Category: Recensies/Cultuur

  • Recensie: “Feminisme voor de 99%”

    “Feminisme voor de 99%. Een manifest.”  Door Cinzia Arruzza, Nancy Fraser en Tithi Bhattacharya. In het Nederlands uitgegeven door EPO. 136 pagina’s. 15 €

    Recensie door Laura Fitzgerald (Socialist Party, Ierland)

    “Feminisme voor de 99%. Een manifest” is een kort boek dat aantrekkelijk is voor een nieuwe generatie die gepolitiseerd wordt door ervaringen met onderdrukking en uitbuiting onder het kapitalisme, maar ook door het voeren van strijd. De tekst haalt uit naar wat het omschrijft als het feminisme van de “overheersing van gelijke kansen”: het feminisme dat wordt verdedigd door het politieke en zakelijke establishment en zich uitdrukkelijk binnen de grenzen van het kapitalisme plaatst. Het boek benadrukt de vrouwenstrijd die wereldwijd ontwikkelt, in het bijzonder het idee van een feministische staking waarvan er inspirerende voorbeelden zijn uit Spanje, Italië, Polen en Latijns-Amerika.

    “Feminisme voor de 99%” is een sterk statement tegen het burgerlijke of het liberale feminisme van figuren als Facebook-topvrouw Sheryl Sandberg. De auteurs wijzen op de holle leugens van de identiteitspolitek van het establishment. Dat is erop gericht om een kleine groep bevoorrechte vrouwen in staat te stellen hogerop te geraken in de bedrijfswereld. Het vertrekt van een marktgerichte visie op gelijkheid die perfect aansluit bij het enthousiasme van de bedrijfswereld voor ‘diversiteit.’ “Het echte doel is echter niet gelijkheid, maar meritocratie,” stellen ze. De auteurs stellen voor om de feministische beweging langs klassenlijnen op te delen om in te gaan tegen het pro-kapitalistische feminisme dat uiteindelijk onderdrukking en uitbuiting in stand houdt. Ze streven ernaar de feministische beweging op te delen langs klassenlijnen om zo in te gaan tegen het pro-kapitalistische feminisme dat onderdrukking en uitbuiting in stand houdt.

    Een centrale stelling van de auteurs is dat sites van reproductie van een nieuwe beroepsbevolking voor het kapitalisme – huizen, scholen, ziekenhuizen, enz. – waar de tendens bestaat dat vrouwen dominant zijn in de betaalde en onbetaalde arbeid – de komende jaren een cruciale plaats van strijd zullen vormen. Het is zeker waar dat het decennialange neoliberale besparingsoffensief van het kapitalisme gepaard ging met een totale aanval op de publieke sector en delen van deze sector onderwierp aan het winstbejag. Dit leidt tot inspirerende strijd, vaak geleid door vrouwen in deze sectoren. Denk maar aan de massale lerarenstakingen in de VS tot de acties in de zorgsector in Europa.

    De aandacht van de auteurs voor de eerder genoemde “feministische staking” (met op 8 maart dit jaar maar liefst 6 miljoen stakers in Spanje!) is zeker gerechtvaardigd. Het feit dat dit fenomeen zich heeft voorgedaan, getuigt van het feit dat de meest strijdbare, radicale delen van de opkomende wereldwijde feministische golf – vooral onder de arbeidersklasse en de jongeren – instinctief naar de traditionele methoden van de strijd van de arbeidersklasse kijken in hun strijd, in het bijzonder naar het krachtigste wapen: de staking.

    De auteurs wijzen erop dat deze beweging stakingen heeft “gedemocratiseerd en hun reikwijdte heeft uitgebreid” en dat “zij zich niet alleen richt op lonen en werkuren, maar ook op seksuele intimidatie en aanranding, barrières voor reproductieve rechtvaardigheid en beperkingen van het stakingsrecht.” Als de sterk gebureaucratiseerde vakbondsleiding geen initiatief neemt of toelaat, gebeurt dit langs andere kanalen en wordt zo voor een nieuwe dynamiek in de strijd van de werkende klasse gezorgd. De Spaanse acties zijn daar een voorbeeld van: het was slechts door de grote druk van onderuit dat de officiële vakbonden uiteindelijk de oproep voor acties op 8 maart steunden.

    De acties van scholieren en studenten rond het klimaat geven de werkenden eveneens vertrouwen om hun eigen vakbonden ertoe aan te zetten om tot actie over te gaan, met inbegrip van stakingen. Het is een zwak punt in het boek dat de auteurs geen commentaar geven over de noodzaak om de vakbonden opnieuw op te bouwen en nieuw leven in te blazen, noch op het falen van sommige vakbondsleiders om effectief te strijden rond economische kwesties of bredere elementen van onderdrukking en ongelijkheid. Maar het positieve referentiepunt van het gebruik van het stakingswapen van de arbeidersbeweging is effectief belangrijk, net als de inspirerende politieke stakingen die al plaatsvonden.

    Op een gegeven moment verwijzen de auteurs kort naar mannelijke werkenden die een solidariteitsactie ondernemen. Het is jammer dat dit niet duidelijker wordt bepleit. In feite is het idee dat alleen vrouwen moeten staken een onderwerp van debat binnen de vrouwenbeweging, waarbij veel liberale feministen slechts een symbolische staking willen om de rol van vrouwen in de samenleving te illustreren, in plaats van een meer gecoördineerde confrontatie tegen het politieke en zakelijke establishment. In Spanje hebben mannelijke arbeiders die in het kader van de algemene staking op de Internationale Vrouwendag solidariteitsacties ondernomen. Dat heeft een groter deel van de economie platgelegd, waardoor de impact van de beweging een pak groter was.

    Deze zwakte in het boek hangt samen met een andere zwakte of onevenwichtigheid in het Manifest. De auteurs maken een terecht punt dat het kapitalisme het werk van vrouwen onderwaardeert – in het bijzonder in de zorg, zowel wat betaald als onbetaald werk betreft. Om daarop te antwoorden, stellen de auteurs voor om “de macht van vrouwen” centraal te stellen: “de macht van diegenen wier betaalde en onbetaalde arbeid de wereld doet draaien” met het idee van “het terugtrekken uit huishoudelijk werk, seks en glimlachen.” Uiteraard moeten werkloze vrouwen mee op straat komen en zich organiseren in hun buurt – dit was altijd een belangrijk onderdeel van arbeidersstrijd en revolutionaire geschiedenis. Maar een staking van “onbetaald reproductief werk” is niet alleen onmogelijk voor veel arbeidersvrouwen (denk maar aan het ophalen van kinderen van school, voeding geven aan een baby, zorgen dat bejaarde familieleden uit bed geraken, …), maar het biedt ook niet hetzelfde potentieel als een staking in de zin van het werk in loondienst neerleggen.

    De kracht van een staking komt grotendeels voort uit het feit dat werkenden essentieel zijn om winsten te creëren onder het kapitalisme. Er kan bovendien een krachtige en strategische solidariteit opgebouwd worden op de werkvloer. De impact en verstoring van het systeem door samen met de collega’s het werk neer te leggen, inclusief het betaalde ‘reproductieve’ werk (waarbij de arbeidskrachten voor het kapitalisme worden geproduceerd) zoals in de zorgsector, zijn van cruciaal belang.

    Het is positief dat dit korte boek oproept om deel te nemen aan strijd tegen het kapitalistische systeem van uitbuiting, onderdrukking en milieuvernietiging. Het schiet wel tekort als er niet expliciet voor een socialistisch alternatief wordt opgekomen. Maar ongetwijfeld zal het boek heel wat lezers aanzetten om verder te zoeken naar wat socialistisch feminisme nu juist betekent.

  • Frida Kahlo: tussen kunst en revolutie

    Tekening van Frida door Valeriya

    Sterk, slim, gepassioneerd en creatief. Dat zijn slechts enkele van de vele omschrijvingen die vandaag gebruikt worden als het over Frida Kahlo gaat, de Mexicaanse artieste die onsterfelijk werd door haar kunst.

    Artikel uit onze archieven door Valeriya Parkhomenko, Resistenze Internazionali (Italië)

    Ze was een uitzonderlijke vrouw in termen van kracht en vitaliteit, ze hield van het leven en deelde de idealen van een socialistische revolutie tegen de onderdrukking door het kapitalisme. In Mexico nam het kapitalisme de vorm van het Amerikaanse imperialistische juk aan.

    Als er over Kahlo wordt gesproken, gaat het doorgaans over haar meer intieme kunst en haar geslotenheid. Ze wordt herdacht wegens de scherpe uitdrukkingen van haar lijden, dromen en wensen. Ze kon de essentie van zaken vatten en had een groot talent als schilder. Maar dit is niet het enige aspect van haar kunst, zelfs indien het erg belangrijk is.

    In de eerste helft van de 20ste eeuw kende Mexico een scherp klassenconflict. In de revolutie van 1910 probeerden boeren de dictatuur van generaal Porfirio Diaz omver te werpen om een democratisch bewind te vestigen op basis van het collectiviseren van de grond.

    Het land was verdeeld tussen een kleine elite van superrijke grondbezitters en de grote meerderheid van de bevolking: enkele stedelijke arbeiders, maar vooral arme landbouwers en landarbeiders. De weinige grond die nog collectief in handen van de Mexicaanse bevolking was, werd constant bedreigd door de uitbreidingsdrift van de eigenaars van de ‘haciendas’, de grote landbouwbedrijven.

    Tegen deze achtergrond was er een grote roep naar sociale rechtvaardigheid en een bereidheid om te strijden tegen een feodaal systeem dat de meerderheid van de bevolking veroordeelde tot ellende en uitbuiting. De armste boeren en werkenden waren vooral van inheemse afkomst, kinderen van de Latijns-Amerikaanse volkeren die al eeuwenlang leden door de onderdrukking van het Westerse imperialisme, eerst het Spaanse en dan het Noord-Amerikaanse.

    De revolutie van 1910 leverde geen socialistische regering op. Maar het klimaat van klassenstrijd en de noodzaak om de sociale ongelijkheid te doorbreken, was sterk aanwezig in de samenleving. Dit omvatte een vorm van links nationalisme tegenover het Westerse imperialisme en zijn marionetten in de Mexicaanse heersende klasse. De polarisatie leidde in de jaren 1940 tot verregaande hervormingen onder president Lazaro Cardenas del Rio naar het model van de Sovjet-Unie.

    Het was in deze context dat Frida Kahlo opgroeide en leefde. Ze nam de idealen op van sociale rechtvaardigheid en strijd voor een wereld zonder ongelijkheid, imperialistische onderdrukking en kapitalistische uitbuiting van de mensen en de natuur.

    Kahlo was dan wel in 1907 geboren, vaak zei ze dat ze op 7 juli 1910 op de wereld kwam. Dat was de dag waarop Emiliano Zapata zijn revolutie begon om Mexico te bevrijden van de dictatuur van generaal Diaz. Als dochter van een decennium van revolutie, beweerde Kahlo dat zij en het moderne Mexico ‘samen geboren’ werden. Ze sloot in 1928 aan bij de Mexicaanse Communistische Partij en speelde een actieve rol op politiek vlak. Het was toen dat ze Diego Rivera ontmoette. Het koppel trouwde twee keer en had een tumultueus persoonlijk leven. Rivera was eveneens een belangrijke persoon in het politieke en artistieke milieu van het post-revolutionaire Mexico.

    Rivera was een bekende schilder en muralist. Zijn werk behandelt internationale sociale thema’s. Zo zijn er muurschilderingen over de geschiedenis van de Mexicaanse inheemse bevolking en schilderingen met een politieke boodschap van steun aan de klassenstrijd en de socialistische revolutie.

    Hij maakte ook een muurschildering voor de lobby van het Rockefeller Centre in New York, dat toen nog in aanbouw was. Miljardair Nelson Rockefeller koos zelf het thema: “mannen tussen twee keuzes die proberen te kiezen tussen een betere toekomst en een nieuwe visie.” Rivera nam het werk ernstig. Hij werkte 15 uur per dag om het af te krijgen tegen 1 mei 1934, de dag van de arbeid.

    Het fresco droeg de titel: ‘El hombre controlador del universo’, de mens die het universum controleert. Het staat ook bekend als ‘El hombre en el cruce de caminos’, de mens op een kruispunt van wegen. Centraal staat een man op een kruispunt tussen het kapitalisme op basis van de onderdrukking van de ene mens door de andere en langs de andere kant het vooruitzicht van een oprechte socialistische samenleving waar de verdeling van de rijkdom onder de democratische controle van de meerderheid van de bevolking staat. Op het socialistische deel van de muur zien we onder meer Lenin, Trotski, Marx en Engels die voorop lopen op een 1 mei betoging.

    Rockefeller was woest. Rivera werd bedankt voor bewezen diensten en de muurschildering werd vernietigd. Rivera merkte op dat miljoenen Amerikanen nu zouden weten dat de rijkste man in het land een kunstwerk had laten vernietigen omdat het gezicht van een man met de naam Vladimir Ilyich Lenin erop stond als leider van de onderdrukte massa’s in de richting van een nieuwe sociale orde.

    Voor Rivera moest kunst een sociale en revolutionaire betekenis hebben, maar er waren wel heel wat schaduwzijden in zijn politieke leven. Zo was er zijn uitsluiting uit de Mexicaanse Communistische Partij omdat hij instemde met het maken van muurschilderingen op vraag van de reactionaire Mexicaanse regering in ruil voor een significante compensatie.

    Kahlo deelde dezelfde liefde voor schilderen en betrokkenheid bij socialistische idealen. Ze nam in haar kunst elementen van sociale commentaar op, waaronder het herontdekken van inheemse Mexicaanse tradities. Zo is er bijvoorbeeld haar zelfportret aan de grens tussen Mexico en de VS. Daarin toont ze een persoonlijke angst over het weggetrokken worden uit Mexico. Maar er is ook een element van analyse van de verhoudingen tussen de twee landen. Enerzijds is er Mexico, haar geboorteland waar ze nog steeds in contact met de natuur stond maar waar het moeilijk overleven is. Anderzijds is er de VS, de grootste kapitalistische macht ter wereld met een grote industrie en vervuiling.

    Een belangrijk element in het leven van Kahlo en Rivera was de komst van de Russische socialistische revolutionair Leon Trotski en de Franse anarchistische dichter André Breton in 1937. Rivera hielp Trotski aan asiel. Hij werd opgejaagd door alle regeringen van Europa en moest ook stalinistische huurmoordenaars voorblijven. In januari trok hij samen met zijn vrouw Natalia Sedova in als permanente gast in het Blauwe Huis, de familiewoning van Kahlo.

    In april van datzelfde jaar kwam de surrealist Breton aan in Mexico. Een van de belangrijkste resultaten van hun ontmoeting was het ontwerp van een “Manifest voor onafhankelijke revolutionaire kunst.” Daarin werd gepleit voor volledige vrijheid van kunst tegenover de repressie tegen artiesten in zowel de kapitalistische staten als binnen de Communistische International. Die laatste repressie was overigens een weerspiegeling van de culturele degeneratie van de Sovjet-Unie in een totalitair regime onder controle van de stalinistische bureaucratie.

    Vrijheid van expressie staat centraal in de kunst van Frida Kahlo. Haar schilderijen waren vaak projecties van het fysieke en emotionele lijden van de artiest. Maar dat zette nooit een rem op haar creativiteit. Ze begon te schilderen nadat ze op 18-jarige leeftijd slachtoffer werd van een ernstig auto-ongeval. Hierdoor was ze jarenlang bedlegerig. Tijdens haar leven onderging ze 32 operaties. Toen haar gevraagd werd waarom ze zelf zo sterk aanwezig was in haar werk, antwoordde Kahlo dat ze haar werkelijkheid schilderde, de persoon waar ze elke dag mee in contact kwam en die ze het beste kende.

    Een ander belangrijk aspect van haar kunst was haar interesse in de pro-Columbiaanse beschavingen en de geschiedenis van de bevolking van Mexico. Kahlo toonde haar banden met Mexico en de bevolking doorheen de traditionele, kleurrijke kledij van de Mexicaanse gemeenschap, kledij die ze zelf ook bijzonder graag droeg.

    Vandaag is haar gezicht erg bekend en is het bijna een ‘merk.’ Kahlo wordt beperkt tot een commercieel icoon. Ze staat op t-shirts, tassen, in modebladen, op kussens, … Er is zelfs een volledige collectie van juwelen op haar gebaseerd.

    Dit fenomeen is deel van het meer algemene probleem van de verhouding tussen kunst en de winstgedreven samenleving waarin we leven. Het is duidelijk dat het vandaag moeilijk is om onafhankelijke en compleet vrije kunst te maken, zeker wie er ook van wil leven.

    De massale interventie van de verstorende winstdynamiek in de kunst is onvermijdelijk onder het kapitalisme. Het is ook een van de middelen waarmee de heersende superrijken hun invloed op cultuur en ideeën uitoefenen. Zo wordt de artistieke gemeenschap op materiële basis gefilterd. Diegenen die niet rijk genoeg zijn om te studeren, om het gereedschap te kopen dat ze nodig hebben of die hard werken voor weinig of geen vergoeding, zij worden uitgesloten van de mogelijkheid om een volwaardige artistieke bijdrage aan de samenleving te leveren, los van hun potentieel. Bovendien wordt sociaal geëngageerde kunst waarin de tegenstellingen van het kapitalisme blootgelegd worden ontmoedigd of zelfs openlijk bestreden.

    Tegenwoordig plaatsen de grote gezamenlijke tentoonstellingen met werk van Frida Kahlo en Diego Rivera doorgaans Kahlo centraal als de onbetwiste ster met Rivera op het tweede plan. Kahlo’s werken gaan in op het innerlijke leven en op individualiteit. Rivera bracht vaak een sterkere politieke boodschap: strijd tegen kapitalistische uitbuiting. Trotski zelf schreef: “Wil je weten hoe revolutionaire kunst eruit ziet? Kijk dan naar de frescoes van Rivera.” Het lijkt erop dat de nadruk op Kahlo in de huidige tentoonstellingen deels door klassenbelangen is ingegeven. Ik wil dit niet als kritiek op het erg belangrijke werk van Kahlo zien, maar als een poging om op kritische wijze aan te tonen hoe haar kunst gebruikt wordt door de heersende klasse.

    Het is jammer genoeg correct dat Kahlo en Rivera nadien het stalinisme omarmd hebben. Wereldwijd was er destijds een brede steun voor het stalinisme, als een vorm van substantieel alternatief op het kapitalisme en imperialisme, zelfs indien het om een karikatuur van socialisme ging.

    Maar ondanks dit alles was Kahlo een vrouw en een artiest vol leven en passie die vastberaden wilde strijden tegen elke vorm van onrechtvaardigheid. Ze wordt terecht voorgesteld als een voorbeeld van kracht en vrouwenstrijd. Liefde en passie bleven haar kenmerken, zelfs in de laatste dagen van haar leven. Op 47-jarige leeftijd was ze bijna volledig lam en leed ze enorme pijnen. Ze schilderde haar laatste werk: een stilleven van rijpe watermeloenen. Onderaan staat de titel van het schilderij in het rode vlees van de watermeloenen: ‘Viva la vida’, leve het leven.

  • Eurosong en het witwassen van de Israëlische bezetting

    Elk jaar kijken miljoenen mensen naar het Eurovisiesongfestival. Dit jaar is er echter een significante boycot van wat de populaire rockband Wolf Alice “het meest controversiële songfestival ooit” noemde. Artiesten uit de hele wereld sloten zich bij syndicalisten en Palestijnse solidariteitsactivisten aan in een oproep voor een boycot van het evenement in Israël. In Ierland wordt de oproep gedeeld door de vakbond van muzikanten en die van acteurs.

    Reactie door de Socialist Party (Ierland)

    In 2012 was er bij Eurosong in Azerbeidzjan ook al terecht protest tegen de brutale repressieve maatregelen van de dictatuur die het evenement gebruikte om de internationale relaties te bevorderen. Nu wordt de wedstrijd georganiseerd tegen de achtergrond van meer internationale aandacht en solidariteit met de Palestijnse bevolking. Beelden van barbaarse Israëlische bombardementen op Gaza keren steeds terug in de internationale media, de afgelopen weken waren er nog dergelijke bombardementen. Het protest tegen het evenement is deze keer dan ook groter.

    Het ‘merk Israël’

    Het Eurosongfestival is een belangrijke public relationsoperatie voor het oorlogszuchtige rechtse bewind in Israël.

    In het Eurovision Village werd een ‘Europe Day’ gehouden met Europese diplomaten en de Israëlische president Reuven Rivlin die er verklaarde dat Israël dezelfde waarden van “democratie, diversiteit en mensenrechten” deelt met de EU. Niet dat de EU zo goed scoort op die punten, maar het is zeker geen terechte omschrijving van het Israëlische beleid. Met Eurosong wil het regime een ‘mooier’ imago promoten.

    Het is deel van de door de overheid gesteunde “Strategie merk Israël” waarbij geprobeerd wordt om het “mooiere gezicht van Israël” te promoten. Premier Benyamin Netanyahu ging zelfs zover om de winnaar van Eurosong vorig jaar, Netta Barzilai, voor te stellen als de “beste ambassadeur” van de staat Israël. Het witwassen van de Israëlische bezetting bleek onder meer toen Barzilai op avond van de moord op 62 Palestijnen in Gaza optrad op een concert in Tel Aviv georganiseerd door de burgemeester. Er was heel wat druk op haar om het concert af te zeggen, maar Barzilai stelde: “We hebben redenen om blij te zijn, laat niemand uw licht doven.”

    Na haar overwinning vorig jaar, zei ze: “Dit is mijn land, volgend jaar in Jeruzalem.” Dat kwam kort na de provocatieve stap van de regering-Trump om de Amerikaanse ambassade over te plaatsen naar de betwiste, verdeelde en arme hoofdstad. De Palestijnen worden ondertussen het recht op een eigen staat en een eigen hoofdstad in Jeruzalem ontzegd. De bezetting van Oost-Jeruzalem gaat gewoon door.

    Het Eurovisiesongfestival kwam al twee keer naar Israël, maar toen werd dit niet gezien als zo’n flagrante schending van de Palestijnse rechten als vandaag. De eis dat het evenement in Jeruzalem zou plaatsvinden, werd ondersteund door de minister van Cultuur die verklaarde: “Als het niet in Jeruzalem kan, dan moeten we het niet organiseren.” Onder druk heeft de Israëlische regering uiteindelijk een stap achteruit moeten zetten en nu zal het evenement in Tel Aviv plaatsvinden.

    Socialisten en de boycot

    Het Israëlische regime trekt op alle fronten de schroeven van de bezetting en onderdrukking aan: de bouw van nederzettingen neemt toe, er is een escalatie van strafmaatregelen tegen gevangenen, er zijn steeds meer willekeurige maatregelen tegen Palestijnen in de bezette gebieden en vooral in de openluchtgevangenis van Gaza, er is de ‘wet van de natiestaat’ waarin Israël wordt gedefinieerd als een staat die uiteindelijk enkel voor joodse burgers bestemd is. Voor veel vakbondsleden en activisten doorheen de wereld is een boycot een belangrijk middel geworden om solidariteit te tonen met de Palestijnse bevolking.

    Voor ons is het uitgangspunt om te kijken naar maatregelen die de activisten in Palestina en Israël die opkomen voor een massastrijd van de Palestijnen en de Israëlische werkende klasse tegen het Israëlische regime. We steunen gerichte boycotacties van die bedrijven die medeplichtig zijn aan de bezetting, zoals bedrijven die winst halen uit de nederzettingen of verbonden zijn met het Israëlische leger. We denken dat er internationale vakbondsactie moet komen om bepaalde producten tegen te houden zodat er een echte boycot is, zoals werkenden dit destijds deden tegen de apartheid in Zuid-Afrika of het militaire regime in Chili.

    Het is ook juist en belangrijk om de medeplichtigheid van het Westerse imperialisme, waaronder de EU, in de ondersteuning van hun Israëlische bondgenoot aan de kaak te stellen. Anderzijds zijn we geen voorstander van de benadering van een algemene boycot van Israël – iets wat de Israëlische staat aangrijpt om de huidige oppositie tegen de oorlogszuchtige opstelling voor te stellen als antisemitisch.

    Aangezien Eurosong gebruikt wordt als witwasoefening en prestigeproject van de Israëlische staat, steunen socialisten de boycot van dit evenement. Dit is geen protest tegen de miljoenen mensen die wel kijken naar de show, waaronder gewone Israëlische werkenden en jongeren. Het is een protestmiddel om de aandacht te vestigen op het lot van de Palestijnen en op de hypocrisie en brutaliteit van het rechtse Israëlische regime.

    Massastrijd is nodig

    Israël is niet alleen een racistisch en gemilitariseerd regime, het is ook een klassenmaatschappij waar een klein aantal superrijke families aan de top de economie controleren terwijl 20% van de Joodse kinderen in armoede leeft. Werkenden zijn gedwongen om te strijden om hun jobs te verdedigen, tienduizenden betoogden tegen gedwongen deportaties van vluchtelingen en tienduizenden protesteerden tegen de corruptie aan de top van de regering. Veel Israëli’s trappen in de reactionaire propaganda van het regime, maar het is mogelijk om sympathie te winnen voor het lot van de Palestijnen. De geschiedenis van anti-oorlogsprotest in Israël toonde dit aan.

    Dit is essentieel om tot een echte oplossing van het conflict te komen, naast massabewegingen van het Palestijnse volk zoals tijdens de Eerste Intifada. Enkel dergelijke massabewegingen hebben toegevingen van het Israëlische regime afgedwongen. Een beweging van de Palestijnse massa’s en Israëlische werkenden kan leiden tot een democratische en duurzame oplossing voor de bevolking van het Midden-Oosten. Dit is niet mogelijk op kapitalistische basis, een basis van strijd voor grondstoffen en middelen en voor de Palestijnen een geschiedenis waarbij elke hoop uitverkocht werd door de corrupte Arabische elite in de regio, de VN en hun eigen ‘leiders’ (zowel van het corrupte Fatah als het reactionaire Hamas).

    Het vereist een strijd voor een andere samenleving, een socialistische samenleving waarin de enorme rijkdom in de regio onder democratische controle van de massa’s wordt geplaatst en waarin de werkenden samenkomen om een oplossing te vinden, met inbegrip van het opzetten van een onafhankelijk socialistisch Palestina en een socialistisch en democratisch Israël met het recht op terugkeer voor de Palestijnse vluchtelingen, het verdelen van de middelen, waaronder twee hoofdsteden in Jeruzalem en volledige bescherming van alle minderheden.

  • “De sociaaldemocratie is doodziek.” Ander en beter?

    Decennialang leek de steun voor de socialistische partijen in West-Europa onaantastbaar, maar dat is verleden tijd. Bij de Europese verkiezingen eind mei dreigt opnieuw achteruitgang voor de fractie S&D (Socialisten & Democraten): tot een vijfde van de zetels zijn bedreigd met verlies in onder meer Duitsland, Italië en Frankrijk. Het tijdperk dat de sociaaldemocratie zowat overal in Europa aan de macht was, ligt ver achter ons. Het boek “De sociaaldemocratie is doodziek” van Vincent Scheltiens levert een nuttige analyse van hoe dit kon gebeuren.

    Recensie door Geert Cool

    Uitdrukking van een uitzonderlijk tijdperk

    De positie van de sociaaldemocratie was grotendeels bepaald door het uitzonderlijke tijdperk na de Tweede Wereldoorlog: het opzetten van de welvaartstaat als antwoord op de sterkere arbeidersbeweging en de politieke dreiging die daarvan uitging, gecombineerd met een langdurige economische groei die sociale toegevingen gemakkelijker maakte. Scheltiens merkt op dat “zowat alle politieke strekkingen het eens waren over nut en noodzaak van de uitbouw van een sociale welvaartsstaat.” Zo verwijst hij naar nationalisaties onder De Gaulle, niet bepaalde een linkse rakker. Dit was uiteraard niet van harte, maar het werd als noodzakelijk gezien om de dreiging van de arbeidersbeweging onder controle te houden. De sociaaldemocratie zette als belangrijkste instrument om de arbeidersbeweging rustig te houden de politieke toon. Tegelijk genoot ze als politieke uitdrukking van de afgedwongen hervormingen breed gedragen steun.

    Met dit succes was de sociaaldemocratie toe aan “een derde leven” na het debacle van de steun aan de Eerste Wereldoorlog (1914) en het gebrek aan antwoord op de opkomst van het fascisme voor de Tweede Wereldoorlog. Dit ‘derde leven’ van de sociaaldemocratie kwam in de problemen zodra het tijdperk van economische groei eindigde. De crisis vanaf 1974-75 deed de burgerij uitkijken naar een ander beleid: het neoliberalisme dat in de jaren 1980 opgang kende met Thatcher en Reagan. Om dat door te drukken, was een confrontatie met de arbeidersbeweging noodzakelijk. Vincent Scheltiens wijst naar de aanval op de staking van de Amerikaanse luchtverkeersleiders onder Reagan in 1981 en de Britse mijnwerkersstaking van 1984-85. Het neoliberalisme raakte helemaal op volle toeren na de val van de Berlijnse Muur en het wegvallen van het ‘reëel bestaande socialisme’ in het Oostblok. Voor het establishment ging er minder dreiging uit van de arbeidersbeweging. Dat werd natuurlijk uitgespeeld: zwakheid zet aan tot agressie.

    Geen antwoord op neoliberalisme

    De sociaaldemocratie had geen antwoord op het neoliberale beleid van opgedreven flexibiliteit, lage lonen, afbouw van sociale bescherming en globalisering (met een grotere nadruk op diensten en de financiële sector in West-Europa). Meer nog: de sociaaldemocratie zat aan het stuur bij de creatie van de Europese Unie waarvan neoliberale dogma’s de hoeksteen vormen. De rol van de EU werd helemaal duidelijk in de Griekse crisis van 2015: “In dit Europa werd geen enkel alternatief voor de austerity politics getolereerd.” Ook dit werd onderschreven door de sociaaldemocratie: “Tsipras klopte tevergeefs aan bij de sterke sociaaldemocratische tenoren binnen de EU. (…) Het mocht niet baten. De sociaaldemocraten gaven geen krimp en geboden Tsipras amicaal het diametraal omgekeerde te doen dan dat waarvoor hij door zijn kiezers was gemandateerd.”

    De neoliberale aanvallen en het harde besparingsbeleid de voorbije jaren waren niet zozeer ingegeven door de conjunctuur of omdat er ‘boven de stand geleefd werd’. “Nee, de gelegenheid werd aangegrepen om de ingezette aanval op de naoorlogse krachtsverhoudingen tussen arbeid en kapitaal te intensifiëren en die krachtsverhouding substantieel te wijzigen in het nadeel van de wereld van de arbeid.” Vandaar ook de aanvallen op de vakbonden die als ‘conservatief’ werden weggezet en aan steeds meer antivakbondsregels en repressie onderworpen werden. Dat het om de krachtsverhoudingen tussen arbeid en kapitaal gaat, zien we vandaag erg duidelijk in Nederland: een begroting met overschot is geen aanleiding om asociale maatregelen terug te dringen, er wordt integendeel verder bespaard op de werkenden en hun gezinnen. Alle propaganda die wij te horen krijgen over ‘noodzakelijke hervormingen’ en besparingen om economisch orde op zaken te stellen zodat een ander beleid mogelijk wordt, is duidelijk ‘fake news’.

    De sociaaldemocratie biedt geen antwoorden op het patronale offensief. Vincent Scheltiens schrijft dit toe aan een positieverschuiving weg van socialisme en naar het omarmen van het neoliberalisme. Dit werd symbolisch bekrachtigd door het schrappen van clause IV uit de statuten van Labour (een clausule waarin stond dat de partij opkwam voor het gemeenschappelijk bezit van de productiemiddelen). Nederlands politicus Wim Kok vatte het in 1995 als volgt samen: “Een werkelijke vernieuwing van de PvdA begint met een definitief afscheid van de socialistische ideologie; met een definitieve verbreking van de ideologische banden met andere nazaten van de traditionele socialistische beweging.”

    Het resultaat was een ideologische eenheidsworst. “Zowel centrumrechts als centrumlinks werden rentmeesters van de markt. Wanneer ze elkaar aan de macht afwisselden zorgde dat enkel voor ondergeschikte veranderingen, modaliteiten, ritmeverschillen, waardoor deze partijen samen een ‘ononderscheidbare politieke elite’ gingen vormen.” Ideologie was niet meer belangrijk, communicatie werd alles. Terecht merkt Scheltiens op dat dit eigenlijk niet klopt: er was geen verdwijnen van ideologie, maar algemene aanvaarding van het neoliberalisme. Wij spraken destijds al over een verburgerlijking van de sociaaldemocratie: het neoliberale ideologische offensief tegen de achtergrond van een defensieve arbeidersbeweging zorgde voor een leegloop waardoor enkel de burgerlijke leiding van de voormalige ‘burgerlijke arbeiderspartijen’ overbleef.

    Toont Corbyn vandaag aan dat dit proces kan teruggedraaid worden, zoals sommigen beweren? Honderdduizenden Britten werden lid van Labour om de sociale hervormingsvoorstellen van Corbyn te ondersteunen. Ze waren geënthousiasmeerd door de breuk met het neoliberale Blairisme. Labour werd hierdoor veeleer ‘twee partijen in één’ dan een terugkeer naar het oude Labour. Hetzelfde zien we met Bernie Sanders in de VS die enthousiasme opwekt, maar dan in het kader van de Democratische partij die altijd een burgerlijke partij was. Een terugkeer naar of de creatie van een stabiele partij die op basis van de dreiging van klassenconfrontaties gedurende langere tijd sociale hervormingen kan doorvoeren, is in de huidige periode niet aan de orde.

    Wat nu?

    De sociaaldemocratie is doodziek, maar er staat niet meteen een opvolger klaar. “Mocht de crisis van de sociaaldemocratie geleid hebben tot de doorbraak van een hernieuwde en versterkte representatieve linkerzijde, dan zou er weinig reden tot treuren zijn,” schrijft Vincent Scheltiens. Dat is enigszins ahistorisch: de defensieve positie van de arbeidersbeweging, zeker na de val van het Oostblok, had uiteraard niet enkel op de sociaaldemocratie impact. De volledige linkerzijde kwam in een moeilijke situatie.

    Maar de vraag naar een alternatief is terecht. Nieuwe vormen van ‘utopisch socialisme’ (van commons over coöperatieven tot P2P) botsen net als vroeger op de logica en de wetten van het systeem. Radicaal-links kent een zekere opgang, maar het Griekse voorbeeld van Syriza toont dat een heruitgevonden reformisme niet opgewassen is tegen de kapitalistische macht. Dat is ook voor de PVDA bij ons een reëel gevaar. Vincent Scheltiens merkt op dat het doel van de PVDA lijkt te zijn om “het reformisme te regenereren met nieuwe, onbesproken sociaaldemocratische partijen.” Daarbij stelt de kwestie van machtsdeelname zich snel: de uitdagingen voor verandering op vlak van koopkracht of klimaat laten immers niet op zich wachten. Hoe een scenario zoals dat van Syriza in Griekenland vermijden, is een vraag waar de PVDA geen antwoord op lijkt te formuleren. Er wordt verwezen naar de nood van strijd, maar tegelijk zijn er amper impulsen om strijd richting te geven.

    De zoektocht naar alternatieven is geen rechtlijnig proces. Bewegingen voor koopkracht of rond het klimaat tonen de roep om verandering en zijn erg belangrijk. “Ingrijpende wijzigingen waren historisch meestal het resultaat van massabewegingen: stakingen, betogingen, bezettingen, …” schrijft Scheltiens. Maar protest volstaat niet. In de opbouw van een sterke linkerzijde is er nood aan een duidelijk programma rond eisen die gepopulariseerd worden. Dat kan het best met een linkerzijde die het verzet tegen het besparingsbeleid op inclusieve wijze verenigt.

    Daarbij moeten enkele tradities van de arbeidersbeweging opnieuw opgebouwd worden: het nut van collectieve actie aantonen, internationaal georganiseerd zijn, eisen verdedigen die de directe leef- en werkomstandigheden verbeteren (arbeidsduurverkorting, hogere lonen, sociale bescherming, openbare diensten zoals vervoer en energie, …) gekoppeld aan een perspectief van echte verandering in het belang van de meerderheid van de bevolking en dus ook van de planeet. De conclusie van het boek is terecht, maar laat vragen open zoals welke stappen we vandaag kunnen zetten om tot een socialistische samenleving te komen.

  • “Wij zijn het klimaat.” Schreeuw om dringende klimaatmaatregelen

    “Wij krijgen van jullie te horen dat we onze kamer moeten opruimen en intussen hopen jullie dat we flink studeren, allemaal briljante wetenschappers worden, om vervolgens jullie planetaire puinhoop proberen op te lossen. Tenminste: als daar nog tijd voor is. Want intussen loopt de klok. Wij horen het getik.”

    door Geert Cool

    In ‘Wij zijn het klimaat’ brengen Anuna De Wever en Kyra Gantois een schreeuw om dringende klimaatmaatregelen. De urgentie staat centraal in het boekje, je kan het getik van de klok bijna horen. Het is dit gevoel van urgentie dat al wekenlang tienduizenden jongeren op straat brengt in een beweging die van Anuna en Kyra bekende personen maakte. Deze beweging toont de kracht van collectieve actie: de woede en angst werden omgezet in vastberaden en gezamenlijk protest.

    Dit boek klaagt aan dat er niets of onvoldoende ondernomen wordt, terwijl wetenschappers aangeven dat de tijd beperkt is. Als er de komende tien tot twaalf jaar geen fundamentele verandering komt, dreigt onherroepelijke en zichzelf versterkende klimaatverandering. De twee tieners merken op dat er in elke school een evacuatieplan is voor het geval van brand. “We oefenen het drie keer per jaar, alles laten liggen, ramen dicht, in rijen naar buiten lopen en verzamelen op het pleintje achter de school.” De planeet staat nu in brand, maar er is geen enkel plan.

    Over alternatieven en antwoorden blijft het boekje meer op de vlakte. Er wordt gepleit voor meer middelen voor openbaar vervoer en de tieners stellen terecht vast dat er in het huidige systeem miljarden in fossiele brandstoffen worden gepompt of dat er tien jaar geleden wel miljarden waren om de banken te redden terwijl dit voor het klimaat niet kan. Deze vaststellingen zijn niet nieuw: ze werpen de vraag op hoe het huidig systeem werkt en hoe daar een alternatief op kan geboden worden.

    Het antwoord dat we nu eenmaal allemaal verbonden zijn of nog dat we voorstellen van experts moeten bijeenbrengen, volstaat niet. Anuna en Kyra stellen dat het klimaat noch links noch rechts is, maar dat iedereen moet opkomen voor de toekomst van Moeder Aarde. Maar de vraag blijft waarom het vandaag fout loopt. Is het de schuld van ouderen die het niet begrepen hebben of politici die teveel onder elkaar vechten in plaats van problemen aan te pakken? Dat zal allemaal wel meespelen, maar het onderliggende probleem zit veel dieper: het systeem – en laten we dat meteen benoemen: kapitalisme – is enkel gericht op de winsten van een kleine minderheid en ondergraaft daarvoor alle bronnen van rijkdom, zowel de arbeid als de natuur. Deze vaststelling maken, is politiek en ideologisch.

    Het kapitalisme botst met onze belangen. Terecht geven Anuna en Kyra aan dat een rationele planning van de inzet van de beschikbare middelen noodzakelijk is. Ze pleiten voor erg logische oplossingen zoals een shift van miljardensubsidies aan fossiele brandstoffen naar openbaar vervoer. We mogen nog duizenden experts bijeenbrengen die de voordelen hiervan bevestigen, dat zal niet volstaan om het ook te bekomen. We zullen het door massastrijd moeten afdwingen. Zelfs voor evidente maatregelen die dringend nodig zijn om onze toekomst te garanderen, is strijd tegen de gevestigde belangen nodig. Die kunnen we best voeren door onze eisen te concretiseren en te kaderen in een ambitieus project van een andere samenleving. Een socialistisch alternatief komt niet aan bod in dit boekje, maar het opent de discussie. Laten we van utopisch denken de stap zetten naar een wetenschappelijke kijk op de samenleving en ons alternatief op de barbarij van het kapitalisme.

  • “Trigger Warning with Killer Mike” op Netflix: nuttige ideeën om onderdrukking te bestrijden?

    Hip-Hop kunstenaar Killer Mike is altijd al een interessante figuur geweest in de Hip-Hop scene. Van het creëren van de hitgroep Run the Jewels tot het produceren van tracks zoals “Reagan” op zijn album “R.A.P. Music” waarin hij zich uitsprak tegen het imperialistische buitenlandse beleid van Reagan, Bush, Bill Clinton en Obama. Killer Mike is nooit bang geweest om politieke uitspraken te doen en was altijd een verdediger van de zwarte arbeidersklasse. Geen wonder dat hij tijdens de primaries van de Democratische Partij van 2016, waarin Sanders de ideeën van het democratisch socialisme weer in de schijnwerpers zette, openlijk steun gaf aan  Bernie Sanders. Nu staat hij opnieuw in het voetlicht met zijn ‘Trigger Warning with Killer Mike’ dat te zien is op Netflix.

    Recensie door Eric Jenkins, Socialist Alternative (VS)

    ‘Trigger Warning’ is een mini-documentaire serie die vertrekt van de problemen in de zwarte gemeenschap. De trailer belooft om te tonen hoe Killer Mike heel het systeem neerhaalt. Hij heeft het over hete hangijzers zoals onderwijs en racisme. De reeks komt op een ogenblik van intensieve polarisatie in de VS.

    De reeks en de politieke standpunten van Killer Mike zijn in grote mate bepaald door Black Lives Matter. ‘Trigger Warning’ is een term die vaak gebruikt wordt in die beweging en onder jongeren op sociale media. Het wordt gebruikt om aan te geven dat wat volgt verontrustend kan zijn. Killer Mike duikt in discussies over privileges en identiteit, met een eigen draai die neigt naar zwart nationalisme. Killer Mike benadert de mensen die hij interviewt op een confronterende manier, niet alleen om de kijker te vermaken maar ook om antwoorden te vinden die zwarte mensen meteen kunnen helpen.

    Killer Mike was een prominente aanhanger van de campagne van Bernie Sanders in 2016 en nu opnieuw voor 2020. Hij heeft een opmerkelijk vermogen om aansluiting te vinden bij erg diverse groepen mensen: van bendeleden tot oudere blanke mensen. In deze reeks zien we echter geen uitbreiding van de politiek van Bernie Sanders, maar net een verschuiving weg hiervan.

    De wijze waarop Killer Mike zijn steun voor Bernie 2020 omschrijft op de televisieshow ‘The Real’ maakt dit duidelijk. Hij zegt dat Nina Turner, voormalig senator uit Ohio en kopvrouw van de organisatie ‘Our Revolutie’ van Bernie Sanders, hem overtuigde om Bernie te steunen. Er zit echter een tegenstrijdigheid in: Killer Mike benadrukt zijn enthousiaste steun voor het programma van Bernie en noemt hem een moderne Dr King, maar in ‘Trigger Warning’ zijn de voorstellen van Bernie Sanders of het idee van collectieve strijd helemaal afwezig. In plaats van Sanders’ oproep tot een ‘politieke revolutie’ en het idee van een massabeweging van de arbeidersklasse, kiest Killer Mike ervoor om enkele onproductieve ideeën van de identiteitspolitiek en het zwarte nationalisme over te nemen.

    ‘Identiteitspolitiek’ neemt vaak de vorm aan van het creëren van een hiërarchie van onderdrukkingen in plaats van te zien hoe ras en geslacht in de algemene klassenstrijd op elkaar inwerken. Deze manier van politiek komt niet uit de lucht vallen, maar uit persoonlijke confrontaties met de vitriool racistische, seksistische en transfobische realiteiten van de kapitalistische samenleving. Het is een echte reactie van sommige mensen die dagelijks te maken hebben met onderdrukking en marginalisering. Maar zonder duidelijk begrip van de banden tussen deze onderdrukkingen binnen de overkoepelende economische orde van het kapitalisme, staat men machteloos in de strijd tegen diezelfde onderdrukkingen. Nog erger is dat identiteitspolitiek kan worden gebruikt om het kapitalistische systeem te versterken, ook al is dat systeem op dezelfde onderdrukking en uitbuiting gebaseerd. Denk maar aan de ideeën van zelfvoorziening en zwart kapitalisme, die er expliciet op aandringen dat de zwarte arbeidersklasse zich aanpast aan het kapitalisme in plaats van het te ontmantelen, door het systeem te repliceren in plaats van het te bestrijden. Deze ideeën ontkennen fundamenteel de rol van de arbeidersklasse als machtigste kracht om de wereld te veranderen.

    Trigger Warning is zeker de moeite waard om naar te kijken als comedy en om te zien wat de problemen van de zwarte arbeidersklasse zijn. Toch is het belangrijk om de politiek van de show aan de orde te stellen en te bekritiseren, aangezien Killer Mike, die tegelijkertijd probeert komisch te zijn, oprecht probeert een gesprek te beginnen over strategie en politieke ideeën. Er is een toenemend begrip van het feit dat het kapitalisme – het economische systeem in de wereld vandaag – de oorzaak is van massale armoede, oorlog, racisme en economische crisissen die de arbeidersklasse treffen terwijl de superrijken winst maken. Terwijl hij routinematig de echte problemen van de zwarte arbeidersklasse beschrijft en de realiteit van de arbeidersklasse die met armoede kampt naar voren brengt, komt hij tot de verkeerde conclusie dat zwarte mensen zich moeten aanpassen aan het racistische systeem van het kapitalisme in plaats van zich te organiseren om het te bestrijden.

    Killer Mike’s ideeën zijn het resultaat van de intense politieke situatie in de VS eind 2018 en begin 2019. Hij wordt daarbij teruggeworpen naar verwarring in vergelijking met zijn eerdere steun voor de politiek van Bernie Sanders. De aanvallen van de regering-Trump op de arbeidersklasse, het falen van de Democratische partij om een consistente tegenbeweging op gang te brengen en de opkomst van socialistische ideeën hebben een explosieve periode gecreëerd. Black Lives Matter (BLM) kende recent een reeks tegenslagen. BLM, naast allerlei sociale bewegingen, is nu op zoek naar nieuwe wegen van strijd, waaronder de ineffectieve wegen van identiteitspolitiek en zwart kapitalisme. Killer Mike probeert hen te volgen in deze reis en zoekt de weg uit deze crisis van het kapitalisme.

    Nieuwe tijden, oude ideeën

    “De zwarte zakenman is de spil van onderontwikkeling en kapitaalaccumulatie binnen de zwarte gemeenschap. Het doel van de zwarte ondernemer is om winst te maken, punt.” – Manning Marable, How Capitalism Underdeveloped Black America.

    “Living Black” is de eerste aflevering van de serie en het begint met Killer Mike die drie dagen lang probeert om alleen producten van zwarte bedrijven en producenten te kopen en te gebruiken. Hij komt er al snel achter dat hij dan gedwongen wordt om zijn telefoon, auto, eten en zelfs zijn marihuana op te geven. Terwijl hij schrijnend wijst op het feit dat het kapitalisme van nature racistisch is door aan te tonen dat de heersende klasse van de Verenigde Staten voornamelijk uit blanke kapitalisten bestaat, valt hij in de val van het geloof in een kapitalisme dat beter zou zijn als het door zwarte ondernemers wordt geleid. Later tijdens de aflevering pleit hij voor het idee van “zwarte mensen die zwart winkelen” als een manier om “de dollar die in de gemeenschap blijft” te houden en aan het einde van de aflevering brengt hij een overvloed aan gratis advertenties voor “black owned” bedrijven.

    Zwarte werknemers hebben doorgaans geen toegang tot kapitaal en een gebrek aan familiale rijkdom die nodig is om bedrijven te openen. Het gevolg hiervan is dat het grootste deel van de ‘zwarte koopkracht’ naar bedrijven gaat die overwegend in witte handen zijn. De vermeende oplossing is om meer zwarte bedrijven te ontwikkelen, zodat zwarte consumenten producten kunnen kopen van bedrijven die eigendom zijn van zwarte kapitalisten. Het idee van de ‘zwarte dollar die in de gemeenschap blijft’ of ‘zwarte koopkracht’ is echter zeer gebrekkig. Impliciet in het idee is dat er een kapitalistische oplossing bestaat voor een de positie van de zwarte arbeidersklasse en de armen als gevolg van jarenlang institutioneel racisme en kapitalisme. Er zijn ongeveer 35.000 zwarte miljonairs in de Verenigde Staten. Dat heeft echter niet geleid tot een verandering van het mediane inkomen van de meerderheid van de zwarte werkende gezinnen.

    Een andere belangrijke tekortkoming in dit plan van zwart kapitalisme is het slordige concept van ‘zwarte koopkracht’. Naar schatting geven zwarte huishoudens jaarlijks 1 biljoen dollar uit als consument, ook wel bekend als de ‘koopkracht’ van zwarte huishoudens. Deze ‘koopkracht’ betekent echter alleen dat zwarte huishoudens betalen voor bepaalde producten en consumptiegoederen, waarbij de schuldenepidemie die zwarte gezinnen hebben om te betalen voor de basisbehoeften, wordt genegeerd. Het betekent weinig tot niets in termen van inkomen of generatieve rijkdom. Zoals professor Jared Ball (Morgan State) terecht stelt:

    “De grootste misvatting is dat ‘koopkracht’ betekent dat zwarte mensen collectief dit soort rijkdom of economische kracht hebben, terwijl zwarte mensen in feite economisch niet beter af zijn in relatie tot de bredere economie dan wat het geval was kort nadat de eigenlijke slavernij in 1865 werd beëindigd.

    “De term ‘koopkracht’ is zelf een marketingzin die is ontwikkeld om adverteerders te helpen hun marketing te richten. Koopkracht is de ‘macht’ om geld uit te geven dat specifiek is toegewezen voor bepaalde aankopen, maar het is – zoals zelfs de verkopers van de zin toegeven – geen indicator van inkomen of rijkdom.”

    De mythe valt de zwarte armen aan omdat ze arm zijn: als ze maar financieel onderlegd waren en intelligente aankoopkeuzes hadden gemaakt, konden ze zichzelf omhoog trekken. De mythe gaat niet in op het ware karakter en de levende realiteit van zwarte arbeiders, de armen en jongeren onder het kapitalisme – zoals endemische armoede, werkloosheid en de wanhoop van zwart en arm zijn in het kapitalistische Amerika.

    Zelfs in een wereld waar zwarte kapitalistische ondernemingen zich aansluiten bij bedrijven als AT&T, Verizon en Amazon, blijft het feit dat alleen al omdat een CEO van dezelfde huidskleur heeft, niet betekent dat hij deel uitmaakt van de arbeidersgemeenschap of zijn rijkdom zal gebruiken om de problemen die zwarte arbeiders en jongeren teisteren aan te pakken. De kleine zwarte miljonair en miljardair willen hun rijkdom over het hele land en internationaal uitbreiden – dat is de logica van het kapitalisme. De zwarte elite die in het systeem is geïntegreerd, zal de agenda van het Amerikaanse bedrijfsleven verdedigen en handhaven.

    Een goed voorbeeld is Don Thompson, een zwarte man die CEO was van McDonald’s tussen 2012-2015 en die zijn werkenden, veel arme zwarte arbeiders, dwong om te leven van armoede en erbarmelijke werkomstandigheden. Voor de zwarte of blanke kapitalist gaat het om het maximaliseren van de winst tegen elke prijs, het uitbreiden van macht en prestige in de samenleving.

    Zwart nationalisme, zwart kapitalisme

    Het zwarte kapitalisme is geen nieuw idee en heeft altijd al in de zwarte gemeenschap bestaan, zoals blijkt uit het interview met de Nation of Islam (NOI). Dit interview vindt plaats in een NOI-supermarkt waar een ouder lid van de NOI het concept uitlegt. Het idee is dat, aangezien er geen alternatief is voor het kapitalisme, de oplossing is dat zwarte mensen “een stukje van de taart krijgen” door zelf kapitalisten te worden. Een overvloed aan zwarte denkers hebben dit idee toegelicht. Er is Booker T. Washington en zijn Tuskegee Institute die na de Burgeroorlog pleitten om met de pas bevrijde slaven niet direct de witte suprematie uit te dagen maar om vaardigheden te leren om op een dag (met de toestemming van de blanke kapitalistische klasse) kapitaal te verwerven en zwarte ondernemingen op te richten. Marcus Garvey bracht de ideeën van Booker T. Washington tot leven met de grootste zwarte massabeweging in de eerste helft van de 20e eeuw via de organisatie Universal Negro Improvement League (UNIA). Elijah Muhammed en de Nation of Islam (NOI) combineerden de ideeën van Garvey en de zwarte Amerikaanse Islam die een verscheidenheid aan bedrijven zoals restaurants en supermarkten creëerde.

    Deze drie personen en hun organisaties spraken zich uit voor het idee dat het tijd was voor zwarte mensen om een “stuk van de taart” te krijgen, waarbij ze ook voor raciale scheiding pleitten. Dat was in het bijzonder het geval met Garvey en NOI. Ze gaven zwarte arbeiders en jongeren een gevoel van zwarte zelfbeschikking, raciale trots en zwarte bedrijven tijdens het hoogtepunt van de rassenscheiding in het zuiden en endemisch racisme in het hele land.

    Voorstanders van het zwarte kapitalisme hebben altijd het grootste probleem van hun plan genegeerd: dat racisme inherent is aan het kapitalisme en niet alleen in een bepaalde stad of regio. Er moet een arbeidersklasse zijn om het kapitalisme te laten bestaan en er is een noodzaak aan nstrumenten zoals racisme om de arbeidersklasse te verdelen zodat het bewind van de heersende klasse niet ernstig bedreigd wordt. Het is inderdaad waar dat de blanke arbeidersklasse onevenredig rijker is dan de zwarte arbeidersklasse, maar het zijn slechts kruimels in vergelijking met wat kapitalisten als Jeff Bezos op één dag verdienen. Het maakt niet uit of een kruimel van een zwarte kapitalist naar een zwarte arbeider gaat onder het mom van raciale solidariteit – Het blijft nog steeds een kruimel.

    De taal van identiteitspolitiek

    Het is niet verwonderlijk dat ‘Trigger Warning’ vol zit met identiteitspolitiek. Killer Mike laat zien hoe identiteitspolitiek positief kan zijn, door zijn inclusiviteit in de show. Er zijn transmensen te zien in de tweede aflevering ‘F**k School’ en die aflevering toont queer seksualiteit, wat zelden gebeurt in mainstream media. Killer Mike brengt op een begrijpelijke wijze de noodzaak om naar manieren te zoeken om te vechten voor verandering. Hij doet dit in gesprekken met gewone werkenden die doorheen hun leven geconfronteerd worden met de uitbuiting door het kapitalisme. In de aflevering ‘White Gang Privilege’ probeert hij een sodabedrijf op te zetten met leden van de Crip-bende, terwijl hij uitlegt hoe witte bendes zoals de Italiaanse maffia en de Hells Angels zakelijke ondernemingen creëerden vanuit hun criminele activiteiten. Killer Mike is in staat om die Crip-leden van zijn plan te overtuigen door middel van een dialoog die niet paternalistisch of neerbuigend overkomt. Al deze positieve aspecten van de show staan echter enigszins onder druk omdat Killer Mike steeds weer in de richting van het zwarte kapitalisme duwt.

    Killer Mike gebruikte ook de taal die verbonden is met identiteitspolitiek. Van het gebruik van de term “bondgenoot” wanneer hij verwijst naar zijn goede vriend en muzikale medewerker El-P tot zijn opmerking aan een blanke jongen dat hij schuldig is van een wit voorrecht. Het is grappig bedoeld en door dingen uit te vergroten is het ook grappig. Maar Killer Mike geeft niet aan waar de humor en de ernst scheiden. De kijker vraagt zich altijd af: “Is hij nu een grapje aan het maken of niet?” Zo vertelt hij kinderen in de tweede aflevering om hun dromen op te geven en gewoon timmerman te worden en zich in te schrijven in de vakschool. Het is duidelijk dat Killer Mike een grapje maakt als hij een kind van zes jaar zegt dat hij maar ‘volwassen’ moet zijn.  Maar er is nooit een expliciete afwijzing van de onderliggende politiek die hij suggereert. Terwijl hij de suggestie van humor wekt, maakt hij tegelijk duidelijk dat hij het er eigenlijk niet helemaal oneens mee is.

    De reeks wordt gekenmerkt door verwarring waarbij verschillende politieke ideeën aan bod komen die geen enkele weg vooruit aanbieden. De zesde aflevering, “Outside of a Box”, probeert een muzikale groep te creëren die bestaat uit mensen met verschillende politieke opvattingen. Zij moeten een lied opnemen ondanks extreme verschillen. De band omvat verschillende mensen van een zwarte nationalist en een “postraciale” liberaal tot een witte supremacist die later het N-woord zegt tijdens de opname van het lied. De episode mist het punt dat het systeem ons dagelijks tegen elkaar opzet – waarbij concurrentie aangeleerd wordt als manier van leven.

    Deze verwarrende wirwar van ideeën culmineert in de laatste aflevering, waar Killer Mike een nieuw land creëert met de naam ‘New Africa’ in het midden van het zuiden van de Verenigde Staten, geïnspireerd door Kalakuta Republic, de onafhankelijke gemeente van de legendarische Nigeriaanse Afrobeat-muzikant en politieke activiste Fela Kuti’s. ‘Nieuw Afrika’ wordt de thuisbasis van allerlei soorten mensen, waaronder verschillende culturele groepen, zoals Juggalos. De episode is Killer Mike’s antwoord op de problemen van de werkende mens: haal een klein stukje uit de wereld van het kapitalisme en wordt ‘zelfvoorzienend’ buiten het systeem. Het wijst op een politieke opstelling die ervan vertrekt dat het onmogelijk is om het kapitalisme omver te werpen. In de plaats daarvan moeten mensen zich dus maar verbergen voor het systeem. Het is echter niet mogelijk om je terug te trekken uit het kapitalisme, want het raakt alles en iedereen, waar je ook bent. De enige manier om te voorkomen dat het kapitalisme de werkende klasse aanvalt, is door ertegen te strijden en tegen de miljonairs en miljardairs die het systeem verdedigen.

    Er is een alternatief

    Deze reeks is een uitdrukking van de intense polarisatie die de wereld op dit moment doormaakt. De Trump-administratie is losgeslagen en heeft onlangs de noodtoestand uitgeroepen om de beruchte grensmuur te financieren. Het is in zo’n tijden dat mensen zonder antikapitalistische kritiek allerlei verwarde politieke richtingen kunnen uitgaan. Mensen beginnen hun hoop en verwachtingen te verlagen en zijn zelfs bereid om reactionaire figuren te steunen, zoals Trump, omdat ze geen ander alternatief voor verandering zien. Het is niet moeilijk voor te stellen dat sommige activisten en organisatoren in Black Lives Matter, na verschillende nederlagen en in de context van een raciaal verdeelde samenleving, het eens zullen zijn met Killer Mike’s oproepen tot zwart kapitalisme als de enige weg voorwaarts nadat de Amerikaanse regering door haar acties aangaf dat zwarte levens er niet toe doen. Er wordt ruimte gemaakt voor ideeën, mensen die zich in walging van het systeem afkeren proberen zich aan wat concreet lijkt vast te klampen, waardoor kleinschalig zwart kapitalisme en identiteitspolitiek ingang vinden. Het vertrekt van een eerlijke bekommernis, maar zit vast in de opvatting dat er geen alternatief is voor het kapitalistische systeem.

    Er is echter wel een uitweg uit deze crisis. Socialisten wijzen de arbeidersklasse aan als de kracht die de samenleving ten goede kan veranderen. De afgelopen jaren zagen we in de VS massamobilisaties van de leraren in West-Virginia, Los Angeles en Oakland, wat resulteerde in echte vooruitgang op vlak van aantal leerlingen, de financiering van het onderwijs en de lonen en uitkeringen. Luchthavenpersoneel beëindigde de langste overheidssluiting in de geschiedenis van de VS door nog maar te wijzen op de mogelijkheid van een staking!  Socialistische ideeën winnen aan populariteit in de zwarte arbeidersklasse, zoals talrijke peilingen hebben aangetoond. Het is door deze socialistische ideeën en de vereniging van de arbeidersklasse in strijd tegen het kapitalisme dat de zwarte arbeidersklasse samen met de rest van de arbeidersklasse echte verbeteringen kan afdwingen. Dit betekent niet dat de antiracistische strijd op de lange baan moet worden geschoven. Integendeel: een massale arbeidersbeweging die werkenden verenigt, maakt het mogelijk om de antiracistische strijd effectief te voeren. Dat niet doen zou rampzalig zijn voor de arbeidersbeweging en dat kan geen optie zijn.  Gewone mensen beginnen in te zien hoe ze kunnen vechten tegen de miljonairs en miljardairs. Nu is het nodig dat de arbeidersorganisaties groots dromen, niet langer gevangen zitten in de visie van het kapitalisme dat permanent is en naar de horizon kijken van een heldere, betere samenleving die vrij is van uitbuiting en onderdrukking.

    Killer Mike is een geweldige artiest en hij geeft om werkende mensen. “Trigger Warning with Killer Mike” kan de kijker doen huilen van het lachen maar even goed zorgen voor diepe schaamte. Ondanks de ideeën, dragen de persoonlijkheid van Killer Mike en de verschillende mensen die geïnterviewd worden de show en zorgen ze ervoor dat het plezierig is. Killer Mike spreekt in de taal van gewone mensen, vooral jonge zwarte mensen in de kale woestenij van de Amerikaanse massamedia die hen niet serieus nemen als mensen. De reeks heeft echter een kans gemist om de zwarte werkenden op te roepen tot straatprotest tegen de miljardairs. In plaats daarvan vertegenwoordigt het een deel van de verwarring die mensen vandaag hebben. Die verwarring zal verdwijnen zodra de arbeidersklasse zich realiseert dat ze twee keuzes heeft – of ze wordt geconfronteerd met eindeloze besparingen en onderdrukking door het kapitalisme of ze gaat over tot mobilisatie in de straten om te vechten voor een alternatief – een socialistische samenleving.

  • ‘Green Book’. Film over racisme in de VS

    De film van Peter Farrelly is opgevat als het verhaal van een road trip. Er zit echter veel meer in, maar wellicht kon er nog veel meer uitgehaald worden. De film is gebaseerd op een waargebeurd verhaal. De Italiaans-Amerikaanse chauffeur Tony ‘Lip’ Valulonga (gespeeld door Viggo Mortensen) wordt door de Afrikaans-Amerikaanse pianist Don Shirley (gespeeld door Mahershala Ali) ingehuurd voor een tournee door het diepe zuiden van de VS begin jaren 1960. Een blanke man die ingehuurd wordt door een zwarte in het diepe zuiden van de VS: wat kan er foutlopen?

    Door Clare Wilkins, Nottingham Socialist Party

    De titel ‘Green Book’ komt van het boek ‘The Negro Travellers Green Book’, een soort reisgids die tussen 1936 en 1966 werd uitgegeven om in tijden van segregatie een overzicht te bieden van plaatsen en diensten die relatief toegankelijk waren voor zwarten. De platenmaatschappij van Shirley bezorgt Tony een exemplaar van de reisgids. Dolores, de vrouw van Tony, ziet het boek en vraagt hem of het doel is om zwarten aan te geven bij de politie terwijl ze gewone dingen doen.

    Don Shirley was een klassieke en jazz pianist en componist. Zijn moeder was geboren in Jamaica en leerde hem een spinet bespelen toen hij amper twee jaar was en in New York woonde. Don Shirley werd ‘ontdekt’ en was de eerste zwarte student aan het muziekconservatorium van Leningrad. Hij werd geprezen door liberale blanke Amerikanen, waaronder John en Bobby Kennedy.

    Don besliste om een tournee door het zuiden te houden, zonder goed te weten hoe het leven van zwarte werkenden in het zuiden eruit zag. De film toont enkele incidenten rond segregatie en de racistische Jim Crow-wetten. Deze incidenten zijn verschrikkelijk, maar zijn niet dominant in de film. Ongetwijfeld waren er in werkelijkheid veel meer incidenten. Viggo Mortensen merkte op dat de film de realiteit van de geschiedenis van racisme wilde tonen, maar tegelijk ook een breder publiek wil aantrekken.

    Op de tournee mag Don niet in de hotels overnachten waar hij optreedt en hij mag er zelfs niet binnen in de restaurants. Hij weigert zijn laatste concert te spelen omdat hij niet in het restaurant van het hotel mocht eten. Toch is er ook een positieve kant aan het verhaal: naarmate Don en Tony elkaar beter leren kennen, worden de vooroordelen doorprikt. Doorgaans werden zwarten ingehuurd als persoonsleden van blanken, bij Tony is het omgekeerd. De film toont dat gewone werkenden onder elkaar veel gemeen hebben.

    Als Don slaag krijgt in een café en Tony kwaad reageert, vraagt Don: “Zou het anders zijn als ik naar een café in jouw buurt ging?” Het geeft aan hoe diepgeworteld racisme in de VS was, maar ook hoe de burgerrechtenbeweging en de klassenstrijd de afgelopen decennia veel afgedwongen hebben. Er blijft echter nog een lange weg af te leggen. In deze tijden van Trumpisme zeggen sommigen dat er misschien nood is aan een nieuwe versie van het ‘Green Book.’ We hebben geen reisgids voor zwarten in een racistisch Amerika nodig, maar gezamenlijke strijd van alle werkenden tegen racisme en het kapitalistisch systeem dat dit racisme voortbrengt.

     

  • Geef de gestolen kunst terug aan Congo

    Museumstukken in Tervuren. Foto vanop Wikipedia

    Bij de heropening van het Afrika-museum in Tervuren was er een debat over de mensenresten, de verschillende stukken en de kunst. Meer algemeen werd gediscussieerd over dekoloniseren van pleinen en instellingen. Er werd geopperd dat excuses nodig zijn. Het museum zelf werd volledig herzien met als doel om op een “meer evenwichtige en kritische wijze” terug te blikken op de koloniale periode. Op het museum gaan we in dit artikel niet in, wel op de kwestie van de gestolen kunst.

    Artikel door Alain Mandiki uit maandblad ‘De Linkse Socialist’

    Geschiedenis is een erg politieke kwestie

    In 2007 gaf voormalig Frans president Nicolas Sarkozy een toespraak in Dakar. Daarin stelde hij: “Het drama van Afrika is dat de Afrikanen niet genoeg in de geschiedenis voorkomen.” Die uitspraak en ook wat Sarkozy daarna vertelde (1), tonen aan dat er een stroming is die het kolonialisme blijft verdedigen. Een aantal al dan niet correcte historische feiten worden ingeroepen om de kapitalisten en diegenen die het koloniaal beleid voerden goed te praten.

    Feiten kunnen koppig zijn. De verdedigers van het kolonialisme moeten dan ook de geschiedenis op zijn kop zetten en de historische methode overboord gooien om de feiten te laten kloppen met hun stellingen. Een voorbeeld daarvan zagen we in een opiniestuk op LeVif.be waarin de politiek van Leopold openlijk verdedigd werd (2). De kolonisatie wordt voorgesteld als een periode waarin infrastructuur werd uitgebouwd, de periode na de onafhankelijkheid als een tijdperk van achteruitgang en chaos.

    Als we dit soort standpunten lezen, kunnen we enkel herinneren aan onze eis voor meer middelen voor onderwijs en publiek onderzoek zodat dit soort opiniestukken effectief tot het verleden zal behoren. De besparingen hebben gevolgen op de wijze waarop we over kennis beschikken. De provinciaal-federale instantie ‘Annoncer la couleur’ (Kleur bekennen) die actief is rond een betere kennis van migratie en multiculturalisme, is al jaren slachtoffer van besparingen.

    Afrikaanse kunst getuigt van materiële realisaties en pre-kapitalistische beschavingen

    Afrika kent net als alle continenten een gevarieerde en rijke geschiedenis. De culturele en artistieke objecten laten wetenschappers toe om een beeld te reconstrueren van vorige samenlevingen. Er wordt geschat dat tussen 80% en 99% van de klassieke Afrikaanse kunstwerken zich niet meer op het continent bevinden. (3) Voor Afrikanen is het dus onmogelijk om van hun culturele erfgoed te genieten en voor Afrikaanse onderzoekers is het nog moeilijker om het verleden te bestuderen.

    De kwestie van de gestolen kunst is dus op meerdere vlakken problematisch. Er is het privaat bezit van artistiek en cultureel patrimonium van de mensheid. Voor bedrijven of rijken is kunst een handelswaar waarin kan geïnvesteerd worden. Voor de heersende klassen zijn kunst en cultuur ook manieren om zich te onderscheiden.

    Het lied ‘Bread and Roses’ uit de arbeidersbeweging geeft aan dat we ons nooit beperkt hebben tot louter economische eisen: we willen niet alleen brood, maar ook rozen! De basisbehoeften van de mensen moeten ingevuld worden, maar we willen meer: we willen een leven dat voldoet aan de hogere behoeften van de gemeenschap en waarin we als individu een grotere ontplooiing kennen.

    Leon Trotski stelde: “De kunst van de afgelopen eeuwen maakte de mens complexer en flexibeler, het heeft zijn mentaliteit opgetrokken en op alle vlakken verrijkt. Deze verrijking is een kostbare verworvenheid van de cultuur. Assimilatie van kunst uit het verleden is niet alleen een voorwaarde voor de creatie van nieuwe kunst, maar ook voor de opbouw van een nieuwe samenleving.” (4)

    De kunst teruggeven en strijden tegen het kapitalisme

    Het feit dat 80 tot 99% van de klassieke Afrikaanse kunst zich buiten Afrika bevindt, toont wat het kapitalisme is. Het is een brutaal systeem van uitbuiting waarin een sociale minderheid zich de collectieve productie door de sociale meerderheid toe-eigent. Leopold II liet het museum in Tervuren bouwen om zijn “beschavingswerk” te tonen. Ook heel wat andere monumenten en gebouwen werden deels met opbrengsten uit de periode van Congo Vrijstaat gebouwd met als doel om de grootsheid van de koning en zijn werk te tonen.

    De meeste kunstwerken en objecten in het museum zijn gestolen. Tijdens de kolonisatie werden alle rijkdommen van het land onder controle van de kolonisatoren geplaatst: rubber, koper, diamant, uranium, goud, kostbaar hout, … Deze grondstoffen werden ontgonnen of geproduceerd door de Congolese bevolking, naar België overgebracht en de opbrengsten gingen naar de grote kapitalistische groepen zoals Union Minière, de Société Générale, Umicore, … Hetzelfde gebeurde met de kunstwerken die door de Belgische burgerij of de kolonisten ter plaatse in beslag werden genomen.

    Kapitalisme ondermijnt het potentieel van de mensheid

    Sommige museumconservatoren of kunstliefhebbers verzetten zich tegen teruggave met het argument dat sommige landen hun erfgoed niet kunnen beheren. Dit is slechts een voorwendsel. De Afrikaanse landen kunnen hun patrimonium beheren als ze breken met het besparingsbeleid dat opgelegd wordt door instellingen als het IMF en de Wereldbank.

    We zagen bij ons de impact van besparingen op musea waarbij het soms zelfs binnen regende. (5) Het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika in Tervuren ontsnapt hier niet aan. De krant Le Soir berichtte op 31 december 2018 dat er fors bespaard is: -28% op het operationele budget, -14% op het personeelsbudget, -28% op investeringen.

    In Afrika is er vanaf eind jaren 1970 een hard besparingsbeleid gevoerd. De structurele aanpassingsprogramma’s opgelegd door westerse kapitalisten en uitgevoerd door lokale Afrikaanse kapitalisten waren verwoestend voor de openbare diensten, waaronder de culturele instellingen.

    Teruggave van kunst is nodig, maar volstaat niet

    De kwestie van de kunstwerken is slechts een uitdrukking van de impact van het kapitalisme. In Afrika en elders zijn er nog veel meer uitdrukkingen hiervan: ondervoeding, speculatie op landbouwgrond, gebrek aan publieke gezondheidszorg, oorlogen, vernietiging van het leefmilieu door mijnbouw, … Rond het teruggeven van kunst of het dekoloniseren van publieke ruimte is het misschien gemakkelijker om een overwinning te behalen.

    Onder druk van strijd kunnen kapitalisten gedwongen worden tot toegevingen op punten die voor hen symbolisch of van ondergeschikt belang zijn. Maar opdat de kapitalisten toegeven op fundamentele kwesties, is er nood aan revolutionaire massastrijd. Dat zagen we doorheen de geschiedenis van strijd, waaronder de onafhankelijkheidsstrijd. Onze strijd moet internationaal gevoerd worden zodat de kapitalisten langs alle kanten onder vuur liggen. Het was in zo’n periode dat de politieke onafhankelijkheid werd afgedwongen in heel wat landen die onder direct koloniaal juk vielen. Vandaag zien we dat afgedwongen hervormingen niet blijvend zijn zolang de kapitalisten een mogelijkheid hebben om gebruik te maken van het privaat bezit van de productiemiddelen om het karakter van de politieke economie te bepalen.

    Om deze uitdaging aan te gaan, moeten we ons nationaal en internationaal organiseren in de strijd voor een andere samenleving. We verdedigen de strijd voor elke hervorming en elke symbolische stap vooruit, maar verbinden dit meteen met de nood aan fundamentele verandering met een socialistische samenleving.

    [divider]

    Noten

    1. De volledige toespraak van Sarkozy is hier te vinden: https://www.jeuneafrique.com/173901/politique/france-s-n-gal-extraits-du-discours-de-dakar-prononc-par-nicolas-sarkozy-en-2007/)
    2. Zie: https://www.levif.be/actualite/belgique/congo-honteux-ou-fiers-d-etre-belges/article-opinion-713337.html
    3. https://www.lemonde.fr/afrique/article/2017/06/08/99-des-uvres-d-art-africain-classique-sont-aujourd-hui-hors-d-afrique_5140864_3212.htm
  • “Vice” Film over oorlogszuchtige Dick Cheney

    Dick Cheney was vicepresident onder George W Bush en een onverbeterlijke oorlogshavik. Als voormalige topman van oliebedrijf Haliburton was Cheney aanvoerder van de Amerikaanse invasie in Irak en steunde hij martelingen in naam van de zogenaamde ‘oorlog tegen terreur.’

    Recensie door Darragh O’Dwyer, uit maandblad ‘The Socialist’ (Ierland)

    Dat gezegd zijnde kan Cheney beschouwd worden als een opmerkelijk onderwerp van een film die best kan omschreven worden als een politieke komedie. Ondanks alle zwarte humor is Vice echter ook een sober portret van de belangrijkste architect van het Bush-regime en de bijhorende machinaties van de Amerikaanse heersende klasse.

    Filmmaker Adam McKay (ook bekend van ‘The Big Short’ en ‘Anchorman’) vertelt over de wilde jeugd van Cheney als stevige drinker die aan de universiteit van Yale faalt. Na een ultimatum van zijn vrouw Lynn moet hij zijn leven een andere wending geven. Hij begint een politieke loopbaan als medewerker van de regering-Nixon, waarna hij al gauw tot de staf van Donald Rumsfeld toetreedt. Hij lijkt niet geleid te worden door specifieke waarden, maar stelt zich naar eigen zeggen op als “een toegewijde en bescheiden dienaar van de macht.”

    Cheney werkt zich snel op als beschermeling van Rumsfeld. Hij wordt de jongste kabinetschef. Als Gerald Ford er niet in slaagt om verkozen te raken als nieuwe president, moet Cheney het Witte Huis verlaten. Maar dat stopt zijn carrière niet. Gesteund door zijn vrouw wint hij in 1978 een parlementszetel in zijn thuisstaat Wyoming.

    Vice is in eerste instantie een gedetailleerde studie van het hoofdpersonage, maar er wordt ook ingegaan op de opkomst van het neoliberalisme. Cheney was immers een van de belangrijkste politieke verdedigers van dat neoliberalisme. McKay monteert beelden om een kernachtig maar krachtig beeld te geven van deze patronale contrarevolutie waarbij de vrijemarkt-ideologie algemeen opgelegd werd en het status quo gedurende decennia werd.

    Het laatste half uur van de film gaat over de periode waarin Cheney vice-president onder George W Bush was. Hij vestigt op zorgvuldige wijze een nooit geziene presidentiële macht die bewust steeds verder uitgebreid wordt. Na de tragische aanslagen van 11 september 2011 volgt chaos. Cheney erkent stoïcijns dat er oorlog dreigt. Het gaat om berekende politiek. McKay onthult hoe achter de schermen koortsachtig gezocht werd naar een rechtvaardiging van de invasie in Irak. Er werd een reden gezocht rond wraak voor de terreuracties in plaats van de olie, waar het eigenlijk om ging.

    In Vice zijn er sterke acteerprestaties. Christian Bale overtuigt als het hoofdpersonage, waarbij hij zorgvuldig balanceert tussen het brutale pragmatisme en het opmerkelijk saaie leven van Cheney. Amy Adams valt op als de harde Lynn Cheney die bijwijlen de machtshonger van haar man nog overtreft. Steve Carrell zet een angstaanjagende maar tegelijk donker grappige nihilistische Donald Rumsfeld neer.

    De focus ligt op Cheney en zijn directe omgeving, maar toch wordt de algemene rol van presidenten en hun lakeien in de horror van het VS-kapitalisme en de imperialistische avonturen brutaal belicht. De vaak grappige situaties onder de heersende klasse worden naast de bloedige gevolgen van hun beleid geplaatst. Sommigen proberen Trump voor te stellen als een radicale breuk met vorige presidenten. Vice toont echter aan dat het huidige bewind op veel vlakken een verderzetting is van eerder beleid.

  • Recensie. “Kinderen van de repressie”

    Het boek ‘Kinderen van de repressie’ van Koen Aerts (UGent) is gebaseerd op het onderzoek dat tevens aan de basis lag van de televisiereeks ‘Kinderen van de collaboratie’. Het boek focust op hoe kinderen van collaborateurs met de bestraffing hiervan omgingen en wat de gevolgen ervan voor hun leven waren. Ook is er uitgebreid aandacht voor de wijze waarop vandaag naar de zogenaamde ‘repressie’ en de collaboratie wordt teruggekeken.

    Door Geert Cool

    Net als bij de televisiereeks kan je je aanvankelijk afvragen of het echt wel nodig was om nogmaals aandacht te besteden aan de collaboratie en eigenlijk vooral aan de al met al zachte bestraffing – de ‘repressie’ – na de oorlog. Doorheen de televisiereeks en het boek wordt het echter duidelijk dat het nuttig is om de kwestie eindelijk vanuit een wetenschappelijk oogpunt te benaderen, in plaats van de populaire geschiedschrijving aan de verdedigers van de collaboratie zelf over te laten.

    Het boek legt uit hoe verdedigers van de collaboratie zich na de oorlog steeds zijn blijven organiseren in diverse organisatievormen: van groepen die Oostfrontstrijders bijeenbrengen tot politieke partijen van CVP over de Volksunie tot Vlaams Belang en N-VA. Aerts heeft het over de ‘zwarte zuil’ die zeker tot een eind in de jaren 1990 en ook daarna nog een reële impact had. Vandaag zijn de meeste collaborateurs uiteraard overleden en met hen ook een groot aantal organisaties, zoals het Sint-Maartensfonds. Het maakt dat politici uit de ‘zwarte zuil’, zoals Bart De Wever, publiekelijk kunnen zeggen dat de collaboratie fout was. Voor een aantal ‘kinderen van de collaboratie’ blijft dat echter een brug te ver: zij blijven de collaboratie verdedigen. De ‘zwarte zuil’ is tot op vandaag zichtbaar aanwezig binnen zowel VB als N-VA, maar het politiek gewicht ervan is logischerwijze beperkter. Er zijn tal van uitlopers van de ‘zwarte zuil’ zoals het tot VOKA omgevormde VEV, dat tevens de basis legde voor de krant ‘De Tijd.’

    Het kleiner politiek gewicht van de collaboratie-kwestie blijkt uit onder meer uit de discussie over ‘amnestie’. Vandaag wordt daar amper nog over gesproken, terwijl het zeker tot midden 1990 een bijzonder gevoelig thema was, de ‘Grondbeginselen van het Vlaams Belang’ hebben het er in de eerste regels al over. Toen het proces van de collaborateur Irma Laplasse, verantwoordelijk voor het verraad dat zeven verzetsstrijders het leven kostte, in de jaren 1990 werd heropend, stonden twee groepen regelrecht tegenover elkaar aan het Brussels justitiepaleis te protesteren: aan de ene kant het Vlaams Belang, toen nog Vlaams Blok, met studenten van NSV en co, aan de andere kant oudstrijders van het Onafhankelijkheidsfront en jonge antifascisten van onder meer Blokbuster. Het nieuwe proces bevestigde de veroordeling van Laplasse. De acties toonden hoe gevoelig de kwestie toen nog lag. Extreemrechts pleitte toen voor ‘amnestie’: het retroactief vaststellen dat er geen sprake was van een misdrijf. Anders gezegd: officieel bevestigen dat de collaboratie met het naziregime niet fout was. Gelukkig is er nooit een dergelijke maatregel gekomen! De programma’s van zowel N-VA als VB voor de parlementsverkiezingen van 2014 maakten geen melding meer van amnestie. Als je op de N-VA-site op ‘amnestie’ zoekt, zal je vooral berichten over ‘fiscale amnestie’ te zien krijgen.

    Het boek van Koen Aerts omschrijft de gevolgen van de bestraffing van collaborateurs op hun kinderen. Uiteraard zal iedereen – niet in het minst mensen uit Vlaams-nationalistische kringen – daarbij opmerken dat kinderen niet mogen gestraft worden voor misstappen van hun ouders. Eenzelfde meelevendheid vinden we nochtans niet terug als het gaat om kinderen van hedendaagse ISIS-collaborateurs: het terughalen van kinderen van deze strijders uit vluchtelingenkampen wordt tegengehouden en vooral N-VA haalt er fors naar uit. De kleinkinderen van nazi-collaborateurs – want zo zijn er heel wat in N-VA-kringen – ontzeggen de kinderen van ISIS-collaborateurs de ‘zachte’ behandeling die hun eigen ouders als kinderen van collaborateurs kenden en die ze tot op vandaag schandalig hard vinden. Een rare historische kronkel!

    Het valt op dat de bestraffing van de collaborateurs eigenlijk redelijk beperkt was. Er volgden geen jarenlange gevangenisstraffen, tegen begin jaren 1950 was het overgrote deel van de collaborateurs al terug op vrije voeten. De bestraffing had als uitdrukkelijk doel om maatschappelijk re-integratie mogelijk te maken. Als de bestraffing na de oorlog een beklijvende indruk naliet op de kinderen van collaborateurs, had dit vooral te maken met sociale druk en bijhorende verhoudingen. Daarbij moet overigens opgemerkt worden dat waar het verzet het best georganiseerd was, de spontane volkswoede tegen de collaborateurs het meest gecontroleerd gebeurde zonder al te grote uitwassen.

    Het is opmerkelijk hoeveel verschenen is over de zogenaamde repressie. Er is in de naoorlogse periode vaak meer aandacht geweest voor de repressie dan voor de collaboratie met de nazi’s! Die collaboratie wordt bovendien geminimaliseerd, waarbij bijvoorbeeld wordt gezegd dat Oostfrontstrijders als brave katholieke jongens vertrokken omdat pastoors dit gevraagd hadden. Dat het om een kleine minderheid van nazistische pastoors ging, wordt er niet bij gezegd. Dat de vervolging en uitroeiing van de Joden en politieke tegenstanders al algemeen bekend was, evenmin. De collaboratie goedpraten was moeilijk, wellicht daarom dat er vooral aandacht werd geschonken aan de bestraffing van de collaborateurs na de oorlog. Dit werd op gelijke hoogte geplaatst of zelfs erger ingeschat dan de collaboratie zelf! Zelfs in de literatuur is het beeld eenzijdig. Aerts merkt op: “Vlaanderen krijgt geen deftige boekenkast gevuld met proza waarin het hoofdpersonage het tegen de Duitse bezetter opneemt. Wie zich daarentegen wil wentelen in de gevoelswereld van de collaborateur kan kiezen uit tal van titels geschreven door de grote en kleine goden van het Vlaamse literaire leven.”

    Bij het wetenschappelijk onderzoek naar de kinderen van de repressie valt het op dat er een brede waaier aan standpunten is: van openlijk en actief verzet tegen de nazistische standpunten van de collaborateurs tot het openlijk en actief goedpraten ervan. Dit bleek ook tijdens de televisiereeks waarin zowel een VB-politica (Ledy Broeckx) als een N-VA-politicus (Jan Tollenaere) het antisemitisme en het nazisme goedpraatten. Tollenaere zei eerder in een interview met De Standaard: “Ik ben niet voor de joden, zoals ik ook niet voor de negers was.” De ophef rond wat hij op televisie zei, maakte een einde aan zijn N-VA-lidmaatschap. Uiteraard, en gelukkig, delen niet alle kinderen van collaborateurs de zienswijzen van hun ouders. Een grondig onderzoek naar de kinderen van collaborateurs toont de diversiteit in de opvattingen en legt de tegenstellingen en hypocrisie in de pro-collaboratieretoriek bloot.

    ‘Kinderen van de repressie’ is nuttig om een genuanceerd beeld te krijgen op de gevolgen van de bestraffing van nazi-collaborateurs voor hun kinderen. Het weerlegt een aantal hardnekkige mythes uit extreemrechtse hoek en het toont de omvang en brede vertakking van de ‘zwarte zuil.’ De terechte vaststelling in het boek dat er tot op vandaag meer aandacht is voor de collaborateurs dan voor de verzetsstrijders, is wellicht meteen ook de reden waarom dit onderzoek er eerst kwam terwijl de televisiereeks over de ‘kinderen van het verzet’ nog in de aankondigingsfase zit. We hopen dat die reeks en bijhorend boek er komen en even degelijk en grondig zijn als ‘Kinderen van de repressie.’

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop