Category: Recensies/Cultuur

  • “Wil” van Jeroen Olyslaegers: absolute aanrader!

    Aangeraden – bijna verplicht – door Jan Decleir in een filmpje op Facebook, kocht ik “Wil” van de Antwerpse schrijver Jeroen Olyslaegers. En wat een aankoop!

    Door Jelle (Antwerpen)

    Het boek is één lange brief van dichter Wilfried Wils aan zijn achterkleinzoon, die er in de periode van het schrijven nog niet is. De brief handelt voor het grootste deel over de oorlogsjaren die Wilfried als prille twintiger meemaakt. Tijdens de oorlog is hij politieagent en beginnend schrijver.

    De roman zelf is een perfect getimede aflossing tussen verhalen uit de oorlogsjaren en hetgeen de oude dichter in de periode van het schrijven meemaakt. Hij vertelt over de zelfmoord van zijn kleindochter, de tante van de achterkleinzoon, en een lang ziekenhuisverblijf na een val van de ladder van zijn boekenkast.

    Tijdens de oorlog werd hij verscheurd tussen verzetsdaden en collaboratie: de broer van zijn vriendinnetje Yvette, tevens zijn collega-agent, Lode verschuilt een Jood. Wilfried vermoedt dat hij dit samen met zijn vader, een slager, doet voor het geld dat ze de jood afhandig kunnen maken. Daarnaast trekt hij vaak op met een jongeman die hem voor de oorlog bijlessen Frans gaf, in het verhaal Nijdig Baardje genoemd. Uit de naamgeving alleen al kan je opmaken dat hij het niet zo goed kan vinden met Nijdig Baardje, maar toch laat hij zich steeds meeslepen in foute milieus.

    Wonderwel lukt het Wilfried om zowel uit de handen van de vluchtende Duitsers en collaborateurs te blijven als te ontsnappen aan de vergeldingsacties na de bevrijding.

    Een verhaal waar je je moet instorten, en waar je verweesd wordt uitgegooid na het laatste woord. Het verhaal zet aan tot nadenken en toont een kant van de oorlog die weinig beschreven is. De Standaard schreef dat Olyslaegers met dit meesterwerk zijn “Het verdriet van België” te pakken heeft.

  • Oliver Stone brengt opmerkelijke film over Edward Snowden

    “Het gaat niet over terrorisme,” zegt Edward Snowden in de nieuwe film van Oliver Stone. “Terrorisme is slechts een excuus. Het gaat eigenlijk om sociale en economische controle.”

    Recensie door Vincent Kolo, Socialist Action (onze zusterorganisatie in Hong Kong)

    De film Snowden heeft vertegenwoordigers van de zogenaamde ‘diepe staat’ (geheime veiligheidsdiensten) in de VS al kwaad gemaakt. Deze film strooit zout in de wonde die ontstond met de lekken van Edward Snowden over de gigantische omvang van de spionage van Amerikaanse burgers. Zo krijgen de veiligheidsdiensten dagelijks 200 miljoen sms-berichten binnen. In de film zegt Snowden dat hij begrijpt dat Amerikaanse diensten computersystemen en telefoongesprekken volgen in China en Rusland, maar waarom ook in Oostenrijk?

    De voormalige vice-directeur van de National Security Agency (NSA), Chris Inglis, deed de film af als “bespottelijk.” Wat kon hij anders zeggen? Edward Snowden verblijft nu in Rusland. In de VS hangt hem een mogelijke gevangenisstraf van 30 jaar boven het hoofd wegens ‘spionage.’

    Spionage op industriële schaal

    De film leert ons niets nieuw, maar de voorstelling in eenvoudige taal van de grote omvang van de moderne spionagetechnologie is angstaanjagend. Mogelijk kan de film een groter bewustzijn hierover verspreiden bij een breed publiek.

    Zoals de film aantoont, kan gelijk welke gsm of laptop gelijk waar ook ter wereld overgenomen worden en omgevormd tot een spionagetoestel. Snowden gaat dit tegen door zijn gsm in de microgolf te bewaren en door zijn webcamera volledig af te plakken. Onder het presidentschap van Bush en de ‘oorlog tegen terreur’ werden alle wettelijke bezwaren voor dergelijke spionage van de bevolking aan de kant geschoven. Er kwamen zelfs geheime rechtbanken. Bij Snowden groeide de afkeer tegen dit systeem zonder enige democratische controle.

    Doorheen de film zien we hoe de NSA dagelijks gebruikte technologie zoals die van Facebook en Google inzet om gelijk wie te bespioneren. In de film wordt dit met een schijnbaar fictieve scène getoond waarin Snowden toont hoe een Facebook-account van een jong tienermeisje werd gehackt en informatie hieruit werd gebruikt, wat uiteindelijk leidde tot een poging tot zelfmoord door het meisje. Snowden werkte mee als onofficiële technische adviseur voor de film en verklaarde achteraf dat hij zich “ongemakkelijk” voelt omdat de film zo dicht bij de realiteit aanleunt.

    In die zin zijn het de staat en agentschappen zoals de CIA en de NSA die de hoofdrol in deze film spelen. Marxisten als Friedrich Engels omschrijven de staat als een speciaal orgaan van gewapende mensen met gevangenissen en dergelijke om de heerschappij van de economisch dominante klasse over de andere klassen te bevestigen. In onze moderne tijden hebben deze speciale organen ook grote bunkers vol cyber-technologie.

    Dat is waarom Socialist Alternative in de VS oproept om de NSA te ontbinden en om anti-democratische wetgeving zoals de Patriot Act in te trekken. Werkenden en jongeren moeten strijden voor volledige democratische controle over de regering en alle organen van de staat om de bestaande ondemocratische systemen te ontmantelen.

    Oliver Stone staat bekend voor films die kritisch staan tegenover het Amerikaanse establishment en het militaire beleid in het bijzonder. Er waren films als Wall Street, Born on the Fourth of July en Salvador. ‘Snowden’ is een indrukwekkende toevoeging aan dit lijstje. Het project botste op tegenstand van de Amerikaanse filmindustrie. “Elke grote studio weigerde de film. Er was een angst om dit verhaal te brengen,” stelde Stone. Hij moest naar Duitsland en Frankrijk trekken om geld voor de film te vinden.

    Het opmerkelijke parkoers van Snowden

    De hoofdrol wordt gespeeld door Joseph Gordon-Levitt die uitblinkt in de rol van de lichtjes paranoïde computerexpert – een “alpha geek” die meer aan Mark Zuckerberg dan Jason Bourne doet denken. De film handelt over de jaren 2004 tot 2013, van het ogenblik dat Snowden deel ging uitmaken van het veiligheidsapparaat (hij werd meermaals ingehuurd door de CIA, NSA en private veiligheidsbedrijven) tot zijn beslissing om naar Hong Kong te vluchten met duizenden pagina’s geheime informatie.

    De film trekt van Virginia naar Zwitserland en Hawaii en ondertussen wordt ook het merkwaardige politieke parkoers van Snowden geschetst. Hij begint als aanhanger van Bush en voorstander van diens oorlogen, maar eindigt als klokkenluider die ontgoocheld is omdat de door Obama beloofde verandering er niet komt. De film toont echte nieuwsberichten van Obama die beweert op te komen voor meer “transparantie.” In 2004 stapte Snowden in een speciaal programma van de Amerikaanse veiligheidsdiensten omdat hij dacht dat hij zo mensen zou helpen om zich te bevrijden van onderdrukken. In het veiligheidsapparaat ontdekt hij dat zijn eigen regering net het tegenovergestelde doet tegenover de eigen bevolking. Snowden omschreef de activiteiten van de NSA nadien als een “existentiële bedreiging voor de democratie.”

    De politieke ideeën van Snowden zijn moeilijk te achterhalen. Volgens het boek van Luke Harding over Snowden had hij sympathie met de rechtse libertair Ron Paul en droeg hij zelfs bij aan diens presidentscampagne van 2012. Maar dat gaat dan weer in tegen het feit dat Snowden een fundamentele breuk maakte met het Amerikaanse veiligheidsestablishment.

    Hotel Mira

    Een groot deel van de film is opgenomen in een kamer in Hotel Mira in Hong Kong, de locatie waar Snowden effectief digitale documenten overhandigde aan Glenn Greenwald (gespeeld door Zachary Quinto) en Ewan MacAskill (Tom Wilkinson) van de krant The Guardian. De film van Stone bouwt voort op de prijswinnende documentaire ‘Citizenfour’ van Laura Poitras (gespeeld door Melissa Leo), die volledig in Hotel Mira werd opgenomen in 2013.

    Bij de première van de film organiseerde Socialist Action de deelname van een groep vluchtelingen om te wijzen op de rol van acht asielzoekers die Snowden onderdak boden. Zodra The Guardian de eerste fragmenten van de gelekte documenten bracht, moest Snowden onderduiken. Hij glipte uit het hotel verkleed als cameraman en vond veiligheid bij de armste inwoners van de stad, vluchtelingen. Ook dat komt in de film aan bod.

    De première in Hong Kong werd bijgewoond door Vanessa uit de Filipijnen, een lid van Socialist Action, en Ajith uit Sri Lanka, twee van de vluchtelingen die Snowden onderdak aanboden. Voor Vanessa of Ajith en hun families is er sindsdien niets veranderd. “Zoals Edward Snowden zijn ook zij staatloos,” stelde Snowden’s advocaat Jonathan Man die ook op de première was.

    Snowden sprak zijn publieke steun aan de vluchtelingen van Hong Kong uit. Dat gebeurde ook door hoofdrolspeler Gordon-Levitt die op Facebook en Twitter zijn steun betuigde aan onze betoging in Hong Kong voor Snowden en voor de rechten van vluchtelingen. Een detail: op het einde van de film komt een spandoek van Socialist Action in beeld. Het ging om een betoging in juni 2013 waarmee asiel voor Snowden werd geëist. Socialist Action was een van de organisatoren van die betoging.

    Amnestie voor Snowden

    Terwijl deze film in de bioscopen verschijnt, is er een campagne voor een presidentiële amnestie voor Snowden nog voor Obama het Witte Huis verlaat. Wij hebben meermaals aangedrongen op amnestie voor Snowden, onder meer in het Europees Parlement toen Paul Murphy daar nog zat (nu is Paul verkozen in het Ierse parlement). Deze film zal het bewustzijn hierover ongetwijfeld versterken. Van de Amerikaanse presidentskandidaten was enkel Jill Stein van de Green Party voorstander van zo’n pardon.

    Donald Trump beweerde dat zijn goede banden met de Russische president Poetin zouden helpen om tot een akkoord te komen zodat Snowden wordt uitgeleverd en berecht wegens spionage. Onder druk van de radicale retoriek in de campagne van Bernie Sanders, moest Hillary Clinton haar toon wat milderen. Drie jaar geleden beweerde ze nog dat Snowden een “verrader” was met “bloed aan zijn handen.”

    Deze discussie toont de dubbele standaard van het kapitalistische establishment. Voormalige presidenten hebben echte smeerlappen amnestie verleend, denk maar aan Richard Nixon (amnestie verleend door Gerald Ford) of Marc Rich, een miljardair die illegale oliehandel voerde en door Bill Clinton amnestie kreeg ook al werd hij gezocht wegens de grootste zaak van belastingontduiking uit de Amerikaanse geschiedenis.

  • “I, Daniel Blake” – misschien wel de beste van Ken Loach

    i-daniel-blake-3

    “Dit is een verhaal dat we moesten vertellen. Het gaat in zekere zin over de keuze die we maken omtrent de manier waarop we samen leven”, zei Ken Loach bij de opening van het Film Fest Gent.

    Recensie door Tanja (Gent) voor de novembereditie van ‘De Linkse Socialist’

    Vol verwachting keek ik uit naar de openingsfilm van het filmfestival: het verhaal dat Ken Loach ‘moest vertellen’ over de conservatieve Britse Tory regering en haar asociale en onmenselijke besparingsbeleid. Ken was eigenlijk een jaar eerder, op 79-jarige leeftijd met pensioen gegaan. Gelukkig kon hij niet zwijgen toen de Tories, “the bastards” – zoals Ken Loach ze half gentleman-achtig en beleefd, half jongensachtig en ondeugend noemt – in 2015 de Britse verkiezingen wonnen en meteen een nieuwe aanval lanceerden op het al sterk uitgeholde uitkeringssysteem.

    Hij kwam terug uit pensioen om het verhaal van Daniel Blake te vertellen, een film waarvoor hij prompt zijn tweede Gouden Palm in Cannes won. In de documentaire “Versus: The Life and Films of Ken Loach”, die ook tijdens het Film Fest vertoond werd, heet het dat Ken Loach vanaf in het begin echte films over echte mensen wou maken. Dat is hem zeker gelukt. Als je dit najaar maar één film gaat bekijken, kies dan voor I, Daniel Blake.

    De film opent met een kafkaiaans telefoongesprek tussen timmerman en weduwnaar Daniel Blake, die na een zware hartaanval arbeidsongeschikt verklaard is door zijn behandelende arts, en iemand die hem vanop afstand een vragenlijst laat invullen. De standaardvragen hebben helemaal niets te maken met zijn specifieke toestand en het oordeel is dat hij wel geschikt is om te werken en dus geen recht op een ziekte-uitkering heeft. Zo begint de odyssee der wanhoop voor Daniel Blake. Hij werkte heel zijn leven als stielman, maar moet nu zijn meubels verkopen om zijn rekeningen en eten te betalen.

    “Dit is geen toeval, het is de bedoeling,” zegt zijn jongere buurman over de bureaucratische en onmenselijke manier waarop de diensten en de regering met mensen omgaan. Hij heeft zijn eigen ervaring met “zero hour contracts”, die geen enkel uitzicht op een stabiel inkomen bieden. Hij heeft genoeg van die rotjobs en start een straatverkoop van illegaal uit China geïmporteerde sneakers.

    Katie, fantastisch vertolkt door Hayley Squires, met wie Daniel een warme en diepe vriendschapsband ontwikkelt, is een alleenstaande moeder van twee uit Londen. Nadat ze maandenlang in een hostel verbleef, wordt ze naar Newcastle gestuurd voor een sociale woning. Net aangekomen in een haar onbekende stad neemt ze de verkeerde bus waardoor ze te laat is voor haar afspraak in het jobcenter. Haar uitkering wordt meteen geschorst.

    De film is een stevige aanklacht tegen de brutale “elk voor zich”-maatschappij die Margaret Thatcher als aartsconservatieve first lady in de jaren 80 introduceerde en als geen ander ideologisch verdedigde. Het was Thatcher die toen al zei: “We zijn door een periode gegaan waarin teveel mensen te horen kregen dat de overheid het wel zou oplossen als ze een probleem hadden: ‘ik heb een probleem en zal dus wel een uitkering krijgen’, ‘ik ben dakloos en dus zal de overheid me een huis aanbieden.’ Ze projecteren hun problemen op de gemeenschap. Maar, zoals je weet, bestaat er niet zoiets als de gemeenschap. (…) Er bestaan enkel individuen en families.” Deze ideologie vormde de basis voor het neoliberale beleid dat door alle gevestigde partijen werd omarmd en uitgevoerd. Zeker nu de Tories terug zijn, wordt de ontmenselijking van de samenleving in razendsnel tempo verdergezet.

    Met het verhaal van de film in het achterhoofd wordt het nog duidelijker waarom Jeremy Corbyn, die trouwens expliciet door Ken Loach gesteund werd, zoveel steun en enthousiasme opwekt bij grote delen van de werkende klasse. Mensen snakken naar een alternatief.

    Ondanks alles is de film niet pessimistisch. Hij is doordrongen van kleine, maar belangrijke tekenen van solidariteit en medeleven, van mensen die elkaar hoop en steun geven. Het is ook een film die duidelijk maakt dat menselijke solidariteit niet volstaat om problemen echt op te lossen. Collectieve, maatschappelijke vormen van solidariteit zijn nodig om moeilijke periodes in het het leven van een individu te kunnen overbruggen. De sociale zekerheid en gezondheidszorg, waarvoor onze ouders en grootouders gestreden hebben, worden afgebouwd en steeds meer mensen worden bewust in de steek gelaten.

    Dat blijkt onder meer uit de aangrijpende scène wanneer Katie op bezoek gaat bij een voedselbank. Op op het ogenblik dat Daniel tijdens een zoveelste absurd bezoek aan het jobcenter zegt: “als je je zelfrespect verliest, dan ben je verloren. Dan is het voorbij.” Daarop loopt hij naar buiten, neemt een spuitbus en schrijft op de muur: ‘I, Daniel Blake demand my appeal date before I starve and change the shite music on your phones” – wat hem spontaan applaus van de mensen op straat oplevert.

    Mensen kunnen zich identificeren met Daniel Blake. Zowel de mensen op straat in de film als de toeschouwers in de zaal. Alles voelt echt en eerlijk aan. De film is een aanklacht tegen het neoliberalisme en een manifest voor meer solidariteit. Het is een film waarbij je kan lachen met de vaak typisch zwarte Britse working class humor. Maar even later wordt de lach een krop in de keel, voel je tranen opkomen en word je triestig en boos. Regelmatig zag je in de zaal iemand een traan wegpinken.

    Terecht werden Ken Loach en Hayley Squires na de film ontvangen op een staande ovatie. De eerste vraag vanuit de zaal bracht ons direct ter zake. “Wat kunnen we hieraan doen?” vroeg een jonge vrouw. “Uiteindelijk komt het neer op een politieke strijd,” zei Ken Loach waarmee hij zijn unieke rol van politieke filmmaker onderstreepte. Hij riep iedereen op om zelf actief te worden, campagnes te steunen, lid te worden van de vakbond …

    In de film ontbreekt net dit perspectief van collectief verzet. Maar het is overduidelijk dat het onderdeel is van Ken’s levensbeschouwing, hoe hij maatschappelijke verandering ziet. Misschien is I, Daniel Blake wel zijn beste film. En hopelijk niet zijn laatste.

  • Frida Kahlo: tussen kunst en revolutie

    Tekening van Frida door Valeriya
    Tekening van Frida door Valeriya Parkhomenko

    Sterk, slim, gepassioneerd en creatief. Dat zijn slechts enkele van de vele omschrijvingen die vandaag gebruikt worden als het over Frida Kahlo gaat, de Mexicaanse artieste die onsterfelijk werd door haar kunst.

    Door Valeriya Parkhomenko, ContoCorrente (Italië). Dit artikel verscheen eerst op badartworld.net

    Ze was een uitzonderlijke vrouw in termen van kracht en vitaliteit, ze hield van het leven en deelde de idealen van een socialistische revolutie tegen de onderdrukking door het kapitalisme. In Mexico nam het kapitalisme de vorm van het Amerikaanse imperialistische juk aan.

    Als er over Kahlo wordt gesproken, gaat het doorgaans over haar meer intieme kunst en haar geslotenheid. Ze wordt herdacht wegens de scherpe uitdrukkingen van haar lijden, dromen en wensen. Ze kon de essentie van zaken vatten en had een groot talent als schilder. Maar dit is niet het enige aspect van haar kunst, zelfs indien het erg belangrijk is.

    In de eerste helft van de 20ste eeuw kende Mexico een scherp klassenconflict. In de revolutie van 1910 probeerden boeren de dictatuur van generaal Porfirio Diaz omver te werpen om een democratisch bewind te vestigen op basis van het collectiviseren van de grond.

    Het land was verdeeld tussen een kleine elite van superrijke grondbezitters en de grote meerderheid van de bevolking: enkele stedelijke arbeiders, maar vooral arme landbouwers en landarbeiders. De weinige grond die nog collectief in handen van de Mexicaanse bevolking was, werd constant bedreigd door de uitbreidingsdrift van de eigenaars van de ‘haciendas’, de grote landbouwbedrijven.

    Tegen deze achtergrond was er een grote roep naar sociale rechtvaardigheid en een bereidheid om te strijden tegen een feodaal systeem dat de meerderheid van de bevolking veroordeelde tot ellende en uitbuiting. De armste boeren en werkenden waren vooral van inheemse afkomst, kinderen van de Latijns-Amerikaanse volkeren die al eeuwenlang leden door de onderdrukking van het Westerse imperialisme, eerst het Spaanse en dan het Noord-Amerikaanse.

    De revolutie van 1910 leverde geen socialistische regering op. Maar het klimaat van klassenstrijd en de noodzaak om de sociale ongelijkheid te doorbreken, was sterk aanwezig in de samenleving. Dit omvatte een vorm van links nationalisme tegenover het Westerse imperialisme en zijn marionetten in de Mexicaanse heersende klasse. De polarisatie leidde in de jaren 1940 tot verregaande hervormingen onder president Lazaro Cardenas del Rio naar het model van de Sovjet-Unie.

    Het was in deze context dat Frida Kahlo opgroeide en leefde. Ze nam de idealen op van sociale rechtvaardigheid en strijd voor een wereld zonder ongelijkheid, imperialistische onderdrukking en kapitalistische uitbuiting van de mensen en de natuur.

    Kahlo was dan wel in 1907 geboren, vaak zei ze dat ze op 7 juli 1910 op de wereld kwam. Dat was de dag waarop Emiliano Zapata zijn revolutie begon om Mexico te bevrijden van de dictatuur van generaal Diaz. Als dochter van een decennium van revolutie, beweerde Kahlo dat zij en het moderne Mexico ‘samen geboren’ werden. Ze sloot in 1928 aan bij de Mexicaanse Communistische Partij en speelde een actieve rol op politiek vlak. Het was toen dat ze Diego Rivera ontmoette. Het koppel trouwde twee keer en had een tumultueus persoonlijk leven. Rivera was eveneens een belangrijke persoon in het politieke en artistieke milieu van het post-revolutionaire Mexico.

    Rivera was een bekende schilder en muralist. Zijn werk behandelt internationale sociale thema’s. Zo zijn er muurschilderingen over de geschiedenis van de Mexicaanse inheemse bevolking en schilderingen met een politieke boodschap van steun aan de klassenstrijd en de socialistische revolutie.

    Hij maakte ook een muurschildering voor de lobby van het Rockefeller Centre in New York, dat toen nog in aanbouw was. Miljardair Nelson Rockefeller koos zelf het thema: “mannen tussen twee keuzes die proberen te kiezen tussen een betere toekomst en een nieuwe visie.” Rivera nam het werk ernstig. Hij werkte 15 uur per dag om het af te krijgen tegen 1 mei 1934, de dag van de arbeid.

    Het fresco droeg de titel: ‘El hombre controlador del universo’, de mens die het universum controleert. Het staat ook bekend als ‘El hombre en el cruce de caminos’, de mens op een kruispunt van wegen. Centraal staat een man op een kruispunt tussen het kapitalisme op basis van de onderdrukking van de ene mens door de andere en langs de andere kant het vooruitzicht van een oprechte socialistische samenleving waar de verdeling van de rijkdom onder de democratische controle van de meerderheid van de bevolking staat. Op het socialistische deel van de muur zien we onder meer Lenin, Trotski, Marx en Engels die voorop lopen op een 1 mei betoging.

    Rockefeller was woest. Rivera werd bedankt voor bewezen diensten en de muurschildering werd vernietigd. Rivera merkte op dat miljoenen Amerikanen nu zouden weten dat de rijkste man in het land een kunstwerk had laten vernietigen omdat het gezicht van een man met de naam Vladimir Ilyich Lenin erop stond als leider van de onderdrukte massa’s in de richting van een nieuwe sociale orde.

    Voor Rivera moest kunst een sociale en revolutionaire betekenis hebben, maar er waren wel heel wat schaduwzijden in zijn politieke leven. Zo was er zijn uitsluiting uit de Mexicaanse Communistische Partij omdat hij instemde met het maken van muurschilderingen op vraag van de reactionaire Mexicaanse regering in ruil voor een significante compensatie.

    Kahlo deelde dezelfde liefde voor schilderen en betrokkenheid bij socialistische idealen. Ze nam in haar kunst elementen van sociale commentaar op, waaronder het herontdekken van inheemse Mexicaanse tradities. Zo is er bijvoorbeeld haar zelfportret aan de grens tussen Mexico en de VS. Daarin toont ze een persoonlijke angst over het weggetrokken worden uit Mexico. Maar er is ook een element van analyse van de verhoudingen tussen de twee landen. Enerzijds is er Mexico, haar geboorteland waar ze nog steeds in contact met de natuur stond maar waar het moeilijk overleven is. Anderzijds is er de VS, de grootste kapitalistische macht ter wereld met een grote industrie en vervuiling.

    Een belangrijk element in het leven van Kahlo en Rivera was de komst van de Russische socialistische revolutionair Leon Trotski en de Franse anarchistische dichter André Breton in 1937. Rivera hielp Trotski aan asiel. Hij werd opgejaagd door alle regeringen van Europa en moest ook stalinistische huurmoordenaars voorblijven. In januari trok hij samen met zijn vrouw Natalia Sedova in als permanente gast in het Blauwe Huis, de familiewoning van Kahlo.

    In april van datzelfde jaar kwam de surrealist Breton aan in Mexico. Een van de belangrijkste resultaten van hun ontmoeting was het ontwerp van een “Manifest voor onafhankelijke revolutionaire kunst.” Daarin werd gepleit voor volledige vrijheid van kunst tegenover de repressie tegen artiesten in zowel de kapitalistische staten als binnen de Communistische International. Die laatste repressie was overigens een weerspiegeling van de culturele degeneratie van de Sovjet-Unie in een totalitair regime onder controle van de stalinistische bureaucratie.

    Vrijheid van expressie staat centraal in de kunst van Frida Kahlo. Haar schilderijen waren vaak projecties van het fysieke en emotionele lijden van de artiest. Maar dat zette nooit een rem op haar creativiteit. Ze begon te schilderen nadat ze op 18-jarige leeftijd slachtoffer werd van een ernstig auto-ongeval. Hierdoor was ze jarenlang bedlegerig. Tijdens haar leven onderging ze 32 operaties. Toen haar gevraagd werd waarom ze zelf zo sterk aanwezig was in haar werk, antwoordde Kahlo dat ze haar werkelijkheid schilderde, de persoon waar ze elke dag mee in contact kwam en die ze het beste kende.

    Een ander belangrijk aspect van haar kunst was haar interesse in de pro-Columbiaanse beschavingen en de geschiedenis van de bevolking van Mexico. Kahlo toonde haar banden met Mexico en de bevolking doorheen de traditionele, kleurrijke kledij van de Mexicaanse gemeenschap, kledij die ze zelf ook bijzonder graag droeg.

    Vandaag is haar gezicht erg bekend en is het bijna een ‘merk.’ Kahlo wordt beperkt tot een commercieel icoon. Ze staat op t-shirts, tassen, in modebladen, op kussens, … Er is zelfs een volledige collectie van juwelen op haar gebaseerd.

    Dit fenomeen is deel van het meer algemene probleem van de verhouding tussen kunst en de winstgedreven samenleving waarin we leven. Het is duidelijk dat het vandaag moeilijk is om onafhankelijke en compleet vrije kunst te maken, zeker wie er ook van wil leven.

    De massale interventie van de verstorende winstdynamiek in de kunst is onvermijdelijk onder het kapitalisme. Het is ook een van de middelen waarmee de heersende superrijken hun invloed op cultuur en ideeën uitoefenen. Zo wordt de artistieke gemeenschap op materiële basis gefilterd. Diegenen die niet rijk genoeg zijn om te studeren, om het gereedschap te kopen dat ze nodig hebben of die hard werken voor weinig of geen vergoeding, zij worden uitgesloten van de mogelijkheid om een volwaardige artistieke bijdrage aan de samenleving te leveren, los van hun potentieel. Bovendien wordt sociaal geëngageerde kunst waarin de tegenstellingen van het kapitalisme blootgelegd worden ontmoedigd of zelfs openlijk bestreden.

    Tegenwoordig plaatsen de grote gezamenlijke tentoonstellingen met werk van Frida Kahlo en Diego Rivera doorgaans Kahlo centraal als de onbetwiste ster met Rivera op het tweede plan. Kahlo’s werken gaan in op het innerlijke leven en op individualiteit. Rivera bracht vaak een sterkere politieke boodschap: strijd tegen kapitalistische uitbuiting. Trotski zelf schreef: “Wil je weten hoe revolutionaire kunst eruit ziet? Kijk dan naar de frescoes van Rivera.” Het lijkt erop dat de nadruk op Kahlo in de huidige tentoonstellingen deels door klassenbelangen is ingegeven. Ik wil dit niet als kritiek op het erg belangrijke werk van Kahlo zien, maar als een poging om op kritische wijze aan te tonen hoe haar kunst gebruikt wordt door de heersende klasse.

    Het is jammer genoeg correct dat Kahlo en Rivera nadien het stalinisme omarmd hebben. Wereldwijd was er destijds een brede steun voor het stalinisme, als een vorm van substantieel alternatief op het kapitalisme en imperialisme, zelfs indien het om een karikatuur van socialisme ging.

    Maar ondanks dit alles was Kahlo een vrouw en een artiest vol leven en passie die vastberaden wilde strijden tegen elke vorm van onrechtvaardigheid. Ze wordt terecht voorgesteld als een voorbeeld van kracht en vrouwenstrijd. Liefde en passie bleven haar kenmerken, zelfs in de laatste dagen van haar leven. Op 47-jarige leeftijd was ze bijna volledig lam en leed ze enorme pijnen. Ze schilderde haar laatste werk: een stilleven van rijpe watermeloenen. Onderaan staat de titel van het schilderij in het rode vlees van de watermeloenen: ‘Viva la vida’, leve het leven.

     

    Valeriya Parkomenko is geboren in de Oekraïne maar verhuisde toen ze 7 jaar was naar Italië. Ze is lid van ControCorrente. Valeriya begon op jonge leeftijd te tekenen en blijft dit doen, ze hoopt hiermee een bijdrage te leveren aan de bevrijding van de kunst uit de ketenen van het winstsysteem.

     

  • “Oorlog zonder grenzen”: oorlogspolitiek leidt wereldwijd tot meer geweld en terreur

    EPOU_16_0446_oorlog zonder grenzen cover.indd100 jaar geleden, in 1916, verdeelden gezanten van Frankrijk en Groot-Brittannië het Midden-Oosten onder elkaar. Frankrijk kreeg het huidige Syrië en Libanon, Groot-Brittannië kreeg Irak. Het geheime akkoord creëerde een nieuwe grens die tot op vandaag naar de twee gezanten van 1916 wordt genoemd: Sykes-Picot. Na ruim 100 jaar van koloniaal en semi-koloniaal bewind met bloedige interventies en steun aan dubieuze dictaturen, is het niet verwonderlijk dat er weinig vertrouwen is in de westerse mogendheden. Op de chaos en barbarij groeiden geen bloemen, maar burgeroorlogen en terroristisch geweld.

    Artikel door Geert Cool uit de septembereditie van ‘De Linkse Socialist’

    In “Oorlog zonder grenzen” schetst Ludo De Brabander een breder kader van de internationale politiek en geschiedenis om onder meer te begrijpen hoe de huidige conflicten ontwikkelen en wat de gevolgen ervan zijn inzake terrorisme en vluchtelingencrisis. Hij toont overtuigend en met een brede achtergrondkennis aan dat de burgerij in het Westen de impact van militaire interventies onderschat. “Organisaties als al-Qaida of de Islamitische Staat zijn onder meer het product van militaire interventies, van wapenhandel, van economische uitbuiting, van steun aan autoritaire regimes, van oliehonger, ja zelfs van de westerse koloniale geschiedenis die maar blijft nazinderen.” IS werd groot op de puinhopen van de invasie in Irak, al-Qaida groeide op basis van het geweld in Afghanistan.

    De Brabander stelt terecht vast dat de ‘oorlog tegen terreur’ gefaald heeft: in 2002 waren er volgens officiële Amerikaanse cijfers wereldwijd 199 terreuraanslagen, in 2014 maar liefst 13.500. Driekwart daarvan vond plaats in Irak, Nigeria, Afghanistan, Pakistan en Syrië. Hij verwijst naar de Duitse journalist Jürgen Todenhöfer: “In 2001 waren er ruwweg een paar honderd terroristen in de bergen van de Hindu Kush die een bedreiging vormden voor de internationale gemeenschap. Nu, nadat de oorlog tegen het terrorisme volgens sommige schattingen tot 1 miljoen Iraakse levens heeft gekost, worden we geconfronteerd met 100.000 terroristen. ISIS is zes maanden na de start van de invasie opgericht: het is het kind van Bush.” Tot op vandaag komen gevestigde politici als antwoord op aanslagen niet verder dan het opvoeren van de vicieuze cirkel van geweld en terrorisme.

    De Franse en Britse koloniale en de Amerikaanse neo-koloniale overheersing ging jarenlang gepaard met een verdeel-en-heersbeleid waarbij sectaire spanningen in onder meer Libanon, Syrië en Irak werden aangewakkerd. “Oorlog zonder grenzen” brengt de geschiedenis van koloniaal bedrog maar ook van antikoloniale strijd van onderuit. Zo werd de Syrische opstand van 1925 bloedig onderdrukt, de Fransen bombardeerden Damascus gedurende 48 uur waarbij meer dan 6.000 doden vielen. Na de Tweede Wereldoorlog wordt de Amerikaanse invloed groter, onder meer door een bondgenootschap met het conservatieve Saoedische regime dat plots bijzonder rijk wordt door de vondst van olie. De creatie van Israël levert bovendien een regionale bondgenoot op rond wie het lokale beleid wordt opgebouwd.

    Na de val van het Oostblok treedt de VS directer op in de regio. Zo was er de invasie in Irak in 1990 toen de voormalige Amerikaanse bondgenoot Saddam Hoessein Koeweit was binnengevallen. Als de invasie toen niet volledig doorgetrokken werd tot de val van Saddam, had dit volgens Ludo De Brabander onder meer sectaire redenen: de VS vreesden dat er een sjiietisch regime tot stand zou komen en dat Iran hierdoor aan invloed zou winnen. In 2003 zou een nieuwe invasie alsnog een einde maken aan het bewind van Saddam, maar het gebrek aan heropbouw werkt sectair geweld in de hand. Dat de VS niet geïnteresseerd is in democratie en welvaart voor de lokale bevolking, bleek al langer door de steun aan dictatoriale regimes zoals onder meer die van Ben Ali (Tunesië) of Moebarak (Egypte). Ook de massavernietigingswapens, het officiële excuus voor de oorlog, waren een leugen om een oorlog om olie en prestige te rechtvaardigen. Dit alles leidt tot een breed gedragen afkeer tegenover de VS: een peiling uit 2015 geeft bijvoorbeeld aan dat 85% in Egypte anti-Amerikaans is. Dezelfde peiling wijst erop dat groepen als IS slechts op marginale steun kunnen rekenen.

    De ‘Arabische Lente’, eigenlijk een golf van opstanden en bewegingen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika die zich niet beperkte tot de Arabische bevolking in deze regio, bracht nieuwe hoop op verandering. In Tunesië en Egypte verdrijven massabewegingen de dictators. Dit gebeurt niet toevallig in twee landen waar de arbeidersbeweging sterk staat, een element dat niet aan bod komt in dit boek. Het gebrek aan massa-organisaties met een programma dat voor een volledige breuk met het neoliberale beleid en dus met het kapitalisme ging, gaf ruimte aan de elite om zich te herorganiseren. De westerse imperialistische machten maakten bovendien gebruik van prille bewegingen in Libië en Syrië om zich militair terug op de kaart te zetten. De Brabander toont aan hoe rampzalig dit is: in juni 2015 telde Libië 450.000 interne vluchtelingen, waren er 1600 gewapende milities actief en controleerde IS een kuststrook van 200 kilometer. Waar de opstanden in het Midden-Oosten en Noord-Afrika gewelddadige groepen als Al-Qaida in een erg defensieve positie duwden, krijgen ze onder meer door de burgeroorlog in Syrië en het contrarevolutionaire offensief in Tunesië en Egypte opnieuw de wind in de zeilen. Samen met de sectaire tegenstellingen in Irak en Syrië zorgt dit voor de achtergrond waartegen een groep als IS kon ontstaan.

    De Brabander merkt terecht op dat “gewelddadige jihadistische groeperingen vaak pas ontstaan in chaotische en gedestabiliseerde situaties als gevolg van een gewapend conflict,” waarbij ook naar Somalië, Bosnië en Kosovo verwezen wordt. Het grootste aantal slachtoffers valt in landen als Irak dat in 2014 gemiddeld negen aanslagen per dag kende met in totaal 10.000 doden, drie keer meer terreurdoden dan in 2000 in heel de wereld samen. Maar uiteraard beperkt het terrorisme zich niet tot het Midden-Oosten, het komt als een boemerang terug: “we oogsten onze eigen onveiligheid.”

    Het oorlogsgeweld en het terrorisme vergroten het aantal vluchtelingen. Syrië is koploper met 7,6 miljoen interne vluchtelingen en 3,9 miljoen mensen die naar andere landen trokken. Wereldwijd komen 86% van de vluchtelingen in ontwikkelingslanden terecht. Voor oorlog en wapens zijn er wel middelen, voor de opvang van de slachtoffers ervan niet. Terwijl het verband tussen oorlog en vluchten in de praktijk aangetoond wordt, zijn er politici zoals Wouter Beke of Steven Vandeput die het opvoeren van oorlog in Syrië naar voor schuiven als ‘antwoord’ op de vluchtelingencrisis.

    Het boek “Oorlog zonder grenzen” is essentieel om meer inzicht te krijgen in de oorsprong van terrorisme, vluchtelingencrisissen en oorlogen in het Midden-Oosten. De brede historische blik van Ludo De Brabander smaakt naar meer. Noodgedwongen kan hij niet op alle landen in de regio ingaan en blijven onderdelen van de geschiedenis onderbelicht, denk maar aan de ontwikkelingen in Turkije, Koerdistan, Iran of Jemen.

    Op vlak van oplossingen blijft het boek beperkt. Een pleidooi voor een einde aan oorlogen, bezettingen en discriminatie gekoppeld aan eisen zoals meer middelen voor onderwijs en cultuur, strijd tegen armoede en onrechtvaardigheid, … klinkt natuurlijk positief. Maar welke krachten in de samenleving kunnen dit afdwingen en op welke wijze kunnen ze dat? Die vragen worden niet beantwoord. Volgens ons vereist een antwoord erop een duidelijke analyse van de maatschappelijke tegenstellingen binnen het kapitalisme en een programma dat breekt met dit systeem.

  • Interview. Alan Hardman: arbeider, artiest, socialistische cartoonist

    statemachine

    Alan Hardman is een drukker en politieke cartoonist die regelmatig bijdrages leverde voor de krant Militant, nu The Socialist. Dat is de krant van de Socialist Party. Zijn werk was opmerkelijk, krachtig en messcherp op politiek vlak. Alan is ondertussen gepensioneerd. Het magazine Bad Art, een nieuw initiatief om op creatieve wijze aan de revolutionaire strijd bij te dragen, publiceerde een interview met Alan over zijn politieke standpunten en zijn werk.

    Vertaald vanop badartworld.net

    Je bent een politieke artiest. Hoe kwam je tot socialistische standpunten en hoe kwam je bij Militant terecht?

    “In de jaren 1960 en begin jaren 1970 was ik lid van de Labour partij en actief als vakbondsmilitant. Ik was een opgeleide drukker die zes jaar stage liep in een drukkerij in Barnsley, mijn thuisstad in Yorkshire in het noorden van Engeland. Daarna moest ik twee jaar verplichte militaire dienst doen.

    “Dat was de beste politieke opleiding die een jonge socialist kon hebben. Het leger dacht dat ze me een opleiding gaven om met grote artillerie te schieten. Maar onbewust versterkten ze vooral mijn al bestaande klassenbewustzijn. Als gewone soldaten moesten we steeds groeten en we moesten steeds ‘sir’ zeggen tegen die groep van de hogere klasse met dubbele en soms driedubbele familienamen. Eerlijk gezegd moest ik bijna overgeven telkens ik dat moest doen.

    “Om dit punt te illustreren een voorbeeld. Enkele jaren voordien was mijn oudere broer Michael, die een studiebeurs kreeg voor Oxford op 17-jarige leeftijd en fysiek erg krachtig was, willekeurig afgewezen om een officier te worden. De enige mogelijke reden was zijn klasse. Op intellectueel vlak stond hij een pak verder dan die snobs die me twee jaar later bevelen gaven. Wij kwamen van een familie van mijnwerkers. Ik kan me niet inbeelden dat dit aanvaard zou worden in de kantine van de officieren.

    “Vergelijk deze nonsens op klassenbasis overigens maar eens met het Rode Leger van Lenin en Trotski in Rusland waar de gewone soldaten de officiers democratisch verkozen en indien nodig konden afzetten. Het leger van Lenin en Trotski kwam tot stand door hun geniale inzichten en dit in een tijd van burgeroorlog en invasie door verschillende imperialistische kapitalistische leger. Het doel van dit leger was niet om te onderdrukken en te plunderen, maar om de democratische arbeidersrevolutie te verdedigen en dus om uiteindelijk een einde te maken aan de noodzaak van legers en oorlog.

    “Om dit te doen, moest het wapen van de revolutie dat de moeilijkste en meest gewelddadige taken moest uitvoeren de hoogst mogelijke politieke en culturele opleiding genieten. Daar ligt het verschil. Voor het kapitalisme zijn de werkenden kanonnenvoer. Voor Lenin en Trotski waren ze de enige kracht ter wereld die verandering konden bekomen.

    “Als gevolg van de vernietigende acties van de kapitalisten in die oorlog en het tragische falen van sommige daaropvolgende revoluties, ontaardde Rusland nadien tot de bureaucratische dictatuur van Stalin. Veel verworvenheden van de arbeidersklasse gingen verloren.

    “Maar ik was dus een dienstplichtige soldaat en het was vredestijd. Beeld je in hoe die klassenverschillen speelden in oorlogstijd. Dezelfde leeghoofden zouden de macht hebben om je de dood in te sturen. Ze zouden dat kunnen op basis van niets anders dan het bed waarin ze geboren zijn.

    “Doorheen de jaren raakte ik ontgoocheld in Labour dat steeds sprak over socialistische maatregelen, maar ze nooit doorvoerde. De leiders namen een tussenpositie in, ergens tussen de werkenden en de bazen. Jammer genoeg keken ze vooral in de verkeerde richting en was het duidelijk dat ze een obstakel zouden zijn voor socialistische bewegingen die de arbeidersklasse vooruithelpen en de macht en privileges van de kapitalisten bedreigen.

    “Zowel Labour als de vakbonden kenden – en kennen nog steeds – een groot aantal carrièristen die enkel op zoek zijn naar macht en een gemakkelijk leven. Er zijn natuurlijk uitzonderingen, maar de meesten hebben geen enkel socialistisch bot in hun lijf. Ze zitten in een comfortabele positie en doen er alles aan om dat te behouden, ook al moeten ze daartoe blind blijven voor het lot van de arbeidersklasse.

    “In deze context kwam ik in contact met een groep leden van Labour georganiseerd rond de krant Militant. Zij waren consequent en principieel in hun verdediging van de werkenden en ze stonden voor een duidelijk programma van socialistische verandering. Ik zag onmiddellijk dat zij anders waren. Ik voelde dat ik op dezelfde politieke golflengte zat en werd in 1971 lid van Militant als voltijdse drukker en opmaker van de krant.

    “In september 1971 maakten we de eerste editie van Militant als tweewekelijkse krant die we zelf drukten. Het was een belangrijk keerpunt, voor het eerst gebruikten we onze eigen machines om te drukken. Het kleine kantoor in Hackney, in het oosten van Londen, met de drukmachines werd gekocht en gerenoveerd op basis van enorme inspanningen door slechts een handvol mensen.

    “Militant was voordien een maandblad dat gemaakt werd door een kleine groep toegewijde socialisten die tegen alle moeilijkheden in de vlam van het marxisme levendig hielden in hun krant. Maar het werd door commerciële drukkers geproduceerd. Dat was duur en het vergde veel tijd.

    “Begin jaren 1970 begon het ritme van de klassenstrijd te versnellen en gelijktijdig hiermee draaide ook de leugenachtige propagandamachine van de kapitalistische media op volle toeren. Het ongenoegen van de werkenden moest tot uiting komen en de leugens van de gevestigde media moesten beantwoord worden. Onze eigen drukkerij was van cruciaal belang.

    “De menselijke en technische uitrusting was amper voldoende. Onze ploeg gaf alles wat kon en dan nog wat meer. Het was bijna een mirakel dat de krant steeds op tijd uitkwam.

    “Wij waren een beetje het Leicester City FC van de toenmalige linkerzijde. We waren de underdog maar werden wel kampioen. We waren niet duur, we werkten keihard voor elkaar, hadden een uitstekend management en haalden de prijzen binnen. We kregen uiteraard geen beker, maar op langere termijn wisten we dat we veel meer zouden krijgen.

    “Ik zei eerder al dat ik een opgeleide drukker was, dat aspect van het werk leverde dan ook weinig problemen op. We hadden een degelijke drukmachine. Die machine liet ons nooit in de steek en drukte elke editie van de krant tot er een grotere en snellere machine kwam. We hadden af en toe wel wat mechanische problemen, maar niets dat niet opgelost kon worden. Tegen de tijd dat de machine vervangen werd, kende ik wellicht elke bout en moer ervan.

    “Dat is een korte versie van die epische periode die beter aan bod komt in het boek ‘The Rise of Militant’ van Peter Taaffe, een boek dat je zeker moet lezen.”

    Iraqcartoon600

    Hoe begon je met het tekenen van cartoons?  

    “Na enkele edities was het essentieel om de krant in een leesbare vorm en op tijd te maken. Dat was eigenlijk alles wat we toen konden. Na enkele maanden begonnen onze technische mogelijkheden te ontwikkelen tot het punt waarop we meer ademruimte hadden om de krant eens volledig te herbekijken.

    “Ik had het gevoel dat mijn onervarenheid op vlak van design ertoe leidde dat de krant niet professioneel genoeg was. Ik probeerde de standaard van het design op te krikken in al ons gedrukt materiaal. Eens rondkijken naar andere kranten, zowel linkse als rechte, zowel goed ontworpen als slecht opgemaakte kranten.

    “Een gegeven viel sterk op: zowat iedereen had cartoons en wij niet. Na discussies met de kameraden van de redactie was er het algemeen gevoel dat het de moeite was om te proberen inhoudelijk en goedgetekende cartoons te brengen.

    “Mijn eerste pogingen deed ik thuis of op het werk terwijl ik de krant aan het opmaken was. Ik moest er geen extra tijd voor uittrekken. Voorheen had ik er nooit aan gedacht om politieke tekeningen te maken. Ik had geen formele kunstopleiding gevolgd, maar was reeds als kind geïnteresseerd in kunst.

    “Aangezien ik niet erg academisch aangelegd was, keek ik rond naar iets waar ik goed ik kon zijn en voor mij was dat kunst. De fascinatie bleef altijd bestaan. Het was dan ook niet de eerste keer dat ik een pen opnam om te tekenen.

    “Mijn kameraden verwelkomden mijn eerste pogingen op enthousiaste wijze. Zonder die steun had ik het wellicht opgegeven. Ik werd aangemoedigd om door te zetten en begon de kracht van een grafisch idee te realiseren. En dus begon ik te tekenen en dit zou ik 40 jaar lang doen.”

    Heb je een specifieke methode in je werk?

    “Zoals ik al zei, was mijn achtergrond de werkvloer en niet de kunstwereld. Bovendien was er een steeds een hectische sfeer in de kantoren waar we de krant maakten. De eerste twee jaar was dit de plaats waar ik aan mijn tekeningen werkte.

    “Het legde me meteen een werkwijze op. Het was een methode om alle mogelijke complicaties uit de weg te ruimen en om een tekening in één keer af te werken. Dat zou niet mogelijk geweest zijn zonder een werkmethode. Waar mogelijk werkte ik steeds als volgt.

    “Ten eerste sprak ik met de redacteurs over het thema dat aan bod moest komen en we hadden het over de politieke positie die we hierover innamen. Dat is veruit het belangrijkste in deze fase van het proces.

    “Daarna probeerde ik een beeld te halen uit het orginele politieke idee waarbij de essentie van dat politieke idee wordt behouden zodat het onmiddellijk wordt begrepen. Goede grafische ideeën komen niet uit de lucht vallen. Ze moeten gevormd worden doorheen heel wat denkwerk en na het verlaten van heel wat doodlopende straatjes. Soms komt een idee meteen zonder enige inspanningen. Op andere ogenblikken heb je het gevoel dat je een baksteen tussen je oren moet meedragen. Maar uiteindelijk zorgt het doorzettingsvermogen ervoor dat er toch een idee komt. En dat ogenblik is fantastisch.

    “Tenslotte komt het erop aan om neer te zitten en te tekenen. Uiteraard met de deadline in het achterhoofd.

    “Dit kan misschien wat betweterig en alledaags klinken, maar het is door met beide voeten op de grond te staan en een zekere routine dat het mogelijk is om iets te vatten dat allesbehalve alledaags is. Het is iets uniek. Ik maakte meer dan duizend tekeningen op deze wijze. Voor mij werkte het dus. Van nature uit ben ik niet erg methodisch aangelegd, een werkwijze aan mezelf opleggen was dan ook van groot belang.”

    Hoe gaat het tekenen zelf?

    “Zoals ik al zie probeerde ik altijd om een tekening in één keer te maken. Dit had uiteraard te maken met de beperkte tijd die ik had. Zodra een beeld vorm had gekregen in mijn hoofd, maakte ik met potlood een lichte schets met een algemene compositie en bewegingen.

    “Na dit voorbereidende werk, gebruikte ik inkt om rond de potloodtekening te werken waarbij ik ongeveer 90% creatieve vrijheid binnen die potloodtekening gebruikte. Dan verwijderde ik de potloodlijnen en het was klaar.”

    Wat was je gereedschap?

    “Ook hier hield ik het eenvoudig: een pen, penseel, inkt, potlood, gom en tekenpapier. Wat je gebruikt is eigenlijk niet zo belangrijk. Je moet enkel de sterktes en zwaktes van je materiaal kennen.

    “Sommige mensen houden van cartoons in kleur, ik niet. Ik heb soms kleur gebruikt en vond dit plezant, maar doe mij maar zwart-wit. Mensen denken dat het moeilijker is om kleur te gebruiken, maar ik denk dat een zwart-witte illustratie op veel vlakken moeilijker is.”

    Heb je nog enkele slotopmerkingen?

    “Ik wil zeggen dat ik veel geluk heb gehad dat ik mijn mogelijkheden kon gebruiken in de strijd tegen het systeem dat ik haat, in plaats van door dat systeem gebruikt te worden.

    “Tenslotte wil ik benadrukken dat ik altijd gewild heb dat mijn cartoons deel zijn van het werk van onze partij en dus van de klassenstrijd. Ik was dan wel verantwoordelijk voor de beelden en het tekenen ervan. Maar zonder de steun van mijn kameraden en de standvastigheid van onze marxistische posities, had ik nooit de duidelijke politieke boodschap van mijn cartoons kunnen bereiken en dat is net de reden waarom ze er zijn.”

    [divider]

    KORTE VRAGEN

    Wat is je artistieke inspiratiebron?

    George Grosz. Ik kwam in mijn werk nooit in de buurt van zijn perfectie, maar ik haalde bij hem het cruciale belang van eenvoudigheid in cartoons.

    Wat is je favoriete werk door een andere artiest?

    ‘Rain, Steam and Speed’ van Turner. Ik heb er geen kopie van, maar ken het van binnen en van buiten.

    Welk van je eigen werk heeft je de meeste voldoening gegeven?

    Ik kan niet gewoon één werk aangeven: mijn cartoons tijdens de mijnwerkersstaking van 1984-85. Stakende mijnwerkers kwamen regelmatig in onze kantoren, hun woorden en ervaringen gingen direct naar mijn tekeningen en zouden binnen enkele uren in ons materiaal verschijnen waarna ze teruggingen naar de stakingsposten.

    Kan je de huidige kunstwereld in vijf woorden beschrijven?

    “De universele taal van de menselijke ziel te koop aangeboden.” Zijn dat vijf woorden?

    Als je één politieke wens had, wat was die dan?

    De vestiging van het ultieme kunstwerk: een socialistische wereld.

    miners

  • Piet Akkerman: van Antwerpse vakbondsleider tot Spanjestrijder

    piet-akkerman‘Piet wie?’ zullen velen zich afvragen. De linkse militant Piet Akkerman is vandaag niet meer bekend, maar zijn verhaal is daarom niet minder opmerkelijk.

    De jonge Piet en zijn broer Emiel braken met hun strikte Joodse opvoeding en kwamen begin jaren 1930 via linkse Joodse strekkingen bij de Communistische Partij (KPB) in Antwerpen terecht. Hij kwam in de diamantsector terecht waar hij een linkse oppositie organiseerde tegen de starre vakbondsleiding.

    De Algemene Diamantwerkersbond (ADB) werd geleid door Louis Van Berckelaer, tevens senator voor de BWP (voorloper van de BSP, nadien SP en sp.a). Van Berckelaer dacht de crisis in de sector te kunnen beheren via overleg met de werkgevers. Dit leidde meteen ook tot negatieve standpunten tegenover delen van het personeel, vooral de Oost-Europeanen. Van Berckelaer merkte op dat de sector “vermoord werd door vreemdelingen.”

    In de staking van 1936, de beweging waarmee onder meer het betaald verlof werd afgedwongen, volgden de strijdbare diamantbewerkers de oproep van de Antwerpse dokwerkers. De staking werd niet erkend door de ADB, maar in de 6de Wijk staakten toch 1.207 van de 1.605 arbeiders. Er werd een stakerscomité onder voorzitterschap van Piet Akkerman opgezet.

    Akkerman was een van de weinige vooraanstaande KPB-leden die eind 1936 naar Spanje trok om er mee te vechten tegen de troepen van Franco die een fascistische dictatuur naar Duits en Italiaans model wilden vestigen door de strijdbare arbeidersbeweging volledig de kop in te drukken. Vanuit België vertrokken ongeveer 2400 vrijwilligers naar Spanje, waarvan 800 vreemdelingen. Emiel Akkerman kwam in december 1936 om bij de verdediging van Madrid, Piet Akkerman enkele weken later.

    De politieke elementen van de gebrekkige bewapening van de troepen of de wijze waarop de Communistische Partij de beweging wilde beperken tot een Republikeinse strijd voor democratie, waarbij radicalere stromingen als de anarchisten en de POUM zelf bestreden werden, komen niet echt aan bod in dit boek. Het blijft beperkt tot de opmerkelijke moed en heldhaftigheid van Piet Akkerman en zijn kameraden.

    Het boek van Sven Tuytens en Rudi Van Doorslaer brengt het vlot leesbare verhaal van een strijdbare syndicalist van 80 jaar geleden. Een mooi initiatief van de Algemene Centrale (ABVV) Antwerpen-Waasland om ervoor te zorgen dat dit verhaal nu ook in boekvorm beschikbaar is voor de huidige en toekomstige generaties syndicalisten.

  • Bad Art. Creatieve strijd voor revolutionaire verandering

    badartfront‘Bad Art’ is een nieuw project om artiesten te verenigen en te organiseren in een gemeenschappelijke strijd met de arbeidersklasse. We willen eisen en strategieën ontwikkelen om de kunst te verdedigen en de artistieke gemeenschap in het algemeen.

    We hebben niet louter tot doel om een artistieke organisatie op te zetten. We zijn van bij het begin anti-kapitalistische, internationalistisch en socialistisch in onze benadering.

    We willen opkomen voor toegang tot kunst voor iedereen. We willen de vrijheid van kunst beschermen, los van het genre. Maar we willen vooral opkomen voor een wereld waarin kunst, artiesten en alle werkenden zichzelf echt kunnen ontplooien. Dat is voor ons het echte socialisme.

    Er zijn nieuwe iniatieven doorheen de wereld om te strijden voor alternatieven op het kapitalisme. We denken dat artiesten een belangrijke rol kunnen spelen in de ontwikkeling van deze initiatieven. We willen een band smeden tussen de strijd van artiesten met de strijd van de arbeidersbeweging en omgekeerd.

    Bijeenkomst op onze zomerschool van medewerkers aan Bad Art magazine. Foto: Natalia Medina
    Bijeenkomst op onze zomerschool van medewerkers aan Bad Art magazine. Foto: Natalia Medina

    We willen deel uitmaken van een beweging die opgebouwd wordt vanuit de arbeidersbuurten om in te gaan tegen de aanvallen van het kapitalisme op kunstenaars en kunst in het algemeen. We willen deze beweging versterken met ideeën en een strategie om te winnen. Om tot geslaagde acties te komen, moeten deze steunen op een grote massa van gewone creatievelingen en gewone consumenten van kunst – niet op de grote namen.

    We schijven ons in de traditie van koppige opposanten van het kapitalisme en het stalinisme in. We willen een ruimte aanbieden voor theoretische en historische discussie. Die discussies hebben tot doel om beter te begrijpen hoe we onze strijd kunnen voeren.

    Bad Art wil niet alleen discussiëren over wat fout gaat, we willen vooral strijden om tot verandering te komen.

    Dit betekent ook organisatie. In de vakbonden, socialistische groepen, campagnes, kunstcollectieven of op individuele basis. We moeten ons verbinden doorheen de wereld en een programma ontwikkelen met maatregelen en gedurfde eisen tot echte verandering.

    Veel van de eerste leden van Bad Art zijn leden van het Comittee for a Workers’ International, een internationale organisatie die opkomt voor socialisme. Maar we willen ook artiesten betrekken die strijd willen voeren en geen lid zijn van het CWI. We denken dat deze inclusieve benadering essentieel is en hopen dat velen zich actief zullen inzetten.

    Opdat dit zou werken, hebben we nood aan geld, tijd en inspanningen. We hebben een eerste magazine geproduceerd dat op papier te koop is of voor een kleine bijdrage kan gedownload worden. We moedigen lezers aan om samen te komen en over de ideeën in dit magazine te discussiëren, het te verkopen, artikels te schrijven en acties te organiseren om de kunst te verdedigen.

    Help ons bij het opzetten van collectieve actie om kunst te redden. Vorm een groep van Bad Art of werk gewoon met ons en onze wereldwijde contacten samen. Voer de strijd niet allen.

    Contacteer ons als je wil meewerken: info@badartworld.net

    Stuur ons je artikels, kunst of andere ideeën die dit project kunnen bijstaan in zijn ontwikkeling: editors@badartworld.net.

    Bezoek onze website: badartworld.net.

    We hopen een positieve bijdrage te brengen aan het begrip van kunst en de strijd ervoor, we willen deze strijd helpen voeren en winnen, en in die strijd opkomen voor een socialistische toekomst.

     

  • Stand-upcomedian Nigel Williams over de strijd tegen Thatcher toen en nu

    “Ik heb Thatcher één keer meegemaakt, ik wil haar geen tweede keer meemaken”

    EPOU_16_cover fucktina 15x15.inddWe zien het in veel landen: stand-upcomedians komen vaak scherper uit de hoek over politiek en kapitalisme dan veel politici, zelfs diegenen die zich tot de linkerzijde rekenen. Nigel Williams is zo’n scherpe stem. Met het boekje ‘Fuck TINA’ zorgt hij voor een nuttige bijdrage aan de strijd tegen het besparingsbeleid in ons land.

    Artikel door Geert Cool uit maandblad ‘De Linkse Socialist’

    Het boek ‘Fuck TINA’ is erg toegankelijk en gaat samen met een DVD waarop onder meer enkele interviews staan. Daarnaast wordt het boek aangevuld met uitspraken van verschillende bekende Vlamingen die het protest tegen de rechtse regering steunen. Door deze uitspraken in een band onderaan de pagina’s te laten doorlopen, zijn ze jammer genoeg niet erg leesbaar. Maar het hoofdpunt van dit boek is de tocht van Nigel Williams naar zijn thuisstad Bristol om aan te geven wat Thatcher en haar opvolgers aangericht hebben.

    De wijk waar Williams opgroeide stond volledig in het teken van de grote industriële vestigingen waar iedereen uit de wijk werkte. Ondertussen is de industrie verdwenen, maar de wijken bleven. Er is een concentratie van armoede, werkloosheid en alle bijhorende sociale problemen. Het gaat om grote wijken zonder voorzieningen; zelfs de bibliotheken werden er door het besparingsbeleid gesloten. Om het geweld en andere problemen onder controle te houden, zijn de toegangswegen tot de wijk beperkt tot twee ingangen. Dat maakt het makkelijker om de wijk volledig af te zetten. Het algemene sociale beeld kan samengevat worden met dit cijfer: volgens UNICEF is de kinderarmoede opgelopen tot 25,6%. De 1% rijksten bezitten evenveel als de 57% armsten.

    Het antwoord van de Thatcherianen op de werkloosheid bestaat uit het aanpakken van de werklozen. Die worden zelf verantwoordelijk gesteld voor het probleem van de werkloosheid. ‘Als ze willen, is er werk genoeg,’ luidt het dan. Dat de arbeidsvoorwaarden dermate afgebouwd zijn dat er vandaag nulurencontracten met bijhorende onzekerheid bestaan, wordt niet vermeld. Nigel Williams doet dit wel: zo spreekt hij met Tom Baldwin die in Bristol mee het verzet tegen de nulurencontracten organiseert. Tom is actief bij de Socialist Party, onze zusterorganisatie.

    Williams verwijst terecht naar arbeidersstrijd als antwoord op het rechtse beleid. Hij erkent dat het protest tegen de Poll Tax Thatcher ten val bracht. Het ging om een massale beweging tegen een gehate vlaktaks waarbij tot 18 miljoen mensen de taks weigerden te betalen als onderdeel van een niet-betalingscampagne waarin Militant (voorloper van de Socialist Party) een grote rol speelde. Williams vreest dat zo’n beweging vandaag niet meer mogelijk is omdat de “geesten dertig jaar murw geslagen zijn met steeds weer hetzelfde riedeltje: There Is No Alternative.”

    De overwinning op de Poll Tax en Thatcher kwam er ondanks de nederlaag van de mijnwerkersstaking in 1984-85. Thatcher wilde immers een precedent stellen door de militante mijnwerkers aan te pakken terwijl de vakbondsleiding de ernst van de situatie niet correct inschatte. De arbeidersbeweging betaalde daar een hoge prijs voor, onder meer in de vorm van antivakbondswetten die tot op vandaag bestaan. De sociaaldemocratische premiers na Thatcher en John Major lieten die regels ongemoeid… Momenteel wil de conservatieve regering van Cameron nog een stap verder gaan.

    In het boek wordt ingegaan tegen de retoriek dat er geen alternatief op het neoliberalisme bestaat. Voor alternatieven wordt onder meer uitgekeken naar Jeremy Corbyn, die als voorzitter van Labour verkozen werd met een links programma van verzet tegen de besparingen. “Er is licht aan de horizon, er is opnieuw hoop,” besluit het boek. Of Corbyn de test zal doorstaan, blijft een vraag.

    Maar de conclusies van Nigel Williams zijn terecht: “Er is wel een alternatief, maar daar is lef voor nodig. Het is een alternatief voor een nieuw economisch systeem, een systeem dat in dienst staat van de meerderheid van de bevolking en niet van de klasse die zichzelf alles heeft toegeëigend.” In hetzelfde nawoord pleit hij meteen ook voor een brede beweging die ervoor gaat. Dat is inderdaad hoe we tot verandering kunnen komen. Thatcher is al éénmaal ten val gebracht: we kunnen het bij ons nog een tweede keer meemaken en dit aangrijpen om te bouwen aan een brede beweging die voor een nieuw systeem opkomt, een socialistisch systeem.

    Uittreksel uit de bijhorende documentaire:

  • “Merci Patron.” Film die zin geeft in de klassenstrijd

    mercipatron_02-768x432Het is altijd leuk als een film die met weinig middelen gemaakt werd alsnog een groot succes kent. De film ‘Merci Patron’ van François Ruffin is zo’n film. Ruffin was gekend als journalist, stichter van het satirische blad Fakir, medewerker van de Monde Diplomatique en een radioprogramma. Nu zet hij zijn eerste stappen in de filmwereld. Met amper 150.000 euro werd ‘Merci Patron’ gemaakt, doorgaans kost een documentaire minstens het dubbele. Eind mei had de film in Frankrijk de kaap van de 500.000 kijkers overschreden.

    Artikel door Simon (Luik)

    Het verhaal van ‘Merci Patron’ komt bekend voor. Het gaat om een gezin van werklozen, Serge en Jocelyne Klur, die afgedankt werden door de groep LVMH (eigendom van de rijkste Fransman, Bernard Arnault) en nu amper nog rondkomen. Hun huis zal verkocht worden als gevolg van een onhoudbare schuldenberg. De auteur stelt hen een plan voor om Arnault te chanteren. Tegen de verwachtingen in lukt het nog ook. De Klurs doen alsof ze een campagne zullen opzetten om de verantwoordelijkheid van Bernard Arnault voor hun situatie aan te klagen en ze dreigen ermee naar de media te stappen en acties te organiseren. Het lef en de creativiteit van de groep die toeslaat is opmerkelijk. Het gaat onder meer om bekende activisten, zo werd een vergadering om een actie van de CGT te plannen gespeeld door het politiek getint theatergezelschap Jolie Môme. Het doet de mensen van LVMH wankelen en ze halen 40.000 euro boven en een vast contract voor een van de Klurs.

    Het is plezant om te zien hoe de handlangers van LVMH in de val trappen, eindelijk wordt er een overwinning op hen geboekt. Dat draagt ongetwijfeld mee tot het succes van de film. In een land als Frankrijk waar de werkenden hun situatie er al decennialang op achteruit zien gaan ten koste van de superrijken en waar grote acties plaatsvinden, nu tegen de afbraak van de Arbeidswet, is het nuttig om te zien dat overwinningen tegen de rijksten en machtigsten mogelijk zijn.

    De film gaat tot op zekere hoogte in op klassenstrijd. Maar de grootste verdienste is dat de film tot nadenken aanzet. De discussies die volgden op de vertoningen getuigden daarvan. Merci Patron is een film die tot mobilisatie aanzet, die goesting geeft om de strijd aan te gaan. Gezien de sociale context waarbij het verzet tegen de wet-El Khomri verder uitgebouwd wordt, is deze film een troef.

    Goede film, maar geen gids tot actie

    Nochtans is Merci Patron eerder een grappige film dan een sociale film. Frédéric Lordon, een bondgenoot van Ruffin in de beweging ‘Nuit Debout’, omschrijft het als een film over directe actie. Dat gaat ongetwijfeld op voor de wijze waarop het gefilmd is. Ruffin stelt geen alternatief voor, maar de film zorgt wel voor strijdbaarheid. De noodzaak om een krachtsverhouding uit te bouwen is ook niet volledig aanwezig. De filmmaker stelde zelf: “Een van de boodschappen die we hieruit kunnen trekken, is dat we soms sterker staan dan we zelf denken en dat de tegenstander zwakker is dan we denken.”

    Het effect van de film is natuurlijk veel groter omdat LVMH uiteindelijk met geld over de brug komt, voor het bedrijf zelf is 40.000 euro niet veel maar voor het gezin Klur wel, en bovendien een vast contract bij Carrefour aanbiedt. Er wordt gezocht naar een individuele oplossing die niet op basis van collectieve strijd wordt bekomen. Maar zelfs daarbij is het opmerkelijk dat de multinational plooit nadat met collectieve strijd gedreigd wordt. Het dreigement om de CGT van Goodyear te mobiliseren, is doorslaggevend. Deze benadering werd overigens meermaals verdedigd door François Ruffin, hij erkent het belang van traditionele arbeidersorganisaties en in de eerste plaats de vakbonden om aanvallen van werkgevers en regeringen te stoppen. Dit is een opmerkelijk standpunt aangezien Ruffin geldt als een van de voortrekkers van Nuit Debout waar ook wel eens anti-vakbondsstandpunten naar voor kwamen.

    We kunnen het standpunt van Ruffin enkel maar bijtreden: de vakbonden kennen natuurlijk beperkingen en problemen (lezers van deze site weten dat wij erg kritisch staan tegenover de vakbondsleidingen), maar ze blijven het beste instrument om ons collectief te organiseren. We moeten er actief aan meewerken om ervoor te zorgen dat de vakbonden democratische organisaties zijn waarbij de basis de controle over zijn eigen strijd kan uitoefenen.

    Bouwen op het enthousiasme

    Het is nuttig om op het enthousiasme rond de film te bouwen aan de acties tegen de asociale maatregelen van de verschillende regeringen. In Frankrijk was dit het geval, maar ook bij ons groeit het verzet tegen de wet-Peeters en de 45-urenweek. De filmmaker nam zelf deel aan discussies na afloop van vertoningen, zo ging hij in Luik in discussie met vakbondsmilitanten en jongeren die deelnamen aan de acties van Nuit Debout.

    Het grote aantal bezoekers in Frankrijk geeft aan dat de film niet alleen een traditioneel kritisch publiek bereikt, denk maar aan de liefhebbers van pakweg Ken Loach. Er wordt ook bij een breder publiek ingang gevonden met een film gebaseerd op een klassenanalyse van de samenleving waarbij bovendien opgeroepen wordt tot strijd en duidelijk gemaakt wordt dat het mogelijk is om deze strijd te winnen. De actualiteit zorgt ervoor dat de film ‘subversief’ genoemd wordt. De directie van Europe1 weigerde om Ruffin uit te nodigen, grote kranten als Le Parisien weigerden over de film te schrijven. Dit bevestigt enkel des te meer hoe de machtigen hun posities beschermen. De verontwaardiging over de censuurcampagne heeft het succes van de film overigens versterkt.

    François Ruffin wordt na ‘Merci Patron’ wel eens vergeleken met Michael Moore. Hij heeft ongetwijfeld bijgedragen aan politieke bewustwording onder een brede laag van de bevolking. Ruffin doet zijn werk als journalist en geëngageerde filmmaker, wij kunnen daar gebruik van maken om onze campagnes te versterken. We moeten van verontwaardiging naar strijd gaan en daarin is een discussie over strategie en methoden van groot belang. We moeten de aanvallen op onze levensstandaard stoppen en gaan voor nieuwe sociale rechten. Dat is waar de meest bewuste militanten voor opkomen en waarvoor ze ‘Merci Patron’ kunnen aangrijpen.

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop