Category: Recensies/Cultuur

  • “The Handmaid’s Tale” – aangrijpende televisiereeks

    De vele lof voor ‘The Handmaid’s Tale’ is helemaal terecht. De televisiereeks (te zien op Netflix) is een aangrijpende aanpassing van het gelijknamige boek van Margaret Atwood uit 1985 (opnieuw uitgekomen onder de titel: “Het verhaal van de dienstmaagd”), met sterke acteurs en een briljante cinematografie.

    Recensie door Eleanor Malone, vertaald vanop socialistparty.ie

    De reeks opent met June, het hoofdpersonage, die met haar dochter een paramilitaire groep van gewapende mannen probeert te ontvluchten. Ze trekken haar dochter uit haar armen, slaan haar bewusteloos en laden haar in een busje. Tegen het einde van de eerste aflevering ontdekken we dat dezelfde paramilitaire groep de Amerikaanse regering heeft omvergeworpen om het te vervangen door een theocratisch regime. De wereld werd geteisterd door een plaag waardoor de meeste mensen niet meer in staat zijn om zich voort te planten. De vrouwen die wel nog kinderen kunnen krijgen, worden door de staat opgepakt en cadeau gedaan aan elitaire families waar ze als surrogaat moeders misbruikt worden. June is deel van een groep vrouwen die bekend staat als de Handmaids, een groep vrouwen van wie het leven en de reproductie strak gecontroleerd wordt. Deze vrouwen worden regelmatig en ceremonieel verkracht door het hoofd van het gezin. Ze worden verplicht om kinderen te baren.

    In de reactionaire republiek van Gilead worden vrouwen opgedeeld in gespecialiseerde groepen: de Aunts die de Handmaids brainwashen en martelen tot ze volgzaam zijn, de Marthas die als koks en huishoudsters werken voor rijke families, de vrouwen die met de elitaire mannen getrouwd zijn. Naast de Handmaids, Aunts, Marthas en vrouwen van de elite is er nog een vijfde categorie die niet erkend wordt: vrouwen die tot sekswerk verplicht worden. Deze groepen vertegenwoordigen de repressieve archetypes van de vrouwen.

    Een opmerkelijk element in de reeks wordt gevormd door de innerlijke monologen van June. Die zijn steeds een uitdrukking van verzet en van bevestiging van haar menselijkheid. Het beeld van de reeks is extreem dystopisch, maar je wordt er pas helemaal ongemakkelijk van als je ziet dat de kenmerken van het leven in Gilead eigenlijk slechts een uitvergroting zijn van de huidige realiteit. Eerder dit jaar werd een zwangere tiener in Ierland door haar psycholoog in een instelling opgenomen omdat ze een abortus wilde. De Amerikaanse regering van Trump wil het deelstaten mogelijk maken om instellingen waar abortus aangeboden wordt niet langer te financieren. Het zijn voorbeelden van hoe kapitalistische regimes, vaak hand in hand met religieuze instanties, een strakke controle willen op de voorplanting. In Maryland is het mogelijk dat slachtoffers van verkrachting met hun verkrachters moeten onderhandelen over de voogdij over hun kind. En dan hebben we het nog niet over theocratische staten die zonder overdrijving met Gilead kunnen vergeleken worden.

    De vrouwen in Gilead moeten afstand nemen van hun vroegere identiteit. June wordt ‘Offred,’ een afgeleide van de naam van haar meester: Fred. Dat ze ‘van Fred’ heet, wijst op haar status als eigendom van de man. In de reeks worden we er constant aan herinnerd hoe de Handmaids ontmenselijkt worden. Volgens de ideologie van het ‘traditionele’ gezin, die in heel nog steeds sterk aanwezig is, krijgen meisjes al eeuwenlang de familienaam van hun vader bij geboorte en die van hun man zodra ze huwen.

    In het boek van Atwood is de republiek Gilead niet alleen seksistisch maar ook racistisch. De televisiereeks gaat niet in op de kwestie van raciale onderdrukking die eigen is aan gelijk welke rechtse staatsgreep. Gilead is daarnaast ook een klassensamenleving. Op een bepaald ogenblik horen we in de interne monoloog van Offred dat de chauffeur van de commandant een “lage status” heeft. Dat is geweten omdat hij “zelfs nog geen vrouw toegewezen kreeg.” De klassenverhoudingen blijken in de reeks vooral uit de indeling van vrouwen en uit de interactie tussen vrouwen van verschillende klassen.

    Terwijl geen enkele vrouw een leidinggevende positie mag innemen of bezit mag hebben, zijn de vrouwen van de elite relatief beter gesteld waardoor ze niet de neiging hebben op te komen voor fundamentele verandering. Ze steunen de onderdrukking van de Handmaids, ook al versterken ze daarmee de eigen onderdrukking. Dit verraad wordt in de verf gezet door de meesteres van Offred: mevrouw Waterford. Zij is een voormalige invloedrijke feministe die een religieuze fundamentalist werd en nog altijd niet kan verkroppen dat ze geen politieke rol meer kan spelen. Het doet denken aan de ‘elitaire feministen’ van de heersende klasse, het soort feminisme waar pakweg Hillary Clinton voor staat met haar beleid van sociale afbraak dat vrouwen erg hard treft.

    Conservatieven hebben de televisiereeks snel afgedaan als een verhaal over islamitisch extremisme, waarbij ze uiteraard niet ingaan op andere gelijkenissen. Tim Stanley, een columnist van The Telegraph, stelde: “Sommigen zien in deze reeks een commentaar op Trump en de Amerikaanse religieuze rechterzijde. Dat is laag. Het idee dat conservatieve christenen Amerika willen omvormen tot een Middeleeuws themapark is absurd.” Het magazine Salon reageerde op deze redenering: “Kijk hoe deze conservatieven aan mentale gymnastiek doen om zichzelf ervan te overtuigen dat ‘The Handmaid’s Tale’ niet over hen gaat.” Het eerste seizoen sluit af met de veelbelovende boodschap dat zelfs tegen het meest repressieve regime verzet mogelijk is doorheen solidariteit. Het begint de Handmaids ook te dagen dat het systeem volledig afhankelijk is van hun reproductieve rol. Een beetje zoals het kapitalisme vandaag volledig afhankelijk is van de arbeid van de werkenden.

     

  • Onthullend boek over hindoenationalistische internettrollen in India

    Het fenomeen is wereldwijd bekend: trollen die sociale media overspoelen, doorgaans met een boodschap van haat en verdeeldheid. In India lijkt er een waar legertje hindoenationalistische trollen actief te zijn. Dit lijkt niet alleen zo, het is ook de realiteit. In onderstaande recensie van een nieuw boek ‘I am a troll’ van journalist Swati Chaturvedi wordt ingegaan op het digitale trollenlegertje van de heersende BJP-partij. Het is natuurlijk specifiek voor India en het boek is hier niet verkrijgbaar, maar de recensie brengt enkele algemene punten rond sociale media en trollen die ook voor ons van belang zijn. Een recensie door Arun Kaliraja van New Socialist Alternative.

     

    Waarom faalt een burgerlijke democratie? Waarom kiezen de mensen voor slechte regeringen? Deze vragen zijn niet nieuw. Intellectuelen argumenteren dat het komt omdat de mensen onvoldoende informatie hebben waardoor ze slechte regeringen in het zadel helpen. In een tijdperk van massamedia (televisie, kranten, …) gedomineerd door grote bedrijven werd naar sociale media uitgekeken als alternatief. De intellectuelen hoopten dat de brede toegang tot internet en de mogelijkheden van sociale media zouden maken dat iedereen voldoende informatie binnen handbereik heeft en dat dit zou leiden tot een nieuwe periode in de wereldpolitiek. Tijdens de revoluties in Tunesië en Egypte werd gebruik gemaakt van sociale media, wat de hoop verder deed toenemen. Maar de sociale media werden niet de nieuwe pijler van democratie.

    Het boek ‘I am a Troll’ van journalist Swati Chaturvedi graaft diep in de wereld van het digitale leger van de heersende hindoenationalistische partij BJP. Dit digitale leger verspreidt haat op de sociale media. Na het sectair geweld in Gujarat in 2002 beseft de BJP maar al te goed dat ze de perceptie van de middenklasse niet kon veranderen via de gevestigde media. Delen van die media waren erg kritisch over de rol van Modi in het bloedbad. De BJP richtte zich nadien sterk op de sociale media. Van de 56 miljoen tweets die tijdens de laatste verkiezingscampagne werden verstuurd, hadden 20% of 11,1 miljoen tweets het over Modi. Andere partijen kwamen nog niet in de buurt hiervan. Het wijst op het belang dat de BJP geeft aan aanwezigheid op sociale media. Heel wat activisten kunnen vanuit eerste bron getuigen over hindoenationalistische trollen op sociale media. Tot hiertoe ontkende de BJP alle banden met deze soms bijzonder haatdragende elementen op het internet. Het boek van Chaturvedi probeert aan te tonen hoe de haatpropaganda wel degelijk georganiseerd is. Zo zijn er enkele interviews met trollen op Twitter die opscheppen over hun ‘verwezenlijkingen’ en er is ook een getuigenis van Sadhvi Khosla, een voormalig lid van de IT-afdeling van de BJP.

    Sadhvi Khosla is een software specialist en ondernemer. Zij was bijzonder kwaad op de vorige regering en wilde een sterke leider. Ze kreeg in 2013 een persoonlijke uitnodiging van Modi om deel te worden van de IT-afdeling van de partij. Khosla schoof alles opzij om als vrijwilliger aan die IT-afdeling deel te nemen in het ‘National Digital Operations Center’ (NDOC). Daar zag ze de realiteit van hoe haatcampagnes georganiseerd werden. Het enige agendapunt was om aanhangers van Congress te trollen en belachelijk te maken. Een kerngroep van 50 vrijwilligers werkte in het IT-hoofdkwartier van de BJP en kreeg dagelijks instructies van Arvind Gupta, de verantwoordelijke van NDOC. Er werden instructies gegeven zonder dat er vragen konden gesteld werden. Elke dag werden er nieuwe vijanden van Modi geïdentificeerd. Daarop kregen betaalde trollen instructies over wat ze moesten tweetten en wanneer ze dit moesten doen waardoor Twitter soms overspoeld werd met haatberichten. Sommige van deze trollen scheppen op over hun connectie met Modi, ze plaatsen foto’s van zichzelf met Modi en sommigen worden ook gevolgd door de Twitter-account van Modi. Als trollen geblokkeerd worden wegens haatberichten, springen zelfs BJP-ministers bij in Twitter-campagnes om de accounts te deblokkeren. Zo speelde minister Giriraj Singh een actieve rol in de campagne om de account van trol Mahaveer gedeblokkeerd te krijgen.

    Sadhvi Khosla besefte dat dit niet was wat zij voor ogen had. Zelfs de Twitter-campagne tegen Aamir Khan die het aandurfde om te spreken over de groeiende onveiligheid voor minderheden, blijkt georganiseerd te zijn door de NDOC. Deze campagne is op een bedrijfsmatige wijze gevoerd. Tussen de verkiezingen van 2014 en 2016 plaatste Khosla ongeveer 6.000 keer over het drugsprobleem in Punjab. Modi, die haar volgde op Twitter, werd in berichten getagd. Maar er kwam geen antwoord. Khosla verliet de IT-afdeling gedesillusioneerd.

    Er zijn voorbeelden van massaprotesten, zoals in Tamil Nadu na het verbod op Jallikattu, waarbij tegen de centrale regering werd ingegaan. Maar er is evengoed het voorbeeld van grootschalig sectair geweld in Muzzafarnagar, waar eveneens sociale media werd ingezet. Technologie op zich kan geen progressieve rol in de samenleving spelen. We moeten de vraag stellen wie de technologie controleert. Vandaag is de technologie in handen van de grote bedrijven en de rijke heersende klasse. Reactionaire organisaties zoals de BJP en de RSS slagen erin om sociale media naar hun hand te zetten en een valse realiteit te creëren waarin hindoes steeds aangevallen worden. Daarmee wordt het bewustzijn van een aanzienlijk deel van de bevolking gemanipuleerd. Zelfs Facebook-pagina’s die seculier en apolitiek lijken, propageren soms op subtiele wijze de RSS-agenda. Bedrijven voeren bovendien campagne voor plannen als “gratis basiszaken” waarbij de toegang tot informatie op het internet beperkt wordt. Bedrijven willen immers beslissen welke informatie de mensen bereikt en welke niet.

    We kunnen de argumenten van een individu op sociale media betwisten, maar ze blijven ondertussen rondgaan en met een georganiseerde campagne kunnen ze een brede laag bereiken. Georganiseerde haatpropaganda, zoals die van de rechterzijde, kan enkel beantwoord worden door een georganiseerde arbeidersklasse op het terrein zelf.

  • Rusland 1917: hoe kunst de revolutie mee vorm gaf

    Affiche voor de film ‘Pantserkruiser Potemkin’. Foto: Wikimedia

    De Russische Revolutie veegde in februari 1917 het dictatoriale bewind van de tsaar weg. In oktober volgde onder leiding van de Bolsjewieken een tweede revolutie waarna de eerste arbeidersstaat ter wereld werd opgezet. De samenleving werd overhoop gehaald: werkenden hadden de macht op basis van directe democratie in massale raden – in het Russisch: ‘sovjets’. Het was een tijd van bevrijding en hoop.

    Dossier door Manny Thain uit het magazine ‘Bad Art’ – te verkrijgen in onze webshop

    De opbouw van de fundamenten van een socialistische samenleving zou echter niet gemakkelijk zijn in zo’n arm land. De economie lag in puin door de rampzalige betrokkenheid in de Eerste Wereldoorlog als bondgenoot van het Britse en Franse imperialisme. Er volgde na de revolutie een burgeroorlog waarbij de reactionaire krachten van het oude regime gesteund werden door de militaire interventie van kapitalistische machten.

    De beperkte middelen moesten gebruikt worden voor de verdediging van de arbeidersstaat, de heropbouw van de economie en om in de basisnoden van de bevolking te voorzien.

    Ondanks die omstandigheden werd heel wat bereikt. In november 1917 werd het verstikkende monopolie van de kerk op onderwijs beëindigd. De onderwijsmethoden werden gemoderniseerd waardoor het relevant werd voor werkenden en jongeren op het platteland. Kinderen werden aangemoedigd om deel te nemen aan muziek, toneel, literatuur en kunst als onderdeel van een veelzijdige benadering van menselijke ontwikkeling. Het hoger onderwijs werd gratis.

    Vanaf augustus 1918 trokken agitatie-treinen door het land om nieuws over de doelstellingen van de revolutie te verspreiden: democratische besluitvorming, landhervorming, gelijkheid voor vrouwen, het recht op zelfbeschikking voor naties, internationale solidariteit.

    De treinstellen waren erg kleurrijk geschilderd rond verschillende thema’s. Ze versterkten de verbeelding in de debatten, het nieuws en de verslagen van de gebeurtenissen in Petrograd en Moskou. Ze gingen gepaard met tentoonstellingen, optredens en film. Het schip ‘Rode Ster’ had een cinema met 800 plaatsen.

    Onder de tsaar was er een strenge censuur en het oude establishment deed neerbuigend over vernieuwende kunst. Rebelse artiesten vonden aansluiting bij de sfeer van 1917 en de jaren erna. Ze speelden een grote rol. Een belangrijke taak was om het onderwijsniveau op te tillen. Het is voor mensen immers moeilijk om de samenleving te beheren als ze niet kunnen lezen of schrijven. Affichekunst speelde hierin een belangrijke rol.

    In 1918 richtte de avant-garde artieste Vera Ermolaeva het ‘Segodnia’ (Vandaag) collectief op in Petrograd. Dit was de eerste uitgever van kinderboeken in de Sovjet-Unie. Dit was op een ogenblik dat de regio’s waar papier geproduceerd werd, bezet waren door buitenlandse troepen waardoor de boekproductie stilviel.

    Toen de burgeroorlog eind 1920 voorbij was, gingen de drukkerijen in overdrive. Tegen 1922 waren er meer dan 300 uitgeverijen in Moskou en Petrograd.

    Ermolaeva werkte ook in het Stadsmuseum van Petrograd en hielp Kazimir Malevich bij het opzetten van door studenten geleide ‘Unovis’ (Creatoren van nieuwe kunst). Deze initiatieven hadden een directe band met de porseleinfabriek van Lomonosov waardoor kunst meteen op massale schaal kon verspreid worden. Er werd samengewerkt in het experimentele en interactieve Museum van Artistieke Cultuur dat tot doel had om kunst onder controle van de artiesten te plaatsen.

    De Jiddische literatuur speelde een belangrijke rol in het versterken van het onderwijs. Joden werden onder de tsaar vervolgd, maar artiesten als Marc Chagall speelden na de revolutie een grote rol. Dit was enkel mogelijk omdat de Bolsjewieken de tsaristische beperkingen op de Jiddische taal hadden opgeheven.

    In augustus 1918 werd Chagall commissaris van kunst in Vitebsk, zijn geboortestad (in het huidige Wit-Rusland). Hij organiseerde kunstscholen, musea, evenementen en conferenties. Hij zette een Volkskunstcollege op met 300 studenten. Dit deed hij in een groot gebouw dat overgenomen werd van een rijke financier.

    Een lokale krant kondigde aan: “Vanuit het rijke domein van bankier Vishnyak, dat gebouwd is met het bloed en zweet van honderden en duizenden mensen die uitgebuit werden, kwam een dageraad van een nieuwe cultuur boven Vitebsk.”

    Lyubov Popova paste haar vernieuwende kunst toe op ontwerpen voor de radicale theatermaker Vsevelod Meyerhold. Zijn stijl was visueel, stoutmoedig en energiek. Het publiek werd betrokken in de stukken, zonder neerbuigend of paternalistisch te zijn. Varvara Stepanova maakte een iconische affiche voor de revolutionaire film ‘Pantserkruiser Potemkin’ van Sergei Eisenstein. Popova en Stepanova werkten samen met de publieke textielfabriek in Moskou.

    Vernieuwing

    In 1918 werden er in Moskou gratis kunststudio’s opgezet. Eén van de leraars was Vladimir Tatlin, die een gebouw ontwierp met roterende verdiepingen. Het gebouw was bedoeld voor conferenties en als communicatiecentrum voor de Communistische Internationale die opgezet was om het socialisme wereldwijd te promoten en te organiseren. Het gebouw was transparant zodat alle werkzaamheden van de socialistische democratie door iedereen konden gevolgd worden.

    Een gebrek aan staal en technologische problemen maakten dat de toren van Tatlin op dat ogenblik niet kon gebouwd worden. Maar het ontwerp blijft een uitdrukking van de ambitie en het optimisme in die tijd.

    Ook de huisvestingscrisis was een dringend probleem. Vernieuwende oplossingen werden aangemoedigd. Zo waren er voorstellen van gemeenschappelijke ruimtes om samen te eten, ontspanningsruimtes en vergaderlokalen. De plannen omvatten vaak ook collectieve kinderopvang, winkels, bibliotheken en medische voorzieningen. Een centraal doel was om de gelijkheid van vrouwen en hun deelname aan de samenleving te promoten door vrouwen te bevrijden van het huishoudelijk werk in het isolement van het eigen huis.

    De algemene benadering was om kunst, architectuur, techniek en productie met elkaar te verbinden. Rigide opdelingen en hiërarchieën werden neergehaald. Er waren onvermijdelijk ook spanningen en jaloersheid in deze periode, de moeilijke omstandigheden en de oorsprong van veel van deze artiesten in de hogere middenklasse speelden daar een rol in.

    De nieuwe arbeidersstaat had de basis gelegd voor de uitbarsting van energie. Door het nationaliseren van de sleutelsectoren van de economie en de opmaak van een plan van productie werden de nodige middelen vrijgemaakt.

    De Sovjet-Unie werd gezien als een voorbeeld voor de hele wereld, zowel op sociaal, economisch als cultureel vlak. Het creëerde de meest moderne kunst op de planeet en betrok duizenden werkenden en jongeren in creatieve activiteiten, wetenschap en technologie.

    Tragisch genoeg botste deze nieuwe generatie op een bijna onoverbrugbaar obstakel. Het is onmogelijk voor een land om het socialisme op zichzelf te realiseren. Zeker Rusland had steun nodig van economisch meer ontwikkelde landen.

    Tussen 1918 en 1923 waren er revolutionaire bewegingen in Duitsland, maar deze maakten geen einde aan het kapitalistisch bewind. Andere massabewegingen in onder meer Italië, Groot-Brittannië, China, de VS, Frankrijk en Spanje slaagden er evenmin in om een doorbraak te maken.

    Het isolement van de revolutie in Rusland was problematisch voor de nieuwe arbeidersstaat. De druk was groot om de burgeroorlog te winnen en de economie herop te bouwen. Hierdoor hadden werkenden niet genoeg tijd en energie om zich ten volle te werpen op het beheer van de samenleving. Een bureaucratische kaste – met steeds meer steun van de veiligheidsdiensten – begon zich te consolideren aan de top.

    Onder leiding van Stalin baseerde een laag zijn privileges op de genationaliseerde geplande economie. Deze laag versterkte zijn greep op de macht en maakte in dit proces een einde aan de laatste overblijfselen van arbeidersdemocratie waarbij revolutionaire bewegingen in andere landen op een zijspoor werden gezet.

    De superioriteit van een geplande economie over het winstgedreven kapitalisme bleek uit de groei van de Sovjet-Unie tot een wereldmacht na de Tweede Wereldoorlog. Bovendien waren er belangrijke sociale verworvenheden op vlak van werkgelegenheid, huisvesting, onderwijs en gezondheidszorg.

    Stalinisme

    Het strak van bovenaf gecontroleerde systeem onder Stalin maakte dat dit tegen een erg hoge prijs behaald werd: verspilde grondstoffen, ecologische rampen, ongelijke ontwikkeling en brutale repressie waarbij miljoenen levens verloren gingen.

    Leon Trotski, samen met Lenin één van de leiders van de Bolsjewistische revolutie van 1917, en veel andere Bolsjewieken en arbeiders vochten voor arbeidersdemocratie en ter verdediging van de internationale revolutie. Ze deden dit als onderdeel van de ‘Linkse Oppositie.’ Deze oppositie was gericht tegen Stalin en zijn ‘socialisme in één land’ waarmee hij de eigen belangen van de bureaucratische kaste verdedigde.

    De internationale revolutie viel echter stil en de bevolking was uitgeput door de oorlog. De betrokkenheid in de democratische structuren van de sovjet-regering en van de Bolsjewieken – dan al omgedoopt tot de Communistische Partij – nam af. De aanhangers van Stalin in de bureaucratie maakten gebruik van deze periode om de Linkse Oppositie te marginaliseren, met steeds meer fysieke repressie. Ze bouwden de democratische structuren af om toekomstige bewegingen te vermijden.

    De aanval van Stalin op de democratie ging gepaard met een algemene aanval op de vrijheid van expressie. In 1926 werd het Museum van Artistieke Cultuur gesloten. In 1927 werd Trotski uit de Communistische Partij gezet, een jaar later werd hij het land uitgezet. Malevich werd in 1930 opgepakt en zijn werk werd onderdrukt. Heel wat artistieke organisaties werden in 1932 gesloten. In 1934 verklaarde het stalinistische regime dat ‘socialistisch realisme’ de enige toegelaten artistieke stijl was, naast ‘proletarische literatuur.’ Artiesten en schrijvers kregen het bevel om het regime, en Stalin in het bijzonder, te verheerlijken. Trotski vatte het samen als “een soort concentratiekamp voor de kunst.”

    Er waren uitzonderlijke voorbeelden van vernieuwing en verzet – geen enkel regime kan een volledige controle opleggen. Maar deze voorbeelden moesten het land buiten gesmokkeld worden.

    Wie de stalinistische lijn niet wilde volgen, werd vervolgd. Artiesten, schrijvers en componisten zagen hoe hun werk gecensureerd en in beslag genomen werd. Ermolaeva werd in 1934 opgepakt onder de beschuldiging van ‘anti-Sovjet activiteiten.’ Ze werd veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf. Vlak voor ze zou vrijkomen, volgde de doodstraf. In 1937 werd ze geëxecuteerd in een strafkamp.

    In 1938 werd het theater van Meyerhold gesloten. In 1939 werd hij opgepakt en gemarteld. Hij werd ervan beschuldigd om zowel voor Groot-Brittannië als Japan te spioneren. Meyerhold werd in 1940 geëxecuteerd. Zinaida Reich, de actrice waarmee hij getrouwd was, werd vermoord in hun appartement, ongetwijfeld door agenten van de geheime politie.

    Er kunnen duizenden andere voorbeelden gegeven worden. Dit gebeurde op hetzelfde ogenblik als de Moskouse showprocessen waarmee Stalin op stelselmatige wijze revolutionairen uitschakelde.

    Trotski zette zijn strijd tegen deze contrarevolutie verder. In 1938, het jaar waarin hij de Vierde Internationale opzette om de revolutionaire ideeën die de Derde Internationale had verlaten te blijven verdedigen, stelde hij het ‘Manifest voor vrije revolutionaire kunst’ op. Dit manifest werd samen geschreven met André Breton, medestichter van de surrealistische beweging, en de artiest en revolutionair Diego Rivera. Het leidde tot de stichting van de Internationale Federatie voor Onafhankelijke Revolutionaire Kunst, een organisatie die antifascisten en antistalinisten bijeenbracht.

    Het was een opmerkelijk maar kortstondig initiatief. De Tweede Wereldoorlog en de moord op Trotski door agenten van Stalin in 1940 kwamen tussen. Het stalinisme kwam versterkt uit de oorlog, tot het in 1989-90 in elkaar zou storten.

    Trotski liet een belangrijke erfenis na: het levend houden van het in de praktijk bewezen idee dat de werkende klasse de macht kan nemen op een democratisch socialistisch en internationalistisch programma. Dat is het alternatief op het kapitalisme en ook op het stalinisme. De analyse die Trotski maakte van kunst en revolutie, kunst en de samenleving, droeg bovendien bij tot het marxistisch begrip.

     

    [divider]

    Kunst en revolutie op Socialisme 2017

    Tijdens Socialisme 2017 is er een traject over kunst en revolutie. Op zaterdag is er een werkgroep over de rol van kunst in revolutie met nadruk op 1917 en de daaropvolgende periode in de Sovjet-Unie. Er is ook een filmvertoning van ‘I am not your negro’ over de strijd voor zwarte bevrijding in de VS. Op zondag is er een begeleide wandeling door Brussel in de voetsporen van Marx.

    >> Meer info

  • Muziek hoort revolutionair te zijn

    Beeld: ‘Vertaling in geluid’ door Alejandra Abad (zie meer uitleg onderaan het artikel)

    In deze kapitalistische samenleving hebben critici de neiging artiesten te verafgoden; ze behandelen hen als goden met toegang tot een bijzondere, geheime bron van inspiratie, waaruit hun artistieke productie voortvloeit. Muziek wordt verklaard door muziek; er zijn talloze genealogieën van populaire genres, in het bijzonder metal. Tony Iommi, gitarist bij metalpionier Black Sabbath, streek zijn snaren en decennia muzikale geschiedenis volgden op magische wijze.

    Dossier door Koerian, in het Engels gepubliceerd in het magazine ‘Bad Art’ – te koop in onze webshop

    Er zijn echter grondiger manieren om de geschiedenis en ontwikkeling van ideeën en hun volgers te bestuderen, onder andere de marxistische methode. Muziek en muzikanten zijn volledig ingebed in hun sociale en economische context: in levensomstandigheden, gebeurtenissen die zich rond hen ontvouwen, enzovoort. Geen enkel genre kan op een betekenisvolle manier worden gescheiden van haar historische context.

    Er zijn, zelfs vandaag, heel wat uitgesproken politieke en progressieve artiesten. Denk maar aan Amerikaans hip-hop duo Run the Jewels, Engelse post-punk tandem Sleaford Mods, of de golf artiesten die werkten binnen of geïnspireerd zijn door de Black Lives Matter beweging. Muziek weerspiegelt de omstandigheden waarin ze wordt gemaakt, en die omstandigheden helpen bepalen welke artiest wordt gehoord. Post-punk pionier Ian Curtis mocht dan wel voor de conservatieven stemmen, zijn schreeuw was de schreeuw van desindustrialisering, armoede en sociale uitsluiting. De wanhopige muziek van zijn band Joy Division, was de wanhoop van een generatie wiens toekomst werd verkocht door neoliberalisme, een politieke strekking die de neiging van het kapitalisme om de levensomstandigheden van de werkende klasse te verslechteren, versnelde. Curtis’ muziek was, zoals veel grote kunst, een levendige uitdrukking van een sociale realiteit en een maatschappelijke stemming.

    Daarmee willen we niet zeggen dat er één “juiste” uitdrukking is. Zowel Nirvana en grunge als de experimentele rock van Radiohead drukten de grieven uit van jongeren die na de val van de Berlijnse Muur vast kwamen in ongebreidelde commercialisering en consumentisme. De één boos en verveeld, de ander triest en verloren.

    Muzikaal conservatisme

    Als muziek haar omstandigheden weerspiegelt, kan het geen verrassing heten dat we tot op zekere hoogte allemaal dansen op tonen van het dominante systeem: neoliberaal kapitalisme. Net als in andere sectoren hebben decennia van vrije markt en kapitalisme geleid tot monopolies in de muzieksector. We leven in een tijd waarin de muziekwereld wordt gedomineerd door drie grote bedrijven: Sony, Universal en Warner. Tijdens het proces van monopolisering dat plaats vond in de laatste decennia werden zelfs mastodonten als EMI en BMG opgeslokt door grotere spelers. Het doel van deze bedrijven is simpel: zo veel mogelijk winst maken.

    Artiesten en hun werk zijn niet meer dan ruilwaar. Wat volgens platenbazen het meest en met het minste moeite verkoopt is herkenning en homogeniteit. Voorbij zijn de dagen van koortsachtig zoeken naar het volgend talent, naar de volgende artiest wiens innovatief geluid een breed publiek kan raken – en winst kan opleveren. Popartiesten worden steeds meer gekneed: hun muziek wordt voor hen gemaakt, hun uiterlijk wordt voor hen bepaald. Waarom jagen als je kan kweken?

    Monopolies in de muziekindustrie moedigen muzikaal conservatisme aan. Een populair voorbeeld hiervan is de zogenaamde millennial whoop, een opeenvolging van twee intervallen die een tijd alomtegenwoordig was in commerciële pop, rock en R&B, van Kings of Leon tot Katy Perry. Een simpel, herkenbaar deuntje dat steeds opnieuw werd herhaald.

    Alle muziek is natuurlijk gebaseerd op herhaling, herkenbare geluiden en deuntjes, variaties op een thema. Maar wanneer wordt referentiële creativiteit mechanische duplicatie? Er is een belangrijke tendens in de pop naar steeds grotere eenheidsworst.

    Dit neoliberaal muzikaal conservatisme weerspiegelt de groeiende commercialisering van alle aspecten van ons leven. Dezelfde kleding-, koffie-, elektronica- en hamburgerketens domineren het uitzicht van hedendaagse steden. De monotonie die door kapitalistische propagandisten altijd aan communisme werd toegeschreven behoort steeds duidelijker toe aan het kapitalisme van de 21ste eeuw.

    Evenzo geven en gaven groepen mensen die een tegenstroom vormen tegen de heersende stroom – subculturen, contraculturen, revoltes en scènes – allemaal gestalte aan hun eigen geluid. Dit is, zoals elke kunst, een collectieve inspanning, een resultaat van de activiteiten van een resem mensen. Zulke nieuwe scènes gaan op zoek naar nieuwe geluiden, buiten traditionele grenzen.

    Ze gaan op zoek naar nieuwe manieren om een stem te geven aan observaties van zichzelf, hun sociale condities en de wereld rond hen. Deze inspanningen kunnen enkel overleven wanneer ze worden ondersteund door een toegewijde groep fans, muzikanten, promotoren, zalen, bloggers die zich verbonden voelen met dat nieuw geluid, vanuit hun eigen sociale condities en leefwerelden. Het nieuwe geluid groeit uit een discussie tussen een groep gelijkgestemden en wordt verspreid binnen en door een dergelijke groep mensen, die onlosmakelijk verbonden is met sociale ontwikkelingen.

    Grunge is ondenkbaar zonder de onderstroom van Seattle, black metal zonder de Noorse. De gediscrimineerde en uitgestoten jongeren uit de Bronx in de jaren ’70 creëerden hip hop. Gemarginaliseerde Londense jongeren kwamen begin jaren 2000 met grime. Deze stijlen en scenes hadden eigen zalen, netwerken en methodes om muziek te verspreiden, eigen sociale kringen en samenkomsten waarop ze rekenden om te overleven. Deze scènes komen steeds meer onder druk te staan. Kleine platenmaatschappijen kunnen niet concurreren met giganten; ze kunnen enkel overleven in markten die zulke molochen niet winstgevend achten. Wanneer Sony besluit dat één of ander nieuw genre geld in het laatje kan brengen vallen onafhankelijke labels als vliegen.

    Muziekmultinationals zijn in staat producten goedkoper en op groter schaal te verspreiden, bij consumenten die zelf onder druk staan van besparingen en lage lonen. Ze kunnen artiesten bovendien een hoger salaris bieden, een manier om van hun muziek te leven. Inschikkelijke artiesten worden gekneed om een breder publiek aan te spreken en de desbetreffende muziek wordt uitgehold. Intense samenwerking, een kenmerk van eender welk non-commerciële muziekscène verdwijnt, wat die uitholling enkel versterkt. Van NWA naar Kanye West in rap, van Emperor naar Sabaton in metal, van Dead Kennedys naar Green Day in punk.

    Neoliberalisme

    Achterliggend bij voorgaande processen zijn kenmerken van het kapitalisme in elke vorm. Desalniettemin konden de beperkte hervormingen van de naoorlogse periode in de meeste ontwikkelde economieën – hogere lonen en uitkeringen, meer voorzieningen en vrije tijd – deze processen gedeeltelijk tegengaan, ze creëerden de ruimte voor meer engagement. Ze boden natuurlijk geen oplossing. Neoliberaal kapitalisme, een terugkeer naar een wereld zonder zelfs deze kleine verworvenheden voor jongeren en de werkende klasse, maakte een eind aan deze periode.

    De effecten van neoliberalisme snijden diep binnen de onafhankelijke muzieksector, zowel live als opgenomen. De voortschrijdende monopolisering van de muziekmarkt doen heel wat onafhankelijke of niet-winst-gebaseerde festivals spartelen of verdwijnen. All Tommorow’s Parties, een innovatieve Engelse festivaltour – verdwenen. Quart in Denemarken – is verdwenen. Incubate uit Nederland is op sterven na dood. Ze worden weggeconcurreerd door evenementen als Northside, Best Kept Secret of Down the Rabbit Hole: festivals georganiseerd door multinationals, eerst voorzichtig gericht op een bepaalde niche om vervolgens volledig te commercialiseren. Mensen worden in de val gelokt van zwaar geadverteerde muziek “happenings” en betalen enorme ticketprijzen om in een lange rij te wachten op verwaterd bier.

    Technieken van massaproductie maken het mogelijk om albums gemakkelijk en goedkoop te maken en te verspreiden. Het internet maakte muziek toegankelijk voor miljarden mensen. Voor de digitale revolutie waren platenmaatschappijen het almachtig doorgeefluik tussen muzikanten en publiek. Ze controleerden wie iets kon verdienen en belemmerden muziek die te vooruitstrevend was (tenzij de onderliggende scène groot genoeg was). Vandaag kan bijna iedereen muziek online publiceren.

    In een economisch systeem gebaseerd op winst kunnen streaming-reuzen als Apple, Google, Spotify en Deezer dit grote aanbod echter uitbuiten om artiesten bijna niets te betalen. Als gewone fan door de waas van commerciële muziek breken is bijna onmogelijk. Je hebt een sterk netwerk van gelijkgezinde muziekliefhebbers, met heel wat tijd om handen – een scène – nodig om meer innovatieve muziek te leren kennen. In een wereld van alomtegenwoordige advertenties, enkel beschikbaar voor de Biebers en Kanye’s van deze wereld, is het voor niet-commerciële muzikanten moeilijker dan ooit om onder de aandacht te komen.

    Fans die fysieke exemplaren van hun favoriete albums willen, betalen steeds meer. De fysieke markt wordt steeds meer een luxemarkt. Dit is echter ook deels de manier waarop onafhankelijke labels en scènes vandaag overleven. Ze richten zich grotendeels op een deel van de middenklasse die zich nu en dan vinyl kan veroorloven. Dit is ook voor een deel waarom niet-commerciële scènes als drone overleven: ze hebben een loyale basis van fans met een beetje koopkracht.

    Aan de ene kant verzekert dit de voortzetting van (sommige) genres die bakens proberen verzetten. Aan de andere kant is het een laatste strohalm die de groei van die genres kan belemmeren. Het weerhoudt heel wat mogelijke muzikale helden uit de werkende klasse als Cobain of Curtis die genres te ontdekken en zorgt voor een scheiding tussen hen en de bredere maatschappij, waardoor de relevantie van de genres in kwestie afneemt. Bovendien eroderen neoliberale besparingen ook de welvaart van de middenklasse, en dus de financiële basis waarop vele onafhankelijke scènes rusten.

    Het schijnbare gebrek aan een nieuwe punk of grunge, een genre dat van de achterafstraten naar de chique televisieshows klimt, geeft de hedendaagse muziekwereld een stagnerend uitzicht. De oplossing is politieke strijd. Verzet tegen aanvallen op de leef- en werkomstandigheden van de meerderheid moet een programma door en voor artiesten inhouden, met eisen als directe democratische controle van artiesten, werknemers en publiek over grote labels, festivals en streamingdiensten.

    Dit zou moeten helpen met het bekostigen van gratis of erg goedkope repetitieruimtes en zalen. Publiek bezit van alle grote bedrijven zou de rest kunnen dekken, net als zekere woonsten en werk, degelijke lonen en uitkeringen en genoeg vrije tijd voor iedereen. Dit zou artiesten en scènes de mogelijkheid geven te overleven en trouw te blijven aan hun sociale wortels, zo de basis leggend voor muzikale revoluties.

    Zelfs de strijd voor verandering zelf zal een factor zijn in de creatie van nieuwe muziek. Occupy Wall Street en Black Lives Matter gaven een impuls aan een boel geëngageerde artiesten als Run the Jewels. Zij reflecteren het beste en slechtste van die bewegingen: experimenteel maar vaak apolitiek. Hun nieuwe album Run the Jewels 3 is in die zin een stap vooruit en vormt voor een deel de weerspiegeling van de politieke sprong van Occupy naar de Bernie Sanders-beweging.

    De Arabische revoluties creëerden de embryo’s van nieuwe, voornamelijk elektronische muziekscènes. Strijd brengt nieuwe vormen van muziek voort, maar moet ook een nieuwe maatschappij voorbrengen waarin nieuwe en vernieuwende muziek kan gedijen. De Russische revolutie, 100 jaar geleden, was een goed voorbeeld van beide. In een systeem dat muziek ziet als een pad naar winst is er geen alternatief mogelijk.

    [divider]

    Beeld: ‘Vertaling in geluid’ door Alejandra Abad

    ‘Vertaling in geluid’ werd gemaakt met inkt op waterkleurig papier in 2007. Het bestaat uit verschillende delen die samen een geheel vormen. Elk onderdeel varieert van licht naar donker afhankelijk van het gebruik van inkt. De illustraties werden gemaakt met eenvoudige en complexe lijnen. Muziek was het concept waarmee ik begon te tekenen op lege bladen. De timing en veranderingen van de muziek deden mijn handelingen versnellen of veranderen. Ik wilde het gewicht van geluid aantonen. De afbeelding van geluid werd visueel gebracht door het contrast tussen de inkt en de onaangeraakte achtergrond. Als de inkt het papier overnam, was het geluid ook de ruimte waarin ik zat aan het overnemen. Eenvoudige en complexe lijnen kregen vorm naargelang hoe ik het geluid begreep. Een van de tekeningen werd uitgekozen als de banner voor het Lollapalooza festival in Chicago. Lollapalooza en het School of the Art Institute of Chicago vierden de kunst van de studenten met een tentoonstelling die drie dagen duurde. Daar kon ik enkele van mijn favoriete artiesten ontmoeten.

    http://alejandraabad.com/lollapalooza-music-festival/

  • “In essentie ging strijd steeds over het wijzigen van de verhouding tussen arbeid en kapitaal”

    Interview met Joost Vandommele, auteur van ‘Gent, een bakermat van democratie en socialisme’

    De sociale en socialistische geschiedenis wordt maar zelden ten gronde in kaart gebracht. In dit boek wordt strijd van de niet-bezittende klasse in de samenleving van de Middeleeuwen tot aan de Eerste Wereldoorlog met tal van voorbeelden en illustraties toegelicht. Gent en omstreken vormen de locatie van deze geschiedenis, maar vele voorbeelden hebben ook een universeel karakter, zowel in tijd als in plaats. Joost Vandommele is reeds decennia lang activist, syndicalist en ‘rode’ gids en spreken we graag over zijn bijzonder mooie en relevante publicatie (440 pp).

    Interview door Wouter (Gent)

    Wat kunnen we uit jouw werk, uit de geschiedenis, leren?

    La force d’example. Zo zou ik de essentie van mijn werk uitdrukken. Mensen die in de geschiedenis afhankelijk van eigen arbeid waren om een leven uit te bouwen (of om gewoon in leven te blijven), hebben zich meermaals spontaan of georganiseerd verzet tegen de dominante klassen in de samenleving. Deze voorbeelden kunnen ons tonen waar de kracht van de collectiviteit lag in het verleden, maar ook vandaag. Nu is de werkelijkheid soms complexer, maar strijd gaat in essentie nog steeds over het wijzigen van de verhouding tussen arbeid en kapitaal.”

    “Een voorbeeld hoe relevant de sociale geschiedenis is: als we mensen willen voorbereiden op democratische participatie, dan kunnen we leren uit het ontstaan van de stakerskassen. Bij het ontstaan ervan waren deze stakerskassen en de prille sociale zekerheid in beheer van de arbeiders zelf. De huidige structuren zijn erg bureaucratisch, de Bismarckpolitiek in Duitsland bracht het beheer van de sociale zekerheid in staatshanden waardoor het democratisch karakter ervan verminderde. Er leeft vandaag zoiets als: ‘Het is niet meer van ons’ en er is misbruik of zoals sommigen zeggen: ‘stom om er geen gebruik van te maken, het is er toch…’. Deze vervreemding staat haaks op het ontstaan van de stakerskassen, waar het motyo was: ‘het collectieve (de sociale zekerheid etc.) is iets van jezelf en je besteelt toch jezelf niet.’ In die zin is democratisch beheer een belangrijke les voor de toekomst. Solidariteit mag geen hol begrip zijn.”

    Gaat het boek louter over Gent of over de geschiedenis van de arbeidersklasse in het algemeen?

    “Gent is een goed voorbeeld van hoe ook de vroege geschiedenis van de arbeidersklasse in het Westen is verlopen. In mijn boek licht ik daarom minder bekende voorbeelden van strijd in deze regio toe. In de jaren 1321-28 bijvoorbeeld vond er een grote boerenopstand (van kustboeren) plaats. Indrukwekkend hoe deze boeren collectief in opstand kwamen, wetende: het was alles of niets. In 1326 werd Gent belegerd door deze revolutionaire boeren. Nadien kwam de reactie van de gevluchte Vlaamse graaf en met de Gentse militie (die toen in reactionaire handen was; de revolutionairen leefden in ballingschap) en met steun van het Franse leger. In 1328 kwam de definitieve nederlaag: met wortel en tak werden deze vrijboeren (freemen) uitgeroeid door het feodalisme.”

    “Zo’n collectief verzet tegen de machthebbers was uniek in Europa op dat moment. In latere voorbeelden van strijd refereerde men hier naar. Bijvoorbeeld in 1358, in Parijs waar een grote opstand woedde, riep men ‘Gand, Gand!’als strijdkreet: het was een referentie over kracht van de massa’s. De witte kaproen (het hoofddeksel gedragen door de harde kern van de Gentse militie), stond symbool voor de strijd in Parijs en werd nadien weer het referentiepunt in andere bewegingen (zoals nu bvb. de beeltenis van Che). Zo zie je maar hoe ‘la force d’example’ zijn effect had: hoop op verandering is gewettigd! Dus dit boek gaat over meer dan Gent.”

    Geldt hetzelfde voor de hoogdagen van het socialisme in Gent eind 19e eeuw?

    “Het bekendste voorbeeld in de geschiedenis van de stad is inderdaad dat van de coöperatieve beweging in die periode. Het toont welke kracht de arbeidersklasse kan hebben. Het coöperatief model was nergens zo geslaagd als hier omdat het ontstond in de perfecte omstandigheden, want kopieën lukten minder. Hier ging het vooral om productiecoöperatieven: ze konden zo zelf de internationale beweging (bvb. de SPD, het financieren van het dagblad Le Peuple etc.) financieren.  Zo nam hun soortelijk gewicht ook toe binnen de Tweede Internationale en mocht Edward Anseele in 1895 op de begrafenis van Friedrich Engels spreken. Maar ze trokken ook radicale liberalen uit de loge aan… In het rijke rode Gentse imperium kon men carrière maken. Ik denk bvb. aan de architect Ferdinand Dierkens die het indrukwekkende rode materiële patrimonium ontwierp. Was het Gentse model eigenlijk socialistisch kapitalisme of kapitalistisch socialisme? In ieder geval waren de ‘socialistische bedrijven’ onderworpen aan kapitalistische marktwetten waardoor ze (wegens te weinig kapitaalreserves) uiteindelijk ten onder zouden gaan in de crisis van 1930.”

    “Het ging al definitief bergaf toen de coöperaties tot nv’s werden omgevormd (1910) en een concern vormden met de Bank van de Arbeid ( 1913) als spelverdeler. Anseele was een realpolitieker: hij geloofde wel in oplossingen binnen het kapitalisme, eigenlijk een vooruitstrevend ondernemer… Men werd toen ook sterk beïnvloed door utopische socialisten zoals Owen. Er was meer nodig! Deze hoogdagen in Gent tonen wel aan hoe groot de kracht van de arbeidersbeweging kan zijn, haar internationaal potentieel en heeft een sterke impuls gegeven aan de onmiskenbare vooruitgang die in die periode plaatsvond.”

    Jouw boek is ook een indrukwekkend naslagwerk. Welk hoofdstuk uit je boek zou je als eerste aanraden voor de crisis van het kapitalisme en de strijd vandaag?

    “Vooral mensen die geen kans hadden binnen het systeem en voor strijd kozen, kunnen ons vandaag iets leren. Ik denk dan aan het stuk over 1302: Het wordt dikwijls als voorbeeld van nationalisme gebruikt, maar in essentie ging het om het eerste volksfront in Europa. De relatieve democratie die arbeiders en boeren hadden opgebouwd werd bedreigd door de feodalen. Met bescheiden middelen schakelde men de grootste feodale vechtmachine uit die tijd uit. De enorme moed van die mensen (letterlijk ‘vrijheid of dood’) bewonder ik enorm! Misschien is er nu een rem op bewegingen en strijd omdat wij veel meer te verliezen te hebben.”

    “Niet dat ik denk dat er een soort miserabilisme nodig is om tot een serieuze strijdbaarheid te komen. Met dit boek wil ik inspirerende voorbeelden aanreiken om de strijd nu aan te wakkeren of te versterken. Toegevingen van het kapitaal kunnen mensen in slaap wiegen. Ik wil op zijn minst toch het bewustzijn over de problemen van dit systeem vergroten en inspiratie bieden hoe we het effectiever kunnen bestrijden. Mijns inziens betekent vooruitgang continuë revolutionaire strijd in combinatie met verbetering in de huidige situatie. In dit kader zijn een andere (meer ideologische) opvoeding samen met het opkrikken van ons beschavingspeil en brede democratisering nodig. De arbeidersklasse an sich is misschien niet meer zo ‘bekend’ bij het grote publiek, want de vorm is anders dan in het verleden, maar de potentiële kracht blijft hetzelfde! Aan een breed publiek dat interesse voor dit boek toont zeg ik: ‘Er is iets te doen aan de ellende en onrechtvaardigheid van dit systeem!’”

    Boek te verkrijgen in de Gentse boekhandel of bij: joost.vandommele@skynet.be  (440 pp, rijk geïllustreerd, hardcover)

  • ‘Het ministerie van opperst geluk’: schrijfster/activist Arundhati Roy over strijd in India

    “Hoe vertel je een versplinterd verhaald? Door langzaam iedereen te worden. Nee. Door langzaam alles te worden.” Zo vat de achterflap de nieuwe roman van Arundhati Roy samen. Het is de eerste na ‘De god van kleine dingen’ twintig jaar geleden. In de tussentijd publiceerde Roy heel wat materiaal: boeken, essays, … Geen belangrijke strijdbeweging in India ging voorbij zonder de scherpe vaststellingen van Roy. Het huidige hindoenationalistische bewind in het land ziet haar als een verraadster en vijand. “Het ministerie van opperst geluk” zal daar geen beterschap in brengen. “Het is een goed ogenblik voor dit boek, maar een slecht voor de schrijver ervan,” merkte Roy op bij de voorstelling van het boek in ons land midden juni.

    Recensie door Geert Cool

    Het non-fictiewerk van Arundhati Roy is scherp met harde kritieken op het kapitalisme en diegenen die het status quo verdedigen. Roy neemt het op voor de meest onderdrukten in de samenleving: Dalits, vervolgde Kasjmiri, Eelam Tamils die uitgeroeid worden in Sri Lanka, … Op de eerste meeting van de campagne ‘Stop the Slaughter against Tamils’ in Chennai – ten tijde van de eindfase van de oorlog in Sri Lanka in 2009 – werd een boodschap van Roy voorgelezen. Uit die campagne zou Tamil Solidarity ontstaan. Haar oproepen tot engagement en strijd tegen de gevolgen van het kapitalisme delen wij. Net als Roy menen we dat er een politiek antwoord nodig is, ook al trekt ze die conclusie niet volledig door. Kortom, als Arundhati Roy met een nieuw fictiewerk komt, zijn wij op zijn minst positief vooringenomen.

    In ‘Het ministerie van opperst geluk’ komen zowat alle belangrijke bewegingen van de afgelopen jaren in India aan bod, met uitzondering van de krachtige en massale algemene stakingen die het subcontinent schokten. Het boek is echter geen beschrijving van bewegingen. “Het doel is niet om een boodschap te brengen of een sociologisch handboek te vormen,” zei Roy in juni in Brussel. “Er wordt eerder een universum gecreëerd, niet iets dat makkelijk kan geconsumeerd worden.” Doorheen verschillende verhalen die onvermijdelijk samenkomen en deels samenvallen zien we Arundhati Roy als schrijfster/activist aan het werk. Het is fictie, er is ruimte voor poëzie en voor verrassende zins- en plotwendingen, maar 20 jaar activisme zijn onderdeel van de schrijfster. “Ik ben niet beschaamd om politiek te zijn, om over meer dan het gewone te schrijven. De achtergrond wordt op de voorgrond geplaatst,” zei ze in Brussel.

    Het eerste centrale personage is Anjum, die geboren wordt als Aftab. Ze is de vierde van vijf kinderen en wordt bij haar geboorte als een jongen gepresenteerd. Aftab heeft zowel mannelijke als vrouwelijke kenmerken. Haar moeder probeert dit jarenlang verborgen te houden, maar uiteindelijk komt het uiteraard naar buiten. Aftab kan zowel hoog als laag zingen en wordt hiervoor uitgelachen door andere kinderen. Haar ouders proberen het medisch op te lossen door alle vrouwelijke kenmerken medisch te laten verwijderen. De operatie mislukt, de interne strijd van Aftab wordt enkel groter. Uiteindelijk vindt ze rust bij een groep “hijra” (transseksuelen) waar ze openlijk als vrouw, als Anjum, door het leven kan gaan. Anjum ontsnapt als moslim aan het dodelijke anti-moslimgeweld in Gujarat in 2002. Haar leven werd gespaard omdat de nationalistische fundamentalisten dachten dat een hijra doden ongeluk brengt… “Slagersgeluk. Meer was ze niet. En hoe langer ze leefde, hoe meer geluk ze hun bracht.” Het trauma blijft en drijft Anjum weg uit de veilige omgeving van de hijra’s nabij het Rode Fort in Delhi. Ze start een eigen pension voor uitgestotenen op een verlaten kerkhof.

    Op een verzamelplaats van activisten, Jantar Mantar, maken we kennis met slachtoffers van de ramp in Bhopal, revolutionairen, … maar ook met de opkomende anti-corruptiebeweging die het verzet depolitiseert en daarbij alle mediabelangstelling naar zich toetrekt. Anjum en co raken er betrokken in een gevecht nadat een verlaten baby gevonden is. In de chaos is het kindje verdwenen, maar een medestander van Anjum heeft gezien wie haar meenam. Hij volgt de vrouw die we verder in het boek leren kennen als het tweede hoofdpersonage: Tilo. Eerst krijgen we het verhaal van de huisbaas van Tilo: een cynische medewerker van de veiligheidsdiensten die verslaafd is aan geweld maar ook aan drank. Als student was de huisbaas één van de drie mannen die verliefd was op Tilo: er was ook de Kasjmiri student Musa met wie ze trouwde maar die omkwam, waarna Tilo trouwde met Naga, de derde student die zijn linkse standpunten had ingeruild voor een job als topjournalist en in die hoedanigheid met de veiligheidsdiensten samenwerkte. De huisbaas doet het verhaal van het overlijden van Musa en hoe Tilo net aan de dood ontsnapte in Kasjmir, mee door toedoen van zowel zichzelf als de journalist Naga.

    Tilo vreest dat zal uitkomen dat ze een baby meenam en trekt op voorstel van een gemeenschappelijke vriend in bij Anjum en haar bende. Haar huisbaas, die heimelijk verliefd op haar was, ontdekt in haar verlaten appartement tal van documenten en papieren die het echte verhaal van Tilo en Musa doen. Het is het verhaal van de onderdrukking en de gewapende strijd tegen de Indische bezetting van Kasjmir. “Tegenwoordig kun je in Kasjmir vermoord worden omdat je nog leeft,” zei Musa jaren na zijn officiële dood. Bij een inval was hij net ontkomen, een andere activist was gedood en als Musa begraven. Het verhaal over Kasjmir – ingeleid met een citaat van James Baldwin: “En ze wilden met niet geloven, juist omdat ze wisten dat ik de waarheid sprak” – doet zelfs de cynische huisbaas twijfelen.

    De moeder van de te vondeling gelegde baby die Tilo meenam, blijkt een ondertussen overleden guerrillastrijdster te zijn. Ze had de baby, die ze kreeg nadat ze slachtoffer was van een groepsverkrachting door de politie, bewust op een verzamelplaats van politieke activisten achtergelaten zodat het meisje goed zou terechtkomen. In het pension op het vroegere verlaten kerkhof vindt Tilo net als Anjum wat geluk, zeker als Musa er de groep vervoegt. “Zelfs in de moeilijkste situaties, als je met je rug tegen de muur staat maar je toch niet aan de andere kant wil staan, vind je zoveel geluk, liefde en humor,” zei Arundhati Roy op de boekvoorstelling in Brussel.

    “Het ministerie van opperst geluk” is een opmerkelijk boek: het gaat niet over helden die boven de samenleving staan, maar over de meest onderdrukten onderaan de samenleving. Ondanks het leed is het geen triestig boek, het gaat over de zoektocht naar geluk en het geluk in die zoektocht. De nadruk ligt bovendien op solidariteit onder onderdrukten. Dat Roy een bijzonder vlotte pen heeft met mooie uitweidingen en tal van schijnbaar toevallige zijpaden in haar wandeling door het fictief gecreëerde universum dat zo hard op India lijkt, maakt het boek meer dan de moeite waard.

    Op de boekvoorstelling in Brussel kreeg ze de vraag of ze als zuid-Indische schrijfster en dochter van een christelijke moeder en een hindoe vader wel kan schrijven over het lot van de moslims in het door India bezette deel van Kasjmir. Roy antwoordde met de stelling dat culturele toe-eigening een reëel probleem is waarvan je je steeds bewust moet zijn. “Maar als we ons enkel mogen uitspreken over onze eigen situatie, dan is dit heel beperkend. Niet alleen als schrijfster van fictie. Het werkt isolerend, terwijl we net solidariteit willen. Onszelf opdelen in specifieke aparte hokjes waarin we zouden passen, staat die solidariteit in de weg. Op deze manier doen we eigenlijk wat het imperialisme destijds deed: verdeeldheid benadrukken.”

    ‘Het ministerie van opperst geluk’ is een aanrader. Het vuur in de activiste Arundhati Roy brandt nog steeds. Tegen de achtergrond van een hindoe fundamentalistisch regime onder Modi, de politieke verantwoordelijke voor de moorden in Gujarat in 2002, zullen de werkenden, arme boeren en andere onderdrukten van India een bondgenote als Arundhati Roy goed kunnen gebruiken.

  • “No is not enough” – Naomi Klein versus het shock-beleid van Trump

    Trump is “de verpersoonlijking van het samengaan van mensen en bedrijven – hij is een menselijk megamerk met zijn vrouw en kinderen als afgeleide merken. Hij is de verpersoonlijking van het idee dat mensen en macht toelating geven om anderen alles op te leggen, of het nu gaat om het zich toe-eigenen van vrouwen of het toe-eigenen van de beperkte grondstoffen van een planeet die al op een rampzalige opwarming afstevent.”

    Recensie door Laura Fitzgerald

    Het feit dat Naomi Klein op krachtige wijze de waarheid spreekt, maakt van haar een van de populairste hedendaagse schrijvers en commentatoren. ‘No Is Not Enough’ werd relatief snel geschreven – in de eerste vijf maanden van 2017 – en gaat in om het beleid van Trump. Het is een bijdrage aan de discussie hoe we Trump en alles waar hij voor staat kunnen bestrijden. Op heel wat vlakken is het boek een samenvatting van de centrale argumenten in andere boeken van Naomi Klein: ‘No Logo’, haar bestseller uit 1999 die een bijbel voor de antiglobaliseringsbeweging werd, ‘The Shock Doctrine ‘uit 2007 waarin het neoliberale kapitalisme werd aangeklaagd en haar sterke boek ‘This Changes Everything’ uit 2016 dat de klimaatchaos verbond met de kapitalistische markt en tevens stelde dat de enige oplossing van buiten het kapitalisme zal komen.

    Rotte regime van Trump

    ‘No Is Not Enough’ stelt dat het presidentschap van Trump een “pure bedrijfsovername” is die “decennialang is voorbereid.” Klein maakt terecht het punt dat armoede en ongelijkheid toenamen onder Obama. Ze haalt uit naar twee mannen die onterecht soms aangehaald worden door progressieven: Bill Clinton en Bill Gates. Ze verwijt hen dat ze deel zijn van de neoliberale bocht die een hoogtepunt kent onder Trump. Klein gebruikt de term “filantrokapitalisme” als ze het heeft over de “stichtingen” van Gates en Clinton. Ze herinnert de lezer eraan dat Bill Gates in de jaren 1990 een twijfelachtige reputatie had als zakenman die in opspraak kwam door slechte arbeidsvoorwaarden. Nadien slaagde hij erin om zich een nieuw imago toe te meten als een soort van kapitalist met goede inslag die zich als weldoener voordoet. Klein erkent dat Hillary Clinton er niet in slaagde om haar merk van “trickle-down identiteitspolitiek”, zoals Klein het omschrijft, te laten werken tegenover die kiezers die de gevestigde politiek wilden afstraffen.

    Het boek brengt een nuttige kijk op het karakter van het Trump-regime. Zo speelde Mike Pence een directe rol in de racistische gentrificatie van New Orleans in de periode na Orkaan Katrina waarbij New Orleans op enkele jaren tijd een van de meest geprivatiseerde scholensystemen ter wereld had. Trump’s minister Rex Tillerson was CEO van ExxonMobil. In die functie zag hij toe op projecten die onderzochten hoe het bedrijf voordeel kon halen uit toekomstige klimaatrampen, terwijl tegelijk middelen werden besteed aan ‘fake wetenschap’ om vragen te plaatsen bij de realiteit van klimaatverandering.

    Klein geeft een anekdote uit 1976 om het parasitaire karakter van Donald Trump te illustreren. Ten tijde van de fiscale crisis in New York in 1976 kon hij vastgoed kopen voor 9,5 miljoen dollar. Hij verhuurde het aan de stad in ruil voor belastingverminderingen voor Trump. Tegen 2016 had dit de stad al 360 miljoen dollar gekost. In 1989 liet Trump paginagrote advertenties in enkele dagbladen uit New York plaatsen waarin werd opgeroepen om de doodstraf terug in te voeren nadat vijf zwarte en Latino mannen beschuldigd werden van de verkrachting van een blanke vrouw. DNA-bewijzen spraken de vijf achteraf vrij. Trump werd pas echt een ster door deel te nemen aan dubieuze televisieshows op bedrijfszenders zoals The Apprentice. De shows propageerden het individualisme en concurrentie tussen mensen met ‘humor’ die bestond uit het lachen over beperkingen van mensen en het propageren van een mentaliteit dat ‘egoïsme goed is’ naast bedenkelijke zaken als het World Wrestling Entertainment.

    Klein ziet Trump als een escalatie van de neoliberale bocht die al decennialang bestaat in het kapitalisme. Ironisch genoeg voerde Trump in de verkiezingen op populistische wijze campagne tegen Amerikaanse bedrijven die hun productie naar het buitenland verschuiven. Klein toont aan hoe hypocriet dit is. Trump heeft zelf eigen bedrijven op agressieve wijze gedelokaliseerd toen hij zijn zakenimperium meer en meer op vastgoed ging richten. Die verschuiving in zijn zaken was overigens een uitdrukking van de bijzonder parasitaire neoliberale bocht in het kapitalisme zelf de afgelopen decennia. De man die hij aanstelde om onderhandelingen rond handelsverdragen te voeren is Wilbur Ross, een voormalige bankier die miljarden verdiende door bedrijven over te nemen en ze te herstructureren (door personeel af te danken en delen te delokaliseren naar goedkopere landen.) Klein stelt dat de populistische beslissing van Trump om uit het Trans-Pacific Partnership (TPP) te treden, zal opgevangen worden met gelobby rond nieuwe aspecten binnen NAFTA.

    Neoliberalisme toon hoe het kapitalisme parasiteert

    In ‘No Is Not Enough’ zet Naomi Klein haar brandende kritiek op het neoliberalisme verder. Ze begon deze kritiek in ‘The Shock Doctrine’ van tien jaar geleden. Ze heeft het helemaal bij het rechte eind als ze schrijft: “Het neoliberalisme is een extreme vorm van kapitalisme dat dominant begon te worden in de jaren 1980, onder Ronald Reagan en Margaret Thatcher, maar vanaf de jaren 1990 de heersende ideologie van de wereldwijde elite werd, los van de partijkleuren van die elite.” Het neoliberalisme omvat onder meer het privatiseren van openbare diensten, het zoeken van winsten door een uitbreiding van het financiekapitaal, het overplaatsen van fabrieken naar de neokoloniale wereld waar de lonen fors naar beneden gedrukt worden, …

    De dominantie van het neoliberalisme – dat in werkelijkheid de globale economische crisis van 2008 veroorzaakte en tegelijk als ‘oplossing’ voor die crisis werd voorgesteld – maakt dat deze vorm van kapitalisme niet zozeer een exces is, maar eerder een uitdrukking van een kapitalisme in een fase van vernietiging. We kunnen diegenen die oplossingen zoeken door een kunstmatig onderscheid tussen neoliberalisme en het kapitalisme op zich meteen al duidelijk maken dat hun zoektocht niets zal opleveren. Er is nood aan een antikapitalistische strijd om de aanval op levensstandaard in de meedogenloze zoektocht naar steeds meer winsten te stoppen.

    Klein maakt enkele interessante punten over het verzet dat zij wil zien. Ze haalt veel hoop uit de beweging van Sanders die het politieke establishment in 2016 een schok toebracht. Die campagne toonde hoe populair traditionele linkse ideeën zoals algemene gezondheidszorg, gratis onderwijs en een leefbaar loon wel zijn. Klein zegt terecht dat elke populaire linkse beweging en politieke kracht zowel de loonongelijkheid en de economische status quo moet bestrijden, als een programma moet opnemen dat specifieke doelstellingen heeft en ingaat tegen seksisme, racisme en alle vormen van onderdrukking. Klein roept hiermee op tot ‘intersectionaliteit’ in de bewegingen. In deze context betekent dit ongetwijfeld dat alle vormen van onrechtvaardigheid en ongelijkheid moeten bestreden worden en dat antiracisme, anti-seksisme, … in alle bewegingen aanwezig moeten zijn. Dat is belangrijk voor al wie in de strijd voor een betere wereld teruggrijpt naar termen als intersectionaliteit. De afgelopen jaren werd die term echter vaak gebruikt voor een meer liberale versie van het onaanvaardbare status quo. De oproep van een ondubbelzinnig antikapitalisme dat verbonden wordt met antiracisme en anti-seksisme is de beste manier om gelijk welke beweging voor verandering te onderbouwen.

    Nood aan socialistisch alternatief

    Klein maakt ook een positief punt dat impliciet in de titel van het boek aanwezig is: we moeten verder gaan dan strijd rond één enkel thema zoals in het verleden vaak het geval was. Het is interessant dat een populaire auteur als Klein dit punt maakt: ze verdedigt niet alleen een programma tegen het kapitalistische status quo maar pleit ook voor een nieuwe samenleving waarbij die roep voor een nieuwe samenleving bewegingen voor veranderingen versterkt.

    Dit brengt ons bij het zwakste aspect van ‘No Is Not Enough’: het programma voor verandering dat wordt voorgesteld. Het is jammer dat een boek dat zo scherp kritiek brengt op het status quo en zo verfijnd kritiek brengt op het hele kapitalistische systeem er vervolgens niet in slaagt om degelijke antwoorden te formuleren. Er zijn heel wat positieve elementen waar we het volledig mee eens zijn, maar het programma dat door Klein wordt verdedigd blijft vastzitten in dit systeem. Klein wil de dominantie door de grote bedrijven omzeilen in plaats van het direct te bestrijden. Eisen zoals het opbreken van de banken en het vestigen van energieprojecten vanuit de gemeenschap zijn veel beter dan alles laten zoals het is, maar hiermee dringen we niet door tot de kern van het probleem.

    We moeten de macht uit de handen halen van de elite die de toekomst van onze mooie planeet bedreigt. We moeten de extreme en obscene rijkdom van die elite met de gemeenschap overnemen en de sleutelsectoren van de economie onder democratisch publiek bezit plaatsen. Dit kan door een beweging van onderuit van werkenden en alle onderdrukten, zodat de noden van de mensen en de planeet eindelijk centraal staan.

  • Tien dagen die de wereld deden wankelen

    Nieuwe uitgave van John Reeds klassieker over de Russische Revolutie

    John Reed was een Amerikaanse journalist en socialist. Hij trok naar Rusland na de val van het regime van tsaar Nicolaas II. Wat hij daar zag, ervaarde en opschreef, werd een van de meest fascinerende en enthousiasmerende ooggetuigenverslagen ooit van een revolutie. ‘Tien dagen die de wereld deden wankelen’ verscheen in 1919. Honderd jaar na de Russische Revolutie van 1917 blijft het boek, zoals Lenin destijds opmerkte, “een waarheidsgetrouw en levendig verslag” ervan. “Zonder voorbehoud raad ik dit boek aan de werkenden van de hele wereld aan,” stelde Lenin in een voorwoord op het boek.

    Recensie door Stephen Ray uit ‘Socialist Alternative’, magazine van de Ierse Socialist Party

    Reed begint door de gebeurtenissen van oktober 1917 in hun historische context te plaatsen. Hij beschrijft de voornaamste stromingen in het politieke leven in grote lijnen, beschrijft de vele spanningen tussen de overblijfselen van het oude regime, de tussentijdse Voorlopige Regering en de revolutionaire socialisten. Het denderende ritme van het verhaal wordt in heel het boek aangehouden, waardoor er een krachtig beeld gegeven wordt van het politieke leven in Petrograd.

    Het groeiende klassenconflict wordt als volgt samengevat: “In de verhoudingen tussen een zwakke regering en een opstandig volk, komt er een ogenblik waarop elke handeling van de regering de massa’s ergert, en elke weigering om te handelen de minachting stimuleert.”

    De talenten van Reed als journalist en als historicus komen tot uiting in de meeslepende wijze waarop de gebeurtenissen aan bod komen. Zijn beschrijving van de inname van het Winterpaleis (een grotendeels vreedzame inname) en van de begrafenis van de martelaren, zijn daar perfecte voorbeelden van.

    De hoofdfiguur in dit boek is ongetwijfeld de Russische bevolking. Reed gaat erg ver om de subjectieve ervaringen van werkenden, soldaten en boeren centraal te plaatsen in zijn verhaal. Uiteraard wordt er ook bericht over de belangrijke toespraken van de voortrekkers van de Bolsjewistische partij, vooral Lenin en Trotski, en van de tegenstanders van de Bolsjewieken. Maar op kritieke momenten van meningsverschillen of discussie wordt de loop van het debat bepaald door de massa’s die uiteindelijk beslissend zijn voor het verdere verloop van de gebeurtenissen. Reed gaf volgende commentaar over een typische arbeider in Petrograd: “De Russische werkmens is revolutionair, maar hij is noch gewelddadig, dogmatisch noch dom. Hij is bereid om de onderdrukker, de kapitalistische klasse, tot het einde te bestrijden. Maar hij negeert het bestaan van andere klassen niet. Hij vraagt die andere klassen enkel om kant te kiezen.”

    De schrijfstijl van Reed laat de politiek van de Bolsjewieken uit die periode tot zijn recht komen: een bewuste politiek rond de noden en de bekommernissen van de bevolking, gecombineerd met een diepgaand begrip van marxistische klassenanalyses als een gids tot actie. Op deze basis konden de Bolsjewieken een vooraanstaande rol gaan spelen in de sovjets. Het boek van Reed is een samenvatting van de analyses van de objectieve omstandigheden terwijl die ontwikkelden en hij documenteert de subjectieve ervaring van de mensen ervan. De lezer wordt meegesleept in de hectische gebeurtenissen van de oktoberdagen.

    Na een beschrijving van een debat in een regiment over de vraag of het neutraal zou blijven of de revolutie steunen, waarbij er een overweldigende steun voor de revolutie is, stelt Reed: “Beeld je in dat deze strijd herhaald wordt in elke barak van de stad, het district, het gehele front, in heel Rusland. Beeld je de slapeloze [generaal] Krylenkos in die toekijkt op de regimenten, van de ene plaats naar de andere holt om er te pleiten, te dreigen en te verliezen. En beeld je dan in dat hetzelfde gebeurt in alle afdelingen van elke vakbond in de fabrieken, de dorpen, op de schepen van de verafgelegen Russische vloot; denk aan de honderdduizenden Russische mannen die overal in dit grote land naar sprekers staren: arbeiders, boeren, soldaten, mariniers, die zo hard proberen te begrijpen en te kiezen, die zo intensief denken en uiteindelijk zo unaniem beslissen. Dat was de Russische Revolutie.”

    Een vaak voorkomende kritiek op ‘Tien dagen die de wereld deden wankelen’ gaat over de vooringenomen positie van John Reed tegenover de bolsjewieken. Reed stelt zelf in de inleiding dat hij geen neutrale stem kan zijn in dit verhaal omwille van zijn persoonlijke betrokkenheid bij de gebeurtenissen. Reed is tenminste van bij het begin eerlijk over zijn socialistische overtuigingen. Hij probeert dit niet te verbergen achter een laagje vernis van zogenaamde historische objectiviteit. Reed brengt open en eerlijk de context waarin zijn boek moet gelezen worden. Samen met zijn nauwgezette zin voor detail en gebruik van bronnen uit eerste hand, maakt dit van ‘Tien dagen die de wereld deden wankelen’ een hoogtepunt van de 20ste eeuwse journalistiek.

    Naarmate de huidige crisis van het kapitalisme dieper wordt, zullen jongeren blijven teruggrijpen naar deze periode van de geschiedenis waarin arme werkenden, soldaten en boeren een politiek en socio-economisch systeem omverwierpen. Een periode waarin onderdrukte mensen samen in strijd gingen tegen een systeem dat hen geen toekomst bood en waarvan ze steeds meer vervreemd raakten. ‘Tien dagen die de wereld deden wankelen’ is een uitstekende inleiding op de geschiedenis van de Russische Revolutie en een goed vertrekpunt voor wie niet langer tevreden is met de wijze waarop onze samenleving georganiseerd is.

    ‘Tien dagen die de wereld deden wankelen’ is opnieuw uitgebracht door uitgeverij EPO en Schokland. Het boek telt 320 pagina’s en kost 24 euro. 

  • “Revolution – new art for a new world.” Revolutie in de kunst

    Met  ‘Revolution – New art for a new World’ is regisseur Margy Kinmonth al toe aan haar tiende documentaire. Een fascinatie voor het Russische Hermitagemuseum zette haar aan om diens enorme collectie uit te spitten. Dit bracht haar onvermijdelijk op het spoor van de Russische avant-garde. Haar verkenningstocht levert een boeiende introductie tot enkele van de meest invloedrijke kunststromingen van de 20e eeuw op, al zijn er onderweg op zowel filmografisch als historisch vlak een aantal bedenkelijke zaken te spotten.

    Recensie door Stef (Antwerpen)

    De nieuwe kunst uit de titel vinden we bij de vele kunstenaars die in ‘Revolution’ aan bod komen. Door middel van narratie, interviews met nabestaanden en hier en daar een gedramatiseerde voorstelling van historische gebeurtenissen, brengt Kinmonth het verhaal van de Russische avant-garde in beeld. Deze anticipeerde met haar kunst niet alleen de revolutie maar werkte ook enthousiast samen met de jonge arbeidersstaat. Kunst was de hoogste vorm van propaganda  voor de Bolsjewieken, volgens Kinmonth, en ze wisten die te halen bij een diverse groep artiesten.

    Bekende namen als Chagall, Kandinsky en Malevitsj worden uitvoerig besproken maar ook minder voor de hand liggende figuren als Klutsis, Filonov, Lentoelov en Stepanova passeren de revue. Door de lens van hun kunst krijgen we de evolutie van de politieke situatie te zien. Het verwerpen van de klassieke kunst van de keizerlijk Academie en het in de plaats stellen van de avant-garde, wordt voorgesteld als parallel voor de revolutie. Kunstenaars als Malevitsj zien hun kunst als breekpunt met het oude en de oprichting van iets nieuws, zoals de arbeiders de revolutie zien.

    Kinmonth houdt haar betoog redelijk bevattelijk. Wanneer ze verwijst naar kunststromingen zoals het ‘suprematisme’ wordt hier prompt uitleg bij gegeven. Een documentaire voor stoffige intellectuelen is ‘Revolution’ niet, al wordt er wel verwacht dat tenminste zaken als ‘impressionisme’, ‘kubisme’ of ‘stilleven’ een belletje doen rinkelen. Zelfs de beginnende kunstliefhebber blijft echter hier en daar toch op zijn of haar honger zitten. Zo worden El Lisstizky en het constructivisme bijna doodgezwegen en blijft het verhaal van ‘Revolution’ steken bij de schilderkunst. Naar fotografie wordt slecht enkele malen verwezen en andere disciplines zoals architectuur en muziek worden grotendeels genegeerd. Rusland telde nochtans een heel aantal vernieuwende architecten en componisten. Ook slaagt Kinmonth er in om een relaas te doen over propaganda zonder het woord ‘agitprop’ zelfs maar een keer te vermelden.

    De mengelmoes aan verschillende vertelstijlen is in ‘Revolution’ niet altijd een goede zaak. Bepaalde gedramatiseerde scènes voelen in de documentaire niet op hun plaats en nemen in de relatief korte film tijd in die aan interessantere zaken kon besteed worden. De interviews met de nabestaanden van de kunstenaars zijn soms interessant maar vervallen hier en daar in gepoch en zijn niet altijd even inzichtvol. De kleindochter van een kunstenaar is niet perse beter geplaatst om te vertellen over de kunst van haar grootvader dan iemand die de werken daadwerkelijk bestudeerd heeft. Dat blijkt ook in de documentaire.

    Hoewel de film initieel de indruk geeft positief tegenover de revolutie te staan en zowel tsaristisch Rusland en de tijdelijke regering stevig bekritiseert, blijft het toch steken bij een redelijk stereotiep beeld van de periode. De repressie onder Stalin wordt gecontrasteerd met de uitbarsting van vrijheid na de revolutie maar wordt wel gekaderd als het logische gevolg ervan. Rechtstreekse vergelijkingen worden weinig gemaakt maar onder andere de beschuldiging tegenover de leiders van de revolutie dat ze enkel om kunst als propaganda geven is duidelijk bedoeld om de indruk van continuïteit met het stalinisme te wekken. Heel wat revolutionairen waren nochtans zelf kunstenaar of kunstliefhebber. Zo liet bijvoorbeeld Trotski heel wat inkt vloeien over zowel literatuur als schilderkunst en waren Rodsjenko, Malevitsj en Lissitzky trouwe aanhangers van de revolutie. Het feit dat zelfs tijdens de burgeroorlog treinen het land rondreden om de bevolking te helpen leren lezen en hen cultuur te laten beleven, wordt weggezet als een propagandastunt.

    Zo haalt men in de film nog trucs uit die duidelijk bedoeld zijn om een negatief beeld op te hangen. Zo wordt wel over de ‘rode terreur’ gesproken alsof dit los stond van de verdediging van de revolutie tegen buitenlandse legers die een burgeroorlog stimuleerde. Ook wordt bij het tonen van een foto van de ‘julidagen’ niet gezegd wat er nu juist gebeurde. De Voorlopige Regering schoot tientallen arbeiders dood. Dat mocht blijkbaar niet aan bod komen. Nog een vreemde zaak: in de film lijkt het alsof de vernietiging van de Christus Verlosserkathedraal in Moskou meteen na de revolutie gebeurde. De kerk werd echter pas in 1931 door het Stalinistische regime opgeblazen. Zo wordt het stalinisme bijna gelijkgesteld met de revolutie. Kinmonth beseft nochtans goed dat de twee onverzoenbaar zijn. De tweede helft van de film bespreekt namelijk uitvoerig de censuur onder Stalin en vertelt hoe verschillende innovatieve kunstenaars zich gedwongen zagen mee te gaan in het ‘socialistisch realisme’ van Stalin. Wie zich verzette, werd uit het publieke oog verbannen, opgesloten of gefusilleerd. Hun kunst wordt vaak vernietigd door de staat. Musea en kunstenaars zagen zich genoodzaakt hun kunst te verstoppen.

    De film eindigt met wat moet doorgaan voor een hoopvolle boodschap. Het ‘communisme’ was een slechte zaak en niet voor herhaling vatbaar maar de kunst heeft het overleefd en kan ons nu ook nog inspireren om naar de toekomst te kijken. Wij hopen vooral op een toekomst die de vooruitstrevende boodschap van de Russische avant-garde respecteert en haar uit de handen van privéverzamelaars houdt. Wij hopen ook op een beleid dat respectvol met de culturele sector omgaat. Broodroof, censuur en het fnuiken van creativiteit zijn immers niet alleen eigen aan het stalinisme.

    Trailer:

    De DVD van de film kan je hier kopen

  • Jevgeni Zamjatin: vervolgd door tsaar en Stalin

    In maart 2017 was het 80 jaar geleden dat de bekende Russische schrijver Jevgeni Zamjatin overleed. Hij is vooral bekend van zijn anti-utopische novelle ‘Wij’ uit 1920. Dit boek had een grote invloed op George Orwell’s ‘1984’. Zamjatin was een sleutelfiguur in de post-revolutionaire literatuur in Rusland.

    Artikel door Andy Ford, uit ‘Socialism Today’

    Jevgeni Zamjatin is in 1884 geboren in de provincie Tambov op het Russische platteland. Hij ging naar St Petersburg om scheepbouwkundig ingenieur te worden. In St Petersburg sloot hij bij de bolsjewieken aan ten tijde van de revolutie van 1905. Het leverde hem een ballingschap naar Siberië op. Bij zijn terugkomst maakte hij zijn studies af, maar hij werd opnieuw opgepakt wegens politieke activiteiten. In 1913 kreeg hij amnestie. Maar een jaar nadien schreef hij een satirisch boek over de corruptie, de domheid en de seksuele uitspattingen van tsaristische officieren in het verre oosten van Rusland. Het bezorgde hem een nieuwe rechtszaak wegens gebrek aan respect voor de militaire autoriteit.

    Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog deed de overheid beroep op zijn kunde. Hij werd naar Newcastle upon Tyne in Engeland gestuurd om toe te zien op de bouw van ijsbrekers.  Zijn verblijf in Engeland leidde tot twee satirische werken: “De Eilandbewoners,” waarin een familie gedwongen wordt om de “verplichte voorschriften van verlossing” te volgen: een kritiek op het bekrompen leven van de Engelse middenklasse. Daarnaast schreef hij ook “De visser van mensen” waarin het dubbelleven van een schijnbaar respectabele afperser wordt beschreven.

    Engeland maakte een grote indruk op Zamjatin. Na zijn terugkeer naar Rusland stond hij bekend voor zijn affectie voor Engeland op literair vlak maar ook in de manier waarop hij zich kleedde. Na de revolutie van 1917 begon hij samen met Maxim Gorki een project om de beste wereldliteratuur beschikbaar te maken voor de bevrijde arbeidersklasse door middel van vertalingen. Hij deelde zijn kennis van Britse en Amerikaanse auteurs zoals HG Wells, O Henry en Jack London met de nieuwe generatie van Sovjet schrijvers.

    In de jaren 1920 schreef Zamjatin veel over Russische en buitenlandse schrijvers, over de technieken van fictie en hij bleef ook expressionistische kortverhalen publiceren. Zijn verhalen werden gebundeld in ‘De draak en andere verhalen.’ Ze tonen een enorme vernieuwing op vlak van stijl en zijn bijna surrealistisch van aard. ‘Het Noorden’ beschrijft een liefdesverhaal gesitueerd in de natuur van het Russische Lapland waar Zamjatin tijdens één van zijn ballingschappen had verbleven. ‘Het belangrijkste’ beschrijft de tragedie van een executie tijdens een antibolsjewistische boerenopstand in centraal Rusland waarbij dit wordt doorweven met een sciencefiction verhaal over twee mensen die rond de aarde vliegen.

    Hij verzamelde een groep jonge schrijvers rond hem onder de naam ‘Serapionbroeders.’ Ze stelden dat kunst onafhankelijk moest zijn van politiek en verzetten zich tegen de oprukkende pogingen om de waarde van kunst en literatuur af te meten aan de hand van de loyaliteit aan het Sovjetregime. Zamjatin ging in tegen diegenen die stelden dat er niets kon geleerd worden van het verleden of van de Europese literatuur omdat ze dachten dat het mogelijk was om een zogenaamd ‘proletarische cultuur’ te ontwikkelen in het isolement van de Sovjet-Unie.

    Zoals Leon Trotski meende Zamjatin dat het beste wat de burgerlijke literatuur te bieden had, moest gebruikt worden voor een nieuwe Sovjet cultuur. Ondanks hun gelijklopende benadering inzake culturele ontwikkelingen in de Sovjet-Unie, gaf Trotski kritiek op het scepticisme van Zamjatin tegenover de revolutie en zijn standpunt dat de revolutie besmeurd was door het gebruik van geweld. Trotski verweet de ‘Serapionbroeders’ een gebrek aan principes. Hij omschreef Zamjatin in zijn boek ‘Literatuur en Revolutie’ (1923) zelfs als een “flegmatische snob.” Maar Trotski dacht er niet aan om Zamjatin het zwijgen op te leggen of uit te wijzen, laat staan te vermoorden, omdat hij het niet met hem eens was.

    Behalve een brede kennis over de Europese literatuur was Zamjatin ook goed thuis in de 19de eeuwse Russische realisten, zoals Tsjechov en Tolstoj, en de symbolisten zoals Andrej Bely. In 1925 schreef hij een vlammende verdediging van Tsjechov toen die door proto-stalinisten werd aangevallen als “burgerlijke schrijver” die pessimistisch was en enkel het gezeur van oppervlakkige mensen beschreef. Zamjatin wees op het onverbloemde realisme in Tsjechov’s beschrijvingen van het boerenleven onder het tsarisme, zijn sociaal idealisme en zijn vernieuwingen op vlak van beeldvorming en stijl.

    Maar het was vooral een vroeger werk van Zamjatin, ‘Wij’, dat de doorslag zou geven om in ongenade te vallen bij de stalinisten. Het is een opmerkelijk boek dat een grote invloed had op Orwell’s ‘1984’ en Huxley’s ‘Brave New World.’ Het boek beschrijft het leven en werk van een ingenieur genaamd D-503 in de ‘Vereende Staat’ waar de ‘weldoener’ heerst en waar de burgers geen namen hebben, maar slechts nummers zijn.

    D-503 begint een persoonlijk dagboek bij te houden en wordt verliefd op E-330, ook al is die hem niet toegewezen door de staat. Hierop begint hij alle door de staat opgelegde wijsheden in vraag te stellen. Aangezien de ‘vereende staat’ gekenmerkt wordt door massaal toezicht op de burgers, alle muren zijn er van glas, worden zowel D-503 als E-330 opgepakt en gemarteld. E-330 weigert te bekennen en wordt omgebracht door verstikking. D-503 is niet zo sterk en onderwerpt zich aan de staat.

    Sinds de jaren 1920 is er controverse rond ‘Wij.’ Was het een aanval op de Sovjet-Unie ten tijde van Lenin? Was het een beschrijving van de mogelijkheden die moderne technologie aan dictators zouden bieden? Orwell zag het meer als een reactie en waarschuwing tegen het positieve technologische utopisme van HG Wells. In de Koude Oorlog werd ‘Wij’ voorgesteld als het eerste werk van dissidentie in de Sovjet-Unie.

    Zamjatin had zich altijd verzet tegen ‘hofdichters’ die hun werk aanpasten aan elke bocht in het officiële beleid. In 1929 werd tegen Zamjatin opgetreden omdat ‘Wij’ in het buitenland was uitgekomen. Het werd gezien als een aanval op Stalin en de Sovjet-Unie. Zamjatin werd uit al zijn posities in de literaire wereld van de Sovjet-Unie ontzet en zijn werk mocht niet meer gepubliceerd worden. Hij werd het zwijgen opgelegd.

    Zonder schrijven had het leven geen zin voor Zamjatin. Met de hulp van Gorki vroeg hij in 1931 met een opmerkelijke brief aan Stalin toestemming om naar het buitenland te gaan. Wellicht dankzij Gorki’s vriendschap met Stalin kregen Zamjatin en zijn vrouw effectief toelating om in ballingschap naar Parijs te gaan waar hij bleef schrijven over literaire thema’s. Hij zou nog weinig fictiewerken schrijven. In Parijs voelde Zamjatin zich geïsoleerd. Hij wilde niet aansluiten bij de contrarevolutie ‘witte’ ballingen, maar kon evenmin deel zijn van de officiële Russische gemeenschap. Hij stierf op 10 maart 1937.

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop