een programma om de lonen aan te pakken en de levensstandaard van de arbeidersklasse te ondermijnen.

    Economische miserie voor miljarden mensen

    Dit waren de theoretische opvattingen van de socialisten van het CWI dat zich baseert op de historische analyse van Trotski. We verdedigden deze opvattingen doorheen de jaren 1990 en de eerste helft van dit decennium. De waarheid is natuurlijk concreet. Vandaag vinden we bijna dagelijks een bevestiging van de marxistische analyses in de media. In juli stelde de Financial Times dat sinds 2007 zeven miljoen Amerikaanse industrie-arbeiders hun job verloren. De officiële werkloosheid is opgelopen tot 15 miljoen mensen, samen met diegenen die amper een job hebben loopt dat aantal op tot 30 miljoen of 20% van alle arbeidskrachten. In Europa is 10% van de arbeidskracht onbenut wegens werkloosheid. Hetzelfde artikel van de Financial Times wees er op dat de winsten van de grootste bedrijven in de VS met een astronomische 36% waren toegenomen als direct gevolg van het feit dat miljoenen mensen hun werk verloren en de sociale miserie die daarmee gepaard gaat. Het resultaat is dat er een massaal bedrag van 2 triljoen dollar in de kas van de grote bedrijven zit. En toch staat de VS op de rand van een nieuwe recessie, een “double-dip” recessie.

    Hoe komt dit? Er is geen winstgevende sector meer in een wereld waar er een gebrek aan vraag is, toch vanuit het standpunt van de kapitalisten. Bijgevolg investeren ze niet en vervullen ze hun historische taak niet, zoals Marx het stelde. De enige historische rechtvaardiging voor het kapitalisme met haar grote ongelijkheid en brutaliteiten bestaat uit de ontwikkeling van de productiekrachten. En net dat element ontbreekt vandaag. In Oost-Europa werd na de val van het stalinisme een periode van bloei voorspeld, maar de realiteit is er één van tekorten. Roemenië telt een beperkte arbeidskracht van 9 miljoen mensen, 1,2 miljoen daarvan zijn werkloos. Een zelfde beeld van massale werkloosheid bestaat in Kazakstan. De werkloosheid is niet alleen immens verspreid, ze is ook quasi permanent geworden. Diegenen die dachten dat Marx’ stellingen over het “reserveleger van werklozen” achterhaald was, worden met de neus op de realiteit gedrukt, zelfs in een aantal rijkere Europese steden. In Athene bijvoorbeeld vind je op ieder plein of open ruimte groepen migranten en werklozen. Ze hebben niets om handen en zoeken een job voor een uur of voor een dag. Het kapitalisme is bovendien verder ons leefmilieu aan het ondermijnen, dit werd nogmaals duidelijk met de inhalige speculanten die de bosbranden rond Moskou aangrepen om winstgevende zaakjes op te zetten. Dat gebeurt ook door bedrijven van bij ons, bijvoorbeeld de Franse multinational Vinci. Wie hiertegen protesteert, zoals de Russische leden van het CWI, worden aangevallen door fascistische geweldenaars.

    Kapitalisme en oorlog

    De mensheid wordt ook nog steeds bedreigd door oorlogen. De bezetting van Afghanistan is even uitzichtloos als de oorlog in Vietnam destijds. De VS is er intussen langer aanwezig dan in Vietnam. De oorlog in Afghanistan wordt niet langer gezien als een uiting van de waanzin van Bush, het is steeds meer de oorlog van president Obama. Het gevaar is soms groter dan wat we denken. De informatie wordt natuurlijk onder controle gehouden door de vertegenwoordigers van de kapitalisten, maar naar aanleiding van de Koreaanse oorlog (waar er bijna evenveel Amerikaanse slachtoffers vielen als in Vietnam) werden archieven vrijgegeven waaruit blijkt dat delen van het VS-leger bijzonder ver wilden gaan in de confrontatie met China. Generaal MacArthur dreigde niet alleen met een “preventieve” nucleaire aanval op China, hij stelde meteen voor om 30 tot 50 kernbommen te gooien. Hij werd aan de kant geschoven door toenmalig president Harry Truman. Maar hoeveel andere MacArthurs zijn er nog onder de geprivilegieerde elite van de kapitalisten?

    Marx’ kritieken op het kapitalisme werden koppig verdedigd door Trotski. Deze kritiek was eenvoudig: als het systeem in staat is om jobs aan te bieden, onderdak, voedsel, het afschaffen van oorlogen en racisme, het overbruggen van nationale tegenstellingen,… dan zal dat systeem standhouden. Maar het kapitalisme, zeker vandaag, is niet in staat om ook maar de meest elementaire behoeften van de mensheid in te vullen, in het bijzonder voor de twee derden van de bevolking die in de neokoloniale landen wonen.

    Deze vaststelling werd samengevat door het manifest van de vorige Haïtiaanse president Aristide. Hij beloofde een einde te maken aan “obscene armoede” in zijn land, maar nadat hij aan de macht werd dat beperkt tot “onaanvaardbare armoede”. En zelfs dat heeft hij niet kunnen afschaffen, kijk maar naar de rampzalige situatie voor en na de aardbeving in dat land. Trotski’s idee van de “permanente revolutie” blijft volledig van toepassing in de neokoloniale landen. Deze theorie houdt in dat de democratische revolutie in het moderne tijdperk ironisch genoeg niet kan worden doorgevoerd door de kapitalisten. De taken van landhervormingen, een reëel parlement en democratie, bevrijding van de economische en politieke ketenen van het imperialisme,… kunnen onmogelijk worden vervuld door de zwakke heersende klassen in deze landen en regio’s. Enkel de arbeidersklasse in alliantie met de arme boeren is in staat om de nationale democratische revolutie te vervolledigen. Maar dan moet het deze overwinning consolideren door meteen de taken van het socialisme op nationaal en internationaal vlak te stellen. Dat was wat gebeurde met de Russische revolutie die een einde maakte aan grootgrondbezit en kapitalisme, maar die ook een wereldwijde revolutionaire golf teweeg bracht.

    De Russische revolutie en de opkomst van het stalinisme

    Cynici zullen misschien zeggen: “jullie socialisten zullen uiteindelijk tot een vorm van bloedige dictatuur komen zoals in Rusland.” Dat is een leugen. Rusland was in 1917 niet alleen een pionier op het vlak van planmatige aanpak en socialisme, het land stond ook vooraan in de verspreiding van arbeidersdemocratie doorheen de massa’s van heel de wereld. Het stalinisme komt niet voort uit de aanvangsperiode van de Russische revolutie, maar uit haar isolement. Sommigen, zoals de auteur Robert Service, zeggen dat Trotski na een eventuele overwinning tegen Stalin een gelijkaardige persoonlijke macht zou hebben uitgebouwd als Stalin. Eigenlijk wordt gesteld dat Trotski omwille van het isolement van de Russische revolutie en de opkomst van de bureaucratie die een einde maakte aan de arbeidersdemocratie een zelfde plaats als Stalin had kunnen innemen zonder daar enig probleem in te zien met betrekking tot het democratische en socialistische programma waarvoor hij in Rusland en de rest van de wereld stond. Sommige marxisten stellen anderzijds vreemd genoeg dat Trotski de macht had moeten grijpen toen hem dit werd aangebonden door Antonov-Ovseyenko, het hoofd van het Rode Leger in de jaren 1920. Het idee luidt dan dat Trotski een enorme autoriteit genoot onder de massa’s en ook in het Rode Leger, niet alleen onder de basis maar ook bij de officiers die met hem hadden gevochten in de burgeroorlog en in de strijd tegen de 21 imperialistische legers die het land binnenvielen. Trotski besefte echter dat het aanvaarden van der “macht” vanuit deze hoek zou betekenen dat hij uiteindelijk de gevangene zou worden van een “militaire bureaucratie” die onvermijdelijk zou ontwikkelen indien de Russische revolutie geïsoleerd bleef.

    Trotski begreep net als Marx, Engels en Lenin dat het socialisme en het marxisme niet zullen groeien via allerhande manoeuvres, kliekvorming of staatsgrepen. Het is slechts door ons te baseren op het bewustzijn van de arbeidersklasse en door dat vooruit te brengen met een duidelijk programma, slogans en een organisatie dat er echte groei kan zijn van het socialisme en het marxisme. Na de val van het stalinisme heft ook het CWI het moeilijk gehad, we warden kleiner na het verdwijnen van het stalinisme en vooral na het verdwijnen van de geplande economieën. Dat kon ook niet anders gezien de immense kapitalistische propaganda die met deze nederlaag gepaard ging. Velen weigerden om deze situatie te erkennen. Sommigen probeerden het zelfs als een ‘overwinning’ voor te stellen omdat het stalinisme was verdwenen. Ze zegden daarbij echter niet dat dit gepaard ging met het opheffen van de geplande economie. Wij bleven ook in moeilijke tijden de strijd voor een democratisch socialisme voeren.

    Arbeiders in strijd

    Dit ging niet zonder afsplitsingen, zowel op opportunistische basis als ultralinkse splitsingen. Dat is geen ongebruikelijk fenomeen in een periode zoals deze waar we uitkomen. Lenin en Trotski waren betrokken bij gelijkaardige interne strijd in de periode tussen 1907 en 1911. Maar onvermijdelijk moest de kapitalistische zeepbel doorprikt worden waardoor een nieuwe periode zou aanvatten. Politieke strijd is niet enkel noodzakelijk op een ogenblik dat de arbeidersbeweging een opgang kent, maar ook op een ogenblik dat er een neergang is. Dan is het noodzakelijk om ons voor te bereiden op toekomstige gebeurtenissen. De enorme bewegingen van de Griekse arbeiders en de komende strijd in Spanje, Portugal, Ierland en Italië vormen slechts het begin van een nieuw politiek ontwaken van de arbeiders. Ook Noord-Europa zal hiermee te maken krijgen. De Indische algemene staking van juli was misschien beperkt, maar wel een lichtpunt van wat er te gebeuren staat in de neokoloniale landen naarmate de gevolgen van de crisis steeds meer op de schouders van de arbeiders en armen worden afgeschoven. Alle kapitalistische regeringen van Europa, van de sterkste of rijkste in Duitsland tot de armste in Griekenland of andere Zuid-Europese landen, zoeken naar een manier om de arbeiders een besparingspolitiek op te leggen. Verzet is onvermijdelijk. Maar het zal op zich niet voldoende zijn. We hebben nood aan een duidelijk programma, een beleid, tactische wendingen en duidelijke slogans in ieder stadium van de strijd. Dat is wat Trotski telkens opnieuw benadrukte.

    Hij wees er telkens opnieuw op hoe de arbeidersklasse, zelfs soms bijna “spontaan”, probeert om de samenleving te veranderen. Tijdens de Spaanse Revolutie was vier vijfde van de macht in de handen van de Spaanse arbeidersklasse, dat verhinderde de eerste staatsgreep van de fascisten van Franco in 1936. Maar zonder een duidelijke massale arbeiderspartij die een alternatieve arbeidersdemocratie opbouwt, werd de macht terug uit de handen van de arbeiders ontnomen. Een gelijkaardige ontwikkeling was er in Frankrijk in 1968, Portugal in 1974-75 en in tal van andere landen.

    Opkomen voor een marxistisch programma

    Welke lessen kunnen we vandaag trekken? Er is een dringende nood aan een massale kracht die de strijd van de arbeidersklasse kan verenigen op syndicaal vlak, maar ook op politiek vlak. Dat vereist de “dubbele taak” die de marxisten van het CWI zichzelf hebben gesteld sinds de vroege jaren 1990. Enerzijds komen we op voor het opnieuw vestigen van socialistische ideeën en massabewegingen, anderzijds behouden we het duidelijke programma van het marxisme-trotskisme.

    We zitten in één van de meest explosieve situaties uit de geschiedenis. De economische crisis maakte duidelijk hoe snel besmetting kan optreden: het ene na het andere land werd getroffen. Ook het socialisme zal snel verspreiding kennen. De globalisering heeft daar een basis voor gelegd die zelfs Marx zich nooit had kunnen voorstellen. Tijdens de Vietnamese revolutie ontwikkelde het imperialisme de theorie van het ‘domino’-effect. Er werd gesteld dat indien één land zou worden verloren door het kapitalisme, dat anderen zouden volgen doorheen Zuidoost-Azië. Dat was tot op zekere hoogte ook zo. Een overwinning vandaag in een ontwikkeld industrieel land, of zelfs in een semi-geïndustrialiseerd land als Griekenland, zou een enorme echo vinden doorheen Europa en de wereld. Griekenland heeft al een enorm politiek effect, ook al is dit land slechts goed voor 0,5% van de wereldwijde productie. De strijdbaarheid van de arbeiders die zich willen verzetten tegen de aanvallen van het kapitaal, wat tot uiting kwam in zes algemene stakingen, is iets waar doorheen Europa naar wordt uitgekeken.

    Deze gebeurtenissen wijzen op een nieuw hoofdstuk voor de arbeidersklasse in Europa en de rest van de wereld. Trotski wordt door zijn tegenstanders vandaag politiek afgeschreven, maar hij zal opnieuw naar voor komen als een belangrijk figuur voor de arbeidersbeweging en in de strijd van de mensheid in de turbulente periode die ons te wachten staat.

  • De relevantie van Trotski vandaag

    Op 21 augustus 1940 overleed Trotski in Mexico na een aanslag door een stalinistische agent de dag ervoor. 70 jaar later kijken we terug naar de bijdrage van Trotski tot het marxisme. Niet om vast te houden aan oude geschriften, wel om na te gaan welke lessen we kunnen trekken uit gebeurtenissen als de Russische Revolutie, de opkomst van het stalinisme,… Daarnaast heeft Trotski een belangrijke bijdrage geleverd aan de strijd tegen het fascisme, de revolutie in de ex-koloniale wereld,… Heel wat van die zaken zijn nog steeds bijzonder actueel. We herpubliceren een tekst door Peter Taaffe uit 2000.

    Peter Taaffe (2000)

    Zestig jaar geleden deze maand augustus, vermoordde Stalin’s huurmoordenaar Raymond Mercader de grootste nog levende revolutionair van die tijd, Leon Trotski. Het waren niet slechts de trotskisten die de verschrikkelijke klap voelden van Trotski’s dood, maar de arbeidersklasse en arbeidersbeweging van de hele wereld. Zijn intellect – eigenlijk het intellect van de arbeidersklasse op dat moment – zou niet meer de problemen kunnen verhelderen waar de arbeiders bewegingen zich mee geconfronteerd zagen.

    Alleen Trotski’s praktische prestaties zouden al genoeg reden zijn deze verjaardag te herdenken. Hij was de voorzitter van de aller eerste Soviet – het Comité van Arbeiders Vertegenwoordigers – tijdens de eerste Russische revolutie van 1905-1906. In 1917 leidde hij de Russische Oktober Revolutie, de grootste gebeurtenis in de geschiedenis van de mensheid. Daarna creëerde en leidde hij het Rode Leger dat de 21 contra-revolutionaire legers van het imperialisme versloeg, die poogden de Revolutie neer te slaan. Maar boven alles was Trotski een van de grootste theoretici van de arbeidersbeweging. Als Karl Marx de grootste denker van het millennium was, dan was Leon Trotski zonder enige twijfel, samen met Friedrich Engels, Wladimir Lenin en Rosa Luxemburg, ook een van de grootste personen van het millennium, en zeker van de 20e eeuw. Zijn ideeën, zijn wijze van analyse, en de conclusies die daar uit getrokken worden, zijn vandaag net zo relevant als in het verleden.

    Permanente revolutie

    Neem Trotski’s theorie van de Permanente Revolutie, die op briljante wijze de macht van de arbeidersklasse voorzag die betrokken was bij de uitkomst van de Russische Revolutie. Rusland voor 1917 was een feodaal of semi-feodaal systeem die feitelijk slavernij betekende voor de bevolking. Net zoals in India vandaag de dag, bestond de meerderheid van de bevolking uit horige boeren die een bestaan bijeenscharrelden op nauwe percelen land, terwijl de stedelijke arbeidersklasse geen rechten had en meedogenloos uitgebuit werd in de zich snel ontwikkelende industrie. Rusland had de kapitalistische democratische revolutie niet voltooid, zoals bijvoorbeeld Engeland in de 16e eeuw, en Frankrijk in de 18e eeuw. De voornaamste taken van deze revolutie waren de vernietiging van feodale of semi-feodale verbanden op het land, eenheid brengen in het land, en de oplossing brengen van de nationale kwestie. Een ander aspect was de invoering van de democratie, het stemrecht, de verkiezing van een democratisch parlement, persvrijheid, en vakbondsrechten voor de arbeidersklasse. Als laatste maar niet als minst belangrijkste punt, zou deze revolutie de economie bevrijden van de overheersing van het imperialisme, vooral het Engels-Franse imperialisme, dat Rusland als niet meer dan een kolonie beschouwde.

    Alle tendensen binnen de Russische arbeidersbeweging zagen het als hun voornaamste taak de burgerlijk-democratische revolutie te volbrengen. Maar Lenin en Trotski verschilden van mening met de Mensjewieken (minderheidsleden van de Russische Sociaal Democratische Arbeidersbeweging) die geloofden dat de taak van de arbeidersklasse slechts was om tweede viool te spelen naast de zogenaamde liberaal-kapitalisten.

    De Mensjewieken beschouwden die laatsten als de voornaamste representanten voor de kapitalistische democratische revolutie. Het Socialisme was voor hen slechts toekomstmuziek. Tegelijkertijd zagen de Mensjewieken de Russische revolutie puur als een nationale gebeurtenis met een beperkte internationale weerklank. Maar door de late ontwikkeling van de kapitalisten klasse in Rusland, en daardoor een achterstand in de kapitalistische democratische revolutie, waren de zwakke en kwetsbare Russische kapitalisten niet langer in staat deze historische taak te vervullen. Zoals we in de neo-koloniale wereld vandaag de dag zien, investeren de kapitalisten in land, en de landheren in industrie. Daarom zou iedere poging tot een diepgaande landhervorming dat de macht van de landheren bedreigt ook de positie schaden van de oppositie van kapitalisten, en hun politieke vertegenwoordigers, de liberaal-kapitalistische partijen. Dit is niet alleen in Rusland aangetoond, maar ook in Duitsland in de 19e eeuw en in onze tijd in Afrika, Azië, en Latijns-Amerika. Een nieuw ontstane macht in Rusland, die niet aanwezig was in de Engelse en Franse revoluties, was de arbeidersklasse, die zich tot een sterke macht had ontwikkeld, en voor die tijd op een unieke manier. Trotski legde uit dat de liberale burgerij doodsbang was, en terecht zoals latere gebeurtenissen zouden aantonen, dat een strijd tegen het Tsarisme en de sociaal-economische basis van het tsarisme, de deuren wijd open zouden zetten waardoor de arbeidersklasse en de boeren naar voren zouden stappen en hun eigen eisen naar voren brengen. Zowel Trotski als Lenin stelden daarom dat alleen een alliantie van arbeiders en boeren de kapitalistische democratische revolutie zouden kunnen doorvoeren.

    Lenin formuleerde dit in zijn "democratische dictatuur van arbeidersklasse en boeren". Trotski daarentegen, met zijn theorie van de Permanente Revolutie, stelde dat de boeren historisch gezien nooit een onafhankelijke rol hadden gespeeld. Zij moeten geleid worden door een van de twee andere grote klassen in de maatschappij, de burgerij of de arbeidersklasse. Lenin en Trotski waren het er over eens dat de burgerij hun eigen revolutie niet zou kunnen doorvoeren. Daarom, argumenteerde Trotski, moet de arbeidersklasse de leidende rol nemen in de revolutie, de massa’s op het platteland met zich meesleurend. Lenin daarentegen, liet de exacte relatie tussen tussen de boeren en de arbeidersklasse open in zijn "algebraïsche formules". Trotski argumenteerde dat omdat de geschiedenis had aangetoond dat de boeren nooit een onafhankelijke rol kunnen spelen, zou de alliantie door de arbeidersklasse geleid moeten worden. De gecombineerde beweging van de arbeidersklasse in de steden, en een massa opstand van boeren op het platteland was door Trotski in zijn theorie van de Permanente Revolutie beschouwd als de manier waarop de revolutie in Rusland zich het meest waarschijnlijk zou ontwikkelen. Dit werd bevestigd in oktober 1917. Sterker nog, er was een complete overeenstemming over de benadering, tussen Lenin en Trotski tussen februari en oktober 1917, van hoe de revolutie succesvol zou zijn. Ondanks de pogingen van latere "Leninisten" om dit te betwisten – van de restanten van de Stalinistische "Communistische"partijen in de neo-koloniale wereld tot ex-trotskisten – Lenin zelf verklaarde in 1917 dat zijn vorige formule van "de democratische dictatuur van proletariaat en boeren" een negatieve inhoud had. Samen met Trotski stelde hij dat het nu de taak was van het proletariaat om de macht te grijpen, hierbij gesteund door de boeren. Eenmaal aan de macht gekomen, zo stelde Trotski, en na de voornaamste taken van de burgerlijke democratische revolutie doorgevoerd te hebben, zou de revolutionaire kracht verdergaan met socialistische taken binnen Rusland, en dienst doen als een vonk die de wereldrevolutie doet ontsteken.

    En dat is ook precies hoe de gebeurtenissen feitelijk uitwerkten, met een revolutionaire golf door West-Europa – in Duitsland in 1918-1919, in Hongarije in 1919, in Italië tijdens de stakingen en bezettingen van 1920, etc. Deze revoluties werden slechts verslagen door de verraderlijke rol van de leiders van de sociaal-democratische massa-organisaties van die tijd. Marxisten verheerlijken geen "antieke teksten" hoe briljant die ook mogen zijn. Maar als een theorie erg "oud" is, en toch correct gebeurtenissen en processen kan voorzien, dan is het de meest moderne theorie. En Trotski’s ideeën zijn vandaag de dag net zo toepasbaar in Afrika, en grote delen van Azië en Latijns-Amerika, als dat ze waren in Rusland meer dan tachtig jaar geleden. De kapitalistisch-democratische revolutie is nog niet voltooid in grote delen van de neo-koloniale wereld. De landheren en kapitalisten zijn niet in staat een opeenstapeling van problemen op te lossen die nu bestaat en groter was dan in Rusland in 1917. Al eerder werd een vergelijking gemaakt tussen India vandaag de dag en de tijd voor 1917 in Rusland.

    Ondanks de veelbetekenende groei in industrie in stedelijke gebieden, leeft de overgrote meerderheid van de bevolking in de onmenselijke omstandigheid van behoud van feodale en semi-feodale land verhoudingen en het monsterlijk regime dat daarbij hoort. Een ander voorbeeld is Kongo, de voormalige kolonie van België. Na de moord op Patrice Lumumba in 1961 werd dit "land" geregeerd bij het misdadig kapitalistische regime van Sese Seko Mobutu. Een complete desintegratie vloeide voort uit de herinvoering van het tribalisme, en de monumentale corruptie van Mobutu en zijn kliek, die de meeste bezittingen van het land stolen. De hoop van de verarmde bevolking steeg, echter met de triomf van Laurent Kabila in 1997. Hij was een voormalige medewerker van Che Guevara toen laatstgenoemde deelnam aan een guerrilla opstand in 1965. Kabila heeft echter, in de context van de wereldwijde triomf van de"vrije markt", de bestendiging geaccepteerd van alle ziektes van het Mobutuisme dat hem voorging. Niet alleen bestaan tribalisme en corruptie nog steeds, ze zijn zelfs sterker geworden. Er is nu het vooruitzicht van een verschrikkelijke Rwanda-achtige genocide die zich ontwikkelt uit het verwoestende tribalisme in de komende periode.

    Sierra Leone laat ook zien dat daar waar geen klassen bestaan of bezitten, het noodzakelijke bewustzijn om de maatschappij vooruit te stuwen, een verschrikkelijke terugval en regressie kan volgen. Echter, zoals Lenin al verklaarde, zou Afrika op de basis van communisme, binnen één generatie van tribalisme naar communisme kunnen bewegen. Alleen de Afrikaanse arbeidersklasse kan echter, samen met de wereldwijde arbeidersbeweging, dit bereiken. Eenmaal aan de macht zal de arbeidersklasse de burgerlijke democratische revolutie voltooien en de socialistische regeneratie van Afrika doorvoeren door middel van een Afrikaanse socialistische federatie die het hele continent bestrijkt.

    Strijd tegen neo-kolonialisme

    Zelfs tijdens de hoogconjunctuur van 1950-1975, vond de Permanente Revolutie plaats, maar niet in de klassieke vorm. In een hele rij van landen, zoals China, Vietnam, en Cuba, onderging de maatschappij een impasse op de basis van feodalisme en kapitalisme. Aan de andere kant, de arbeidersklasse was zwak of beperkt door een verraderlijke leiding, meestal de Stalinisten. Toen bijvoorbeeld het Rode Leger van Mao Zedong de steden binnentrok troffen zij daar een leegte aan. Er was geen weg voorwaarts op de basis van feodalisme en kapitalisme. Dit werd nog eens onderstreept door de situatie die volgde op de nederlaag van de Chinese revolutie van 1925-1927, dat resulteerde in een complete verminking van China, zijn verdeling onder verscheidene krijgsheren, en de interventie van het imperialisme. Mao Zedong balanceerde tussen verschillende delen van de maatschappij, de boeren, de arbeidersklasse, en delen van de kapitalistenklasse, en schafte geleidelijk aan het feodalisme en het kapitalisme af. Het land werd genationaliseerd en het grootste gedeelte van de industrie werd overgenomen. Maar er was geen arbeidersdemocratie zoals in Rusland in 1917. China was van het begin af aan al een gedeformeerde arbeidersstaat. De grote lijnen van Trotski’s Permanente Revolutie werden daar wel doorgevoerd, zij het in een karikaturale vorm.

    Het is waar dat de bewuste rol van de arbeidersklasse als leiders van de revolutie een vitaal component was van Trotski’s theorie, en dat dit niet aanwezig was in de Chinese en Cubaanse revoluties. Ondanks dat gegeven werd er toch een sociale revolutie doorgevoerd, de vernietiging van het feodalisme en het kapitalisme had plaatsgevonden, maar zonder dat de arbeidersklasse daarin de leidende rol speelde. Dit was alleen mogelijk door de typische samenhang van wereldmacht zowel binnen China als internationaal. Een bonapartistische elite die steunde op een boerenleger was in staat te balanceren tussen de verschillende klassen en de sociale revolutie te dirigeren. Wat ontstond was echter een gedeformeerde arbeidersstaat in plaats van een staat waarin de arbeidersklasse en de arme boeren directe controle uitoefenden op het beheer van de industrie en de maatschappij door democratisch gekozen sovjets of raden.

    In Cuba ontwikkelde de revolutie zich op een iets andere manier, met massale steun van het volk voor de regering van Fidel Castro en Che Guevara. Maar ook hier ontbrak het aan de echte arbeidersdemocratie van de Russische Revolutie, en daardoor begin zich onvermijdelijk, al bijna van het begin af aan, een bureaucratische laag uit te kristalliseren, die de macht in eigen handen concentreerde. Een vergelijkbare situatie volgde op de overwinning van de Vietnamese revolutie, waarbij de grootste kracht niet de stedelijke arbeidersklasse was, maar de boeren, waar het grootste deel van de bevolking uit bestond. De guerrilla oorlog geleid door het Nationaal Bevrijdings Front was in staat het machtigste militaire apparaat dat op de wereld bestond te verslaan, wat een overwinning betekende, niet slechts voor de bevolking van Vietnam, maar voor de bevolking van de gehele neo-koloniale wereld. Maar vanwege de macht van de betrokken klassen kon het regime dat ontstond door de Vietnamese revolutie, gebaseerd op de boeren en met nationale beperkingen, geen gezonde arbeidersstaat zijn.

    Zonder een begrip van Trotski’s theorie van de Permanente Revolutie, en zijn methode van analyse, zouden huidige marxisten de gebeurtenissen in de onderontwikkelde wereld sinds 1945 niet kunnen begrijpen. Maar het is niet genoeg om simpelweg de formules te herhalen die Trotski toepaste op de Russische Revolutie. We moeten ook rekening houden met de veranderingen in de objectieve situatie sindsdien. Een nieuwe situatie doet zich nu voor na de ineenstorting van het stalinisme. Het is nu mogelijk voor de klassieke ideeën van de Permanente Revolutie, met de leidende rol van de arbeidersklasse, zich te manifesteren. De catastrofale situatie in de neo-koloniale wereld wordt geïllustreert door bijvoorbeeld de situatie in Venezuela, Ecuador en Bolivia in Latijns-Amerika. In Venezuela is een middenklasse leger-officier, Hugo Chavez, gedwongen tot radicale maatregelen, en zelfs nog radicaler taalgebruik. Hoe ver Chavez zal gaan hangt af van een aantal factoren, niet in het minst de economische wereldsituatie en de effecten daarvan op Venezuela en de rest van Latijns-Amerika. Zou Chavez dezelfde weg kunnen bewandelen als Castro 41 jaar geleden, en een breuk maken met feodalisme en kapitalisme? Dit is een niet te beantwoorden vraag door de afwezigheid van een machtig stalinistisch regime in Rusland, dat zowel steun gaf aan, als wel een voorbeeld was voor gedeformeerde arbeidersstaten die zich in de neo-koloniale wereld ontwikkelden. De arbeidersklasse aan de andere kant, wordt tegengehouden door een onvoldoende bewustzijn van de objectieve realiteit van maatschappijen zoals Venezuela, of worden in de wurggreep gehouden van ex-arbeiderspartijen die de "vrije markt" propageren. Het zal tijd en ervaring kosten voor de arbeidersklasse om hun macht te hergroeperen en een totaal begrip te ontwikkelen van de situatie waarmee ze zich geconfronteerd zien. Maar het is duidelijk dat Trotski’s theorie van de Permanente Revolutie van vitaal belang is bij het begrijpen van de situatie van, en de herbewapening van de arbeidersklasse in deze maatschappijen.

    Verraden revolutie

    Trotski’s analyse van de opkomst van de bureaucratie en de overwinning van de stalinistische contra-revolutie is van groot belang voor de mensheid. Zonder deze analyse zouden marxisten in het duister tasten over welke weg begaan moest worden. In zijn "Dagboek in Ballingschap" vatte Trotski zijn contributie als volgt samen:

    "Het werk waar ik nu mee bezig ben, ondanks de ontoereikende en fragmentarische aard daarvan, is het belangrijkste werk van mijn leven – belangrijker dan 1917, de burgeroorlog, of wat dan ook.

    "Voor alle duidelijkheid zou ik het zo stellen: Als ik in 1917 niet in St Petersburg aanwezig zou zijn geweest, dan zou de Oktober Revolutie toch plaatsgevonden hebben – op de voorwaarde dat Lenin aanwezig was en in leiding. Als ik noch Lenin aanwezig zouden zijn geweest in St Petersburg, dan zou er geen Oktober Revolutie hebben plaatsgevonden: De leiding van de Bolsjewistische Partij zou voorkomen hebben dat de revolutie plaatsvond – hierover heb ik niet het kleinste beetje twijfel! Als Lenin niet aanwezig zou zijn geweest in St Petersburg, dan twijfel ik eraan of ik in staat zou zijn geweest de weerstand van de Bolsjewistische leiders te overwinnen. De strijd tegen het "trotskisme" (dwz tegen de proletarische revolutie) zou begonnen zijn in mei 1917, en de uitkomst van de revolutie zou twijfelachtig geweest zijn. Maar ik herhaal, met de aanwezigheid van Lenin zou de Oktober Revolutie hoe dan ook een succes zijn geweest. Hetzelfde zou met zekerheid gezegd kunnen worden over de burgeroorlog, ondanks dat Lenin, vooral tijdens de val van Simbirks en Kazan, aarzelde en door twijfel bevangen was. Maar dit was ongetwijfeld een voorbijgaande stemming die hij waarschijnlijk nooit aan iemand heeft toegegeven dan aan mij. Daarom kan ik niet spreken over de "onmisbaarheid" van mijn werk, zelfs in de periode 1917-1921. Maar nu is mijn werk wel "onmisbaar" in de volle betekenis van het woord. En er is nog niet het kleinste beetje arrogantie in deze bewering. De ineenstorting van de twee Internationales heeft een probleem gesteld dat geen van de leiders van de twee Internationales in staat is op te lossen. De wisseling van mijn persoonlijke lot heeft mij geconfronteerd met dit probleem en mij bewapend met belangrijke ervaring om er mee om te gaan. Er is niemand behalve ik die de missie om een nieuwe generatie te bewapenen met de revolutionaire methode over de hoofden van de leiders van de Tweede en Derde Internationale heen kan uitvoeren." (Dagboek in Ballingschap p53-54)

    Er zit geen atoom van persoonlijke arrogantie, laat staan pessimisme, in deze zinnen. Trotski was de eerste echte dissident, samen met de rest van de Linkse Oppositie, die zich tegen het stalinisme verzette. Zij waren de hardnekkige verdedigers van arbeidersdemocratie tegenover de stalinistische contra-revolutie. De strijd tussen Trotski en Stalin was niet "persoonlijk". In 1937, voor het onderzoek van de Dewey Commissie’s naar de Moskou-processen, legde Trotski zijn en Stalin’s rol uit: "Noch Stalin, noch ikzelf bevinden ons in onze huidige positie door toeval. Wij creëerden deze posities niet zelf. Allebei worden we in dit schouwspel getrokken als vertegenwoordigers van zekere ideeën en principes. Die ideeën en principes op hun beurt zijn niet zo maar uit de lucht komen vallen, maar hebben een diepe sociale oorsprong. Dat is de reden dat men niet de psychologische abstractie moet maken om Stalin slechts als persoon te zien, maar hem moet zien als de historische verpersoonlijking van de Soviet bureaucratie. Men kan alleen de daden van Stalin begrijpen als men start bij de bestaansvoorwaarden van de nieuwe geprivilegieerde kliek, hebzuchtig voor materieel genot, bevreesd voor hun positie, angst hebbend voor de massa’s , en een diepe haat koesterend voor alle oppositie". (Uit Trotski’s incomplete biografie van Stalin)

    De opkomst van Stalin als leider kwam er niet dankzij enige superieure persoonlijke kwaliteiten, maar met "de hulp van een onpersoonlijke machine. En het was niet Stalin die de machine creëerde, maar de machine die Stalin creëerde". De Russische Revolutie werd door de Bolsjewieken gezien als het begin van de wereld revolutie. De internationale mislukkingen en tegenslagen resulteerden echter in de isolatie van de Russische Revolutie. En een geïsoleerd Rusland was nooit klaar voor het socialisme. Karl Marx benadrukte dat het begin van het socialisme een hogere technische ontwikkeling vereist dan het hoogste dat bereikt is door het kapitalisme (in het heden zou dat betekenen hoger dan dat van de Verenigde Staten). De isolatie van de revolutie zorgde voor het begin van de uitkristallisatie van een bureaucratische elite. Deze isolatie ontstond in de eerste plaats door de rol die gespeeld werd door de sociaal-democratie die de revolutie in West-Europa verraadde. Maar Stalin, Zinoviev en Bukharin in oppositie tegen Trotski na de dood van Lenin, vervingen het vertrouwen in de onafhankelijke beweging van de arbeidersklasse en een geduldig opbouwen van sterke onafhankelijke communistische partijen en leiders, door een politiek van diplomatieke druk en het laten veroordelen van linkse leiders. Dit resulteerde in tegenslagen die op hun beurt de positie van de bureaucratie, die geleidelijk aan de arbeidersklasse verdrong, verder versterkte. Dit was een geleidelijk proces, en niet één gebeurtenis.

    Er was een dialectische interrelatie tussen de opkomst van conservatieve machthebbers in de USSR, dat remmend werkte op de internationale arbeidersbeweging en tot nederlagen leidde, en dat leidde weer tot een steeds strakkere greep van de geprivilegieerde bureaucratie in de Soviet Unie zelf. Aanvankelijk wilde Stalin een succesvolle revolutie. Zijn eigen conservatieve en bureaucratische methoden echter, zowel politiek als organisatorisch, tegenover de communistische partijen buiten Rusland, stimuleerde tegenslagen van de arbeidersklasse. Ondanks dat hij geïsoleerd was en werd tegengewerkt door de enorme middelen van de stalinistische Komintern, leverde Trotski briljant en tijdig advies dat, als het opgevolgd was, in Duitsland bijvoorbeeld de katastrofale overwinning van de Nazi’s in 1933 had kunnen voorkomen. Trotski’s werken over het fascisme, in het bijzonder zijn pleidooi voor een verenigd front van arbeiders organisaties om de opkomst van Hitler te voorkomen, behoort tot zijn grootste bijdragen. De studie van zijn werken uit deze periode levert de sleutel tot het begrip van het fenomeen van Haiderisme en neo-fascisme, inclusief de gevaren en zwakheden daarvan op dit moment. Maar door de overwinning van Hitler, werd de consolidatie van de bureaucratie als conservatieve machthebbers (met belangen die niet overeenstemmen met de belangen van de arbeidersklasse zowel internationaal als in de USSR) snel ontwikkeld. Was er eerst nog de wens om de revolutie zich internationaal te zien verspreiden, tegen de tijd van de Spaanse revolutie van 1936 hadden de machthebbers een obsessieve doodsangst ontwikkeld voor enige revolutie waar dan ook.

    De bureaucratie begreep dat de overwinning van een sociale revolutie in het Westen een opstand van de massa’s in de Soviet Unie in gang zou zetten, die niet gericht was tegen de verworvenheden van de revolutie of de planeconomie, maar tegen de geprivilegieerde elite, vertegenwoordigd door Stalin. Daarom werd een eenzijdige burgeroorlog uitgevoerd in de vorm van de show-processen. Dit wordt goed beschreven in de boeken van Vadim Rogovin, in het bijzonder in 1937, Stalin’s Year of Terror. De voornaamste beschuldigde in de Moskou-Processen was de afwezige Leon Trotski. Maar als je de boeken van de "experts’ van deze geschiedenisperiode hierover zou lezen, zou je daar totaal geen aanwijzing voor vinden. Alexander Solzhenitsyn bijvoorbeeld, in zijn zogenaamde "geschiedenis" van de "goelags" noemt de trotskisten slechts met tegenzin, en geeft niet aan dat het juist Trotski en zijn ideeën waren die gevreesd werden door Stalin en de bureaucratie. Het waren deze ideeën die terecht stonden in Moskou. Trotski en degenen die hem na waren leden de meest wrede vervolging door de moordmachine van Stalin. Ondanks dat hij hierdoor in een wurggreep werd gehouden, produceerde Trotski toch een briljante analyse van het stalinisme, welke beter dan welke analyse ook de toekomst voorzag van de USSR onder dit totalitair systeem.

    In 1936 voorzag hij twee mogelijkheden voor de USSR: "Een succesvolle opstand van de Russische arbeidersklasse, een politieke revolutie en het herstel van democratie, of de terugkeer naar het kapitalisme met verschrikkelijke gevolgen voor de meerderheid van de bevolking." Dit is wat hij schreef in "De Verraden Revolutie": "Een ineenstorting van het Sovjetregime zou onmiddellijk leiden tot de ineenstorting van de geplande economie, en dus tot het afschaffen van staats-eigendommen. Het gedwongen bondgenootschap tussen de trusts en de fabrieken zou dan wegvallen. De meer succesvolle bedrijven zullen in staat zijn de weg naar onafhankelijkheid te halen. Ze zouden zichzelf kunnen omzetten in goederen bedrijven, of ze vinden misschien een andere soort overgangsvorm van eigendom – bijvoorbeeld waarin de arbeiders een deel van de winst krijgen. Op hetzelfde moment zullen de collectieve boerderijen ten onder gaan, en waarschijnlijk zelfs nog sneller." Daarna schrijft hij: "De val van de huidige bureaucratische dictatuur, als het niet vervangen wordt door een nieuwe socialistische macht, zal een terugkeer betekenen tot kapitalistische verbanden, met een catastrofale inzinking in industrie en cultuur." Veertig jaar later is dat precies hetgeen wat gebeurde als gevolg van de ineenstorting van het stalinisme. Dankzij deze analyse waren het alleen de trotskisten – in het bijzonder degenen verbonden aan het Committee voor een Arbeiders Internationale (CAI) – die de gevolgen van de ineenstorting van het stalinisme volledig begrepen, niet slechts voor de voormalige Sovjet Unie en de landen van Oost-Europa, maar ook voor de internationale betrekkingen. Toen de kapitalisten levenstandaarden gelijk aan die van West-Duitsland of de Verenigde Staten voor de massa’s van deze landen beloofden, stelden wij dat ze slechts konden hopen op een levensstandaard van Latijns-Amerika. Feitelijk blijkt zelfs deze opstelling nog te optimistisch te zijn geweest, aangezien de levensstandaard van de massa’s is gedaald tot een niveau vergelijkbaar met de armoedigste delen van de neo-koloniale wereld. De levensverwachting van een Russische man is net iets hoger dan dat van iemand uit Nigeria, maar lager dan op de Filippijnen en gelijk aan dat van India.

    Een systeem van crises

    Een vitaal onderdeel van de terugkeer van het kapitalisme naar de voormalige USSR en Oost-Europa was de wereldwijde economische groei van de jaren ’80. Dit was een erg eenzijdig economisch proces met de ontwikkeling van productiemiddelen, wetenschap, techniek en arbeidsorganisatie, dat niet de vorm aannam van de grote economische groei van 1950-1975. Het werd vergezeld door een grote opeenhoping van rijkdom en het hardnekkig behouden van werkloosheid dat duidt op de onmogelijkheid van het kapitalisme om de productiemiddelen volledig te gebruiken, in het bijzonder de arbeid van de arbeidersklasse, de meest belangrijke productiekracht. Ondanks dat waren de kapitalistische ideologen gebiologeerd door de combinatie van de ineenstorting van Oost-Europa en de economische "explosie" die op de recessie volgde begin jaren ’90. Een paradigma, een nieuwe economie, een nieuw en blijvend tijdperk van welvaart dat alle problemen van het systeem zou overwinnen: Dat was het sleutelwoord van de meerderheid van kapitalistische economen tot aan het begin van de nieuwe eeuw. Het is niet voor het eerst dat we woordvoerders en strategen van het kapitaal hebben waargenomen die hun illusies in hun systeem demonstreren. Het is een onvermijdelijk kenmerk van iedere opgang van de productie. En we zijn niet de eerste in de geschiedenis die dit beantwoorden door te verwijzen naar de basisprincipes van Marx’ analyse van het functioneren van het kapitalisme en dit vergelijken met de nieuwe kenmerken en nieuwe ontwikkelingen die bestaan onder het huidige kapitalisme.

    Marx zelf zette uiteen dat het kapitalisme niet in staat is zijn volle potentieel te gebruiken door de beperkingen van privé-eigendom van productiemiddelen, en de nauwe grenzen van de natie-staat. Het was en is een systeem van hoogtepunten en dieptepunten. In een tijdperk vergelijkbaar met dat wat wij binnenkort zullen meemaken, verdedigde Trotski Marx’s economische analyse in de context van de jaren ’30. Dit was samengevat in zijn briljante pamflet "Marxisme in Onze Tijd" Oorspronkelijk geschreven als een inleiding bij Otto Ruhle’s ingekorte editie van het eerste deel van "Het Kapitaal, de Levende ideeën van Karl Marx" levert het een zeer modern begrip van de processen die zich vandaag de dag in het wereldkapitalisme ontwikkelen, in het bijzonder die processen die zich zullen ontwikkelen na de komende wereldcrisis of recessie. Trotski zet uiteen dat de fundamentele tegenstelling in het kapitalisme is dat de arbeidersklasse niet de totale som van hun arbeid kan terugkopen, omdat zij slechts een deel daarvan krijgen in de vorm van loon. Het kapitalisme komt deze tegenstelling te boven door het overschot weer in de industrie te steken. Maar dit leidt op zijn beurt weer tot een nog grotere productie van goederen die de arbeidersklasse op gegeven moment niet in staat is te kopen.

    Tijdens korte economische oplevingen wordt dit door kapitalistische economen betwist, zoals tijdens de economische groei van 1924-1929 in Duitsland, toen Werner Sombat verklaarde dat het kapitalisme zijn interne tegenstellingen overwonnen had, slechts een korte tijd vóór de Wall Street Crash van 1929. De Sombats van onze tijd zijn mensen zoals Hamish McCrae, de economische correspondent van The Independent. Hij schommelt heen en weer tussen angst voor de komende recessie en de moed proberen er in te houden door te verklaren dat de "net-op-tijd" methode van het kapitalisme de afhankelijkheid van goederen heeft opgeheven, en daardoor ook het probleem van een toekomstige overproductie zoals we recent in de crisis in Zuid-Oost Azië zagen. Maar zelfs als McCrae gelijk heeft, dan nog zou in plaats van massieve overproductie, excessieve capaciteit toenemen. Daarom kan kapitalisme slechts functioneren op de basis van 10 tot 20% van zijn productiecapaciteit ongebruikt laten. Het si een systeem gebaseerd op productie voor winst, en niet voor de behoeften van iedereen. De groei-cyclus van de negentiger jaren is de zwakste sinds 1945. Sterker nog, in deze economische opleving heeft het kapitalisme de klassen-tegenstellingen niet overwonnen, maar in feite versterkt, zoals we dagelijks in de kapitalistische media kunnen lezen. Er zijn op zijn minst een miljard arme mensen op deze planeet, die gezamenlijk net zoveel verdienen als de 600 mannen en vrouwen die de grootste Westerse kapitalistische bedrijven in hun bezit hebben. De kloof tussen arm en rijk is exponentieel toegenomen, niet slechts tussen de geavanceerde kapitalistische landen en de neo-koloniale wereld, maar ook binnen de zogenaamde "rijke" landen zelf. De rijkste 0,5% van de Verenigde Staten bezitten net zoveel als de armste 90%. In de Verenigde Staten betekent het model van het nieuwe zogenaamde "economisch paradigma" dat 50 miljoen arbeiders slechter af zijn dan 20 jaar geleden, terwijl de levenstandaard van 80% er niet op is vooruitgegaan. Een kolossale rijkdom wordt door de kapitalisten afgeroomd terwijl er in steden als Minneapolis de "onsterfelijke schande" (The Mirror) is van 10.000 gratis maaltijden die wekelijks voor daklozen gemaakt worden. Maar deze economische opleving zal met een schok tot stilstand komen in de volgende periode.

    En zodra dat gebeurt zal de consequentie van de parasitaire rol van het moderne kapitalisme blootgelegd worden. In afwachting hiervan heeft Alan Kennedy, een kapitalistische management adviseur een boek geschreven om de Amerikaanse kapitalisten wakker te laten schrikken, "The End of Shareholder Value". Daarin legt hij uit dat Amerikaanse bedrijven "de toekomst hebben verpand in het najagen van korte-termijn winst voor aandeelhouders". Het gebruik van aandelen-opties, en de grote hebzucht daarvoor van top-managers is een van de schandaligste dingen van de laatste tien jaar. Dit ging vergezeld van massieve optimalisering en herstructurering, en wat eufemistisch genoemd wordt "financieel knutselen". Toen ze uitgedaagd werden uitleg te geven over de lange termijn gevolgen van hun financiële misdadigheid, verklaarde een vertegenwoordiger van de nieuwe laag van kapitalistische top-managers aan Kennedy:"Wat kan mij dat schelen…tegen de tijd dat iemand er achter komt ben ik toch allang dood". En deze financiële plundering is niet slechts beperkt tot top-managers, maar gaat tot aan de kern van de methodes van het moderne monopolie-kapitalisme. General Electric bijvoorbeeld, is een van de grootste fabrikanten van de Verenigde Staten. Toch heeft dit bedrijf 30 miljard gestoken in het terugkopen van aandelen. Het parasitisme van het kapitalisme is volgens Kennedy diepgeworteld. Wat is zijn oplossing? "In een ideale wereld zetten we misbruik recht door regulering. Helaas denk ik dat niets anders dan een grote economische crash mensen een stap terug zal laten doen om te kijken waar het allemaal mis is gegaan". Maar het zal de arbeidersklasse van de Verenigde staten en internationaal zijn die zullen betalen voor de misdaden van het moderne kapitalisme. Als de recessie of neergang die nu nog sluimerend aanwezig is straks naar de oppervlakte komt, zullen alle mythen, over de rol van moderne technologie die een wereld gevrijwaard van recessies en neergangen moet garanderen, ontkracht worden.

    Marxisten erkennen natuurlijk wel dat technologie een zekere rol gespeeld heeft in bepaalde industrieën. Maar het effect is intensief geweest in informatietechnologie en enkele industrieën, maar absoluut niet, zoals in vroegere perioden, intensief in het verder ontwikkelen van de basis van de productiemiddelen. Sterker nog, een van de paradoxen van deze maatschappij, geanalyseerd door Trotski, is dat hoe groter de technische ontwikkeling, hoe groter de werkdruk voor de arbeidersklasse, hoe groter de uitbuiting, met meer stress, lijden en depressie, dat ondertussen een wereldepidemie is. Tony Blair wil het Amerikaanse "Anglo-Saksische" kapitalistische model op Europa en de rest van de wereld toepassen. Dit zal van de arbeidersklasse heloten (werk-slaven) maken, wiens enige levensdoel is winst, toegevoegde waarde, te produceren voor de kapitalisten. Gelijke omstandigheden zorgen echter voor een gelijk resultaat. De krant The Observer, waarschuwde de kapitalisten in een commentaar op het nieuwe millennium dat de omstandigheden die vandaag de dag bestaan gelijkaardig zijn met de omstandigheden aan het eind van de 19e en het begin van de 20e eeuw. Het is geen toeval dat de machtige socialistische en communistische bewegingen in die tijd ontstonden.

    Ook de arbeidersklasse zal ontwaken en in actie komen in de komende periode. Maar zij zullen niet slechts de confrontatie aangaan met het kapitalisme en de kapitalistische partijen, maar ook de leiders van organisaties, de vakbonden en de voormalige arbeiderspartijen die in het verleden beweerden hen te vertegenwoordigen. Nu worden we geconfronteerd met massieve druk om actie te voeren samen met leraren in Groot-Brittannië, Frankrijk en Spanje, die tegengewerkt worden door de arrogante en ingekapselde vakbondsleiding. Het resultaat hiervan was dat leraren in Spanje woedend demonstreerden tegen de privatiseringen door de leiding van de Arbeiders Commissie (voormalige Communistische Partij) vakbond, woedend schreeuwend:"Wij willen onze eigen vakbonden". De kapitalisten doen het voor alsof de arbeidersklasse machteloos is tegenover globalisering. Maar zoals de anti-World Trade Organisation demonstraties , de zogenaamde "rellen", in juni 1999 in Londen, en de nieuwe protesten dit jaar aantonen, is dat niet het geval. Op dit moment betrekken deze demonstraties nieuwe lagen van jongeren zowel als delen van de arbeidersklasse. Tot nu toe heeft het zware bataljon van het proletariaat nog niet bewogen. Maar gebeurtenissen, en machtige gebeurtenissen, zijn op handen, en zullen hen tot actie aanzetten. Een serieuze recessie of neergang zal resulteren in een furieuze defensieve strijd van de arbeidersklasse.

    Een nieuw tijdperk

    Verreweg het meest belangrijke effect van een nieuwe recessie of neergang zal een politiek effect zijn. Een nieuwe woeste uitbarsting van de klassenstrijd zal grote sprongen vooruit betekenen in bewustzijn. Een consequentie van het ineenstorten van het stalinisme en het massale ideologische offensief dat daarop volgde was de ontmoediging en het wegvallen van de meer ontwikkelde lagen van de arbeidersklasse. Een van de consequenties van de komende economische schok die het wereldkapitalisme tegemoet ziet is echter dat een nieuwe generatie, in het bijzonder van deze meer ontwikkelde laag, zal opkomen en niet tevreden zal zijn met een dieet van slechts agitatie en propaganda. Zij zullen een verklaring zoeken, een historische algemeenheid, en het totaal van de ervaring van de arbeidersklasse, om nieuwe wapens te smeden voor de komende strijd. Zij zullen in deze taak een enorme steun vinden in de werken en toespraken van Leon Trotski. Trotski schreef en werkte natuurlijk in een historisch ander tijdperk dan wijzelf. Sommige zaken waar hij gedwongen was zich mee bezig te houden zijn minder dringend voor de arbeidersklasse. Je kunt in zijn geschriften deze of gene antieke uitdrukking vinden die niet direct van belang lijkt voor de wereld van vandaag de dag. Een verbazingwekkende hoeveelheid van wat Trotski schreef is echter erg van toepassing, duizend maal meer relevant voor arbeiders die serieus zoeken voor een verklaring voor economische, politieke en historische fenomenen, dan al het andere. Zijn boek "Where is Britain Going?" Is nog niet geëvenaard in zijn brede historische analyse en de beschrijving van de arbeidersbeweging van die tijd. De personen zijn nu anders, de kracht en de zwakheid van de arbeidersbeweging is ook veranderd. Maar in één lijn of één paragraaf van dit boek zit soms meer waarheid dan we te horen krijgen van de Labour leiding, historici, en zogenaamde "experts" van de arbeidersbeweging. Neem bijvoorbeeld het hoofdstuk dat de Engelse burgeroorlog behandeld. Hierin zit feitelijk een complete uiteenzetting van de processen van de Engelse burgeroorlog en hun verband met het moderne Groot-Brittannië. De fantastische zinnen van Trotski over het Chartisme zeggen feitelijk alles wat er over gezegd moet worden, en levert een rijke basis waarop socialistische en marxistische studenten een waardige geschiedenis zouden kunnen schrijven over onze revolutionaire voorouders, die ons zou voorbereiden op de komende strijd. In de nauwelijks tien jaar van het Chartisme waren tenslotte alle elementen, van vreedzame petities tot de revolutionaire algemene staking, die de afgelopen 50 jaar bediscussieerd zijn in de Britse arbeidersbeweging. Sterker nog, dit zijn thema’s die terugkomen in de roerige gebeurtenissen die eraan zitten te komen. Trotski had nooit enige absolute voorkeur voor organisatorische vormen. Hij was ook tegen links-extremisme en opportunisme. Zijn ideeën waren nooit slechts bedoeld voor de vergaderzaal, maar waren voorbereidingen voor interventies voor waar de arbeidersklasse dan ook mocht zijn en hen te winnen voor socialistische en marxistische ideeën. Trotski’s advies opvolgend zijn leden en steunleden van Militant (nu de Socialist Party) geduldig gaan werken binnen de Labour Party in Groot-Brittannië. De Labour Party en de internationale zusterorganisaties daarvan hadden een dualistisch karakter. Sectariërs in alle soorten en maten betwistten dit. Ze citeerden Lenin en zeiden dat de Labour Party een "burgerlijk arbeiders partij" was, en keerden hun rug naar de Labour Party, en daarmee naar de aanhang die die partij genoot onder de laagste laag van de arbeidersklasse. Er was nog geen atoom van een dialectische analyse in hun benadering. Van de buitenkant bezien had de Labour Party burgerlijke leiders in de zin dat zelfs zij die beweerden socialist te zijn, niet bereid waren met het kapitalisme te breken. Daarentegen werd de Labour Party door arbeiders gezien als "hun"partij, en de oprichting ervan was een stap voorwaarts gezien vanuit een klassenstandpunt voor het proletariaat van Groot-Brittannië. Daarbij waren er democratische kenmerken aanwezig die het marxisten mogelijk maakte om te interveniëren, in het geval van Militant met groot succes. Wij waren in staat de ideeën van Trotski te verbinden met jongeren en arbeiders.

    Militant was de meest succesvolle trotskistische organisatie sinds de Linkse Oppositie in heel West-Europa. Tienduizenden, misschien wel honderdduizenden werden bekend gemaakt met de fundamentele ideeën van Trotski door het werk van onze organisatie (nu de Socialist Party). Tussen 1983 en 1987 creëerden we in Liverpool een massa-beweging die de heersende klasse deed sidderen. Wij namen het initiatief tot, en leidden de machtige anti-polltax strijd, met 34 kameraden die daarvoor gearresteerd werden, maar uiteindelijk toch leidde tot de nederlaag van de polltax, en het zenden van Thatcher naar de vuilnisbelt van de geschiedenis. Geen andere trotskistische partij in de geavanceerde geïndustrialiseerde wereld kan zo’n overwinning claimen.

    Maar de grootste beproeving is, net zoals Trotski in de jaren ’30, is niet slechts hoe je moet inspelen op een toenemende klassenstrijd, maar hoe de ideeën en krachten van het marxisme behouden kunnen blijven in een tijd van stagnatie en aftocht. Het CWI, waar wereldwijd 34 secties onder vallen, is geslaagd in deze moeilijke taak in de tien jaar die volgden op de ineenstorting van het stalinisme. Geen andere organisatie kan wedijveren met onze analyse die we gemaakt hebben van de oorzaken van de ineenstorting van de geplande economieën in Oost-Europa, van het stalinisme, en van de nieuwe wereld orde van machten.

    Terwijl we vasthouden aan de ideeën van Trotski en die ook verdedigen en verder ontwikkelen, namen we in deze periode ook het initiatief tot de massa beweging rond Jeugd Tegen Racisme in Europa, tegen fascisme aan het begin van de jaren ’90 tot aan vandaag de dag toe. We intervenieerden en leidden succesvol de massabeweging tegen Haider in Oostenrijk. In 1997 werd ook Joe Higgins gekozen tot lid van het Ierse parlement, nadat we betrokken waren bij de massale strijd tegen waterbelastingen. Terwijl anderen Trotski’s ideeën afdoen als zijnde "niet langer relevant voor de moderne wereld", denken wij dat zijn ideeën en methoden nog net zo belangrijk zijn, zelfs nog belangrijker, voor de strijd die zich nu begint te voltrekken.

    Trotski zelf verklaarde ooit eens dat in een nieuwe socialistische wereld de gemiddelde intelligentie er een zou zijn van een "Beethoven, een van Gogh, een Marx of Lenin", en hierna zouden nog grotere hoogten van menselijk kunnen bereikt worden. We zouden moeten stellen dat in de gallerij der groten van de wereldwijde arbeidersbeweging Leon Trotski zou staan naast Marx, Engels en Lenin. Een nieuwe generatie van arbeiders die de het strijdperk binnentreden zullen een monument bouwen voor Trotski, niet een van steen, maar een massale socialistische en revolutionaire beweging. De nieuwe veranderde periode zal het marxisme de kans geven weer in contact te komen met de arbeidersklasse, in eerste instantie tot de meer ontwikkelde laag, dat de ruggengraat zal vormen voor het creëren van nieuwe massa bewegingen. De arbeidersklasse in Groot-Brittannië is voor het eerst in 100 jaar massaal politiek onthoofd door de verplaatsing van de Labour Party door New Labour naar een positie gelijk aan die van de Democratische Partij in de Verenigde Staten. Dat is waarom de Socialist Party in Groot-Brittannië oproept tot het creëren van een nieuwe arbeiders partij, en op hetzelfde moment zoekt naar mogelijkheden om zelf krachten op te bouwen binnen de arbeidersbeweging.

    Wij zien Trotski als een groot theoreticus en leider van de arbeidersklasse, maar we juichen leiders uit het verleden niet slechts toe. Het is nodig voor ons, in het bijzonder de nieuwe generatie van arbeiders, om de werken van Leon Trotski te bestuderen naast die van Marx, Engels, Lenin en Rosa Luxemburg, maar boven alles proberen zijn methode over te nemen die ons in staat stelt een massale marxistische kracht te creëren dat het kapitalisme van de wereld zal vegen, met alle problemen die daarbij horen.

  • Welk antwoord op de crisis? Leon Trotski over het plan De Man

    We publiceren een kritiek die Leon Trotski schreef over het plan van De Man in de jaren 1930 in ons land. Het “plan De Man” was er op gericht om de industrie uit de crisis te halen binnen het kader van het kapitalisme. De maatregelen in dat plan gingen vrij ver met onder meer het voorstel om een groot deel van de economie (waaronder de kredietsector) te nationaliseren en een grotere regulering van het bankwezen. Het plan van De Man verdween van het toneel door de polarisatie in de aanloop naar Wereldoorlog Twee. Zelf eindigde De Man in het Duitse kamp. Trotski adviseerde de Belgische marxisten in 1934 over hun houding tegenover het plan De Man.

    Artikel door Trotski overgenomen vanop Marxists Internet Archive waar nog andere teksten staan met discussie over het plan De Man alsook dat plan zelf

    Beste kameraden,

    Het is wel niet nodig te zeggen, dat ik met de grootste aandacht de bladen, tijdschriften, resoluties, brieven, enz. welke jullie me hebben gestuurd, in de laatste dagen heb ingestudeerd. Dankzij de uitstekende selectie van het materiaal, heb ik de mogelijkheid gehad mij in een vrij korte tijdspanne op de hoogte te brengen van de kwestie in haar geheel en van de meningsverschillen die er omtrent zijn ontstaan in uw organisatie.

    Jullie discussie gaat strikt genomen over principes en is wars van elke persoonlijke bitterheid en dat geeft het beste beeld van de algemene geestesgesteldheid van het moreel en politiek peil die in jullie organisatie heersen. Er blijft me over de vurige wens uit te spreken dat deze geest niet alleen bewaard zou blijven en zich zou versterken in de Belgische afdeling, maar dat hij doorslaggevend wordt in al onze afdelingen zonder uitzondering.

    De beschouwingen die ik hier onder zal wijden aan de grond van het controversiële vraagstuk hebben niet de pretentie volledig en definitief te zijn. Ik ben verwijderd van het gevechtsterrein. Een zo belangrijke factor als de geestesgesteldheid van de massa’s kan onmogelijk uitsluitend op grond van kranten en documenten worden gevat: het is nodig de polsslag van de arbeidersvergaderingen te meten en dat is mij helaas onmogelijk.

    Nochtans, voor zover het gaat om algemene principiële raadgevingen, zijn er misschien voordelen verbonden aan de toestand van een verwijderde waarnemer, want die heeft de mogelijkheid abstractie te maken van de details en zich te concentreren op het belangrijkste.

    Laten we de kern van de zaak in ogenschouw nemen.

    Voor alles (en naar mijn oordeel is dit het centrale punt) zie ik niet in, om welke reden we zouden gedwongen zijn het ordewoord “de Belgische Werklieden Partij moet de macht nemen” prijs te geven. Toen we voor de eerste keer dat ordewoord lanceerden, gaven wij ons allen duidelijk rekenschap van de aard van de Belgische sociaaldemocratie die niet wil en niet kan strijden, die er zich sinds tientallen jaren aan gewoon gemaakt heeft, de rol te spelen van bourgeoisrem op de locomotief van de arbeidersklasse, die vreest voor de macht buiten een coalitie, want de bourgeoispartner is haar noodzakelijk om de mogelijkheid te hebben de eisen van de arbeiders af te wimpelen.

    Wij wisten dat alles reeds. Maar we wisten ook dat niet alleen het kapitalistisch stelsel in zijn geheel, maar ook de parlementaire staatsmachine in een stadium van hevige crisis zijn getreden, welke evenzeer de mogelijkheid van (betrekkelijk) snelle veranderingen van de geestesgesteldheid van de massa’s inhoudt als die van een snelle opeenvolging van parlementaire- en regeringscombinaties.

    Indien men in overweging neemt dat de Belgische sociaaldemocratie samen met de reformistische vakbonden de arbeidersklasse beheerst, dat de Belgische afdeling van de Communistische Internationale volslagen niets betekent, dat de revolutionaire vleugel bijzonder zwak is, dan is het helemaal duidelijk dat de hele politieke toestand bij de arbeidersklasse de idee van de sociaaldemocratische regering moet doen ontstaan. Vooraf al oordeelden wij dat de totstandkoming van zo’n regering ongetwijfeld een stap naar voor zou zijn.

    Natuurlijk niet in de zin dat de regering Vandervelde, De Man en co in staat zou zijn een vooruitstrevende rol te spelen wat betreft de vervanging van het kapitalisme door het socialisme, maar wel in de zin dat de ervaring van de sociaaldemocratische regering in de gegeven omstandigheden van progressief belang zou zijn voor de vooruitgang van het revolutionair bewustzijn van de arbeidersklasse. Het ordewoord van een sociaaldemocratische regering is zodoende afgewogen niet voor één of andere uitzonderlijke conjunctuur, maar voor een min of meer lange politieke periode.

    Wij zouden slechts dit ordewoord mogen verzaken ingeval de sociaaldemocratie, vóór zij aan de macht komt, zou beginnen snel te verzwakken en daarbij haar invloed zou afstaan aan de revolutionaire partij. Maar jammer genoeg is zo’n vooruitzicht vandaag louter theoretisch. Noch de algemene politieke toestand, noch de krachtverhouding binnen de arbeidersklasse rechtvaardigen hoe dan ook de verzaking van het ordewoord: “De macht aan de sociaaldemocraten”

    Wat er ook van zij, het is niet het Plan-De Man, pompeus genoemd “Het Plan van de Arbeid” (men zou het juister kunnen noemen: Plan van Bedrog van de Werkers), dat ons zou kunnen aansporen om het centrale politieke ordewoord van de huidige periode te verzaken. Het “Plan van de Arbeid” moet dienst doen als nieuw of vernieuwd instrument van het democratisch-burgerlijk conservatisme of zelfs amper van het semi-democratisch burgerlijk conservatisme. Maar de hele kern van de zaak is gelegen in het feit dat de buitengewone verergering van de toestand, de opdringerige nadering van gevaren die het bestaan zelf van de sociaaldemocratie bedreigen, deze laatste tegen haar zin in dwingen een wapen te grijpen dat naar twee kanten snijdt, hetgeen heel gewaagd is van het oogpunt uit van het democratisch conservatisme.

    De dynamische ontwikkeling van het kapitalisme is voorgoed voorbij. Het evenwicht van het parlementair stelsel kraakt en breekt. En tenslotte (het is een schakel van dezelfde keten) gaat het behoudsgezind evenwicht van het reformisme, dat om het bourgeoisstelsel te redden, gedwongen is het publiek te verloochenen, aan het wankelen.

    Zo’n toestand houdt grote revolutionaire mogelijkheden en tezelfdertijd gevaren in zich. We moeten het ordewoord “De macht aan de sociaaldemocratie” niet verzaken, maar integendeel aan dit ordewoord een zo strijdvaardig en vlijmscherp mogelijk karakter geven.

    Het is wel nodeloos te zeggen binnen onze eigen kring dat er in de agitatie voor dat ordewoord geen zweem van een valse noot mag klinken, niet de minste verhulling, niet de minste verzachting van de contradicties, niet de minste diplomatie noch conventioneel vertrouwen. Laten we de linkse sociaaldemocraten in die zaak afkomen met boter en honig, in de stijl van Spaak. Zoals voorheen zullen wij voor de azijn en de peper zorgen.

    In het materiaal dat mij werd opgestuurd vind ik de opinie, dat de arbeidersmassa’s het “Plan van de Arbeid” met een volkomen onverschilligheid beschouwen, dat ze zich in het algemeen in een stadium van terneergeslagenheid bevinden en dat het ordewoord “De macht aan de sociaaldemocraten” slechts van aard is om illusies te doen ontstaan, wat naderhand ontgoocheling teweeg brengt. Zonder mij van hieruit een duidelijk beeld te kunnen vormen van de geestesgesteldheid van de Belgische arbeidersklasse aan de hand van de geestesgesteldheid van haar verschillende groepen en lagen, kan ik me nochtans heel goed de mogelijkheid indenken van een zekere vermoeidheid van haar zenuwstelsel en van een zekere passiviteit bij de arbeiders. Maar allereerst is deze geestestoestand niet definitief: ze zal wel eerder bestaan uit afwachting dan uit wanhoop. Zeker, niemand binnen onze kring denkt dat de Belgische arbeidersklasse voor jaren gevechtsonbekwaam is. Verbitterde, haatdragende en wanhopige geesten, zo vindt men er veel binnen die klasse en ze zoeken een uitweg. Opdat de sociaaldemocratie zou ontsnappen aan de ruïne, is een zekere beweging van de arbeiders noodzakelijk voor de sociaaldemocratie zelf.

    Men moet de bourgeoisie verschrikken om ze inschikkelijk te maken. Natuurlijk, de sociaaldemocratie heeft een panische schrik dat de beweging haar boven het hoofd stijgt. Maar daar de Communistische Internationale gewoon onbestaand is en de revolutionaire groepen zwak zijn, verwacht de sociaaldemocratie, onder de recente invloed van de Duitse ervaring, het onmiddellijke gevaar van rechts en niet van links. Zonder deze premissen zou het ordewoord “De macht aan de sociaaldemocratie” in het algemeen geen enkele zin hebben.

    Dat het Plan-De Man en de agitatie die er mee gepaard gaat illusies zaaien en in de toekomst ontgoochelingen zullen veroorzaken, dat lijdt geen twijfel, en niemand onder ons mag daar werkelijk aan twijfelen. Maar de sociaaldemocratie, haar invloed op de arbeidersklasse, haar Plan, haar Kerstcongres, haar agitatie zijn objectieve feiten: we kunnen ze niet uit de weg ruimen en we kunnen er niet overheen springen. Onze taak is tweevoudig.

    Ten eerste moeten we de meest bewuste arbeiders de politieke zin van het “Plan” uitleggen, dit is in alle etappes de manoeuvres van de sociaaldemocratie ontcijferen.

    Ten tweede dienen we een zo breed mogelijke laag van arbeiders reëel aan te tonen dat, voor zover de bourgeoisie de verwezenlijking van het Plan poogt te dwarsbomen, wij hand in hand met hen zullen strijden om ze te helpen bij het doormaken van de ervaring. We zullen met hen alle moeilijkheden van de strijd delen, maar wat we niet zullen delen zijn de illusies die er aan verbonden zijn.

    Onze kritiek van de illusies dient evenwel de passiviteit van de arbeiders niet te verhogen, dient haar niet een voorgewende theoretische rechtvaardiging te geven, maar dient in tegendeel de arbeiders vooruit te stuwen. In deze voorwaarden zal de onontkoombare ontgoocheling in verband met het “Plan van de Arbeid” niet betekenen dat de passiviteit verergert, maar wel dat de arbeiders het revolutionaire pad inslaan.

    In de komende dagen wil ik een bijzonder artikel wijden aan het Plan zelf. Hier ben ik genoopt me te beperken tot enkele woorden, gezien het uiterst dringend karakter van deze brief.

    Voor alles beoordeel ik als onjuist de vergelijking van dat Plan met de economische politiek van het fascisme. De nationalisatie van het krediet en van enkele takken van de zware en energetische nijverheid bevat op zichzelf geen atoom fascisme. Het is zo dat indien het fascisme (vóór de machtsgreep) ordewoorden van nationalisatie lanceert, met het doel te strijden tegen het “hyperkapitalisme”, het doodgewoon gaat plunderen in de fraseologie van het socialistisch program. In het Plan-De Man vinden we (gepaard gaande met het bourgeoiskarakter van de sociaaldemocratie) een programma van staatskapitalisme, hetwelk de sociaaldemocratie weliswaar voorstelt als een begin van socialisme en dat werkelijk zich om kan vormen tot een begin van socialisme: tégen de sociaaldemocratie.

    Naar mijn mening dienen we drie punten naar voor te schuiven wat de perken betreft van het economisch programma zelf van het “Plan van de Arbeid”:

    a). De afkoping. Als men abstract redeneert, sluit de socialistische revolutie niet alle vormen van afkoping van het kapitalistisch bezit uit. Indertijd sprak Marx zich uit in de zin dat het goed was “zich los te kopen van die bende” (de kapitalisten). Tot de wereldoorlog was dat nog min of meer mogelijk. Maar indien men de huidige ontreddering van het economisch wereldstelsel en het nationaal economisch stelsel en de verarming van de volksmassa’s in overweging neemt, komt de afkoping voor als een onheilzame operatie, die van meet af reeds voor het nieuwe regime ondragelijke lasten met zich mee zou brengen. Zoiets kunnen en moeten we aan het verstand brengen van iedere arbeider, met cijfers ter staving.

    b). Naast de onteigening zonder afkoping dienen we het ordewoord te lanceren van arbeiderscontrole. In tegenstelling tot De Man (“Le Mouvement Syndical Belge”, 1933 nr. II, blz. 297), sluiten nationalisatie en arbeiderscontrole elkaar allerminst uit. Zelfs indien de regering aartslinks was en met de beste voornemens bezield, dan nog zouden we voor de arbeiderscontrole op de productie en de handel zijn: we willen niets weten van een bureaucratische leiding van de genationaliseerde industrie; we eisen de directe deelneming, aan de controle en de leiding, van de arbeiders zelf, door middel van de fabriekscomités, de vakbonden, enz. Slechts zo zullen we binnen de kaders van het staatskapitalisme de steunbasissen leggen van de proletarische dictatuur in de economie.

    c). Het Plan vertelt niets over het grondbezit als zodanig. Hier is het nodig een ordewoord te hebben dat afgedwongen is voor de landbouwarbeiders en de armste boeren. Ik zal trachten ergens anders afzonderlijk mij uit te spreken over deze complexe kwestie.

    Laten we nu overgaan tot de politieke zijde van het Plan. Hier dringen zich heel natuurlijk twee vragen op:

    a) De strijdmethodes voor de verwezenlijking van het Plan (in het bijzonder de kwestie van de wettelijkheid of de onwettelijkheid);

    b) De houding tegenover de kleine bourgeoisie in de steden en de dorpen.

    In zijn programmaredevoering, afgedrukt in het orgaan van de vakbonden, verwerpt De Man categoriek de revolutionaire strijd (algemene staking en opstand). Maar wat kan men anders verwachten van die lui? Welke ook de verschillende voorbehouden en uitvluchten zijn, hoofdzakelijk bestemd om die uilskuikens van linksen te troosten, de officiële positie van de partij blijft er een van parlementair cretinisme. De belangrijkste slagen van de kritiek dienen te worden toegediend tegen die lijn, niet alleen tegen de partij in haar geheel, maar ook tegen haar linkervleugel (zie daarover verder).

    Daar deze kant van de kwestie (de strijdmethodes voor de nationalisatie) even scherp en juist wordt beklemtoond door de beide kampen in jullie discussie, lijkt het me nodeloos hier nog verder op in te gaan.

    Ik wil nochtans even een “klein” puntje aanstippen. Hoe kunnen zulke mensen ernstig denken aan de revolutionaire strijd, wanneer ze in de grond van hun hart monarchisten blijven? Het is een grote illusie te denken, dat de Koninklijke macht in België een fictie is. Voor eerst kost die “fictie” geld en zou dienen te worden afgeschaft uit economische overwegingen. Maar dat is niet de hoofdzaak. In een tijd van sociale crisis komt het niet zelden voor, dat schimmen plotseling vlees en bloed krijgen.

    De rol die we in Duitsland hebben zien spelen door Hindenburg, rol van stijgbeugelriem voor Hitler, zo een rol kan de koning spelen in België, in navolging van en op de manier van zijn Italiaanse collega. Een aantal daden van de koning der Belgen in de laatste periode wijzen duidelijk in die richting.

    Wie wil strijden tegen het fascisme, moet beginnen met te strijden voor de afschaffing van de monarchie. Het is onmogelijk de sociaaldemocratie in staat te stellen zich te onttrekken aan dit vraagstuk door middel van allerlei voorbehoud en uitvluchten.

    De revolutionaire manier om de strategische en tactische vragen te stellen, betekent evenwel helemaal niet dat onze kritiek niet hoeft door te dringen, bij het achtervolgen van de sociaaldemocratie, tot in haar parlementair schuiloord. Pas in 1936 komen de nieuwe verkiezingen: zolang heeft de kapitalistische reactie, met de honger als bondgenoot, tijd genoeg om de arbeidersklasse de nek om te wringen. Deze kwestie dient in al haar scherpte opgeworpen te worden voor de sociaaldemocratische arbeiders. Om nieuwe verkiezingen te bespoedigen, is er maar één weg: de werking van het huidige parlement onmogelijk te maken door middel van een scherpe oppositie, die zou gaan tot en met parlementaire obstructie.

    Vandervelde, De Man en co dienen te worden gelaakt, niet alleen omdat ze geen buitenparlementaire revolutionaire strijd ontwikkelen, maar ook omdat hun parlementaire activiteit in geen enkele mate de voorbereiding, het naderbij brengen en de verwezenlijking van hun eigen “Plan van de Arbeid” dient.

    De tegenstrijdigheid en het bedrog op dat gebied zullen wel de dingen zijn die het bevattelijkst zijn voor de gemiddelde sociaaldemocratische arbeider, die nog niet opgeklommen is tot het begrip van de methoden van de proletarische revolutie.

    De kwestie van de houding tegenover de middenstand is niet minder belangrijk. Het zou grotesk zijn de reformisten te beschuldigen een gedeelte van de kleine burgerij te willen overhalen en zich hierdoor om zo te zeggen op het spoor van het fascisme te plaatsen. Ook wij willen de kleinburgerij overhalen. Maar: “il y a fagots et fagots”, zoals Molière zei. De kleine winkelier en de arme boer zijn kleine burgers. Maar de leraar, de doorsnee ambtenaar met zijn decoratie, de doorsnee ingenieur zijn ook kleinburgers, tussen hen valt er te kiezen. Het kapitalistisch parlementarisme (en er bestaat trouwens geen ander parlementarisme) heeft ertoe geleid dat die heren advocaten, ambtenaren, journalisten, de gepatenteerde vertegenwoordigers zijn geworden van de ambachtslieden die verhongeren, van de kleine handelaars, de kleine ambtenaars en de halfproletarische boeren. En het financiekapitaal leidt bij de neus of koopt doodgewoon die parlementairen om, die gekomen zijn uit de kringen van advocaten, journalisten en kleinburgerlijke ambtenaren.

    Wanneer Vandervelde, De Man en co het hebben over de aantrekkingskracht van het Plan op de kleinburgerij, dan denken ze niet aan de massa’s, maar aan de gepatenteerde “vertegenwoordigers”, dit is de omgekochte agenten van het financiekapitaal. Als wij het hebben over de verovering van de kleinburgerij, dan denken wij aan de ontvoogding van de lagere en uitgebuite bevolkingslagen ten opzichte van hun gepatenteerde politieke verraders. Wegens de wanhopige toestand van de kleinburgerlijke bevolkingslagen, kraken de oude kleinburgerlijke partijen (democraten, katholieken, enz.) in al hun voegen. Het fascisme heeft dat begrepen. Het heeft nooit een bondgenootschap gezocht en het zoekt het nog steeds niet, met de in bankroet verkerende “chefs” van de kleinburgerij, maar ontrukt de massa’s aan hun invloed, dit wil zeggen vervuld op zijn manier, in het belang van de reactie, het werk dat de bolsjewisten in Rusland voltrokken in de belangen van de revolutie.

    Zo ziet de kwestie eruit in België. De kleinburgerlijke partijen of de burgerlijke flanken van de partijen van het groot kapitaal zijn veroordeeld te verdwijnen tegelijkertijd met het parlementarisme, dat voor hen de noodzakelijke arena creëert. De hele kwestie is te weten wie de uitgebuite en bedrogen kleinburgerlijke massa’s naar zich toe zal halen: de arbeidersklasse onder revolutionaire leiding of het fascistisch agentschap van het financiekapitaal.

    Op dezelfde manier waarop De Man niet wil horen van revolutionaire strijd van de arbeidersklasse en hijzelf een harde oppositiepolitiek in het parlement schuwt, welke zou kunnen uitlopen op een revolutionaire strijd, op dezelfde manier wil hij niks horen van, en vreest hij een echte strijd voor de verovering van de kleinburgerlijke massa’s. Hij begrijpt dat diep in deze laatste een reusachtige voorraad protest, verbittering en haat schuilt, die kan overslaan in revolutionaire passie, in verschrikkelijke “buitensporigheden”, kortom, in revolutie.

    Neen, wat De Man betracht dat is parlementaire bondgenoten te winnen, versleten democraten, katholieken, rechtse spitsbroeders, die hem noodzakelijk zijn als steun tegen de revolutionaire “buitensporigheden” van de arbeidersklasse.

    Die kant van de kwestie moeten we de reformistische arbeiders weten duidelijk te maken door de dagelijkse ervaring van de feiten. Voor een eng revolutionair verbond van de arbeidersklasse met de uitgebuite kleinburgerlijke massa’s van stad en dorp, maar tegen een regeringscoalitie met de politieke “vertegenwoordigers” en verraders van de kleinburgerij.

    Enkele kameraden spreken zich uit in die zin dat het offensief zelf van de sociaaldemocratie met haar “Plan van de Arbeid” de middenstand moet wakker schudden en dat indien het proletariaat passief blijft, het werk van het fascisme vergemakkelijkt wordt. Natuurlijk, indien de arbeidersklasse niet strijdt, zal het fascisme zegevieren. Dit gevaar vloeit evenwel niet voort uit het “Plan”, maar uit de sterke invloed van de sociaaldemocratie en de zwakte van de revolutionaire partij.

    De lange deelname van de Duitse sociaaldemocratie in de burgerlijke regering heeft het pad gebaand voor Hitler. De louter passieve onthouding van Blum bij de regeringsdeelname schept eveneens de premissen voor de opgang van het fascisme. En tenslotte indien het offensief wordt uitgeroepen tegen het financiekapitaal, zonder dat daaraan de revolutionaire strijd van de massa’s beantwoordt, zal dit onontkoombaar het werk van het Belgisch fascisme vaart bij zetten. Waar het om gaat, is niet om het “Plan”, maar om de verraderlijke functie van de sociaaldemocratie en de nefaste rol van de Communistische Internationale.

    De algemene toestand en in het bijzonder het lot van de Duitse sociaaldemocratie hebben het jonge zusje van deze laatste aangespoord tot een politiek van “nationalisatie”; naast oudere gevaren hebben deze factoren dus nieuwe revolutionaire mogelijkheden geschapen. Het zou een grote fout zijn deze niet te zien… Men moet de vijand weten te verslaan met zijn eigen wapens.

    Men kan de nieuwe mogelijkheden alleen benutten op voorwaarde dat men zonder verpozen de aandacht van de arbeiders vestigt op het fascistische gevaar. Om welk plan dan ook te verwezenlijken dient men de arbeidersorganisaties te vrijwaren en te versterken. Bijgevolg dient men in de eerste plaats ze te beschermen tegen de fascistische benden.

    Het zou de grootste onzin zijn te hopen, dat de democratische staat, zelfs geregeerd door de sociaaldemocratie, het heil zal brengen tegen het fascisme door dit met decreten te verbieden zich te organiseren en te wapenen enz. Politiebescherming brengt helemaal geen hulp, indien de arbeiders zelf niet leren de fascisten te overmeesteren. De organisatie van de arbeiders verdediging, de oprichting van arbeidersmilities is de eerste en de meest brandende taak. Wie dit ordewoord niet ondersteunt en het niet in de praktijk omzet; verdient de naam niet van proletarische revolutionair.

    * * *

    Nu dient onze houding tegenover de linkse sociaaldemocraten even te worden besproken. Hier vooral wil ik niets definitiefs verkondigen, want ik heb niet de gelegenheid gehad de evolutie van deze groep tot op heden te volgen. Maar wat ik in de laatste dagen heb gelezen (een reeks artikels van Spaak, zijn redevoering op het partijcongres, enz.) heeft op mij een ongunstige indruk gemaakt.

    Wanneer Spaak de aard van het verband tussen wettelijke en onwettelijke strijd wil bepalen, citeert hij als autoriteit… Otto Bauer, dit is de theoreticus van de legale en illegale onmacht. “Zeg me met wie je omgaat en ik zal zeggen wie je bent.” Maar laten we het domein van de theorie verlaten om over te gaan tot de actuele politieke kwesties.

    Spaak heeft als basis voor een campagne het Plan-De Man aanvaard en hij heeft er voor gestemd, zonder enig voorbehoud. Men kan zeggen dat Spaak aan Vandervelde en co de mogelijkheid niet heeft willen schenken om nu de zaak tot een scheuring te leiden, dit is om de zwakke, nog niet georganiseerde linkervleugel uit de partij te gooien; Spaak is achteruitgegaan om beter zijn aanloop te kunnen nemen. Dit zijn althans misschien de intenties van Spaak, maar een politicus wordt beoordeeld niet naar zijn intenties maar naar zijn daden.

    De behoedzame houding van Spaak op het congres, zijn verbintenis om resoluut te strijden voor de verwezenlijking van het Plan, zijn verklaring over het naleven van de discipline, dat alles zou op zichzelf begrijpelijk zijn indien men de plaats van de Linkse Oppositie in de partij in overweging neemt.

    Maar Spaak is verder gegaan, hij heeft uiting gegeven van zijn moreel vertrouwen in Vandervelde en van zijn politieke solidariteit met De Man, niet alleen wat de abstracte doeleinden van het Plan betreft maar ook wat de concrete strijdmethoden betreft.

    De woorden van Spaak zijn bijzonder onaanvaardbaar als hij zegt, dat we niet kunnen eisen van de partijleiders dat ze openlijk praten over hun actieplannen, van hun krachten enz. Waarom mogen wij dat niet? Om redenen van samenzwering? Maar indien er in de geest van Vandervelde en De Man samenzwering heerst, dan is dat niet om aan de kant te staan van de revolutionaire arbeiders tegen de burgerij, maar aan de kant van de politici van de Koning tegen de arbeiders. En trouwens, niemand verwacht dat samenzweringsgeheimen op een congres worden publiek gemaakt. Wat daar moet worden bekend gemaakt, is het algemeen plan van mobilisatie van de massa’s en van de strijdperspectieven.

    Door zijn verklaring heeft Spaak Vandervelde en De Man rechtstreeks geholpen om zich te onttrekken aan het antwoord op de belangrijkste strategische kwesties. Hier kan terecht reeds worden gesproken van samenzwering van de oppositieleiders met de leiders van de meerderheid tegen de revolutionaire arbeiders.

    Wat zijn fout nog verergert is dat Spaak ook de “jonge socialistische wacht” meegesleurd heeft op het pad van de centristische lichtgelovigheid.

    De federatie Brussel heeft op het congres een “linkse” resolutie naar voor gebracht over de grondwettelijke en de revolutionaire strijd. Die resolutie is zeer zwak. Ze is van juridische en niet van politieke aard. Ze is geschreven door een advocaat, niet door een revolutionair (“indien de burgerij de grondwet verkracht, dan zullen wij…”). In plaats van ernstig de kwestie van de voorbereiding van de revolutionaire strijd te berde te brengen, brengt deze “linkse” resolutie een literaire bedreiging aan het adres van de burgerij. Maar wat heeft er zich afgespeeld op het congres?

    De Man heeft holle verklaringen afgelegd: zoals bekend, oordeelt hij dat de revolutionaire strijd een verderfelijke mythe is. Daarop trok de federatie Brussel gewillig haar resolutie in. Mensen die zich zo gemakkelijk tevreden stellen met holle en leugenachtige frasen, kunnen niet beschouwd worden als ernstige revolutionairen. De straf liet trouwens niet op zich wachten.

    ‘s Anderendaags bracht “Le Peuple” commentaar uit op de congresresolutie in de zin van dat de partij zich strikt zal hechten aan de grondwettelijke kaders, dit is dat ze zou “strijden” binnen de perken die het financiekapitaal, met de hulp van de Koning, de rechtbanken en de politie zal opleggen. Het orgaan van de linksen “L’Action Socialiste”, brak daarop letterlijk in snikken uit: gisteren nog waren ze het “allen” eens over de resolutie van Brussel; waarom moet dan vandaag…? Wat een belachelijke lamentatie: “Gisteren” heeft men de linksen bedrogen om ze aan te sporen de resolutie in te trekken. Maar “vandaag” hebben de oude slimme rotten van bureaucraten een knip met de vingers gegeven vlak voor de neus van de onfortuinlijke oppositie.

    Die heeft het verdiend. Het is altijd dat het geschiedt. Maar dat zijn nog maar de bloemen: de vruchten zijn voor later.

    Het is niet de eerste keer dat de sociaaldemocratische Oppositie een buitengewoon linkse kritiek heeft ontwikkeld, zolang haar dat niet tot iets ernstigs verbond. Maar als de beslissende uren kwamen (massastakingsbeweging, oorlogsgevaar, dreigende staatsgreep, enz.), dan liet die oppositie onmiddellijk de vlag neer, gaf een nieuw vertrouwenskrediet aan de met schande beladen chefs en toonde aldus aan dat ze vleselijk van hetzelfde reformistische lichaam deel uitmaakte.

    Dit is nu de eerste ernstige vuurproef welke de oppositie in de Belgische sociaaldemocratie moet doormaken. We zijn wel verplicht te zeggen dat ze al van de eerste keer flink uitgegleden is. We moeten nauwlettend en zonder vooroordeel, haar volgende schreden nagaan, zonder te overdrijven in de kritiek, zonder verloren te lopen in een zinloos geschreeuw over “sociaalfascisme”, maar ook zonder ons de minste illusies te maken over het werkelijke theoretische en strijdbaarheidgehalte van die groepering. Om de beste elementen uit de linkse oppositie te helpen vooruit te gaan, dienen we openlijk uit te drukken hoe het er mee staat.

    * * *

    Ik werk deze brief spoedig af opdat zij nog vóór de conferentie van 14 januari jullie mogen bereiken. Vandaar zekere lacunes en een onvoldoende systematisering van de uiteenzetting.

    Tot besluit ben ik zo vrij uiting te geven aan mijn vurige overtuiging dat jullie gedachtewisseling moge eindigen op een eenparig besluit, die de volledige eenheid van actie zal verzekeren.

    De hele toestand bereid voor de volgende periode een ernstige vergroting van jullie organisatie voor. Indien de leiders van de oppositie in de sociaaldemocratie definitief capituleren, dan berust de leiding van de revolutionaire vleugel van de arbeidersklasse helemaal op jullie schouders.

    Indien daarentegen de linkervleugel van de reformistische partij vooruitgaat, in de richting van het marxisme, zullen jullie in haar een bondgenoot vinden voor de strijd en een brug om de massa’s te bereiken.

    Op voorwaarde dat jullie een duidelijke en eenparige politiek hebben, is jullie bijval helemaal verzekerd. Leve de Belgische afdeling der leninistische bolsjewisten!

  • 70 jaar geleden. De moord op Leon Trotski

    70 jaar geleden werd Leon Trotski in ballingschap in Mexico vermoord op bevel van Stalin. De motieven van Stalin waren niet beperkt tot persoonlijke rivaliteit of kwade wil. Het was voor de heersende bureaucratie in de Sovjetunie noodzakelijk om de Vierde Internationale in de kiem te smoren, deze organisatie zette immers de strijd voor internationalisme en arbeidersdemocratie verder.

    Dossier door Lynn Walsh (2000)

    Op 21 augustus 1940 kreeg Leon Trotski een fatale slag van een ijshouweel. De dader van de aanslag was Ramon Mercader, een agent van Stalin die naar Mexico was gestuurd door de geheime politie van Stalin (de GPU) om de revolutionaire balling te vermoorden.

    De moord op Trotski was niet enkel een manier van Stalin om na te trappen. Het was het hoogtepunt van een systematische en bloedige terreurcampagne tegen een hele generatie van Bolsjewistische leiders en tegen de jonge revolutionairen van de tweede generatie die bereid waren om de echte opvattingen van het marxisme te verdedigen tegen het bureaucratische en repressieve regime dat zich ontwikkelde onder Stalin. Tegen de tijd dat de GPU Trotski kon aanpakken in 1940 waren er al heel wat familieleden van Trotski vermoord (of tot zelfmoord gedreven, tot arbeidskampen veroordeeld,…) net als veel dichte vrienden en aanhangers. Tal van leiders en aanhangers van de Internationale Linkse Oppositie ondergingen hetzelfde lot.

    Zeventig jaar na datum zullen sommige media en academici de moord op Trotski, net als in 1940, voorstellen als het resultaat van een persoonlijk conflict tussen Trotski en Stalin. Ze zullen ongetwijfeld wijzen op een grote rivaliteit tussen twee ambitieuze leiders die elkaar bestreden voor de macht en vanuit een burgerlijk standpunt even slecht waren. De meest giftige commentaar zal ongetwijfeld betrekking hebben op Trotski’s zogenaamd “romantische” opvattingen over de “permanente revolutie” die potentieel veel gevaarlijker zijn dan de “praktische” positie van Stalins bureaucratie die het had over de opbouw van “socialisme in één land”. Bij herdenkingen wordt doorgaans wel gewezen op de rol van Trotski, maar doorgaans vooral om die rol te minimaliseren.

    Indien Trotski effectief een van de belangrijkste leiders van de Bolsjewistische partij was en aan het hoofd van het Rode Leger stond, waarom liet hij dan toe dat Stalin de macht in zijn handen concentreerde? Waarom nam Trotski niet gewoon zelf de macht? Er is ook het vaak terugkerende argument dat Trotski te “doctrinair” was waardoor het voor Stalin mogelijk was om hem aan de kant te schuiven. En als dooddoener is er dan nog de suggestie dat Stalin een meer praktische benadering had en bovendien een “krachtiger” leider was.

    Trotski heeft zelf op deze kwestie geantwoord met zijn analyse van de politieke degeneratie van de arbeidersstaat in de Sovjetunie. Vanuit een marxistisch standpunt is het kunstmatig om het conflict na 1923 af te doen als een persoonlijke strijd tussen rivaliserende leiders. Stalin en Trotski waren beiden op verschillende wijze een uitdrukking van tegenstrijdige sociale en politieke krachten. Trotski deed dit op een bewuste wijze, Stalin onbewust. Trotski verzette zich op een politieke wijze tegen Stalin. Stalin daarentegen bestreed Trotski en zijn aanhangers met een door de staat gesteunde terreurcampagne. Trotski schreef: “Stalin voert op een andere schaal strijd. Hij probeert niet de ideeën van zijn tegenstander aan te pakken, maar het lijf van die tegenstander.” Dat was een ijzingwekkend voorgevoel.

    Triomf van de bureaucratie

    Trotski beschreef in 1935 de rol van Stalin: “Tegen de achtergrond van een langdurige neergang van de internationale revolutie, was de overwinning van de bureaucratie – en bijgevolg van Stalin – voorbestemd. Het resultaat dat nutteloze waarnemers en dwazen toeschrijven aan de persoonlijke krachtdadigheid van Stalin, of minstens aan zijn buitengewone sluwheid, vloeide voort uit oorzaken die in de dynamiek van historische krachten besloten zijn. Stalin kwam naar voor als de half-bewuste uitdrukking van het tweede hoofdstuk van de revolutie, de “dag nadien”.”

    Trotski en geen enkele andere Bolsjewistische leider in 1917 dacht dat de arbeidersklasse in Rusland in staat zou zijn om geïsoleerd te bouwen aan een socialistische samenleving in een economisch achtergebleven en cultureel primitief land. Ze waren ervan overtuigd dat de arbeiders de macht moesten grijpen om de grotendeels onvervulde taken van de burgerlijk-democratische revolutie te vervullen. Maar dat was enkel mogelijk indien de taken van een socialistische revolutie werden aangevat. En dat kon enkel indien werd samengewerkt met de arbeidersklasse van meer ontwikkelde kapitalistische landen. Dat was nodig omdat het socialisme in vergelijking met het kapitalisme nood heeft aan een hogere vorm van productie en materiële cultuur.

    De nederlaag van de Duitse revolutie in 1923 – mee het gevolg van de blunders van de leiding van Stalin en Boecharin – versterkte het isolement van de Sovjetunie en de gedwongen intrekking van de Nieuwe Economische Politiek versterkte de vorming van een bureaucratische kaste die haar eigen comfort, wil tot rust en roep voor privileges centraal stelde en niet de belangen van de internationale revolutie.

    De heersende laag van de bureaucratie stelde al snel vast dat Stalin aan haar kant stond. Als uitdrukking van de belangen van de bureaucratie begon Stalin een strijd tegen het “trotskisme”, het ideologische kwade, een term die hij had uitgevonden om de echte opvattingen van het marxisme en van Lenin te stigmatiseren. Deze opvattingen werden immers verdedigd door Trotski en de Linkse Oppositie.

    De bureaucratie was bang dat het programma van de Oppositie voor het herstel van arbeidersdemocratie een echo zou vinden onder een nieuwe laag van jonge arbeiders en dat dit de strijd tegen de bureaucratische degeneratie zou versterken. Dat was de motivatie voor Stalins bloedige vervolging van de Oppositie. De opvattingen van de Linkse Oppositie waren “de bron van de grootste angsten van Stalin: hij was bang voor deze ideeën omdat hij hun explosieve kracht kende alsook zijn eigen zwakte tegenover deze opvattingen.” (Trotski, Dagboek in ballingschap, p.66, eigen vertaling)

    Hij antwoordde op voorhand op de verkeerde opvatting dat het conflict op een of andere manier het resultaat was van een “misverstand” of een gebrek aan bereidheid tot compromis. Trotski legt uit dat hij in 1928 tijdens zijn ballingschap in Alma-Ata door een “sympathieke” ingenieur – wellicht uitgestuurd om “de temperatuur op te meten” – werd gevraagd of hij geen mogelijkheden zag voor een verzoening met Stalin. “Ik antwoordde hem dat er op dat ogenblik geen verzoening mogelijk was. Niet omdat ik dat niet wilde, maar omdat Stalin geen vrede kon nemen met mij. Hij was gedwongen om de koers die hem werd opgelegd door de bureaucratie verder te zetten. ‘Waar zal dat naar toe leiden?’ ‘Het zal een taai einde zijn’, antwoordde ik. ‘Stalin kan het niet anders regelen.’ Mijn bezoeker was zichtbaar geschrokken, hij had geen dergelijk antwoord verwacht en blies al snel de aftocht.” (Dagboek in ballingschap, p 39)

    Vanaf 1923 leidde Trotski een strijd in de Russische Communistische Partij. In een reeks artikelen (gepubliceerd als “De nieuwe koers”) begon hij te waarschuwen voor het gevaar van een reactie na de revolutie. Het isolement van de revolutie in een achtergebleven land zorgde voor het begin van groei van een bureaucratie in de partij en de staat. Trotski begon te protesteren tegen het willekeurig optreden van de partijbureaucratie die zich begon te kristalliseren onder Stalin. Kort voor zijn dood in 1924 ging Lenin akkoord met Trotski om een blok te vormen in de partij om de bureaucratie te bestrijden.

    Toen Trotski en een groep linkse oppositionisten een strijd voor arbeidersdemocratie opzetten, zag het politburo zich verplicht om het recht op de vrijheid van meningsuiting en kritiek in de partij te herstellen. Maar Stalin en zijn aanhangers zouden ervoor zorgen dat dit formele recht slechts theorie zou blijven.

    Slechts vier jaar later – op 7 november 1927, de tiende verjaardag van de Oktoberrevolutie – moest Trotski het Kremlin verlaten en samen met zijn aanhangers op de loop gaan. Een week later werd Trotski samen met Zinoviev, de eerste voorzitter van de Communistische Internationale, uit de partij gezet. De volgende dag pleegde Adolf Joffe, een vriend en medestander van Trotski, zelfmoord uit protest tegen het dictatoriale optreden van de leiding rond Stalin. Joffe was één van de eerste kameraden en vrienden van Trotski die tot de dood zou worden gedreven of rechtstreeks vermoord zou worden door het regime van Stalin. De systematische en meedogenloze repressie van het regime zou een rivier van bloed trekken tussen echte arbeidersdemocratie aan de ene kant en bureaucratische totalitaire methoden aan de andere kant.

    In januari 1928 werd Trotski na twee eerdere ballingschappen onder het tsarisme gedwongen tot zijn laatste buitenlandse ballingschap. Hij werd eerst gedeporteerd naar Alma Ata in Kazachstan, vlakbij de Chinese grens. Van daaruit werd hij overgebracht naar Turkije, waar hij op het eiland Prinkipo verbleef.

    In een poging om het literaire en politieke werk van Trotski stil te leggen, sloeg Stalin toe onder het kleine “apparaat” van Trotski dat bestond uit vijf of zes dichte medewerkers. “Glazman: aangezet tot zelfmoord; Butov: overleden in een GPU-gevangenis; Blumkin: neergeschoten; Sermuks en Poznanski: verdwenen. Stalin zag niet in dat ik ook zonder secretariaat kon blijven schrijven en dat dit de basis zou vormen om een nieuw apparaat uit te bouwen. Zelfs de slimste bureaucraat toont op sommige vlakken een ongelofelijke kortzichtigheid.” (Dagboek in ballingschap, p 40). Al deze revolutionairen hadden een belangrijke rol gespeeld, vooral als leden van het militaire secretariaat of op Trotski’s gewapende trein tijdens de burgeroorlog.

    In ballingschap: opbouw van de Internationale Linkse Oppositie

    Als Stalin nadien zoveel middelen van de geheime politie (bekend onder verschillende afkortingen: Cheka, GPU, NKVD, MVD en KGB) heeft ingezet om de moord van Trotski te plannen en uit te voeren, waarom liet Stalin dan toe dat zijn tegenstander in ballingschap ging?

    In een open brief aan het politburo in januari 1932 waarschuwde Trotski publiekelijk dat Stalin een poging zou ondernemen om hem het leven te ontnemen. “De kwestie van terroristische wraakmaatregelen tegen de auteur van deze brief stelde zich al lang geleden: in 1924-25 woog Stalin op een bijeenkomst in kleine kring de voor- en nadelen af. De voordelen waren duidelijk. Het belangrijkste nadeel was dat er teveel jonge Trotskisten waren die mogelijk zouden antwoorden met anti-terreur acties.” (Trotski’s Writing, 1932 , p. 19). Trotski werd door Zinovjev en Kamenev op de hoogte gebracht van deze discussies. Dat gebeurde toen beiden het voormalige triumviraat met Stalin doorbraken om zich – tijdelijk – tegen Stalin te keren.

    Trotski vervolgde: “Stalin kwam tot de conclusie dat het een fout was om Trotski uit de Sovjetunie weg te sturen. In tegenstelling tot wat hij had verwacht, bleek dat ideeën een kracht kunnen hebben, zelfs zonder apparaat en zonder middelen. De Komintern heeft een enorme structuur, maar het is een lege huls, zowel op theoretisch als politiek vlak. De toekomst van het revolutionaire marxisme, en dus ook van het leninisme, is onafscheidbaar vervonden met de internationale kaders van de Linkse Oppositie. Geen enkele vervalsing kan dat veranderen. Kaders van de oppositie zijn er nog niet veel, maar er zijn er in alle landen. Stalin begrijpt heel goed dat de ideologische onverzoenelijkheid en de groei van de Internationale Linkse Oppositie een gevaar voor hem persoonlijk vormt alsook voor zijn valse ‘autoriteit’ en zijn Bonapartistische almacht.” (Writings, 1932, p. 19-20)

    Toen hij net in Turkije in ballingschap verbleef, schreef Trotski zijn monumentale boek “Geschiedenis van de Russische Revolutie” en zijn eveneens briljante autobiografie “Mijn Leven”. Doorheen de omvangrijke correspondentie met oppositiefiguren uit andere landen en vooral door het Bulletin van de Oppositie (dat vanaf de herfst van 1929 uitkwam), begon Trotski de kern bijeen te brengen van een internationale oppositie van echte Bolsjewieken. Maar Trotski’s prognose dat Stalin door middel van de GPU zou proberen om alle mogelijke middelen tegen hem in te zetten, bleek evenzeer correct te zijn.

    Naar het einde van zijn Turkse ballingschap kreeg Trotski een zware slag. Zijn dochter, Zinaida, was ziek en gedemoraliseerd. Dat bracht haar tot zelfmoord in Berlijn. Haar man, Platon Volkov, een jonge militant van de oppositie, werd opgepakt en verdween. Trotski’s eerste vrouw, Alexandra Sokolovskaja, de vrouw die hem kennis liet maken met socialistische opvattingen, werd naar een concentratiekamp overgebracht waar ze nadien overleed. Later werd Trotski’s zoon Sergei, een wetenschapper zonder enige politieke banden of interesse, opgepakt en onder het valse voorwendsel dat hij arbeiders zou hebben “vergiftigd” in de gevangenis gestopt. Trotski zou later vernemen dat Sergei was overleden in de gevangenis. Naast een angst voor de opvattingen van Trotski, speelde “het motief van persoonlijke wraak steeds een belangrijke rol in het represieve beleid van Stalin.” (Diary in Exile, p. 66)

    Van meet af aan begon de GPU te infiltreren in de kringen rond Trotski en de groepen van de Linkse Oppositie. Er waren verdenkingen tegenover een aantal figuren die opdoken in de organisaties van de Oppositie in Europa of die naar Prinkipo kwamen om Trotski te bezoeken. Jakob Frank uit Litouwen bijvoorbeeld werkte een tijd in Prinkipo maar bleek nadien een stalinist te zijn. Er was ook het geval van Mill (Paul Okun of Obin) die eveneens naar de stalinisten trok, waarbij het voor Trotski onduidelijk was of hij zijn kar had gekeerd of een infiltrant was.

    Waarom werden dergelijke figuren toegelaten in de beweging? Trotski antwoordde publiekelijk op het verraad van Mill. Hij stelde dat de Linkse Oppositie “onder erg moeilijke omstandigheden” moest werken “vanuit een organisatorisch standpunt. Geen enkele revolutionaire partij heeft in het verleden onder een dergelijke vervolging moeten werken. Naast de repressie vanwege de kapitalistische politie van de verschillende landen, staat de Oppositie ook onder druk van de slagen die de Stalinistische bureaucratie toebrengt. De Russische afdeling krijgt het daarbij het hardste te verduren. Maar het is enorm moeilijk om elders Bolsjewiek-Leninisten te vinden, zelfs voor gewoon technische taken. Dat en enkel dat verklaart waarom Mill een tijdlang een administratieve taak vervulde op het secretariaat van de Linkse Oppositie. We hadden iemand nodig die Russisch kon en administratieve taken kon vervullen. Mill was lid geweest van de officiële partij en in die zin was er een zeker vertrouwen.” (Writings, 1932, p. 237)

    Achteraf bekeken had het gebrek aan degelijke veiligheidsmaatregelen tragische gevolgen. Maar de middelen waren enorm beperkt en Trotski begreep dat fobie omtrent infiltratie en overdreven verdachtmakingen van iedereen die de Oppositie wou steunen een contraproductieve rol zou spelen. Met zijn positieve en optimistische kijk tegenover de mens, had Trotski er een afkeer van om individuen te onderwerpen aan persoonlijke onderzoeken.

    De moord op Sedov in Parijs

    Trotski wou het isolement van Prinkipo achter zich laten en zocht een uitvalsbasis die dichter bij het centrum van de Europese gebeurtenissen lag. De kapitalistische democratieën waren niet bepaald welwillend om Trotski asielrecht te verlenen. In 1933 werd hij uiteindelijk in Frankrijk toegelaten. De verscherpte politieke spanningen en vooral de groei van de nationalistische en fascistische rechterzijde zouden de regering van Daladier er evenwel snel toe aanzetten om Trotski uit het land te zetten. Zowat ieder Europees land weigerde hem asiel. Trotski leefde, zoals hij het omschreef, op een “planeet zonder visa”. In 1935 werd Trotski uit Frankrijk gezet en vond hij tijdelijk onderdak in Noorwegen. Daar schreef hij in 1936 “De Verraden Revolutie”.

    Kort na zijn aankomst in Noorwegen begon in Moskou het eerste zuiveringsproces. Stalin zette een grote druk op de Noorse regering om regels op te leggen aan Trotski zodat hij niet zou kunnen antwoorden op de potsierlijke beschuldigingen die hem in Moskou ten laste werden gelegd. Om een virtuele gevangenschap te vermijden, moest Trotski een ander onderkomen vinden. Hij ging uiteindelijk in op een aanbod van de regering-Cardenas om hem asiel te verlenen in Mexico. Op weg naar Mexico herinnerde Trotski aan de open brief aan het poliburo die hij eerder had geschreven en waarin hij vooruitliep op de “wereldwijde bureaucratische moddercampagne” en waarin hij aanslagen op zijn leven voorspelde.

    De zuiveringen in Rusland werden niet beperkt tot de oude Bolsjewieken of de aanhangers van de Linkse Oppositie. Voor iedere leider die in de showprocessen werd opgevoerd, werden honderden of duizenden anderen in alle stilte gevangen genomen, een zekere dood tegemoet gestuurd in de gevangenenkampen of gewoon afgemaakt in de kelders van de gevangenissen. Minstens acht miljoen mensen werden opgepakt tijdens de zuiveringen, vijf tot zes miljoen mensen kwijnden weg in de kampen, velen tot aan hun dood. De aanhangers van de Linkse Oppositie kregen het het hardste te verduren.

    De zuiveringen in Rusland waren direct verbonden met de contra-revolutionaire interventies van Stalin in de revolutie en burgeroorlog die in Spanje losbarstte in de zomer van 1936. Doorheen de bureaucratische leiding van de Spaanse Communistische Partij, die werd gecontroleerd van Moskou, voerde het apparaat van militaire adviseurs uit de Sovjetunie samen met de GPU de terreur uit tegenover de anarchisten, linkse militanten en vooral de trotskisten die het beleid van Stalin in de weg stonden.

    De geheime politie van Stalin voerde intussen ook haar campagne tegen het secretariaat van de Internationale Linkse Oppositie op. Dat secretariaat bevond zich in Parijs en werd geleid door de zoon van Trotski, Leon Sedov. Sedov speelde een belangrijke rol in het voorbereiden en verspreiden van de werken van Trotski, het Bulletin van de Oppositie en in het onderhouden van contacten met groepen van de oppositie doorheen de hele wereld. Sedov leverde ook een belangrijke eigen bijdrage aan het werk van de oppositie. Begin 1938 werd hij echter ziek, vermoedelijk wegens een appendicitis. Op het advies van een man die zijn nauwste medewerker was geworden, ‘Etienne’, ging Sedov naar een ziekenhuis waarvan naderhand bleek dat het werd geleid door “Witte” Russische vluchtelingen met stalinistische standpunten. Sedov leek te herstellen van de operatie, maar hij overleed kort nadien van mysterieuze symptomen. Minstens één dokter bevestigde dat dit het gevolg van vergiftiging was. Verder onderzoek bracht aan het licht dat zijn ziekte van in het begin het resultaat was van vergiftiging.

    Trotski schreef een ontroerend eerbetoon aan zijn overleden zoon, “Leon Sedov, Zoon, Vriend, Strijder.” (Writings, 1937/38, p. 166-179). Hij bracht hulde aan de rol van Sedov in de strijd voor de verdediging van de oprechte marxistische opvattingen tegen de stalinistische verdraaiingen. Maar hij gaf ook een indicatie van de mate waarin dit een persoonlijke slag vormde. “Hij was een deel van ons beiden”, stelde Trotski in naam van zichzelf en van Natalia. “Ons jonge onderdeel. Via honderden kanalen bereiken onze gedachten en gevoelens hem dagelijks in Parijs. Samen met Sedov overlijdt alles dat nog jong was in ons.”

    Naderhand werd bekend dat Leon Sedov was verraden door ‘Etienne’, die eigenlijk een agent van de GPU was en brutaler en meedogenlozer te werk ging dan gelijk welke spion of provocateur voor hem. Etienne bleek ene Mark Zborowski te zijn. Eind jaren 1950 werd bekend dat hij een cruciale figuur uit het netwerk van de GPU in de VS was. Zborowski had toen al een lange geschiedenis van verraad, dubbelspel en bloed. In zijn rechtszaak in de VS gaf hij toe dat hij een hand had in de moord op Rudolf Klement (de secretaris van Trotski die werd vermoord in Partijs in 1938), Erwin Wolf (een aanhanger van Trotski, vermoord in Spanje in juli 1937) en Ignace Reiss (een topagent van de GPU die afstand nam van de stalinistische terreurmachine om zijn steun aan de Vierde Internationale te betuigen, vermoord in Zwitersland in september 1937).

    Zborowski had contact met agenten van de GPU in Spanje die verantwoordelijk waren voor de moord op Erwin wolf. Onder die contacten bevond zich de berichte kolonel Eitingon. Dat was de man die onder tal van pseudoniemen de operatie leidde om Trotski te vermoorden in Mexico. Hij deed daarbij beroep op zijn minnares Caridad Mercader en haar zoon, Ramon Mercader, die uiteindelijk Trotski effectief zou vermoorden.

    De aanval van 24 mei

    Trotski, Natalia Sedova en een handvol dichte medewerkers kwamen in januari 1937 in Mexico aan. De regering van generaal Lazaro Cardenas was de enige regering ter wereld die asiel wou geven aan Trotski tijdens diens laatste levensjaren. In tegenstelling tot de ontvangst die hem te beurt viel in andere landen, werd hij hier op een officiële wijze verwelkomd. Hij zou zich vestigen in Coyoacan, een voorstad van Mexico-stad. Hij woonde er in een huis die hem werd geleend door een vriend en politieke aanhanger, Diego Rivera, een bekende Mexicaanse schilder.

    De aankomst van Trotski viel samen met een tweede showproces in Moskou en er volgde al snel een derde nog grotesker proces. Natalia vertelde hierover: “We luisterden naar de radio, openden de post en de kranten uit Moskou en we dachten dat de waanzin, absurditeit en woede, fraude en bloed langs alle kanten op ons afkwamen, zowel hier in Mexico als voordien in Noorwegen…” Eens te meer legde Trotski de interne tegenstellingen bloot in de gefabriceerde bewijzen tegen hem en zijn aanhangers.

    Er werd een “tegenproces” opgezet onder leiding van de liberale Amerikaanse filosoof John Dewey. Deze onderzoekscommissie sprak Trotski over de hele lijn vrij van de beschuldigingen die tegen hem werden geuit. Trotski waarschuwde dat het doel van de processen was om een nieuwe golf van terreur te rechtvaardigen. Die golf van terreur zou zich richten tegen iedereen die ook maar enige bedreiging zou vormen voor de dictatoriale leiding van Stalin, zowel tegen actieve tegenstanders als tegen potentiële bureaucratische rivalen of gewoon om vervelende elementen uit het verleden aan de kant te schuiven. Trotski was er zich van bewust dat de doodsstraf die tegen hem was uitgesproken geen louter abstract gegeven was.

    De Mexicaanse Communistische Partij werd geleid door figuren die loyaal de lijn vanuit Moskou volgden. Zodra Trotski naar Mexico kwam, begonnen zij een campagne om de bewegingsvrijheid van Trotski te beperken en vooral om te vermijden dat hij zou kunnen antwoorden op de beschuldigingen van de Moskouse processen. Ze kwamen op voor de uitwijzing van Trotski uit het land. De kranten en magazines van de CP en van door de CP gecontroleerde vakbonden (in de vakbondsfederatie CTM) waren goed voor een stroom van lasterlijke beschuldigingen. Er werd zelfs beweerd dat Trotski deel uitmaakte van een complot tegen de regering van Cardenas en daarbij zou samenwerken met fascistische en reactionaire elementen. Trotski was er zich van bewust dat de stalinistische media een taal gebruikte die militanten ertoe zou aanzetten om de discussie met wapens te beslechten.

    Midden in de nacht van 24 mei 1940 was er een eerste directe aanval op het leven van Trotski. Een gewapende groep viel zijn huis binnen en trok naar de kamers van het huis met machinegeweren. Ze probeerden alles in brand te steken om de archieven van Trotski te vernietigen en om zoveel mogelijk schade aan te richten. Trotski en Natalia ontsnapten aan de dood door zich te verbergen onder een bed. Hun kleinzoon Seva werd licht gewond door een kogel. De aanvallers lieten een zware bom achter, maar die ging gelukkig niet af. Nadien bleek dat de aanvallers waren binnen gelaten door Robert Sheldon Harte, één van de veiligheidsagenten die blijkbaar om de tuin was geleid door iemand onder de aanvallers die hij had gekend en vertrouwd. Zijn lijk werd later teruggevonden.

    Alle bewijsmateriaal wees in de richting van de Mexicaanse stalinisten en de GPU. Een gedetailleerde analyse van de stalinistische media in de weken voor de aanval maakte duidelijk dat ze voorkennis hadden en zich hadden voorbereid op een gewapende moordpoging. De Mexicaanse politie arresteerde een aantal medeplichtigen, die een beperkte rol hadden gespeeld. Hun getuigenissen wezen al snel in de richting van leidinggevende figuren uit de Mexicaanse Communistische Partij. In het proces werd al snel gewezen op de rol van David Alfaro Siqueiros, net als Diego Rivera een bekende schilder maar dan wel als leidinggevend lid van de CP. Siqueiros was in Spanje geweest en werd al langer verdacht van banden met de GPU. De stalinisten probeerden de aanval af te doen als iets dat door Trotski zelf was “uitgelokt”, alsof Trotski het zelf had georganiseerd om de CP en de regering te discrediteren. Uiteindelijk werden de verantwoordelijken, waaronder Siqueiros, opgepakt. Onder druk van de CP en de CTM werden ze in maart 1941 al vrijgelaten, zogezegd wegens een “gebrek aan bewijzen”.

    Sinquieros ontkende zijn rol in de aanval niet langer. Hij begon er openlijk over op te scheppen. De leiding van de CP vond dat vervelend. Niet de aanval zelf was vervelend vanuit het CP-standpunt, maar wel het mislukken ervan en de nasleep. Er werd geprobeerd om afstand te nemen van de aanval en de verantwoordelijkheid werd afgeschoven op “oncontroleerbare elementen” en “provocateurs”.

    De stalinistische media voerde Siquieros eerst op als een held maar stelde al snel dat hij “half-gek” was en er werd zelfs gesuggereerd dat hij door Trotski was betaald. De logica was ver te zoeken in de CP-argumentatie. Er werd gesteld dat de aanval een provocatie was tegen de CP en tegen de Mexicaanse staat en dat Trotski bijgevolg onmiddellijk het land moest worden uitgezet.

    38 jaar later bekende een leidinggevende CP’er de waarheid. In zijn memoires, “Mijn getuigenis”, die in 1978 werden uitgegeven door de Mexicaanse CP zelf, ging Valentin Campa in tegen de officiële ontkenningen van de partij en gaf hij details over de voorbereidingen voor de poging om Trotski te vermoorden.

    Campa stelde dat hij in de herfst van 1938 samen met Raphael Carrillo (een lid van het centraal comité van de partij) bij de algemeen secretaris van de partij, Herman Laborde, werd geroepen. Hij werd daar geïnformeerd over een “erg vertrouwelijke en delicate zaak”. Laborde vertelde dat hij bezoek had gekregen van een vertegenwoordiger van de Comintern (het ging eigenlijk om de GPU) die hem op de hoogte had gebracht van de “beslissing om Trotski te elimineren” en daarbij hulp had gevraagd om “deze eliminatie uit te voeren”. Na een “grondige analyse” werd volgens Campa dat voorstel afgewezen. “We kwamen tot de conclusie dat Trotski politiek had afgedaan, zijn invloed was quasi nihil, dat hadden we overigens vaak genoeg in heel de wereld verkondigd. En zijn eliminatie zou de Mexicaanse CP geen dienst bezorgen, evenmin als revolutionaire beweging in Mexico en de internationale communistische beweging. We kwamen tot de conclusie dat het voorstel om Trotski uit de weg te ruimen een ernstige fout was.” Laborde en Campa werden als gevolg van dit standpunt beschuldigd van “sectair opportunisme” en ze werden uit de partij gezet.

    De campagne om de moord op Trotski voor te bereiden, werd wel verder gezet door een aantal stalinistische leiders die ervaring hadden in het nauwkeurig naleven van de orders vanuit Moskou. Siquieros was in Spanje actief geweest en was wellicht sinds 1928 een agent van de GPU. Vittoria Codovilla was een Argentijnse stalinist die in Spanje onder Eitingon had gewerkt en wellicht een rol had gespeeld in het martelen en vermoorden van POUM-leiders Andreas Nin. Pedro Checa was een leider van de Spaanse CP die in ballingschap in Mexico verbleef, zijn naam (een pseudoniem) ontleende hij overigens aan de naam van de Russische geheime politie, de Tsjeka. Carlos Contreras ten slotte, alias Vittorio Vidali, was actief voor de GPU in Spanje onder het pseudoniem “generaal Carlos”. De coördinator van het gebeuren was de onvermijdelijke kolonel Eitingon.

    Stalin bereidt een nieuwe poging voor

    Na de mislukte poging door Siquieros en zijn groep om het huis van Trotski te bestormen, werd volgens Campa “een derde alternatief in de praktijk omgezet. Raymond Mercader, die het pseudoniem Jacques Mornard gebruikte, vermoordde Trotski op de avond van 20 augustus 1940.”

    Trotski zag het feit dat de aanval van Siquieros was mislukt als een uitstel van executie. Natalia schreef achteraf: “Ons gevoel van geluk omdat we gered waren, werd getemperd door het vooruitzicht dat nieuwe bezoeken op de agenda zouden staan en daar moesten we ons op voorbereiden.” De verdediging van Trotski’s huis werd opgedreven met nieuwe voorzorgsmaatregelen. Jammer genoeg werden geen maatregelen genomen om een grondiger onderzoek te doen naar de man die uiteindelijk de moordenaar van Trotski zou worden, ondanks het feit dat verschillende huisgenoten bedenkingen hadden bij deze vreemde figuur.

    Trotski verzette zich tegen een aantal van de bijkomende veiligheidsmaatregelen die hem werden aangeraden. Zo wou hij niet dat hij steeds werd begeleid door een veiligheidswacht. “Het was onmogelijk om ons leven volledig om te vormen tot een soort zelfverdediging”, stelde Natalia. “In die omstandigheden verliest het leven haar waarde.” Maar met het belang van het werk van Trotski en de onvermijdelijkheid van nieuwe aanslagen op zijn leven, kon de veiligheid ongetwijfeld toch beter zijn georganiseerd. Kort voor de ontvoering van Sheldon Harte stelde Trotski vast dat hij arbeiders die het huis moesten versterken zomaar vrije toegang liet tot het terrein. Trotski klaagde hierover en stelde dat het onvoorzichtig was. Hij voegde er – ironisch genoeg slechts enkele weken voor de dood van Harte – aan toe: “je zou wel eens het eerste slachtoffer van je onvoorzichtigheid kunnen worden” (Natalia Sedova, Father and Son)

    Enkele dagen na de mislukte aanslag door Siquiero en co was er een eerste ontmoeting tussen Mercader en Trotski. De voorbereidingen voor een aanslag door Mercader werden echter al veel vroeger aangevat. Via Zborowski en andere GPU-agenten die de aanhangers van Trotski hadden geïnfiltreerd in de VS, kwam Mercader in contact met Sylvia Ageloff. Dat was een jonge Amerikaanse trotskiste die naderhand voor Trotski zou gaan werken in Coyoacan. De GPU-agent slaagde er in om Ageloff te verleiden waardoor ze een ongewilde medeplichtige zou worden van zijn misdaad.

    Mercader had een uitgebreid levensverhaal op politiek vlak uitgewerkt, maar er waren toch verdachte elementen. Hij was lid geworden van de CP in Spanje en werd actief in de periode 1933-36, toen het al een volledig stalinistische partij was geworden. Wellicht was het via zijn moeder, Caridad Mercader, dat hij met de GPU in contact kwam. Zijn moeder was bij de GPU en een kennis van Eitingon. Na de nederlaag van de Spaanse republiek, een nederlaag die in de hand werd gewerkt door de sabotage van Stalin, trok Mercader naar Moskou waar hij werd voorbereid op zijn toekomstige rol. Hij ontmoette Ageloff in Parijs in 1938 en trok met haar naar Mexico in januari 1940 waar hij zich stapsgewijs integreerde in de omgeving rond Trotski.

    Toen hij in de directe omgeving van Trotski was binnen geraakt, zocht hij een persoonlijk contact met hem. Dat gebeurde met het excuus om over een artikel te discussiëren dat hij had geschreven. Trotski vond het artikel niet bepaald goed, het was banaal en nutteloos. Maar de eerste persoonlijke ontmoeting diende voor Mornard/Mercader slechts als generale repetitie voor de eigenlijke moord.

    Zijn volgende bezoek kwam er in de morgen van 20 augustus 1940. Ondanks tegenkantingen van Natalia en de lijfwachten van Trotski, werd Mornard opnieuw met Trotski alleen gelaten. “Na drie of vier minuten”, zo vertelde Natalia, “hoorde ik een verschrikkelijk geroep… Lev Dadidovich [Trotski] verscheen, hij leunde voorover tegen de deurrand. Zijn hoofd hing vol met bloed, zijn blauwe ogen waren niet meer verborgen achter zijn bril, zijn armen hingen er lusteloos bij…” Mornard had Trotski een fatale slag op het achterhoofd toegebracht met een ijshouweel dat hij had binnen gesmokkeld onder zijn regenjas. De slag was niet direct dodelijk. Trotski bleef maar roepen en probeerde zich te verzetten door zijn aanvaller neer te halen en verdere slagen met het ijshouweel te vermijden.

    “De dokter stelde dat de verwondingen niet zo ernstig waren”, stelde Natalia. “Lev Davidovich luisterde emotieloos naar de dokter die nochtans een geruststellende boodschap bracht. Hij wees naar zijn hart en zei: “Ik voel… hier… dat dit het einde is… deze keer… is het hen gelukt.” (Life and Death of Leon Trotski, p268).

    Trotski werd naar het ziekenhuis overgebracht. Hij werd er geopereerd en leefde nog meer dan een dag tot hij op 62-jarige leeftijd overleed op 21 augustus 1940.

    Mercader leek te hopen dat hij er na de zachte bestraffing van Siquieros ook met een lichte straf zou van af geraken. Maar hij werd veroordeeld tot 20 jaar gevangenisstraf en die termijn heeft hij ook uitgezeten. Maar zelfs nadat zijn ware identiteit bekend was geraakt en bevestigd door middel van vingerafdrukken en andere bewijzen, bleef hij weigeren om te zeggen wie hij was of wie hem had opgedragen om Trotski te vermoorden. Deze misdaad werd algemeen toegeschreven aan Stalin en de GPU, maar de stalinisten bleven alle verantwoordelijkheid ontkennen. Er zijn nochtans bewijzen dat de moeder van Mercader, die samen met Eitington uit Mexico kon wegvluchten, aan Stalin werd voorgesteld en een hoge decoratie kreeg voor zichzelf en haar zoon. Mercader werd gehuldigd na zijn terugkeer naar Oost-Europa toen hij zijn termijn had uitgezeten. Zijn stilzwijgen kon niet vermijden dat er een pak bewijsmateriaal was dat nadien werd bevestigd door getuigenissen van Russische spionnen die in de VS werden berecht, topagenten van de GPU die naar het Westen overliepen en de late memoires van diverse stalinistische leiders zelf. Alles wijst op een duidelijke band tussen Mercader en de terreurmachine van Stalin in Moskou.

    Uiteindelijk slaagde Stalin er in om de man te vermoorden die samen met Lenin de belangrijkste revolutionaire leider uit de geschiedenis was. Maar zoals Natalia achteraf schreef: “Er zal vergelding komen voor deze moordenaars. Doorheen zijn volledige moedige en mooie leven, geloofde Lev Davidovich in de geëmancipeerde mensheid van de toekomst. In de laatste jaren van zijn leven was die overtuiging niet afgezwakt, het werd integendeel meer matuur en vastberadener dan ooit. De mensheid zal in de toekomst worden bevrijd van alle onderdrukking.” (How it Happened, november 1940).

    Trotski’s blijvende erfenis

    Er zijn veel pogingen gedaan om Trotski af te schilderen als een “tragisch” figuur, alsof zijn perspectief van socialistische revolutie in de kapitalistische landen en van politieke revolutie in de Sovjetunie wel “nobel” was maar toch hopeloos idealistisch. Dat is het standpunt dat impliciet wordt ingenomen door Isaac Deutscher in het derde volume van zijn biografie van Trotski, “The Prophet Outcast”. Daarin laat hij zich laagdunkend uit over de pogingen van Trotski om een nieuwe internationale marxistische leiding te organiseren. De enorme inspanningen van Trotski worden er als een futiliteit gezien.

    Als er iets tragisch was aan het leven van Trotski, dan kwam dit omdat zijn volledige leven en werk na de geslaagde Russische revolutie onafscheidelijk verbonden was met de revolutionaire strijd van de internationale arbeidersklasse en dat in een periode van nederlagen. Omdat Trotski een leidinggevende rol had gespeeld in de Oktoberrevolutie, werd hij bij de eb in het revolutionaire getij gedwongen tot ballingschap en politiek isolement. Sceptici hebben afstand gedaan van marxistische perspectieven of zich neergelegd bij het stalinisme of het kapitalisme (of beiden). Trotski en de kleine groep aanhangers die zich bleven organiseren in de Oppositie daarentegen voerden strijd om een nieuwe generatie van revolutionaire leiders te vormen voor een toekomstige hernieuwde opgang van de internationale arbeidersbeweging.

  • Kapitalisme in crisis: hoog tijd voor een socialistisch alternatief! (2)

    Het kapitalisme toont iedere dag opnieuw haar falen aan. Een groot deel van de wereldbevolking leeft in extreme armoede, we kennen oorlogen en hongersnood, het milieu wordt om zeep geholpen. Linkse socialisten leggen zich daar niet niet bij neer. Wij verzetten ons tegen het kapitalisme en komen op voor een andere samenleving, een socialistische maatschappij. We baseren ons daarbij op het marxisme. In dit dossier willen we je laten kennis maken met onze kritieken op het kapitalisme alsook onze socialistische visie. Dit dossier is grotendeels gebaseerd op het boek “Socialism in the 21st century”, geschreven door Hannah Sell.

    Het kapitalisme slaagt er niet in om de overgrote meerderheid van de mensheid een waardig leven aan te bieden. Dat komt niet alleen door de inhaligheid van individuele miljardairs of het falen van de politici. Moest dat het geval zijn, zou het volstaan om de uitwassen van het kapitalisme aan te pakken en de rotte appels weg te hervormen. Maar ongelijkheid en armoede maken deel uit van de fundamenten van de kapitalistische samenleving.

    Kapitalisme leidt tot crisis

    Meer dan 150 jaar geleden schreven Karl Marx en Friedrich Engels “Het Communistisch Manifest”. Dat werd een van de meest invloedrijke politieke brochures ooit. “Het Kapitaal” van Marx werd eveneens erg breed verspreid, dit jaar kwam er nog een nieuwe Nederlandstalige uitgave van op de markt. De marxistische klassiekers waren de eerste werken met een wetenschappelijke analyse van hoe het kapitalisme werkt, hoe dit systeem leidt tot een polarisatie van rijkdom en vooral ook hoe het kan worden omver geworpen.

    Vandaag wordt Marx opnieuw boven gehaald, ook in de rechtse media. Ideeën mogen dan al oud zijn, indien ze accuraat zijn blijven ze modern. Dat geldt voor het marxisme. Uiteraard was niet alles wat Marx en Engels in de 19de eeuw schreven volledig correct tot in de details en de samenleving ziet er vandaag anders uit als toen. Maar toch zijn heel wat zaken die toen reeds werden geschreven erg relevant voor de situatie vandaag.

    Marx en Engels analyseerden het kapitalisme en legden uit hoe dit systeem steeds opnieuw leidt tot overproductiecrisis. Het kapitalisme is een cyclisch systeem waarbij een aantal factoren tot crisis kunnen leiden, maar de onderliggende redenen voor de crisis zijn de fundamentele tegenstellingen van het kapitalisme zelf. Zo is er de tegenstelling tussen het collectieve karakter van de productie aan de ene kant en het private bezit van de productiemiddelen aan de andere kant. Er is ook de tegenstelling tussen de wereldmarkt en de beperkingen van de natiestaat.

    Het kapitalisme is gebaseerd op productie voor de winst en niet voor sociale behoeften. De arbeidersklasse creëert nieuwe waarde, maar krijgt slechts een deel van deze waarde terug als loon. De kapitalisten houden de rest, de meerwaarde, voor zichzelf. Hierdoor kan de arbeidersklasse niet alles wat het geproduceerd heeft terugkopen.

    De kapitalisten kunnen dit deels oplossen door een stuk van de meerwaarde terug in de industrie te investeren, maar dat maakt het probleem van overproductie enkel nog groter. Uiteindelijk kunnen de kapitalisten de overproductiecapaciteit niet overkomen en komt het systeem in crisis.

    De wereld veranderen

    Marx en Engels beperkten zich niet tot een analyse van het kapitalisme. Marx stelde: “Filosofen hebben de wereld enkel geïnterpreteerd, het komt er op aan haar te veranderen.” Hij erkende dat het kapitalisme ondanks al haar wreedheden een historische rol had gespeeld in het ontwikkelen van de productiekrachten en de wereldmarkt. Het was een stap vooruit tegenover de feodale samenlevingen die haar voorafgingen. Maar het kapitalisme was geen eindpunt. Het heeft met de enorme technologische en wetenschappelijke ontwikkelingen de basis gelegd voor een nieuwe stap vooruit in de vorm van een socialistische samenleving.

    Onder het kapitalisme zijn de rijkdom en de macht in de handen van een kleine minderheid, de kapitalisten. De ontwikkeling van nieuwe technologie en van productie gebeurt niet op rationele basis, maar enkel voor de winsten. Hierdoor wordt het bestaande potentieel niet benut. Vandaag zijn er minder kapitalisten dan in Marx’ tijd, maar ze zijn wel veel rijker geworden. Er is een steeds grotere concentratie van kapitaal. De afgelopen 50 jaar is de kloof tussen de rijkste en de armste 20% van de wereldbevolking verdubbeld. Zowat 100 grote bedrijven controleren 70% van de wereldhandel.

    Om de winsten op te drijven, willen de kapitalisten ons steeds langer en harder laten werken. Arbeiders zijn diegenen die hun arbeid voor een loon verkopen. Onze arbeid is net als al de rest onder het kapitalisme een koopwaar geworden. Het verschilt echter van andere koopwaar in die zin dat arbeid zorgt voor nieuwe goederen en nieuwe waarde. De arbeidersklasse is vandaag niet aan het verdwijnen, ze is numeriek en relatief veel sterker dan in de tijd van Marx en Engels, ook al zijn een aantal voormalige bastions van de arbeidersklasse in de industrie verzwakt (in de Westerse landen).

    Het klopt dat de arbeidersklasse de afgelopen jaren haar kracht niet of toch weinig heeft gebruikt. Maar dat komt niet zozeer door een objectieve verzwakking van de potentiële kracht, het is eerder het resultaat van subjectieve redenen die kunnen worden samengevat als een tijdelijk gebrek aan zelfvertrouwen na de zware nederlagen van de arbeidersklasse in de jaren 1980 en 1990 en het daaropvolgende neoliberale offensief.

    Het kapitalisme ondermijnt het leven en de gemeenschappen van de werkende bevolking. Dat gaat gepaard met het harder worden van de samenleving en een “morele achteruitgang”. De arbeidersbeweging zal ook daar tegen in moeten gaan met collectieve strijd om onze gemeenschappen te beschermen.

    Een alternatief op het kapitalisme

    De heersende klasse wil ons doen geloven dat het kapitalisme of de klassensamenleving het onvermijdelijke resultaat is van de menselijke aard. Biologie kan bepaalde elementen van ons gedrag bepalen, maar de menselijke aard is geen permanent onveranderlijk gegeven dat op magische wijze uit de lucht is komen vallen.

    Gedurende miljoenen jaren hebben mensen in egalitaire nomadische jager-verzamelaarssamenlevingen geleefd. Voedsel, onderdak en alles wat nodig was om te overleven werd gelijk gedeeld. Het was pas na de agrarische revolutie, toen de nomadische stammen zich vestigden om gewassen te verbouwen, dat een overschot aan rijkdom werd gecreëerd waardoor voor het eerst in de geschiedenis een heersende klasse kon ontwikkelen.

    Verschillende heersende klassen hebben sindsdien beweerd dat het de “menselijke aard” was die ervoor verantwoordelijk was dat de ene mens een slaaf was en de andere een koning, die door God was aangesteld om over alle anderen te heersen. In werkelijkheid waren het materiële omstandigheden en productiewijzen die de basis vormden voor de verhoudingen tussen verschillende klassen.

    De arbeidersklasse beschikt vandaag over een nooit geziene potentiële kracht. Omwille van haar plaats in het productieproces is dit de enige maatschappelijke kracht die fundamentele verandering kan bekomen. Het zijn immers de arbeiders die aan de basis van de productie van alle waarde liggen.

    Door de huidige moderne technologie voor de belangen van iedereen in te zetten, zou het socialisme de basis creëren om de menselijke cultuur fundamenteel te veranderen. In de plaats van een samenleving die inhaligheid en egoïsme beloont, zou een socialistische samenleving gelijkheid en rechtvaardigheid centraal stellen.

    Beslissingen zouden democratisch worden genomen, niet door om de vier jaar een andere rijke figuur te verkiezen, maar door op regelmatige basis gewone werkenden te verkiezen op massale bijeenkomsten en rechtstreekse verkiezingen. Diegenen die macht uitoefenen, zoals managers of publieke vertegenwoordigers, zouden worden verkozen en permanent afzetbaar zijn. Ze zouden niet meer verdienen dan een gemiddeld loon van de mensen die ze vertegenwoordigen.

    Een kortere arbeidsweek waarbij het beschikbare werk wordt verdeeld, het voorzien van de basisbehoeften van de meerderheid van de bevolking zou de vrouwen en mannen bevrijden en toelaten om eindelijk de controle over hun eigen leven in eigen handen te nemen. Ontdaan van alle hindernissen voor de ontwikkeling van hun creatieve en intellectuele mogelijkheden, zou dit leiden tot een explosieve ontwikkeling van het immense creatieve potentieel van de mensheid.

  • Kapitalisme in crisis: hoog tijd voor een socialistisch alternatief! (1)

    Het kapitalisme toont iedere dag opnieuw haar falen aan. Een groot deel van de wereldbevolking leeft in extreme armoede, we kennen oorlogen en hongersnood, het milieu wordt om zeep geholpen. Linkse socialisten leggen zich daar niet niet bij neer. Wij verzetten ons tegen het kapitalisme en komen op voor een andere samenleving, een socialistische maatschappij. We baseren ons daarbij op het marxisme. In dit dossier willen we je laten kennis maken met onze kritieken op het kapitalisme alsook onze socialistische visie. Dit dossier is grotendeels gebaseerd op het boek “Socialism in the 21st century”, geschreven door Hannah Sell.

    [box type=”shadow” align=”alignright” width=”100″]

    Wat met de stalinistische dictaturen?

    De dictaturen in Rusland, China, Oost-Europa en elders hadden niets te maken met oprecht democratisch socialisme. Socialisten moeten de ervaring van de Russische revolutie bestuderen om de redenen voor de bureaucratische degeneratie te begrijpen. Deze redenen moeten in de specifieke historische omstandigheden worden gezocht, niet in de menselijke natuur.

    De Russische revolutie van oktober 1917 was het werk van de arbeidersklasse, die het kapitalisme omver wierp en begon te bouwen aan een nieuwe socialistische samenleving. De Sovjetunie kende aanvankelijk de meest democratische regering die de wereld ooit had gekend: gewone arbeiders en boeren beheerden de samenleving doorheen arbeidersraden (die “sovjets” werden genoemd). Het was een van de eerste landen ter wereld waar vrouwen mochten stemmen en andere wettelijke rechten hadden zoals het recht op abortus. De Sovjetunie legaliseerde homoseksualiteit.

    De bolsjewistische leiders, Lenin en Trotski, stelden dat het onmogelijk was om socialisme in één land op te bouwen, zeker in de onderontwikkelde en semi-feodale omstandigheden van Rusland. Ze stelden dat de Russische revolutie enkel zou overleven indien het zou gevolgd worden door revoluties in de machtige kapitalistische landen van West-Europa.

    De belangrijkste imperialistische machten erkenden dat de Russische revolutie geen puur lokaal gegeven was, maar een wereldwijde bedreiging voor het kapitalisme. Dat was de reden waarom ze samen met Russische kapitalisten en grootgrondbezitters overgingen tot een bloedige burgeroorlog om de nieuwe Sovjet-regering omver te werpen. Eenentwintig landen, waaronder de VS, Frankrijk, Groot-Brittannië en België, vielen Rusland binnen om de contrarevolutie te steunen. Een beslissend element voor de overwinning van de Bolsjewieken in de burgeroorlog was de golf van revoluties in Europa en de rest van de wereld als gevolg van de Russische revolutie en de oproep van de Bolsjewieken om in opstand te komen tegen Wereldoorlog I. De revolutionaire opstanden in Duitsland en doorheen Europa zorgden voor het einde van de oorlog en verplichtten de heersende klassen om hun troepen uit Rusland terug te trekken om verdere opstanden in eigen land te voorkomen.

    Jammer genoeg hebben deze revoluties niet geleid tot het omverwerpen van het kapitalisme. Dat was omdat er in tegenstelling tot Rusland geen massale revolutionaire partij was die in staat was om de revoluties tot hun logische conclusies te leiden. In de plaats daarvan werden de massale arbeiderspartijen in Europa gecontroleerd door reformistische leiders die een beslissende rol speelden in het redden van het kapitalisme.

    De Sovjetunie sloeg de pogingen van de contrarevolutie af maar bleef wel geïsoleerd. De bloedige burgeroorlog liet een vernietigd land achter alsook een uitgeputte bevolking, werkloosheid en honger. Dat was de basis voor de opkomst van een conservatieve, bureaucratische kaste. De bureaucratie rond Stalin kon haar macht consolideren in de jaren 1920 en 1930 en maakte een einde aan de democratische rechten die de arbeidersklasse had afgedwongen.

    De vele revoluties die volgden in de neokoloniale wereld en in Europa namen vervolgens Rusland als voorbeeld en de Sovjetregering slaagde er in haar stalinistische model te exporteren naar China, Oost-Europa en elders.
    [/box]

    Wat betekent kapitalisme?

    In haar 300-jarig bestaan heeft het kapitalisme de wereld veranderd. Er kwamen spoorwegen, elektriciteit, vliegtuigen, computers,… De wereldeconomie is op een eeuw tijd 17 keer zo groot geworden.

    Ondanks alle technologie en alle mogelijkheden is er geen drinkbaar water voor 1,2 miljard mensen. 841 miljoen mensen leven ondervoed. Tot 28 miljoen Afrikanen zijn besmet met het HIV-virus. Het kapitalisme besteedt miljarden euro’s aan wapenhandel om de arme bevolking van Afghanistan te bombarderen, maar het vindt geen oplossingen voor armoede, honger en ziekte. Het kapitalisme is een bedreiging voor de toekomst van de planeet, de winstzucht leidt tot kortzichtige productie waarbij geen rekening wordt gehouden met mens en klimaat.

    De productiekrachten zijn enorm sterk ontwikkeld, maar worden niet planmatig aangewend. Alles staat ten dienste van de winsten op korte termijn. Regeringen en traditionele politici dienen de belangen van het kapitaal en gebruiken daartoe alle mogelijke middelen waarover ze beschikken, zoals het staatsapparaat en het gerecht. Het kapitalisme staat zogezegd voor een “vrije markt” en “democratie”, maar welke democratische inspraak hebben we op hoe er wordt geproduceerd? De vrijheid van miljarden gewone mensen is beperkt tot de vrijheid om uitgebuit te worden, miserie te kennen en oorlogsslachtoffer te worden.

    Wat betekent socialisme?

    Een socialistische samenleving wil het enorme potentieel van menselijke talenten en technologie aanwenden om een samenleving en economie op te bouwen die aan de behoeften van de iedereen kan voldoen.

    Dat betekent niet dat alle problemen onmiddellijk kunnen worden opgelost, verre van. Maar het wegnemen van het winstmotief zou het begin vormen van de opbouw van een nieuwe samenleving, wat enkel op internationaal vlak kan. Socialisten zijn voor een geplande economie waarbij de grote bedrijven, die meer dan 80% van de economie controleren, onder democratische gemeenschapscontrole worden geplaatst, arbeiderscontrole noemen we dat. Dit betekent uiteraard niet dat alle kleine winkels, bakkers, beenhouwers,… zouden worden genationaliseerd.

    Onder een socialistisch bewind zouden we meer te zeggen hebben dan onder de parlementaire democratie van het kapitalisme, waarbij we om de paar jaar naar gemediatiseerde verkiezingen trekken om parlementsleden te verkiezen die niet direct onze belangen centraal stellen en amper enige rekenschap moeten afleggen. Socialisten willen net dat iedereen deelneemt aan het beslissingsproces over hoe de samenleving en de economie worden beheerd.

    Verkozen vertegenwoordigers zouden steeds verantwoording verschuldigd zijn en permanent afzetbaar zijn door diegenen die hen hebben verkozen. Vertegenwoordigers zouden niet meer verdienen dan een gemiddeld arbeidersloon zodat ze hun band met de gewone bevolking niet verliezen. Een links socialistisch parlementslid zoals de Ier Joe Higgins in het Europees parlement leeft overigens aan een gemiddeld arbeidersloon.

    Socialisten komen op voor arbeidersdemocratie. Dat betekent dat de volledige samenleving meewerkt aan de planning van de productie. Op ieder niveau, op de werkvloer en in de wijken, zouden comités worden opgezet met verkozen vertegenwoordigers die ook regionaal en nationaal bijeenkomen. Iedereen zou op een reële wijze mee kunnen beslissen over hoe de samenleving moet worden beheerd.

    Het kapitalisme heeft overigens een aantal instrumenten uitgebouwd om dit makkelijker te maken. Het onderwijs kan voor een hogere scholingsgraad zorgen en bovendien maakt de nieuwe technologie communicatie eenvoudiger en potentieel ook veel toegankelijker. Een planmatige aanpak is niet utopisch, binnen grote bedrijven wordt vaak erg planmatig te werk gegaan door een kleine groep aan de top.

    Socialisme gaat verder dan het verdelen van de rijkdom. Het gaat ook om wat er wordt geproduceerd en hoe we daar mee over kunnen beslissen. Socialisten zouden meteen komaf maken met de vele middelen die vandaag worden gebruikt voor onder meer de wapenindustrie. We zouden het beschikbare werk verdelen in de plaats van een kleiner wordende groep arbeiders steeds harder en langer te laten werken terwijl een groeiende groep (van onder meer jongeren) werkloos is.

    Het is niet mogelijk om hier en nu – binnen het kader van een samenleving waar de winst heilig is en de mensheid gebukt gaat onder de eindeloze dictaten van de winst – een volledig beeld te schetsen van een socialistische samenleving. We kunnen enkel de voorwaarden naar voor brengen opdat het bestaande potentieel zou worden benut in de belangen van de meerderheid van de bevolking.

  • Het overgangsprogramma en nationalisatie onder arbeiderscontrole. Deel 4. De vakbonden in het tijdperk van de imperialistische ontaarding

    Leon Trotski (tekst overgenomen vanop het Marxistisch Internet Archief)

    Er is in de ontwikkeling, of correcter, in de ontaarding van de moderne vakbonden over de gehele wereld één gemeenschappelijk kenmerk: namelijk hun toenadering tot, en hun versmelting met, de staatsmacht. Dit proces is in even sterke mate karakteristiek voor de neutrale als voor de sociaaldemocratische, de communistische en anarchistische vakbonden. Dit feit alleen al wijst erop dat de tendens tot versmelting met de staat niet inherent is aan de ene of andere doctrine als zodanig, maar voortvloeit uit de maatschappelijke voorwaarden die al de vakbonden met elkaar gemeen hebben.

    Het monopoliekapitalisme berust niet op de vrije concurrentie en op het privé-initiatief, maar wel op een centraal opperbevel. De kapitalistische klieken die aan het hoofd staan van machtige trusts, van de patronale bonden, van bankconsortia enz., controleren het economische leven van op dezelfde hoogte van waarop de staatsmacht dit doet; en op ieder ogenblik nemen zij hun toevlucht tot de samenwerking met deze laatste. Op hun beurt kunnen de vakbonden in de belangrijkste takken van de industrie geen gebruik maken van de concurrentie tussen de verschillende industrieën om er voordeel uit te halen.

    Zij moeten het hoofd bieden aan een gecentraliseerde, innig met de staatsmacht verbonden tegenstander. Inzoverre zij op reformistische stellingen blijven staan, dat wil zeggen op stellingen die berusten op de aanvaarding van het privé-bezit, vloeit daar voor de vakbonden de noodzaak uit voort zich aan te passen aan de kapitalistische staat en te vechten voor de samenwerking ermee. In de ogen van de bureaucratie van de vakbeweging bestaat de meest wezenlijke taak erin de staat te bevrijden van de kapitalistische greep door zijn afhankelijkheid van de trusts te verzwakken en hem naar zich toe te trekken.

    Deze stelling is volledig in harmonie met de maatschappelijke positie van de arbeidersaristocratie en arbeidersbureaucratie die strijden om bij de verdeling van de superwinsten van het imperialistisch kapitalisme een paar kruimels te bekomen.

    In hun redevoeringen doen de travaillistische bureaucraten al het mogelijke om de “democratische” staat het bewijs te leveren van hun welvoeglijkheid en onmisbaarheid in vredestijd en speciaal in oorlogstijd. Met de omvorming van de vakbonden in staatsorganen heeft het fascisme niets nieuws uitgevonden, het drijft slechts alle tendensen die besloten liggen in het imperialisme tot hun uiterste consequenties.

    De koloniale en halfkoloniale landen staan niet onder de heerschappij van een inlands kapitalisme, maar onder die van het buitenlandse kapitalisme. De noodzaak tot directe dagelijkse en praktische banden die de magnaten van het kapitalisme en de regeringen die feitelijk van hen afhankelijk zijn met de koloniale en halfkoloniale regeringen verbinden, wordt hierdoor niet afgewend maar integendeel versterkt. Aangezien het imperialistisch kapitalisme in de koloniale en halfkoloniale landen een aristocratisch en bureaucratisch travaillistische laag verwekt, verzoekt deze laatste om de steun van de koloniale en half-koloniale regeringen als beschermers, voogden en soms als scheidsrechters. Dit vormt de belangrijkste maatschappelijke basis van het bonapartistisch en half-bonapartistisch karakter van de regeringen in de kolonies en over het algemeen in de achtergebleven landen. Dit vormt eveneens de basis voor de afhankelijkheid van de reformistische vakbonden tegenover de staat.

    In Mexico werden de vakbonden bij de wet tot halve staatsorganismen omgevormd en hebben zij uiteraard een half-totalitair karakter aangenomen. De verstaatsing werd volgens de opvatting van de wetgevers in het belang van de arbeiders doorgevoerd, met het doel hun invloed op het regeringsbeleid en op het economische leven te verzekeren. Maar inzoverre dat het buitenlandse kapitalisme de nationale staat overheerst en inzoverre dat het hem mogelijk is met de hulp van de binnenlandse reactionaire krachten de onstabiele democratie omver te werpen en haar te vervangen door een openlijk fascistische dictatuur, in die mate kan de wetgeving die betrekking heeft op de vakbonden ook gemakkelijk een wapen worden in de handen van de imperialistische dictatuur.

    Ordewoord: voor de onafhankelijkheid der vakbonden

    Op het eerste gezicht lijkt het gemakkelijk om uit wat hier vooraf gaat te besluiten dat de vakbonden in het imperialistische tijdperk mee ophouden vakbonden te zijn.

    Zij laten bijna helemaal geen plaats meer over aan de arbeidersdemocratie die in de goeie ouwe dagen, toen de vrijhandel het economische toneel beheerste, de inhoud zelf vormde van het innerlijke leven van de arbeidersorganisaties. Bij afwezigheid van de arbeidersdemocratie kan er geen vrije strijd zijn om invloed uit te oefenen op de leden van de vakbond. En hierdoor verdwijnt het voornaamste werkterrein van de revolutionairen in de schoot van de vakbonden.

    Een dergelijke stellingname zou nochtans fundamenteel fout zijn. We kunnen het terrein en de voorwaarden van onze activiteit niet kiezen om onze verlangens en onze afkeer alleen te kunnen volgen. Het is oneindig veel moeilijker te strijden om de arbeidersmassa in een totalitaire of in een half-totalitaire staat te beïnvloeden, dan in een democratie, dit is evenzeer toepasselijk op vakbonden wier gehele lot de ontwikkeling weerspiegelt van de kapitalistische staten. Maar we kunnen toch niet verzaken aan de strijd voor de beïnvloeding van de arbeiders in Duitsland eenvoudig omdat het totalitair regime een dergelijk werk uiterst moeilijk maakt. Om precies dezelfde reden kunnen we niet verzaken aan de strijd in de organisaties voor verplichte arbeid die door het fascisme werden opgericht. En nog minder kunnen we verzaken aan een systematisch werk in de schoot van de vakbonden van het totalitaire of half-totalitaire type, eenvoudig omdat zij rechtstreeks of onrechtstreeks afhangen van de arbeidersstaat of omdat de bureaucratie de revolutionairen de mogelijkheid ontneemt om vrij in die vakbonden te werken.

    Het is noodzakelijk de strijd te voeren onder al deze concrete voorwaarden die door de voorafgaandelijk ontwikkeling werden geschapen, de fouten van de arbeidersklasse en hun leiders hierbij inbegrepen.

    In de fascistische en half-fascistische landen is het onmogelijk om revolutionair werk te verrichten dat niet ondergronds, illegaal en samenzwerend is. Binnen de totalitaire en half-totalitaire vakbonden is het onmogelijk of nagenoeg onmogelijk om anders te werk te gaan dan als samenzweerders. Het is noodzakelijk dat we onszelf aanpassen aan de concrete voorwaarden die in de vakbonden van elk land heersen, met het doel de massa’s niet alleen tegen de burgerij te mobiliseren, maar ook tegen het totalitair regime in de vakbonden zelf en tegen de leiders die dit regime versterken. Het eerste ordewoord voor deze strijd is: volledige en onvoorwaardelijke onafhankelijkheid van de vakbonden tegenover de kapitalistische staat. Dit betekent de strijd om de vakbonden om te vormen tot organen van de uitgebuite massa’s, en niet tot organen van een travaillistische aristocratie.

    Tweede ordewoord: democratie in de vakbonden

    Deze tweede slogan vloeit rechtstreeks uit de eerste, en veronderstelt om verwezenlijkt te worden de volledige vrijheid van de vakbonden ten overstaan van de imperialistische of koloniale staat.

    Met andere woorden, in het huidige tijdperk kunnen de vakbonden geen eenvoudige organen van democratie zijn zoals zij dat in het tijdperk van het concurrentiële kapitalisme waren, en kunnen zij niet langer politiek neutraal blijven, dat wil zeggen zich beperken tot de verdediging van de dagelijkse belangen van de arbeidersklasse. Zij kunnen niet langer anarchistisch zijn, dat wil zeggen de beslissende invloed van de staat in het leven van de volkeren en klassen negeren. Zij kunnen niet langer reformistisch zijn omdat de objectieve voorwaarden geen ruimte meer laten voor ernstige en duurzame hervormingen.

    De vakbonden van ons tijdperk kunnen ofwel dienen als bijkomstig instrument van het imperialistisch kapitalisme om de arbeiders ondergeschikt te maken en discipline op te leggen en de revolutie te verhinderen, ofwel integendeel, om de instrumenten te worden van de revolutionaire beweging van het proletariaat. De neutraliteit van de vakbonden behoort volledig en onherstelbaar tot het verleden en is gestorven samen met de vrije ‘democratie’ van de bourgeoisie.

    Uit wat vooraf gaat vloeit duidelijk voort dat ondanks de voortdurende ontaarding van de vakbonden en hun voortschrijdende integratie in de imperialistische staat, het werk in de schoot van de vakbonden niet alleen niets aan belang heeft ingeboet, maar zoals tevoren belangrijk blijft en in zekere zin zelfs revolutionair is geworden. De inzet van dit werk blijft wezenlijk de strijd voor de beïnvloeding van de arbeidersklasse. Elke organisatie, elke partij, elke fractie die ten overstaan van de vakbonden een extreme houding durft aan te nemen, dat wil zeggen die in feite de arbeidersklasse de rug toekeert, eenvoudig omdat haar organisatie hem niet aanstaat, is tot ondergang gedoemd. En er dient gezegd dat het hun verdiende loon is.

    In zoverre de voornaamste rol in de achtergebleven landen niet gespeeld wordt door het nationale maar door het buitenlands kapitalisme, bezet de nationale bourgeoisie, wat betreft haar maatschappelijke positie, een veel ondergeschikter positie dan diegene die beantwoordt aan de ontwikkeling van de industrie. In zoverre het buitenlandse kapitaal geen arbeiders importeert maar de inlandse bevolking proletariseert, gaat het nationale proletariaat vlug de belangrijkste rol spelen in het leven van het land. Onder deze voorwaarden gaat de nationale regering, in de mate dat zij weerstand tracht te bieden aan het buitenlandse kapitaal, verplicht zijn in meer of mindere mate op het proletariaat te gaan steunen.

    De regeringen van deze landen integendeel, die het als onvermijdelijk en als meer winstgevend beschouwen schouder aan schouder met het buitenlands kapitaal op te stappen, vernietigen de arbeidersorganisaties en stellen een min of meer totalitair regime in. Aldus brengen de zwakheid van de nationale burgerij, het gebrek aan traditie van de binnenlandse regering en de min of meer snelle ontwikkeling van het proletariaat de funderingen van elk type van stabiel democratisch regiem aan het wankelen. De regeringen van de achtergebleven landen, dat wil zeggen de koloniale of half-koloniale landen, nemen een bonapartistisch of half-bonapartistisch karakter aan en zij verschillen hierin van elkaar dat de enen zich in de richting van een democratische leiding proberen te oriënteren, waarbij ze steun zoeken bij de arbeiders en boeren, terwijl de anderen een vorm van militaire en politiedictatuur instellen.

    Dit eveneens bepaalt het lot van de vakbonden. Ofwel staan zij onder het bijzondere beschermheerschap van de staat, ofwel worden zij onderworpen aan een wreedaardige vervolging. Het beschermheerschap van de staat wordt gedicteerd door twee taken die niet met elkaar in overeenstemming te brengen zijn: ten eerste de gehele arbeidersklasse benaderen en op die manier steun verwerven om aan de overdreven pretenties van het imperialisme weerstand te bieden, ten tweede, de arbeiders discipline opleggen door ze onder controle van een bureaucratie te plaatsen.

    Het monopoliekapitalisme en de vakbonden

    Het monopoliekapitalisme is er steeds minder toe bereid zich met de onafhankelijkheid van de vakbonden te verzoenen. Het eist van de reformistische bureaucratie en van de arbeidersaristocratie, die de kruimels van zijn banket toebedeeld krijgen, dat zij beiden in de ogen van de arbeidersklasse tot de politieke politie van het kapitaal worden omgevormd.

    Wanneer dit niet tot stand gebracht wordt, dan wordt de travaillistische bureaucratie uitgeschakeld en vervangen door de fascisten. Al de inspanningen van de travaillistische aristocratie in dienst van het imperialisme kunnen haar dus niet lang redden tegen de vernietiging.

    De verscherping van de klassentegenstellingen in elk land en van het antagonisme tussen de naties onderling, verwekt een toestand waarin het imperialistische kapitalisme slechts een reformistische bureaucratie kan verdragen (dat wil zeggen tot op een bepaald ogenblik) wanneer deze laatste rechtstreeks als een kleine maar actieve aandeelhouder van de imperialistische ondernemingen, van hun plannen en hun programma’s, zowel in het hart van het land zelf als op wereldvlak handelt. Met het doel zijn bestaan te rekken en niets meer dan dat, moet het sociaal-reformisme in sociaal-imperialisme omgevormd worden. Omdat langs die weg in het algemeen geen uitweg meer is.

    Betekent dit dan dat de onafhankelijke vakbonden in het tijdperk van het imperialisme niet mogelijk zijn? Het zou grondig verkeerd zijn de vraag op die manier te stellen. Niet mogelijk zijn onafhankelijke of half-onafhankelijke reformistische vakbonden. Wel mogelijk zijn revolutionaire vakbonden die niet alleen geen steun vormen voor de imperialistische politie, maar die zich met de taak belasten het kapitalistische systeem rechtstreeks omver te werpen. In het tijdperk van het decadente imperialisme kunnen de vakbonden slechts werkelijk onafhankelijk zijn, in zoverre zij zich er in de actie van bewust zijn dat zij de organen van de proletarische revolutie zijn.

    In die zin is het overgangsprogramma [1] dat op het laatste congres van de Vierde Internationale aanvaard werd, niet alleen een actieprogramma van de partij, maar is het in zijn fundamentele kenmerken tevens het programma voor de werking in de vakbonden. [2]

    De ontwikkeling van de achtergebleven landen wordt gekenmerkt door haar gecombineerd karakter. Met andere woorden, de laatste snufjes van de imperialistische technologie, economie en politiek worden in deze landen gecombineerd met traditionele achterstand en primitivisme. Deze wet kan in de meest diverse sferen van de ontwikkeling van de koloniale en halfkoloniale landen, de sfeer van de vakbonden daarbij inbegrepen, vastgesteld worden.

    Het imperialistische kapitalisme gaat hier onder haar meest cynische en onbedekte gedaante te werk. Zij transporteert de meest geperfectioneerde methodes van haar tirannieke overheersing naar maagdelijke bodem.

    In de ontwikkeling van de vakbeweging over de gehele wereld heeft men in de laatste periode een zwaai naar rechts en het onderdrukken van de interne democratie kunnen vaststellen. In Engeland werd de ‘minderheidsbeweging’ in de vakbonden (niet zonder tussenkomst van Moskou) verpletterd: de leiders van de vakbeweging zijn vandaag, speciaal op het vlak van de buitenlandse politiek, gehoorzame agenten van de conservatieve partij. In Frankrijk was er geen plaats voor een onafhankelijk bestaan van de stalinistische vakbonden. Zij verenigden zich met het zogenaamde anarchosyndicalisme onder de leiding van Jouhaux, en het resultaat van deze eenmaking was de algemene verplaatsing van de vakbeweging, niet naar links, maar naar rechts. De leiding van de CGT [3] is het meest directe en openlijke agentschap van het Frans imperialistisch kapitalisme.

    In de Verenigde Staten heeft de vakbeweging in de loop van de laatste jaren een sterk bewogen periode doorgemaakt. De opkomst van de CIO heeft klaarblijkelijk revolutionaire tendensen, die in de arbeidende massa’s werkzaam zijn, aangetoond. Opmerkelijk en betekenisvol tot in de hoogste graad is nochtans het feit dat de nieuwe uiterst linkse vakbond reeds onder de stalen vuist van de imperialistische staat viel toen ze nauwelijks was opgericht. De strijd tussen de leiders van de oude federatie en die van de nieuwe is in ruime mate te herleiden tot een strijd voor het veroveren van de sympathie van Roosevelt en zijn kabinet.

    Niet minder levendig, hoewel in een andere zin, is de ontwikkeling of de ontaarding van de Spaanse vakbeweging. In de socialistische vakbonden werden al de leidende elementen die in zekere mate de onafhankelijkheid van de vakbeweging vertegenwoordigden, opzij geschoven. Wat betreft de anarchosyndicalistische vakbonden, deze werden omgevormd tot instrumenten van de republikeinse bourgeoisie. Hun leiders werden conservatieve bourgeois-ministers. Het feit dat deze gedaanteverandering plaats greep in de burgeroorlog doet niets af van haar betekenis. De oorlog is de voortzetting van de politiek. Zij versnelt de ontwikkelingsprocessen, legt hun fundamentele karakteristieken bloot, vernietigt alles wat verrot, vals of dubbelzinnig is, en houdt alleen datgene in stand dat essentieel is.

    De zwaai naar rechts van de vakbonden was te wijten aan de verscherping van de sociale en internationale tegenstellingen. De leiders van de vakbeweging voelden, begrepen of werden verondersteld te begrijpen dat het geen tijd was waarin men het spelletje van de oppositie moest spelen. Iedere oppositiebeweging in de schoot van de vakbeweging, en in het bijzonder aan de top, dreigt een formidabele massabeweging uit te lokken en op die manier moeilijkheden te scheppen voor het nationale imperialisme. Dit motiveert de zwaai naar rechts van de vakbonden en de opheffing van de arbeidersdemocratie binnenin de vakbonden. De fundamentele karakteristiek, namelijk de evolutie naar het totalitaire regime, bepaalt de arbeidersbeweging van de gehele wereld.

    We moeten ook Nederland in herinnering brengen, waar de reformistische vakbeweging niet alleen een steun was voor het imperialistische kapitalisme, maar waar ook de zogezegde anarchosyndicalistische organisatie onder controle stond van de imperialistische regering. De secretaris van de organisatie, Sneevliet, was ondanks zijn platonische sympathieën voor de Vierde Internationale, als afgevaardigde in het Nederlandse parlement, er in de eerste plaats voor geïnteresseerd dat de bliksems van de regering zijn vakbond niet kwamen treffen.

    In de Verenigde Staten heeft het ministerie van Arbeid met zijn uiterst linkse bureaucratie zich de taak opgelegd de vakbeweging aan de democratische staat ondergeschikt te maken, en we moeten bekennen dat het zich met enkele successen van die taak gekweten heeft.

    De nationalisatie van de spoorwegen en van de petroleumvelden in Mexico heeft natuurlijk niets gemeen met het socialisme. Het is een staatskapitalistische maatregel van een achtergebleven land dat zich op die manier aan de ene kant tegen het buitenlandse imperialisme, en aan de andere kant tegen zijn eigen proletariaat probeert te beschermen. Het beheer van de spoorwegen en van de petroleumvelden onder de controle van de arbeidersorganisaties heeft niets gemeen met arbeiderscontrole over de industrie. Want per slot van rekening is het beheer in handen van de arbeidersbureaucratie, die wel onafhankelijk is van de arbeiders, maar omgekeerd volledig afhankelijk is van de burgerlijke staat. Deze maatregel die uitgaat van de heersende klassen is erop gericht de arbeidersklasse te disciplineren, en haar nog meer te doen werken voor de ‘gemeenschappelijke’ belangen van de staat die zich schijnbaar oplossen in de belangen van de arbeidersklasse zelf.

    In werkelijkheid bestaat de taak van de bourgeoisie erin de vakbonden in hun hoedanigheid van organen voor de klassenstrijd te liquideren, en ze te vervangen door een vakbondsbureaucratie als leidend orgaan van de burgerlijke staat over de arbeiders. Onder die voorwaarden bestaat de taak van de revolutionaire voorhoede erin strijd te voeren voor de volledige onafhankelijkheid van de vakbonden en voor de invoering van de werkelijke arbeiderscontrole over de aanwezige vakbondsbureaucratie die werd omgevormd tot administratie van de spoorwegen, de petroleumondernemingen, enz.

    De gebeurtenissen uit de laatste periode die de oorlog is voorafgegaan, hebben zeer scherp aan het daglicht gebracht dat het anarchisme (dat vanuit theoretisch oogpunt nog steeds liberalisme is dat tot zijn uiterste gedreven wordt), in de praktijk een pacifistische propaganda was binnen het kader van de democratische republiek wiens bescherming het zocht. Indien wij abstractie maken van de individuele terroristische daden enz., dan vertegenwoordigt het anarchisme als systeem van de beweging van de massa’s en van de politieke actie, slechts propagandamateriaal onder de vreedzame bescherming der wettelijkheid. In de crisismomenten doen de anarchisten dikwijls het tegenovergestelde van wat zij in vredestijd prediken. Dit feit werd met betrekking tot de Commune van Parijs door Marx zelf aangeduid. En op een nog veel grotere schaal herhaalde het zich in de ervaring van de Spaanse Revolutie.

    De democratische vakbonden in de oude zin van het woord, dat wil zeggen organen in wier kader verschillende tendensen in de schoot van éénzelfde massaorganisatie min of meer bestaan. Zoals het onmogelijk is terug te keren tot een democratische burgerlijke staat, zo is het onmogelijk om terug te keren tot de oude arbeidersdemocratie. Het lot van de ene weerspiegelt het lot van de andere. Het is een vaststaand feit dat de onafhankelijkheid van de vakbonden, in een klassenbetekenis, in hun verhouding tot de burgerlijke staat, onder de huidige voorwaarden slechts verzekerd kan worden door een volkomen revolutionaire leiding, met name de Vierde Internationale.

    Natuurlijk mag en moet deze leiding rationeel zijn en moet zij aan de vakbonden het maximum aan democratie verzekeren dat onder de huidige concrete voorwaarden maar denkbaar is. Zonder het politiek leiderschap van de Vierde Internationale echter, is de onafhankelijkheid van de vakbonden onmogelijk.

    Augustus 1940, L. Trotski


    Voetnoten

    [1] Het overgangsprogramma, met als ondertitel: De doodsstrijd van het kapitalisme en de taken van de Vierde Internationale — noot van de redactie

    [2] Trotski laat op deze plaats van het manuscript plaats open om het verband tussen werking in de vakbonden en het overgangsprogramma verder uit te leggen. Het is duidelijk dat hierin een sterk argument ten voordele van de militaire training onder controle van de vakbonden besloten ligt. De volgende idee ligt erin besloten: ofwel dienen de vakbonden voor gehoorzame ronselaars van het imperialistische leger en van de imperialistische oorlog, ofwel trainen zij de arbeiders in zelfverdediging en revolutie. — noot van de Engelse vertaler

    [3] Het betreft hier de CGT van Jouhaux nadat de stalinisten uitgesloten waren — noot van de redactie

  • Het overgangsprogramma en nationalisatie onder arbeiderscontrole. Deel 3. Genationaliseerde industrie en arbeidersbeheer

    Dit artikel kwam niet voor in de archieven van Trotski. Het artikel werd ontdekt in april 1946 tijdens een bezoek van de Amerikaanse trotskist Joe Hansen aan de Mexicaanse militant Rodrigo Garcia Treviño. Die laatste was één van de leiders van de vakbondsfederatie CTM. Hij had contacten met Trotski en hij probeerde hem te overtuigen van het belang van het arbeidersbeheer waartoe werd besloten door de regering-Cardenas voor de genationaliseerde spoorwegen en petroleumbedrijven. Trotski antwoordde met onderstaande brief.

    Leon Trotski (tekst overgenomen vanop het Marxistisch Internet Archief)

    In de industrieel achtergebleven landen speelt het buitenlands kapitaal een beslissende rol. Vandaar de relatieve zwakte van de nationale burgerij t.o.v. het nationale proletariaat. Hierdoor ontstaan speciale omstandigheden, wat de staatsmacht betreft. De regering laveert tussen buitenlands en binnenlands kapitaal, tussen de zwakke nationale burgerij en het relatief sterke proletariaat. Dat geeft de regering een bonapartistisch karakter sui generis (van een eigen aard). Ze verheft zichzelf a.h.w. boven de klassen. Eigenlijk kan ze slechts regeren, hetzij door zich tot werktuig van het buitenlands kapitaal te maken, en het proletariaat te ketenen in een politionele dictatuur, hetzij door het proletariaat te manoeuvreren en het zelfs toegevingen te doen teneinde demogelijkheid te scheppen tot een zekere vrijheid t.o.v. het buitenlands kapitaal. De huidige politiek (van de Mexicaanse regering — vert.) bevindt zich in dit tweede stadium; de grootste verovering hierbij is de onteigening van de spoorwegen en van de petroleumindustrie.

    Deze maatregelen vallen volledig binnen het kader van het staatskapitalisme. Het staatskapitalisme bevindt zich echter in een semi-koloniaal land onder zware druk van het buitenlands privékapitaal en zijn regeringen, en kan geen stand houden zonder de actieve steun van de arbeiders. Daarom tracht het, zonder de werkelijke macht uit handen te geven, de arbeidersorganisaties een belangrijk aandeel te geven in de verantwoordelijkheid voor de productie in de genationaliseerde industrietakken.

    Wat moet in dat geval de politiek van de arbeiderspartij zijn? Het zou natuurlijk een rampzalige vergissing zijn, en tot een volslagen ontgoocheling leiden, als men beweert dat de weg naar het socialisme niet via de proletarische revolutie gaat, maar via de nationalisatie van verschillende industrietakken door de burgerlijke staat, en hun overdracht aan de arbeidersorganisaties. Maar daar gaat het hier niet om. De burgerlijke regering heeft zelf de nationalisatie doorgevoerd en zich verplicht gezien de medewerking van de arbeiders te vragen in het beheer van de genationaliseerde industrie. Men kan natuurlijk het probleem ontwijken door te wijzen op het feit dat, zolang het proletariaat de macht niet gegrepen heeft, de deelname van de vakbonden in het beheer der ondernemingen van het staatskapitalisme geen socialistische resultaten kan geven. Maar zo’n negatieve politiek van de revolutionaire vleugel zou niet begrepen worden door de massa’s en zou de opportunistische posities verstevigen. Voor marxisten gaat het niet om de opbouw van het socialisme door de burgerij, maar om het benutten van de omstandigheden die zich voordoen binnen het staatskapitalisme en het versterken van de revolutionaire arbeidersbeweging.

    Deelname aan burgerlijke parlementen kan geen belangrijke positieve resultaten meer geven; in sommige omstandigheden kan het zelfs leiden tot de demoralisatie van de arbeidersafgevaardigden. Maar dit is voor revolutionairen geen argument voor het antiparlementarisme.

    Het zou onjuist zijn de politiek van arbeidersmedebeheer in de genationaliseerde industrie gelijk te stellen met de deelname van socialisten in een burgerlijke regering (wat wij ministerialisme noemen). Alle leden van een regering zijn verbonden door een solidariteit. Een partij die in de regering vertegenwoordigd is, is aansprakelijk voor de gehele regeringspolitiek. Deelname aan het beheer van een bepaalde industrietak laat alle mogelijkheden open voor een politieke oppositie. Ingeval de arbeidersafgevaardigden in het beheer in de minderheid zijn, hebben zij alle gelegenheid hun voorstellen die door de meerderheid verworpen werden, bekend te maken en te publiceren, ter kennis van de arbeiders te brengen, enz.

    Het deelnemen van de vakbonden in het beheer van de genationaliseerde industrie kan vergeleken worden met de deelname van socialisten in de gemeentebesturen, waar de socialisten soms een meerderheid krijgen, en verplicht zijn een belangrijke gemeentedienst te leiden, terwijl de bourgeoisie in de staat de heerschappij nog uitoefent, en de burgerlijke eigendomswetten nog gelden. Reformisten passen zich in het gemeentebestuur passief aan het burgerlijk regime aan. Revolutionairen doen op dit vlak alles wat ze kunnen in het belang van de arbeiders, en leren hen tegelijkertijd, bij elke stap, dat de gemeentelijke politiek machteloos is zonder de verovering van de staatsmacht.

    Om het duidelijk te stellen: het verschil is dat op het vlak van het gemeentebestuur de arbeiders bepaalde posities veroveren d.m.v. democratische verkiezingen, terwijl op het vlak van de genationaliseerde industrie de regering zelf hen uitnodigt bepaalde plaatsen in te nemen. Maar dit verschil is van zuiver formele aard. In beide gevallen is de burgerij verplicht aan de arbeiders zekere activiteitssferen af te staan. De arbeiders gebruiken deze in hun eigen belang.

    Het zou lichtzinnig zijn, zijn ogen te sluiten voor de gevaren die voortvloeien uit een toestand waarin de vakbonden een leidinggevende rol spelen in de genationaliseerde industrie. De oorzaak van het gevaar ligt in de verbinding van de topleiders van de vakbeweging met het apparaat van het staatskapitalisme, de verandering van vertegenwoordigers die in opdracht van het proletariaat zetelen, in knechten van de burgerlijke staat. Maar hoe groot dit gevaar ook mag zijn, het is slechts een onderdeel van een algemeen gevaar, of juister: van een algemene ziekte, nl. de burgerlijke degeneratie van de vakbondsapparaten in de imperialistische fase, niet alleen in de oude moederlanden, maar ook in de koloniale landen. De vakbondsleiders zijn in de overgrote meerderheid der gevallen, politieke agenten van de burgerij en zijn staat. In de genationaliseerde industrie kunnen zij rechtstreekse administratieve agenten worden, en worden dat trouwens reeds. Hiertegen bestaat geen ander middel dan de strijd voor de onafhankelijkheid van de arbeidersbeweging in het algemeen, en meer bepaald door de vorming, binnen de vakbonden, van sterke revolutionaire kernen die, terwijl ze de eenheid van de vakbeweging bewaren, in staat zijn te vechten voor een klassepolitiek en voor een revolutionaire samenstelling van de leidinggevende organen.

    Een ander soort gevaar ligt besloten in het feit dat de banken en andere kapitalistische ondernemingen, waarvan een bepaalde genationaliseerde industrietak in economische zin afhankelijk is, speciale sabotagemethodes kunnen en zullen gebruiken om het arbeidersbeheer hindernissen in de weg te leggen, om het te discrediteren en het te doen mislukken. De reformistische leiders zullen daarentegen uit de sabotage door de banken de conclusie trekken dat het nodig is de banken te onteigenen en één nationale bank te stichten die de rekenkamer zou worden van die hele economie. Dit probleem moet natuurlijk onverbrekelijk verbonden worden met het probleem van de verovering van de macht door de arbeidersklasse.

    De verschillende kapitalistische bedrijven, binnen- en buitenlandse, zullen onvermijdelijk samenzweren met de staatsinstellingen om het arbeidersbeheer van de genationaliseerde industrie hindernissen in de weg te leggen. Anderzijds moeten de arbeidersorganisaties die in het beheer van verschillende takken van de genationaliseerde industrie zitten, samenwerken om hun ervaringen uit te wisselen, ze moeten elkaar economische steun geven, met verenigde krachten optreden tegenover de regering, wat de kredietvoorwaarden e.d. betreft… Natuurlijk moet een dergelijk centraal bureau van het arbeidersbeheer der genationaliseerde industrietakken in nauw contact blijven met de vakbonden. Samenvattend kan men zeggen dat dit nieuwe werkterrein zowel de grootste mogelijkheden als de grootste gevaren inhoudt. Het gevaar bestaat in het feit dat het staatskapitalisme d.m.v. de gecontroleerde vakbonden, de arbeiders in toom kan houden, hen vreselijk uitbuiten en hun weerstand verlammen kan. De revolutionaire mogelijkheden liggen in het feit dat de arbeiders, uitgaande van hun posities in buitengewoon belangrijke industrietakken, in de aanval kunnen gaan tegen alle krachten van het kapitaal en tegen de burgerlijke staat. Welke van deze mogelijkheden zal de overhand krijgen? En in welke tijdsspanne? Dat is natuurlijk onmogelijk te voorspellen. Dat hangt volledig af van de strijd tussen de verschillende tendensen binnen de arbeidersklasse, van de ervaringen van de arbeiders zelf, van de wereldsituatie. In elk geval, om deze nieuwe vorm van activiteit in het belang van de arbeidersklasse te gebruiken, en niet in het belang van de arbeidersaristocratie en van de bureaucratie, is er maar één noodzakelijke voorwaarde: dat er een marxistisch-revolutionaire partij bestaat die elke vorm van activiteit van de arbeidersklasse aandachtig bestudeert, elke afwijking bekritiseert, de arbeiders opvoedt en organiseert, invloed wint in de vakbonden en een revolutionaire arbeidersvertegenwoordiging in de genationaliseerde industrie verzekert.

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop