Recensie door Ryan Watson van Socialist Alternative (VS). Begin mei speelt deze film in verschillende bioscopen in ons land.
“Ik kan geen pessimist zijn, want ik leef. Een pessimist zijn, betekent dat je ermee instemt dat het menselijk leven een academische kwestie is. Ik ben noodgedwongen een optimist. Ik geloof noodgedwongen dat we kunnen overleven wat we ook moeten overleven.” (James Baldwin)
Zoals veel millennials had James Baldwin mijn aandacht niet getrokken toen ik op school zat. Toen ik hem eindelijk leerde kennen, viel meteen op dat zijn eerste novelle, “Go Tell It On The Mountain”, en “The Fire Next Time” bijzonder goed geschreven waren. Het was echter pas toen YouTube-filmpjes, zoals het debat tussen Baldwin en William F. Buckley over de vraag “of de Amerikaanse droom ten koste gaat van de Amerikaanse Negro”, de ronde deden op sociale media dat Baldwin een echte impact op me had. In deze tijden van Black Lives Matter blijven zijn standpunten relevant.
De voor de Oscars genomineerde documentaire “I am Not Your Negro”, waarin Samuel L. Jackson het verhaal vertelt, is baanbrekend en inspirerend. De in Haïti geboren regisseur Raoul Peck maakte eerder films over Lumumba, de eerste democratisch verkozen premier van Congo die vermoord werd. In de zomer komt Peck’s volgende film uit: “De jonge Karl Marx.”
“I am Not Your Negro” gaat in op een onafgewerkt manuscript uit 1979 waarin Baldwin ingaat op zijn vriendschap met iconische figuren als Medgar Evers, Malcolm X en Dr Martin Luther King jr en hun politieke bijdrage aan de zwarte bevrijdingsstrijd. Deze drie waren sleutelfiguren die allemaal vermoord werden. Raoul Peck had een volledige toegang tot de nalatenschap van Baldwin. Die toegang tot heel wat materiaal heeft een grote impact op de documentaire.
Jongen uit Harlem
Baldwin werd op 2 augustus 1924 geboren en groeide op in Harlem, New York. Dit gebeurde in een context van grote armoede, racisme en harde ouders, vooral zijn stiefvader had een harde hand.
De documentaire toont op uitstekende wijze de band van Baldwin met een van zijn leraars. James Baldwin is een product van het openbaar stedelijk onderwijs in New York. Hij legde op vroege leeftijd een grote nieuwsgierigheid aan de dag en wilde begrijpen. Dit trok de aandacht van zijn leerkracht, de jonge blanke vrouw Orilla Miller. De jonge Baldwin noemde haar “Bill.” Ze had een grote impact op het leven van Baldwin. Ze regisseerde zijn eerste toneelstuk en moedigde hem aan. De twee discussieerden over literatuur en gingen samen naar musea. Miller ging zelfs zo ver dat ze toestemming ging vragen aan David Baldwin om de jonge James naar het theater mee te nemen. Baldwin zou later zeggen dat Miller aan de oorsprong lag van zijn gebrek aan raciale vooroordelen. Hij stelde dat het “zeker deels door haar kwam, door het feit dat ze zo vroeg in mijn leven kwam, dat ik er nooit echt in slaagde om blanken te haten.”
Hij zei: “Bill Miller was blank,” maar ze was “voor mij niet blank in de zin dat bijvoorbeeld Joan Crawford blank was.” Ze was ook niet blank “in de zin dat huiseigenaars en winkeliers, politie-agenten en de meeste leraars blank waren. Ook zij werd als een neger behandeld, zeker door de agenten, en ze had altijd problemen met huiseigenaars.” Baldwin leerde van haar dat “blanken niet handelen zoals ze dit doen omdat ze blank zijn.”
Het leek alsof alle onderdrukkers blank waren, maar Baldwin besefte dat niet alle blanken onderdrukkers waren in de Amerikaanse samenleving. Zijn talent om in het openbaar te spreken werd ontwikkeld in de drie tot vier jaar dat hij in de kerk actief was als hulp van de predikant. Baldwin zou de kerk verlaten: hij zag religie als een vluchtweg uit de brutale verhouding met zijn stiefvader en stelde de sociale grondslag van het christendom in vraag. Dat zou een belangrijk thema worden in zijn werk en in zijn sociale kritiek van het Amerikaanse kapitalisme en racisme.
Baldwin als getuige
De documentaire brengt beelden van Medgar Evers, Malcolm X en Dr Martin Luther King. Er wordt op hun werk ingegaan. Dit wordt gekoppeld aan de poëtische woorden van Baldwin die gesterkt worden door zijn vriendschap voor hen. De documentaire bespreekt ook de terugkeer van Baldwin vanuit Frankrijk naar de VS bij het begin van de burgerrechtenbeweging.
Je kan stellen dat de drie vermoorde martelaren op een andere manier dan Baldwin bij de strijd betrokken waren. Als hij zichzelf omschreef als getuige en niet iemand die zelf een rol speelde, maakte hij een onderscheid tussen zijn bijdrage en die van zijn vrienden. Baldwin werd als zwarte homoseksueel in de jaren 1950 en 1960 uiteraard geconfronteerd met een moeilijke strijd voor aanvaarding en erkenning in een erg hiërarchische, hyper-mannelijke, op de kerk gebaseerde zwarte vrijheidsbeweging.
Verteller Samuel L. Jackson haalt bij het begin van de documentaire in het diepe zuiden de woorden van Baldwin aan met een beklijvende melancholie. De film begint met de strijd tegen lynchpartijen en segregatie in Mississippi. Medgar Evers is er organisator van de NAACP (National Association for the Advancement of Colored People). Hij speelt een centrale rol in de zuidelijke beweging tegen Jim Crow en diens apartheidswetten. Evers was de eerste van Baldwin’s vrienden die stierf. Racisten brachten hem om het leven op de oprit voor zijn huis. Zijn vrouw en kinderen keken geschokt toe.
De andere twee vrienden uit de strijd voor zwarte bevrijding zijn bekender: Malcolm X en Dr King. Zij staan voor verschillende standpunten en actiemethoden. De film beschrijft de verschillen tussen beiden, maar ook de evolutie naar een meer gemeenschappelijke benadering waarbij het onderscheid nog moeilijk te maken viel. Baldwin’s eigen leven eindigde niet zo gewelddadig als dat van zijn drie vrienden die het onderwerp van de film vormen. Maar hij beoogde jarenlang om de perspectieven en ideeën van Dr King en Malcolm X bekend te maken bij nieuwe generaties van activisten. Hij vertelde hoeveel respect hij had voor Dr King maar dat de mensen niet meer naar hem luisterden. Hij begreep waarom Malcolm X een grote aanhang kreeg onder zwarte jongeren. Malcolm X kende hun realiteit en wees op hun zelfwaarde. Baldwin had veel respect voor Malcolm X omdat hij oog had voor de armen, de schoonmakers of de gevangenen. Baldwin sloot niet bij de Nation of Islam (NOI) aan omdat hij blanken niet haatte en omdat hij het niet eens was met de zwarte Amerikaanse versie van de islam van NOI-voorman Elijah Muhammad. Baldwin sloot evenmin aan bij de Black Panthers of de Gay Liberation beweging omdat hij zich niet thuis voelde onder een organisatorisch of ideologisch concept. Baldwin ontwikkelde ideeën en was een onafhankelijke denker.
De strijd gaat door
“Ik werd niet alleen niet geboren om een slaaf te zijn: ik werd ook niet geboren met de hoop om de gelijke van de slavenhouder te worden.” (James Baldwin)
De documentaire verbindt op schitterende wijze de strijd van de jaren 1960 met de huidige omstandigheden van zwarte werkenden en jongeren onder het kapitalisme met alle elementen van racisme die nog steeds bestaan. Er wordt ingegaan op de sterke inzichten van Baldwin rond ras, blanken en macht. Deze ideeën worden onderzocht in de documentaire waarbij ook de actuele waarde ervan getoond wordt. In een tijdperk van erg beperkt nieuws dat gecontroleerd wordt door vijf grote mediabedrijven, weet het establishment dat het beter geen platform biedt aan een nieuwe Malcolm X, Martin Luther King of zelfs een Baldwin. Maar de capaciteit van de gevestigde media om alle nieuws te controleren neemt ook af met de opkomst van alternatieve mediakanalen.
Zoals het YouTube-filmpje vraagt of “de Amerikaanse droom ten koste gaat van de Amerikaanse zwarten,” vraagt deze documentaire waarom Amerika de zwarten nodig heeft. Baldwin stelt: “Het komt als een grote schok om te ontdekken dat de vlag waar je samen met iedereen anders trouw aan zweert, geen trouw zweert aan jou. Het komt als een grote schok als je rond een jaar of vijf, zes of zeven ontdekt dat als je [acteur] Gary Cooper aanmoedigt terwijl hij Indianen vermoordt – dat jij die Indianen bent. Het komt als een grote schok om te ontdekken dat het land waar je geboren bent, en waaraan je je leven en identiteit te danken hebt, nergens een plaats voor jou ontwikkeld heeft.”
De jongeren van Ferguson kwamen in opstand in een stad waar de werkenden jarenlang gebukt gingen onder achterstelling en politiegeweld. Baldwin wees er in 1963 al op: “Ik ben er zeker van dat ze op zich niets tegen zwarten hebben, maar dat is eigenlijk het punt niet.” In een televisie-interview stelde hij: “De vraag gaat eigenlijk over apathie en onwetendheid, de prijs die we betalen voor segregatie. Dat is wat segregatie betekent: je weet niet wat er aan de andere kant van de muur gebeurt omdat je het niet wil weten.” Ferguson, Baltimore, Tulsa en de opkomst van Black Lives Matter toonden dat het onderdrukkende systeem de realiteit voor zwarte werkenden en jongeren de afgelopen 50 jaar niet fundamenteel verbeterd heeft.
Waarom ‘I Am Not Your Negro’ belangrijk is
Op 1 december zullen we de 30ste verjaardag van het overlijden van James Baldwin herdenken. Deze documentaire is een passend eerbetoon en erkenning van de bijdrage van Baldwin aan de strijd tegen onderdrukking, structureel racisme en de dominantie van big business over ons leven. De documentaire laat een nieuwe generatie kennis maken met de rijkdom van Baldwin’s woorden, inzichten en zijn stem. Dat komt goed van pas in de opbouw van een multiraciale arbeidersbeweging die de confrontatie aangaat met Trump en de oorlog van Wall Street tegen werkenden, armen en mensen met een andere huidskleur.
De Londense Royal Academy bracht in het kader van de 100ste verjaardag van de Russische Revolutie een grote tentoonstelling over de rol van kunst in de nieuwe arbeidersstaat. De tentoonstelling werd gebruikt om in te gaan tegen de bolsjewieken die de Russische Revolutie leidden. Onderweg werd een van de oude trucs van Stalin bovengehaald: Trotski wordt uit de geschiedenis weggegomd. Een dossier door Manny Thain uit ‘Socialism Today’.
De Russische Revolutie zorgt een eeuw later nog voor heel wat discussie. Deze tentoonstelling bewijst dit. Het handelt over het tijdsperiode van de oprichting van de eerste arbeidersstaat onder leiding van de bolsjewieken tot de consolidatie van de contrarevolutie onder Stalin. Het doet denken aan een tentoonstelling in Petrograd in 1932 en in Moskou (lichtjes gewijzigd) een jaar later.
De Royal Academy heeft een indrukwekkende collectie schilderijen, foto’s, beelden en filmmateriaal bijeengebracht. Dit is een bijzonder grootschalig project. Heel wat van de werken zijn opmerkelijk, zetten aan tot denken of zorgen voor inspiratie. Sommige werken zijn verbazend krachtig op tal van manieren. De tentoonstelling toont nog het best welk verband er was tussen artiesten, schrijvers, ontwerpers, architecten, theater- en filmmakers en de revolutie. Er werd deelgenomen aan ambitieuze programma’s die tot doel hadden om iedereen te laten deelnemen aan het beheer van de samenleving. Er werden propagandaposters gemaakt, muurschilderingen, spandoeken en toneelstukken die de revolutionaire boodschap moesten overbrengen.
Het is niet evident om een duidelijk beeld te hebben op wat er in die turbulente tijden gebeurde. De Royal Academy koos voor themakamers waarbij het formaat wordt gebruikt om enkele uitgangspunten naar voor te brengen: de Oktoberrevolutie was een staatsgreep, de bolsjewieken waren anti-democratisch en tegen de boeren, van Lenin ging het in een rechte lijn naar Stalin, de systematische repressie onder Stalin was slechts een voortzetting van wat er eerder bestond. Het is niet de eerste keer dat het establishment deze punten brengt, maar de Royal Academy gaat een pak verder dan wat doorgaans het geval is. Er wordt uitgehaald naar elk onderdeel van de revolutie.
De olifant in de porseleinenkast
Het maakt dat we in deze recensie niet ingaan op de kunst zelf. En dat is spijtig. Maar in bij de honderdste verjaardag van de revolutie is het belangrijk om het idee te verdedigen dat het mogelijk en noodzakelijk is om met de arbeidersklasse de samenleving te veranderen. Het winstgedreven kapitalistisch systeem vervangen, is van cruciaal belang om een einde te maken aan armoede, oorlog en milieuvernietiging. Een belangrijk onderdeel van de discussie over het socialistisch alternatief gaat over waarom en hoe de revolutie in Rusland ontaardde in een stalinistische dictatuur.
De tentoonstelling van de Royal Academy is daar een obstakel voor. Het begint meteen in de eerste kamer: ‘Salute the Leader.’ Er staan portretten van Vladimir Iljitsj Lenin naast die van Jozef Dzjoegasvili Stalin. Het verband wordt expliciet gemaakt. Stalin zou tevreden zijn moest hij het gezien hebben: dit was immers exact hoe zijn regime het wilde voorstellen. Niet toevallig dateren bijna alle schilderijen hier van eind jaren 1920 of van de jaren 1930.
Er staat een grote olifant in deze porseleinenkast en ook in alle andere porseleinenkasten van deze tentoonstelling. Niet dat hij helemaal nergens voorkomt in de tentoonstelling, maar de rol van Trotski wordt wel erg beperkt. Zo figureert hij op de zijkant van een kop dat naast borden met de afbeelding van Stalin geplaatst is. Nochtans was Trotski medeleider van de Oktoberrevolutie en nadien organisator van het Rode Leger dat de verdediging van de nieuwe arbeidersstaat opnam. Een belangrijk onderdeel van de consolidatie van de stalinistische contrarevolutie bestond uit het marginaliseren van Trotski en de Linkse Oppositie die hij vanaf midden jaren 1920 leidde.
Trotski zou de laatste 20 jaar van zijn leven strijden tegen de bureaucratisering van het Sovjet-bewind waarbij hij opkwam voor arbeidersdemocratie en internationaal krachten verzamelde – ook onder artiesten – om in te gaan tegen het stalinisme en het opkomende fascisme. Het leverde hem het respect van generaties socialisten en marxisten op. Maar het leidde ook tot zijn dood in 1940 toen hij in zijn woonplaats in Mexico werd vermoord door een agent van Stalin.
De ‘staatsgreep’ die door miljoenen mensen werd gepleegd
De Royal Academy brengt in de eerste kamer meteen een eigen versie van de historische gebeurtenissen: “Lenin en de bolsjewieken grepen de macht van de Voorlopige Regering die Nicolas II had afgezet. Het was een staatsgreep die een einde maakte aan het Russische Rijk. Plots werden de bolsjewieken de heersende partij. Met slechts 350.000 aanhangers was dit een kleine minderheid in een land met 140 miljoen inwoners.”
Op het ogenblik van de Februarirevolutie in 1917 telden de bolsjewieken 20.000 leden. Ze vormden een kleine minderheid in de raden (sovjets) van arbeiders, soldaten en boeren die overal ontstonden. De sovjets werden een parallelle regering gebaseerd op de directe vertegenwoordiging van de miljoenen gewone mensen. De bolsjewieken verkregen in de loop van 1917 een meerderheidssteun in de sovjets voor hun programma van socialistische omvorming van de samenleving.
Toen Trotski de opstand in de hoofdstad Petrograd leidde, werd deze op een nacht voltooid door 20.000 Rode Gardes. Dat waren vooral arbeiders met een beperkte militaire opleiding en organisatie. Er waren op dat ogenblik 150.000 soldaten in de stad en er waren honderdduizenden politiek actieve arbeiders. De bolsjewieken konden de macht in Petrograd, en nadien in de rest van Rusland, niet overnemen zonder de steun van deze arbeiders en soldaten, alsook van de arme boeren. Een dergelijke situatie kan niet omschreven worden als een staatsgreep.
Het is ook opmerkelijk dat de Royal Academy de partijleden van de bolsjewieken omschrijft als ‘aanhangers.’ Het is een bewuste formule die gebruikt wordt om de bolsjewieken op gelijke hoogte te plaatsen met een sekte. Van daaruit komt de Royal Academy tot een volgende aanval: “Rusland was een sterk religieus land, maar de Russische Orthodoxe kerk werd al gauw verboden. Iconen van Lenin vervingen die van Christus.”
De bolsjewieken verboden de kerk niet. Ze namen enkel de macht van de kerk af. Het decreet van de raad van Volkscommissarissen, de eerste Sovjet-regering onder leiding van Lenin, over ‘Vrijheid van geweten en over religieuze gemeenschappen’, kwam er op 20 januari 1918 (oude kalender, 2 februari volgens de huidige kalender). Het eerste deel van het decreet stelt eenvoudig: “De kerk is hiermee gescheiden van de staat.” Het derde deel: “Elke burger is vrij om gelijk welke religie of geen religie te beleven. Alle inbreuken op rechten om een religie uit te oefenen of niet uit te oefenen, worden hierbij afgeschaft.” Het laatste deel van het decreet nationaliseerde het grootgrondbezit en andere eigendommen in handen van de kerk, net zoals andere grootgrondbezitters, grote bedrijven en superrijken werden onteigend. De gebouwen werden hierna vrijgesteld voor gebruik door religieuze gemeenschappen.
Bureaucratisch bewind
De Royal Academy stelt: “Alhoewel Lenin zich persoonlijk verzet had tegen Stalin als zijn opvolger, vormde de cultstatus die Lenin na zijn dood een legitimatie voor de bolsjewistische macht en uiteindelijk voor het autocratische bewind van Stalin.” Dit is gedeeltelijk correct ook al wordt de mythe van Lenin is gelijk aan Stalin opgevoerd. Maar het komt nog niet in de buurt van een verklaring van hoe het van strikt hiërarchisch bureaucratisch bewind zijn greep op de macht kon consolideren.
Er waren een aantal redenen waarom het stalinisme zich kon consolideren. De meeste mensen in Rusland waren bijzonder arm. Een meerderheid was analfabeet – noch de tsaar noch de kerk hadden er belang bij om de massa’s toegang tot onderwijs te verlenen. Het Sovjet-regime was aanvankelijk verplicht om gebruik te maken van ambtenaren en personeelsleden die ook al onder de tsaar op hun post zaten. Om de werkenden en boeren toe te laten om echt deel te nemen aan het beheer van de samenleving, was er een enorm programma van onderwijs en opleiding nodig. Ondertussen werd Rusland binnengevallen door de legers van Frankrijk, Duitsland, Groot-Brittannië, de VS, Japan, … Zij steunden de pro-tsaristische generaals en andere reactionaire, fascistoïde, krachten die de macht terug in handen van de afgezette aristocratie, grootgrondbezitters en kapitalisten wilden geven.
Tegen de achtergrond van een economie die al gebroken was door de excessen en de corruptie van de tsaristische dictatuur, maar ook de rampzalige betrokkenheid in de Eerste Wereldoorlog als bondgenoot van het Franse, Britse en Amerikaanse imperialisme, en daar bovenop de armoede en honger gevolgd door invasie en burgeroorlog, hadden de werkenden en boeren niet de tijd of de energie om de samenleving te beheren. De enige uitweg bestond uit geslaagde revoluties in andere landen, in het bijzonder in het economisch sterker ontwikkelde West-Europa en de VS. Het uitblijven van zo’n revolutie zorgde voor het isolement van Sovjet Rusland en het vormde een vruchtbare voedingsbodem voor een versterking van de bureaucratische laag.
Niemand verwacht van een kunsttentoonstelling om gedetailleerd op de geschiedenis in te gaan. Maar door niets te vermelden over deze fundamentele processen, is het niet mogelijk om de ontwikkelingen in Rusland te begrijpen. Het maakt de kunst onbegrijpelijk. Uiteindelijk is kunst een weerspiegeling van het leven. Niet noodzakelijk op een directe of rechtstreekse wijze. Menselijke wezen beschikken immers over een verbazingwekkende verbeeldingskracht. Maar door wat er gebeurde in de samenleving verkeerd voor te stellen, wordt ook de kunst die deze processen weerspiegelde verkeerd voorgesteld. We krijgen hierdoor een erg bleke voorstelling van de revolutie.
De schuld van de werkenden
De kamer ‘New City, New Society: War Communism’ opent een ander front: “In handen van de onervaren werkenden en soldaten, stortten de economie en de infrastructuur in elkaar en waren er grote tekorten.” Dit is wel heel neerbuigend. Vanuit een ivoren toren verklaart de Royal Academy dat de arbeidersklasse niet in staat is om de samenleving te veranderen, het moet zelfs niet geprobeerd worden. Geen woord over de harde situatie voor de revolutie of het compleet verrotte karakter van het tsaristisch systeem.
Wat was het alternatief? Na de Februarirevolutie vielen de opeenvolgende ‘liberale’ regeringen uit elkaar omdat ze niet in staat waren om iets te vestigen dat in de buurt van een stabiel bewind kwam. Het was een weerspiegeling van de zwakte van het Russische kapitalisme. De enige keuze in 1917 was die tussen een brutale militaire dictatuur onder één van de voormalige tsaristische generaals of de vorming van een arbeidersstaat die internationale steun zocht bij de arbeidersklasse. Van deze twee perspectieven was de laatste veruit de meest positieve. Na de Oktoberrevolutie leek het bovendien een waarschijnlijk vooruitzicht.
Maar het Sovjetbewind moest geïsoleerd opboksen tegen enorme uitdagingen. Trotski beschreef het duidelijk: “Als ze eenmaal de macht heeft, neemt de arbeidersklasse bezit van het nationale historische erfgoed – en ze krijgt heus niet de mogelijkheid om een of ander deel van die erfenis op een bepaald moment af te wijzen. Het is waar dat de Sovjet macht met een pennenstreek afstand nam van de aflossing van de (tsaristische) leningen. Maar uiteindelijk bleken deze leningen een onbelangrijk deel van de historische verplichtingen van het land. Een veel aanzienlijker deel van deze verplichtingen bestond uit armoede, onwetendheid, bijgeloof, alcoholisme, prostitutie en, boven alles, de tegenstelling tussen stad en platteland. Deze rekening kon niet simpelweg via een decreet worden vereffend.” (Voor kwaliteit, voor cultuur, 1925)
Gezien de enorme moeilijkheden was het opmerkelijk wat er bereikt werd. Het analfabetisme werd bijna uitgeroeid, er werden diensten op vlak van gezondheidszorg, huisvesting en onderwijs aangeboden. Dit was enkel mogelijk door de genationaliseerde geplande economie. Maar onder het stalinisme gebeurde die planning tegen een grote menselijke tol waarbij miljoenen levens verloren gingen.
De kamer ‘Eternal Revolution’ stelt: “Heel wat Russische artiesten, filosofen en schrijvers waren nostalgisch over de schoonheid en de charme van het oude Rusland die snel verdwenen onder de laarzen van de proletarische massa’s.” De bolsjewieken waren blijkbaar tuig en de arbeiders hun stoottroepen. Hiermee wordt voorbijgegaan aan de vraag wie er ooit in staat was om van de ‘schoonheid en de charme’ van het oude Rusland te genieten. De overgrote meerderheid van de werkenden op het platteland die gebukt gingen onder het feodale juk of de arbeiders in de krottenwijken in de steden alleszins niet. Er wordt teruggekeken naar een tijd toen kunst een exclusief voorrecht was voor de rijken, in handen van private collecties en handelaars. Nadien werd kunst genationaliseerd en in musea geplaatst zodat het toegankelijk was voor iedereen.
Met dit standpunt spreekt de Royal Academy ook de eigen erkenning tegen van de ongelofelijke explosie van vernieuwing in kunst, muziek, theater, literatuur, design en architectuur onmiddellijk na de revolutie. In het magazine van de Royal Academy (winter 2016) wordt dit zelfs gesuggereerd door Martin Sixsmith, een voormalige adviseur van Tony Blair: “De bolsjewieken waren aanvankelijk tolerant, ze waren druk bezig met dringender zaken. Maar tegen het midden van de jaren 1920 keek het regime steeds negatiever naar de radicaliteit en de abstractie, het begin de doctrine te vestigen dat alles moest onderworpen worden aan de doelstellingen van het socialisme.”
Sixsmith stelt socialisme op gelijke voet met het stalinisme om het socialisme te discrediteren, terwijl de stalinisten enkel beweerden dat ze socialist waren om het totalitarisme te verbergen. De niet beantwoorde vraag is wat er veranderde tussen de fase van het tolerante bolsjewisme en de latere versie ervan. Het antwoord hierop is de opkomst van een bureaucratie met enorme privileges, een parasiterende kaste die zichzelf in stand hield op de kap van de genationaliseerde economie en kon overleven door alle oppositie uit te schakelen.
Begin jaren 1920 had Trotski al gewaarschuwd voor de gevaren van opvattingen over ‘proletarische cultuur’ (Literatuur en revolutie, 1924). In april 1932 werd ‘socialistisch realisme’ opgelegd als enige aanvaardbare vorm van artistieke expressie samen met ‘proletarische literatuur.’ Vanaf dat ogenblik moest kunst het regime in het voetlicht zetten, Stalin zelf in de eerste plaats. Dit was geen geïsoleerd fenomeen, het was onderdeel van de algemene aanval van Stalin op de arbeidersdemocratie. Beide elementen kunnen niet los van elkaar gezien worden.
Wiens dictatuur?
Als we aan het onderdeel over de boeren in Rusland komen, ontgoochelt de Royal Academy niet om nog eens een sterke bewering boven te halen: “Toen de bolsjewieken in 1917 aan de macht kwamen, beloofden ze de boeren het bezit van de grond. Ze hadden niet de intentie om deze belofte te houden.” Dit wordt bewezen met de gedwongen collectivisering van de grond door het stalinistische regime in 1928 – elf jaar na de Oktoberrevolutie. Die collectivisering leidde tot miljoenen doden omwille van hongersnood veroorzaakt door de van bovenaf opgelegde maatregel. Heel wat oude bolsjewieken, waaronder Trotski, waren tegen deze maatregel gekant. Trotski was echter in 1927 uit de Communistische Partij gezet en in januari 1928 werd hij in ballingschap gestuurd.
Tijdens de persvoorstelling op 7 februari stelde een van de curators van de Royal Academy dat de bolsjewieken niet geïnteresseerd waren in de boeren aangezien hun doel de ‘dictatuur van het proletariaat’ was. De dubbelspraak druipt ervan af. De term ‘dictatuur van het proletariaat’ werd door Marx gebruikt in de 19de eeuw. Hij doelde op een staat en een systeem beheerd door de werkende klasse samen met de armen en onderdrukten en heel wat lagen van de middenklasse. Marx omschreef een staat die beheerd wordt in het belang van de kapitalistische klasse eveneens als een ‘dictatuur van de burgerij.’
Beide uitdrukkingen kunnen betrekking hebben op verschillende vormen van staten: een arbeidersstaat kan naargelang de omstandigheden meer of minder democratisch zijn. In de eerste jaren na de revolutie kende Sovjet Rusland een van de meest democratische systemen ooit: duizenden arbeiders, soldaten en boeren namen deel aan de bijeenkomsten van de raden (sovjets) waar gediscussieerd en beslist werd. Er waren raden op de werkplaatsen, in de wijken, in stedelijke en landelijke gebieden, in legerafdelingen, op scholen, op niveau van districten, provincies maar ook op nationaal en federaal niveau. De samenleving was uiteraard verre van gelijk. Volledige gelijkheid kan enkel gevestigd worden op basis van een internationaal socialistisch systeem waar iedereen heeft wat nodig is.
De consolidatie van de stalinistische bureaucratie veegde bijna alle sporen van democratische praktijken weg. De planning was gebaseerd op een genationaliseerde economie met een monopolie op buitenlandse handen, maar het werd van bovenaf opgelegd. Het werd een brutaal totalitair regime. De dictatuur van de burgerij kan eveneens een hele reeks vormen aannemen: van parlementaire systemen met relatieve vrijheid van meningsuiting tot fascistische regimes.
Voor marxisten is de staat in laatste instantie een instrument van repressie. Zowel fascistische als parlementaire staten gebruiken in verschillende mate repressie om de belangen van de grote bedrijven te dienen en dit door massabewegingen en revolutie te stoppen. De kapitalistische staat verdedigt de belangen van een kleine minderheid tegen de grote meerderheid van de bevolking. Een arbeidersstaat is ook een instrument van repressie. De arbeidersklasse die de macht nam in Rusland moest zich verdedigen tegen de krachten die de oude tsaristische macht wilden herstellen en daarin gesteund werden door imperialistische legers. De arbeiders moesten de staat gebruiken om de belangen van de meerderheid te verdedigen.
De boeren
Een grote meerderheid van de Russische bevolking bestond uit arme boeren. Maar de arbeidersklasse was de enige sociale kracht die de revolutie kon leiden. Dit kwam omdat ze de noodzakelijke economische macht had door haar rol in de productie en distributie, en de collectieve kracht doorheen de arbeids- en levensvoorwaarden met een politiek bewustzijn en bijhorende organisatie.
Na de Februarirevolutie gingen de overheidsinstellingen over op de Voorlopige Regering die naast de sovjets bestond. Zelfs toen de Voorlopige Regering ‘socialistische ministers’ omvatte – vooral mensjewieken die vandaag zouden omschreven worden als ‘gematigde’ of ‘centrumlinkse’ socialisten, en Sociaal-Revolutionairen die over massale steun onder de boeren beschikten – werden de beloften om het lot van de boeren te verbeteren niet nagekomen.
In de maanden na maart 1917 waren er ook in de sovjets van arbeiders, soldaten en boeren grote meerderheden van de mensjewieken en de sociaal-revolutionairen. Maar ook daar faalden ze om de grond aan de boeren te geven. Dit was een groot verraad. De ontgoocheling in de sociaal-revolutionairen en de consequente opstelling van de bolsjewieken in solidariteit met de arme boeren en acties van inbeslagname van de grond, zorgden ervoor dat de boeren in de loop van 1917 steeds meer naar de bolsjewieken keken. Het is dan ook compleet verkeerd om te stellen dat de bolsjewieken zich tegen de boeren keerden. De enige manier om de boeren te bevrijden, was doorheen socialistische revolutie waarbij hun ‘lot’ verbonden werd met de arbeidersklasse en een internationale uitbreiding van de revolutie.
Eerherstel voor Trotski en de bolsjewieken
Sam Philips, redacteur van het magazine van de Royal Academy, schreef: “De kunst in het Rusland van na de revolutie onderging een weg van individuele expressie, collectieve hoop en daaropvolgende onderwerping aan de staat. Als we dergelijke ontwikkelingen in al hun complexiteit willen begrijpen, is er nood aan kunstgeschiedenis.” Dat argument wordt terecht gebruikt om de besparingen van de Britse regering op kunstonderwijs aan te klagen. We zijn het daar volledig mee eens, maar kunnen enkel maar betreuren dat de visie van de Royal Academy op de Russische Revolutie enorm tekortschiet.
We verwezen al naar Leon Trotski om de complexiteit van de Russische Revolutie te begrijpen. Reeds in 1906 schreef hij een analyse van de eerste Russische Revolutie van 1905 in ‘De Permanente Revolutie.’ Daarin had hij het over de aard van de Russische samenleving, de rol van de arbeidersklasse en de boeren, de noodzaak van internationalisme. Zijn verklaring van het contrast tussen de meest moderne productietechnieken in de steden en de vreselijke armoede op het platteland, werpen een licht op artistieke ontwikkelingen. Het was geen toeval dat Russische artiesten al voor 1917 verantwoordelijk waren voor enkele van de meest moderne uitdrukkingen van kunst in de wereld. Dit was een weerspiegeling van de dynamiek in de samenleving met de confrontatie tussen oud en nieuw.
Trotski’s gedetailleerde analyse van het stalinisme (‘De Verraden Revolutie’) verwees naar een “concentratiekamp voor de kunst” waar elk vernieuwend werk moest buiten gesmokkeld worden omdat het strafbaar was. Hij beschreef de contrarevolutie van de bureaucratie: de aanvallen op de partijdemocratie, vrouwenrechten en artistieke vrijheden, het economisch beleid, … In 1938 werkte hij samen met André Breton, een van de oprichters van de surrealistische beweging, en de Mexicaanse artiest/revolutionair Diego Rivera aan een internationale beweging van artiesten die campagne voerden tegen censuur en repressie onder het fascisme en het stalinisme. Dit was onderdeel van het opzetten van de Vierde Internationale.
Trotski en waar hij (net als Lenin en de bolsjewieken) voor stond, was een groot gevaar voor het stalinisme: het idee dat de arbeiders de bureaucratie konden omverwerpen en een democratisch stelsel herinvoeren. Oprecht socialisme – in eerste instantie een arbeidersstaat die een democratisch georganiseerd productieplan opmaakt met internationale banden – is ook het enige leefbare alternatief op het winstgedreven kapitalisme.
Socialistische ideeën worden onder vuur genomen in het kader van de 100ste verjaardag van de Russische Revolutie. Het artistieke establishment draagt hieraan bij. Wij blijven echter het idee verdedigen dat het mogelijk is om te komen tot een wereld zonder armoede, racisme, oorlog en terreur. Een duurzame en leefbare planeet is mogelijk. Een socialistisch systeem zou de nodige tijd vrijmaken zodat iedereen betrokken kan zijn bij het beheren van de samenleving, maar ook in het ontwikkelen van kunst, wetenschap en tal van andere sociale activiteiten waarbij het culturele niveau tot een nieuwe hoogte kan groeien.
‘Chez nous’ is een Belgische film die handelt over de snelle opgang van een jonge verpleegster in de ‘RNP’ (Rassembelement National Populaire), een fictief Front National zoals dit in de verbeelding van filmmaker Lucas Belvaux eruit ziet. Hij haalde hiervoor inspiratie bij extreemrechts in zowel België als Frankrijk. De film beschrijft onder meer de banden tussen deze partij en paramilitaire groepjes neonazi’s en er wordt ook ingegaan op de methoden waarmee extreemrechtse militanten een bredere steun proberen te verwerven. De film is soms wat karikaturaal, maar heeft als verdienste dat het FN vlak voor de Franse verkiezingen met de campagne van Marine Le Pen opnieuw ‘gediaboliseerd’ wordt.
Door Brune (Brussel)
Hoofdpersonage Pauline is een verpleegster die pendelt tussen Lens en Rijsel. Ze is een alleenstaande moeder met twee kinderen die bovendien de tijd moet vinden om haar gepensioneerde vader (een vroegere metallo en syndicalist bij de CGT) te verzorgen. Pauline is erg toegewijd, vrijgevig en alle patiënten rekenen op haar. De leiders van de RNP van Agnès Dorgelle (een verwijzing naar Léon Degrelle, de Waalse fascistische leider uit de jaren 1930) willen gebruik maken van haar populariteit door haar als kandidaat te lanceren in de gemeenteraadsverkiezingen in Hénart (een verzonnen naam die verwijst naar Hénin-Beaumont, de gemeente waar het FN in 2014 in de eerste ronde de overwinning al binnenhaalde).
De dokter van de familie, Berthier (gespeeld door André Dussolier), neemt de rol van mentor in de partij voor zijn rekening. Doorheen de film wordt duidelijk dat Berthier banden onderhoudt met verschillende neonazistische groepen in Europa en elders. Meer nog: hij financiert dergelijke groepen.
Het hoofdpersonage ontmoet op het begin van de film haar vroegere jeugdliefde, Stankowiak. Ze negeert het feit dat hij een neonazi is die voorheen bij het ‘Bloc Patriotique’ was, een groep die als slogan “Mijn volk, mijn land” heeft en als logo een leeuw op een gele achtergrond, evidente verwijzingen naar het Vlaams Belang. Hun relatie is een belangrijke verhaallijn doorheen de film. Deze relatie dwingt Pauline tot een keuze tussen de politiek en de liefde, Stankowiak vormt immers een probleem voor de campagne van Dorgelle die zich wil ontdoen van die oude neonazistische elementen.
Met haar kandidatuur gaat Pauline regelrecht in tegen haar vader (communist en syndicalist bij de CGT) en tegen haar linkse vrienden. Ze neemt tegelijk openlijk racistische standpunten in die aangeven dat racisme jammer genoeg sterk aanwezig is in de Franse samenleving.
Een van de sterkste punten in de film is hoe er wordt ingegaan op het belang dat de jonge vrouw heeft om zich kandidaat te stellen. Ze is ervan overtuigd dat ze door aan politiek te doen dingen kan veranderen. Ze doet dit omdat ze geen tijd voor zichzelf heeft omdat ze teveel moet werken, omdat het erg moeilijk is, omdat haar dorp leeggelopen is met uitzondering van de ‘Arabieren van om de hoek’, omdat de industrie verdwenen is, omdat de werkloosheid enkel maar toeneemt, … Dit gevoel van diepgaande afkeer tegen de samenleving leidt tot de kandidatuur van Pauline voor de RNP, zelfs indien ze niet grondig heeft nagedacht over het programma van de partij.
Het geeft goed aan hoe extreemrechts kan groeien: op basis van de sociale problemen die erger worden door de economische crisis, de lawine aan besparingsmaatregelen en de desindustrialisering. Extreemrechts probeert zich voor te doen als een alternatief op het asociale beleid en stelt zich voor als tegenstander van het ultraliberalisme (waarvoor het enkele jaren geleden zelf nog uitdrukkelijk campagne voerde). Dit nieuwe gezicht van extreemrechts laat het toe om makkelijker ingang te vinden in voormalige bastions van de Franse PCF, de vroegere arbeiderswijken in het noorden van Frankrijk die hard getroffen zijn door de desindustrialisering.
Zowel in de film als in de realiteit probeert extreemrechts zichzelf een meer aanvaardbaar imago aan te meten waarbij de ‘verdeel-en-heerspolitiek’ wat beter verborgen wordt. De partij wil de tekorten op vlak van huisvesting, werk, … niet aanpakken: ze wil deze enkel anders verdelen, zonder aan de belangen van de rijken en de bazen te raken, maar door zondebokken aan te wijzen. De migranten worden tegenover de “goede Fransen” gezet.
De scène van een ‘politieke vorming’ van militanten is veelzeggend: de spreker legt uit waarom het belangrijk is om geen openlijk racistische termen te gebruiken, maar eerder woorden als “fundamentalisten”,” terroristen,” … De partij probeert zich een deftiger imago aan te meten. In deze scène wordt ook gewezen op het belang van de verspreiding van angst via sociale media. Extreemrechts leidt de aandacht af en heeft geen enkel antwoord op de reële oorzaken van racisme.
De film toont duidelijk het gevaar van het Front National aan. Zelfs indien het FN zich ‘aanvaardbaarder’ voordoet, blijft het een bron van haat en verdeeldheid, van racisme, seksisme en homofobie. Achter de façade vinden we decennia van banden met gewelddadige groepen, die zoals de film aantoont niet aarzelen om zich fysiek te richten tegen migranten en jongeren. Daarbij stellen ze zich voor als de ‘beschermers’ van ‘de goede Fransen.’
Wat helemaal afwezig is in de film, is het alternatief. De filmmaker brengt wel beelden van betogingen met slogans als “Eerste, tweede, derde generatie, we zijn allemaal kinderen van migratie” of nog “Verzet.” Maar de film beschrijft niet wat een alternatief kan zijn voor een regio met sociale problemen. De film klaagt vooral aan, zonder een antwoord te bieden. Jammer.
Met de sterke scores van het Front National in de peilingen voor de Franse presidentsverkiezingen, is het duidelijk dat mobilisatie noodzakelijk blijft. Strijd tegen racisme en tegen extreemrechts blijft meer dan ooit nodig!
De afgelopen jaren heeft Gents professor Dries Lesage zich opgeworpen als een Turkije-expert die vooral erg kritisch staat tegenover de oppositiekrachten in dat land. Naar eigen zeggen staat hij ook kritisch tegenover president Erdogan, maar de grote lijnen van diens retoriek worden overgenomen en voorgesteld als een kritische blik op het land. Dictatoriale elementen bij Erdogan worden met de mantel der liefde toegedekt met het steeds terugkerende argument van de brutaliteit van de oppositiekrachten. Wie daar bedenkingen bij heeft, getuigt van westerse arrogantie.
Geert Cool
Natuurlijk zijn de gevestigde media – ook in Turkije – niet neutraal. Maar voor Lesage is er in het geval van de Turkije-berichtgeving in het Westen sprake van wat niet anders omschreven kan worden dan een samenzwering. Vandaar de titel van zijn boek: “Wat u niet mag weten over Turkije.” Zijn eigen visie zou ‘eerlijker’ zijn en meer overeenstemmen met die van de Turkse bevolking. De electorale resultaten van Erdogan worden gebruikt om dat standpunt te staven.
Het grootste probleem met dit boek is dat er geen onafhankelijke rol voor de massa’s wordt weggelegd. Er wordt naar de geschiedenis en de actualiteit gekeken vanuit de bril van het establishment. De gewone bevolking komt hoogstens aan bod als het stilzwijgend voor conservatieve politici stemt. Protesten van onderuit, zoals rond het Gezipark in 2013, worden stelselmatig geminimaliseerd – Lesage heeft het consequent over ‘Gezirellen’ – en toegeschreven aan extreemlinkse manipulatie. Het recht op zelfbeschikking voor de Koerdische bevolking verdedigen, wordt meteen gelijkgesteld met steun aan terroristen. Dat de organisatie van Koerden in ons land een dekmantel is van de PKK leidt voor Lesage geen enkele twijfel.
De bron voor de jarenlange politieke instabiliteit in het land lijkt Lesage te zoeken bij buitenlandse inmenging en bij het karakter van de huidige oppositiekrachten. Hij legt geen verband met de vrij late ontwikkeling van het kapitalisme waardoor ook de kapitalistische klasse minder sterk in het zadel zat – wat gecompenseerd werd met een sterk uitgebouwd leger in een gecentraliseerde staat die van bovenaf een industrialisering doorvoerde, wat nieuwe tegenstellingen creëerde tussen stad en platteland. Turks nationalisme was noodzakelijk als bindmiddel tussen verschillende bevolkingsgroepen en als rechtvaardiging voor de gecentraliseerde staat. Lesage ziet het anders: voor hem was het Kemalisme een ideologisch project van ‘social engineering’ waarbij de Turkse bevolking naar westers model moest gekneed worden en waarbij de politieke islam werd bestreden. Hij beperkt zich met andere woorden tot enkele symptomen zonder tot de kern van de zaak door te dringen en hij doet dit vanuit een kader dat overeenstemt met dat van de conservatieve strekking waar Erdogan en zijn AKP een uitdrukking van zijn.
Dat Lesage geen onafhankelijke rol voor de arbeidersklasse weggelegd ziet, bevestigt hij in zijn opmerkelijke beschrijving van de militaire staatsgreep van 1980. Hij stelt dat deze staatsgreep er kwam om een einde te maken aan de “onlusten van eind jaren 1970” waarbij “een groot deel van de bevolking” de coup verwelkomde omdat die “rust bracht.” Dat er een opstand van de arbeidersklasse bezig was en dat het leger een einde wilde maken aan de linkse beweging – eerst door provocaties zoals het (laten?) schieten op betogers op het Taksimplein, nadien door een wel erg bloedige staatsgreep – wordt aan de kant geschoven. Net zoals het protest rond het Gezipark in 2013 wordt de beweging eind jaren 1970 weggezet als “onlusten.” Zou Lesage hetzelfde schrijven over pakweg de militaire staatsgreep van Pinochet in Chili in 1973 waarmee een einde kwam aan de “onlusten” die het land in de greep hielden en waarna er “rust” kwam?
Het is op de puinhopen van de neoliberale hervormingen sinds de staatsgreep van 1980 dat conservatieve krachten, zoals de AKP en haar voorlopers, terrein konden winnen. Ze werden daarbij geholpen door de harde aanvallen op de arbeidersbeweging vanaf 1980. Hierdoor was er amper concurrentie onder de meest onderdrukte lagen in de steden die als tweede bron van steun werden aangeboord na de plattelandsbevolking. Ook over de harde anti-vakbondswetten in Turkije krijgen we in het “eerlijk debat” van Lesage overigens niets te lezen. Als er dan bewegingen ontstonden zoals het Gezi-protest in 2013 worden ze weggezet als gemanipuleerd door Kemalisten en extreemlinks om het democratisch verkozen regime op gewelddadige wijze aan de kant te schuiven…
Tegen die achtergrond schrijft Lesage dat hij begrip heeft voor “Erdogans onfrisse machtsopbouw”: “Ik wist dat de AKP in de voorgaande jaren tegen onwaarschijnlijke tegenkrachten had moeten vechten: het dreigende leger, de kemalistische aanvallen, de gewapende groepen PKK en DHKP-C. Erdogan had samen met zijn bondgenoten, waaronder de islamitische Gülenbeweging, de macht van het leger teruggedraaid, wat op zich een uitstekende zaak was. Daarnaast had hij tegenover het kemalistische establishment binnen de staat, het gerecht, de zakenwereld en de media een eigen, reusachtig en veelkoppig machtsblok uitgebouwd. Hier kon hij onmogelijk een prijs voor democratie mee winnen, maar misschien was het wel nodig om de eerlijke verkiezingsoverwinningen veilig te stellen.” (p. 79) Zo komt Lesage tot de conclusie dat een heel klein beetje dictatuur wel eens beter zou kunnen zijn…
De Koerdische kwestie wordt wel heel eenzijdig benaderd: al wie opkomt voor het recht op zelfbeschikking krijgt het etiket ‘PKK-terrorist.’ De voorzichtige openingen in de eerste jaren van AKP-bewind waren mogelijk door de zoektocht naar Koerdische stemmen en tegen de achtergrond van economische groei. Maar toen de pro-Koerdische partij HDP nationaal doorbrak, was het hek van de dam. Bovendien was het Koerdisch verzet tegen IS in Syrië efficiënt en dreigde een Koerdische regio met grote mate van autonomie te ontwikkelen aan de Turkse grens, in een gebied dat Erdogan graag als eigen invloedssfeer had gezien. Erdogan begon een bloedige eenzijdige burgeroorlog tegen de Koerdische bevolking. Burgemeesters en gemeentebesturen werden afgezet, wijken platgegooid. Maar Dries Lesage ziet het anders: voor hem had de PKK dit allemaal uitgelokt… Rond de steun van het Turkse regime aan IS eist Lesage sluitende bewijzen, zoniet blijft deze bewering op het niveau van de vermeende aanwezigheid van massavernietigingswapens in Irak in 2003. Voor zijn beweringen rond de rol van de PKK geldt een gelijkaardige bewijslast niet. Voor alle duidelijkheid: wij hebben nooit de PKK verdedigd en hebben onze kritieken op deze beweging nooit onder stoelen of banken gestoken. Toch worden we met ons standpunt dat het recht op zelfbeschikking van de Koerdische bevolking (en alle minderheidsgroepen binnen het Koerdisch gebied!) verdedigt in het kader van een strijd voor een socialistische samenleving met open armen onthaald bij de Koerden in België.
Om het “draagvlak voor een autoritaire politiek in Turkije” te verkleinen, stelt Lesage voor om “andere accenten te leggen in de discussies over de persvrijheid, de PKK, de repressie na de coup, de immuniteit van de HDP-parlementsleden, Syrië, de vluchtelingen, de Armeense kwestie, …” Dit boek dient niet om “bruggen te herstellen,” het leest als een apologie voor Erdogan en een poging tot rechtvaardiging van een meer dictatoriaal stelsel.
Ruimteschepen en de strijd tegen racisme en seksisme kunnen op het eerste gezicht een vreemde combinatie lijken. Maar in de film ‘Hidden Figures’ gaan ze opmerkelijk goed samen. Het is een interessant, emotioneel en grappig verhaal gebaseerd op waargebeurde feiten. Centraal staan drie vrouwen die in het Amerika van de jaren 1960 hun talenten wilden gebruiken.
Recensie door Sarah Wrack uit weekblad ‘The Socialist’
Katherine, Mary en Dorothy zijn wiskundeknobbels. Ze hebben al heel wat obstakels overwonnen. Op het begin van de film zien we hoe Katherine kan studeren aan de enige school van Virginia die hoger onderwijs aan zwarte kinderen aanbiedt. De drie worden menselijke ‘computers’ bij de NASA op een ogenblik dat de VS er alles aan doet om de ruimtewedloop met de Sovjet-Unie te winnen.
De drie vrouwen worden samen met andere zwarte personeelsleden gescheiden van de blanke vrouwen die hetzelfde werk doen in een ander gebouw. Bij de NASA kunnen ze als vrouw niet hogerop raken, ook al tonen ze keer op keer aan dat ze bij de slimste medewerkers van de organisatie horen. In de film zien we hoe een fysieke computer wordt geïnstalleerd waarmee het werk van alle vrouwen zou overgenomen worden.
De film gaat niet in op de collectieve strijd van de burgerrechtenbeweging of de algemene politieke situatie in de VS in de jaren 1960, maar tegelijk wordt deze context niet genegeerd in ‘Hidden Figures.’
De film wordt doorweven met echte historische beelden en radio-opnames van lanceringen van ruimtetuigen maar ook van gebeurtenissen zoals toespraken van Martin Luther King Jr en president John F Kennedy.
De man van Mary is actief in de burgerrechtenbeweging en staat aanvankelijk negatief tegenover het idee van Mary om een aanvraag te doen om als ingenieur aan de slag te gaan. Voorheen was er nooit een zwarte vrouw die als ingenieur werkte voor de NASA. Mary’s man zegt: “Je kan geen aanvraag voor vrijheid doen, je moet het eisen en opnemen.”
De film herinnert eraan dat massabewegingen de motor van verandering zijn, maar vaak ook gepaard gaan met miljoenen individuele daden van verzet – van dagdagelijkse daden tot erg uitzonderlijke zaken.
Mary gaat naar de rechtbank om het recht op avondschool in een voor blanken voorbehouden hogeschool af te dwingen. Hierdoor kan ze uiteindelijk haar diploma als ingenieur behalen. Dorothy die ploegbaas is voor de zwarte personeelsleden, zonder op dat niveau betaald te worden, zet de dreiging die uitgaat van fysieke computers in haar voordeel om. Ze leert zichzelf en nadien de rest van de groep om computers te programmeren en wordt een belangrijke expert hierin voor de NASA. De rekentalenten van Katherine zijn onmisbaar voor de hele missie. Ze vermeldt zichzelf regelmatig als medeauteur van de rapporten waarop ze werkt, ook al krijgt ze van bovenaf te horen dat dit niet mag.
De film geeft een opgekuist beeld van de vooroordelen en de discriminatie waar zwarten toen op alle vlakken mee te maken kregen. We zien ook hoe deze vooroordelen worden verdedigd door verschillende collega’s bij NASA. Maar de film toont ook – in Hollywoodstijl – wat de impact van ervaringen zijn, in het bijzonder het effect dat samenwerken heeft op een aantal vooroordelen.
Als je interesse hebt in dit tijdperk van sociale of wetenschappelijke geschiedenis of als je graag een klassieke Hollywoodfilm ziet van mensen die het tegen alle obstakels in maken, dan is dat een goedgemaakte en interessante film die een klein deeltje van de puzzel toont.
Toen de Februarirevolutie in Rusland uitbrak en de tsaar van de troon gestoten werd, leefde Vladimir Lenin in ballingschap in Zwitserland. Gezien de onverzettelijke tegenstand van Lenin tegen de imperialistische Wereldoorlog, was het voor de bolsjewistische leider bijzonder moeilijk om naar Rusland terug te keren langs landen in oorlog. Maar Lenin wilde naar Rusland om een principiële socialistische oppositie te voeren tegen de nieuwe kapitalistische Voorlopige Regering.
Recensie door Niall Mulholland
In ‘Lenin in de trein’ brengt Catherine Merridale het levendige verhaal van Lenins pogingen om terug te keren naar het revolutionaire Rusland. Een “reis die de wereld veranderde”, luidt de ondertitel van het boek ondanks Merridales veroordeling van de bolsjewieken eens ze aan de macht waren.
Merridale wijst op de cruciale rol van Lenin, zowel vanuit zijn ballingschap als bij zijn terugkeer in Rusland, bij het politiek heroriënteren van de bolsjewieken zodat ze in staat waren om miljoenen werkenden, soldaten en arme boeren te leiden en de macht te nemen in oktober 1917.
Het tsaristische regime en de Britse diplomatieke bronnen waren verrast door de Februarirevolutie die uitbarstte als gevolg van de voedseltekorten en de schijnbaar eindeloze oorlog die een grote dodentol opleverde. Het establishment probeerde de situatie eerst te ontkennen.
“Opmerkelijk in de correspondentie van de Britse diplomatie en de veiligheidsdiensten op dit ogenblik was de weigering om het resultaat (laat staan de legitimiteit) van de Februarirevolutie te erkennen,” merkt Merridale op.
Lenin zocht dringend een manier om naar Rusland terug te keren en onderzocht daarbij verschillende opties. Hij werd indirect benaderd door de beruchte intrigant en voormalige marxist Alexander Helphand (ook bekend als Parvus). Die suggereerde om een akkoord te sluiten met het Duitse regime om Lenin en andere socialisten naar Rusland terug te brengen in een ‘verzegelde’ trein over Duits grondgebied.
De Duitse generaals vreesden dat de VS in de oorlog zou komen en gokten dat de terugkeer van Lenin en andere revolutionairen de onrust in Rusland zou versterken, waardoor het land mogelijk uit de oorlog zou stappen. Ze kregen meer dan waar ze op hoopten: een socialistische revolutie in Rusland die ook dienst deed als inspiratie voor de omverwerping van de Duitse Kaiser en voor een revolutie die het voortbestaan van het Duitse kapitalisme bedreigde.
Merridale toont aan dat Lenin erg terughoudend was rond dit voorstel. Hij was terecht bang dat zijn politieke vijanden hem zouden afdoen als een ‘Duitse agent.’ Maar er was geen andere optie om naar Rusland terug te keren en dus besloot Lenin aarzelend om langs deze weg naar Rusland terug te keren. Hij drong op elk ogenblik aan op het behoud van zijn volledige politieke onafhankelijkheid tegenover het Duitse imperialisme en de Duitse belangen.
Lenin bleef zich in zijn toespraken en teksten verzetten tegen alle imperialistische oorlogsvoerende landen, waaronder Rusland en Duitsland. Hij drong erop aan dat de revolutionairen in een wagon van derde klasse zouden reizen en dat er in kalk een lijn op de vloer zou getrokken worden om de grens te trekken tussen de Russen en hun Duitse militaire ‘begeleiders’.
Merridale gaat gedetailleerd in op de beschuldigingen van Lenins tegenstanders in 1917, en nadien, dat hij “Duits goud” zou gekregen hebben. Ze stelt vast: “In plaats van om bewijzen ging het dus feitelijk louter om waarschijnlijkheden en leugens.” Dit werd gebruikt om Lenin en de bolsjewieken te beschuldigen en om de rol van de massa’s uit de revolutie weg te gommen.
Bovendien merkt ze op dat Lenin niet meer dan Plekhanov kon gezien worden als een agent van het imperialisme. Plekhanov was de ‘vader van het Russische marxisme’ en keerde terug met de hulp van het Britse imperialisme. Plekhanov “was dan wel een marxist, maar ook duidelijk over de oorlog. Hij was een patriot die andere socialisten kon zeggen wat hun plicht was.”
De Februarirevolutie bracht niet alleen de Voorlopige Regering voort, er werden ook sovjets (raden) opgezet van vertegenwoordigers van de werkenden. Er ontstond een “dubbelmacht” waarmee de macht van de kapitalistische regering betwist werd. Op de dag dat Lenin’s trein vanuit het station van Zürich vertrok, op 27 maart, verklaarde de Voorlopige Regering met de steun van de sovjet dat het de oorlog zou verderzetten.
Lenin drong erop aan dat de bolsjewieken zich resoluut zouden verzetten tegen de verraderlijke mensjewieken en de sociaal-revolutionairen die destijds de sovjets leidden. Merridale beschrijft hoe Lenin het steeds moeilijker heeft met de aarzelende leiding van de bolsjewieken in Rusland, in het bijzonder Kamenev en Stalin. In de partijkrant ‘Pravda’ stelde Kamenev dat Rusland “nog steeds de oorlog moest uitvechten en winnen, maar dan om de verworvenheden van de revolutie te verdedigen.”
Kamenev werd dan wel “gecensureerd” door de partij (“en Stalin liet hem stilzwijgend vallen”), maar er was duidelijk sprake van verwarring bij de bolsjewieken voor de terugkeer van Lenin. Het telegram van Lenin begin maart was scherp: geen steun aan de Voorlopige Regering, geen samenwerking met andere partijen en voor een machtsoverdracht van de burgerij naar arbeidersmilities of de sovjets.
“Deze koers sloot een alliantie met de mensjewieken uit. De oorlog, zo benadrukte Lenin, was een bloedig kapitalistisch avontuur en niet wat Kerenski nu omschreef als een strijd voor revolutionaire zelfverdediging.”
Bij zijn aankomst in het station Finland in Petrograd hield Lenin een toespraak voor een groot en uitgelaten publiek. Hij riep op om de socialistische revolutie voor te bereiden. “Zijn slogans voelden aan als een plotse elektrische schok… Een oproep tot actie, een verblindende blik op de toekomst waarover sommigen in zichzelf over waren beginnen twijfelen,” aldus Merridale.
Het laatste hoofdstuk toont de politieke vijandigheid van Merridale tegenover Lenin. Ze beweert dat de Oktoberrevolutie een ‘staatsgreep’ was die leidde tot een ‘dictatuur.’ Hiermee gaat Merridale voorbij aan wat een echte revolutie was waarin miljoenen mensen betrokken waren. Ze verwart bewust de vroege jaren van de arbeidersdemocratie met de latere stalinistische contrarevolutionaire tirannie.
Maar het blijft een feit dat de Oktoberrevolutie de arbeidersklasse voor het eerst succesvol aan de macht bracht waarbij de socialistische omvorming van de samenleving werd opgestart tegen alle obstakels en hindernissen in.
Omslag van Le Petit Vingtième van 15 mei 1930. Foto: Wikipedia
Naar aanleiding van de 100ste verjaardag van de Russische Revolutie verschijnen er dit jaar heel wat fictiereeksen die verband houden met de Sovjet-Unie of het marxisme. Er zijn enkele films aangekondigd die onze aandacht prikkelen. Zo is er de realistische biografie ‘De jonge Karl Marx’ van Raoul Peck of de film over superhelden uit de Sovjet-Unie: ‘Guardians’ van Sarik Adreasyan. Ook uitgeverij Casterman springt op de kar en brengt een ingekleurde versie uit van de avonturen van Kuifje in het land van de Sovjets. Hoera?
Artikel door Julien (Brussel) uit maandblad ‘De Linkse Socialist’
Scenario glijdt uit over een bananenschil
Ter herinnering: het album uit 1930 vertelt het verhaal van Kuifje die als verslaggever van de krant “De Kleine Twintigste” naar de Sovjet-Unie wordt gestuurd om de lezers op de hoogte te brengen van wat er daar gebeurt. In de eerste tekening wordt meegedeeld dat de directie van “De Kleine Twintigste” de authenticiteit van alle beelden erkent als genomen door Kuifje zelf of zijn sympathieke hond Bobby. Zo komen we terecht in een verhaal waarin Kuifje alle tegenstand en problemen trotseert om Moskou te bereiken en nadien naar België terug te keren. Het verhaal kan samengevat worden als een opeenvolging van pogingen om Kuifje stokken in de wielen te steken. Dat gebeurt vooral door de Russische geheime dienst. De aanvallen zijn erg gevarieerd: van bommen tot glijpartijen over een bananenschil.
De titel van het album is bekend, maar het verhaal veel minder. Dat verhaal is even subtiel en diepgaand als pakweg Rambo III. Het wel erg dominante anticommunisme gaat gepaard met alle mogelijke clichés. Een detail hierbij: de kritieken over de duivelse bolsjewieken waren in 1929/1930 nog vooral gericht op Lenin en Trotski. Van Stalin is er veel minder sprake, de geschiedenisherschrijving onder het stalinisme – waarbij Trotski werd weggegomd – was nog maar pas begonnen.
Samen op de redactie met Degrelle
Hergé werkte in die tijd voor het reactionaire weekblad “De Twintigste Eeuw” waar hij de jongerenbijlage “De Kleine Twintigste” verzorgde. In 1929 vroeg de hoofdredacteur, Norbert Wallez, hem om een strip te maken om de situatie in de Sovjet-Unie aan te klagen.
Wallez was een antisemiet en fascist. Veel sympathie voor het socialisme had hij bijgevolg niet. Zijn bewondering ging eerder uit naar Mussolini of nog naar Leon Degrelle. Die laatste werkte overigens gelijktijdig met Hergé bij “De Twintigste Eeuw.” Gedurende 40 jaar weigerde Hergé om het album terug uit te brengen. Hierdoor begon de reeks van Kuifje niet met een album vol anti-bolsjewistische clichés maar met ‘Kuifje in Congo’, een verhaal vol racistische vooroordelen. Nadien volgden nog vooroordelen over onder meer joden, Indianen en vrouwen. Hergé weigerde op een bepaald ogenblik het gebruik van één van zijn tekeningen op een affiche van Degrelle. Maar hij verklaarde wel dat hij “zeker bereid was om met Degrelle te werken, maar dat hij deze tekening net als alle andere niet wilde ondertekenen zonder het gedetailleerd nagezien en afgewerkt te hebben.” (1)
Uitdrukking van de tijdsgeest?
Op het einde van zijn leven rechtvaardigde Hergé de propaganda in zijn eerste strips door te verwijzen naar de politieke context van die tijd, alsof toen dergelijke racistische ideeën algemeen aanvaard werden. Overigens kan opgemerkt worden dat het gebruik van diverse stereotypen vandaag nog steeds de norm is voor de multinationals in de artistieke sector. Om winst te maken worden clichématige visies opgelegd, die van een samenleving waarin de rol van vrouwen herleid wordt tot amoureuze intriges en waar het kapitalisme nooit ergens voor verantwoordelijk is. De vraag is niet zozeer cultureel dan wel economisch. Enkel een democratische controle van de gemeenschap op de sector laat toe om een einde te maken aan seksisme, racisme, homofobie, … in de kunst.
Het probleem van Hergé beperkt zich niet tot het gebruik van clichés. Het uitgangspunt van verschillende albums is problematisch. Door “Kuifje in het land van de Sovjets” terug uit te brengen, wil uitgeverij Casterman ons overigens niet doen nadenken over de antibolsjewistische propaganda uit die tijd en zelfs niet over de greep van de bureaucratie op de Sovjet-Unie. Neen, 100 jaar na de Russische Revolutie wordt ervan uitgegaan dat een ingekleurde versie van het album extra publiciteit en verkoopcijfers kan halen.
Kunst en revolutie
Zoals de Grieks-Franse cineast Costa-Gravas ooit opmerkte: “Alle films zijn politiek.” Alle verhalen beschrijven immers sociale verhoudingen tussen individuen en uiteindelijk een samenlevingsmodel. Dat is ook het geval met strips. In het eerste album van Hergé krijgen we de boodschap dat een samenleving op basis van het collectief bezit van de productiemiddelen niet mogelijk is omdat deze automatisch leidt tot een gewelddadige bureaucratie die elke vrijheid ontneemt.
Voor de stalinistische contrarevolutie kende de kunst nochtans een nooit geziene bloei in de Sovjet-Unie. Zo werd er in 1919 de eerste filmschool ter wereld opgericht, de VGIK. In ‘Literatuur en Revolutie’ scheef Leon Trotski over de bolsjewistische benadering van kunst: “Zonder theoretisch denken en zonder kunst zou het menselijke leven leeg en ellendig zijn. Maar het klopt dat dit vandaag voor een groot deel van het leven van miljoenen mensen zo is. De culturele revolutie moet hen de mogelijkheid bieden om een echte toegang tot cultuur te hebben en niet slechts tot de ellendige kruimels ervan. Maar dat is onmogelijk zonder betere materiële omstandigheden.”
Onder het kapitalisme wordt de artistieke vrijheid beperkt door de ruimte die vastgesteld wordt door de vrije markt. Zelfs pogingen tot tegencultuur die aanvankelijk ‘buiten het systeem’ staan, worden opgenomen in een marktlogica (jazz, graffiti, …). Het beleid van Moulinsart, het bedrijf dat de rechten van Hergé beheert, toont hoe daar over artistieke vrijheid wordt gedacht: de minste parodie levert meteen een rechtszaak op. Het bedrijf ging zelfs zo ver om 100.000 euro te eisen van een Nederlandse fanclub van Kuifje die artikels illustreerde met afbeeldingen van Kuifje (2). Ziedaar de avonturen van “Kuifje in het land van de multinationals.”
[divider]
Pierre Assouline, Hergé, Paris, Gallimard, 1998 (1e ed. Plon, 1996)
Het boek ‘Midden in de revolutie’ door Helen Rappaport is op het eerste gezicht een vreemd boek dat zich tot doel lijkt te stellen om de revolutionaire gebeurtenissen van 1917 in Petrograd af te doen als zaken die nooit hadden mogen gebeuren. Het uitgangspunt is opmerkelijk: Engelse en Amerikaanse expats die als diplomaten, journalisten, … toevallig in Petrograd zijn ten tijde van de revolutie. De mensen die wel midden in de revolutie staan, blijven naamloos en worden doorheen het boek consequent ingedeeld bij de groep van het “gepeupel.” Op de achterflap van het boek wordt de vooringenomen positie eerlijk meegedeeld: “Helen Rappaport zet je midden op de Nevski Prospekt en je voelt en hoort de revolutie om je heen, net als de groep mensen die opeens opgesloten zat in een ‘rood gekkenhuis.’”
Recensie door Geert Cool
Wie meer wil weten over hoe de revolutie ontwikkelde, kan beter iets anders lezen. Trotski’s Geschiedenis van de Russische Revolutie bijvoorbeeld. Maar voor de liefhebbers heeft ook dit boek wel iets te bieden. Het is namelijk nuttig om te weten hoe de overkant, de elite, tegenover de revolutionaire gebeurtenissen stond. Door te werken met ooggetuigen en dagboekfragmenten bevat het boek ‘Midden in de revolutie’ ongewild ook enkele argumenten tegen hedendaagse verdraaiingen van de geschiedenis.
Vaak wordt de Februarirevolutie, die het tsarisme omverwierp, voorgesteld als een vreedzame revolutie van burgerlijk-liberale krachten, terwijl de Oktoberrevolutie een staatsgreep van de bolsjewieken was. In dit boek wordt duidelijk dat dit cliché niet opgaat. De auteur heeft meerdere hoofdstukken nodig om de bloedige gebeurtenissen van februari te omschrijven waaruit blijkt dat deze opstand van onderuit een woede-uitbarsting was die nog zocht naar een politieke vertegenwoordiging. Het aantal pagina’s dat aan de Oktoberrevolutie wordt besteed, is veel beperkter. De titel van één van de hoofdstukken vat samen hoe dat komt: “Toen we wakker werden, bleek de stad in handen te zijn van de bolsjewieken.” Rappaport voegt eraan toe: “Voor de mensen die de strijd, die in wezen geconcentreerd was geweest in het Winterpaleis, niet van dichtbij hadden meegemaakt, was 25 oktober een dag als alle andere geweest.” De auteur probeert nog om de bolsjewieken verantwoordelijk te stellen voor het geweld in de Julidagen waarbij ze vergeet om te vermelden dat de bolsjewistische leiders een opstand in juli prematuur vonden, maar de acties niet konden stoppen waardoor ze er maar aan deelnamen. De daaropvolgende repressie en lastercampagne tegen de bolsjewieken wordt kritiekloos overgenomen. Het wel erg magere in kaart gezette ‘bewijs’ dat moest aantonen dat Lenin een Duitse spion was, wordt zomaar en zonder rechtzetting overgenomen in dit boek. Wat verder wordt Trotski omschreven aan de hand van zijn “duivelse manier van doen.” Volgens een Amerikaanse expat was Trotski “de koning van de volksmenners”, iemand die “zelfs op een kerkhof nog een oproer kan veroorzaken.” De expat vergeet erbij te vermelden dat het om het kerkhof van het kapitalisme ging.
Waar Rappaport de Februarirevolutie eerst als een bijzonder gewelddadig gebeuren neerzet, is deze revolutie tegen juli van hetzelfde jaar 1917 in de ooggetuigenissen al een revolutie voor democratische vrijheden geworden: een revolutie “voor vrijheid, gelijkheid en broederschap” die bedreigd wordt door de hardvochtige bolsjewieken. Wat er veranderde in de tussentijd komt enkel tussen de regels aan bod in het boek van Rappaport. De Voorlopige Regering die na de Februarirevolutie gevormd werd, liep mijlenver achter op het bijzonder snel ontwikkelende bewustzijn van de massa’s. De nieuwe bewindvoerders kwamen uit dezelfde oude kringen. De buitenlandse diplomaten probeerden daar overigens op in te spelen. Waar ze voorheen kritiekloos aan tafel schoven bij de tsaar, zoeken en vinden ze nu makkelijk toegang tot de nieuwe bewindvoerders. Het overbrengen van enkele sociaaldemocraten en progressieven uit eigen land moet dit nog makkelijker maken. Ze kwamen van een kale reis terug: de massa’s herkenden in hen dezelfde bourgeois waartegen ze in opstand kwamen. Als inschatting van de West-Europese sociaaldemocratie kon dit tellen.
Doorheen het boek blijkt hoe de buitenlandse diplomaten en journalisten in grote mate sympathie hadden voor de opeenvolgende burgerlijke regimes: eerst voor de tsaar en nadien voor de Voorlopige Regering. Om het geheel een beetje in balans te houden, komen ook John Reed en Louise Bryant op het einde van het boek aan bod. Deze Amerikaanse journalisten sympathiseerden met de bolsjewieken, John Reed schreef nadien ‘Tien dagen die de wereld deden wankelen’, een uitstekend werk over de Oktoberrevolutie dat door Rappaport neerbuigend een “uitputtend” en een “opgeblazen” relaas wordt genoemd. Er wordt nergens in het boek ingegaan op de redenen voor het sociaal verval en de enorme woede onder ‘het gepeupel.’ Indirect komt dit aan bod in de beschrijvingen van de tekorten en de moeilijke toegang tot voedsel waar zelfs de buitenlanders door getroffen worden in hun chique hotels. De brede betrokkenheid bij de revolutionaire ontwikkelingen ontdekken we aan de hand van de klachten over het stakende hotelpersoneel waardoor er geen kelners zijn en de kamers niet opgedekt worden. De diplomaten staan bijzonder ver van het gepeupel en hopen vooral op een stabiel regime dat de oorlog verderzet. Als de tsaar daar niet toe in staat was, dan moet de Voorlopige Regering het maar proberen en als ook die geen stabiliteit en rust kan brengen, wordt uitgekeken naar een militaire dictatuur. Zo trekt Emmeline Pankhurst van de Engelse suffragettenbeweging naar Petrograd om de vrouwen ervan te overtuigen om de oorlog door te zetten. In de zomer van 1917 was Pankhurst voorstander van een harde militaire dictatuur onder leiding van generaal Kornilov. Tal van andere expats in Petrograd, waaronder ambassadeurs en diplomaten, delen haar mening. Een dokter vatte zijn standpunt als volgt samen: “Door de wijdverspreide luiheid, die ze als vrijheid beschouwen, zijn ze zo verslapt dat alleen intens lijden ze weer bij zinnen kan brengen.” Tot daar dus de mythe van de ‘democratische revolutie’ in februari die gesteund werd door de Engelsen, Amerikanen, Fransen, …
De grote afstand tot het ‘gepeupel’ staat in dit boek in een schril contrast tot de wel erg kleine afstand tot de elite. De wachtende rijen van hongerige vrouwen zijn grimmig en onrustwekkend, het haastig achtergelaten paleis van de tsaar daarentegen levert bezoekers van het Rode Kruis “ontroerende dingen” op “die aan de tsarenfamilie herinnerden: boeken die opengeslagen op tafel lagen, bladmuziek die nog op de piano stond.” Een Britse spion die in september een congres bijwoont, is onder de indruk van dit “achterlijk, lomp volk” met “domme gezichten” en een “lege blik.” De auteur voegt eraan toe dat de ontwikkelde en mondaine spion “zich normaal gesproken nooit zou inlaten” met de “plebejers” op een socialistisch congres. Uit het boek blijkt dat de spion niet de enige is die zich normaal gezien nooit zou inlaten met gewone mensen.
Bij een aantal journalisten én diplomaten komt een grote sensatiezucht naar voor. Wie er strijdt en waarom, is minder belangrijk dan de roes van nachtelijke zoektochten naar sensationele verhalen en beelden. In juli lag de Britse ambassade in de vuurlinie waarop de ambassadeur met zijn naaste medewerkers op het balkon ging staan om alles te bekijken. De ambassadeur stelde dat het een “spannende ochtend” was, zijn vrouw schreef: “Je had echt bijna het gevoel dat je in de loopgraven aan het front was.” Het woord “bijna” is daarbij belangrijk: de ontberingen en ellende van de loopgraven hebben de diplomaten uiteraard nooit gekend.
Samengevat: het is een interessant boek om te weten hoe naar de revolutie werd gekeken door mensen die er op zich niets mee te maken hadden en vanuit een bevoorrechte positie doorgaans geen enkele sympathie hadden voor de mensen die echt midden in de revolutie stonden: de werkenden van Petrograd en hun gezinnen.
Op 8 september 2016 vierden we de 50ste verjaardag van ‘Star Trek’. Velen zien in de reeds lange tijd lopende science fiction klassieker een visie van een post-kapitalistische samenleving. George Martin Fell Brown schreef voor badartworld.net een dossier over Star Trek en socialisme.
De oorspronkelijke reeks van Star Trek, een idee van Gene Roddenberry, beschreef de reizen van het ruimteschip Enterprise in “vreemde nieuwe werelden”, op zoek naar “nieuw leven en nieuwe samenlevingen” waarbij “werd gegaan waar niemand eerder kwam.”
Het werd een klassieker in het genre met vijf actieseries, een animatiereeks voor kinderen, 13 films en talloze boeken. Het zette de norm voor daaropvolgende science fiction reeksen en het creëerde de eerste enthousiaste ‘geek’ fanbasis. Voor sommigen was het zelfs een aanzet om na te denken over socialistische ideeën.
Star Trek ontstond op het hoogtepunt van de Koude Oorlog en de burgerrechtenbeweging in de VS. Star Trek toonde een ruimteschip met een multiraciale bemanning waaronder zwarte, Aziatische en Russische medewerkers. De mensheid was slechts een deel van de ‘Verenigde Federatie van Planeten’ waarin een grote variëteit aan buitenaardse soorten leefden met allemaal eigen culturen, maar waarbij samengewerkt werd voor het gemeenschappelijke goed.
Ondanks alle militaire elementen die aan de karakters werden toegeschreven, trok de bemanning door de ruimte met het oog op een vreedzaam onderzoek. Ze werd daarbij geleid door de richtlijn die het hen verbood om de eigen idealen aan de ontwikkelende samenlevingen op te leggen. Star Trek kwam uit op een ogenblik dat de kijkers getuige waren van de horror van de Amerikaanse imperialistische interventie in Vietnam.
De latere reeksen die op Star Trek voortgingen, kwamen uit op een ogenblik van neoliberalisme en kapitalistisch triomfalisme, van het tijdperk van Reagan en Thatcher tot dat van Bush en Blair. Voor wie opgroeide op een ogenblik dat het officiële mantra was dat er “geen alternatief” op het kapitalisme bestond, was het een eye-opener om Captain Picard te horen verklaren dat in zijn wereld “de verwerving van rijkdom niet langer de drijfkracht van ons leven is. We werken om onszelf en de rest van de mensheid vooruit te helpen.”
Socialisme in de ruimte?
De bedenker van Star Trek, Gene Roddenberry, vertrok van het idee dat “de vaak verguisde gewone man en gewone vrouw een honger hadden naar broederschap” en in staat waren om verder te gaan dan de “kortzichtige standpunten die de mensheid al zo lang verdelen.” De wereld die hij beschreef, kende geen haat en armoede, de overvloed maakte geld overbodig en klassenverschillen waren verdwenen. In Star Trek werden de woorden socialisme of communisme nooit gebruikt om de samenleving te omschrijven, maar daar kwam het wel op neer.
Roddenberry’s hoop op een betere samenleving wordt gedeeld door marxisten, maar ook door aanhangers van tal van andere ideologieën. De moeilijke vraag is doorgaans hoe we voorbij die kortzichtige standpunten van verdeeldheid kunnen gaan en de honger naar broederschap kunnen inlossen.
Gebeurt dit door hervormingen of door revolutie? Gebeurt het door klassenstrijd of klassensamenwerking? Door collectieve actie van de massa’s, het genie van een briljant individu of als objectief gevolg van technologische ontwikkelingen? Roddenberry liet deze vragen grotendeels voor wat ze waren door de serie te situeren na een grote maatschappijverandering.
Terugblikken op het verleden waren beperkt tot referenties en de occasionele episodes waarbij in de tijd werd gereisd. We weten dat er een periode van oorlogen en genocide was, waarin miljoenen mensen stierven, armoede en dakloosheid schering en inslag waren, dictatoriale ‘magistraten’ schijnrechtbanken beheerden en het ‘Aards Leger’ zijn soldaten controleerde met drugs.
We weten dat er een keerpunt was in 2024. Een neo-trotskistische regering kwam aan de macht in Frankrijk. Er waren rellen in San Fransisco die tot significante politieke hervormingen leidden – het is nochtans evident dat rellen doorgaans enkel leiden tot meer staatsrepressie terwijl er voor hervormingen ernstige politieke organisatie nodig is. Gewapende strijd door Ierse republikeinen verenigde Ierland, opnieuw ondanks het in werkelijkheid doodlopende straatje van het individuele terrorisme van het IRA.
Hierna is het verhaal niet meer coherent. Maar tegen 2063 had de mens technologie ontwikkeld die sneller was dan het licht en de ‘Vulcans’ brachten ons hun vreedzaam, logisch, socialistisch ideaal van “de noden van velen zijn belangrijker dan de noden van enkelingen.”
Roddenberry mag dan al een quasi-socialistische samenleving geschetst hebben, zelf was hij geen socialist en al helemaal geen marxist. Hij was een liberale seculiere humanist, maar dan wel optimistischer dan veel anderen over de mogelijkheid van de mensheid om tot verandering te komen.
De oorspronkelijke reeks verkende de grenzen van de mainstream cultuur van de jaren 1960, maar kwam vaak een heel eind achter op de radicaliserende tegencultuur van dezelfde periode. Er was zelfs een aflevering waarin met hippies werd gelachen of nog een vreselijke aflevering, door Roddenberry zelf geschreven, met een ode aan de Amerikaanse vlag en de ‘belofte van trouw’ aan vlag.
Star Trek bracht een visie die vaag genoeg was om zowel marxisten als vage progressieven aan boord te houden. De aanwezigheid van socialisme in de wereld van Star Trek leidde zelfs tot enig scepticisme bij de andere creatieve geesten achter de reeks.
Ronald D Moore, die ‘Star Trek: The Next Generation’ schreef en supervising producent van ‘Deep Space Nine’ was, legde zijn meningsverschil uit: “Gene had opgelegd dat geld bijna niet bestond in de Federatie net zomin als ‘krediet’ en dat was het dan. Persoonlijk vond ik dat nonsens, maar het was nu eenmaal een van de regels.”
Utopisch verhaal
Of Gene Roddenberry nu een bewuste socialist was of niet, Star Trek blijft een goed voorbeeld van ‘utopische’ science fiction. Dit betekent een bewuste omschrijving van een toekomstige samenleving waarin alle, of toch de meeste, problemen die we vandaag kennen opgelost zijn. Utopische fictie komt niet noodzakelijk overeen met utopische politieke visies, waarin doorgaans gedacht wordt dat het mogelijk is om het einde van het kapitalisme te bekomen met voldoende morele of ‘logische’ argumenten die de kapitalistische klasse overtuigen of door het opbouwen van kleine modellen van een ‘ideale’ samenleving als een eiland binnen het kapitalisme.
Vandaag blijft de meeste science fiction ver weg van utopische verhalen. We krijgen vaak militaristische dystopische verhalen, post-apocalyptische hellegaten of werelden die er net als vandaag uitzien maar dan met vliegende auto’s. Dergelijke insteken kunnen wijzen op een gebrek aan vertrouwen in de mogelijkheid van een andere samenleving, laat staan een socialistische maatschappij. Uiteraard stemt dit overeen met de politieke tendens van de afgelopen 30 jaar.
Maar er wordt ook vaak gedacht dat een utopische omgeving onvoldoende materiaal oplevert voor het noodzakelijke conflict in drama. Zelfs antikapitalistische science fiction auteurs schrijven vaker over een kapitalistisch dystopia dan over een socialistisch utopia. Dit heeft het spijtige effect dat heel wat antikapitalistische science fiction nodeloos pessimistisch overkomt.
Een aantal van de beste verhalen uit Star Trek gebruikten de utopische setting voor een andere vorm van verhaalvertelling. Het opende mogelijkheden voor nieuwe bronnen van conflicten en oude conflicten werden op nieuwe manieren opgelost.
Een van de klassieke orginele episodes was ‘The Devil in the Dark’. Het verhaal van die aflevering over een ruimtemonster die een groep arbeiders in de ruimte terroriseert en één voor één vermoordt, klinkt bekend in de oren. Het is hetzelfde verhaal als ‘Alien’ (1979), op zich ook een briljant voorbeeld van antikapitalistische science fiction. Maar Alien laat het monster los in een kapitalistisch dystopia en niet in een socialistisch utopia. Het conflict wordt op een totaal verschillende wijze opgelost. In Alien gaat het om een eenvoudig overlevingsverhaal. In ‘The Devil in the Dark’ wordt nagegaan of een beter begrip van het monster mogelijk is en zelfs indien het tot rede kan gebracht worden.
Kritikasters beschuldigen socialisten er graag van dat we denken over alle antwoorden te beschikken. In werkelijkheid zorgt het socialisme door te antwoorden op de grote vragen van vandaag voor een hele reeks nieuwe vragen die nog niet gesteld worden onder het kapitalisme.
Op dat vlak was ‘The Next Generation’ de sterkste reeks van Star Trek. Het blijkt onder meer uit de wijze waarop de reeks omgaat met de centrale richtlijn, het principe dat de federatie zich niet mag inmengen met buitenaardse soorten die nog niet sneller dan het licht kunnen reizen. Dit schakelt de mogelijkheid van drama door imperialistische interventies uit, maar het leidt tot nieuwe ethische dilemma’s wanneer deze beschavingen in gevaar waren door natuurlijke of andere rampen. Het principe op zich werd betwist door een laag van fans (en de recente films).
Maar ‘The Next Generation’ stelde de kwestie als een ernstig ethisch dilemma. Dergelijke dilemma’s waren nooit een kwestie in de imperialistische zoektocht naar slaven en kolonies in het vroege kapitalisme. Zelfs vandaag is dit geen kwestie in de imperialistische oorlogen voor grondstoffen en prestige.
Het wordt nog beter als de reeks de mogelijkheden van technologie en van sociale verandering aanwendt om fundamentele vragen te stellen over wat het betekent om mens te zijn. In ‘The Measure of a Man’ houdt de androïde Data een pleidooi voor zijn eigen mensheid tegen een sceptische admiral. In ‘Darmok’ wordt de Federatie geconfronteerd met een buitenaards ras, de Tamarians, die communiceren met metaforen die enkel door andere Tamarians worden begrepen. In ‘The Inner Light’ dwingt een ruimtesonde Captain Picard om op 20 minuten een volledig leven te leiden in de geest van een alien op een afstervende wereld. Al deze verhaallijnen gaan niet meteen in tegen het status quo van de huidige samenleving, maar ze wijzen wel op nieuwe wijzen waarop we kunnen vooruitgaan eens we voorbij dat status quo zijn.
De mensheid moet zich verantwoorden
Star Trek was erg goed in het aanbrengen van nieuwe ideeën voor een utopische setting. Vaak wordt de techniek van utopische fictie gebruikt om doorheen de betere toekomst commentaar te geven op de onrechtvaardigheden van vandaag. Zo zijn er ‘Looking Backward’ van Edward Bellamy uit 1888 of ‘News From Nowhere’ van William Morris uit 1890 waarin mensen uit het heden vol bewondering kijken naar de utopische samenleving die ze bezoeken en hierdoor beter de problemen van hun eigen tijd begrijpen.
De eerste aflevering van ‘The Next Generation’ ging een stap verder met een bijna goddelijke alien, ‘Q’, die de mensheid ter verantwoording riep omdat het een “jammerlijk wild ras” is. De ploeg van de Enterprise moest de misdaden van het menselijke verleden – ons heden – erkennen en tegelijk aantonen dat fundamentele verandering mogelijk was.
De reeks maakte echter vooral gebruik van de techniek om te gaan waar niemand eerder kwam, waarbij de Federatie in contact kwam met nieuwe krachten die de slechtse onderdelen van de hedendaagse mensheid vertegenwoordigden.
Latere reeksen hadden elk hun eigen benadering. ‘Deep Space Nine’ ging vooral over een ruimtestation van de Federatie die betrokken was in diplomatie met andere krachten. In ‘Voyager’ was er een ruimteschip van de Federatie die vastzat aan de andere kant van de melkweg. En ‘Enterprise’ situeerde zich in de periode voor de Federatie er was. Dit alles voorziet onze socialistische ontdekkingsreizigers van een niet aflatende voorraad krijgsheren, spionnen, gangsters en haatverspreidende creaturen.
In deze afleveringen brengen onze helden hun oordeel over deze vertegenwoordigers van onze hedendaagse samenleving. Ze gingen in op thema’s als racisme, seksisme, homofobie, transfobie en religieuze onverdraagzaamheid. De resultaten waren erg verschillend inzake kwaliteit.
‘Let That Be Your Last Battlefield’ is één van de meest bespotte afleveringen van Star Trek. Het komt uit de oorspronkelijke reeks en brengt een uitdrukkelijke boodschap over hoe slecht racisme is. De aflevering toont een strijd tussen twee leden van een buitenaards ras dat half-zwart en half-blank was. Geen enkel bemanningslid van de Enterprise kon begrijpen waarom ze elkaar bestreden, tot één van de strijders uiteindelijk verklaarde waarom hij de andere zo haat: “Ik ben zwart aan de rechterkant. Al die mensen zijn blank aan de rechterkant.”
Het wees op een zwakkere kant van Roddenberry’s visie en het toont aan dat hij zeker geen marxist was. De aflevering erkent dat racisme slecht is. Maar er wordt niet ingegaan op de vraag welke sociale krachten tot racisme leiden. Er is geen oorlog en geen geschiedenis van slavernij of repressie. De twee aliens zijn racist omdat ze racistische standpunten hebben. Het racisme wordt veroordeeld en moet bestreden worden door kleurenblindheid of in dit geval dyslexie.
Er was een meer algemeen probleem met de wijze waarop de verschillende buitenaardse rassen doorheen Star Trek doorgaans één enkel kenmerk van de mensheid symboliseren. Zo zijn de Vulcans koud en logisch, de Klingons oorlogszuchtig, de Borg zijn ultra-conformistisch en op consumptie gericht, de Ferengi zijn kapitalisten. De aanwezigheid van kapitalisten is uitermate vreemd aangezien het kapitalisme niet kan functioneren zonder arbeiders die uitgebuit worden. Het maakt dat het oordeel van buitenaardse rassen die een slecht kenmerk van de mensheid symboliseren minder overkomt als een veroordeling van de samenleving, maar slechts als een kritiek op enkelingen in die samenleving.
Naarmate de reeks verder ontwikkelde, moesten een aantal vaak terugkerende rassen noodzakelijkerwijze wel een uitgebreider profiel krijgen. Als je een verhaal over een staking wil vertellen, zal dit niet werken in het klassenloze utopia van de Federatie. Gelukkig zijn er dan de Ferengi, een ras dat uitermate trouw is aan het kapitalisme. Zo is er dan de aflevering ‘Bar Association’ in de reeks Deep Space Nine. Voor een staking heb je ook arbeiders nodig die in staking gaan en dus moeten er ook Ferengi arbeiders zijn. Dan wordt het oorspronkelijke concept van Ferengi als een ras van kapitalisten doorbroken.
De Ferengi worden dan maar een ras dat onderworpen is aan een kapitalistisch systeem waar andere Ferengi tegen ingaan. De Federatie keert zich niet zozeer af tegen de Ferengi wegens hun egoïsme, het steunt de Ferengi arbeiders in hun staking.
Ronald D Moore, de producent van Deep Space Nine, was gespecialiseerd in dergelijke wendingen en maakte er een rode draad van doorheen de reeks. Door zich te beperken tot één ruimtestation was het mogelijk om gedetailleerder in te gaan op een beperkt aantal buitenaardse rassen. Het eerste grote aandachtspunt was het conflict tussen de militaristische Cardassians en de diepgelovige Bajorans, een verwijzing naar het conflict tussen Israël en Palestina dat ook al aan bod kwam in ‘The Next Generation.’ Later maken we kennis met het ‘Dominion’, een duistere tegenhanger van de Federatie gericht op imperialistische veroveringen en met een rigide kastenstelsel.
Doorheen de reeks werden deze samenlevingen, naast de oude favorieten zoals de Klingons en de Romulans of de niet zo favoriete Ferengi, sterker ontwikkeld van abstracties van de hedendaagse maatschappelijke ideeën tot samenlevingen onderworpen aan de hedendaagse sociale structuren. Tegen het einde van de reeks moest de regering van de Ferengi hervormingen doorvoeren zoals een taks op smeergeld terwijl de Cardassians een revolutie leiden tegen hun eigen regering.
Dit alles werd naar voor gebracht door dezelfde Ronald D Moore die neerbuigend sprak over de socialistisch aandoende visie van Roddenberry. In zijn aanpak van de buitenaardse vertegenwoordigers van de hedendaagse mensheid, ging hij een stap verder dan Roddenberry door aan te tonen dat zelfs deze aliens in staat waren om hun kortzichtige standpunten achter zich te laten.
Visie versus boodschap
Star Trek bracht de visie van Gene Roddenberry, maar het was ook een televisiereeks gemaakt onder een kapitalistisch systeem. Het conflict tussen kunst voor de kunst en kunst als koopwaar is een vaak terugkerend probleem onder het kapitalisme. Dit probleem is altijd erg zichtbaar in langlopende reeksen.
Star Trek kwam bijna niet op televisie. De pilootaflevering werd door NBC afgekeurd omdat er teveel moest bij nagedacht worden: er werd aangedrongen op meer actie. Doorheen de geschiedenis van Star Trek was er een constant spanningsveld tussen de visie van een betere toekomst en de winsthonger van de televisiestudio. Het resultaat was een reeks die zowel onderdeel was van zijn tijd als erop vooruit liep.
Star Trek was dan wel sterk als het racisme van bij het begin omschreef als iets uit het verleden, maar inzake seksisme lag het moeilijker. In de pilootaflevering ‘The Cage’ was er een grote gelijkheid. Maar na tussenkomst van NBC werden vrouwen tot minder centrale posities veroordeeld, ze kregen ook afzonderlijke uniformen met minirokjes. Het leidde tot een van de meer amusante spanningen tussen Roddenberry en de televisiebonzen. Toen ‘The Next Generation’ begon, drong Roddenberry erop aan dat de Federatie het seksisme achter zich had gelaten en er in de bijrollen ook vrouwen in maatpakken moesten zijn en mannen in minirokjes. Dit bleef drie seizoenen duren tot de televisiebazen er uiteindelijk mee instemden dat alle minirokjes verdwenen.
Een ander conflict was er rond het thema van homofobie en LGBTQ karakters. Er waren wel enkele afleveringen met allegorieën rond homofobie en transfobie, maar er was een lange strijd met de televisiebonzen nodig vooraleer er ook LGBTQ karakters een rol kregen. Rick Berman, de producent van de latere reeksen, hield een aflevering van ‘The Next Generation’ met een allegorie rond HIV/Aids tegen. Hij stuurde ook een persbericht rond om een theorie van fans over de homoseksualiteit van een minder belangrijk karakter in een van de films te ontkrachten.
Het eerste LGBTQ karakter in de reeks was luitenant Dax in Deep Space Nine. Ook in die figuur zien we de spanningen nog doorzinderen. Ze kwam van het ras ‘Trill’, die als gastheer functioneren voor symbiotische soorten die het geheugen en persoonlijkheden van vorige gastheren overdragen. Dax had romantische affaires met zowel vrouwen als mannen, maar haar lesbische relaties werden voorgesteld als het vervolg op eerder aangegane relaties als mannelijke gastheer van een persoonlijkheid.
De latere reeksen van Star Trek kregen af te rekenen met lage waarderingscijfers waarop meer werd ingegrepen door studiobonzen. Deep Space Nine moest zichzelf steeds opnieuw uitvinden met nieuwe karakters en veranderende uitgangspunten, in de hoop dat dit de waarderingscijfers zou opkrikken. De schrijvers maakten er het beste van, maar het hielp niet. Deep Space Nine was volgens de studiobonzen “te donker” waardoor Voyager lichtvoetiger moest worden. Dit ging zo ver dat het soms overkwam als een kinderprogramma.
Met Enterprise wilde de studio nieuwe kijkers aantrekken door het verband met de rest van Star Trek naar de achtergrond te verdrijven. De woorden ‘Star Trek’ verdwenen uit de naam van de reeks. In plaats van een orkest bij de opening van elke aflevering kwam er een popliedje. De reeks deed meer beroep op tijdreizen als goedkope uitleg voor fouten in de continuïteit. In een wanhopige poging om alles nog sexier te maken, kwam er een ‘decontaminatiekamer’ waarin karakters ontsmet werden door zich uit te kleden en een ontsmettingsgel over elkaar te smeren.
Dit alles werd nog doorgetrokken in de nieuwe reeks films. De creatieve leiding werd overgedragen aan JJ Abrams, de schrijver van Armageddon. De films werden voorgesteld als “niet de Star Trek van je ouders.” Abrams deed de televisiereeksen af als “te filosofisch.” De winstgevendheid moest centraal staan en dus werd Star Trek omgevormd tot triviale actiefilms. Chris Pine, die de nieuwe Captain Kirk speelt, legde dit in kapitalistische termen uit: “In 2016 kan je geen Star Trek maken waar je teveel moet bij nadenken. Dat zou niet werken in de huidige markt.” Het spanningsveld was verdwenen, de slechterikken wonnen.
Zelfs indien het huidige Star Trek heeft toegegeven aan de druk van de “huidige markt”, moeten we er tenminste aan herinneren dat de 50-jarige geschiedenis van de reeks rijker is. Het wijst op de mogelijkheid van een betere wereld, een wereld waar we nu al voor kunnen strijden, zelfs indien we niet over de utopische middelen beschikken die Roddenberry verzon. We kunnen een nieuwe wereld bekomen die heel wat nieuwe vragen zal opwerpen, maar waarin kapitalisme, imperialisme, discriminatie en de druk van de ‘huidige markt’ allemaal een relikwie van een lang vervlogen tijdperk zullen zijn.
Dit jaar is het 60 jaar geleden dat Bertolt Brecht overleed. Dat was op 4 augustus 1956. Brecht was een van de grootste schrijvers uit de 20e eeuw. Er is al veel geschreven over de toneelschrijver, dichter en theatertheoreticus, maar het boek van Stephen Parker is de meest volledige biografie in het Engels. Er wordt gebruik gemaakt van brieven, dagboeken en ongepubliceerd materiaal, waaronder de medische dossiers over Brecht. Parker kon in de archieven van de voormalige DDR duiken. In tegenstelling tot sommige andere werken is deze biografie gelukkig erg positief over de socialistische standpunten van Brecht.
Recensie van “Bertolt Brecht: a literary life” (Stephen Parker), door Niall Mulholland van het CWI
Bertolt Brecht werd in 1898 geboren in een middenklassegezin in Augsburg in het zuiden van Duitsland. Hij leed aan ernstige hart- en nierproblemen. Parker besteedt veel aandacht aan de impact van zijn zwakke gezondheid en de angst voor de dood op de kunst van Brecht, onder meer in zijn vroege stukken zoals Baal. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog schreef Brecht gedichten voor de Duitse keizer in schoolkrantjes. Maar naarmate het nieuws over de slachtpartijen doorsijpelde, groeide de afkeer tegenover de oorlog. “Aanvankelijk was schrijven voor hem een vlucht, maar in zijn adolescentie werd het een manier om zichzelf te uiten,” merkt Parker op.
Brecht verwelkomde de Russische revolutie van 1917 en speelde een beperkte rol in de revolutionaire gebeurtenissen in München. Hij werd politiek bewust door de oorlog en de jaren van revolutie en contrarevolutie onder de Weimar-republiek. De strijd tussen de linkse Spartakistenbeweging onder leiding van Rosa Luxemburg, naar wie Brecht opkeek, en de reactionaire Freikorpsen in de jaren 1918-19 had een grote impact op de opkomende schrijver. Als student geneeskunde in München begon hij toneelstukken te schrijven en ontwikkelde hij zijn specifieke regiestijl. Hij stelde onomwonden dat hij het Duitse theater zou redden van het sentimentele en het expressionistische.
Nadat hij in 1924 naar Berlijn verhuisde, zorgde de combinatie van het lezen van Karl Marx en de enorme frustratie over de beperkingen van het burgerlijke theater tot wat Brecht zijn nieuwe revolutionaire aanpak noemde: het ‘episch theater.’ Brecht stelde vast dat het gevestigde theater niet in staat was om de moderne realiteit volledig te vatten. Hij wilde het op revolutionaire wijze omvormen tot een forum dat het publiek moest duidelijk maken dat het nodig is om de wereld te veranderen. Zijn ‘theater van het wetenschappelijke tijdperk’ was entertainend maar ook didactisch. Er werd ingegaan op de dilemma’s van de moderne samenleving waarin een individu op zich hulpeloos staat tegenover het barbaarse kapitalisme en moet zoeken naar nieuwe manieren van denken en organiseren om het leven echt menselijk te maken.
In deze zoektocht werd hij in grote mate bijgestaan door de actrice Helene Weigel met wie hij in 1929 huwde. Er waren ook andere belangrijke medewerkers op zowel professioneel als persoonlijk vlak. Parker brengt nieuwe biografische feiten over Elisabeth Hauptmann, Margarete Steffin en Ruth Berlau. “Toneel was voor Brecht vooral een sociale activiteit,” stelt Parker, die tegelijk benadrukt dat Brecht daarbij als genie wel een centrale rol speelde. Parker gaat ook in op de grote invloed van de ‘onafhankelijke marxist’ Karl Korsch en de linkse cultuurcriticus Walter Benjamin.
In 1928-29 kende Brecht een enorm succes doorheen Duitsland en kwam er ook internationaal lof voor zijn ‘Driestuiversopera’. Deze eerste grote moderne musical schreef Brecht samen met Kurt Weill. Het was een “sociale en politieke satire” waarin “criminelen tegelijk de bourgeois zijn.” De twee reageerden later met de opkomst van Hitler en het fascisme in de opera ‘Mahogany.’
Brecht ontvluchtte Duitsland op de dag dat Hitler in 1933 aan de macht kwam. Hij trok naar de Verenigde Staten. Toen de Koude Oorlog losbarstte werd hij in 1947 aan strenge ondervragingen onderworpen. Brecht slaagde erin om terug te keren naar Duitsland, naar de pas ontstane Duitse Democratische Republiek (DDR) waar hij het bekende Berliner Ensemble stichtte. Hierdoor werd het mogelijk om zijn stukken op te voeren en doorheen Europa te touren hiermee. Uiteindelijk speelde zijn zwakke gezondheid hem parten en in 1956 overleed Brecht.
Bertolt Brecht werd nooit lid van de Duitse Communistische Partij (KPD) maar was wel een sympathisant. Hij was soms erg kritisch over het stalinisme, maar hij bleef binnen het korset van het systeem en week publiekelijk niet af van de partijlijn. Parker stelt dat Brecht meende dat de Duitse Sociaaldemocratische Partij (SPD) en de KPD niet tot eenheid konden komen om de opkomst van Hitler te stoppen. Volgens Parker ging Brecht mee in de “heersende KPD-doctrine over het sociaal fascisme,” waarmee eenheid werd tegengehouden. Deze doctrine was “ingegeven door een dogmatische koppigheid ter linkerzijde om te erkennen dat ‘hun’ kiezers uit de arbeidersklasse voor de nazi’s hadden gekozen.”
Het klopt dat de Comintern en de KPD in hun ‘derde periode’ stelden dat de SPD-aanhangers ‘sociale fascisten’ waren en dat dit een belangrijk obstakel vormde om tot arbeiderseenheid te komen. Maar het is niet correct dat de meeste werkenden zich tot de nazi’s keerden. Het was mogelijk om hen over te winnen tot een principieel eenheidsfront van de massapartijen van de werkende klasse om zo het fascisme te verslaan, een politiek die voorgesteld werd door Leon Trotski.
Brecht keek op naar Trotski, hij zei aan Walter Benjamin dat er “goede redenen waren om aan te nemen dat Trotski de belangrijkste levende Europese schrijver was.” Maar tegelijk verdedigde hij publiekelijk het stalinisme tegen de revolutionair in ballingschap. “Zijn bewondering voor Trotski’s werken en de politieke strategie van deze revolutionair bleef overeind. In 1942 las Brecht het boek van Trotski over Lenin met ‘veel plezier’,” aldus Parker. In de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog herhaalde Brecht enkele van de kritieken van Trotski op de strategie van Stalin die de wereldrevolutie in de kiem smoorde, in private gesprekken bracht hij kritiek op de monsterlijke stalinistische zuiveringen. Maar op andere momenten rechtvaardigde Brecht de Moskouse schijnprocessen waarmee de oude Bolsjewieken aan de kant werden geschoven.
De beruchte satire ‘De oplossing’ – “Misschien moet de regering het volk ontbinden, en een ander volk kiezen” – gaat moeilijk samen met zijn publieke steun aan de heersende stalinistische partij in de DDR tijdens de opstand van de Berlijnse werkenden in 1953. Brecht riep op tot een ‘groot debat’ over de ‘gerechtvaardigde klachten’ van de werkenden. Maar het was voorspelbaar dat het regime dit zou negeren toen de noodtoestand werd uitgeroepen en de controle door het regime hersteld werd.
Hoe kunnen deze enorme tegenstrijdigheden verklaard worden? Zoals veel artiesten en linkse intellectuelen in die tijd stond Brecht onder enorme politieke, sociale en soms ook professionele druk van zowel het kapitalisme als het stalinisme. Brecht onderging jarenlang een vervolging en moest in ballingschap gaan waarbij gezondheidsproblemen en armoede dominant waren. Opstandige artiesten verdwenen door de stalinistische zuiveringen in Rusland.
Onder deze omstandigheden hielden erg weinig linkse intellectuelen en artiesten het hoofd boven water. Zoals veel anderen dacht Brecht ten onrechte dat publieke kritiek op het totalitaire bureaucratische regime vooral door de kapitalistisch reactie zou gebruikt worden in de pogingen om het ‘socialistische’ Rusland te ondermijnen en te vernietigen. Voor Brecht was het “enige alternatief op het socialisme” (hij bedoelt eigenlijk het stalinisme), aldus Parker, “fascisme en oorlog.”
Het ontbrak Brecht aan een begrip van de nood van een onafhankelijke rol van de arbeidersklasse, van een programma van socialistische revolutie in de kapitalistische landen en van politieke revolutie in de stalinistische landen om de heersende bureaucratie omver te werpen en de arbeidersdemocratie te herstellen. Deze strijd werd voorgesteld door Trotski en zijn medestanders. Hieraan deelnemen, betekende een beslissende breuk met het kapitalistische establishment en de middelen, het prestige en de privileges van de stalinistische regimes.
Het pleit in zijn voordeel dat Brecht geen ja-knikker was. Hij ging soms in tegen de leiding van de KPD en nadien met de bureaucratie van de DDR. Zoals Trotski was ook Brecht een tegenstander van het stalinistische ‘socialistische realisme’ in de cultuur en de kunsten. Hij ging in debat met invloedrijke politiek-literaire figuren zoals Georg Lukács, wiens ‘minimale estethiek’ volgens Parker vertrekt van het idee dat kunst de massa’s moet inspireren met hoopgevende beelden van een samenleving in revolutionaire ontwikkeling. Brecht deed dit af als ondialectisch en als een manier om de verbeelding te onderdrukking. In de jaren 1930 waren er volgens Parker hoogoplopende discussies rond dergelijke kwesties. Lukács zag in Brecht iemand die van de lijn afweek, een oordeel dat overeenkwam met de beschuldiging van trotskisme. “Dat oordeel was gevaarlijk en beschadigend voor Brecht in de partijkringen en dit bleef zo tot aan zijn dood.”
De werken van Brecht hebben de DDR en zijn grijze stalinistische functionarissen overleefd. Zijn toneelstukken en gedichten blijven levendig en relevant. Zijn afstandscreërende technieken van acteren, regisseren en schrijven, waarbij de ‘dialectische objectiviteit’ naar voor gebracht wordt, leverden baanbrekende werken op. Parker brengt een biografie die een beter licht werpt op de erfenis van deze grote schrijver.