Category: Recensies/Cultuur

  • 40 jaar geleden: de dood van Bob Marley, strijder voor een andere wereld

    Artikel door Jason Toynbee (Socialist Alternative – ISA in Engeland, Wales en Schotland)

    Bob Marley stierf veertig jaar geleden, op 11 mei 1981. Het is een buitengewoon feit, maar vandaag is hij nog steeds de enige mondiale superster uit de neokoloniale wereld. Dat niet alleen: hij is de enige mondiale superster die succes behaalde door het schrijven en uitvoeren van liedjes van verzet tegen het systeem waaronder we leven, namelijk het kapitalisme. Dit maakt van hem een belangrijke figuur voor socialisten. Hoe heeft hij zich vanuit Jamaica via de internationale muziekindustrie een weg kunnen banen naar het wereldtoneel? En welke politieke lessen kunnen we uit zijn leven en werk trekken?

    Bob Marley werd geboren in een afgelegen gehucht in het grillige heuvelland van noord-centraal Jamaica. Hij was de zoon van een jonge vrouw uit een boerenfamilie en een blanke koloniale bestuurder die in het gebied gestationeerd was. Zijn vader vertrok kort na Bob’s geboorte. De jongen bracht een groot deel van zijn jeugd door in het verarmde staatshuisvestingsproject Trenchtown in Kingston. De harde vroege ervaring van een gemengde afkomst in een onderdrukte zwarte gemeenschap, waar een lichte huidskleur gewoonlijk stond voor macht en rijkdom, heeft ongetwijfeld bijgedragen tot zijn zelfredzaamheid. Hij moest vechten om zichzelf te bewijzen. Maar de “Tuff Gong”, zoals hij later genoemd zou worden, voedde ook een buitengewoon gevoel voor hoe menselijke wezens samen kunnen floreren als er niet de brute onderdrukking van het “Babylon-systeem” was geweest.

    Deze combinatie van ruw materialisme, spiritualiteit en solidariteit zou Bob’s benadering van muziek gedurende zijn korte leven bepalen. Toch zou het een vergissing zijn om hem als een eenzaam genie te zien. Cruciaal is dat hij opgroeide in een muziekscene waarin klein-kapitalistische concurrentie en de collectieve praktijk van muzikanten samenkwamen in een stimulerende dialectiek van creativiteit.

    Toen Bob in het begin van de jaren zestig muziek begon te maken, was de belangrijkste vorm van vermaak voor de zwarte Jamaicaanse arbeidersklasse de danszaal. Hier kwamen mensen samen om in het weekend te dansen op opgenomen muziek. De platen werden voornamelijk geleverd door drie grote mobiele geluidssystemen waarvan de exploitanten ook studio’s bezaten en zangers, liedjesschrijvers en muzikanten inhuurden voor opnamesessies.

    De concurrentie tussen de exploitanten was intens en het fortuin van een “sound” hing volledig af van zijn vermogen om het publiek op de dansvloer in beweging te houden door voortdurend nieuwe platen te draaien. Om hun exclusiviteit te waarborgen, maakten de exploitanten vaak krassen in de platen of gebruikten ze blanco labels om te voorkomen dat concurrenten te weten zouden komen wie de muzikanten waren.

    Dit was de muziekscene waarin Bob en de andere Wailers terecht kwamen toen ze in 1964 opnamen begonnen te maken voor geluidsinstallateur ‘Sir’ Coxsone Dodd en zijn Studio One label. Hun eerste plaat, ‘Simmer Down’, was een liedje van het moment, een oproep aan de ‘rude boys’ van de Kingston gangs om te stoppen met hun straatgevechten. Maar meer nog dan dit was de zang van Bob een oproep tot solidariteit en eenheid van de arbeidersklasse als antwoord op hun verdeeldheid. Het deuntje werd een hit op de dansvloer. Op de avond van de opnamesessie zag Bob hoe Sir Coxsone een eerste persing draaide op een dansfeest, en zag de menigte de vloer op stormen toen de plaat voor het eerst ‘viel’.

    Dit is de sleutel. In het culturele laboratorium van Kingston in de jaren zestig werden nieuwe platen niet alleen in een paar uur gemaakt en uitgebracht, maar groeiden de vaardigheden van de muzikanten ook exponentieel en kwamen nieuwe stijlen tot bloei naarmate techniek en stijl werden gedeeld en aangescherpt. Van ska tot rocksteady tot reggae waren de Wailers de voorhoede van de muzikale explosie van dit volk. Ze zijn echter nooit succesvol geweest. Zoals de meeste Jamaicaanse groepen leefden ze van dag tot dag, terwijl sessiemuzikanten een zeer bescheiden inkomen hadden, en de muziekbazen van Kingston hun inkomsten proberen op te drijven door een toppositie uit te bouwen.

    Tegen het einde van de jaren ’60 begon Jamaicaanse muziek te verkopen in het Verenigd Koninkrijk, en niet alleen aan migranten van het eiland die sinds 1948 waren aangekomen, maar ook aan blanke jongeren uit de arbeidersklasse. Na voor andere producers te hebben gewerkt (en gedurende een korte periode met hun eigen label) probeerden de Wailers door te breken op deze nieuwe internationale markt, maar met weinig succes.

    Alles veranderde door een toevallige ontmoeting tussen Bob en de Jamaicaanse eigenaar van het platenlabel Island in Londen in 1972. Chris Blackwell, afkomstig uit een burgerlijk, Engels koloniaal gezin, had het bedrijf in 1958 in Kingston opgericht en trok twee jaar later naar Londen. In 1972 was Island een succesvol rocklabel en Blackwells idee was om Bob en de Wailers op de markt te brengen bij rockfans door gebruik te maken van een albumformaat. Het repertoire van protestliederen, spiritualiteit en liefde van de band zou opnieuw worden verpakt via een rockproductie en aanpassing van de sound, inclusief leadgitaar en funky keyboardgeluiden.

    Vooral Bob van de Wailers was een actieve medewerker aan deze remake. Op een missie om het brede publiek voor zwarte muziek in de VS te bereiken, zou de Island-deal een opstapje zijn. Ondertussen ging hij gekleed in denim en werd hij de leider van een reggae-rock band die zowel concerten kon spelen als platen maken, en zo een nieuw publiek van voornamelijk blanke jongeren kon opbouwen.

    Er zat altijd een twist aan. Bob’s muziek bevatte zowel prachtige, vaak weemoedige liefdesliedjes als liederen over spirituele genezing. Maar wat zijn werk echt kenmerkte, was de politieke inhoud. De strijd van de Jamaicaanse massa’s tegen het kolonialisme en, na de onafhankelijkheid in 1962, de neokoloniale heerschappij van de gemengde rassen en de rijke middenklasse had een grote invloed op zijn teksten. Zoals veel Jamaicaanse jongeren van zijn generatie werd deze strijdbaarheid weerspiegeld door Rastafari. Rastafari was een religieuze beweging met een god op aarde in de vorm van keizer Haile Selassie van Ethiopië, maar was ook altijd politiek van aard omdat het voorwerp van zijn minachting niet een bovennatuurlijke duivel was, maar ‘Babylon’, het kapitalistische koloniale systeem dat de verarmde zwarte massa’s van het Caribisch gebied en zelfs de hele wereld onderdrukte.

    Ongetwijfeld was Bob’s toenemende internationale succes vanaf 1972 voor een groot deel te danken aan de politieke verzetsliederen die hij zong. Zoals Klive Walker opmerkte, bleven deze songs verschijnen, en in tegenstelling tot wat algemeen wordt aangenomen, maakten songs over de noodzaak van sociale verandering het grootste deel uit van zijn latere werk. Dat is belangrijk: Bob Marley heeft zich nooit ‘verkocht’. Ondanks het feit dat hij na zijn dood door de muziekindustrie werd neergezet als een opgedofte ‘natuurlijke mysticus’, is het toch vooral zijn muzikaal pleidooi voor strijd waar hij om herinnerd wordt.

    “Get up, stand up, stand up for your rights / Get up stand up, don’t give up the fight” (“Sta op, sta op, sta op voor je rechten / Sta op, sta op, geef de strijd niet op”). De woorden en die dreunende, stotterende baslijn komen in 1973 uit de speakers in een afgeladen studentenkamer. Ik werd tegen de muur gesmeten, door elkaar geschud – en bovenal gepolitiseerd! Ik beschouwde mezelf toen al als een socialist, maar ‘Get Up, Stand Up’ overtuigde me ervan dat het niet alleen juist, maar ook rechtvaardig is om te vechten voor verandering. En dat is zeker het punt. Duizenden, misschien wel miljoenen mensen zijn in de loop der jaren geïnspireerd geraakt en aangespoord tot actie door Bob Marley’s boodschap dat de wereld moet veranderen. De vraag is natuurlijk: hoe kan dat?

    In de jaren zeventig brak in het Caribisch gebied, net als in de rest van de wereld, een periode aan van verhevigde klassenstrijd. Terwijl de naoorlogse ‘Gouden Eeuw’ van relatieve welvaart tot stilstand kwam en het kapitalisme in een langdurige crisis belandde, vochten de arbeidersklasse en de uitgebuite massa’s overal terug om te proberen hun aandeel in de welvaart te behouden. In Jamaica kwam het ‘democratisch socialisme’ prominent naar voren toen de Nationale Volkspartij (Peoples National Party, PNP) van Michael Manley aan de macht kwam. Als regeringspartij koos zij resoluut voor een linkse koers met een programma van nationalisaties, het creëren van jobs en openbaar onderwijs, terwijl de Jamaica Labour Party, die duidelijker de heersende klasse van na de onafhankelijkheid vertegenwoordigde, vocht voor het behoud van het kapitalisme en het status quo.

    Bob en de Wailers hadden ooit voor de PNP gespeeld – op de achterkant van een vrachtwagen tijdens de verkiezingscampagne van 1972. Maar naarmate het decennium vorderde en de strijd voor het socialisme intensiever werd, werd hij met tegenzin in het middelpunt van de nationale politiek geplaatst. Gevestigd in Kingston en inmiddels een internationale ster, organiseerde hij twee grote openluchtmanifestaties in de stad. Deze waren door Bob en de zijnen gepland om de geweldsspiraal waarin de Jamaicaanse politiek verzeild was geraakt, te doorbreken.

    Zoals in zoveel neokoloniale landen was de burgerlijke democratie ook in Jamaica nooit volledig tot stand gekomen. In de jaren zeventig leidde de groeiende macht van de bendes in Kingston tot een vorm van ‘cliëntelisme-politiek’, waarbij dominante bendes en hun bazen (de ‘doms’) zich aansloten bij de twee grootste partijen. In de buurten die zij controleerden, verwierven de doms politieke gunsten in ruil voor hun steun aan een partij en het leveren van stemmen voor die partij bij de verkiezingen. Naarmate de politieke inzet toenam, vochten de bendes steeds bitterder om de controle over de straten en om de politieke macht.

    Vastbesloten om het geweld dat Kingston teisterde te overwinnen door zijn persoonlijk charisma en de kracht van zijn muziek, probeerde Bob te bemiddelen tussen de leiders van de JLP- en PNP-bendes. Maar de logica van het systeem was tegen hem. Het “Smile Jamaica” concert dat hij voor december 1976 had gepland, was bedoeld als een manier om verzoening tot stand te brengen, maar het werd in feite een oorzaak van escalatie van het geweld. Twee dagen voordat het concert zou plaatsvinden, stormden gewapende mannen het Hope Road-complex van Bob binnen en schoten op Bob en Rita Marley, en manager Don Taylor. Ze raakten daarbij gewond. Dit was waarschijnlijk het werk van de pro-JLP bende onder leiding van Claudie Massop, en bedoeld om een einde te maken aan een concert dat, gezien Bob’s vroegere affiliatie, de indruk zou kunnen wekken dat het ten gunste van de PNP was. De tactiek werkte niet: een zwaar gehavende Bob Marley slaagde erin op te treden. Daarna ontvluchtte hij Kingston met de Wailers voor een lang verblijf in Londen waar ze de albums Exodus en Kaya maakten.

    Begin 1978 was Bob terug in Jamaica, klaar om het opnieuw te proberen. Deze keer hadden zijn onderhandelingen met de bendeleiders meer succes. Het ‘One Love’-concert, zoals het werd genoemd, verliep soepel, en op het hoogtepunt van het concert haalde Bob de partijleiders op het podium. Eén aan elke kant, hij hief hun armen en klemde hun handen in de zijne. Op de beelden van het concert is te zien hoe ze ongemakkelijk naar beneden kijken.

    Wat moeten we denken van Bob’s uitstapje naar de politiek via een muzikaal ritueel? Het idee dat een geïsoleerd massaal evenement in de vorm van een concert het volksbewustzijn kan veranderen of onverbiddelijk tegenover elkaar staande politici kan samenbrengen, is in zekere zin naïef. Het impliceert dat er een manier is om de historische klassenstrijd te overstijgen.

    In feite nam het bendegeweld in de praktijk toe toen Jamaica vanaf het midden van de jaren zeventig in een periode van toenemende economische crisis terechtkwam – met inflatie en een enorme stijging van de werkloosheid. De linkerzijde in de PNP riep terecht op tot een massamobilisatie. Het was nodig om met partij-activisten het hele land door te trekken om steun te verwerven voor de nationalisaties, een geplande productie en arbeiders- en gemeenschapsraden. Misschien gedeeltelijk als reactie op deze linkse verschuiving onder de basis van de PNP voerde de grootste crediteur van Jamaica, het IMF, begin 1977 de druk op door te eisen dat de regering de overheidsuitgaven drastisch zou beperken en zou afzien van nationalisatie. Niet-naleving van deze eis zou leiden tot inbeslagneming van de leningen van het IMF – een bitter voorproefje van het komende neoliberalisme. De leiding van de PNP verwierp deze eisen en nam in plaats daarvan het programma van links voor een massamobilisatie over. Maar premier Manley nauwelijks had het nieuwe programma goedgekeurd of hij maakte een bocht, gaf toe aan het IMF en draaide de poging om een volksbeweging op te bouwen terug.

    Het experiment met het ‘democratisch socialisme’ in Jamaica was nu voorbij. Een combinatie van druk van het internationale kapitalisme, gangsterpraktijken (zelf een erfenis van het kolonialisme) en de moedeloosheid van een reformistische leiding hadden het tot falen veroordeeld. Natuurlijk had Bob Marley de capitulatie nooit kunnen voorkomen, zelfs niet als hij er een analyse van had. Want hoewel muziek een inspiratiebron voor de strijd kan zijn, kan zij nooit in de plaats komen van een arbeidersbeweging met een socialistisch programma. Op een paar weken van aanzet tot mobilisatie na was dat precies waar het de PNP aan ontbrak in haar project van ‘democratisch socialisme’.

    Desondanks blijft de boodschap van Bob Marley van cruciaal belang. Hoe algemeen en weinig concreet die boodschap ook was, zijn idee van systeemverandering die voortkwam uit de materiële omstandigheden van de wereld zoals die door gewone mensen wordt beleefd en ervaren, sluit aan bij het marxisme. Dat is geen toeval. Bob was zelf een product van de historische conjunctuur, het moment in de jaren zestig en zeventig waarop revolutie in de lucht hing en marxistische ideeën zich verspreidden onder de uitgebuite massa’s van de wereld.

    In de laatste jaren van zijn leven verlegde hij zijn aandacht naar Afrika. In 1980 gaf hij een concert in Zimbabwe om de onafhankelijkheid te vieren, en het jaar daarop bracht hij het album Survival uit met een sterk pan-Afrikaans thema. Maar de tijd begon te dringen. Een voetbalblessure (Bob was een fanatieke speler) werd kankerachtig. Bob zag, net als veel Rasta’s, de conventionele geneeskunde als het werk van Babylon en wilde alleen een alternatieve behandeling accepteren die gebaseerd was op dieet en kruideninfusies. Zijn toestand verslechterde snel en hij stierf in Miami op weg naar Jamaica.

    Zijn lichaam werd naar zijn geboorteplaats, Nine Mile, gebracht en tijdens een groot feestelijk ritueel was er een uitbarsting van rouw en verering door de “sufferahs”, de Jamaicaanse massa’s. Het vond een echo over de hele wereld. In de slechts 36 jaar van zijn leven had Bob Marley niet alleen bekendheid verworven onder miljoenen gewone mensen, maar was hij ook een baken van hoop geworden voor een veranderde wereld. De vlammen flakkeren vandaag nog steeds.

  • Gustave Courbet, realisme en de Commune van Parijs

    Zelfportret door Gustave Courbet: ‘De wanhopige man’ (1843-45)

    Gustave Courbet was een Franse schilder uit het plattelandsstadje Ornans in het oosten van het land. Hij is bekend als de grondlegger van de realistische stroming in de schilderkunst, die door velen wordt beschouwd als de eerste moderne stroming in de kunst. Hij verwierp traditionele vormen van kunst, literatuur en sociale organisatie als verouderd in het kielzog van de Verlichting en de Industriële Revolutie.

    Door Conor Burke (Socialist Party, ISA in Ierland)

    Hoewel Courbet enige formele schilderopleiding kreeg, was hij voornamelijk autodidact en toen hij op 21-jarige leeftijd naar Parijs verhuisde, bracht hij veel van zijn tijd door met het bezoeken van musea en kunstgalerijen om schilderijen van kunstenaars als Caravaggio, Rubens, Rembrandt en Velazquez te bestuderen. In die tijd was het normaal dat aspirant-kunstenaars naar een academie gingen waar ze werden geschoold in de technieken en tradities van de kunst, maar Courbet leek zelfs in dit vroege stadium de conventie te trotseren en smeedde zijn eigen pad. Hij scherpte zijn vaardigheden aan door te schilderen wat hij zag in de natuur en ook door vrienden en familie te schilderen.

    Tradities doorbreken

    Courbet leek te willen breken met de tradities, die in die tijd werden gedomineerd door de romantiek die een geïdealiseerde interpretatie van de wereld bracht. Romantische kunstwerken beeldden vaak heroïsche scènes uit de geschiedenis af, met een nadruk op verbeelding, spiritualiteit, het exotische, het mysterieuze, het occulte en ook de held of uitzonderlijke figuren. Kunst en cultuur waren tot dan toe vaak een weerspiegeling van de belangen van de burgerij. Het realisme ging tegen die opvatting in en maakte voor het eerst beelden uit het dagelijks leven tot centraal middelpunt van het werk. Er werd vaak naar boeren en werkenden gekeken als centrale onderwerpen. Dit gebeurde tot grote verontwaardiging van de meer conservatieve delen van de samenleving.

    Courbet en de realistische stroming wilden schilderen wat echt was. Ze verwierpen de opsmuk van de romantiek en richtten zich op de waarheid van de wereld. In 1850 zond Courbet drie schilderijen in voor het Salon, de jaarlijkse tentoonstelling van kunstwerken die werden geselecteerd door de academie. Eén van deze schilderijen, “Een begrafenis in Ornans”, was enorm controversieel en maakte Courbet op slag beroemd. Grootschalige schilderkunst was gewoonlijk voorbehouden aan het afbeelden van grote historische gebeurtenissen, terwijl dit een schilderij was van een gewone alledaagse begrafenisdienst van een persoon zonder status in de samenleving. Courbet wilde hiermee duidelijk maken dat het leven van gewone mensen net zo belangrijk was als dat van rijke aristocraten of beroemde historische figuren.

    “Een begrafenis in Ornans”

    Radicaal denken

    Courbets werk en de focus van zijn onderwerpen brachten hem onder de aandacht van de socialistische denker Pierre-Joseph Proudhon, die Courbet beïnvloedde en hem hielp zijn radicale ideeën te ontwikkelen. Courbet was net als Proudhon voorstander van radicale democratische hervormingen en modernisering van staat en maatschappij. Hij las veel revolutionaire teksten die een grote invloed hadden op de ontwikkeling van zijn schilderkunst.

    In 1855 diende hij opnieuw meerdere werken in bij het selectiecomité van het salon. Opnieuw werden veel van zijn werken geaccepteerd, maar een paar ook niet, waaronder een werk getiteld “Het atelier van de kunstenaar.” Dat schilderij kon geïnterpreteerd worden als een kritiek op het salonsysteem zelf. Courbet legde zich niet neer bij de weigering van het salon om al zijn werken te tonen. Hij organiseerde een eigen tentoonstelling. Hij huurde een zaal in de buurt van het salon en toonde zijn werken in directe concurrentie met de academie. Dit was een frontale aanval op het salon en de academie, maar ook op de burgerlijke overheersing van de cultuur onder het regime van Napoleon III.

    “Het atelier van de kunstenaar”

    Revolutionaire tijden

    Courbets ideeën en politieke voorkeuren pasten goed bij de tijd waarin hij leefde, die net als hijzelf zowel radicaal als revolutionair was. Frankrijk was in die tijd sterk verdeeld tussen een grote katholieke conservatieve plattelandsbevolking en de meer radicale vrijdenkende arbeidersklasse in Parijs, Marseille, Lyon en andere grote steden. Courbet was zeer betrokken bij het milieu van radicale debatten en discussies die hun weerslag vonden in zijn kunstwerken en binnen de realistische beweging waar hij een voortrekker van was.

    Parijs had een lange revolutionaire traditie die terugging tot 1789 en die werd hernieuwd in de revoluties van 1830 en 1848 en opnieuw tot uiting kwam in het verzet tegen de staatsgreep van Louis-Napoleon Bonaparte van 2 december 1851. Daarna bevestigden de verkiezingsuitslagen en het referendum van mei 1870 dat Parijs het centrum bleef van de oppositie tegen het Tweede Keizerrijk. Het was in deze context dat Napoleon III de Frans-Pruisische oorlog ontketende om een nationalistisch elan op te wekken en te proberen zijn erfenis te consolideren op dezelfde wijze als zijn oom (Napoleon I). Helaas voor hem werd hij verslagen en gevangen genomen door de Pruisische troepen die Frankrijk binnentrokken en Parijs omsingelden.

    Dit veroorzaakte een mobilisatie van het verzet in de vorm van de “regering van nationale verdediging.” Courbet wilde zoals vele anderen graag zijn rol spelen en werd voorzitter van de commissie voor de kunsten, waarmee hij de Parijse musea tijdens het beleg probeerde te beschermen. De regering van nationale verdediging werd geleid door loyalisten van het voormalige regime en was meer bezig met het tot stand brengen van een overeenkomst met de Pruisische strijdkrachten dan met het beschermen van de bevolking en de volkswijken van Parijs. Toen zij probeerden de kanonnen uit de stad te verwijderen, kwam de arbeidersklasse van Parijs in opstand. Deze opstand wierp de regering van nationale verdediging omver en stichtte de Parijse Commune. Courbet zag de Commune als een progressief tegengif voor de conservatieve en imperialistische maatschappij die eraan vooraf was gegaan, en als een mechanisme om de kunsten open te stellen voor de massa’s in tegenstelling tot de elitaire academies en salons.

    De federatie van kunstenaars

    Courbet had zijn positie als voorzitter van de kunstcommissie gebruikt om bij de regering van nationale verdediging een verzoekschrift in te dienen voor de ontmanteling van de Zuil van Vendôme, die in 1810 door Napoleon I was opgericht. Deze zuil was 44 meter hoog en bevatte een standbeeld van Napoleon op de top. De zuil was versierd met reliëfsnijwerk dat was gemaakt van de omgesmolten kanonnen van legers die Napoleon had verslagen. Dit monument werd door Courbet en de communards gezien als een heiligdom voor imperialisme en oligarchie, “een monument van barbaarsheid.” Kortom, alles wat er mis was met de Franse burgerlijke maatschappij. Op voorstel van Courbet werd de zuil afgebroken. Dit zou hem later nog duur komen te staan.

    Courbet werd in de gemeenteraad van de Commune gekozen als afgevaardigde voor het openbaar onderwijs en als voorzitter van de federatie van kunstenaars, de opvolger van de kunstcommissie. De federatie van kunstenaars bestond uit een verscheidenheid van kunstenaars die verschillende disciplines vertegenwoordigden. Zij begonnen met de structuren waarbinnen kunstenaars actief waren te veranderen en het proces te democratiseren door een einde te maken aan het elitarisme dat onder de burgerlijke controle bestond. De federatie van kunstenaars nam in haar manifest een specifieke eis op voor de gelijke rechten van vrouwelijke kunstenaars, die tot dan toe grotendeels waren uitgesloten van de salontentoonstellingen.

    Hoewel het vrouwen technisch gezien was toegestaan werk in te zenden voor selectie door de academie, zorgden conservatieve, seksistische en chauvinistische opvattingen ervoor dat vrouwelijke kunstenaars slechts zelden werden geselecteerd. Het opnemen van deze verklaring in het manifest was een directe oorlogsverklaring aan deze oude ideeën. Zij stelden zich ten doel de kunsten open te stellen voor het grote publiek, zij drongen erop aan dat “iedereen het recht had te leven en te werken temidden van schoonheid.”

    De federatie van kunstenaars gaf de controle over de kunsten aan de kunstenaar zelf via democratische structuren. Dit was een grote verandering ten opzichte van de controle en overheersing van de burgerlijke academies en staatsinstellingen die een grote invloed hadden op wie en wat voor soort kunst als ‘geschikt’ werd beschouwd voor publieke consumptie. Dit zou kunstenaars in staat hebben gesteld hun eigen inspiratie en richting te volgen. Dergelijke eisen hebben ongetwijfeld een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van moderne kunstbewegingen die volgden op de Commune en de realistische stroming.

    Een grote erfenis

    Helaas konden Courbet en zijn tijdgenoten deze ambities niet waarmaken. De Commune werd verslagen en brutaal onderdrukt met bloedvergieten en massale opsluiting van de communards, onder wie Courbet die tot zes maanden gevangenisstraf werd veroordeeld voor zijn rol bij de vernieling van de Vendôme-colonne. Hij werd veroordeeld tot het betalen van 323.000 francs voor de restauratie ervan, wat hem berooid zou hebben achtergelaten. Hij besloot naar Zwitserland te vluchten, waar hij de rest van zijn leven doorbracht. Hij stierf vier jaar later op 58-jarige leeftijd.

    Wij gedenken Gustav Courbet op deze 150ste verjaardag van de Parijse Commune voor zijn revolutionaire overtuigingen, en natuurlijk voor zijn kunst die een licht liet schijnen op het echte leven van de arbeidersklasse, en hen in het middelpunt plaatste in een tijd waarin zoiets door de burgerlijke samenleving werd afgekeurd. We brengen de realistische kunststroming in herinnering: het begin van de modernistische periode die enkele van de grootste kunstwerken voortbracht die de wereld ooit zag.

  • Rose Pastor Stokes: pionier van het socialistisch feminisme in de VS

    Adam Hochschild is een Amerikaanse auteur die met zijn boek over de rol van Leopold II in Congo in onze contreien bekend raakte. Zijn nieuwste boek gaat over een pionier van het socialistisch feminisme in de VS. Het is bij ons weten nog niet vertaald naar het Nederlands. We publiceren een artikel door Dave Jones, lid van Socialist Alternative in Wirral (Merseyside) en voorzitter van de lokale vakbondsafdeling van Unison.

    Geschiedenis bestaat niet, of zou dat toch niet moeten zijn, uit het vertellen van verhalen over de grote mannen en vrouwen. Het moet eerder een analyse zijn van de processen die leiden tot ontwikkelingen van de samenleving. Verhalen van individuen kunnen echter illustratief zijn voor de processen die aan de gang zijn. Bovendien is er vaak amper aandacht voor het leven en de acties van vrouwen.

    ‘Rebel Cinderella’ (‘Rebelse Assepoester’) verscheen vorige maand als paperback. Het vertelt het verhaal van een vrouw in het begin van de 20e eeuw in de VS. Dat was een tijd waarin er naast wijdverspreide armoede enorme weelde onder de rijken was. Die rijkdom maakte dat het tijdperk werd omschreven als de ‘Gilded Age’ (‘gouden tijdperk’).

    Rose Pastor Stokes werd in 1879 in Rusland in armoede geboren. Als kind emigreerde ze naar Amerika. Ze ging werken toen ze 11 jaar oud was. Op 23-jarige leeftijd trouwde ze met een miljonair uit een van New Yorkse elitefamilie. In een Hollywoodfilm zou het verhaal daar eindigen: een sprookje met een happy end. Maar Rose Pastor Stokes was veel meer dan een ééndimensionaal personage.  Haar ware verhaal lag in haar revolutionaire feminisme en socialisme.

    Rebelse assepoester

    Rose Pastor Stoke groeide op in armoede en was meteen de kostwinner van haar familie. Ze rolde goedkope sigaren en klopte lange uren in slechte arbeidsomstandigheden voor een minimaal loon. In die tijd kwam ze in aanraking met socialistische en vakbondsideeën. Ze verloor haar werk omdat ze een socialistisch boek las (van Emile Vandervelde). Bij een vakbond werd ze geweigerd omdat ze een ongeschoolde arbeidster was. Een toevallige brief aan de Jewish News leidde echter tot een uitnodiging om als journaliste in New York te gaan werken.

    Het boek geeft een redelijke indicatie van de sloppenwijkachtige omstandigheden waarin velen leefden. Zo moest Rose een bed delen met twee andere vrouwen toen ze in New York aankwam. Het boek toont ook de sterke invloed die het land van herkomst vooral in New York behield, met uitgesproken Russische, Roemeense en Hongaarse buurten. Dat was een invloed die een grote, en tot op zekere hoogte remmende, invloed zou hebben op de ontwikkeling van de vroege socialistische partijen in Amerika.

    Als journaliste schreef ze voornamelijk conservatieve columns met advies voor ‘de meisjes’. Dat was zo tot ze uitgestuurd werd om een rijke filantroop te interviewen, een man die in de grootste private woning van het land woonde. Het interview leidde tot verkering en een huwelijk. Haar huwelijk in de familie-Phelps Stokes in 1905 was voorpaginanieuws:  “Arme joodse migrante trouwt met miljonair vrijgezel.” Haar echtgenoot was in die tijd betrokken bij progressieve zaken, en werd uiteindelijk lid van de Socialist Party. Hoewel zijn socialisme op de langere termijn wispelturig bleek te zijn, betekende het dat Rose kennis maakte met een reeks linkse of progressieve ‘beroemdheden’ (Margaret Sanger, Kier Hardie, Emma Goldman, Eugene Debs, WEB Du Bois) en een overvloed aan welgestelden die zich schuldig voelden en zich progressief probeerden op te stellen. Zo vertelt ze over een feestje waar een spel werd gespeeld om taken van handarbeid te verloten onder de gasten, terwijl veel arbeiders uiteraard liefst even van dat gezwoeg verlost zouden geweest zijn.

    Haar politiek bewustzijn groeide in deze periode. Na haar huwelijk (waarbij ze ‘gehoorzaamheid’ uit haar geloften liet schrappen) sloot zij zich aan bij de Socialist Party. Daar verwierf ze al snel een reputatie als inspirerend spreekster. Ze verwijderde zich snel van de rijke liberale weldoeners en verklaarde tijdens een toespraak op een fondsenwerving: “Soms zou ik willen dat ik alle filantropie van de aardbodem kon wegvagen. Als die niet bestond, zouden de mensen de omstandigheden zien zoals ze zijn. Liefdadigheid zorgt er enkel voor dat wat bestaat wordt verstopt.” Toen ze het zuiden bezocht, protesteerde ze tegen de kleurlingenbar en liep weg uit een openbare bibliotheek toen haar werd verteld dat zwarten er niet mochten komen. Ze verzette zich ook tegen de door sommigen bepleite beperkingen voor zwarte arbeiders om toe te treden tot socialistische organisaties en clubs.

    Socialistisch feminisme

    Haar socialistische opvattingen kregen een meer uitgesproken feministisch kenmerk nadat zij in 1908 een actieve rol had gespeeld in de zaak van Sarah Koten en een belangrijke rol speelde bij haar vrijlating uit de gevangenis. Sarah Koten was een verpleegster die de werkgever die haar verkrachtte vermoordde, nadat hij na op een proces dat amper tien minuten duurde was vrijgesproken voor die verkrachting. Ze ging campagne voeren voor een verandering in de echtscheidingswetten, en was ook sterk betrokken bij de geboortebeperkingsbeweging. Hier nam ze een klassenstandpunt in en benadrukte de moeilijkheden waarmee vrouwen uit de arbeidersklasse werden geconfronteerd, vergeleken met rijke vrouwen. Hoewel iedereen door de wet werd getroffen, konden de rijken zich een privé-behandeling veroorloven, was de bevalling minder gevaarlijk en was er meer steun voor hen beschikbaar bij de opvoeding van kinderen. Het was in deze tijd dat Emma Goldman haar omschreef als een “echte revolutionaire.”

    Ze speelde een steeds belangrijkere rol bij vakbondsstakingen, maar keek verder dan loon en arbeidsvoorwaarden. In 1909 was er een staking in de textielsector. De 23-jarige Clara Lemlich (haar verhaal moet nog verteld worden!) bestormde het podium van een vakbondsvergadering, ging in tegen de oude vakbondsleiders die tot gematigdheid opriepen en lanceerde de strijdkreet ‘Algemene staking nu’. De staking ging in de eerste plaats over de lonen en arbeidstijden, maar Rose begreep dat dit voor jonge vrouwen uit de werkende klasse niet de enige problemen waren. Deze jonge vrouwen werkten voor mannelijke bazen en voormannen. Ze werden vaak misbruikt. De staking van voornamelijk vrouwelijke arbeidsters kreeg steun van veel rijke vrouwen, maar dat was steeds voorwaardelijk (socialisme was voor hen een stap te ver). Rose pleitte ervoor om niet teveel naar die rijke vrouwen te luisteren: voor een overwinning waren de arbeidsters niet afhankelijk van buitenstaanders, ze moesten “de omvang van hun eigen kracht leren kennen.”

    Natuurlijk was ze nu zelf een rijke vrouw, maar ze stortte zich in deze strijd en gaf zich over aan de zaak van de arbeidersklasse. Toen een stakingsgolf uitbrak onder het personeel van enkele van de chicste hotels van New York, was zij, samen met Elizabeth Gurley Flynn, opnieuw betrokken bij de campagne. Ze gebruikte haar positie in het voordeel van de arbeiders en uiteindelijk werd haar foto doorgestuurd naar alle hotels om haar te weren. Dat gebeurde in navolging van haar tactiek om zich als gast aan te melden zodat ze met al het personeel kon spreken en hen overtuigen om een vakbond op te zetten.

    Toen de Eerste wereldoorlog uitbrak, aarzelde ze aanvankelijk. Uiteindelijk nam ze toch een militant anti-oorlogsstandpunt in. Ze trok door het land om zich tegen de oorlog uit te spreken. Ze deed dit op een klassenbewuste manier, waarbij ze verklaarde geen pacifiste te zijn, maar de oorlog door ‘een regering van profiteurs’ te verwerpen. Zoals veel anti-oorlogsactivisten werd ze tegengewerkt, lastiggevallen en uiteindelijk gearresteerd op grond van de spionagewet en veroordeeld tot 10 jaar celstraf, hoewel dit in hoger beroep werd ingetrokken.

    Revolutie

    Met de Russische Revolutie werden haar socialistische opvattingen duidelijker en krachtiger. Ze was een fervent voorstander van de Oktoberrevolutie. Ze brak met de reformistische Eugene Debs en de anarchistische Goldman over discussies over steun aan de bolsjewieken. Zij was een stichtend lid van de Communistische Partij van Amerika, lid van het eerste uitvoerend orgaan en afgevaardigde naar het Vierde Congres van de Communistische Internationale in 1922. Het is in deze periode dat het boek het zwakst is: het beslaat 15 jaar in minder dan 30 pagina’s. De auteur kan bovendien zijn minachting voor de Bolsjewieken niet verbergen door naar hen en Rose te verwijzen als dogmatisch en elitair. Hiermee toont hij zijn gebrek aan begrip van één van de belangrijkste gebeurtenissen in het politieke en persoonlijke leven van Rose.

    Haar huwelijk eindigde in een scheiding, waarbij haar man zijn progressieve politiek inruilde voor de eerbiedwaardigheid van de heersende klasse. Hij kon uiteindelijk geen vrouw accepteren die “assertief en onafhankelijk was en niet bereid de loop van haar leven aan het zijne aan te passen.” Na haar scheiding in 1925, toen de klassenstrijd op zijn retour was en zij met haar gezondheid worstelde, was zij minder zichtbaar, maar toch kreeg zij in 1929 een ernstig pak slaag van de politie op een stakerspost. Ze bleef communiste tot aan haar dood. In 1933 stierf ze aan kanker.

    Nu de verschillen in rijkdom groter zijn dan ooit tevoren en vrouwen, vooral uit de arbeidersklasse, nog steeds gediscrimineerd worden, is de stem van het socialistische feminisme meer dan ooit relevant. Het boek heeft zijn zwakke punten: de auteurs is een romanschrijver die geen marxistische analyse brengt. Het is echter nog steeds de moeite om dit boek te lezen. Het is het verhaal van een vrouw die, zelfs toen het geluk haar gunstig gezind was, zich bleef verdiepen in de arbeidersklasse en de strijd voor het socialisme. Tussen 1918 en 1921 verscheen haar naam meer dan die van welke andere vrouw ook in de Amerikaanse kranten. Ze gaf haar onvoltooide memoires de titel “I belong to the working class” mee. Haar verhaalt voegt veel toe aan ons begrip van een belangrijke periode in de geschiedenis.

  • MOXIE! Een feministische tienerfilm die hulde brengt aan Riot Grrrl

    Film is geen uitzondering op de regel: kunst is een weerspiegeling van haar tijd. MOXIE! (beschikbaar op Netflix) is duidelijk een resultaat van de opkomst van een nieuwe feministische golf. Het is een verfrissende tienerfilm die zeker veel jonge (en niet zo jonge) mensen zal inspireren om zich te engageren. De kers op de taart is het feit dat Riot Grrrl een hoofdrol speelt. Dat was een feministische subcultuur in Seattle begin jaren 1990 verwant aan punkrock en alternatieve rock. Dus, stop even met lezen om Bikini Kill’s ‘Rebel Girl’ te beluisteren. Zo, nu kunnen we verder.

    MOXIE! is geregisseerd door Amy Poehler, vooral bekend van haar werk in de Amerikaanse cultshow ‘Saturday Night Live’ en haar rol als Leslie Knope in ‘Parks and Recreation’, gebaseerd op de gelijknamige liveshow van Jennifer Mathieu. De film brengt het verhaal van Vivian (Hadley Robinson), een jong meisje dat beslist om het seksisme op haar school te bestrijden.

    Elk jaar publiceren de ‘populaire’ jongens van het footballteam hun ranglijst van meisjes op basis van seksistische criteria (beste decolleté, mooiste kont, meest open voor seks …). Eén van hen, Mitchell (Patrick Schwarzenegger), begint één van de nieuwe scholieren, Lucy (Alycia Pascual-Pena), lastig te vallen. Lucy trekt hiermee naar de directie, maar die weigert op te treden omdat Mitchell erg populair is als aanvoerder van het footballteam.

    Vivian is razend door deze situatie. Ze is eerder verlegen, maar gaat toch in verzet en brengt een fanzine uit, een krantje gebaseerd op de feministische fanzines die haar moeder (Amy Poehler) uitbracht toen ze jong was. Het fanzine krijgt de naam MOXIE! (straattaal voor ‘moed’). Exemplaren ervan worden stiekem verspreid in de toiletten van de school. Het krantje slaat in als een bom en al gauw komt er een groep meisjes bijeen om zich te organiseren onder de naam MOXIE! De rest van de film volgt deze jongeren in hun strijd tegen seksisme en tegen het status quo op hun school. Dat gebeurt met een erg diverse en inclusieve casting.

    “Moxie had agressiever en scherper gekund,” schreef L’Echo (tegenhanger van De Tijd) die vergelijkingen maakte met de sound van Riot Grrrl (een naam die trouwens ook van een fanzine komt). Zo wordt, ongetwijfeld opzettelijk, voorbijgegaan het fundamentele punt: Riot Grrrl is geen stijl. Het is in de eerste plaats een politieke muziekbeweging die ingaat op kwesties als verkrachting, geweld binnen het gezin, racisme en seksisme in de maatschappij en in de muziek. MOXIE! behandelt deze thema’s vanuit de bedenkingen en tegenstellingen onder jongeren vandaag. Films als deze, die op sympathieke wijze ingaan op engagement maar ook en vooral op de organisatie en het collectieve karakter van de strijd voor verandering, mogen er wat ons betreft veel meer zijn.

  • Bezetting van het Théâtre National Wallonie-Bruxelles

    Begin maart begon er een bezettingsgolf in Franse cultuurhuizen. Het startte in het Odéon-theater in Parijs. Daarna volgden 70 cultuurhuizen in heel Frankrijk. Ook in België groeit het protest. Sinds 19 maart wordt het Théâtre National Wallonie-Bruxelles bezet door culturele werkers. Tegelijkertijd besliste het overlegcomité om het “buitenplan”, dat voorzag in bijeenkomsten van maximaal 50 personen in open lucht in het kader van culturele evenementen, opnieuw uit te stellen. De bezetting, met steun van directeur Fabrice Murgia, is ondertussen al enkele dagen bezig.

    Door Marisa (Brussel)

    De pandemie heeft duidelijk gemaakt dat cultuur en kunst essentieel zijn voor de menselijke ontplooiing. De beperkende maatregelen zouden duizend keer erger geweest zijn zonder toegang tot het internet. Ondertussen zijn er werkenden die al meer dan een jaar beroofd zijn van hun werkplek, hun loon en hun perspectieven. Als de culturele sector voor de pandemie al gekenmerkt werd door onzekerheid en precaire jobs, dan is de situatie nu helemaal rampzalig. In juni 2020 was de omzet van de culturele sector 22% lager dan een jaar eerder, het aantal personeelsleden lag 24% lager. Het aantal gewerkte uren in mei 2020 was 43% lager dan een jaar eerder. Deze cijfers hebben betrekking op de werknemers, daarnaast zijn er ook heel wat zelfstandigen in de sector. Het geeft een idee van de omvang van de ravage in de culturele wereld. (Meer cijfers in: https://www.lecho.be/culture/general/que-pese-vraiment-la-culture-dans-l-economie/10252410.html)

    Onder de vele werklozen hebben sommigen het statuut van kunstenaar, sommigen hebben recht op werkloosheidsuitkeringen, anderen op OCMW-uitkeringen en sommigen hebben helemaal niets. Er zijn initiatieven voor financiële solidariteit tussen kunstenaars, zoals ‘SOS Relief’, waarbij diegenen met meer middelen anderen in nood helpen waar mogelijk. Dit is een prachtig voorbeeld van solidariteit, maar tegelijk toont het een systeem dat niet in staat is om de behoeften van de bevolking op te vangen.

    De woede bouwt zich al enige tijd op en nu is het tijd voor actie. Vóór de zomer waren er bewegingen van culturele werkers die uiteindelijk een aantal maatregelen afdwongen om de sector te helpen. De maatregelen zijn erg beperkt en de levensomstandigheden van veel mensen zijn niet verbeterd, maar het is wel duidelijk dat strijd nodig is om overwinningen te behalen.

    De bezetting van het Théâtre National is een daad van protest tegen de situatie van onzekerheid en armoede waarin artistieke en culturele werkers zich bevinden. Het is ook een uitdrukking van het ongenoegen over de wijze waarop de gezondheidscrisis wordt aangepakt door de regering, de willekeur en de autoritaire wijze waarop maatregelen worden opgelegd zonder uitleg en zonder te luisteren naar de vragen van de sector.

    Er werden al gauw werkgroepen opgezet om de communicatie, de logistiek, de acties en de eisen van de bezetting in goede banen te leiden. Elke avond stellen de werkgroepen hun voorstellen en updates voor aan de algemene vergadering waar beslissingen worden genomen. Er is een zelfgeorganiseerd kinderdagverblijf opgezet zodat de ouders aan het protest kunnen deelnemen. Elke avond slapen ongeveer twintig mensen ter plaatse, overdag staan de deuren van 9 tot 20u open voor al wie steun wil betuigen of wil deelnemen aan activiteiten in het drukbezochte theater. Het doel is om het protest vol te houden tot de eisen worden gehoord.

    Er zijn banden gesmeed met andere bewegingen. De wederzijdse steun tussen de beweging van mensen-zonder-papieren en de beweging van bezette theaters werd zichtbaar op de Internationale Dag tegen racisme op 21 maart. Er was een actie ter ondersteuning van de eis van een algemene regularisatie. Deze actie vond plaats voor de Begijnhofkerk. Daarnaast groeit de solidariteit met andere sectoren, zoals de zorg, de horeca of de jongeren die gebukt gaan onder onzekerheid.

    In de media was er vooral aandacht voor de eis van de heropening van de culturele centra en zalen. Op de algemene vergaderingen kwamen echter heel wat eisen aan bod en leefde er duidelijk een algemeen antikapitalistisch gevoel. Er werd beslist om drie hoofdeisen te gebruiken:

    • Onmiddellijke schadeloosstelling van alle werkenden met en zonder statuut, in alle gesubsidieerde en niet-gesubsidieerde structuren in heel het land,
    • Regularisatie van mensen-zonder-papieren op basis van duidelijke en permanente criteria, met een onafhankelijke commissie.
    • Eerlijke verdeling van de gezondheidsmaatregelen over alle sectoren, waardoor de heropening van plaatsen van cultuur en gezelligheid mogelijk wordt en dit onder waardige arbeidsvoorwaarden voor het personeel.

    Deze eisen zijn een stap vooruit voor de beweging. Bovendien houden ze rekening met de derde golf van Covid-19 en met het feit dat een heropening in het kader van gezondheidsvoorwaarden moet worden gezien. Opdat het publiek geen risico’s zou lopen, is er nood aan een massale investering in gezondheidsvoorzieningen en de infrastructuur van de culturele sector, sneltests en vooral een ambitieuze vaccinatiecampagne.

    Onze gezondheid is geen prioriteit voor de farmamultinationals en de vaccinatiecampagne is vandaag helaas afhankelijk van die multinationals. Er is een tekort aan vaccins terwijl er middelen zijn om er genoeg te produceren. Het is duidelijk dat de vaccinatie in publieke handen moet komen. De productie en distributie mag niet aan private bedrijven overgelaten worden. De volledige sector moet door de gemeenschap gecontroleerd worden, van het onderzoek tot de productie en de distributie: nationalisatie van de farmaceutische sector is nodig!

    Tegelijkertijd zijn de financiële moeilijkheden in de culturele sector zeer reëel en leveren zij dringende problemen op. Eenmalige subsidies zijn niet genoeg. Een andere beweging in de culturele sector, Still Standing, vraagt om tijdelijke werkloosheidsuitkeringen en om het statuut van artiest te kunnen behouden. Wij steunen dat uiteraard. Het is niet aan de kunstenaars om elkaar te betalen, de sociale zekerheid moet versterkt worden! Het statuut van de kunstenaar moet uitgebreid en toegankelijk worden, met een inkomensgarantie voor alle gezinnen. De sociale zekerheid is net als de openbare diensten al decennialang ondermijnd, waardoor er een toenemende individualisering van sociale risico’s is. Een eengemaakte en strijdbare opstelling van alle sectoren is nodig om terug te halen wat ons is afgenomen.

    Een andere vraag is: hoe zal de culturele en artistieke sector er na de pandemie uitzien? Het onderdeel van de sector dat op kleine schaal opereert, het meest kwetsbare deel, wordt geconfronteerd met sluitingen en faillissementen. De tendens tot monopolisering versnelt, de culturele reuzen hebben steeds meer van de toegewezen middelen in handen en de overgrote meerderheid van de kunstenaars heeft steeds meer moeite om erkenning te krijgen voor hun werk.

    De kwestie van beloning voor artistiek en cultureel werk is uiterst gevoelig en belangrijk. We moeten strijden voor een behoorlijke beloning, met degelijke salarissen tijdens het hele creatieve proces en niet enkel tijdens de paar optredens. In feite is de oprichting van een sterke openbare dienst voor kunst en cultuur noodzakelijk. Dit zou een massaal plan van overheidsinvesteringen vereisen en zou het mogelijk maken jobs met degelijke arbeidsvoorwaarden te scheppen.

    Het kapitalistische systeem is niet in staat aan deze behoeften te voldoen. Het is niet in staat oplossingen te vinden voor de gezondheids-, economische, sociale en ecologische crises… We moeten ons organiseren om directe verbeteringen af te dwingen. Tegelijk moeten we de discussie aangaan over hoe we de economie democratisch kunnen plannen zodat zij de behoeften van de meerderheid van de bevolking dient. Dat is wat LSP onder een socialistisch alternatief verstaat.

  • Recensie. Vincent Scheltiens en Bruno Verlaeckt over extreemrechts

    Het boek ‘Extreemrechts. De geschiedenis herhaalt zich niet (op dezelfde manier)’ biedt een noodzakelijke analyse van extreemrechts om de strijd ertegen zo efficiënt mogelijk te voeren. Op een ogenblik dat het Vlaams Belang in de peilingen de grootste partij wordt en er na de verkiezingen van 2024, zeker de gemeenteraadsverkiezingen in oktober van dat jaar, het gevaar dreigt van machtsdeelname door het VB,  is het essentieel dat we weten waarmee we te maken hebben.

    Recensie door Geert Cool, eerder verschenen op rodedriehoek.be

    De sterkte van dit boek ligt vooral in de bredere historische kijk waarmee extreemrechts in een meer algemene analyse van het kapitalisme wordt geplaatst. Er bestaan natuurlijk wel meer analyses over extreemrechts: ‘The Far Right’ van Cas Mudde uit 2019 is momenteel wellicht het bekendste en meest aangehaalde. Het boek van Vincent Scheltiens en Bruno Verlaeckt heeft als voordeel dat het zich focust op de situatie bij ons, en vooral, dat het geschreven is vanuit een actieve betrokkenheid en engagement.

    Verschillende lezers zullen het boek natuurlijk elk op hun manier lezen en er andere zaken uitlichten. Voor geëngageerde activisten uit de arbeidersbeweging zullen de passages die het nauwst verbonden zijn met het engagement van de auteurs wellicht het krachtigst overkomen. De poging van het Vlaams Belang om zich ‘sociaal’ voor te doen, wordt bijvoorbeeld heel scherp en precies weerlegd. Dit had gerust nog wat uitgebreider gemogen, het biedt immers uitstekende argumenten voor militanten die op de werkvloer geconfronteerd worden met het doorsijpelen van de extreemrechtse leugenpropaganda. De auteurs concluderen terecht dat sociale welvaart “altijd het product is geweest van collectieve sociale eisenstrijd.” Daarbij was er telkens een constante: “altijd en overal stond extreemrechts aan de overkant, aan de andere zijde van de barricade.”

    De opmerking dat nazi-collaborateurs tot op vandaag bekend zijn, terwijl we weinig tot niets weten van verzetsstrijders uit de arbeidersbeweging, is eveneens erg scherp. Er wordt verwezen naar de communistische vakbondsman Piet Akkerman die naar Spanje trok om het fascisme te bestrijden. De Algemene Centrale Antwerpen-Waasland, waarvan Bruno Verlaeckt voorzitter is, bracht enkele jaren geleden niet toevallig een boek over Akkerman uit. Er wordt ook gewezen op de Antwerpse communiste Gilberte Borgers die tijdens de bezetting vrouwenstakingen organiseerde en uiteindelijk door de nazi’s werd vermoord. “Het historische antifascisme moet in eer hersteld en in onderwijs en straatbeeld aanwezig zijn,” merken de auteurs op. Wie neemt de uitnodiging op om over Gilberte Borgers een boek te schrijven?

    Vincent Scheltiens en Bruno Verlaeckt benadrukken dat extreemrechts niet louter mag gezien worden als het resultaat van crisis en werkloosheid, vanuit wat ze een te enge economistische redenering noemen. Dat klopt natuurlijk: extreemrechts is een uitdrukking van het tijdperk waarin we leven. Een tijdperk kan nooit herleid worden tot economische kenmerken, er is een bredere kijk op verschillende facetten van de “politieke economie” nodig. De electorale opgang van extreemrechts vanaf midden jaren 1980 loopt grotendeels samen met de gevolgen van de crisis vanaf midden jaren 1970, het begin van de neoliberale aanvallen op zowel de levensstandaard van de werkenden als de arbeidersorganisaties, en het wegvallen van de hoop op een alternatief met de val van de Sovjet-Unie. Dit historische tijdperk zorgde voor een groeiende vervreemding van mensen die zich steeds minder verbonden voelden met de samenleving en haar instellingen, of met de organisaties waar hun ouders of zijzelf deel van uitmaakten. Deze vervreemding uitte zich op diverse manieren en bood ruimte voor vooroordelen en voor extreemrechts. De auteurs hebben het over een “verpulvering van sociale identiteiten” onder het neoliberalisme en dit door “de combinatie van drastische economische en sociale wijzigingen en het wegvallen van ideologische en politieke aanknopingspunten.”

    Vandaag is extreemrechts heterogener dan in de jaren 1980 en 1990. Er is een bredere electorale steun in heel wat landen en heel wat extreemrechtse voorstellen worden nu als ‘normaal’ beschouwd door een (groot) deel van het politieke establishment. Dit maakt dat de auteurs, net als anderen, spreken van een “vierde golf” van extreemrechts. De instabielere wereldsituatie met aanslagen en oorlogen (en bijhorende vluchtelingenstromen), de economische recessie van 2008 en het daaropvolgende nog hardere besparingsbeleid hebben geleid tot een grotere ongelijkheid en hebben de autoriteit van zowat alle gevestigde instanties verder ondermijnd. Deze context duwde een aantal traditionele partijen richting meer openlijk racisme of nadruk op ‘identiteit’ en islamofobie. Dit zorgde voor een grotere ruimte voor een bont allegaartje van extreemrechtse partijen en individuen. Een opgang van extreemrechtse partijen vergroot het zelfvertrouwen van groepjes in de marge en kan leiden tot meer geweld. Dat zagen we met Schild&Vrienden bij ons, maar uiteraard nog sterker met de aanval op het Capitool door Trump-aanhangers in de VS op 6 januari.

    Het gaat telkens om krachten die electoraal enorm scoren, maar daarom nog geen krachtsverhouding of actieve basis hebben uitgebouwd (of kunnen uitbouwen) voor een klassieke fascistische politiek. In het boek wordt gepleit voor een gezonde voorzichtigheid met termen als ‘fascisme’. De belangrijkste verschillen met de jaren 1920 en 1930 zijn het gebrek aan massamobilisatie van de ‘middenklasse’ en van elementen die van de arbeidersbeweging vervreemd zijn, naast de ideologisch zwakkere en gedesoriënteerde arbeidersbeweging. Beide elementen maken dat extreemrechts vandaag niet dezelfde rol kan spelen als het klassieke fascisme en tegelijk dat het grootkapitaal, of minstens belangrijke delen ervan, geen nood heeft aan het wanhopige instrument van het fascisme om de arbeidersbeweging de kop in te drukken. Dat neemt overigens niet weg dat de burgerij handig gebruik maakt van racisme en allerhande vooroordelen en discriminatie om zowel de eigen machtspositie als de winsten veilig te stellen. Kortom: het is niet omdat het fascisme in tegenstelling tot de jaren 1930 niet onmiddellijk voor de deur staat, dat er geen groot gevaar van extreemrechts uitgaat.

    Wat te doen? Dat is de vraag die veel antifascisten zich stellen. Vincent Scheltiens en Bruno Verlaeckt overlopen een aantal strategieën waarbij ze zich uitspreken voor een actieve strijd tegen extreemrechts en tegen het ‘normaliseren’ of aanvaarden van extreemrechts. Ze hebben het uitdrukkelijk over de noodzaak om een alternatief te verdedigen, waarbij ze dit omschrijven als socialisme “ontdaan van zijn sociaalliberale vervorming of zijn stalinistische karikatuur.” Ze eindigen met de noodzaak om de arbeidersbeweging – in de brede zin – te versterken of terug op te bouwen waarbij dit gekoppeld wordt aan “de strijd voor fundamentele maatschappijverandering.”

    De rol van de arbeidersbeweging in de strijd tegen extreemrechts zit expliciet vervat in dit boek, dat kon moeilijk anders aangezien het in het politieke DNA van de auteurs zit. Het had gerust meer aan bod mogen komen, aangezien de strijd van de werkende klasse bepalend is om maatschappijverandering te bewerkstelligen. Het is doorheen strijd dat de hoop op verandering onder bredere lagen van de bevolking ingang kan vinden en zo een materiële factor kan worden. Niet dat zoiets eenduidig of lineair gebeurt. We zagen dit in ons land met het indrukwekkende syndicale actieplan van eind 2014 dat de steun voor eisen als een vermogensbelasting sterk deed toenemen en de retoriek over ‘ouderwetse’ en ‘machteloze’ vakbonden minstens tijdelijk terugdrong. Het speelde mee in de electorale groei van PVDA/PTB. Tegelijk zorgde het breed gedragen verzet tegen de asociale regering van Michel-De Wever ervoor dat de N-VA steeds meer uit het vluchtelingenvaatje ging tappen om de eigen populariteit op peil te houden. Samen met de afkeer tegen het asociale beleid werkte dit de mogelijkheid van een hernieuwde groei van het Vlaams Belang mee in de hand. De ongeziene gezondheidscrisis en de gevolgen ervan op economisch vlak, zullen vandaag een grote stempel drukken op de strijd tussen de hoop van de arbeidersbeweging en de wanhoop waar extreemrechts op teert.

    Er zijn nog heel wat zaken om verder te verdiepen of te verfijnen. Dat is eigen aan een kernachtige analyse die zowel politieke perspectieven als een historische omkadering bijeenbrengt rond een breed thema als extreemrechts. Door de vaak bizar gegroeide en soms erg misleidende bomen het extreemrechtse bos zien, daar een schets van maken, aanzetten inzake ‘bosbeheer’ formuleren en dat op een goede 130 pagina’s: dat is wat de lezer voorgeschoteld krijgt met dit boek. We hopen dat het boek een zo breed mogelijke verspreiding kent onder antifascisten en dus zeker ook binnen de arbeidersbeweging. Tenslotte hopen we dat dit boek geen eindpunt is, maar het begin van debatten en vervolgteksten en vooral dat het de lezers aanzet tot betrokkenheid in actief antifascisme en in de strijd voor maatschappijverandering.

  • Filmrecensie: Judas and the Black Messiah

    Door Eljeer Hawkins, Socialist Alternative (ISA in de VS)

    “De grote revolutionairen werden bij hun leven voortdurend vervolgd door de onderdrukkende klassen, die hun leer met de ruwste kwaadaardigheid, de woedendste haat en een teugelloze leugen- en lastercampagne bejegenden. Na hun dood worden pogingen gedaan hen in onschadelijke afgodsbeeldjes te veranderen, hen als het ware heilig te verklaren en hun naam een zekere wijding te verlenen tot ‘vertroosting’ van de onderdrukte klassen en om hen daarmee beet te nemen, terwijl hun revolutionaire leer van haar inhoud en van haar revolutionaire scherpte wordt ontdaan en wordt gevulgariseerd.” (Lenin in ‘Staat en Revolutie’)

    Twee jaar geleden herdachten we de 50ste verjaardag van de moord op Fred Hampton, plaatsvervangend voorzitter van de Black Panther Party (BPP) uit Illinois, en Mark Clark, lid van de Black Panther Party uit Peoria, Illinois. Ze werden vermoord door J. Edgar Hoover, directeur van het Federal Bureau of Investigations (FBI), de politie van Chicago en de Racial Matters Squad van het FBI-kantoor van Chicago.

    Shaka King maakte een film over Fred Hampton: Black Messiah. De film laat een nieuwe generatie van activisten en gewone werkende mensen en jongeren kennis maken met deze belangrijke geschiedenis van de zwarte bevrijdingsbeweging en de reactie van het kapitalisme en het institutionele racisme. Na de grote Black Lives Matter protesten van afgelopen zomer, na de moord op George Floyd, is dit des te belangrijker.

    De gewelddadige en destructieve reactie van de staatsmacht tegen de BPP, en specifiek tegen Hampton voor zijn rol in het smeden van een verenigde arbeiders- en jongerenbeweging, komt aan bod in deze film. Het beschrijft de vorming van de multi-raciale Regenboogcoalitie die zou opkomen tegen oorlog, armoede, politiegeweld en racisme – aangevoerd onder leiding van Fred Hampton. Welke lessen kunnen we op dit moment van kapitalistische crisis, met een ontluikend nieuw antikapitalistisch en socialistisch bewustzijn, waarin zwarte levens nog steeds worden weggegooid, en met een crisis van revolutionaire organisatie en leiderschap, trekken uit deze Hollywood-productie over het leven en de erfenis van Fred Hampton, Mark Clark en de BPP?

    Het maken van ‘Judas and The Black Messiah’

    In de eerste plaats verdient het onvermoeibare werk en de opoffering van Fred Hampton’s vrouw, Akua Njera, voorheen Deborah Johnson, en hun zoon, Fred Hampton Jr. alle lof. Akua Njera is één van de zeven overlevenden van de aanval van de ordehandhavers op 4 december 1969. De twee speelden een rol als creatieve adviseurs bij de film.

    Zij hebben de erfenis van Fred Hampton levend gehouden door het huis van de Hamptons te redden en te gebruiken als museum en educatief centrum. Fred Hampton Jr. is verder gegaan als voorzitter van de Black Panther Party Cubs.

    Het idee om de film te maken bestond al enkele jaren voordat Warner Bros. het oppikte. De productie is in handen van de veelgeprezen regisseur Ryan Coogler van Fruitvale Station en MCU/Disney’s Black Panther. Het scenario werd geschreven door Shaka King en Will Berson, het verhaal werd ontwikkeld door King en Berson samen met de tweelingbroers Kenny en Keith Lucas.

    Het oorspronkelijke idee van de Lucas Brothers, dat aan Shaka King werd voorgesteld, was een zwarte versie van legendarische film van Martin Scorsese uit 2006, The Departed met Leonardo DiCaprio in de hoofdrol. The Departed draait om de infiltratie van een undercoveragent in de maffia van Boston, Massachusetts, die het vertrouwen van de misdaadbaas wint.

    Het concept van de Lucas Brothers is problematisch, omdat dit het politieke werk en de levens van Fred Hampton, Mark Clark en de BPP-leden tot een klassiek Hollywood-misdaadverhaal maakt dat de echte strijd tegen racisme en kapitalisme van zijn politieke inhoud en context kan ontdoen.

    De film wordt grotendeels verteld vanuit het oogpunt van William O’Neal (gespeeld door LaKeith Stanfield), een 17-jarige autodief en imitator van een FBI-agent, die in één van de eerste scènes van de film wordt opgepakt na het stelen van een auto. Stanfield, die 12 jaar ouder is dan het personage dat hij speelt, probeert een getroebleerde, verwarde en stuurloze jonge zwarte man over te brengen die op zoek is naar economische stabiliteit, macht, erbij horen en een gevoel van eigenwaarde.

    Bij zijn arrestatie wordt hem verteld dat hij, als hij wordt aangeklaagd, een paar jaar in de gevangenis zal doorbrengen. O’Neal wordt dan benaderd door speciaal agent Roy Martin Mitchell (gespeeld door Jesse Plemons) van de FBI in Chicago, die O’Neal een aantal vragen stelt over Malcolm X en Dr.King om te zien hoe hij denkt over de strijd tegen het racisme. Mitchell biedt O’Neal een kans om zichzelf te redden van vervolging als hij zich aansluit bij de Black Panther Party van Chicago en in de buurt komt van voorzitter Fred Hampton.

    O’Neal gaat Mitchell zien als een mentor, maar Mitchell gebruikt steeds wredere psychologische manipulatie, dreigementen met arrestatie en dreigementen om hem uit te leveren als informant bij de BPP om informatie uit de tiener te persen. Kijkers zien van dichtbij de emotionele verwarring waarmee O’Neal wordt geconfronteerd als hij zich de racistische, gruwelijke plannen van de FBI realiseert om BPP-leden als doelwit te nemen en te vermoorden, maar hij wordt meegesleept en uiteindelijk gemanipuleerd om de plattegronden van Hamptons appartement te tekenen voor zijn uiteindelijke moord. Aan het eind van de film komt er een nota dat O’Neal zichzelf jaren later van het leven beroofde.

    Er is een poging om FBI-agent Mitchell te vermenselijken wanneer hij opnieuw vertelt over zijn onderzoekende rol bij de moord op burgerrechtenactivisten James Chaney, Andrew Goodman en Michael Schwerner in Mississippi in 1964. Nochtans is het vandaag meer dan duidelijk dat de FBI destijds niets deed om de moorden op Chaney, Goodman en Schwerner effectief aan te pakken en voor de rechter te brengen.

    Het leven en politieke werk van Fred Hampton

    De film geeft een momentopname van het leven en het politieke werk van Fred Hampton. Het begint met de moord op Dr. King op 4 april 1968 en de daaropvolgende opstand die in het hele land uitbrak.

    We komen niets te weten over de vroege jaren van Hampton, die van grote invloed waren op zijn politieke ontwikkeling. Fred Hampton werd geboren op 30 augustus 1948. Zijn familie was één van de duizenden zwarte arbeiders en armen die na de Tweede Wereldoorlog vanuit het zuiden, met name Louisiana, migreerden. Zwarte arbeiders en families trokken naar de stedelijke productie- en textielcentra in het noorden, Midwesten en Westkust om te ontsnappen aan armoede, geweld en alomtegenwoordig racisme.

    Fred Hampton groeide op in Maywood, een voorstad van Chicago. Zijn beide ouders werkten voor het bedrijf Argo Starch, wat een stabiel leven in de werkende klasse betekende. Fred werd een steratleet en studentenleider. Hij leidde marsen en stakingen tegen racisme op de middelbare school, organiseerde gemeenschapscentra in arme zwarte buurten in en rond Chicago, zette een voedselprogramma voor jongeren op … Hampton sloot zich aan bij de National Association for the Advancement of Colored People (NAACP) en wilde rechten gaan studeren om de straffeloosheid van de ordediensten effectiever aan te kunnen vechten. Hij begon toen meer revolutionaire conclusies te trekken. Hij maakte deel uit van een generatie die intens geradicaliseerd was door Mao’s Chinese Revolutie van 1949, de Cubaanse Revolutie van 1959, de stedelijke guerrillastrijd in Algerije tegen het Franse kolonialisme, de Vietnamoorlog, de antikoloniale strijd, en de radicale Black Freedom Movement met figuren als Malcolm X. Hij sloot zich op 20-jarige leeftijd aan bij de Black Panther Party vanwege haar revolutionaire politiek en programma.

    Daniel Kaluuya’s vertolking als voorzitter Fred Hampton is verbluffend, omdat hij de essentie van Hampton’s cadans, redenaarstalent, maniertjes, houding en loopje weet te brengen. Zijn acteerprestatie zal de komende maanden zeker nominaties opleveren.

    Hoe briljant Kaluuya ook was, schrijfster Angelica Jade Bastien van Vulture stelt een interessant punt aan de orde over de leeftijd van de acteurs die deze figuren neerzetten. Kaluuya, 31 jaar oud, speelt Hampton als 21-jarige en Stanfield, 27 jaar oud, speelt de 17-jarige William O’Neal. Bastien stelt: “Hoeveel meer impact zou de film niet hebben als de acteurs dichter bij de leeftijd zouden zitten van de mannen die ze spelen, zodat de totale tragedie van deze dynamiek zou doorschijnen?”

    De gemiddelde leeftijd van een BPP-lid was 17 tot 21 jaar oud. Door jongere acteurs te kiezen om deze historische figuren uit te beelden, zouden de onschuld, de moed, het jeugdig idealisme en het gevaar om een machtig regime aan te vechten beter uit de verf gekomen zijn. Er zijn in de film verschillende tedere momenten tussen Hampton en zijn partner Deborah Johnson (Dominique Fishback) die prachtig geacteerd zijn. In een andere hartverscheurende scène met Hampton en de moeder van het gedode BPP-lid Jake Winter, vraagt zij Fred om ervoor te zorgen dat haar zoon herinnerd wordt voor zijn volledige leven en niet alleen als een “cop killer” die stierf in een schietpartij met de politie. Deze tedere scènes benadrukken de onzekerheid, de regelrechte angst voor de dood en het verlies van zwarte mensen in de strijd tegen dit racistische kapitalistische systeem.

    De film gaat nauwelijks in op de rol van vrouwen in de BPP, buiten het fictieve personage Judy Harmon (Dominique Thorne) en Hampton’s verloofde en moeder van zijn kind, Deborah Johnson. Fred Hampton besteedde nochtans veel aandacht aan de strijd tegen seksisme en benadrukte de betrokkenheid van vrouwen in de strijd voor bevrijding. Tot 70% van de leden van de BPP waren vrouwen. In een Hollywoodverhaal is er daar echter geen aandacht voor.

    Waar zijn de Rainbow Coalition, socialisme en COINTELPRO?

    “De staat richtte zich op de Panthers omdat we socialisten waren, niet omdat we gewapend waren.” Aldus Eddie Conway, een voormalig lid van de Baltimore Black Panther Party, die 44 jaar in de gevangenis zat als politiek gevangene. (Reality Asserts Itself, 4/12/14).

    De meest in het oog springende blinde vlekken van de film zijn de wel erg beperkte aandacht voor het ontstaan van de radicale Rainbow Coalition en de poging om allianties te sluiten met straatbendes als de Blackstone Rangers. Het woord socialisme komt één keer voor in de eerste minuten van de film. De kijkers krijgen niet de volledige breedte van de politieke analyse en het programma van de BPP te zien, die voorzitter Fred Hampton briljant in klare taal overbrengt in archiefbeelden uit die tijd.

    Ook verontrustend is dat de beruchte Democratische burgemeester van Chicago, Richard Daley (1955-1976), slechts één keer wordt genoemd en dat Cook County State’s Attorney Edward V. Hanrahan helemaal niet wordt genoemd. Daley en het politieke en economische establishment van Chicago regeerden over een extreem gesegregeerde en racistische stad. Ze deden dit met een ijzeren vuist van orde en gezag, die volop werd tentoongespreid tijdens de Nationale Conventie van de Democratische Partij in 1968. Het bloed van demonstranten stroomde door de straten van Chicago. Deze omstandigheden leidden tot de ontwikkeling van de Rainbow Coalition. Hampton en de BPP van Chicago probeerden een coalitie van armen en onderdrukten te vormen om de machine van Daley en het politieke en economische systeem uit te dagen. De Rainbow Coalition bestond uit de BPP en de Puerto Ricaanse straatbende die een politieke organisatie werd: de Young Lords, onder leiding van Jose Cha Cha Jimenez uit Lincoln Park. De BPP begon ook politiek samen te werken met de Young Patriots of Uptown, bestaande uit arme, blanke zuiderlingen. In de film wijst Hampton’s toespraak op een bijeenkomst van de Young Patriots op hun gedeelde omstandigheden van armoede en hun belangen in het bestrijden van een oneerlijk economisch en politiek systeem, een krachtige aanpak om het racisme van de blanke zuiderlingen te doorbreken. De rol van BPP-lid Bob Lee wordt in de film nooit uitgewerkt. Bob Lee leidde de besprekingen van de BPP met de Young Patriots, een verhaal dat is opgetekend in de buitengewone documentaire American Revolution 2.

    Fred Hampton (links) op een persconferentie van de Rainbow Coalition

    Deze radicale Rainbow Coalition klaagde de politieterreur, armoede, racisme en de Vietnamoorlog aan. De ontwikkeling van samenhangend leiderschap en organisatie werd een binnenlandse en internationale dreiging.

    Op deze dreiging werd gereageerd met het Counter Intelligence Program (COINTELPRO) van de Amerikaanse regering, dat een reeks illegale projecten omvatte om de ontwikkeling van een verenigde radicale beweging en leiderschap te voorkomen, gericht tegen feministische organisaties, de anti-Vietnamoorlogsbeweging, en natuurlijk de burgerrechten- en Black Power-bewegingen.

    De opkomst van COINTELPRO was niet het geesteskind van FBI-directeur J. Edgar Hoover (Martin Sheen) alleen, maar het antwoord van de kapitalistische staat op de revolutionaire jaren 1960. J. Edgar Hoover wordt in de film afgeschilderd als een krankzinnige racist, wat hij ook was. Maar COINTELPRO was een integraal onderdeel van het kapitalisme en het institutionele racisme om de belangen van de heersende elite met alle mogelijke middelen te verdedigen.

    COINTELPRO was een voortzetting van de Palmer raids van begin 1900 tegen de communisten, anarchisten en zwarte nationalisten. Hoover was een jonge agent tijdens de Palmer raids. De heksenjachten van Joe McCarthy eind jaren ’40 en begin jaren ’50 werden gebruikt om sociale bewegingen en de strijd van de arbeidersklasse, de armen en de onderdrukten te neutraliseren. COINTELPRO werd opgevoerd na de overwinning van Richard Nixon bij de presidentsverkiezingen in 1968. Hij legde de nadruk op orde en gezag om de “dreiging” van politieke radicalisering en jeugdcultuur het hoofd te bieden, terwijl hij zichzelf afschilderde als verdediger van de hoop en de dromen van de zwijgende meerderheid.

    In een artikel, gebaseerd op nieuw vrijgegeven overheidsdocumenten, wijzen radicale advocaten en oprichters van het People’s Law Office, Flint Taylor en Jeff Hass, op een breder complot om Fred Hampton te vermoorden door de FBI van  J. Edgar Hoover, de politie van Chicago en het politieke establishment.

    Winter in Amerika

    De release van ‘Judas and the Black Messiag’ vindt plaats in een kritieke fase van het Amerikaanse en wereldwijde kapitalisme. Het is een jaar geleden dat de wereldwijde pandemie, COVID-19, uitbrak. De wereldeconomie staat op fragiele grond terwijl miljoenen werkende mensen, armen en onderdrukten in de Verenigde Staten geconfronteerd worden met werkloosheid, een huisvestingscrisis, gebrek aan gezondheidszorg, en meer diepgaande raciale onderdrukking.

    Hoewel het vertrek van Trump uit het Witte Huis een belangrijke ontwikkeling is, blijft de dreiging van extreemrechts en van rechts blank nationalisme, een duidelijk en aanwezig gevaar, zoals de belegering van het Capitool op 6 januari aantoonde. Biden heeft geprobeerd de agenda van het Amerikaanse kapitalisme en zijn instellingen te herformuleren na vier jaar Trump.

    In mei is het een jaar geleden dat de moord op George Floyd tot een opstand leidde, de grootste protestbeweging in de geschiedenis van de VS. We zijn getuige geweest van de eb van de historische beweging, die deels werd gerecupereerd door Wall Street dankzij hun twee miljard dollar donaties aan BLM-gelieerde organisaties en NGO’s, evenals de nefaste rol van het zwarte establishment om de woede in de veilige kanalen van het tweepartijensysteem en het zwarte kapitalisme te sturen. Deze inspanning werd geleid door leden van de Congressional Black Caucus, zoals het zwarte congreslid James Clyrburn uit South Carolina, die eisen als het herzien van de budgetten voor de politie ronduit afkeurde. De Democratische Partij gebruikte retoriek en de aankondiging van daden om de beweging in de kiem te smoren, zoals het aanvankelijke voorstel van de door Democraten gedomineerde gemeenteraad van Minneapolis om ‘de politie af te schaffen’ – en later hun verraad aan die eis. Activisten van Black Lives Matter liggen voortdurend onder vuur sinds het ministerie van Justitie van Trump “Black Identity Extremists” als een opkomende binnenlandse terreurdreiging heeft bestempeld.

    De wrede aanvallen op BLM passen in de traditie van de kapitalistische staten om te reageren op de roep om vrijheid en rechtvaardigheid. Van Occupy Wall Street en Standing Rock tot Ferguson, Baltimore en nu Minneapolis, waren activisten en organisatoren het doelwit van arrestaties, veroordelingen en moord, terwijl moordende agenten vrijuit gingen.

    Hampton begreep dat racisme fundamenteel is voor het kapitalisme, dus om het uit te roeien is een politieke en economische revolutie nodig. Hij begreep ook dat dit alleen kon worden gedaan door de kracht van de mensen, die zich actief organiseerden en betrokken raakten bij hun gemeenschappen om het systeem aan te pakken. De grootste bijdrage van Fred Hampton was zijn visie op het organiseren van een verenigde beweging, waarin niet alleen de zwarte jeugd centraal zou staan, maar waarin onze beweging zich concentreert op gedeelde belangen en de gemeenschappelijke strijd van onderdrukte mensen. Het was een krachtige herinnering aan de socialistische, communistische en arbeidersbeweging van de jaren ’30 en ’40, die eenheid smeedde onder de arbeidersklasse om racisme, hebzucht van bedrijven en kapitalistische onderdrukking in binnen- en buitenland te bestrijden.

    De radicale Rainbow-coalitie en haar kortstondige experiment hebben Hampton doen inzien dat de grootste angst voor kapitalisme en racisme uitgaat naar werkende mensen en jongeren die zich verenigen om het systeem uit te dagen. De vroege fase van de George Floyd-opstand gaf ons een glimp van een multiraciale opstand tegen racisme, onderdrukking en politiegeweld die de wereld schokte en Fred Hampton zou doen glimlachen.

    Onze beweging moet in deze voetsporen treden en een revolutionaire analyse, programma en aanpak ontwikkelen die het bewustzijn verhoogt en dagelijkse activiteiten ondersteunt rond zaken die voor ons van belang zijn.

    Wat Fred Hampton ons leerde…

    “Ik hoop dat mensen de analyse van Fred Hampton over het imperialisme en fascisme van de VS verder gaan bestuderen dan alleen het zien van een film, het grootste deel van zijn politiek is uit die film gestript.” (Noname, inwoner van Chicago en Hip-Hop artiest, Twitter post, 9 februari)

    Fred Hampton’s politieke werk en uiteindelijke nalatenschap zijn geworteld in het opbouwen van een multiraciale beweging van werkenden en armen, met een dagdagelijkse organisatie en mobilisatie om een einde te maken aan de tirannie van kapitalistische onderdrukking en uitbuiting. Hij streed voor een socialistische transformatie van de maatschappij die ons in staat zou stellen een waardig leven te leiden. Fred Hampton’s zelfopoffering, revolutionaire liefde voor het volk en geloof in de kracht van het volk, is wat miljoenen jongeren over de hele wereld heeft geïnspireerd om zich uit te spreken en te organiseren voor huisvesting, werk, onderwijs, en het beëindigen van politiegeweld, imperialistische oorlog, en systematisch racisme.

    Het is gepast om dit artikel af te sluiten met de woorden van Fred Hampton zelf.

    “Je kan vuur niet met vuur bestrijden. Je moet vuur met water bestrijden. We zullen racisme niet met racisme maar met solidariteit bestrijden. We bestrijden het kapitalisme niet met zwart kapitalisme. We bestrijden kapitalisme met socialisme. We zijn opgestaan en hebben gezegd dat we reactionaire varkens en openbare aanklagers zoals Hanrahan niet zullen bestrijden met andere reacties van onze kant. We zullen hen bestrijden door ons allemaal te verenigen en een internationale proletarische revolutie te starten.”

  • Recensie: “Framing Britney Spears”

    Door Aislinn O’Keeffe (Socialist Party – ISA in Ierland)

    In 1992 bracht een tienjarige Britney Spears een krachtige versie van The Judds ‘Love Can Build a Bridge’ op televisie. De presentator, Ed McMahon, die haar na afloop interviewt, heeft het over haar ‘mooie ogen’ en vraagt haar of ze een vriendje heeft. Een duidelijk ongemakkelijke Britney blijft glimlachen en beleefd, kiest haar woorden zorgvuldig terwijl ze probeert een antwoord te vinden voor een groot publiek. Deze ontmoeting zou Spears’ carrière verder kenmerken. Het is een situatie die de meeste vrouwen en meisjes herkennen: noodgedwongen moeten reageren op ongepaste opmerkingen van een volwassen man. In dezelfde show werd een 12-jarige mannelijke zanger enkel gevraagd hoe het was om op een boerderij op te groeien.

    De documentaire ‘Framing Britney Spears’, is op 18 januari uitgezonden op VTM. De documentaire gaat in op de #FreeBritney-beweging en volgt Spears’ carrière, en de gebeurtenissen die hebben geleid tot de voogdijstelling waar de 39-jarige artieste momenteel onder geplaatst is. Het volgt het traject van de superster, van een nuchtere, levendige tiener tot een jonge vrouw die wordt lastiggevallen en opgejaagd door de gevestigde media en tot op het punt van een mentale inzinking wordt gedreven.

    Seksisme

    Een van de meest in het oog springende kenmerken van de beelden over Spears’ opkomst is de schaamteloze seksualisering en objectivering van de jonge ster vanaf heel jonge leeftijd. Van de geseksualiseerde schoolmeisjesoutfit van ‘Hit Me Baby One More Time’ tot interviews en persconferenties waar presentatoren, vaak mannen die meer dan twee keer zo oud zijn als zij, de tiener vragen stellen over haar borsten, zoenende jongens, haar outfits en haar maagdelijkheid. Britney wordt hyper geseksualiseerd door haar platenmaatschappij en de gevestigde media, terwijl er tegelijk een media-obsessie is voor haar maagdelijkheid. Dit illustreert de val waar alle vrouwen en meisjes in worden gedwongen – wees sexy maar niet seksueel – en vertegenwoordigt een onmogelijk koorddans waarop vrouwen balanceren en waar het evenwicht voortdurend onmogelijk is.

    De seksualisering en objectivering van Britney Spears is echter geen anomalie of een eenmalige gebeurtenis die slechts door één individu wordt ervaren. De ervaring van Spears is eerder een illustratie van het bredere maatschappelijke probleem van de objectivering van alle vrouwen en meisjes in de kapitalistische samenleving. Objectivering is het proces waarbij mensen worden gereduceerd tot louter objecten, het is een proces van ontmenselijking. In de kapitalistische samenleving van vandaag wordt het proces van objectivering van vrouwen versterkt door een enorm grote aandacht voor het uiterlijk van vrouwen boven alles. Dit gebeurt onder meer via reclame, TV, tijdschriften, muziek, films … die allemaal een rol spelen in het normaliseren van het fenomeen, dat op grote schaal wordt overgenomen en nagevolgd.

    Objectivering voor winst

    Maar welk voordeel heeft de objectivering van vrouwen voor kapitalisten? Hele industrieën zijn gegroeid uit de exploitatie van vrouwen door middel van objectivering. De wereldwijde schoonheidsindustrie zal in 2026 naar schatting 438,38 miljard dollar waard zijn, terwijl de wereldwijde porno-industrie, die beperkte schoonheidsidealen propageert, jaarlijks 97 miljard dollar waard is. Een groot aantal andere industrieën profiteert van deze objectivering, waaronder de mode, tv, film, detailhandel, massamedia en sociale media.

    Als objectivering vrouwen als mensen devalueert, dan devalueert het ook de activiteiten die zij ontplooien. Dit geldt met name als die activiteiten specifiek met vrouwen worden geassocieerd, bijvoorbeeld huishoudelijk en verzorgend werk, dat vrouwen voor het overgrote deel gratis verrichten, waardoor de wereldeconomie volgens een Oxfam-rapport uit 2018 jaarlijks 10 biljoen dollar bespaart. Op de werkvloer vertaalt dit zich in een lager loon voor vrouwen, wat een duidelijk voordeel voor bazen betekent.

    Ontmenselijking leidt tot geweld

    Welke andere prijzen betalen vrouwen en meisjes voor deze objectivering? Objecten zijn niet menselijk; het zijn voorwerpen die naar believen kunnen worden gebruikt en weggegooid. Wanneer vrouwen en meisjes in de samenleving stelselmatig worden geobjectiveerd, beïnvloedt dit de manier waarop naar hen wordt gekeken en uiteindelijk hoe zij worden behandeld. Dit proces is duidelijk in de behandeling van Spears in de media: publicaties en presentatoren richtten zich bijvoorbeeld op haar uiterlijk en vermeende seksualiteit ten nadele van haar immense talent en haar persoonlijkheid en menselijkheid. Ook dit gebeurt in de hele samenleving, waarbij vrouwen uit de arbeidersklasse, LGBTQ+, migrantenvrouwen, vrouwen van kleur, vrouwen met een handicap … het zwaarst te lijden hebben.

    Objectivering en de ontmenselijkende effecten daarvan maken de weg vrij voor geweld. In 2019 meldde Women’s Aid dat sinds 1996 230 vrouwen in Ierland op gewelddadige wijze om het leven zijn gekomen: 87% werd gedood door een man die zij kenden. Maar liefst één op de drie vrouwen wereldwijd heeft in haar leven te maken gehad met fysiek of seksueel geweld. 60% van de vrouwen heeft waarschijnlijk te maken gehad met intimidatie op het werk en 71% heeft te maken gehad met ongewenste aanrakingen of betastingen in het openbaar. Daarbovenop krijgen vrouwen dagelijks te maken met ongewenste aandacht, ongepaste opmerkingen en andere ‘mindere’ vormen van seksisme.

    De tol die een leven lang van dergelijke ervaringen eist van vrouwen en meisjes is gigantisch. De impact van onrealistische schoonheidsnormen, geweld, intimidatie en de maatschappelijke psychologische manipulatie van meisjes en vrouwen tegenover hun ervaringen, hebben een verwoestende impact op de geestelijke gezondheid. Terwijl mannen meer kans hebben om te sterven door zelfmoord, is het aandeel vrouwen en meisjes dat een zelfmoordpoging onderneemt groter. In 2016 hadden vrouwen en meisjes 24% meer kans op zelfverminking, en hadden ze ook te kampen met een laag gevoel van eigenwaarde, depressie, angst, eetstoornissen en traumagerelateerde geestelijke gezondheidsproblemen. Al deze factoren beperken het vermogen van vrouwen om zich vrij in de wereld te bewegen en hebben een negatieve invloed op hun kwaliteit van leven.

    We pikken het niet langer

    De huidige discussie over de behandeling van Britney Spears heeft echter ook positieve signalen opgeleverd. Namelijk dat er sinds het eind van de jaren 1990 en het begin van de jaren 2000 een enorme mentaliteitsverandering heeft plaatsgevonden. Veel jongeren en degenen die met Spears volwassen zijn geworden, kijken met afschuw terug op de hyper-seksualisering van de ster en haar behandeling door de media. Een houding die toen volkomen ‘normaal’ was, wordt nu door een groot deel van de jongeren die de #FreeBritney-beweging steunen, volledig verworpen. Nieuwe generaties worden actief en organiseren zich tegen seksistische conventies en onderdrukking, wat ook te zien is aan de opkomst van de #MeToo-beweging.

    Het feit dat de houding in zo’n korte tijd is veranderd, getuigt van de kracht van massale organisatie en toont het potentieel voor toekomstige gevechten tegen de huidige organisatie van de samenleving rond winst, ten nadele van de mensheid. Als socialisten begrijpen we dat patriarchale structuren en idealen instrumenten zijn die door het kapitalisme worden gebruikt om ongelijkheid in stand te houden en te rechtvaardigen. Daarom vereist de strijd tegen dit onderdrukkende systeem een grondig begrip van, en strijd tegen, de onderdrukking van vrouwen en alle minderheden als een centraal kenmerk van het organiseren van onszelf met de rest van de arbeidersklasse.

  • “It’s a sin.” Schitterende reeks op Channel 4

    De briljante, inspirerende en diep ontroerende Britse Channel 4 dramaserie “It’s A Sin” heeft sinds de release bij velen een gevoelige snaar geraakt. We hopen dat de reeks snel beschikbaar wordt voor het publiek in ons land en maken onze lezers er al warm voor met onderstaande recensie door Kevin Henry van de Socialist Party, onze zusterorganisatie in Noord-Ierland.

    Deze vijfdelige serie volgt een groep vrienden en huisgenoten die tussen 1981 en 1991 in Londen wonen. De vreugdevolle en hoopvolle scènes van jonge LGBTQ mensen die genieten van hun leven in het ‘Pink Palace’ (de naam die ze hun flat hebben gegeven) wordt geleidelijk overschaduwd door de opkomende, afschuwelijke HIV/AIDS epidemie. De tragische impact ervan op hun levens is overal scherp voelbaar, net als de walgelijke schande die ermee gepaard ging, geworteld in de homofobie van de regering-Thatcher. De misdadige onverschilligheid en passiviteit van de regering maakten de epidemie nog erger.

    We zijn getuige van de menselijke impact van LGBTQ-fobie door de worstelingen van de personages bij hun outing, en de daaropvolgende vooroordelen die ze ondergaan. De eerste aflevering begint met Rosco, wiens ouders hebben geregeld dat hij wordt teruggestuurd naar Nigeria nadat hij zijn seksualiteit heeft ontdekt. Hij verlaat uitdagend het huis en verklaart dat hij te vinden is op “piss off avenue”. Dan is er Colin uit Zuid-Wales, die pas uit de kast kan komen na een ontmoeting met een oudere openlijk homoseksuele collega; en Ritchie, die de vrijheid van het leven als student ervaart, geniet van de Londense homoscene maar niet uit de kast kan komen tegenover zijn conservatieve ouders op het Isle of Wight.

    Elke aflevering springt twee jaar verder. Het zijn jaren waarin AIDS van een grotendeels onbekende ziekte, waarvan de werkelijke gevaren voor velen onbekend bleven, tot een epidemie uitgroeit die verwoestende gevolgen heeft voor de personages in het Pink Palace.

    De serie is geschreven door Russell T. Davies, die ook de baanbrekende show Queer As Folk schreef, en meer recentelijk Cucumber, Banana and Tofu, die ook het thema seksualiteit behandelen. De reeks is geïnspireerd op Davies’ jeugd als homoseksuele man in Groot-Brittannië in de jaren 1980, en dit laat een opvallende indruk achter. Davies zei dat het oorspronkelijke idee voor “It’s A Sin” voortkwam uit een duistere grap die hij eind jaren tachtig te horen kreeg over een productie van de musical “Seven Brides for Seven Brothers”, waarin alle zeven broers aan AIDS stierven. Dit verhaal vond zijn weg naar het script en wordt verteld door Gloria, de eerste van de personages die te horen krijgt dat hij AIDS heeft. Gill, een van de meest inspirerende personages van de show, is gebaseerd op een vriend van Davies en geeft liefdevolle steun aan Gloria tijdens zijn afschuwelijke beproeving. Eén van de weinige punten van kritiek op de reeks is dat Gill’s leven niet onafhankelijk wordt bekeken op de manier waarop sommige andere personages uitgewerkt zijn.

    Davies heeft opgemerkt dat de periode in de serie begon met LGBTQ mensen die het gevoel hadden dat de maatschappij de goede kant op ging, na de decriminalisering van homoseksualiteit in Groot-Brittannië in 1967. De situatie van deze gemeenschap zou echter achteruit worden geduwd door de conservatieve tegenreactie rond HIV/AIDS. Sinds de uitzending van het programma hebben de media aandacht besteed aan vele verhalen over de verschrikkingen die HIV-positieve mensen in de jaren tachtig hebben meegemaakt. Ze werden onder meer gedwongen een “toastdieet” te ondergaan, een term die werd gegeven aan de praktijk van het gezondheidspersoneel om hun voedsel onder de deuren van hun ziekenhuiskamers door te duwen, in de overtuiging dat nauw contact tot besmetting zou leiden.

    De serie gaat in op de behandeling van AIDS-patiënten en hun families: van pogingen van plaatselijke autoriteiten om patiënten achter slot en grendel op te sluiten, families die homofoob werden bejegend, partners die werden geweerd bij begrafenissen, begrafenisondernemingen die de overledenen weigerden of families die alle bezittingen van de overledenen verbrandden. De omvang van de crisis wordt geïllustreerd door de schrijnende taferelen in de ziekenhuizen waar AIDS-patiënten werden behandeld.

    Eén van de hoofdthema’s is het hartverscheurende effect van een gebrek aan informatie en, daarmee samenhangend, de schaamte over het hebben van HIV. Het toont mensen die hun toevlucht nemen tot huismiddeltjes, waaronder vitamines en zelfs schadelijke stoffen zoals zuren. De homofobe campagnes komen aan bod, maar ook het geloof dat AIDS een samenzweringstheorie was – iets dat bijzonder hard aankomt in een tijd van een wereldwijde pandemie.

    Het hardste zijn de gevolgen van het niet laten testen uit schaamte en angst. Aan het eind van de laatste aflevering laat Gil zien dat de personages in de serie, maar vooral talloze mensen in de echte wereld, gered hadden kunnen worden als er in plaats van hysterie en schaamtecampagnes, goede voorlichtingscampagnes waren gevoerd.

    Bij verschillende gelegenheden wordt ingegaan op de druk waarmee jonge LGBTQ-mensen worden geconfronteerd op de werkvloer. Colin heeft te maken met seksuele intimidatie door een brutale baas. Wanneer Gloria ziek wordt, zegt hij dat hij zijn job bij de Londense busmaatschappij zal verliezen omdat hij homo is, zeker als hij moet vertellen dat hij AIDS heeft.

    Ash werkt op een school en moet zijn seksualiteit verbergen, maar heeft ook de taak de schoolbibliotheek door te spitten op zoek naar boeken die in strijd zijn met Thatchers Section 28, een wet die “het promoten van homoseksualiteit” op scholen verbiedt. Zijn grappige tirade tegen zijn vrienden benadrukt iets dat nog altijd geldt voor veel jongeren vandaag: in plaats van overspoeld te worden met dergelijk materiaal, hebben jonge LGBTQ mensen moeite om materiaal te vinden waar ze zichzelf in herkennen. Het is veelzeggend dat een jonge recensent opmerkte dat hij meer leerde  over LGBTQ+-levens door “It’s A Sin” dan in zijn 13 jaar onderwijs.

    Het script van Davies draait niet om politiek, maar gaat de politieke kwesties ook niet uit de weg. Sommige van de hoofdpersonen helpen een mars en ‘Die-In’-protest te organiseren voor een groot farmaceutisch bedrijf dat winst maakt met HIV, waarbij een van de personages samenvat: “Wij sterven en zij profiteren.”

    Tijdens het kijken naar de reeks kun je niet anders dan meegezogen worden door de aangrijpende, schrijnende verhaallijn die geen blad voor de mond neemt. De gruwelijke aard van het onderwerp wordt doorbroken door de humor, soms zeer donkere humor, maar vooral door de moed van de betrokkenen. Je kunt ook niet anders dan met ontzag kijken naar de mensen die zich hier middenin bevonden en bereid waren terug te vechten tegen homofobie. Daartoe behoorden talloze socialistische activisten die er niet voor terugschrokken om deze belangrijke kwestie aan te pakken. Het is ook belangrijk om te onthouden dat de belangrijke overwinningen voor de LGBTQ-gemeenschap en het terugdringen van de LGBTQ-fobie in de afgelopen jaren niet uit de lucht zijn komen vallen, maar dat er hard en moedig voor is gevochten.

  • Neen aan de vervolging van rapper Pablo Hasel

    Pablo Hasel is een linkse rapper die al negen maanden in de gevangenis zit nadat hij anti-monarchistische teksten deelde en over terrorisme sprak. Er is een campagne gestart om hem vrij te krijgen. In de Spaanse staat zijn er grote protestacties tegen de vervolging van Pablo Hasel.

    Door Rob MacDonald (Socialisme Revolucionari, ISA in Catalonië)

    Naarmate de crises van het kapitalisme zich verdiepen, neemt ook de repressie door de staat toe. De opsluiting van Pablo Hasel is de laatste aanval van de Spaanse staat op de fundamentele vrijheden die hij geacht wordt te beschermen. We moeten hierop reageren door te mobiliseren en ons te organiseren, maar ook door te begrijpen dat we moeten strijden voor het einde van het kapitalistische systeem als de enige manier om artistieke, economische en sociale vrijheid te verzekeren.

    Pablo’s strijd gaat terug tot 2011, sindsdien is hij voortdurend lastiggevallen en werd hij regelmatig gearresteerd vanwege zijn opvattingen. Deze laatste aanval, die resulteert in een gevangenisstraf, volgt op zijn arrestatie in 2018, samen met de rapper Valtonyc, voor het delen van teksten en opmerkingen op sociale media tegen de monarchie en wegens het spreken over terrorisme. Pablo is een uitdagende rapper, die zijn mening blijft verkondigen en weigert het zwijgen opgelegd te worden.

    Deze onderdrukking van het vrije woord heeft een lange lijst slachtoffers in de Spaanse staat: van de songteksten van Valtonyc, Pablo Hasél en César Strawberry tot de tweets van Cassandra, toneelstukken en onlangs nog het ontslag bij de publieke omroep TVE van de scenarioschrijver Bernat Berrachina wegens een grap over de monarchie.

    Maar de repressie gaat verder en is gericht tegen de strijd van de arbeidersklasse. Tijdens de economische crisis die in 2008-9 begon, vroegen aanklagers plotseling tot 8 jaar gevangenisstraf voor degenen die deelnamen aan stakersposten. Vervolgens zag de hele wereld in oktober 2017 de brute aanval op vreedzame kiezers in Catalonië en de repressie tegen de onafhankelijkheidsstrijd in het algemeen.

    De “Ley Mordaza” – de ‘knevelwet’ – die in 2015 werd goedgekeurd, is gebruikt om journalisten te vervolgen voor het informeren over de repressie door de politie, en om het recht om te protesteren en te demonstreren te onderdrukken. Het werd gebruikt om feministische activisten te vervolgen voor deelname aan stakersposten tijdens de feministische stakingen in 2018-2019.

    Al deze aanvallen, vaak over relatief kleine incidenten, tonen de bereidheid van de kapitalistische staat om elke politieke strijd te beknotten die wordt gezien als een bedreiging voor de sociale orde die zij verdedigt. De autoriteiten willen ons in angst laten leven en de Francoïstische controlemethoden, die het regime na 1975 behield, in ere herstellen. Als we ons daar niet met al onze energie tegen verzetten, zullen ze reageren met meer en meer repressie totdat we monddood zijn gemaakt.

    Het is absoluut hypocriet dat de overheid stemmen tegen de monarchie het zwijgen wil opleggen, terwijl niets wordt gedaan aan de diepgewortelde corruptie van dit feodale overblijfsel, of aan de vertegenwoordigers van het regime die zich schuldig maken aan grove schendingen van de mensenrechten. Kritische artiesten worden naar de gevangenis gestuurd voor hun teksten, terwijl de corrupte voormalige koning in luxueuze ballingschap leeft. Deze hypocrisie komt ook tot uiting in het stilzwijgen van de EU over dergelijke flagrante aanvallen op de vrijheid van meningsuiting, dezelfde EU die er niet voor terugschrikt lidstaten te vermanen omdat ze zich niet aan haar neoliberale regelgeving houden.

    Vrijheid van kunst en de strijd om de samenleving te veranderen

    De kapitalistische cultuur is doordrenkt van seksisme, de verheerlijking van geld en de cultus van het individualisme. De reclame maakt dagelijks gebruik van creatieve methoden om de winst te verhogen, zonder rekening te houden met de behoeften van de mens of het milieu. De cultuur van het kapitalisme is in wezen een middel om de winsten van de superrijken te vergroten.

    We moeten protesteren en argumenteren tegen deze negatieve culturele mainstream, we moeten ons ook richten op het opbouwen van een alternatieve cultuur. We moeten de arbeidersklassecultuur versterken en spreken over eenheid, collectieve strijd en diversiteit.

    We moeten niet vertrouwen op de kapitalistische staat om te kiezen wat goed en slecht, mooi en lelijk is. Uiteindelijk bestaat deze staat om het sociale en economische systeem te verdedigen dat de hoofdoorzaak is van de problemen waarmee we te maken hebben.

    Kunst en cultuur worden vernietigd door de economische crisis die gepaard gaat met de Covid-pandemie. Al voor deze crisis wisten kunstenaars heel goed hoe onzeker het is om in deze sector te werken, zonder contracten, middelen of werkplekken. Vaak wordt van ons verwacht dat we gratis werken, alleen omdat ons werk voortkomt uit onze passie. Deze uitbuiting was al extreem, maar na deze laatste economische crisis vechten we nu voor het recht om te creëren. De strijd voor kunst en cultuur is de strijd om mens te zijn, vrij van de beperkingen van het winstsysteem.

    We moeten niet alleen de vrijheid van meningsuiting verdedigen, we moeten verder gaan en het recht verdedigen om creatief te zijn, om zinvol werk te hebben en omstandigheden die ieder mens de waardigheid bieden om een vruchtbaar leven te leiden. Om dit te bereiken hebben we een volledige en democratische herverdeling van de rijkdom in de samenleving nodig. We moeten de strijd voor een socialistische samenleving op de agenda zetten.

    Behoefte aan revolutionaire muziek

    Tijdens het protest in Lleida op 10 februari stelde Pablo Hasel terecht de zelfgenoegzaamheid van de regering van PSOE en Unidas Podemos aan de kaak met betrekking tot deze laatste aanval en hij verdedigde de noodzaak van een volksbeweging om de samenleving te veranderen. De zogenaamd linkse regering heeft zich beperkt tot enkele vage beloften over de hervorming van de wet die artiesten momenteel kan straffen voor hun teksten. Hoewel we niet verbaasd hoeven te zijn over de passiviteit van de PSOE in deze kwestie, aangezien haar leiders al lang geleden de kant van de status quo kozen, roept het wel de vraag op hoe we ons moeten organiseren om de maatschappij te veranderen.

    Zoals Pablo het formuleerde: “Ze voeren repressie uit. Repressie is geen individuele kwestie, het is een collectieve zaak. Als ze achter iemand als mij aangaan, is dat om de rest bang te maken. We moeten de boodschap overbrengen, op het internet maar ook op straat, het bewustzijn vergroten om een beweging te ontwikkelen die leidt tot massale afwijzing, kortom tot revolutionaire actie. We moeten solidariteit organiseren om vrijheid van meningsuiting te ontwikkelen. Alle vorige verworvenheden werden afgedwongen door revolutionaire actie… we hebben niet alleen een solidariteitsorganisatie nodig, maar een organisatie die strijd voert en verenigt voor alle rechten en vrijheden die we niet hebben, wat samengaat met het aanpakken van de wortel van het probleem.”

    “Met organisatie en strijd op straat kunnen we verbeteringen bereiken. We kunnen veel bekomen, maar geen oplossing. We kunnen deze staat niet hervormen. We hebben diepgaande veranderingen nodig, door deze staat te vernietigen en een volksrepubliek af te dwingen waarin de arbeidersklasse de macht heeft en de rechten en vrijheden kan garanderen die ons vandaag met geweld worden ontzegd, en we kunnen bereiken wat we allemaal willen, namelijk een degelijk leven…”

    Wij zijn het erover eens dat er een beweging met een openlijk revolutionair karakter nodig is, een beweging die zal worden gesmeed in de massale strijd op straat, op de werkplek en op school. Er zijn veel kwesties waarin we op gemeenschappelijke gronden kunnen samenwerken, één van de meest kritieke is de eenheid tegen staatsrepressie. De dringende taak is om werkenden en jongeren uit verschillende sectoren te verenigen in een niet-sektarische en democratische beweging om een antikapitalistisch, revolutionair socialistisch programma en actie te ontwikkelen die tegemoet komt aan de behoeften van de strijd.

    • Mobiliseer, agiteer en organiseer om Pablo Hasel en alle andere slachtoffers van de staatscensuur vrij te krijgen!

    • Verdedig de artistieke vrijheid van meningsuiting door te bouwen aan eenheid in de beweging om het kapitalistische systeem te bestrijden!

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop