Category: Recensies/Cultuur

  • Wat is het probleem met sociale media?

    Na de bestorming van het Capitool door extreemrechts werd Donald Trump voor onbepaalde tijd geschorst door sociale mediaplatformen Twitter, Facebook en Instagram. Dit is voor links echter geen reden tot juichen. Hoewel we niet denken dat de discriminatie, het geweld en de haat die Trump dagelijks verspreidt een plek heeft op sociale media of elders in de samenleving, zijn techmultinationals en hun praktijken deel van het probleem.

    Artikel door Koerian uit maandblad ‘De Linkse Socialist’

    Sociale media zijn in de eerste plaats gigantische, beursgenoteerde bedrijven. Facebook maakt jaarlijks ongeveer 70 miljard dollar winst, Twitter 3,4 miljard, Youtube (als deel van Google) 15,1 miljard. Ze maken winst door het verzamelen en verkopen van de persoonlijke gegevens en voorkeuren van hun gebruikers. Ze bieden adverteerders reclameruimte aan die wordt toegespitst op het online gedrag van het beoogde doelpubliek en verkopen ook meer direct gegevens door aan de hoogste bieder. Met andere woorden: deze techgiganten maken winst door systematisch en op grote schaal de privacy van haar gebruikers te schenden. Via allerlei belastingconstructies worden op deze winsten amper of zelfs geen belastingen betaald.

    Sociale mediabedrijven blijven een platform bieden aan allerlei vormen van haat, geweld, discriminatie en racisme. Ze hebben Trump jarenlang ongestoord zijn gang laten gaan, Dries Van Langenhove heeft nog steeds een twitteraccount, de fascisten van Voorpost zitten op twitter, het extreemrechtse Breitbart wordt door Facebook aangeduid als een betrouwbare nieuwsbron. Conservatieve stemmen krijgen op Facebook meer bereik dan progressieve, vooral onder invloed van ‘president of public policy’ en ex-George W. Bush adviseur Joel Kaplan. Via de verkoop van persoonlijke data van facebookgebruikers aan Cambridge Analytica kreeg onder andere Steve Bannon toegang tot deze data om ‘beïnvloedbare’ stemmers in verschillende verkiezingen bereiken.

    Wat de Mark Zuckerbergen en hun vertegenwoordigers ook mogen beweren, Trump werd niet geweerd omdat Twitter, Facebook en consorten geen haat tolereren. Het was allerminst een stellingname, laat staan één van het principiële of dappere soort. Hij werd geweerd omdat de PR-kosten van een Trump-account voor de respectieve platformen hoger waren geworden dan de baten. De timing van de ban was goed gekozen: goed voor de PR, goed voor de relaties met de nieuwe president. Zoals altijd was het geen menslievendheid, maar plat opportunisme dat sociale mediabedrijven dreef in hun acties.

    Censuur op sociale media treft vooral links. Vorig jaar verwijderde Facebook honderden, zoniet duizenden facebookgroepen gelinkt aan de BLM-beweging. Verschillende Cubaanse en Venezolaanse accounts waren hetzelfde lot beschoren. In 2018 gooide Twitter zonder uitleg of waarschuwing tientallen accounts gelinkt aan de Occupybeweging van haar platform. Wat toegelaten wordt op dergelijke platforms én welke posts via allerlei geheime algoritmes een groter bereik krijgen, wordt in laatste instantie bepaald door de zakelijke belangen van de bedrijven erachter. Laat het nu net links zijn dat de macht van multinationals aan banden wil leggen, hen eerlijke belastingen wil doen betalen etc.

    Sociale media op zich zijn fantastisch. Ze bieden een manier voor miljarden mensen om te communiceren en ideeën uit te wisselen. De helft van de wereld heeft een account bij minstens één sociale mediaplatform. Net daarom zouden sociale media publieke diensten moeten zijn, waar de beslissingen genomen worden door een raad van gebruikers en personeelsleden. Niemand zou mogen gedwongen worden privacy op te geven voor toegang tot sociale media. Iets zo fundamenteel als intermenselijke communicatie zou moeten worden gerund in de belangen van de meerderheid van de bevolking en niet volgens een cynische winstlogica.

  • Filmrecensie: Rocks

    Rocks van Sarah Gavron is een moderne coming-of-age film, gericht op het leven en de strijd van het hoofdpersonage, Olushola ‘Rocks’ Omotoso. De film speelt zich af in pre-Covid Londen, en volgt Rocks en een groep tienermeisjes in hun dagelijks leven in het multiculturele Londen van de werkende klasse. De belangrijkste verhaallijn gaat over Rocks die reageert op en omgaat met een familiecrisis.

    Door Shane Finnan (Socialist Party, ISA in Ierland)

    Al vroeg in de film laat Rocks’ moeder zowel Rocks als haar jongere broer in de steek. Dit is niet de eerste keer dat Rocks’ moeder de benen neemt. Ze heeft een verleden van geestesziekte. In een verklarende brief die Rocks krijgt, legt haar moeder uit dat ze haar “hoofd leeg moet maken” en dat “ik echt beter voor je moet zijn.” In de loop van de film krijgt het publiek details te horen over de crisis waarin Rocks’ moeder verkeert.

    De film is zowel een realistische kijk op geestesziekten onder het kapitalisme als op wat het betekent om onder de armoedegrens te leven. Het huis van Rocks’ familie is een flat halverwege een hoogbouw. Rocks werd gefilmd in de jaren na de Grenfell-brand in Londen. Er werd niet verwezen naar de brand, maar het precaire bestaan in een multi-etnische hoogbouw waar werkenden samenhokken, doet aan de ramp denken.

    Een van de hoofdthema’s van de film is veerkracht. Rocks gebruikt haar straatwijsheden en vooruitstrevendheid om te overleven. Ze is nu de enige die zorgt voor Emmanuel, haar jongere broer. Rocks is niet ouder dan 14 of 15 jaar en moet dagelijks uitzoeken hoe ze voor haar jongere broer kan zorgen en hoe ze de sociale diensten kan ontwijken. Rocks is op de hoogte van de aard van de sociale diensten onder conservatief bewind in Groot-Brittannië. Ze is vastbesloten om niet onder toezicht te worden gesteld – in de hoop dat haar moeder na een periode van herstel weer tevoorschijn zal komen.

    Rocks is van de eerste of tweede generatie Nigeriaans-Engels. Zij heeft geen familie in Groot-Brittannië. Na haar moeder is haar grootmoeder, die in Lagos woont, haar naaste verwante. Rocks’ school is representatief voor het multi-etnische en multiraciale Londen. Op school ervaart ze geen racisme van haar klasgenoten. Haar beste vriendin heeft een Noord-Afrikaanse achtergrond, en andere vrienden hebben uiteenlopende achtergronden, van Roma tot blanke Engelsen. In een scène vertelt het meisje met een Roma-achtergrond hoe haar overgrootouder in Auschwitz is omgekomen, waarop de meisjes Hitler bespotten, met Londens jargon en een manier van spreken die volkomen authentiek is. De wijze waarop de personages geportretteerd worden, is oprecht en geloofwaardig.

    Rocks is niet alleen een verhaal over de beproevingen van het hoofdpersonage. Het is veel meer dan dat. Tussen de scènes door worden momenten van ontbering en de harde realiteit van het dagelijks leven van de werkende klasse in Londen vastgelegd. Of het nu gaat om groepen jonge mannen die op hoeken staan en nergens heen kunnen, of om kransen die worden neergelegd bij de ingang van hoogbouwpoorten, de kijker krijgt een echt gevoel van leven en strijd. Naast de ontberingen is het een film over solidariteit en een band van samenhorigheid van een groep tienermeisjes. De kijker zal op sommige momenten tranen met tuiten huilen, maar raakt ook geïnspireerd door de oprechte weergave van tienermeisjes uit de arbeidersklasse met verschillende achtergronden die voor elkaar zorgen.

  • “Azadi”: Arundhati Roy op de barrikade voor onderdrukten in India

    Er is een nieuwe bundel met non-fictie essays van Arundhati Roy uit. De titel is kort en krachtig: “Azadi”. Dat betekent ‘vrijheid’ en het is de centrale slogan van al wie zich verzet tegen de onderdrukking van Kasjmir, maar meer algemeen van al wie ingaat tegen alle vormen van onderdrukking. Arundhati Roy heeft een bijzonder scherpe pen die ze aanwendt in het verzet tegen onrechtvaardigheden. Deze bundel essays is een strijdbare aanvulling op haar eerder werk. In het laatste essay omschrijft Roy de corona-pandemie als een portaal: de oude wereld ligt op sterven, voor een nieuwe zullen we moeten strijden. “Er is werk aan de winkel. En een wereld te winnen”.

    Recensie door Geert Cool

    In de essays kijkt Roy terug op haar eerdere boeken, maar steeds komt ze al gauw tot de actualiteit van een India dat geregeerd wordt door rechtse hindoe-nationalisten. De hindoe-nationalistische milities van de RSS (Rashtriya Swayamsevak Sangh) bestaan sinds midden jaren 1920 en haalden destijds hun inspiratie bij de zwarthemden van Mussolini. De RSS telt 600.000 leden, waaronder premier Modi en de rest van de BJP-top, en heeft als slogan: “Hindi, Hindu, Hindustan” (de taal, de godsdienst en de natie). Roy merkt fijntjes op dat de term ‘hindoe’ eigenlijk uit het Perzisch komt, maar ze haalt vooral uit naar de beperkingen van deze enge nationalistische kijk die botst op de realiteit van een Indisch continent met diverse nationaliteiten, talen en religies. Het was de woede tegenover onderdrukking op basis van kaste, religie of sociale onderdrukking die Roy ertoe bracht om politieke teksten te schrijven. Deze woede is vandaag niet minder: het beleid onder Modi dwingt haar integendeel om zich scherper dan ooit uit te spreken.

    Een belangrijk en vaak terugkerend thema in het boek is de brutale en dictatoriale bezetting van een deel van Kasjmir door India. Voor de hindoenationalisten was het al langer een strijdpunt om dit gebied volledig aan India te onderwerpen. Onder Modi werd de bezettingsoorlog opgevoerd en werden de laatste restanten van afzonderlijke regels voor het gebied afgeschaft. Zelfs lokale politici die loyaal waren tegenover het centrale bewind in Delhi werden opgepakt en vervolgd. Alle communicatie met de buitenwereld werd afgesloten. Het doel is om de demografie van Kasjmir te veranderen en rijke hindoes grote stukken van het gebied te laten opkopen.

    Kasjmir wordt door de hindoe-nationalisten gebruikt om het publieke debat te richten op identiteit en meer bepaald op hindoes vs moslims. Terwijl ze Kasjmir als onderdeel van het eengemaakte grote India zien, hoort de overgrote meerderheid van de mensen die in Kasjmir woont er niet bij. Moslims zijn voor de nationalisten immers bondgenoten van Pakistan. Al wie vragen stelt bij de haat die ze zaaien, mag eveneens vertrekken naar ‘Kabristan’, het kerkhof. “De Indische regering maakt het duidelijk dat geen enkele vorm van verzet aanvaardbaar is: gewelddadig, niet-gewelddadig; gesproken, geschreven of gezongen.” Maar, zo voegt Roy er meteen aan toe: “De Kasjmiri weten dat ze om te bestaan, zich moeten verzetten.”

    Een vaak voorkomende tactiek van de hindoe-nationalisten is om geweld uit te lokken en dit vervolgens te instrumentaliseren. Arundhati Roy schreef enkele van de essays in dit boek rond de verkiezingen van 2019 die opnieuw gewonnen werden door Modi, tegen de hoop op verandering in. De BJP-campagne in dat jaar werd versterkt door zowel het gebrek aan ernstige oppositie als door de focus op terreur na een aanslag in februari 2019 in het door India bezette deel van Kasjmir. Voordien al waarschuwde Roy voor terrorisme en geweld. “We leerden om het verkiezingsseizoen te verbinden met het begin van alle soorten geweld. Verdeel en heers, ja. Maar ook: afleiden om te heersen.”

    Dat het gevaar van een gewelddadige campagne tegen moslims geen overdrijving van activisten is, toont de recente geschiedenis helaas aan. Roy verwijst daarbij terecht regelmatig naar de gebeurtenissen in Gujarat in 2002 waarbij meer dan 2000 moslims werden omgebracht in een slachtpartij. Modi was toen net aangesteld als deelstaatpremier in Gujarat. Zijn BJP-regering wordt mee verantwoordelijk geacht voor het gerichte anti-moslimgeweld.

    Een belangrijke beweging de afgelopen jaren was die tegen de burgerschapswet van Modi. Dat is een project om alle burgers van India in kaart te brengen, maar vooral om te bepalen wie geen Indisch burger is. De test rond deze wetgeving vond plaats in Assam, in het noordoosten van India waar er al langer discussie is over migratie. Een nationaal bevolkingsregister moest daar bepalen wie staatsburger was en wie niet. Omdat onder de 1,9 miljoen uitgesloten mensen in Assam teveel hindoes voorkwamen – veel hindoes voelden zich na migratie naar Assam veilig omwille van hun godsdienst en deden geen moeite om hun papieren in orde te brengen – kwam er een amendement waarin bepaald werd dat mensen die oorspronkelijk uit enkele buurlanden kwamen en een bepaalde godsdienst aanhingen, wel in aanmerking komen voor het staatsburgerschap. Uiteraard was dit niet van toepassing voor moslims. Ondertussen was het project van bevolkingsregister nationaal aangekondigd. Het verzet hiertegen bracht honderdduizenden mensen op straat. Eén van de centrale slogans daarbij: “Hum kya chahtey? Azadi!” (Wat willen we? Vrijheid!). Dat massaprotest zorgt bij Arundhati Roy voor “voorzichtige hoop.”

    In de strijd tegen elke vorm van oppositie richten de rechtse hindoe-nationalisten zich tegen kritische journalisten en ondergraven ze de mogelijkheden van linkse jongeren om zich te organiseren. Activisten aan universiteiten worden hard aangepakt: zo was er een campagne tegen linkse studenten aan de Jawaharlal Nehru University (JNU) in Delhi. Het boek wijst op een uitspraak van BJP-leider Ram Madhav na de verkiezingsoverwinning van zijn partij in mei 2019. Hij had het over de noodzaak om een einde te maken aan de “restanten van de pseudo-seculiere/liberale kartels die een disproportionele greep hebben over het intellectuele en politieke establishment van het land.” Het doet uiteraard denken aan conservatief en extreemrechts dat het in Europa heeft over de zogenaamd ‘linkse’ media of de invloed van de ‘mei 68’ers’. Het doel is hetzelfde: een extreemrechtse visie opleggen als enig aanvaardbare standpunt waarbij conservatief rechts zich zelfs vanuit een enorme machtspositie in het establishment voordoet als anti-establishment.

    Arundhati Roy omschrijft de RSS als fascistisch: het gaat om een extreemrechtse nationalistische beweging die al wie niet in het hindoe-plaatje past liefst wil uitschakelen. Bij de oprichting van de RSS in 1925 waren de zwarthemden van Mussolini één van de inspiratiebronnen. Bovendien is het een massabeweging met 57.000 afdelingen en 600.000 vrijwilligers (wat in verhouding tot de bevolking een pak minder is dan de 2 miljoen leden van de nazi-partij vlak voor deze aan de macht kwam). Gewelddadige campagnes zoals in Gujarat in 2002 maar ook in Delhi na de deelstaatverkiezingen van 2020 tonen dat die hindoe-nationalisten niet aarzelen om fysiek geweld te gebruiken. Komt daar nog de burgerschapswet bovenop waarmee de door de RSS gedomineerde BJP-regering het burgerschap aan heel wat moslims wil ontzeggen. Modi houdt van massameetings: nadat hij in de VS een meeting met 50.000 mensen van Indische afkomst hield, werd de slogan ‘Howdy Modi’ ook in het Hindi populair. Op zijn beurt haalde Modi onder meer Bolsonaro en Trump naar India, die laatste werd een massameeting met 1 miljoen aanwezigen beloofd.

    Het is duidelijk dat het gevaar van extreemrechts in India zeer groot is en ernstig moet genomen worden. Natuurlijk betekent dit niet dat de situatie in India vandaag vergelijkbaar is met Duitsland vlak voor of na de machtsovername van Hitler. Moest dat het geval zijn, dan zouden er geen massaprotesten plaatsvinden zoals de grote algemene stakingen of de beweging tegen de burgerschapswet. Er is een massabasis voor de BJP en de door Roy terecht als proto-fascistisch omschreven milities van de RSS, zelfs indien dit niet in alle staten het geval is. Een krachtsverhouding om de arbeidersbeweging te breken, is er echter niet. Bovendien is er een ontwakende arbeidersbeweging die er de afgelopen jaren in slaagde om steeds grotere protesten op de been te brengen tegen het neoliberale beleid van de BJP-regering. “Neoliberale evangelisten en hindoe-nationalisten reden op hetzelfde paard de stad binnen,” merkt Roy over dat beleid op. Het ontbreken van een oppositie die vertrekt vanuit de belangen van de meerderheid van de bevolking, is de sterkste kracht van de BJP.

    Terecht legt Arundhati Roy veel nadruk op kastenonderdrukking en vervolging van Dalits. Ze stelt dat kastendiscriminatie toeneemt omdat dit in de kern van het hindoe-nationalisme zit. Het Brahmaanse superioriteitsgevoel van de nationalisten komt op verschillende manieren tot uiting, van geweld tegen Dalits tot de vervolging van andere religies. Om aan de kastenonderdrukking te ontsnappen zijn de afgelopen eeuwen heel wat mensen bekeerd tot andere religies, zoals de islam of het christendom. “Zelfs vandaag is kaste de motor en het organisatieprincipe dat zowat elk aspect van de moderne Indische samenleving bepaalt.” Terecht stelt Roy dat dit niet als een detail mag gezien worden in analyses over India en de strijd voor gerechtigheid. Daarbij aarzelt ze niet om ook Gandhi met de vinger te wijzen, inclusief het beeld dat nadien van hem werd opgehangen (onder meer in de film ‘Gandhi’ van Richard Attenborough), omwille van zijn neerbuigende kijk op zwarten in Zuid-Afrika. De beeldvorming van de Indische onafhankelijkheidsstrijd gaat ook bewust voorbij aan de centrale rol van de strijd tegen kastenonderdrukking daarin en de rol van voortrekkers als Ambedkar.

    De linkerzijde in India heeft helaas jarenlang een wel erg beperkte visie ingenomen rond kastenonderdrukking. Terecht stelt Roy dat klasse en kaste soms overlappen, maar niet identiek zijn. Aandacht voor specifieke vormen van onderdrukking, zoals op basis van kaste, is noodzakelijk in de strijd voor een andere samenleving omdat het de eenheid van alle onderdrukten kan versterken. Om tot een andere samenleving te komen, is de kracht van de georganiseerde arbeidersklasse cruciaal. Die kracht is als een ketting: slechts zo sterk als de zwakste schakels. Die vaststelling op zich maakt aandacht voor alle specifieke vormen van onderdrukking al noodzakelijk. Tegelijk moeten we nagaan hoe we het kapitalisme en de overblijfselen van feodale tradities en praktijken kunnen omverwerpen en welke krachten daartoe in staat zijn. De arbeidersklasse is essentieel omwille van haar plaats in het productieproces, haar capaciteit om het systeem plat te leggen en haar mogelijkheid om de basis te leggen voor een nieuwe, socialistische samenleving.

    De vraag hoe verandering kan bekomen worden, de rol van de arbeidersklasse daarin en de kwestie van hoe een andere samenleving er kan uitzien, zijn zaken die grotendeels ontbreken in het boek van Arundhati Roy. Ze staat uitgebreid stil bij zaken als identiteit en strijd tegen allerhande vormen van onderdrukking en komt daarbij tot terechte en verregaande conclusies, onder meer over de noodzaak van eengemaakte strijd. “De betogers in India willen vrijheid in plaats van armoede, kaste, patriarchie en repressie,” schrijft ze terecht. Massaprotest geeft haar hoop, dat voel je in de essays. Maar het is niet onderbouwd met een analyse van het kapitalisme, gekoppeld aan een programma van socialistische verandering. Dat is jammer, maar tegelijk is de moed en het doorzettingsvermogen van Arundhati Roy in haar aanklachten tegen elke vorm van onrechtvaardigheid die ze ziet opmerkelijk en bewonderenswaardig. Dat alleen al maakt het de moeite waard om dit boek te lezen.

    Het laatste essay ‘The Pandemic is a Portal’ verscheen begin april in de Financial Times. Het is mogelijk het krachtigste stuk in het boek. De ‘oorlogstaal’ die gehanteerd wordt om de strijd tegen de pandemie te beschrijven, doet haar opmerken: “Als het echt een oorlog was, wie zou er dan beter voorbereid zijn dan de Verenigde Staten? Als de soldaten in de frontlinie in de plaats van maskers, tests en handschoenen nood hadden aan geweren, slimme bommen, bunkers, onderzeeërs, gevechtsvliegtuigen en kernbommen, zou er dan een tekort zijn?” Wat een scherpe veroordeling van het kapitalisme dat in staat is om miljarden te investeren in vernietigingsmateriaal, maar niet in staat is om de gewone bevolking te beschermen tegen een virus. Ze klaagt aan hoe het Indische regime met de pandemie omsprong: totaal gebrek aan planning of organisatie, met als gevolg dat de plots aangekondigde lockdown leidde tot een volksverhuizing van dagloners die terugkeerden naar hun thuisstaten en onderweg vast kwamen te zitten. In plaats van yoga-lessen en een te klein aantal maaltijden (bezorgd met het gezicht van Modi op de verpakking), had de regering beter de 8,5 miljard dollar die ze aan Franse gevechtsvliegtuigen besteed uitgegeven om de miljoenen hongerigen in het land te helpen.

    “Historisch gezien hebben pandemieën mensen gedwongen om te breken met het verleden en hun wereld opnieuw te bedenken. Deze is niet anders. Het is een portaal, een brug tussen de ene wereld en de volgende. We kunnen erdoor wandelen, waarbij we de karkassen van onze vooroordelen en haat, onze databanken en dode ideeën, onze dode rivieren en vervuilde lucht achter ons meeslepen. Of we kunnen er lichtvoetig over stappen, zonder veel bagage, klaar om een nieuwe wereld te bedenken. En klaar om ervoor te strijden.”

  • Leon Trotski en André Breton: Voor een onafhankelijke revolutionaire kunst

    In 1938 schreef Trotski samen met André Breton een manifest ‘voor een onafhankelijke revolutionaire kunst’. Het werd uit tactische overwegingen gepubliceerd onder de namen van André Breton en Diego Rivera. De tekst blijft erg actueel en interessant inzake de verhouding tussen cultuur en samenleving. 

    Trotski met Breton en Rivera

    Men kan zonder overdrijving beweren, dat de menselijke beschaving nog nooit door zovele gevaren bedreigd werd als in onze dagen. Met hun barbaarse en dus nog weinig volmaakte middelen, verwoestten de Vandalen de antieke beschaving slechts in een beperkt gedeelte van Europa. Op het ogenblik wankelt de gehele wereldbeschaving, in de eenheid van haar historisch bestaan, onder de bedreiging van reactionaire krachten, die met alle wapens van de moderne techniek uitgerust zijn. Wij doelen hier niet alleen op de naderende oorlog. Reeds thans, in volle vrede, is de toestand voor wetenschap en kunst absoluut ondraagbaar geworden.

    Iedere ontdekking op filosofisch, sociologisch of artistiek gebied schijnt ons, in zover als bij haar geboorte individuele krachten medewerken, en in zover als daarbij subjectieve kwaliteiten nodig zijn om een feit te ontdekken, dat wil zeggen een min of meer spontane manifestatie der noodzakelijkheid. Noch uit het oogpunt der algemene kennis (die de voortgaande interpretatie der wereld eist), noch van revolutionair standpunt, (dat, om de wereld te kunnen veranderen een nauwkeurige kennis eist van de wetten die haar beweging bepalen), mag men een dergelijke bijdrage over het hoofd zien. En meer in het bijzonder mag men geen ogenblik onverschillig staan tegenover de geestelijke condities, waaronder zulke bijdragen tot stand kunnen komen, of nalaten er voor te waken, dat het respect gewaarborgd zij voor de bijzondere wetten, waaraan de intellectuele scheppingskracht is onderworpen.

    De wereld echter verplicht ons om een steeds algemener verkrachting van deze wetten te constateren, waardoor niet slechts een voortdurende profanatie van het kunstwerk plaatsvindt, maar ook een aantasting van de artistieke persoonlijkheid. Nadat het fascisme van Hitler uit Duitsland alle kunstenaars verwijderd had die op enige wijze hun liefde voor de vrijheid durfden tonen, heeft het degenen, die nog bereid waren pen of penseel te hanteren, tot knechten van het regime gemaakt en hun gedwongen dit te huldigen binnen de uiterlijke grenzen der ergste conventie. Op de reclame na, is precies hetzelfde gebeurd in de Sovjet-Unie, gedurende de periode van woedende reactie, welke thans haar hoogtepunt bereikt heeft.

    Het is wel niet nodig te zeggen, dat wij ons, welke opgang een dergelijke leuze ook op het ogenblik moge maken, geen ogenblik wensen te solidariseren met een leuze als die van “noch communisme, noch fascisme!”, een leuze, die past voor de natuur van de angstig geworden conservatieve kleinburger, die zich aan de rokpanden van de voorbijgegane “democratie” vastklampt. De werkelijke kunst, d.w.z. zij die zich niet tevredenstelt met variaties op klaargemaakte modellen, maar die uitdrukking tracht te geven aan de innerlijke behoeften van de mensen en de huidige mensheid, kan niet anders dan revolutionair zijn en moet wel streven naar een volledige en radicale ombouw van de maatschappij al ware het slechts om de intellectuele scheppingskracht te bevrijden van haar ketens en de gehele mensheid in staat te stellen om zich te verheffen tot die hoogten, welke in het verleden slechts door geïsoleerde individuen bereikt konden worden. Tezelfdertijd erkennen wij, dat slechts de sociale revolutie de weg naar een nieuwe cultuur kan banen. Wanneer wij dan toch iedere solidariteit met de thans heersende klasse in de Sovjet-Unie verwerpen, is het, omdat deze in onze ogen niet het communisme vertegenwoordigt maar integendeel zijn verbitterdste, zijn meest perfide vijand.

    Onder de invloed van het totalitaire regime in de Sovjet-Unie, en door middel van haar zogenaamde “culturele” organisaties in andere landen heeft zich over de gehele wereld een diepe schemering uitgebreid die vijandig is aan de ontkieming van iedere geestelijke waarde. In deze schemering van modder en bloed waden, vermomd als intellectuelen en artiesten, individuen die van hun slaafsheid een springplank gemaakt hebben, van het verloochenen van hun eigen principes een pervers spelletje, van het koopbare valse getuigenis een gewoonte, en een genot van het goedpraten der begane misdaad. De officiële kunst der stalinistische periode weerspiegelt, met in de geschiedenis ongekende wreedheid, hun belachelijke pogingen om te bedriegen en hun werkelijke rol van huurlingen te maskeren.

    De stille afkeer die in de artistieke wereld gewekt is door deze schaamteloze verloochening der principes waaraan de kunst steeds heeft gehoorzaamd en die, zelfs op slavernij gegrondveste staten, nooit zo openlijk hebben durven ontkennen, moet plaats maken voor een onverbiddelijke veroordeling. De artistieke oppositie kan in onze dagen een der krachten zijn die er toe bijdragen om stelsels te discrediteren en ten val te brengen, welke niet slechts het recht der arbeidersklasse onderdrukken om haar een betere wereld te streven, maar ook ieder gevoel voor de menselijke grootheid en waarheid.

    De communistische revolutie is niet bang voor de kunst. Zij weet, dat ieder onderzoek naar de vorming van de artistieke roeping in de ondergaande kapitalistische staat moet uitlopen op de erkenning, dat deze roeping bepaald is door een botsing tussen haar drager en een aantal hem vijandige sociale vormen. Deze samenloop reeds maakt, wanneer slechts eenmaal de noodzakelijke bewustheid verworven is, van de artiest de voorbeschikte bondgenoot van de revolutionair. Het mechanisme der sublimatie, dat in dergelijke gevallen tussenbeide komt en waarvan de psychoanalyse ons de betekenis verklaard heeft, heeft tot doel om het verbroken evenwicht te herstellen tussen het coherente “ik” en de onderdrukte elementen. Dit herstel vindt plaats ten bate van het “ideële ik”, dat tegen de huidige, ondragelijke werkelijkheid de innerlijke krachten oproept van het “Het” dat aan alle mensen gemeen is en zich voortdurend ontwikkelt en ontvouwt naar de toekomst. Dit verlangen van de geest naar emancipatie behoeft slechts zijn natuurlijke loop te volgen om samen te vloeien met die andere, primordiale noodzakelijkheid: de emancipatie van de mens.

    Hieruit volgt, dat een kunst die niet wil ontaarden, zich nooit onder een haar vreemde leiding kan buigen en nog minder zich vrijwillig schikken kan binnen de perken, die enkelen haar willen aanwijzen om haar te misbruiken voor de beperkte politieke doeleinden en eisen van iedere dag.

    Dan is het beter zich toe te vertrouwen aan die gave van voorvoeling die iedere werkelijke kunstenaar kenmerkt en die een begin van oplossing inhoudt ook voor de ernstigste tegenstellingen van zijn tijd (in beginsel), terwijl zij de gedachten der tijdgenoten oriënteert op de noodzakelijkheid van de vestiging van een nieuwe orde.

    De voorste1ling die de jonge Marx zich gevormd had van de rol van de schrijver eist in onze dagen een krachtige bezinning. Het is duidelijk, dat deze voorstelling zich, op artistiek en wetenschappelijk terrein, moet uitstrekken tot alle groepen van denkers en scheppers. “De schrijver’, zegt hij, “moet natuurlijk geld verdienen om te kunnen leven en schrijven, maar hij mag in geen geval schrijven om geld te verdienen… De schrijver beschouwt zijn werken nooit als een middel. Zij zijn doeleinden in zichzelf, zij zijn voor hemzelf en voor andere zo weinig middel, dat hij niet aarzelt om desnoods zijn eigen bestaan aan hun bestaan op te offeren… De eerste voorwaarde voor de vrijheid van drukpers bestaat hierin, dat zij niet langer een vak is.” Het is meer dan ooit noodzakelijk deze verklaring hoog te houden tegen hen die de intellectuele werkzaamheid dienstbaar willen maken aan doeleinden buiten haarzelf en die, met verachting voor alle historische bepalingen van haar aard, ten bate van een voorgewend staatsbelang, de kunst haar onderwerpen voor willen schrijven. De vrije keuze van zijn onderwerpen en de verwerping van iedere beperking in zijn veld van onderzoek betekenen voor de kunstenaar een onvervreemdbaar recht. Op het gebied der artistieke schepping is het absoluut noodzakelijk, dat de verbeelding aan iedere dwang ontsnapt en dat zij zich laat buigen noch wringen. Aan hen, die ons voor heden of voor morgen een discipline op zouden willen dringen, die wij met het wezen der kunst onverenigbaar achten, antwoorden wij, met een weigering zonder beroep en met de vaste wil ons aan de formule te houden: volkomen ongebondenheid voor de kunst.

    Wij erkennen natuurlijk het recht van de revolutionaire staat om zich tegen een agressieve reactie der burgerij te verdedigen, zelfs wanneer deze onder de vlag van wetenschap of van kunst vaart. Maar tussen deze gedwongen en tijdelijke maatregelen van revolutionaire zelfverdediging en de aanmatiging om de geestelijke werkzaamheid van een maatschappij te commanderen en te drillen, gaapt een afgrond. Wanneer het, voor de ontwikkeling der materiële productiekrachten, noodzakelijk is, dat de revolutie een centraal socialistisch plan opstelt, dan zal zij toch, voor de geestelijke productie, van de aanvang af een anarchistisch plan van individuele vrijheid moeten dulden. Geen enkele autoriteit, geen enkele dwang en niet het minste spoor van bevelen! De verschillende associaties van geleerden en de collectieve groepen van kunstenaars die dan zullen werken aan taken wier grootheid nooit overtroffen is, zullen slechts vruchtbaar werk kunnen leveren op de grondslag van een vrije scheppende vriendschap zonder de minste dwang van buiten.

    Uit wat wij totnogtoe zeiden blijkt duidelijk, dat wij, de vrijheid van kunst en schepping verdedigend geenszins bedoelen daarmede een politieke onverschilligheid te rechtvaardigen, en dat het ver van ons is om een zogenaamde “zuivere kunst” weer te willen opwekken, die in de meeste gevallen slechts de aller onzuiverste doeleinden dient der reactie. Wij hebben een te hoge opvatting van de rol der kunst om haar een invloed op het lot van onze maatschappij te ontzeggen. Wij geloven, dat het de uiteindelijke opgave der kunst van onze periode is om bewust deel te nemen aan de actieve voorbereiding der revolutie. De kunstenaar kan echter deze bevrijdingsstrijd slechts dienen, wanneer hij subjectief doordrongen is van haar sociale en individuele inhoud, wanneer haar zin in hem zelf tot vlees en bloed is geworden en wanneer hij in die vrijheid naar de incarnatie streeft van zijn eigen innerlijke wereld.

    In deze periode, die door de agonie van het kapitalisme gekenmerkt wordt, om het even of dit democratisch is of fascistisch, ziet de kunstenaar zijn levensrecht bedreigd, zelfs wanneer hij aan zijn sociale ontevredenheid geen bepaalde vorm heeft gegeven, hij ziet zich in de onmogelijkheid zijn werk voort te zetten of het aan anderen mede te delen. Het is begrijpelijk, dat hij dan steun zoekt bij de stalinistische organisaties teneinde aan zijn isolement te ontsnappen.

    Maar het vrijwillig afstand moeten doen van alles wat zijn eigen boodschap zou kunnen zijn en de ontzettende, degraderende diensten die deze organisaties, in ruil voor zekere materiële voordelen, van hem eisen, beletten hem er deel van uit te blijven maken op straffe van een volledige demoralisatie van zijn karakter. Het is noodzakelijk, dat hij, van dat ogenblik af, besefte, dat zijn plaats niet in de rijen is van hen die, met de revolutie, de mensheid verraden, maar temidden van dezen die hun onwankelbare trouw aan de grondslagen van deze revolutie betuigen en die dan ook alleen geroepen zijn om haar nader te brengen en, door haar, de vrije uitdrukking van alle mogelijkheden van het menselijk genie.

    Het doel van deze oproep is om een gemeenschappelijk platform te vinden voor de vereniging van de revolutionaire stromingen in de kunst, om de revolutie met de middelen der kunst te dienen en om de vrijheid der kunst zelf te verdedigen tegen de usurpators van de revolutie. Wij zijn diep overtuigd, dat het mogelijk is op dit terrein de vertegenwoordigers te verenigen van, voor het overige, zeer ver uiteengaande esthetische, filosofische en politieke stromingen. Hier kunnen de marxisten hand in hand samen gaan met de anarchisten, op voorwaarde slechts, dat de enen even onverzoenlijk breken met de reactionaire politiegeest van Joseph Stalin als met zijn vazal Garcia Oliver.

    Op dit ogenblik bestaan er in de wereld duizenden en duizenden geïsoleerde artiesten wier stem overstemd wordt door het hatelijke geluid van de geregimenteerde falsificators. Talloze kleine plaatselijke tijdschriften trachten rondom zich jonge krachten te verenigen die naar nieuwe wegen zoeken en niet naar subsidies. Iedere progressieve stroming in de kunst wordt door het fascisme gebrandmerkt als een degeneratie. Iedere vrije schepping wordt door de stalinisten gestempeld met het woordje fascistisch. De onafhankelijke revolutionaire kunst moet zich verenigen om tegen de reactionaire vervolgingen te strijden en op hoge toon haar recht op bestaan te verkondigen. Een dergelijke vereniging is het doel van de Internationale Federatie voor een Onafhankelijke Revolutionaire Kunst (FIARI), waarvan wij de oprichting noodzakelijk geacht hebben.

    Wij hebben geenszins de bedoeling om ieder van de in deze oproep voorkomende ideeën op te leggen, wij beschouwen haar zelf slechts als een eerste pas op een nieuwe weg. Aan alle vertegenwoordigers van de kunst, aan al haar vrienden en verdedigers die de noodzakelijkheid van deze oproep niet kunnen ontkennen, vragen wij om onmiddellijk hun stem te verheffen. Wij richten hetzelfde verzoek aan alle onafhankelijke tijdschriften van links die bereid zijn deel te nemen aan de vorming der Internationale Federatie en aan een onderzoek naar haar middelen en methodes van actie.

    Wanneer een eerste internationaal contact door de pers en door correspondentie tot stand is gekomen, zullen wij de voorbereiding ter hand nemen van lokale en nationale congressen van bescheiden omvang. De volgende etappe zal dan zijn de bijeenkomst van een wereldcongres, dat officieel de grondslag voor een internationale federatie zal leggen.

    Wat wij willen:

    Onafhankelijkheid van de kunst — voor de revolutie
    De revolutie — voor de definitieve bevrijding van de kunst

    André Breton
    Diego Rivera
    Mexico, 25 juli 1938

  • Cultuur: Besparingspolitiek valt niet te rijmen met de coronacrisis

    De harde besparingsmantra van de Vlaamse regering is door de coronacrisis minstens naar de diepvries verwezen. Op het moment van de aanstelling van cultuurminister Jambon was de boodschap nochtans duidelijk: er moest paal en perk gesteld worden aan de subsidieslurpers en aan de kunstenaars die niet bezig zijn met schoonheid, maar enkel met zichzelf.

    Door Thomas (Antwerpen)

    De coronacrisis én het protest tegen dit asociale en wereldvreemde beleid hebben ertoe geleid dat er van die vooropgestelde plannen weinig komt, en dat er extra investeringen aankomen. Deze zijn wel slechts éénmalig, en de noodzakelijke investeringen die een brede, toegankelijke, diverse en duurzame cultuurbeleving mogelijk moeten maken, komen er hiermee zeker nog niet. Hieronder een overzicht van die turbulentie en wat er kan verwacht worden voor de komende periode.

    November – December 2019: De Vlaamse minister voor Cultuur Jan Jambon kondigt een serieuze besparingsronde aan, conform het Vlaamse Regeerakkoord. Er zou 6% minder geld naar de werkingssubsidies gaan en daarbovenop 60% minder middelen naar projectsubsidies (subsidies die noodzakelijk zijn om jong talent hun eerste producties aan de man te kunnen brengen). De grote cultuurhuizen zouden genieten van een vermindering: zij zouden slechts 3% moeten inboeten op hun werkingssubsidie. In totaal zou deze besparingsoefening 5 miljoen opleveren, en dit op de totale begroting van afgerond naar beneden 45 miljard (!).

    De reactie vanuit de culturele wereld was vernietigend voor de minister en getuigde van een grote solidariteit in een bijzonder versnipperde sector. Er werden verschillende protestacties georganiseerd zodra dit nieuws bekend werd. Het protest kreeg een concrete vorm nadat de vakbonden van de VRT een protestwake hielden tijdens de toelichting van die besparing, ook omdat de openbare omroep al lang en nog steeds gebukt gaat onder het besparingsmes. Die actie was succesvol in omvang; ook omdat de eerder opgebouwde solidariteit binnen de sector zich naar dit moment toewerkte en consolideerde.

    De toon was gezet. Niet alleen voor de culturele sector zélf, maar het asociale en wereldvreemde karakter van deze Vlaamse Regering werd duidelijk gemaakt. Het was bovendien, samen met de acties vanuit de sociale sector, één van de eerste protesten ooit die zich actief richtten tegen een beslissing vanuit het Vlaamse niveau, nota bene tegen het departement dat het eerste geregionaliseerde departement van het land is.

    Uit dit protest is er uit de bus gekomen dat er meer overleg met de sector zal plaatsvinden. Concreet: de beoogde besparingsronde zou blijven, maar de verdeling zou gebeuren in overleg met de sector. Toegegeven: dit is een mager resultaat, maar er werd niets anders verwacht.

    Wat er wel van dit protest is overgebleven, is dat Jambon vaker en vaker ‘éénmalige toegevingen’ blijkt te doen doorheen zijn mandaat. In januari 2020 – van Corona was er nog geen sprake – bleek al dat hij zelf meer geld had gevonden om in de projectsubsidies te steken dan dat hij eigenlijk had gepland. Laat het duidelijk zijn: zonder het eengemaakte protest van eind 2019 had dat niet waar geweest. Je zou kunnen zeggen dat het protest Jambon op zoektocht heeft gestúúrd.

    En dan moest het land in lockdown. De blunders van de Vlaamse Regering begonnen zich op te stapelen. Herinner u bijvoorbeeld de ongelukkige en onbeschofte reactie van Jambon als Minister-President over de kuisvrouwen; het lange wachten op duidelijkheid vanuit het departement Onderwijs; de opeenvolging van de blunders van Beke, waarop die gedwongen werd te herinvesteren onder druk van het federale niveau maar vooral door het protest van het gezondheidspersoneel; het misplaatst fout inschatten van een tweede verstrenging voor Vlaanderen toen het water aan de lippen stond voor de ziekenhuizen (het huis moest niet geblust worden), etc. De lijst blijft zich aanlengen.

    De paniekreacties bij de Vlaamse regering volgden elkaar in snel tempo op, waarbij keer op keer op het besparingselan moet teruggekomen worden. Toen in maart alles dicht ging, heeft het tot half mei geduurd vooraleer de eerste voorzichtige versoepelingen voor de culturele sector werden toegezegd. Deze versoepelingen gingen vooral over de cultuurbeleving en niet zozeer over steun voor iedereen die werkt in de sector. Musea mochten terug open en activiteiten voor kinderen werden toegelaten.

    Merk op dat er tegelijkertijd aanhoudend werd geprotesteerd in voor-en achterkamers: de hashtag #soundofsilence die nu nog steeds de ronde doet werd gelanceerd, gekoppeld aan velerlei symbolische/ludieke acties. Er was bijvoorbeeld eind mei de actie van techniekers die voor de Munt in Brussel hun materiaal open en leeg gingen opstellen; er kwamen sterkere en sterkere geluiden vanuit State Of The Arts, die onder meer een maand lang uitgebreide Youtube-live sessies hield over ‘hoe moet de sector verder?’, en zowat ieder theaterhuis had wel ergens een oproep voor meer middelen om de zomer creatiever te kunnen invullen om iedereen die niet op vakantie kon hun portie ontspanning en geestverruiming te garanderen. Dit is maar een kleine greep uit de noodkreten vanuit de culturele wereld, en deze veelheid kan mee verklaard worden vanuit de positieve ervaringen van november-december 2019 en het herwonnen zelfvertrouwen dat daarmee gepaard ging. State Of The Arts bijvoorbeeld was voorheen bij het grote publiek nagenoeg onbekend.

    Wat verder ook opviel in de periodes van lockdown, is dat er vaak beroep werd gedaan op de tijdelijke of technische werklozen uit het culturele veld om de gaten in de gezondheidssector te vullen. Als men spreekt over versterking in de testcentra of voedselbedeling bijvoorbeeld, gaat het vaak ook over werkloze artiesten of cultureel personeel. Op zich is dat een goeie zaak, en dit werd ook goed onthaald. Tenminste: door zij die vanuit hun werkgever gewoon werden doorbetaald. Voor al die freelancers, zelfstandige artiesten, technisch werkloze acteurs … die dit vrijwillig deden, is het nog steeds wachten op een compensatie.

    Daar komt nog bij dat men er nu, eind 2020 en waarschijnlijk het volgende jaar nog, eigenlijk eenzijdig vanuit wordt gegaan dat die gaten verder worden opgevuld. Er wordt bijvoorbeeld op gerekend dat het technisch personeel vanuit de evenementensector de vaccinatiecentra gaan inrichten en opbouwen. De vele schermen die je normaliter op festivals en grote happenings ziet, gaan je dus in de komende periode vertellen wat je moet doen in zo’n vaccinatiecentrum. Deze tendens doet zich al voor in Duitsland, en het zal ook in ons land een groot deel zijn van de vaccinatiestrategie. Dat is op zich goed nieuws, maar zal dit gecompenseerd worden als men er nog niet eens in slaagt om vrijwillig gevaarlijk werk te compenseren?

    Er zijn sinds juli 2020 maatregelen genomen en er is geld vrijgemaakt voor deze uitzonderlijke periode van Corona. In juli is er het noodfonds opgericht dat in totaal zo’n 178 miljoen heeft gemobiliseerd. Van die som was zo’n 87 miljoen voorzien voor lokale besturen die elk voor zich een verdeling zouden maken over hun sport-, jeugd- en cultuurcentra. Van de rest van het bedrag zou zo’n 65 miljoen gaan naar de culturele sector, 16 miljoen naar jeugdwerk en 10 miljoen naar sport. Die 65 miljoen is verdeeld over verschillende maatregelen: de cultuurcoronapremie, steun aan structureel gesubsidieerde organisaties, en de culturele activiteitenpremie.

    De cultuurcoronapremie kon men slechts aanvragen tot 31 augustus en omvatte slechts 1500 euro voor iedereen die geen andere steunmaatregelen vanuit de hinderpremies en dergelijke kon ontvangen ‘om de mazen van het net’ te sluiten.

    Steun aan structureel gesubsidieerde organisaties is bedoeld om als overheid tussen te komen in die culturele organisaties die structureel veel meer uitgaven hebben gemaakt door de Covid-crisis. Dit gaat enkel over die organisaties die in 2020 al werkingssubsidies ontvingen. We mogen van geluk spreken dat deze regering slechts aangesteld is vanaf 2019, waardoor de besparing van 6% op die werkingssubsidies nog niet in werking kon treden.

    Komt nog bij dat deze ook niet meer kan worden aangevraagd. De deadline was immers 31 augustus.
    De culturele activiteitenpremie ten slotte is een forfaitaire subsidie die tussen 1 september 2020 tot 31 mei 2021 gebruikt kan worden voor de organisatie of uitvoering van een culturele activiteit, of voor de terbeschikkingstelling van infrastructuur voor een culturele activiteit, o.a. om deze coronaproof te maken. Op het moment van dit schrijven is er al 24,7 miljoen van de vrijgemaakte 35 miljoen voor deze premie gebruikt.

    Al de bovengenoemde financiële middelen zijn slechts éénmalig, en dat is zowat de grootste kritiek die je kan leveren; los van het feit dat dit noodfonds te laat kwam; en de termijn voor de cultuurwerkers, artiesten, zelfstandigen, freelancers … om in te tekenen op steun was wel erg kort. Als je weet dat het decreet voor het noodfonds effectief is goedgekeurd op 9 juli 2020, dan is minder dan twee maanden eigenlijk onvoldoende om een premie van 1500 euro aan te vragen.

    Wat er vooral opvalt in dit tumult, is dat de taal van de Sterke Jan als cultuurminister aan het begin van deze legislatuur verdwenen lijkt. Het zou er nog aan mankeren. Over de aangekondigde desastreuze en symbolische besparing zwijgt men voorlopig. De regering kan het zichzelf ook gewoon niet meer permitteren om deze symboolbesparingen op te leggen.

    Er kan niet genoeg benadrukt worden dat enige vorm van gestructureerde en langdurige (her)investeringen publiek zullen moeten georganiseerd worden. De cijfers voor de economie zullen zich negatief uiten de komende jaren, en dan wordt het stilaan meer en meer onhoudbaar om van extern privékapitaal af te hangen. Het gevolg daarvan zal zijn dat de toegang tot cultuur nog minder breed zal zijn. Denk maar aan meer verhoogde prijzen van een Netflix-abonnement (of Streamz zo u wil), nog onbetaalbaardere festivals, die nog meer gaan afhangen van rare sponsors als automerken, banken … , meer geprivatiseerd patrimonium zoals een Boerentoren die schaamteloos wordt overgeleverd aan de grillen en de trollen van de financiële wereld, een openbare omroep die zich in nog minder kan onderscheiden van een commerciële, sportevenementen die letterlijk benoemd zullen worden naar merken die niets met sport te maken hebben… (crokycup, binckbank-tour) en zo kan de lijst blijven aangevuld worden.

    De kans is ook groot dat het als het van dit beleid afhangt, men meer en meer gaat rekenen op wat de culturele sector zelf eenmalig aan de dag legt, of privé-investeerders. Dat is een enorme handicap voor iedereen die ervoor pleit dat cultuur moet excelleren.

    Het surrealisme dat typisch is voor dit land uit zich immers nog steeds in het Vlaams Regeerakkoord:  “Het projectenbeleid geeft ontwikkelingskansen aan opkomend talent, maar dit mag er niet toe leiden dat de illusie wordt gecreëerd dat dit automatisch leidt tot een structurele subsidie. Bij de beoordeling gebeurt de selectie prioritair in functie van het potentieel om een internationaal niveau te bereiken”. Lees: we gaan meer dan ooit mensen weigeren van structurele subsidies.

    De strategie moet omkeren. Er moet een stevige publieke en duurzame investering naar de hele sector vloeien, om iedereen te kunnen garanderen van een blijvende, ontspannende, verwonderende, toegankelijke cultuurbeleving die diegenen actief in de sector telkens zo vrank en vrij mogelijk moet kunnen aan de dag leggen.

    Desondanks de veerkracht die zo eigen is aan de culturele sector, wordt het een zaak van de herwonnen weerbaarheid aan het einde van 2019 door te zetten. Er is sterker dan ooit aangetoond dat een brede, toegankelijke, duurzame en diverse cultuurbeleving noodzakelijk is, ook voor het welzijn van de brede lagen van de samenleving. 2021 kan een jaar worden van verhoogde strijd in heel diverse sectoren. Ook voor de culturele sector wordt het zaak om de tijdelijke, eenmalige toegevingen om te zetten in structurele en verhoogde investeringen.

    Dit past in de strijd die andere sectoren voeren. Ook zijn er algemene eisen, zoals die voor een verhoging van het minimumloon, die belangrijk zijn in de culturele sector en in de eenmaking van strijd. Het jaar van de pandemie heeft duidelijker dan ooit dezelfde belangen aangetoond van de culturele sector met bijvoorbeeld die van de gezondheidssector en onderwijs. Samen sterk!

  • Recensie. De terugkeer van de natuur

    Recensie van “The return of nature” geschreven door John Bellamy Foster, uitgegeven door Monthly Review Press (2020)

    John Bellamy Foster’s baanbrekende boek uit 2000 over de ecologie van Marx toonde aan dat het marxisme zich vanaf het begin bezighield met ecologische vraagstukken. Het langverwachte vervolg, “The return of nature: socialism and ecology”, ontwikkelt deze ideeën vanaf de dood van Marx en Darwin tot de jaren ’60, waarbij een continue rode draad van het dialectische denken over het milieu naar voren wordt gebracht.  Het is een nauwgezette studie van de gezamenlijke evolutie van socialisme en ecologie, waarbij een enorme rijkdom aan bronnen wordt aangehaald, zoals de bijdragen van Engels, de linkse Darwinist Ray Lankester, en de romantische marxist William Morris.

    Recensie door Keishia Taylor (Socialist Party – ISA in Ierland)

    Een groot deel van de 19e eeuwse wetenschap vierde de overheersing van de mens over de natuur. Engels legde uit dat de scheiding tussen mens en natuur niet onvermijdelijk of permanent was, maar een direct gevolg van het ontstaan van privé-eigendom, aangezien de plundering van de aarde het fundament van het economische systeem was. Nochtans is de menselijke samenleving een onderdeel van en ontstaan uit de natuur, terwijl zij tegelijkertijd handelt op basis van de natuur; de mensheid creëert en werkt volgens haar eigen wetten, maar is nog steeds onderworpen aan de natuurwetten van de fysica. Er is geen absolute tegenstelling tussen de natuur en de maatschappij; met een dialectisch materialistische benadering is het mogelijk om de veranderende en tegenstrijdige aard van het bestaan in de wereld te verklaren.

    In Anti-Duhring schreef Engels: “De natuur is het bewijs van de dialectiek, en voor de moderne wetenschap moet worden gezegd dat zij dit bewijs heeft geleverd met zeer rijke materialen die met de dag toenemen.” De Darwinistische evolutie was een baanbrekend voorbeeld, maar Engels wees er ook op dat de zogenaamde constanten van de natuurkunde vaak de punten zijn waarop een kwantitatieve verandering kwalitatieve verandering wordt, zoals de vries- en kookpunten van water. Een ander voorbeeld is de omzetting van koolwaterstoffen in afzonderlijke verbindingen door de keten van koolstofatomen te verlengen of te verkorten.

    Voor Marx en Engels waren de materialistische opvatting van de natuur en de materialistische opvatting van de geschiedenis onlosmakelijk met elkaar verbonden, net zoals de vervreemding van de natuur en de vervreemding van de arbeid. William Morris breidde het begrip vervreemding uit met het argument dat de kapitalistische productie en arbeidsverdeling een diepe ontkoppeling van de arbeidersklasse van hun werk, zichzelf, de natuurlijke wereld en het behoren tot een breder ecologisch geheel veroorzaakten. Als romantisch socialist schreef hij dat kunst het plezier, de vrijheid en de individualiteit van de arbeider is in zijn dagelijks noodzakelijke werk, iets wat door het kapitalisme wordt verpletterd.

    Foster documenteert de brutale voorwaarden die aan de arbeidersklasse worden opgelegd, te beginnen met Engels boek: “De toestand van de arbeidersklasse in Engeland” geschreven in 1845. In industriesteden leefden en werkten de arbeiders in vuiligheid en ellende, met een gebrek aan sanitaire voorzieningen of gezondheidszorg, lucht- en watervervuiling, slechte voeding en voedselvergiftigingen, met een constant risico op werkongevallen en uiteindelijk vroegtijdige dood. Engels omschreef vroegtijdig overlijden van arbeiders als gevolg van hun omgeving en omstandigheden als ‘sociale moord’ door toedoen van de kapitalisten.

    Morris schreef over de inherente verspilling van het kapitalisme, onder meer over de doelloze goederen die worden geproduceerd voor de rijken, de sociaal onnodige arbeid die wordt verricht, de ellende en verspilde levens van de arbeiders, de zinloze bureaucratie en de vernietiging van het milieu. Hij was een van de velen die kritiek hadden op de roofzuchtige vernietiging van de bossen, de uitputting van de voedingsstoffen in de bodem, de plundering van de zeeën en de vervuiling van de lucht en de rivieren met rook en rioolwater, veroorzaakt door het industriële kapitalisme. Sommigen waarschuwden voor de omvang van de menselijke inmenging in de complexe ecologische systemen, die het metabolisme van de natuur uit balans bracht met onbekende gevolgen. Deze socialisten verwierpen de Malthusiaanse benadering die de verantwoordelijkheid toeschrijft aan overbevolking. Ze leggen de schuld terecht bij het kapitalistische streven naar expansie en winst, in plaats van de mensheid als geheel.

    Aan het eind van de 19e eeuw benadrukte Lankester dat de mensheid op het randje van een ecologische afgrond liep, maar we zijn ondertussen al ver op weg naar een totale ramp. In een maatschappij die gedomineerd wordt door winstbejag op korte termijn, kapitalistische expansie en met de macht die geconcentreerd is bij een steeds kleinere groep kapitalisten, kunnen wetenschap, technologie en productie gevaarlijke resultaten opleveren. Het kapitalisme is niet in staat een evenwicht te vinden tussen de behoeften van de winst en de werkelijke behoeften van de samenleving als geheel. Dat is gewoon niet mogelijk.

    De opwarming van de atmosfeer, de vernietiging van de bossen in de wereld door agro-industrie en branden, het enorme verlies van habitats en biodiversiteit, extreme weersomstandigheden en de vervuiling van de watersystemen met microplastics; deze realiteiten worden al decennialang genegeerd of ontkend door kapitalistische instellingen. Vandaag is het wereldkapitalisme kwetsbaar en wordt het geconfronteerd met allerlei crises – pandemie, economische depressie, massale werkloosheid en armoede, interimperialistische concurrentie, klimaatcatastrofe en, onze enige hoop, het potentieel van massale actie door de arbeidersklasse.

    “The return of nature” vertelt over een eeuw van dialectische ecologische wetenschap, die een instrument is om ons begrip van de diepe stroming van het ecologische denken in de opkomst van socialistische ideeën te ontwikkelen. Helaas schiet het boek tekort om een soort gids voor actie te zijn. Toch schetst Foster in de laatste zinnen onze dringende taak: “Wat we vandaag moeten onttronen, is de afgod van het kapitaal zelf, de geconcentreerde macht van de op klassen gebaseerde inhaligheid, die nu de ecologie van de aarde in gevaar brengt.”

  • Recensie: ‘The Jakarta Method’ van Vincent Bevins over de massa-executies van 1965-66

    Recensie door Manus Lenihan

    Het prachtige Indonesische eiland Bali trekt bezoekers uit de hele wereld. Maar de meeste vakantiegangers hebben geen idee dat het Indonesische leger en de politie iets meer dan vijftig jaar geleden 80.000 ongewapende burgers op dat eiland hebben gedood. Op de stranden van Seminyak zijn gastronomische restaurants, vijfsterrenhotels en cocktailbars te vinden; in 1965-66 werden op dezelfde stranden massa-executies uitgevoerd. Het is begrijpelijk dat toeristen niet op de hoogte zijn van deze gebeurtenissen; ze zijn gewist. Een toeristische gids over Bali, Insight Guides, vermeldt over 1966: “Soeharto vervangt Soekarno als president van Indonesië.” Er wordt niet gezegd dat deze ‘vervanging’ de moord op een miljoen linkse Indonesiërs met zich meebracht.

    “The Jakarta Method” van Vincent Bevins gaat in op deze slachtpartij en toont aan hoe de ‘methode’ nadien zeer bewust werd geëxporteerd naar andere landen, onder leiding van de regering van de Verenigde Staten. Het boek heeft een wereldwijde reikwijdte en de auteur verwijst naar verschillende overlevenden van staatsterreur en academici bij wie hij informatie haalde. “The Jakarta Method” presenteert een gedurfde tegengeschiedenis van de Koude Oorlog en laat zien hoe dit kolossale geweld een essentiële rol heeft gespeeld bij het vormgeven van de wereld waarin we vandaag leven.

    Anti-communisme

    Deze misdaden waren geworteld in een hondsdolle anticommunistische ideologie, die elke uitdaging voor de machtigen en rijken meteen zag als onderdeel van een ‘wereldwijde communistische samenzwering’. De hypocrisie nam onwaarschijnlijke proporties aan. De anticommunisten werkten vooral achter de schermen met buitenlandse inlichtingendiensten die aan de touwtjes trekken. Dit is slechts één voorbeeld van het feit dat ze zelf schuldig zijn aan het gebrek van democratische verantwoording die ze ten onrechte toeschreven aan communisten, socialisten en vakbondsmilitanten.

    Zoals Bevins stelt, waren de revolutionaire bewegingen in alle uithoeken van de wereld in de jaren zestig en zeventig niet gebaseerd op samenzweringen, maar op de ellendige en ondraaglijke omstandigheden die door het kapitalisme werden gecreëerd. Bovendien was de heersende bureaucratische elite in Moskou voorzichtig en stond ze zelfs negatief tegenover deze bewegingen en de ‘communistische’ partijen die erbij betrokken waren. Deze bewegingen bestonden over het algemeen uit gematigde reformisten. De anticommunisten toonden aan dat ze in geen geval gemotiveerd waren door angst voor de zeer reële misdaden van het stalinisme: ze pasten immers zonder aarzelen dezelfde methoden toe.

    Parti Kommunist Indonesia

    Indonesië had het Nederlandse imperialisme na een revolutionaire oorlog aan de kant gezet (weer een episode die in de reisgidsen wordt overgeslagen!). Na de Tweede Wereldoorlog werd met trots gesproken over de ‘Derde Wereld’, waarmee de hoop werd uitgesproken dat de onderdrukte landen een positie van waardigheid en welvaart zouden kunnen verwerven. Indonesië werd gezien als een belangrijke leider van de ‘Derde Wereld’. Voor 1965-66 betekende het woord ‘Jakarta’, de Indonesische hoofdstad, iets stoutmoedigs en optimistisch.

    De Parti Kommunist Indonesia (PKI) was verre van een schimmige groep in de marge, het was een massale arbeiderspartij met 3 miljoen leden. Maar liefst 20 miljoen Indonesiërs – een vijfde van de bevolking! – waren lid van bredere groepen die openlijk waren aangesloten bij de PKI: vakbonden, boerenorganisaties, een cultureel en entertainmentapparaat en de vrouwenorganisatie Gerwani.

    De leiding van de PKI was verknocht aan de stalinistische tweestadiatheorie, die stelde dat het socialisme in onderontwikkelde landen niet mogelijk was. Zij waren van mening dat socialisten zich achter de ‘progressieve burgerij’ moesten plaatsen totdat er een ‘periode van kapitalistische ontwikkeling’ had plaatsgevonden, waarna in een verre toekomst over socialisme kon gesproken worden. De PKI-leiding ging ervan uit dat de strijd voor socialisme pas op het einde van de 20e eeuw op de agenda zou staan. De partij was ongewapend en won de verkiezingen. Ze had geen middelen en geen politiek gericht op de bloedige daden waarvan ze later werd beschuldigd.

    De vermeende vertegenwoordiger van de ‘progressieve burgerij’ in het Indonesië van de jaren 1960 was president Soekarno, een charismatische leider die een delicate evenwichtsoefening verrichtte tussen de islam, het leger, verschillende schakeringen van het nationalisme en de PKI. De PKI gaf op zijn beurt kritische steun aan Soekarno. Hij was geen socialist en was zeer gewetensvol neutraal tussen de VS en de Sovjet-Unie. Maar in Washington DC werd ‘neutraliteit’ niet getolereerd, alleen onderdanigheid.

    30 september 1965

    In de nacht van 30 september 1965 gonsde het in Indonesië van de geruchten over een dreigende militaire staatsgreep. Een groep Soekarno-gezinde legerofficieren ontvoerde zes topgeneraals en schoot ze later om onbekende redenen allemaal dood. Dit incident blijft tot op vandaag gehuld in mysterie en speculatie. De rechterzijde maakte er maximaal gebruik van. Er werd een bloedige en bizarre versie van de gebeurtenissen de wereld ingestuurd: er werd beweerd dat leden van de PKI-vrouwenbeweging Gerwani de generaals hadden gemarteld en gecastreerd in een demonisch ritueel, waarbij ze werden verminkt en uiteindelijk doodgestoken.

    Gerwani was niet eens betrokken bij de zaak. PKI-leiders hadden geen banden met de daders. Toch blijft de heersende klasse in Indonesië tot vandaag, tegen alle forensische en historische bewijzen in, beweren dat deze versie waarheidsgetrouw zou zijn.

    Tot aan de wortels uitgeroeid

    Deze legende werd gebruikt om geweld te veroorzaken op een massale en ijzingwekkende schaal. Militairen, politie en paramilitairen vernietigden de PKI in zes maanden tijd. Lijken van PKI-leden zorgden ervoor dat rivieren verstopt raakten. De geur van de dood hing over delen van het platteland. Het doel was het “beëindigen van de ademhaling” van “heksen” (d.w.z. Gerwani) en het uitroeien van de PKI “tot aan de wortels”.

    De auteur weeft de verhalen van individuen doorheen zijn algemene verslag. In 1965 verhuisde de 17-jarige Magdalena van het platteland naar Jakarta, vond werk in een T-shirtfabriek en werd lid van de vakbond. Ze merkte de gebeurtenissen van 30 september nauwelijks op, maar toen ze naar huis ging, werd ze gearresteerd. Magdalena heeft in gevangenschap vreselijk veel leed geleden, maar ze heeft het overleefd. Ze leeft nog steeds, wordt gemeden en veracht door de ‘respectabele’ samenleving in Indonesië. Minstens een miljoen anderen hadden niet het geluk om te overleven.

    President Soekarno was niet opgezet met de slachting, maar na 30 september werd hij door het leger buitenspel gezet en een paar maanden later werd hij zonder strijd of procedure omvergeworpen. De ‘progressieve burgerij, in de vorm van Soekarno, bleek toch geen groot maatschappelijk gewicht of macht te hebben gehad. De klassenstrijd had zich opnieuw bevestigd. Maar slechts één partij in de strijd was gewapend. Arbeiders en arme mensen, vertegenwoordigd door de PKI, leden een verpletterende, historische nederlaag tegenover de heersende klasse en haar militairen. Krachten in het midden, zoals Soekarno, werden zonder pardon aan de kant geschoven.

    Rol van het Amerikaanse kapitalisme

    De vingerafdrukken van de Amerikaanse regering waren overal aanwezig. Ze leverden lijsten van vermeende communisten aan de Indonesische autoriteiten om te martelen en te doden (ze hadden hetzelfde gedaan in Guatemala en in Irak). Ze verspreidden de meest groteske regimepropaganda. Slechts één Amerikaanse politicus veroordeelde het bloedbad. De militaire officieren waren allemaal getraind in de VS en de nieuwe dictator, de corrupte generaal Soeharto, was jarenlang kind aan huis bij het Amerikaanse establishment.

    Het land werd voortaan gedomineerd door Amerikaanse zakelijke belangen en een corrupte Indonesische heersende klasse. Het chauvinisme van dit nieuwe regime was zo groot dat het Chinese alfabet werd verboden – dit in een land met een grote Chinese gemeenschap. Tien jaar na het bloedbad zaten honderdduizenden overlevenden nog steeds opgesloten in een groot netwerk van concentratiekampen. Vanaf 1975-79 gebruikte de Indonesische heersende klasse opnieuw het anticommunisme om een genocide in Oost-Timor te rechtvaardigen.

    Indonesië liep opnieuw mooi in de pas van het imperialisme en het woord ‘Jakarta’, dat ooit hoop op een andere toekomst uitdrukte, werd een duistere dreiging. In Chili schreven rechtse activisten voor de staatsgreep van 1973 ‘Jakarta komt eraan’ op de muren. En Jakarta kwam: na de staatsgreep werd links massaal opgesloten, gemarteld, verbannen en vermoord.

    Bevins traceert hoe in 11 verschillende landen de repressieve operaties met de naam ‘Jakarta’ in gang werden gezet. De lijst van landen waar de methode werd toegepast, in tegenstelling tot het gebruik van de naam, is echter veel langer. Het is belangrijk om in gedachten te houden dat we het niet hebben over oorlogsdoden of zelfs over ‘collaterale schade’. We hebben het over de koelbloedige moord op ongewapende burgers.

    Lessen

    Dit is een donker onderwerp en sommigen zullen het zelfs morbide vinden. Een hele generatie socialisten is zonder genade uitgeroeid. Maar de dictators, folteraars en geheim agenten zijn er niet zomaar mee weggekomen: ze hebben harde lessen achtergelaten voor door de generaties die in de 21e eeuw de strijd aangaan.

    Er is een stroming van het socialisme, het reformisme, die gebaseerd is op het vertrouwen in de neutraliteit en onpartijdigheid van de top van het leger, de politie, het gerecht, de hoge ambtenaren, enz. Deze illusie werd in de 20e eeuw steeds weer op brute wijze aan diggelen geslagen. Als socialisten een verkiezing winnen of dreigen te winnen, veranderen de regels van het spel plotseling; methoden die variëren van financiële chantage tot militaire dictatuur en fascisme. In het ene land na het andere blijkt dat het argument dat ‘zoiets hier niet kan gebeuren’ helaas niet waar was. Niemand die “The Jakarta Method” leest, krijgt de reformistische illusies nog uitgelegd.

    Miljoenen mensen, die zich net moedig hadden losgerukt van de imperialistische overheersing, hoopten in de jaren 1960 op een betere toekomst. Ze geloofden dat voormalige koloniale landen zich konden ontwikkelen op basis van onafhankelijkheid en kapitalisme. Maar, zoals Bevins opmerkt, heeft elk van de voormalige koloniale landen nog steeds dezelfde onderdanige economische relatie met de oude imperialistische machten (met enkele afwijkende uitzonderingen zoals Taiwan en Zuid-Korea). Generaal Soeharto en niet president Soekarno was het ware gezicht van het kapitalisme in de 20e eeuw in Indonesië. De ketens van de voormalige imperialistische landen kunnen enkel doorbroken worden met socialistische methoden: door de grondstoffen en de sleutelsectoren in publieke handen te brengen onder democratische controle van de bevolking zodat ze gericht worden op het welzijn van iedereen.

  • Recensie. The Social Dilemma van Jeff Orlowski

    De documentaire The Social Dilemma is momenteel te zien op Netflix. De film biedt een interessante kijk op de impact van de grote sociale mediaplatformen op de samenleving en hoe ze door hun ontwerp verslaving bevorderen.

    door Brandon Byrne

    Regisseur Jeff Orlowski brengt zijn inzichten door middel van een reeks interviews met insiders uit de technologiesector die van dichtbij zagen wat de gebreken zijn van sociale mediaplatformen als Facebook, Twitter, Reddit en andere. Dit wordt afgewisseld met een gedramatiseerd verhaal over een familie die de negatieve gevolgen van sociale media ondervindt door een bijna constante interactie met deze media.

    De docu-film opent met een opeenvolging van experts die worstelen met de vraag wat het probleem met sociale media is. Net als de mensen die geïnterviewd worden, brengt de film heel wat antwoorden naar voor. Dit gebeurt echter zonder volledig in te gaan op de hoofdoorzaak van heel wat negatieve gevolgen van de sociale media in de samenleving. Heel wat problemen die aangehaald worden, zijn al langer bekend: verslaving aan sociale media is al jaren een onderwerp van discussie. Samen hiermee is er het negatieve effect op de geestelijke gezondheid, met stijgende cijfers van zelfmoord en zelfverminking onder tieners en zelfs nog jongere kinderen. Wel redelijk nieuw in deze film is het onderzoek naar de rol van sociale media in de opkomst van complottheorieën en de verspreiding van nepnieuws.

    Alle mensen die geïnterviewd worden, benadrukken dat het om onbedoelde gevolgen gaat van de wijze waarop de groei van de grote platformen wordt gestimuleerd. Guillame Chaslot, een voormalig ingenieur bij YouTube, legt bijvoorbeeld uit hoe het aanbevelingssysteem dat hij hielp creëren een handje heeft geholpen bij de opkomst van complottheorieën. Het systeem richt de aandacht van mensen telkens op andere video’s om hen zo lang mogelijk op het platform te houden, zodat er meer geld kan verdiend worden met advertenties. Er wordt echter geen rekening gehouden met de inhoud die aanbevolen wordt, enkel met de algoritmen die gebruik maken van enorme hoeveelheden gegevens om te bepalen voor welke inhoud een kijker gevoelig is. Hierdoor waren er miljoenen aanbevelingen van complotvideo’s die stelden dat de aarde plat zou zijn.

    Het gebruik van dergelijke hoeveelheden persoonlijke gegevens van mensen om systemen aan te sturen gericht op groei en winst, wordt in de film ‘toezichtskapitalisme’ genoemd. Alle experts erkennen dat het schadelijk is voor de mensen en de samenleving. Dit is waar de documentaire en de experts beginnen te haperen. Ze betreuren allemaal de huidige manier van werken en roepen op tot verandering, zonder evenwel concreet in te gaan op de kern van het probleem en de oplossing ervoor.

    Op een gegeven moment komt Justin Rosenstein, medeoprichter van Asana en medebedenker van de like-knop van Facebook, in de buurt van een grondigere verklaring. Hij stelt dat de economie enkel gericht is op kortetermijnwinst en daarvoor het milieu vernietigt en andere verwoestingen aanricht. Dat klopt en het is eigen aan het kapitalistische systeem.

    The Social Dilemma brengt morele en ethische argumenten voor grondige veranderingen in de technologie-industrie. Die argumenten botsen echter op de kapitalistische belangen die de sector beheersen. Om echte verandering te bekomen, moet het kapitalisme bestreden en vervangen worden.

  • Sound of Silence. Culturele sector de mond gesnoerd

    Sos. Sound of Silence. Je zag de facebookfilter met het oranje kruis mogelijk al passeren. Het is een initiatief van de evenementen- en cultuursector. De livesector (waar het merendeel van de cultuursector deel van uitmaakt) boekte de afgelopen maanden 1 miljard euro (95%) verlies. Uit cijfers van databedrijf Graydon blijkt dat 23% van de bedrijven in de sector, goed voor 11.000 jobs, het eind van dit jaar niet zullen halen. Naast de actie op sociale media richtten verschillende overlegorganen uit de sector een crisiscel op om te onderhandelen met de regering.

    door Koerian (Gent)

    Vooral in de culturele sector steekt het. De sector staat al zwak door de effecten van decennialange besparingen. Afgelopen winter werd er nog gesneden in de projectsubsidies. Het is de sector met de tweede grootste stijging in freelancecontracten. De precariteit is er bijna spreekwoordelijk. Lage lonen, slechte voorwaarden, geen werkzekerheid: de meeste cultuurwerkers werken in dezelfde omstandigheden als Deliverookoeriers. Kunstenaars, productiemedewerkers en anderen surfen van de ene tijdelijke schijnzelfstandigheid naar de andere.

    Corona slaat hard toe

    De Coronacrisis sloeg een sector die al wankelde, volledig in de touwen. Volgens cijfers van Amplo, HR-dienstverlener, waren er tijdens de lockdown 73% minder freelancers aan het werk in de sector dan in dezelfde periode vorig jaar, in de livesector is dat 90%.

    De genadeslag kwam echter enkele weken later, toen het aantal besmettingen opnieuw steeg. Terwijl mensen op reis mogen in overvolle vliegtuigen en in onveilige omstandigheden moeten werken, werden quasi alle live-evenementen afgelast. De Vlaamse regering denkt er niet aan vleesverwerkende bedrijven, bewezen verspreiders van corona, te sluiten. De livesector, tot nog toe zonder gevallen, moet dan weer wel dicht. De AB in Brussel wees 200 externe medewerkers de deur, de Botanique was gedwongen hetzelfde te doen.

    De verschillende steun- en hinderpremies zijn voor de meeste freelancers, wanneer ze er al recht op hebben, onvoldoende om te overleven. Nog volgens Graydon is 90 miljoen euro nodig om de ergst getroffen bedrijven dit jaar door te helpen.

    Het is voor veel mensen in het haar krabben waarom cultuur zo hard wordt aangepakt. De creatieve sector staat in voor 6,3% van de Vlaamse tewerkstelling (12,9% van het aantal zelfstandigen) en genereert 2,5 euro opbrengst voor elke euro subsidie. Het is over het algemeen een diverse, progressieve en erg vocale sector. Een doorn in het oog van de N-VA. De Vlaamse regering streeft naar een Nederlands model, waar de culturele sector nog meer werd geprecariseerd en bijna volledig werd overgeleverd aan de controle van private investeerders. Kunstenaars onder het juk van de Fernand Hutsen en Gert Verhulsten van deze wereld, zullen veel minder geneigd zijn kritisch uit de hoek te komen. Het is een afrekening (of guerrilla zoals N-VA cultuurchef Pohlmann het beschreef) met ‘cultureel links’. Het past in de lijn van besparingen op onderzoeksjournalistiek, openbare radio en – televisie of het sociaal werk. Het N-VA-kritische middenveld moet worden weggeveegd. Werknemers in de private sector worden voortdurend opgezet tegen werknemers in de socio-culturele sector.

    De culturele sector was nochtans, samen met de universiteiten, de eerste om haar verantwoordelijkheid op te nemen inzake corona, nog voor de disfunctionele kliek in de Vlaamse regering in actie kwam. Zij kan zelf het best bepalen hoe veilig te functioneren en wat ze daarvoor nodig heeft. Maar voor die autonomie, en de fondsen ervoor, zal strijd nodig zijn.

    Strijd en solidariteit

    Toen Jambon en de zijnen vorig jaar dreigden meer dan 60% te besparen op de projectsubsidies schoot de culturele sector voor het eerst sinds heel lang in ééngemaakte actie. Tienduizenden verzamelden op verschillende acties in Brussel, bekende kunstenaars gebruikten hun platform en streden voor een terugdraaien van de besparingen. Voor het eerst sinds mensenheugenis stonden grote en kleine cultuurhuizen, freelancers en vaste werknemers schouder aan schouder. Bovendien verklaarden de actievoerders zich solidair met andere sectoren getroffen door besparingen, en ondersteunden ze het sociaal werk in hun acties.

    Hoewel een gebrek aan lokale organisatie en het winterreces de strijd vroegtijdig platlegden, was het genoeg om Jambon de besparing eenmalig grotendeels te doen terugdraaien. Ook de minieme steunmaatregelen die er nu zijn voor kunstenaars, waren zonder die strijd wellicht ondenkbaar geweest.

    Als de sector opnieuw overwinningen wil boeken, zal ze opnieuw in actie moeten komen. Deze Vlaamse regering heeft geen enkele intentie te luisteren naar de culturele sector. Het oprichten van een crisiscel kan een goede stap zijn om de sector opnieuw te verenigen. De methodes schieten echter tekort. Onderhandelen met deze regering zal niets uithalen. In het beste geval werpt ze de grotere eventbedrijven een been toe, terwijl ze kleinere cultuurhuizen een arm afzaagt. Het oprichten van lokale comités van freelancers en werknemers uit de sector, die samen discussiëren over de volgende stappen en werken aan een actieplan zou een stap in de juiste richting zijn.

    Waarom niet opnieuw solidariteit tonen en deelnemen aan de geplande acties van de verpleegkundigen van het actiecomité ‘De Zorg in actie’ in een hernieuwde beweging?

  • Kunnen videospelletjes bijdragen aan de uitbouw van een revolutionair socialistisch alternatief?

    Interview met een ontwikkelaar van ‘Tonight We Riot’

    “De wereld is in de greep van het wereldwijde kapitalisme. Werkenden overal ter wereld zwoegen dagelijks voor een schijntje. Velen hebben meerdere banen om de eindjes aan elkaar te knopen. Maar hoe hard ze ook werken, het zal nooit genoeg zijn om vrij te zijn. Want zij die geen productiemiddelen bezitten, zullen nooit echte vrijheid kennen.”

    Dat zijn de openingswoorden van Tonight We Riot, een nieuw spel van de coöperatieve Pixel Pushers Union 512, nu beschikbaar op PC en Nintendo Switch. Met Tonight We Riot zochten de ontwikkelaars van Pixel Pushers Union 512 naar een ‘onverbloemd links’ spel. Door de stijl van retro, zijwaarts scrollende beat-’em-ups te combineren met Pikmin-geïnspireerde effecten van een menigte, laat het spel je een socialistische revolutie maken.

    Shawn Tarver van Socialist Alternative (VS) sprak met Ted Anderson, een van de ontwikkelaars van Tonight We Riot. Ze hadden het over het spel en de politieke inspiratie erachter, maar ook over de staat van de videogame-industrie.

    Waar kwam het idee vandaan? Waarom wilde je Tonight We Riot maken? Heeft iets je in het bijzonder geïnspireerd?

    Ted: “Het idee kwam voort uit een teleurstelling over de manier waarop met linkse ideeën werd omgegaan in games en diverse andere media. Als er een opstand is, of een revolte, of wat dan ook, is het altijd ideologisch leeg. Het is neutraal. Alles van Hunger Games, tot Game of Thrones, tot Bioshock Infinite volgt het idee dat geweld inherent is aan een staat/kapitalistisch bewind, maar daar stopt het doorgaans. Het gaat nooit over de vraag wie de macht heeft en waarom. Of er zijn pogingen om te suggereren dat beide kanten slecht zijn en dat een opstand sowieso leidt tot een wrede dictatuur.

    “Toen we ‘Tonight a Riot’ gingen makten, besloten we een spel te maken dat vrolijk was in de opstand, waarbij alle leden van de werkende klasse helden zijn en de kapitalisten de schurken. We wilden zowel de notie van de ‘staat’ als die van de controle over de rijkdom in het voetlicht plaatsen als basis voor het verdedigen van de ongelijkheid.”

    In het huidige klimaat zal zelfs iets zo basaal als het hebben van een vrouwelijke hoofdpersoon of het toestaan van een optie van homoseksuele romantiek in een spel resulteren in reacties tegen “het door de strot duwen van de politiek”. Maak je je zorgen over dergelijke klachten?

    “Niet echt. Ik heb het gevoel dat er een reactionair element is die altijd de strijd aangaat tegen wat ze zien als een inbreuk op hun ‘neutrale’ realiteit. Het is eigenlijk niet neutraal, maar ze zien het zo. Dus als vrouwen of LGBTQI+-mensen worden vertegenwoordigd in een spel, is het hek van de dam! Die “neutraliteit” is verontrustend. Elke vorm van kritisch denken zou  iets anders aantonen, maar onze media, cultuur en maatschappelijke invloeden weerhouden mensen bewust van dat soort denken.

    “Dat gezegd zijnde, voor dit expliciet links spel heb ik het gevoel dat een groot deel van de reactionaire menigte een kijkje nam, zich realiseerde wat het was en besloot dat we geen ‘bedreiging’ vormden voor hun ‘neutraliteit’ omdat we, net als andere linkse media en literatuur, daarbuiten staan.”

    Pixel Pushers Union 512 is een coöperatieve van arbeiders. Hoe kunnen dergelijke formaties, net als de vakbonden in privé-studio’s, videospelletjes ten goede veranderen?

    “Dezelfde oude kreet die al meer dan honderd jaar meegaat: lonen, uren en arbeidsvoorwaarden.

    “Het zou fantastisch zijn om vertegenwoordigers van het personeel aan tafel te hebben wanneer een grote studio een project bekijkt of een releasedatum vaststelt. Of om een stem te hebben wanneer een release moet uitgesteld worden, of om de royalty’s van de makers veilig te stellen.

    “In een coöperatieve van werkenden krijgen we allemaal een gelijk deel voor de games waar we aan werken. We stemmen over belangrijke beslissingen binnen de studio. We begonnen hier vrij amateuristisch mee, maar vonden dat het de beste manier was om beslissingen aan de werkenden zelf over te laten. Vertrouw je collega’s! De grote beslissingen (reizen, deelname aan conventies, uitgeversdeals …) worden via stemmingen genomen.”

    Had de huidige staat van de videogame-industrie invloed op de tijd die nodig was om ‘Tonight We Riot’ te ontwikkelen?

    “Niet echt niet, denk ik. De belangrijkste factor achter de lengte van de tijd die we nodig hadden om ‘Tonight We Riot’ te ontwikkelen, was de kwestie van het feit dat we dit ’s avonds en in het weekend moesten doen. Het was een productie die we als hobby deden.”

    Had het doel van de ontwikkeling van een expliciet linkse videogame een invloed op de technieken die gebruikt werden?

    “Dit is iets waar we best trots op zijn. Vanaf de eerste opener van het spel wordt de speler getoond hoe zij zelf anders zijn dan degenen die alles bezitten. Dan sturen we ze de wereld in en wordt getoond dat de vijanden altijd eerst zullen aanvallen en dat er geen expliciete ‘leider’ voor de speler is, maar eerder een willekeurige rotatie van arbeiders die verantwoordelijk zijn voor het vooruithelpen van de revolutie. Je kan een persoon doden, maar een idee kan je toch niet doden.”

    Is er behoefte aan meer linkse videogames? Zouden spelletjes als deze een educatief instrument kunnen zijn om mensen te informeren over linkse standpunten en onze geschiedenis?

    “Absoluut! De vele reacties op ons spel toonden dat er absoluut een markt is voor linkse games en dat we als linkse gamers zelf eerlijk en ernstig spelletjes kunnen creëren die we zelf in de hand hebben. We zullen die middelen aangrijpen en ze ons eigen maken en tegelijkertijd onze verhalen vertellen en de mensen opvoeden.

    “Door het verspreiden van informatie door middel van leuke, interessante en expliciet linkse spelletjes kunnen we helpen een cultuur te versterken in een markt die – te lang – het speelterrein is geweest van het militair-industriële complex, de rijken … We hebben meer linkse spelletjes en media nodig!”

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop