Category: Recensies/Cultuur

  • “LIP, gewone helden”. Lessen van gisteren voor strijd vandaag

    door Nicolas Croes

    LIP02De strijd van de arbeiders van de horlogefabriek LIP in het Franse Besançon in de jaren 1970 was een voorbeeldige strijd waar een enorme kracht van uitging. Ook veertig jaar na de feiten blijft dit het geval. De kern van het conflict ging over het behoud van de tewerkstelling, maar doorheen de strijd gingen de arbeiders erg ver in het invraagstellen van de kapitalistische logica. Deze ervaring is nu het voorwerp van een Franstalige strip. Naast een plezier om te lezen, is deze strip ook een goed middel om discussie aan te gaan over hoe we vandaag kunnen reageren op de lawine van collectieve afdankingen en bedrijfssluitingen.

    De strijd van LIP kwam enkele jaren geleden al aan bod in een documentaire film: “Les LIP, l’imagination au pouvoir” (Christian Rouaud, 2007). Die documentaire is ook een aanrader. Het liet de belangrijkste betrokkenen in het conflict aan bod. Onder hen Charles Piaget, de voortrekker die “ondanks zichzelf” een leider was, of Jean Raguénès, een priester-arbeider die voor de documentaire werd geïnterviewd in Brazilië waar hij aan de kant van de landbouwers zonder grond actie voerde tegen de grootgrondbezitters. De strip “LIP, des héros ordinaires” vertrekt vanuit de anonieme massa zonder wie niets mogelijk is. De strip volgt Solange, een arbeidster die weinig gepolitiseerd is en getrouwd is met een reactionaire man. Voor Solange is het conflict ook de achtergrond van een diepgaand proces van emancipatie zowel thuis als in de fabriek.

    “Het is mogelijk, we produceren, we verkopen, we verdienen een loon”

    In april 1973 waren er geruchten dat de boeken zouden neergelegd worden en dat alle arbeiders op straat zouden terecht komen. Er werden informatiesessies opgezet op de werkvloer, gevolgd door algemene vergaderingen voor alle arbeiders. Op 10 juni 1973 gingen de arbeiders over tot de bezetting van het bedrijf en namen ze hun “oorlogsschat” in handen: de stock van horloges.

    Vanaf dat ogenblik waren er minstens vijf algemene vergaderingen per week, soms waren het er meer. En dat tot aan de “heropening van het bedrijf” op 11 maart 1974. Een week na het begin van de bezetting werd de productie van horloges heropgestart. Dat duurde tot 15 augustus toen de militaire politie een aanval op de fabriek inzette en de arbeiders verjaagde. De productie werd hierna clandestien verdergezet onder het principe “de fabriek is waar de arbeiders zijn”. De solidariteit voor LIP was enorm. Op 29 september was er een grote nationale betoging in Besançon, de Mars van de 100.000. Uiteindelijk werd op 11 maart 1974 een plan voorgesteld om het bedrijf te herstarten met behoud van de arbeiders.

    De arbeiders van LIP gingen een directe confrontatie met hun patroon aan, maar ook met het volledige Franse patronaat, de regering, het gerecht, de politie,… De strijd van LIP populariseerde ideeën die het volledige economische systeem in vraag stelden, denk maar aan de slogan: “De baas heeft jou nodig, maar jij hebt hem niet nodig.” Dat werd ook in de praktijk omgezet met de bezetting en productie in eigen beheer. Het andere kamp was zich van bewust van de impact van deze strijd. Valéry Giscard d’Estaing, in mei 1974 verkozen als nieuwe president, verklaarde: “De arbeiders van LIP zetten het volledige sociale model op de helling. We moeten ze straffen: ze moeten werkloos worden en dat blijven.” Na het begin van de economische crisis van 1973-74 was een harde aanpak voor de burgerij noodzakelijk, er zouden immers onvermijdelijk nieuwe conflicten volgen.

    Arbeidersdemocratie en bedrijfsbezetting

    Zoals elke arbeidersstrijd is deze bij LIP niet enkel belangrijk vanuit nostalgische overwegingen, het is een strijd die rijk is aan ervaringen die ook vandaag nuttig blijven. Een van de meest opvallende elementen was deze van de arbeidersdemocratie. Tijdens het conflict in 1973-74 waren er ongeveer 200 algemene vergaderingen, wat een maximale betrokkenheid van de arbeiders mogelijk maakte.

    Volgens Charles Piaget waren er van de 1.150 werknemers (waaronder een honderdtal kaders) telkens zowat 800 aanwezigen op de algemene vergaderingen tot oktober 1973 en nadien 650 tot 750. Op de laatste algemene vergaderingen waren er nog 500 aanwezigen. Dat is een belangrijk element voor de organisatie van onze strijd vandaag. We kunnen geen consequent strijdsyndicalisme uitbouwen zonder maximale arbeidersdemocratie.

    Het erg collectieve karakter va de strijd, het dagelijkse beheer van de bezette fabriek en het heropstarten van de productie door en voor de arbeiders had een enorme impact op het bewustzijn van de volledige arbeidersbeweging. De arbeiders van LIP deden op een maand tijd meer ervaring op dan vele anderen op meer dan tien jaar. Hun zelfvertrouwen in hun eigen collectieve kracht en de mogelijkheid om het dagelijkse leven te veranderen, doorbrak heel wat bestaande opvattingen. Het versterkte de solidariteit op alle vlakken.

    Er kunnen heel wat lessen getrokken worden uit de strijd in de jaren 1970, ook van strijd in ons land. Jammer genoeg is die strijd niet erg bekend. Ook in ons land was er toen een golf van spontane stakingen en bedrijfsbezettingen, een actiemethode die de autoriteit van het patronaat in vraag stelt en leidt tot de vraag wie de productiemiddelen controleert en beheert.

    In de uitzonderlijke periode van 1970-71 was het aantal stakingsdagen gelijk aan het aantal van de negen voorgaande jaren. Naar schatting was minstens 80% van de stakingen van spontaan karakter en dus niet erkend door de vakbondsleiding en meestal in directe confrontatie met die leiding. Van 1966 tot 1973 werden 66 Belgische bedrijven bezet door hun arbeiders, een fenomeen dat hierna bredere verspreiding kende. In de eerste jaren van de crisis, van 1973 tot 1975, waren er 94 bedrijfsbezettingen. In 1976 waren er twee bezettingen per maand en in 1977 en 1978 ging een op de zes sociale conflicten gepaard met een bezetting (1). Waar in het in dat proces aan ontbrak, was een voldoende coördinatie tussen alle bewegingen en bezettingen en de opbouw van een georganiseerde stroming van strijdsyndicalisme binnen de vakbonden.

    Al deze kwesties zullen opnieuw aan belang winnen nu we in de ergste economische crisis sinds de jaren 1930 zitten. Deze strip over de strijd bij LIP kan bijdragen aan het belangrijke debat over de heropbouw van de tradities van de arbeidersbeweging.

    Laurent Galandon en Damien Vidal, ‘Lip. Des héros ordinaires’, 2014, Dargaud, 19,99 €. Voorwoord door Jean-Luc Mélenchon.

    [divider]

    (1) Michel Molitor en Annick De Rong « Données relatives aux grèves en Belgique de 1947 1971?, in : Courrier hebdomadaire du Crisp, 28 maart 1975, n?667-678, pp. 9-15. En ‘‘La Belgique sauvage : L’extrême-gauche en Belgique francophone depuis 1945’’, p. 121, Le Bord de l’eau éditions, 2009

  • De politieke impact van het internet

    Recensie van ‘To Save Everything, Click Here’ (Evgeny Morozov) door Ben Robinson, eerder gepubliceerd in Socialism Today

    morozovDe afgelopen decennia zijn de technologie en de communicatiemiddelen sterk veranderd. Hoe heeft dit de samenleving veranderd? Dat is de fundamentele vraag die in het boek van Evgeny Morozov aan bod komt. Een thema in het boek is het idee dat de technologische ontwikkelingen een specifieke sociale en politieke agenda dragen. Maar zoals Morozov uitlegt, is de ontwikkeling en het gebruik van de technologische mogelijkheden mee bepaald door de bestaande sociale voorwaarden.

    Het boek ‘Click Here’ gaat na hoe nieuwe technologieën en de bijhorende ideologieën een impact hebben op ons dagelijkse leven en potentieel veel meer mogelijkheden hebben naarmate de technologie vooruit gaat. Er wordt een breed spectrum aan gevolgen besproken, van misdaadpreventie tot koken. Een aantal van de vaststellingen bouwt verder op het vorige boek van Morozov, ‘The Net Delusion’ (Lees hier een Engelstalige recensie van dat boek in Socialism Today, juni 2011). Voor socialisten zijn de thema’s in de eerste helft van het boek het meest relevant, namelijk de vraag wat de invloed van nieuwe technologie op politiek is.

    Morozov haalt heel wat voorbeelden aan van topmanagers van nieuwe technologische bedrijven en hun aanhangers die de regeringen verwijten dat ze niet efficiënt, ondemocratisch en een rem op vooruitgang zijn, zeker in vergelijking met de potentiële veranderingen die de nieuwe technologische mogelijkheden bieden. Mark Zuckerberg, de topman van Facebook, stelde in 2008: “We staan nu met het internet op een punt waar de vele toepassingen het mogelijk moeten maken om communicatie zo efficiënt te maken dat mensen een stem zouden hebben en dit zonder grote organisaties met miljoenen mensen die georganiseerd zijn en miljoenen dollars ophalen rond specifieke thema’s.”

    Morozov extrapoleert: “Aangezien mensen zich nu kunnen organiseren zonder organisaties – of het nu partijen of vakbonden zijn – waarom zouden we ons dan bezig houden met die trage en inefficiënte instellingen?”  Met hun aanvallen op regeringen en gevestigde politici vinden de technologiebazen en hun commentatoren een brede steun. Er is een breed gedragen ongenoegen tegenover de politici en historisch lage opkomstcijfers bij verkiezingen, dalende ledenaantallen bij partijen,… Velen zoeken alternatieven op de corrupte incompetente figuren die nu de dienst uitmaken in de parlementen. De ‘tech geeks’ werpen het idee op dat nieuwe technologie een alternatief kan vormen.

    Een van de redenen waarom dergelijke bedrijven deze agenda naar voor schuiven, is om via politieke verandering hun eigen nieuw bekomen socio-economische positie te erkennen. Het prestige van hun bedrijven staat daarbij centraal. Deze topmanagers en eigenaars van nieuwe technologische bedrijven zijn deel van een nieuwe opkomende vleugel van de heersende klasse (zie ook ons artikel ‘De nieuwe kapitalistische elite’). De vrijheid die Google en Facebook (bedrijven waarvan de waarde op 380 miljard en 150 miljard dollar wordt geschat, Telegraph 30 januari 2014) nastreven, is die om geen belastingen te betalen, grote hoeveelheden persoonlijke gegevens te verzamelen en de winsten te maximaliseren. Dat is een andere vrijheid dan deze die de overgrote meerderheid van de bevolking wil.

    Tegelijk weerspiegelen ze een oprechte frustratie tegenover het feit dat de nieuwe technologieën onderbenut worden. De enorme mogelijkheden worden absoluut niet waargemaakt. Zelfs beperkte verbeteringen – Morozov verwijst naar apps voor mobiele telefoons die meteen aangeven waar er putten in de weg zijn waarbij de autoriteiten worden verwittigd, of chips in vuilbakken die aangeven wanneer ze moeten geledigd worden – worden niet op grote schaal gebruikt.

    In Chili werd onder de linkse regering van Salvador Allende begin jaren 1970 gewerkt aan een nieuw systeem om productie- en distributiecentra met elkaar te verbinden doorheen nieuwe communicatiemethoden. Dit systeem, Cybersyn, was gericht op een sterk verbeterde communicatie en coördinatie tussen de genationaliseerde sectoren van de economie. Het systeem stond evenwel nog niet op punt ten tijde van de door de VS gesteunde staatsgreep onder Pinochet in 1973. Het werd niet verder afgewerkt. Veel bedrijven gebruiken nu ‘just in time’-technieken voor productie en distributie, maar geen enkel systeem heeft de ambitie van Cybersyn geëvenaard. Significante verbeteringen die op lange termijn alles gemakkelijker maken, zijn overigens niet  meteen te verwachten in tijden van besparingen.

    Online organiseren

    De breed gedragen woede tegenover het corrupte en inefficiënte establishment heeft de apostelen van het internet aan steun doen winnen. Twitter werd in juli 2006 gelanceerd, Facebook werd in september 2006 voor iedereen ouder dan 13 jaar met een emailadres opengesteld. De ontwikkeling van de sociale media ging samen met de eerste oprispingen van de economische crisis. Het gebruik en het massale karakter ervan ontwikkelden in de context van een groeiende radicalisering.

    De impact van beide elementen werd in de VS meteen duidelijk in de verkiezingscampagne van Barack Obama in 2008. Die campagne maakte gebruik van sociale media om de boodschap kracht bij te zetten en om lagen te bereiken die voorheen niet bij het politieke proces betrokken waren. De campagne van Obama was erg succesvol in het mobiliseren van bredere lagen, zowel voor bijeenkomsten als in het stemhokje. Dit resultaat werd neergezet door de enorme middelen van de Democratische Partij maar ook omdat de ideeën van ‘hoop’ en ‘verandering’ samen met de afkeer tegenover de uittredende president George W Bush aansloegen. De nieuwe mogelijkheden voor politieke campagnes kregen heel wat aandacht in de gevestigde media, waardoor Facebook en Twitter mee het imago kregen van agenten van verandering.

    Heel wat andere campagnes gebruikten sociale media om hun boodschap te verspreiden. Zo was er de campagne Kony2012 die erin slaagde om de rol van de Oegandese krijgsheer Joseph Kony in het daglicht te plaatsen. De campagne kreeg een grotere zichtbaarheid toen televisiester Oprah Winfrey haar steun eraan betuigde op twitter. Eens het een zekere online steun had gekregen, volgde aandacht in de traditionele media en werd Kony2012 nog verder verspreid.

    Er is een reële band tussen kranten, televisiezenders,… en het potentieel van sociale media. Dit betekent echter ook dat de vooroordelen en prioriteiten van deze mediabedrijven een impact hebben op de sociale media. Een resultaat van de campagne Kony2012 was dat de regering van Obama 100 soldaten inzette om het VS-gezinde regime van Oeganda te ondersteunen. De campagne mobiliseerde een breed gedragen hoop op vrede en een einde van de verschrikkelijke oorlogsmisdaden in Oeganda, maar het werd uiteindelijk door het establishment van de Democratische Partij gebruikt om de impact van het VS-imperialisme te versterken. Kony2012 had veel middelen voor advertenties, er werd 100.000 dollar voor uitgetrokken op een totaal campagnebudget van 3,4 miljoen dollar. Dat zijn cijfers waar andere campagnes enkel van kunnen dromen.

    Monopolie op democratie

    De wijze waarop de overgrote meerderheid van de mensen websites gebruikt, is verre van vrij en open voor iedereen. De komst van de sociale media, soms ook ‘web 2.0’ genoemd, heeft ertoe geleid dat er steeds groter aandeel van het online verkeer naar een steeds kleiner aantal website gaat. De ranking van websites door Alexa plaatst Google.com vooraan als de meest populaire website ter wereld. Google.com wordt gevolgd door Facebook en YouTube. In de top tien van Alexa zijn er vier zoeksites en twee sociale netwerksites. Andere websites krijgen een groot deel van hun bezoekers via deze online reuzen. De wijze waarop deze websites naar andere verwijzen, heeft een grote impact op hoe mensen online met elkaar omgaan. Facebook, Google, Blogspot en WordPress (de twee grootste websites voor blogs) vormen een grote component van de websites die ook activisten gebruiken. Deze websites en hoe ze andere websites inschatten hebben een grote invloed op de rest van het internet.

    Indien deze websites zouden afgesloten worden, zou dit het voor activisten in het westen wel drastisch moeilijker maken om hun online campagnes te organiseren. In november 2013 veranderde Facebook de wijze waarop artikels als prioritair werden gezien. Het aantal bezoekers van de campagnewebsite Upworthy viel op twee maanden tijd met 46% terug (Business Insider, 10 februari 2014). Andere sites in de top tien van Alexa zijn Chinese zoekmachines en sociale netwerken, websites waarvan de sterke overheidsinmenging bekend is.

    Google stelt haar zoekresultaten af op wat het van de zoeker weet. Deze ‘personalisering’ gebeurt nu ook op meer gesofisticeerde sociale media als Facebook waarbij voorrang wordt gegeven aan bijdragen die lijken op diegene waar je eerder op hebt gereageerd en waarbij andere berichten minder prioriteit krijgen. De methode van Twitter om met met trends en ‘trending topics’ te werken is gelijkaardig opgemaakt. Er wordt niet alleen rekening gehouden met het aantal tweets dat een bepaalde hashtag gebruikt, maar ook de verandering in dat aantal met vorige hoogte- en laagtepunten. Twitter maakte zijn algoritmen niet bekend, maar er wordt aangenomen dat dit een belangrijke factor vormt. Het zorgde ervoor dat #OWS, een van de hashtags van Occupy Wall Street, nooit ‘trending’ werd en de bijhorende prominente aandacht hierdoor misliep.

    De op basis van complexe algoritmen afgemeten belangrijkheid houdt enorme beperkingen in. Het baseert zich enkel op woorden en kwantitatieve data en niet op de betekenis van de woorden. Het feit dat #OWS nooit trending was, kon overigens niet tegenhouden dat de Occupybeweging in de VS de enorme woede onder de oppervlakte van de samenleving kon blootleggen en de basis legde voor toekomstige bewegingen.

    Gecodeerd debat

    De toplui van de sociale mediabedrijven vertellen graag dat hun software een weerspiegeling van de samenleving is. Wat een spiegel weergeeft, hangt echter af van de plaats waar de spiegel wordt opgehangen en van het standpunt van diegene die in de spiegel kijkt. Facebook is veruit de grootste en meest geïntegreerde sociale mediasite. Het brengt miljarden mensen dichter bij elkaar. De Arabische lente gaf tal van voorbeelden van hoe via sociale media werd gemobiliseerd. Gelijk welke campagne of politieke partij kan zich versterken door een aanwezigheid op Facebook uit te bouwen. Maar betekent dit dat politieke organisaties en campagnes hun interne structuren niet langer nodig hebben?

    Facebook haalt de meeste inkomsten uit advertenties. Adverteerders willen hun producten op Facebook promoten omdat er veel mensen op die website komen. Facebook wordt dusdanig geprogrammeerd dat het de eigen marktpositie kan behouden en verbeteren. Dat kan door gebruikers zo lang mogelijk op de website te houden en hen regelmatig te late terugkeren. Er zijn prioriteiten ingebouwd om bepaalde zaken prominenter naar voor te schuiven. Zo krijgen foto’s, waaronder ‘memes’ (beelden met een tekst erover), een grotere prioriteit. Foto’s zetten je doorgaans ook niet aan om de website te verlaten, er is geen verwijzing naar een andere website.

    Facebook analyseert ook je interacties met vrienden binnen het netwerk en de websites die je bezoekt via verwijzingen die op Facebook worden gedeeld. Hoe meer interacties met een vriend of een website, hoe prominenter deze naar voor komen. Hoe meer tijd je op Facebook doorbrengt en hoe meer interacties met vrienden, hoe prominenter je zelf wordt onder je Facebook-vrienden. Wie meer tijd aan het netwerk besteedt, wordt door Facebook beloond met een grotere prominentie.

    Deze berekeningen zijn echter niet noodzakelijk met inhoud verbonden. Zo wees de krant New York Times op het geval van DecorMyEyes.com dat een grotere zichtbaarheid in de zoekresultaten van Google kreeg alsook op de sociale media, maar dan op basis van het feit dat er zoveel klachten waren waarbij naar de website van het bedrijf werd verwezen om erover te klagen.  (A Bully Finds a Pulpit on the Web, 26 november 2010).

    Conversaties waar veel mensen bij betrokken zijn, krijgen meer prominentie waardoor er meer mensen op deze conversaties worden gewezen. Dat versterkt het belang van de discussie, los van de inhoud ervan. Timing is ook een belangrijke factor in de berekeningen van Facebook. Het volume en de snelheid van commentaren en interacties wordt ook in rekening gebracht.

    Misverstanden in de hand gewerkt

    Er is politieke discussie op Facebook aangezien mensen er tijd door brengen. Maar Facebook is niet gericht op het organiseren van politieke discussie. Heel wat van de hoger genoemde factoren kunnen een productieve discussie ondermijnen. Er is geen mogelijkheid om een onderscheid te maken tussen wat belangrijk en wat niet belangrijk is. Online discussies kunnen snel in de greep van provocaties vast komen te zitten.

    In een discussie of een interactie staat iedere gebruiker en iedere commentaar op gelijke voet. Maar in complexe discussies is er nood aan tijd en inspanningen om wel doordacht te antwoorden, zeker als je andere standpunten buiten de conversatie wil aftoetsen of feiten wil nagaan vooraleer je reageert. Als er druk is om heel snel te reageren of als een discussie snel ontwikkelt, kan een reactie zich sneller beperken tot initiële indrukken in plaats van doordachte aanvullingen. Het wordt hierdoor gemakkelijker voor anderen om een andere interpretatie te geven aan wat je wilde zeggen, wat de druk verhoogt om een meer uitgewerkt antwoord te bieden op nog kortere termijn.

    Het bijeenbrengen van mensen met erg verschillende belangen, die erg verschillende zaken zoeken en verschillende uitgangspunten hebben, maakt dat Facebook essentiële achtergrondinformatie weghaalt uit de wijze waarop mensen zich tot elkaar verhouden. Individuen hebben potentieel een veel grotere controle op hoe ze zich voorstellen en, zoals Morozov aangeeft, hebben ze de neiging om elementen van zichzelf te benadrukken en andere op de achtergrond te verbergen. Dat kan tot misverstanden leiden met verregaande gevolgen. Alles wat snel is neergeschreven kan aangepast of verwijderd worden, maar  dan is het vaak al te laat. Eens de discussie verder is gegaan, wordt het aanpassen van eerdere berichten grotendeels irrelevant.

    Facebookgroepen worden opgezet om mensen rond specifieke interesses samen te brengen. Deze groepen kunnen diegene die de groep heeft opgezet versterken en laat toe om de beheerders ervan te laten bepalen wie lid kan zijn van de groep, wie de berichten kan zien en wie zelf berichten kan plaatsen. Maar er is geen structuur voor een discussie. De enige maatregelen die kunnen genomen worden, zijn het verwijderen van berichten of leden. In snel ontwikkelende discussies moeten beslissingen van de beheerders erg snel genomen worden, waarbij er vaak geen tijd is om over de gevolgen ervan na te denken. Zonder structuren die verdergaan dan wat Facebook aanbiedt, is het afhankelijk van de grillen van de beheerders om al dan niet op te treden.

    Misverstanden, foutieve informatie,… bestonden in het dagelijkse leven natuurlijk al lang voor de opkomst van sociale media. Maar iedere communicatie verandert indien het beperkt wordt tot enkel geschreven woorden. Een mop is anders als die verteld wordt dan als die neergeschreven wordt. De toegenomen anonimiteit versterkt de verwarring en de misverstanden. Deze factoren beperken de mogelijkheden van discussies op Facebook en gelijkaardige mediums.

    Het organiseren via Facebook onderwerpt campagnes ook aan het beleid van Facebook. Dit heeft al geleid tot pogingen om rivaliserende sociale netwerken op te zetten, zoals LabourStarts UnionBook. Dit laatste project kwam echter niet van de grond, het ontbrak aan de functionaliteiten en de publiciteit van Facebook. Naarmate meer mensen politiek actief worden en nagaan hoe ze zich kunnen organiseren, zullen er ongetwijfeld alternatieven ontwikkelen.

    Partijprogramma

    Een aantal nieuwe politieke formaties zijn ontstaan op basis van online organisatie. Zo was er in Italië de snelle opkomst van de Vijfsterrenbeweging (M5S). Komiek Bepe Grillo ging in tegen de dominantie van Silvio Berlusconi op de gevestigde media. Zijn blog werd wereldwijd de zevende meest gelezen, ook al was het in het Italiaans geschreven en ook al is de verspreiding van eigen computers in Italië nog relatief beperkt in vergelijking met andere landen. De beweging van Grillo slaagde erin om in de aanloop naar de verkiezingen van 2013 tot een miljoen mensen te mobiliseren naar bijeenkomsten op pleinen. Bij de verkiezingen haalde de beweging maar liefst 25% van de stemmen.

    Roberto Casaleggio, die samen met Grillo aan de basis van M5S lag, stelde dat websites en blogs een “nieuwe realiteit, een nieuwe wereld” vertegenwoordigen en dat M5S een pionier is van een “nieuwe, directe democratie die alle grenzen tussen de burger en de staat sloopt.” De realiteit zag er anders uit. De mogelijkheid om op de blog van Grillo te reageren met commentaren – waarbij sommige berichten meer dan 10.000 reacties kregen – biedt geen antwoord op dezelfde problemen die bij Facebookdiscussies opduiken.

    M5S omschrijft zichzelf als een beweging en niet als een partij. Er zijn geen interne mechanismen om te beslissen en het partijprogramma of de leiding te veranderen. In de aanloop naar de verkiezingen van 2013 werden twee gemeenteraadsleden van M5S door Grillo uit de partij gezet. Een van hen wegens klachten over het gebrek aan interne democratie, de andere wegens een inbreuk op de regels van Grillo. Bij de online selecties van parlementskandidaten werden 20.525 stemmen uitgebracht, ook al beweert M5S dat het 255.000 leden telt.

    De Duitse Piratenpartij is wellicht de technologisch meest ontwikkelde politieke organisatie. Het heeft software ontwikkeld, het piratepad, die honderden mensen toelaten om tegelijk eenzelfde document te bewerken. De partij vraagt leden om slogans en ideeën te ontwikkelen en het zendt bijeenkomsten van parlementsleden direct uit. LiquidFeedback, de belangrijkste innovatie van de Piratenpartij inzake programmering, laat leden toe om voorstellen te doen en erover te stemmen. Het programma wordt in categorieën opgedeeld en leden kunnen hun stem voor bepaalde categorieën aan een ander lid overdragen, bijvoorbeeld indien dat lid in dat thema gespecialiseerd is.

    Dit systeem kan leiden tot intensieve en tijdrovende discussies waarbij velen niet meer betrokken zijn bij het nemen van beslissingen. Het is ook afhankelijk van hoe leden zich wensen te engageren in discussies. Zo geeft Morozov het voorbeeld van een discussie over hoe de vertegenwoordigers van de partij in een regionaal parlement zich moesten opstellen rond een voorstel om de mannelijke besnijdenis te verbieden. In de discussie binnen de Piratenpartij werden amper 20 stemmen uitgebracht. Discussies kunnen vooral gaan over thema’s die individuele leden erg belangrijk vinden, ook als dit niet direct de meest dringende thema’s zijn voor de volledige partij. De beperkingen van dit organisatiemodel wordt erkend door de Piratenpartij die LiquidFeedback enkel gebruikt als consultatiemiddel. De beslissingen worden genomen op conferenties van de partij.

    Morozov merkt op dat LiquidFeedback een uitgewerkt systeem is om leden van de partij te consulteren. Het is “allemaal goed en wel, maar het vormt geen revolutie in partij-opbouw. Lange tijd voor de blogs en wikis, bestonden er instrumenten – van partijkranten tot effectieve bijeenkomsten van lokale partijafdelingen – waar gewone partijleden tal van mogelijkheden hadden om hun standpunten naar voor te brengen.”

    Zowel de Duitse Piratenpartij als de Italiaanse M5S zagen hun stemmenaantal de hoogte inschieten en behaalden zetels in de lokale, regionale en in het geval van M5S ook de nationale parlementen. Maar beiden kenden recent een neergang en interne verdeeldheid. Bij M5S was er een reeks uitsluitingen en namen verschillende leden, waaronder parlementairen, ontslag. De partijleider van de Duitse Piraten nam een week na de electorale achteruitgang in de verkiezingen van 2013 ontslag. Beide formaties waren pioniers inzake organisatiemethoden, maar ze gingen niet over tot het ontwikkelen van een coherent politiek programma waarrond een partij kan opgebouwd worden.

    De ontwikkelingen in de communicatie via netwerken maken het mogelijk om ideeën en gedachten bijna direct te verspreiden en tegelijk feedback erop te krijgen. Waarom zou een discussie over een programma-onderdeel dan beëindigd worden en een planning voor de doorvoering ervan beginnen? Grillo ontkent soms dat hij de leider is van de M5S en de verkozen vertegenwoordigers van de Piratenpartij ontkennen soms dat ze de woordvoerders zijn. Alle leden van beide groepen zijn in principe individuen met evenveel rechten als andere leden. Dit kan ertoe leiden dat diegenen die het programma van de partij ontwikkelen geen rekenschap moeten geven. Zoals Casaleggio brutaal verklaarde, als interne critici van M5S “de regels willen veranderen, dan moeten ze maar een andere beweging opzetten.”

    Deze modellen worden uitgetest en ze blijken niet te voldoen. Dit betekent niet dat deze, of gelijkaardig gestructureerde organisaties, niet verder kunnen ontwikkelen. Het is het ontbreken van een oprecht alternatieven die ruimte laat voor dergelijke groepen om de bestaande woede deels te capteren. Morozov citeert een deelnemer aan de Egyptische revolutie: “We waren de vonk die de wereld  in vuur en vlam zette. Maar eens we een sterke entiteit vormen die op eigen voeten kan staan – als we morgen een regering kunnen vormen – dan zullen we een alternatief worden.”

     

  • De neoliberale strafstaat aangeklaagd

    door Geert Cool

    de neoliberale strafstaat kaft .inddDe Brusselse jeugdwerker en filosoof Bleri Lleshi beschrijft in dit boek op krachtige wijze hoe het systeem fout loopt. Hij doet dit op een betrokken wijze, niet als commentator vanop afstand. In zekere zin legt dit boek ook uit hoe de auteur zelf is gaan radicaliseren op basis van wat hij meemaakt in zijn job als Brusselse jeugdwerker.

    Het boek bevat heel wat cijfers en argumenten inzake armoede, onderwijs, werkloosheid,…Bleri Lleshi legt ook terecht het verband tussen de afbouw van de sociale zekerheid en openbare diensten aan de ene kant en de opmars van wat hij de neoliberale strafstaat noemt: het kluwen van repressieve maatregelen dat van uitsluiting een individuele verantwoordelijkheid maakt.

    De cijfers in het boek zijn hallucinant. Bijna 37% van alle kinderen in eenoudergezinnen leeft in armoede, maar ook grote gezinnen worden getroffen: 37% van de gezinnen met meer dan drie kinderen kent armoede. In een aantal Brusselse gemeenten loop de jongerenwerkloosheid op tot 45% en over heel de stad bedraagt het ongeveer 35%. Bijna 50% van de Brusselse gezinnen komt in aanmerking voor een sociale woning terwijl het aandeel sociale woningen slechts 8% van het totale woonbestand bedraagt (waar het in Amsterdam bijvoorbeeld 55% is). De afgelopen jaren is de kindersterfte in Brussel met 36,5% toegenomen. Het zijn maar enkele cijfers en gegevens die Bleri Lleshi aanhaalt in deze vernietigende analyse van wat het neoliberalisme betekent voor gewone gezinnen in een stad als Brussel.

    Wij zijn het op veel vlakken eens met de analyses van Bleri Lleshi en delen zijn verontwaardiging over de vele sociale tekorten en de opmars van willekeur en repressie. De auteur verwijst naar de campagne TegenGAS en de acties tegen de GAS-boetes waar wij mee een actieve voortrekkersrol in speelden.

    Maar verontwaardiging volstaat niet, de vraag is welke alternatieven we naar voor brengen. Daartoe is een stevig uitgewerkte analyse van de huidige gang van zaken nodig om van daaruit antwoorden en alternatieven te formuleren. Op dat vlak blijft Bleri Lleshi wat steken. Hij wil enkele constructieve aanzetten geven, maar de scherpte van de verontwaardiging stemt niet overeen met de beperkingen van de antwoorden.

    In zijn analyse van het systeem is verontwaardiging het centrale uitgangspunt, soms ten koste van een meer onderbouwde analyse. Zo meent Bleri Lleshi dat de middenklasse vandaag de grootste groep in de samenleving is, ook al geeft hij toe dat de definities ervan uiteenlopen (al waagt hij zich niet aan een eigen definitie). Hierdoor zouden middenklassenidealen dominant zijn in de media en bij politici. Wij zijn het daar niet mee eens. In de kapitalistische klassensamenleving is de arbeidersklasse de grootste groep, een meerderheid van de bevolking verkoopt zijn of haar arbeidskracht in ruil voor een steeds kleiner loon. De dominante ideologie is deze van de heersende klasse, de burgerij.

    In de aanzetten tot alternatieven komt Bleri Lleshi niet verder dan zaken als coöperatieven, meertalig onderwijs en een Tobintaks om het te financieren. Een massaal programma van publieke investeringen in onderwijs, huisvesting en tewerkstelling betaald door het niet-afbetalen van de overheidsschulden en door het geld te halen waar het zit, wordt jammer genoeg niet voorgesteld.

    Na enkele concrete voorstellen zoals coöperatieven gaat Lleshi een stap verder, er moet buiten het kapitalisme gedacht worden, stelt hij terecht, en meteen verwijst hij naar Marx. Het is wat vreemd om de concrete eisen niet te verbinden met een breuk met het huidige vernietigende systeem. En het boek blijft vaag over wat een alternatief op het kapitalisme kan vormen, laat staan hoe we tot dat alternatief zullen komen. De aanzetten tot een alternatief op het kapitalisme zijn interessant: arbeidsherverdeling in de vorm van een 30-urenweek, een economie gericht op de noden en behoeften van de bevolking, zelfbeheer, meer democratie,… Maar waarom niet meteen een stap verder gaan en pleiten voor een socialistisch alternatief, een samenleving waarin de gemeenschap de controle en het beheer over de productiemiddelen in handen neemt teneinde de behoeften en noden van de meerderheid van de bevolking effectief centraal te stellen?

    De aanklacht van de neoliberale strafstaat met dit boek is krachtig. Laat het ons, zoals de auteur aangeeft, effectief aangrijpen om een constructieve discussie aan te gaan over alternatieven erop.

    LLESHI, Bleri, “De neoliberale strafstaat”, EPO, 2014, 319 pagina’s, 22,5 euro

  • Een burgeroorlog zonder geweren

    30 jaar geleden: Britse mijnstaking

    door Tiphaine

    Dertig jaar geleden gingen de Britse mijnwerkers in staking tegen de versnelde sluiting van mijnen. In de vijf jaar voor de staking van 1984 gingen 47.000 jobs in de mijnen verloren. De conservatieve premier Thatcher wilde de sector afbouwen om dit belangrijke bastion van de arbeidersbeweging te breken. Eerdere mijnstakingen in 1972 en 1974 leverden overwinningen op. In 1981 moest Thatcher nog inbinden toen de mijnwerkers reageerden op de poging om de vakbonden te breken.

    De heldhaftige mijnstaking zou bijna een jaar duren en werd een ware burgeroorlog tussen de mijnwerkers die brede steun van de volledige werkende bevolking kregen enerzijds en de heersende klasse met Thatcher anderzijds. Het volledige repressieve arsenaal (politiegeweld, betrokkenheid geheime diensten, rechtbanken, afdankingen,…) werd ingezet tegen de stakers. Nu blijkt dat Thatcher zelfs overwoog om het leger in te zetten.

    In tegenstelling tot wat veel commentatoren, zowel ter rechterzijde als ter linkerzijde, stellen, was een overwinning wel degelijk mogelijk. Het enorme economische gewicht van de mijnwerkers (de steenkoolvoorraad die de autoriteiten bewust hadden aangelegd raakten door de staking uitgeput), hun strijdbaarheid, hun vastberadenheid om tegen de conservatieve aanvallen in te gaan en de brede steun die ze kregen maakten dat mogelijk.

    Er kwam een formidabele steun van de Britse arbeidersklasse en van de werkende bevolking in de rest van de wereld. Er werd materiële hulp geboden en er waren tal van solidariteitsacties. Maar de vakbondsleiders gebruikten het potentieel niet, ze waren zelf bang van de kracht van de georganiseerde arbeidersklasse waardoor er geen algemene staking kwam om de mijnwerkers te ondersteunen.

    De nederlaag van de mijnwerkers heeft hele gemeenschappen verwoest en heeft de vroegere mijnbassins omgevormd tot economische en sociale woestijnen. Het opende de weg voor een bocht naar rechts door de vakbondsleiding en de Labour Party. De leiders van Labour stelden steeds meer dat klassenstrijd iets uit het verleden was en dat de markteconomie nu eenmaal moet aanvaard worden.

    Als deze staking een overwinning had opgeleverd, dan had niet alleen de sluiting van de mijnen kunnen vermeden worden maar was het ook mogelijk geweest om Thatcher en de conservatieven ten val te brengen. Dat had de arbeidersbeweging vertrouwen kunnen geven voor toekomstige strijd en het had de druk op de eigen leiding vergroot.

    Het boek ‘A civil war without guns’ is 10 jaar na de eerste publicatie opnieuw uitgebracht, we hopen binnenkort een voorraad van het boek te hebben. De auteur, Ken Smith, was tijdens de mijnstaking een van de organisatoren van Militant, de voorloper van de Socialist Party. Hij was voorzitter van het solidariteitscomité voor de mijnwerkers van Llynfi en Afan Valley. Dit comité organiseerde politieke en financiële steun voor een kleine duizend mijnwerkers.

    In dit boek wordt uitdrukkelijk ingegaan tegen de pessimisten die stelden dat de staking niet kon gewonnen worden. Er wordt een marxistische analyse van de nederlaag gegeven, onder meer door in te gaan op de strategische en tactische kwesties tijdens het conflict. Ken Smith komt onder meer terug op de vragen over het organiseren van een referendum over de staking of niet, de acties die werden georganiseerd of de wijze waarop druk werd gezet op de leiders van andere vakbonden die niet in actie wilden komen.

    De heldhaftigheid en de vastberadenheid van de Britse mijnwerkers in 1984-85 blijft een inspiratiebron van strijd vandaag. Het is belangrijk om er lessen uit te trekken, zeker voor strijdbare syndicalisten.

  • Sta vandaag op voor morgen!

    agfaslongsHet was een opmerkelijke verschijning aan de stakerspost bij Agfa in Mortsel op 3 maart. De lokale raphelden Slongs Dievanongs en Halve Neuro kwamen het stakende personeel een hart onder de riem steken en brachten er in avant-première hun nieuwste song, een heus strijdlied onder de naam ‘Nog ni te laat’. Met hun optreden haalden ze het nieuws en doorbraken ze de in de gevestigde media doorgaans negatieve berichtgeving over arbeidersprotest.

    Hiphop en rap zijn ontstaan in volksbuurten waar jongeren amper toegang hadden tot dure muziekinstrumenten. Het volkse karakter is de afgelopen jaren naar de achtergrond verdwenen, maar blijft regelmatig opduiken. Als er één wijk in Antwerpen gedoemd was om volkse rappers voort te brengen die zeggen waar het op staat, dan was het wel de Sint-Andrieswijk in het centrum van de stad. Deze oude arbeidersbuurt houdt stand tussen het toeristische centrum en het vernieuwde chique Zuid. Het is misschien niet meer de parochie van de miserie van vroeger, maar het blijft een volkse buurt.

    Met ‘Nog ni te laat’ verwijzen Slongs en Halve Neuro naar de eveneens uit de Sint-Andrieswijk afkomstige volkse schrijver Lode Zielens die dit jaar 70 jaar is overleden. Zielens is bekend van boeken als ‘Moeder, waarom leven wij?’ over een Antwerps arbeidersgezin. Hij was eerst havenarbeider maar kon zijn schrijverstalent nadien via onder meer de Volksgazet ontplooien. Het strijdlied ‘Nog ni te laat’ staat op een EP onder de titel ‘Moeder, waarom leven wij?’.

    Het liedje begint met een verwijzing naar de geschiedenis van de Belgische arbeidersbeweging en ook in de clip wordt daarnaar verwezen. Maar het gaat niet enkel over het verleden, door beelden van de stakerspost bij Agfa op te nemen wordt de band met de strijd vandaag heel expliciet gelegd. Ook in de tekst wordt scherp uitgehaald naar het kapitalisme en wordt de noodzaak van een “nieuw systeem” geopperd.

    Het is overbodig om te zeggen dat wij enthousiast zijn over het feit dat artiesten hun talent gebruiken om de strijd van de arbeidersbeweging te populariseren. De woede tegenover het feit dat wij uitgebuit worden is onderdeel van het dagelijkse leven van bredere lagen van de bevolking, zeker in buurten als de Sint-Andrieswijk. Die woede krijgt nu een passende stem in ‘Nog ni te laat’. Wat ons betreft mag het gerust een klassieker worden. Allemaal samen op de barricaden, allemaal samen voor morgen!

  • Sterktes en zwaktes van ‘Première à gauche’

    door Nicolas Croes

    Nadat de PVDA langs Nederlandstalige kant met Hoe durven ze? van Peter Mertens een groot succes kende, volgde nu langs Franstalige kant een boek waar heel wat rond te doen was. In Première à gauche wordt de Luikse partijwoordvoerder Raoul Hedebouw voorgesteld en brengt hij in zijn typische stijl een reeks argumenten die al eens overgoten worden met een humoristisch sausje.

    Links voor dummies

    Het boek is samengesteld op basis van gesprekken met de woordvoerder van de PVDA. Er wordt ingegaan op verschillende elementen uit het leven van Raoul om zo de PVDA en een deel van de ideeën van die partij voor te stellen. Het hoofdstuk ‘Misdaad in de discotheek’ gaat bijvoorbeeld over racisme waarbij wordt vertrokken van discriminatie aan de ingang van nachtclubs. De communautaire kwestie wordt behandeld op basis van de famiale situatie van Raoul (met Vlaamse ouders die zich in Wallonië vestigden), het onderwijs aan de hand van de mobilisaties tegen de onderwijshervormingen van Lebrun (1994) en Onkelinx (1995-96).

    Wat je ook denkt van die erg gepersonaliseerde politieke voorstelling die de PVDA tegenwoordig wel meer gebruikt, deze vorm van ‘dialoog’ maakt het boek ongetwijeld wel gemakkelijker verteerbaar voor een brede groep van lezers. Door middel van dit boek kunnen ze kennis maken met een aantal feiten en gegevens die door de studiedienst van de PVDA bekend werden gemaakt, onder meer op vlak van fiscaliteit. Maar er staan ook zaken in die minder uitgebreid in de media verschenen.

    Dat is onder meer het geval voor economische democratie. “De mensenrechten stoppen aan de poorten van het bedrijf”, wordt in het boek gezegd. “De mensen brengen 7 tot 10 uur per dag op een bedrijf door en hebben aanvaard dat ze niets te zeggen hebben over wat ze produceren. Diegenen die hen verdedigen worden met ontslag bedreigd. (…) In een normale democratische samenleving, zouden we een debat onder alle werkenden hebben om te beslissen wat we doen [met de productie].” (vrije vertaling). Verder in het boek wordt over de kwestie van arbeidersdemocratie nog het volgende gezegd: “de democratische en electorale dynamiek in de bedrijven bij sociale verkiezingen haalt amper de media, maar het is een grotere dynamiek dan wat het geval is bij de politieke democratie. 1,3 miljoen werkenden verkiezen 44.000 syndicale afgevaardigden, dat is niet niets. En dan kan slechts een derde van de werkenden dit recht uitoefenen [aangezien sociale verkiezingen enkel georganiseerd worden in bedrijven met meer dan 50 werknemers].” Daarnaast bevat het boek elementen van een kennismaking met het marxisme op vlak van economische analyse of hoe de geschiedenis wordt benaderd vanuit productiesystemen.

    Publieke controle op de productie: ja of nee?

    De aanklacht van het kapitalisme is vaak helder in dit boek, maar de manier waarop het systeem kan bestreden worden en het alternatief erop blijft vager. Het ideaal van een andere samenleving wordt wel omschreven als socialisme (waarbij de sleutelsectoren in publieke handen worden geplaatst in het kader van een economische planning), de rol van concrete strijdpunten wordt als cruciaal gezien en het type van partij dat nodig is wordt als marxistisch omschreven, maar het boek doet toch meer denken aan een opsomming van eisen die soms moeilijk met elkaar in overeenstemming kunnen gebracht worden eens dieper op de situatie wordt ingegaan.

    Nadat hij de grote lijnen van het legitieme recht van de werkenden op de door hen gecreëerde welvaart heeft uitgelegd, heeft Raoul het over de staking bij InBev in 2009-2010 en verdedigt hij het idee van “een verbod op ontslagen bij bedrijven die de afgelopen jaren dividenden uitbetaalden.” Hij verduidelijkt: “Het zou goed zijn om die wet in België goed te keuren.” Natuurlijk. Maar wie zou zo’n wet in het parlement stemmen? Het idee is mooi, maar stel dat een groep van parlementsleden het idee genegen is, zouden de grote bedrijven dit dan zomaar aanvaarden?  Na het pleidooi over de noodzaak van een collectieve controle op de productie in de voorgaande pagina’s hadden we hier eigenlijk de eis van de nationalisatie onder democratische controle en beheer van bedrijven die overgaan tot collectieve afdankingen verwacht. Zo’n programma vormt een wapen aan strijdbare syndicalisten.

    Dezelfde vraag stelt zich wat de “herverdeling van het beschikbare werk” betreft. We waren wat verrast dat we in het boek niets lazen om de syndicale eis van arbeidsduurvermindering met bijkomende aanwervingen en zonder loonverlies te ondersteunen. Die eis kan bijvoorbeeld ingevuld worden met het voorstel van een 32-urenweek. In plaats daarvan lezen we: “ArcelorMittal, Ford Genk, Opel Antwerpen: in plaats van bepaalde sites te sluiten en andere een hels werkritme op te leggen, zou het beter zijn om deze bedrijven te verplichten om een evenwichtige verdeling van productiequota op te leggen.” Moest deze eis toegepast worden (eens te meer kunnen we echter de vraag stellen wie het zou goedkeuren in de parlementen), dan zou het leiden tot een verdeling van de ontslagen over alle sites. Zolang die sites niet genationaliseerd zijn op basis van een strijd door de arbeiders op het terrein, door stakingsacties en bedrijfsbezettingen waarbij de productiemiddelen in handen worden genomen, is dat de realiteit.

    Als het over de financiële sector gaat, weten we nooit met zekerheid wat geëist wordt. Raoul bekritiseert terecht de privatisering van banken als het Gemeentekrediet en de ASLK, maar denkt hij echt dat een publieke bank in een oceaan van private banken voldoende zou zijn? Soms wordt gesproken van een “publieke bankensector”, maar ook dan is het niet duidelijk of het gaat om de volledige financiële sector of om de creatie van een “publieke bankenpool” naast een private pool. We hebben de indruk dat de PVDA eerder voor die laatste optie gaat.

    Welk soort verzet?

    In het boek wordt terecht gesproken over “het belang om te strijden en aanwezig te zijn in bewegingen die verandering eisen.” Maar hoe kunnen we een efficiënte krachtsverhouding uitbouwen? Raoul stelt: “Meer dan 80% van de Belgen is voorstander van een belasting op grote fortuinen. Waar wacht de regering nog op om dit in te voeren?” We weten natuurlijk dat het om een manier van spreken gaat en dat Raoul net als andere PVDA-leden niet verwacht dat een kapitalistische regering plots deze maatregel zou invoeren. Maar er wordt weinig gezegd over hoe we de overheden tot dit soort maatregelen kunnen dwingen. Zullen we wachten tot de overheden er zelf van overtuigd geraken?

    Er wordt weinig gezegd over internationale mobilisaties en bewegingen. De Griekse of Portugese algemene stakingen worden wel aangeraakt, maar er wordt niet geantwoord op de cruciale vraag bij die acties: waarom hebben die massamobilisaties de besparingen nog niet kunnen stoppen? Het leidt al gauw tot de vraag van de rol die de vakbondsleidingen spelen.

    Een andere – volgens ons belangrijke – zwakte in het boek is het feit dat er bijzonder weinig wordt gezegd over de oproep van het ABVV-Gewest van Charleroi en Zuid-Henegouwen voor de opbouw van een antikapitalistisch alternatief links van de PS en Ecolo. Die oproep wordt wel vermeld, maar er wordt niet uitgelegd dat het een oproep tot samenwerking van verschillende linkse politieke krachten, waaronder LSP, betreft.

    De PVDA beweert niet dat het over “dé oplossing” beschikt, zegt Raoul. We denken dat de lessen uit strijdbewegingen in het verleden ons toelaten om een redelijk precies idee van een programma te hebben alsook van een strategie en van tactieken om tot een radicale verandering van samenleving te komen. We willen, naast de PVDA, aan dat debat bijdragen en dit om strijdbewegingen in de toekomst te versterken.

     

    HEDEBOUW, Raoul, Première à gauche. Entretien avec Gilles Martin., Brussel: Aden, 2013, 218 p.

  • Boek. “De groote oorlog”

    grooteoorlogDoor Geert Cool

    Het boek ‘De groote oorlog. Het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog’ door Sophie De Schaepdrijver is wellicht een van de meest gelezen informatiebronnen in het kader van de 100ste verjaardag van de grote oorlog. Het gaat om een eerder verschenen boek (1997) dat nu terug op de markt werd gebracht in het kader van de herdenkingen.

    Wat het meest verbazingwekkende is bij alle herdenkingen van de Eerste Wereldoorlog is dat twee eenvoudige vragen nogal snel aan de kant worden geschoven voor een beschrijving van de oorlogsverschrikkingen en de verhoudingen tussen de verschillende machten. Die vragen zijn: waarom is die oorlog uitgebarsten? En: hoe komt het dat de oorlog stopte?

    Ook het boek van De Schaepdrijver gaat daar erg vlug over. Er is een interessante schets van hoe België er in 1914 uitzag. De tegenstellingen tussen de werkende bevolking en een kleine superrijke elite met ook koloniale belangen en een politieke vertegenwoordiging in de vorm van de katholieke partij, komen uitgebreid aan bod in het boek. De sterktes en beperkingen van de Belgische Werkliedenpartij worden eveneens uit de doeken gedaan. Er wordt ook nagegaan wat de tegenstellingen op confessioneel (religieus) en taalkundig vlak waren.

    In die context brak ineens een Wereldoorlog los. De moord op Franz Ferdinand wordt als directe oorzaak van de oorlog aangebracht. De verrassing bij alle gevestigde politici en bij de arbeidersbeweging was groot. Niemand had de oorlog zo snel zien aankomen, zelfs bij de Duitse inval in ons land wist een groot deel van de bevolking niet wat hen overkwam. Was de gruwel van de oorlog echt toe te schrijven aan de moord op Franz Ferdinand? De Schaepdrijver geeft zelf aan dat die verklaring niet volstaat en verwijst naar Bismarck die ooit verklaarde dat een grote oorlog in Europa zou uitbreken ‘door de een of andere stommiteit op de Balkan’.

    De Russische revolutionair Leon Trotski legde in 1914 reeds uit dat de oorlog voortkwam uit de interne tegenstellingen van het kapitalisme zelf. “De kern van de tegenwoordige oorlog is de opstand van de productiekrachten, die het kapitalisme gevormd hebben, tegen de in nationale staten opgesloten uitbuitingsvorm. De hele aarde, het vasteland zo goed als de zee, de oppervlakte, zowel als de diepte, is de arena geworden van een wereldhuishouding, waarvan de onderdelen onverbrekelijk aan elkaar verbonden zijn. Dit bracht het kapitalisme tot stand, maar ook worden juist daardoor de kapitalistische staten er toe gedreven, te streven naar de onderwerping van deze wereldhuishouding aan de winstbelangen van de nationale bourgeoisie. De politiek van het imperialisme is een bewijs, dat de oude nationale staat, die tot stand kwam tijdens de revoluties en oorlogen van 1789-1815, 1848-1859, 1864-1866 en 1870, uitgeleefd is en nu een onverdraaglijke belemmering voor de ontwikkeling van de productiekrachten geworden is. De oorlog van 1914 betekent in de eerste plaats de verbrijzeling van de nationale staat als zelfstandig productiegebied.”

    Over de oorzaken van de oorlog blijven we met dit boek, net als bij zowat de volledige gevestigde geschiedschrijving, op onze honger zitten. Maar het is natuurlijk wel interessant om een beknopte beschrijving te lezen van wat er juist gebeurde tijdens de oorlog.

    Van de onvoorbereidheid van het volledige Belgische establishment over de retoriek van de oorlogsvoerende landen waarbij Duitsland beweerde dat het zich verdedigde tegen de Fransen terwijl elders propaganda werd gevoerd voor de verdediging van het kleine België dat zo’n onrecht werd aangedaan, de verschrikkingen in de loopgraven of de verwoestingen in steden als Dendermonde, Aarschot en Leuven tot de pogingen om de harten van de bezette bevolking te winnen. Het komt allemaal goed beschreven en volledig aan bod in dit boek. Daarom alleen al is dit boek een aanrader, zeker in dit jaar herdenkingsjaar.

    Maar nu over naar het tweede zwakke punt, eveneens traditioneel in zowat alle geschiedschrijving over de oorlog. Met name de vraag hoe de oorlog werd beëindigd. Een mislukt Duits offensief, een plotse opmars van de geallieerden,… Er worden allerhande zaken aangehaald maar doorgaans wordt slechts terzijde verwezen naar de revolutionaire explosie van onderuit. De Russische revoluties van 1917 of de Duitse revolutie van 1918 vormden cruciale keerpunten. De geallieerden moesten wel sneller vooruit gaan, bang als ze waren voor een uitbreiding van die revolutionaire stemming die ook onder de eigen troepen aan invloed won.

    Ook in Brussel doken rode vlaggen op en het establishment zag zich meteen gedwongen tot grote toegevingen zoals het algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen. Nog was dat niet voldoende om de revolutionaire stemming af te wenden, in 1919 legden 160.000 mensen het werk neer en in 1920 zelfs 290.000. De achturendag werd ingevoerd en tegen eind 1920 was de koopkracht van voor de oorlog hersteld.

    Tegen de achtergrond van een kapitalisme in crisis met toenemende spanningen en rivaliteiten tussen imperialistische machten en blokken is het nuttig om de herinnering aan de verschrikkingen van 1914-18 levendig te houden en meteen te koppelen aan een politiek programma waarmee een verdere versterking van de tegenstellingen in dit systeem kan gestopt worden: een socialistisch programma dat een einde maakt aan het kapitalisme.

  • The Lego Movie. Bouwstenen voor antikapitalisme?

    Door Iain Dalton

    Een film over Lego, het speelgoed waarmee je blokjes op elkaar moet aanbrengen? Is dit een grap? Het rechtse door Rupert Murdoch gecontroleerde Fox News had het over een “antikapitalistische boodschap” in de film die kinderen zou opzetten tegen ondernemers…

    De centrale boosdoener in de film heerst over een wereld waar mensen de regels moeten volgen en zijn goederen moeten consumeren. De held, Emmet Brickowski, is een bouwvakker die alle regels volgt. Daar komt verandering in als hij in contact komt met een ‘relict’ uit het verleden, een object dat niet van Lego is en van buitenaf in de Legowereld terecht kwam.

    Het gaat om een grote Hollywoodproductie en dus is het overbodig om te zeggen dat antikapitalistische elementen snel op de achtergrond verdwijnen. De film drijft de spot met Lego – zo kan de politie Emmet niet vinden omdat hij er net zoals iedereen anders uitziet.

    Een aantal personages in de film, zeker de vrouwen, worden wel erg karikaturaal neergezet. Maar het is een leuke film die soms op je emoties kan inspelen.

    Het doel van de film is ook duidelijk, de filmmakers zeggen dat Lego speelgoed voor de hele familie kan zijn. De film haalde al meer dan 50 miljoen dollar aan inkomsten aan de kassa binnen. Wellicht zal het de verkoop van Legoproducten effectief de hoogte injagen.

    Lego is relatief creatief speelgoed waarbij verbeelding nodig is. Het feit dat op terechte frustraties in de samenleving wordt ingespeeld door het verzet tegen dictatoriale heersers naar voor te brengen, maakt dat sommigen meer uit deze film zullen halen dan door de makers ervan werd beoogd.

    [divider]

    Een bijkomende reactie van Matt:

    Vreemd genoeg was ‘The Lego Movie’ een van de scherpste kritieken op het kapitalisme die ik ooit in een mainstream film zag. De film vertrekt van een wereld waar één groot bedrijf een monopolie heeft en de staat controleert waarbij iedere oppositie de kop wordt ingedrukt.

    De arbeiders in de film krijgen dagelijkse instructies over hoe ze hun leven moeten leiden en ze worden verteld dat dit het beste is voor iedereen. Ze worden bewerkt met hersenloze televisie en muziek – ze krijgen de instructie om van “populaire muziek te genieten”, waarbij muziek wordt gebruikt om boodschappen te verspreiden over hoe fantastisch alles is in het huidige systeem.

    Het drukt iedere vorm van creativiteit in de verdringing en leidt niet tot echt geluk. Het leidt echter ook tot strijd. De film werd uiteraard gemaakt door grote bedrijven en het zijn kapitalisten die met de opbrengst ervan gaan lopen. Maar het was verrassend genoeg toch een verfrissende film.

  • Nog niet te laat

    Slongs Dievanongs en Halve Neuro waren eerder deze week op het stakingspiket van Agfa. Beelden daarvan komen in de clip van ‘Nog ni te laat’. Dat is een straf strijdlied geworden waarin terecht wordt gezegd dat het tijd is voor een nieuw systeem. Hiphop met een boodschap. Doe mee met het verzet!

    Bekijk hier de opvallende clip:

  • The Square. Moed, vastberadenheid en ontgoocheling in Egypte

    Recensie door David Johnson

    De film ‘The Suare’ (el Midan) werd in 2013 gemaakt en genomineerd voor een Oscar. De film werd eerder in februari vertoond op de Berlinale. Ten onrechte is de film niet erg bekend bij ons. Hieronder een recensie door David Johnson die eerder verscheen in weekblad ‘The Socialist’.

    Het Tahrirplein van Caïro verscheen sinds 2011 met de regelmaat van de klok in de wereldmedia. Het plein werd twee keer bezet als onderdeel van een massale opstand die een president ten val bracht. Hosni Moebarak moest na 30 jaar van brutale dictatuur de aftocht blazen. Amper 12 maanden later moest Mohammed Morsi hetzelfde doen.

    ‘The Square’ is een levendige documentaire film die begint met de opstand van januari 2011. Het begint met de opstand tegen Moebarak en eindigt kort na de val van Morsi in juli 2013.

    De ebbe en vloedgolven van de Egyptische revolutie worden gebracht door de ogen van actieve deelnemers, in het bijzonder de jonge activist Ahmed Hassan, de Moslimbroeder Magdy Ashour die onder Moebarak werd gemarteld en Khalid Abdala, een Britse acteur die in een Egyptisch gezin werd geboren en vooral bekend is door zijn rol in ‘The Kite Runner’.

    In februari 2011 verbroederden de massa’s met soldaten. Moslims en christenen mengden zich vrolijk onder elkaar. Jonge vrouwen riepen vol zelfvertrouwen slogans. Ze waren allen verenigd tegen het regime. “Brood, vrijheid en sociale gerechtigheid”, eisten miljoenen mensen.

    Weg met Moebarak!

    Een legerofficier kondigt het ontslag van Moebarak aan op televisie waarop de betogers dansen en huilen van geluk. “Het is op dat ogenblik dat we beseften dat de mensen de echte macht hebben”, stelt Ahmad. “Er komen goede tijden.”

    De euforie houdt enkele weken aan. De film toont de levendige discussies onder de massa’s, er wordt gedebatteerd over hoe de samenleving vooruit kan.

    Maar de legerleiding neemt de controle over de regering, de massa’s worden overtuigd om naar huis te gaan en er lijkt weinig te veranderen.

    Hoe verder?

    De activisten keren terug naar het plein en proberen de positie die ze maanden voordien hadden terug te bekomen. Ze worden gewelddadig aangepakt door de veiligheidsdiensten.

    De film toont beelden van het lichaam van de zanger Ramy Essam, wiens songs de soundtrack van de opstand werden, nadat hij in elkaar werd geslagen door de ordediensten.

    Een activist voelt dat de betogers de macht verliezen en zegt: “Het was alsof we het uitstekend deden bij een examen maar vergaten om onze naam op het papier te schrijven. Niemand wist aan wie het toebehoorde.”

    Magdy, het lid van de Moslimbroederschap (MB), komt in beeld bij een bezetting van Tahrir bij het begin van de opstand van Moebarak. Nochtans was er op dat ogenblik een bevel van de MB-leiding om niet aan de acties deel te nemen. Magdy zegt: “Ik ben niet tevreden met de leiding van de Moslimbroederschap.”

    Khalid maakt ruzie met zijn moeder, een activiste van een oudere generatie, over de verkiezingen. Hij stelt dat enkel de Moslimbroeders sterk georganiseerd naar de verkiezingen trekken. Maar zijn enige alternatief erop is de stelling dat de verkiezingen moeten uitgesteld worden. “Alle politici falen.”

    Het bloedbad door het leger onder vreedzame christelijke betogers in oktober 2011 komt uitgebreid aan bod in de film. Tegen december schiet het leger met scherp op betogers rond Tahrir. De moedige cameramensen brengen de kijkers samen met Ahmed naar de frontlinie. Er worden ook beelden getoond van de geïmproviseerde ziekenpost langs de straat waar Ahmed terecht komt na een verwonding.

    Ahmed lijkt verrast door de snelle veranderingen op een jaar tijd. “Revolutionairen worden verraders genoemd, terwijl de verraders plots helden worden.” Maar hij blijft de strijd aangaan.

    Bij de tweede ronde van de presidentsverkiezingen van mei 2012 is de keuze beperkt tot Morsi van de Moslimbroederschap en Shafiq van het oude regime. Toch is er vreugde als Shafiq een nederlaag lijdt, zelfs indien het met een beperkt verschil van amper 3% was.

    Khalid stelt vast: “Meestal verzetten we ons en zeggen we ‘neen’. Maar we hebben geen eigen alternatief.” Magdy’s tienerdochter zegt: “Er werd niets bereikt met de revolutie. We hebben nog steeds geen gezondheidszorg.”

    Op het einde van de film wordt de Moslimbroederschap onder vuur genomen en wordt Morsi aan de kant geschoven na de grootste betoging uit de geschiedenis. Maar hij wordt vervangen door generaal al-Sisi, de toplui van het leger hebben het nog steeds voor het zeggen.

    ‘The Square’ toont de moed, vastberadenheid en energie van de revolutionaire jongeren. De film toont ook hoe gewone MB-leden zoals Magdy hierdoor beïnvloed werden en samen opkwamen voor waardigheid en sociale rechtvaardigheid. Er wordt wel geen antwoord gegeven op de vraag hoe het mogelijk is dat het repressieve regime van Moebarak drie jaar later opnieuw wordt opgebouwd.

    Rol van de arbeidersklasse

    In de film wordt niet ingegaan op het feit dat miljoenen werkenden een cruciale rol speelden in de val van Moebarak door zich te organiseren in vakbonden en de strijd voor hogere lonen en betere arbeidsvoorwaarden te voeren.

    Hun afwezigheid is een weerspiegeling van het ontbreken van een georganiseerde arbeidersaanwezigheid op Tahrir. Er waren veel arbeiders op dat plein, maar ze waren er als individuen en niet als georganiseerde klasse die leiding kon geven aan de ongeorganiseerde armen en delen van de middenklasse.

    De revoluties van 2011 in Tunesië en Egypte lagen mee aan de basis van massaal jongerenprotest in Europa en de VS met de Indignado’s en de Occupybeweging. De film toont de mogelijkheden maar ook de zwaktes van die bewegingen die zoveel mensen op de been brachten om verandering te eisen.

    Er wordt echter geen idee gegeven van hoe echte verandering kan bekomen worden of hoe het mogelijk was dat de heersende klasse de macht kon behouden, zelfs indien dit niet bepaald stabiel is in zowel Tunesië als Egypte. De opbouw van een eigen partij is van groot belang om tot verandering te kunnen komen. Er is nood aan een strategie voor een arbeidersregering en een democratische socialistische samenleving die beroep doet op internationale steun.

    De film ‘The Square’ werd amper vertoond, ondanks verschillende prijzen op filmfestivals in 2013 en een Oscarnominatie in 2014. Meer info over de film vind je hier: http://www.thesquarefilm.com

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop