Category: Recensies/Cultuur

  • Hoe Beyonce en Jay Z in ‘Drunk in love’ geweld op vrouwen goedpraten

    Artikel door Olivia O’Neill vanop socialistparty.ie

    Op 13 december 2013 bracht Beyonce een onaangekondigd album uit. De promotie van het album gebeurde met een song en video onder de titel ‘Drunk in love’. De video toont Beyonce op het strand terwijl ze over haar seksleven met echtgenoot Jay-Z zingt. Aanvankelijk lijkt er niets aan de hand en blijft het binnen wat van Beyonce en Jay Z of gelijk welke mainstream pop, hip-hop of r’n’b artiest kan verwacht worden.

    Maar op het einde van de song komt Jay Z met een opvallende zin: “I am Ike Turner, turn up baby know I don’t play. Now eat the cake, Anna Mae. I said eat the cake, Anna Mae”.

    Beyonce herhaalt achter Jay Z dezelfde woorden en lacht. Het gaat nochtans om een verwijzing naar de verschrikkelijke gebeurtenissen die in de film ‘What’s love got to do with it’ waarin het levensverhaal van Tina Turner (echte naam Anna Mae Bullock) wordt gebracht. In dat levensverhaal komt ook de verkrachting en het vele geweld door haar jaloerse echtgenoot Ike aan bod.

    De scène in de film is erg pijnlijk. Het toont de publieke vernedering van een vrouw die in een ijzeren greep van een gewelddadige echtgenoot zit. Het gaat erg diep over het gevoel van schaamte en misbruik dat slachtoffers van geweld voelen. Als Tina een cake van echtgenoot Ike Turner afwijst, duwt hij het gewelddadig in haar mond en smeert hij de rest over haar gezicht met de woorden “eat that cake, Anna Mae.”

    De aard van deze beelden maakt dat het onrustwekkend is dat Beyonce en Jay Z er zo gemakkelijk overstappen. Het komt over als kwaadwillig en een slag in het gezicht van een erg bekende artiest, maar ook in het gezicht van alle vrouwen die de verschrikkelijke realiteit van geweld ondergingen. Ongetwijfeld was Tina Turner een belangrijk voorbeeld voor een artiest als Beyonce, haar liveshows bevestigen dat.

    Ook is er weinig twijfel over mogelijk dat een groot deel van het succes van Beyonce verder bouwt op het werk van zwarte artiesten voor haar die soms niet de erkenning kregen die ze verdienden. Deze invloeden gaan van de vroege blues en jazz tot de ritmische structuren van vroegere zwarte spirituals. Maar er waren ook eerdere vrouwelijke artiesten zoals Bessie Smith en Ethal Waters of recenter Etta James, die razend was toen ze ontdekte dat Beyonce haar had gespeeld in ‘Cadillac records’ (een film over de vorming van Record Label in Chicago).

    Beyonce is de meest succesvolle zwarte zangeres ooit. Het ongelofelijke commerciële succes lijkt jammer genoeg gepaard te gaan met het verdedigen van het huidige neoliberale kapitalisme – met name door het verafgoden van het individualisme en het totaal negeren van de realiteit van klassenverschillen en onderdrukking. Beyonce heeft daar helemaal geen kritiek op. Hoe is het anders mogelijk dat ze een belachelijke song als ‘Girls Rule the World’ schrijft? Neen, Beyonce, meisjes en vrouwen heersen niet over de wereld. Dit soort postmoderne standpunt leidt ertoe dat huishoudelijk geweld op een bijzonder lichtvoetige wijze wordt gebracht in ‘Drunk in love.’

    Het is niet verwonderlijk dat veel jonge vrouwen fan zijn van Beyonce en ook wel verward zijn over waar ze voor staat. Onder de 17 video’s die ze op 13 december publiek maakte, bevindt zich de video ‘Flawless’. Die video valt op door de verwarrende en hypocriete boodschap voor de jonge vrouwen die opkijken naar Beyonce. De song bevat een sample van de Nigeriaanse feministe Chimamanda Ngozi Adichie:

    We teach girls to shrink themselves
    To make themselves smaller
    We say to girls
    “You can have ambition
    But not too much…..
    I am expected to make my life choices
    Always keeping in mind that
    Marriage is the most important
    Now marriage can be a source of
    Joy and love and mutual support
    But why do we teach girls to aspire to marriage
    And we don’t teach boys the same?
    We raise girls to each other as competitors
    Not for jobs or for accomplishments
    Which I think can be a good thing
    But for the attention of men
    We teach girls that they cannot be sexual beings
    In the way that boys are
    Feminist: the person who believes in the social
    Political, and economic equality of the sexes

    Dat is uiteraard een positieve boodschap. Maar het contrasteert met de rest van de song. Beyonce zegt hierna immers: “bow down bitches” en begint op te scheppen over hoe ‘vlekkeloos’ haar diamanten wel zijn – nog meer verering van hebzucht en individualisme. Als feminisme betekent opkomen voor een samenleving zonder onderdrukking van vrouwen, dan moeten we radicaal ingaan tegen het kapitalistische systeem en het seksisme dat er eigen aan is. Als Beyonce wordt voorgesteld als ‘feministisch icoon’, zegt dit veel over hoe het kapitalisme zich alles probeert toe te eigenen. Het gevaar dat daarvan uitgaat, zien we in de wijze waarop Beyonce lacherig omgaat met partnergeweld.

    Het succes van Beyonce is in feite een voorbeeld van het gebrek aan gevestigde artiesten die hun publiek vertegenwoordigen en niet meegezogen worden in de egoïstische belangen van de commerciële muziekindustrie.

  • Wolven op Wall Street

    Recensie door Margaret Collins, Socialist Alternative New York

    “Fuck de klanten… Verplaats het geld uit de zakken van de klanten naar die van jou… Niemand weet of een aandeel zal stijgen, dalen of ter plaatste blijft trappelen. Beurshandelaars weten dat nog het minste van al. Het is een rotzooi. We creëren niets, we bouwen niets. Als de klant dan stopt en het geld cash terug wil, wat doe je dan? Je zoekt een ander briljant idee, een andere situatie, een ander aandeel, om de opbrengst te investeren en dat elke keer opnieuw omdat ze verslaafd geraken. De klant denkt dat hij stinkend rijk is, wat hij op papier ook is, en jij en ik, de beurshandelaars, gaan naar huis met harde cash via commissies.”

    De nieuwe beurshandelaar Jordan Belfort, gespeeld door Leonardo DiCaprio, krijgt op zijn eerste dag uitgebreid advies van zijn cokesnuivende baas Mark Hanna, gespeeld door Matthew McConnaughey. Nadat hij zijn job verloor tijdens de crash van Wall Street van 1987 vond Belfort zichzelf terug uit als handelaar in kleine aandelen van bedrijven die niet kapitaalkrachtig genoeg zijn om op de beurs van New York genoteerd te zijn. De aandelen van kleine bedrijven worden voor minder dan een dollar verkocht, maar met een commissie van 50% doet de handelaar het beter dan minder 1% commissie op de grote aandelen. De aandelen van de kleine bedrijven zijn waardeloos. Belfort maakt gewone werkende mensen op een eigenzinnige manier wijs dat ze miljonair kunnen worden. Sommigen trappen in de val. Belfort zegt: “Ik verkocht vuilnis aan vuile mensen en verdiende er veel geld mee”.

    Wat de film niet toont, is dat niet alleen Belfort maar de volledige samenleving probeerde om de minst geïnformeerde en arme mensen ervan te overtuigen om aandelen te kopen. Dat is overigens een fatale zwakte in de film. Scorsese overrompelt de kijkers met een spektakel van cocaïne, prostituees en de algemene degeneratie van de vrolijke kliek rond Belfort. Hij slaagt er echter niet in om de context te schetsen. Tegen eind jaren 1980 kon je in Manhattan bij wijze van spreken geen stuk pizza kopen zonder dat de aandelenprijzen mee op het ticket vermeld stond. Dat was na de crash op die ‘Zwarte Maandag’ in 1988.

    Op Zwarte Maandag 1987 was er de grootste val op de beurs sinds de crash van 1929. De Dow Jones ging gemiddeld met 22% achteruit. Het kapitalisme had kapitaal nodig en dus werden alle media ingezet om de werkende bevolking ervan te overtuigen dat ze hun zuur verdiende spaargeld beter in de beurs zouden steken omdat ze daar rijk zouden worden. De levensstijl van de rijken druipt van het televisiescherm achter Belfort, maar het verhaal wordt niet uitgelegd. Het was geen achtergrondverhaal, het stond vooraan in het bewustzijn van brede lagen.

    De eindeloze herhalingen van uitwassen door Belfort worden in de 2u45 durende film op de duur vermoeiend en zinloos. Het is veelzeggend dat Jonah Hill als Danny Azoff, de rechterhand van Belfort, meer de toon van de film bepaalt dan Jordan Belfort. De nadruk ligt doorheen de film op de sfeer van decadentie waardoor dit het enige is dat bijblijft. Eerdere films als ‘The Boiler Room’ en ‘Glengarry Glen Ross’ slaagden er beter in om het interne functioneren van de aandelenzeepbellen naar voor te brengen.

    Wist Scorsese echt wel wat hij deed? Stond hij onder druk van filmbazen om in te spelen op een jongeren generatie van bioscoopbezoekers, of maakte hij een verkeerde inschatting van het soort verhaal dat moest verteld worden? We weten dat hij ooit een briljante filmmaker was die een wereld creërde rond werkende mensen die aan de rand van de criminaliteit stonden. De straat – en de mensen die daar vertoeven – was het terrein van Scorsese die een enorm oog voor detail had. Het deed wat denken aan de films van Buñuel of Godard over de Europese burgerij. We kunnen lacherig doen om Jack LaMotta in ‘Raging Bull’, we kunnen zelfs denken dat hij lomp en vulgair is. Maar hij blijft wel steeds een herkenbare mens.

    Soms zien we in ‘The Wolf of Wall Street’ nog elementen die de vroegere meester kenmerkten. Er zijn enkele lange scènes die semi-geïmproviseerd aandoen en bouwen op grappige conversaties en erg natuurlijke acteerprestaties. Maar het script komt zelden boven het niveau van de karikatuur. Scorsese is ondertussen een 70-jarige man die al enkele decennia in Hollywood leeft, midden de mensen van de filmindustrie. Het is uiteraard mogelijk om op latere leeftijd nog uitstekende artistieke werken te maken, maar dan moeten artiesten wel nog beschikken over hun nieuwsgierigheid en de drang om het verhaal van echte mannen en vrouwen te brengen, los van de plaats dat die in de samenleving innemen. In deze film slaagt Scorsese daar niet in.

    Kunst moet niet persé antikapitalistisch zijn om gesmaakt te worden, maar je moet al in een of andere grot leven om te weten wat er gebeurd is sinds eind jaren 1980. De volledige wereldeconomie werd geraakt als gevolg van de steeds grotere opmars van speculatie. Belfort zou vandaag grijnzen als hij ziet dat veel omvangrijkere zwendel en fraude door grote makelaarskantoren gepaard gingen met veel minder arrestaties en geen veroordelingen. De kapitalistische politici hebben van de periode na de jaren 1980 gebruik gemaakt om de wetten te herschrijven zodat ongeveer iedere vorm van speculatie ‘legaal’ werd. Belfort vertelt het publiek steevast: “Je wil de saaie details niet kennen.” Scorsese vergist zich. De wereld wil de details wel kennen. Dat is waarom de meeste ernstige critici ‘The Wolf of Wall Street’ niet wisten te smaken. Nu de wereld gehavend is door de speculanten van Wall Street is deze film eigenlijk irrelevant.

  • Pete Seeger. De stem van de Amerikaanse protestbeweging

    Artikel door Roger Bannister

    De dood van de Amerikaanse folkzanger Pete Seeger komt hard aan bij diegenen die de sociale en politieke onrust van de jaren 1960 meemaakten. Dat was het tijdperk van de burgerrechtenbeweging, de internationale campagne tegen de oorlog in Vietnam en een algemeen gevoel van jeugdige rebellie in heel de wereld.

    Pete Seeger werd als tiener actief als muzikant maar ook als politieke militant. Hij ontdekte de authentieke Amerikaanse folkmuziek toen hij met werkloze zwervers rondtrok en vaak met truckers mee reed en gewone mensen, arme boeren en werkenden ontmoette. Dat gebeurde vaak in het kader van strijdbewegingen.

    Seeger begon songs te schrijven over de omstandigheden waarin deze mensen leefden en werkten. De songs werden steeds politieker, zeker toen hij campagne voerde voor de republikeinse krachten die tegen de fascisten van Franco in de Spaanse burgeroorlog streden.

    Hij speelde gitaar, een gitaar met 12 snaren en zijn bekende vijfsnarige banjo. Hij vormde een folkgroep onder de naam ‘Weavers’, een eerbetoon aan de wevers van Silesië die in de 19de eeuw in opstand kwamen tegen onderdrukking.

    Alle leden van de Weavers kwamen in de jaren 1950 onder de vervolging door McCarthy op de zwarte lijst te staan in de VS. Pete Seeger sloot in 1936 aan bij de Young Communist League en nadien bij de Communist Party of America.

    Zijn standpunten en heel wat van zijn songs zorgden ervoor dat hij voor het Un-American Activities Committee van McCarthy moest verschijnen. In tegenstelling tot velen weigerde hij het Vijfde Amendement (een bescherming in de Amerikaanse wet tegen de mogelijkheid om jezelf in beschuldiging te stellen) in te roepen, hij hield het op een eenvoudige weigering om zijn standpunten en activiteiten te rechtvaardigen of om medestanders te verraden.

    Het leidde tot een gevangenisstraf die in hoger beroep werd vernietigd, maar Seeger kwam wel op een zwarte lijst voor televisie- en radio-omroepen en platenbedrijven. Hij weigerde om het zwijgen opgelegd te krijgen en bracht zijn muziek naar de campussen, arbeiderszalen, kleine steden,… waar hij telkens voor arme boeren en andere armen optrad.

    Hij verklaarde later over zijn politieke standpunten: “Ik noem mezelf nog steeds een communist omdat het communisme evenmin is wat Rusland ervan heeft gemaakt dan wat de kerken van het christendom gemaakt hebben.”

    Deze periode viel samen met een terugkeer van de Amerikaanse folkmuziek. Artiesten als Bob Dylan, Simon en Garfunkel en Tom Paxton brachten allemaal hulde aan de invloed van Pete Seeger op hun eigen muzikale ontwikkeling.

    De heropleving van de folkmuziek ging samen met de opkomst van protestbewegingen in de jaren 1960. Veel artiesten brachten protestsongs, maar Seeger werd gezien als de vader van het protestlied. Op basis van een oude religieuze song leverde hij ook het lijflied van het protest uit de jaren 1960: ‘We Shall Overcome’. Andere bekende songs waren ‘Where have all the flowers gone?’, ‘If I had a hammer’ en ‘Turn, turn, turn’.

    Op latere leeftijd was hij onder meer bezig met de strijd rond ecologische thema’s. Hij was steeds bereid om zijn talenten te delen, op te komen voor onderdrukten en hij hield vast aan zijn principes, zelfs indien dit verregaande gevolgen had. Voor socialisten zullen die elementen van Pete Seeger bijblijven.

  • Film. 12 Years A Slave van Steve McQueen

    “Er zijn misschien wel menselijke meesters, zoals er zeker onmenselijke zijn. Er zijn misschien wel goedgeklede, goed gevoede en gelukkige slaven, zoals er zeker ook half bedekte, half uitgehongerde en miserabele slaven zijn. Maar de instelling die zoiets verkeerd en onmenselijk tolereert als wat ik heb gezien, is wreed, onrechtvaardig en barbaars.” Dat is hoe Solomon Northup de slavernij omschreef in zijn autobiografische boek ’12 Years a Slave’. Het vormt de basis voor de nieuwe film van Steve McQueen waarin de barbarij duidelijk aan bod komt.

    Recensie door Eljeer Hawkins, Harlem, New York

    Solomon, een vrije zwarte man die met zijn vrouw en kinderen een Victoriaanse levensstijl aannam in Saratoga, New York, was een bekende violist en timmerman van beroep.

    In de film wordt Solomon schitterend gespeeld door Chiwetel Ejiofor. We zien hem gedrogeerd en wakker worden terwijl hij met boeien is vastgemaakt en naar Louisiana wordt overgebracht voor een slavenverkoop. De tocht door de hel van Solomon Northup duurt van 1841 tot hij in 1853 werd gered.

    McQueen brengt een duidelijk beeld van de slavernij, met inbegrip van de Bijbelse rechtvaardigingen van slavernij die werden gebruikt. Hij toont echter ook de kracht van de menselijke geest.

    Maar het blijft een mainstream Hollywood-film met Bradd Pitt als producer. McQueen is echter wel een erg getalenteerde verhalenverteller en artiest.

    Verschillende beelden van de natuur in het zuiden en de uitgebreide close-up profielen vestigen de aandacht van het publiek op het onderwerp van de film: de wanhoop en een individuele strijd.

    Er kwam kritiek op de film omdat het een orgie van geweld toont. Er zijn zes scenes met zweepslagen en verkrachtingen. Die zijn nodig om het volledige verhaal te brengen. McQueen blijft dicht bij de tekst van Solomon’s autobiografie.

    Beperkingen

    Er is een indrukwekkende acteerprestatie van Lupita Nyong’o als Patsy, die het slachtoffer werd van de lusten van ‘slavenbreker’ Edwin Epps, sinister in beeld gezet door Michael Fassbender.

    Epp’s vrouw ziet hoe haar man met Patsy omgaat en doet er alles aan om haar te vernietigen. Maar de film beperkt zich grotendeels tot het verhaal van Solomon, het verhaal van de vrouwen wordt niet uitgebreid gebracht.

    McQueen vertelde aan Voice magazine: “Wij [zwarte mensen] moeten ons verleden erkennen op dezelfde wijze als andere etnische groepen zoals de Joden dat doen.” “Zij geloven in het gezegde ‘nooit vergeten’ als het over de Holocaust gaat, ik denk dat wij hetzelfde moeten doen als het over slavernij gaat.”

    “Het is belangrijk”. Hij legt uit dat “de grote aantallen zwarten in de gevangenissen, de vele problemen van geestelijke gezondheid in onze gemeenschap, het drugmisbruik, alleenstaande gezinnen – het zijn allemaal gevolgen van de slavernij en we moeten dat erkennen.”

    Het kapitalisme en de blanke overheersing hebben geleid tot verschrikkelijke horror. We moeten dat bestuderen en de werkende bevolking, armen, kleurlingen en zeker Afro-Amerikanen moeten zich daarvan bewust zijn om deel te worden van een strijd tegen dit systeem van geweld, leugens en racisme. De film van Steve McQueen kan daar een bijdrage tot vormen.

    Maar de bijdrage van de film is beperkt. Het is gebaseerd op het verhaal van één man in plaats van het ongelofelijke verhaal van de slavenrevolte te tonen, een verhaal dat de huidige generatie van jonge zwarten kan inspireren in hun verzet tegen racisme en onderdrukking.

    Er zijn films die het verhaal van de slavernij en de opstand ertegen uitgebreider naar voor brengen, zo was er de onafhankelijk uitgebrachte klassieker Sankofa van Haile Gerima uit 1993. Er was het grootse en succesvolle ‘Daughters of the Dust’ van Julie Dash uit 1991, een film waarin de diversiteit van de Afro-Amerikaanse vrouwen aan bod kwam. Het boek ‘Black Jacobins’ van CLR James is eveneens een aanrader.

    Maar de film ’12 Years a Slave’ en de heruitgave van de biografie van Solomon Northup kan wel tot discussie leiden van waaruit een groter begrip ontstaan van de oorsprong van het Amerikaanse kapitalisme en de wijze waarop het tegenstelling op basis van rassen en klassen vorm gaf in de westelijke hemisfeer.


    Lees ook:

  • Tegen Van Reybrouck

    Met de titel ‘Tegen verkiezingen’ zoekt David Van Reybrouck bewust de controverse op. Het boek zelf is geen pleidooi tegen verkiezingen, maar voor institutionele aanpassingen als antwoord op de ondermijning van het vertrouwen in de huidige gang van zaken. Het ‘democratische vermoeidheidssyndroom’ wil de auteur oplossen met het invoeren van loting. Van Reybrouck brengt interessante vaststellingen maar dringt niet door tot de kern van het probleem waardoor hij al evenmin oplossingen aanbiedt.

    Geert Cool

    Neen, wij zijn niet tegen David Van Reybrouck. Maar net zoals zijn boek ‘Tegen verkiezingen’ vooral wijst op de zwakheden in ons huidige democratische bestel, willen we hier vooral wijzen op enkele fundamentele zwakheden in het voor het overige interessante betoog van Van Reybrouck. De kritiek die hij op Occupy brengt, gaat ook voor dit boek zelf op: “Occupy toonde meer de malaise dan een remedie. De diagnose van de representatieve democratie klopte, maar het alternatief was te zwak.”

    Met het uitgangspunt zijn we het eens: er is een afkalving van het draagvlak van het huidige systeem. Er is steeds minder enthousiasme voor alle gevestigde instellingen. Het aantal leden van politieke partijen neemt af, in ons land van 9% van de bevolking in 1980 tot 5,5% vandaag. Het aantal mensen dat niet gaat stemmen neemt ook bij ons toe en dat ondanks de kiesplicht. De resultaten zijn minder voorspelbaar, de volatiliteit neemt sterk toe. Bovendien heerst de ‘waan van de dag’. “Het onvermogen om structurele problemen aan te pakken gaat gepaard met een overbelichting van het triviale, aangewakkerd door een dolgedraaid mediabestel dat, de marktlogica getrouw, het opkloppen van futiele conflicten belangrijker is gaan achten dat het inzicht bieden in reële problemen.”

    De vraag is van waar de ondermijning van het vertrouwen in het systeem komt. Van Reybrouck brengt enkele terechte kritieken op mogelijke antwoorden, maar hij slaagt er niet in om de vinger op de wonde te leggen. De vraag of het gebrek aan vertrouwen niet bij het gevoerde beleid moet gezocht worden, komt niet aan bod. Neen, aan de neoliberale uitgangsprincipes van het beleid dat politici van diverse pluimage voeren, wordt niet geraakt. De kritiek van Van Reybrouck op pakweg de technocratische regimes van onverkozen bestuurders in onder meer Italië onder Monti of in China, beperkt zich tot de vraag van de legitimiteit. Met de kritiek op diegenen die directe democratie als alternatief zien, komt Van Reybrouck nog het dichtst in de buurt van een omvattende kritiek. Hij stelt dat een beweging als Occupy te veel is blijven steken in “de cultus van de participatie” met de horizontale cultuur als hoogste stadium van de strijd. Hoe deze beperkingen konden overkomen worden, wordt niet uitgeklaard.

    Voor Van Reybrouck ligt de kern van het probleem bij het electoraal fundamentalisme dat vandaag dominant is. Aangewakkerd door de commerciële media en de diverse partijbelangen tegen de achtergrond van een volatiel kiespubliek, krijgen we een permanente verkiezingskoorts die het stelsel ondermijnt. “De efficiëntie lijdt onder de electorale calculus, de legitimiteit onder de permanente profileringsdrang. Door het electorale stelsel moeten de lange termijn en het algemeen belang keer op keer het onderspit delven tegenover de korte termijn en het partijbelang.” Daar tegenover plaatst hij dan maar de cultus van de loting met deze methode als hoogste stadium van de strijd. Ons kan het alvast niet overtuigen.

    In het hoofdstuk over de diagnoses van het ‘democratisch vermoeidheidssyndroom’ verwijst Van Reybrouck naar Lenin die in Staat en Revolutie kritiek gaf op het parlementaire stelsel. Lenin schreef in dat boek: “Een keer in de zoveel jaren beslissen welk lid van de heersende klasse het volk in het parlement onder de duim zal houden en onderdrukken — daarin bestaat het wezen van het burgerlijke parlementarisme, niet alleen in de parlementair-constitutionele monarchieën, maar ook in de meest democratische republieken.”

    We moeten effectief nadenken over alternatieven op het parlementarisme, marxisten wijzen daarbij op de ervaring van de Commune van Parijs met het “het veranderen van de vertegenwoordigende lichamen van kletscolleges in ‘werkende’ lichamen. ‘De Commune moest geen parlementair, maar een werkend lichaam zijn, uitvoerend en wetgevend tegelijkertijd’.” (Staat en Revolutie). Bij de Commune van Parijs werd persoonlijk gewin aan de kant geschoven door politici te laten leven aan een gemiddeld loon van geschoolde arbeiders. Vertegenwoordigers waren permanent afzetbaar door diegenen die hen verkozen hadden. De wetgevende macht moest haar verantwoordelijkheid nemen en de besluiten zelf uitvoeren.

    Marxisten zien de staat en de instellingen van de staat niet los van het systeem waar ze deel van uitmaken. In onze strijd voor het behoud en uitbreiding van democratische rechten (denk maar aan het recht op protest dat vandaag steeds meer onder GAS-druk staat), botsen we op een tendens van toenemende repressie die in verschillende door crisis getroffen landen aanwezig is. Dat zit ingebakken in het systeem. Onze strijd voor meer democratische rechten kan niet los gezien worden van de strijd voor een socialistisch alternatief op het kapitalisme met zijn private eigendom van de productiemiddelen.

    Het alternatief van de ‘deliberatieve democratie’ weegt bijzonder licht. Het is een uitdrukking van een bestaande malaise en het invraagstellen van de gevestigde orde. Maar zal die malaise echt verdwijnen indien we enkele mensen uitloten om zich te verdiepen in alle actuele dossiers om van daaruit beleidsvoorstellen te doen? Neem dat deze deliberatieve democratie voorstelt om de banken aan banden te leggen teneinde de alles verschroeiende speculatie te kortwieken. Over welke maatschappelijke kracht beschikken onze lotelingen dan om effectief tegen de macht van de bankiers in te gaan?

    De idee die aan de basis van loting ligt – het betrekken van een grotere groep van de bevolking en van ‘gewone’ mensen – zijn wij uiteraard genegen. Maar de uitbouw van een alternatief vereist de opbouw van een kracht die in staat is om dat alternatief op te leggen en zelf te organiseren. Het vereist een massale betrokkenheid in strijdbewegingen waarbij doorheen deze bewegingen instrumenten van democratische betrokkenheid, controle en coördinatie van essentieel belang zijn. Het betekent dat we onze toekomst en alle hefbomen ertoe in eigen handen nemen. Wat kan er democratischer zijn dan dat?

  • Film. ‘Catching Fire’, tweede deel uit de trilogie van de Hongerspelen

    Het verhaal van deze film past bijzonder goed bij de huidige periode. Panem, waar de brutale jaarlijkse Hongerspelen plaatsvinden, is een dictatoriale staat en staat symbool voor een dystopisch toekomstbeeld. In tegenstelling tot de eerste film op basis van de boeken van Suzanne Collins is er in Catching Fire wel aandacht voor de politieke en ideologische elementen uit de boeken.

    Mary Finch

    De decadentie in het rijke Capitol lijkt onbegrensd te zijn. Er zijn feestjes, luxe en glamour. Alles is kleurrijk en spannend, luxe en geld zijn alom aanwezige basisgoederen. Het staat in een schril contrast met de enorme armoede van de omliggende districten en de grijze industriële zones waar de gewone mensen wonen.

    Klassenpolitiek

    Centraal in de trilogie vinden we de strijd tussen verschillende klassen. De verhouding tussen de elite en diegenen onderaan de sociale ladder in Panem is een weerspiegeling van de realiteit onder het moderne kapitalisme. De staat wordt geleid door president Snow en heeft een sociale basis in de hoogste klassen die in Capitol leven.

    Maar deze elite heeft de arbeidersklasse nodig. De wijk Capitol en Panem als geheel kan enkel functioneren omwille van de arbeidersbuurten. Het maakt dat de staat en de klassensamenleving fragiel zijn. Het kapitalisme heeft met de ontwikkeling van de arbeidersklasse eveneens haar eigen ondergang gecreëerd. President Snow verklaart dat geen enkele kracht sterker dan de staat kan zijn, maar de rebellie die tot de creatie van de Hongerspelen aanleiding gaf zorgde er wel bijna voor dat Capitol ten val kwam. Nu begint een nieuwe golf van opstanden in de districten.

    De film eindigt met het beeld van de hoofdfiguur Katniss die teneergeslagen is als ze verneemt dat haar huis werd gebombardeerd en vernield. Maar het verdriet slaat snel om in woede en vastberadenheid. Ze is klaar om de strijd aan te gaan.

    Het revolutionaire bewustzijn dat zich doorheen de film opbouwt, leidt tot een revolutie tegen de heersers in Capitol. In de eerste film probeerde Katniss zelfmoord te plegen tijdens de Spelen in een poging om te vermijden dat Capitol haar als overwinnaar kan claimen en met de eer gaat lopen.

    Het was een eerste sprankel van rebellie. De overwinning van Katniss leidt tot rellen in bijna alle districten, er breekt geweld uit tegen de staatsagenten.

    De uiteindelijke symbolische rebellie blijkt op de ceremonie voor de 75ste Hongerspelen. Katniss moet een jurk dragen die haar trouwjurk had moeten zijn. De jurk vat vuur en wordt een zwarte jurk met vleugels. Katniss komt op een revolutionair standpunt en in het laatste boek neemt ze het voortouw van de revolutionaire beweging.

    Maar de revolutie is breder dan slechts één persoon. Capitol probeert afstand te creëren tussen Katniss en de gewone bevolking. Er wordt gehoopt dat dit ertoe zal leiden dat de revolutionaire sfeer zal verdwijnen, maar bewegingen die zich baseren op de kracht van de arbeidersklasse kunnen niet zomaar gebroken worden.

    Het bewustzijn van de burgers in de districten gaat verder dan individuele strijd en wordt een algemene bevrijdingsstrijd. De bevolking wordt aangemoedigd om zichzelf te bevrijden door deelname aan de revolutie.

    Niet enkel fictie…

    Door in solidariteit samen te werken, is het voor de werkende bevolking mogelijk om de kapitalistische machthebbers aan de kant te schuiven.

    Revolutie is niet iets dat tot fictie beperkt is. De recente golf van opstanden in het Midden-Oosten en Noord-Afrika maakte duidelijk dat een massale opstand in een revolutie kan overgaan en dictatoriale regimes die onaantastbaar geacht werden ten val kan brengen. In Brazilië volgde afgelopen zomer een massaal protest, onder meer tegen de dure vervoersprijzen. In Turkije waren er massale betogingen en bezettingen na politiegeweld bij protest tegen het verdwijnen van een park.

    In de ergste crisis sinds de Grote Depressie worden de tegenstellingen van het systeem groter en zichtbaarder. De ongelijkheid neemt toe. De rijken worden rijker en de armen armer. Uiteindelijk kan dit niet blijven duren. Deze film is een aanmoediging voor al wie in de reële wereld de strijd voor een socialistisch alternatief aangaat.


    Acteur Donald Sutherland speelt president Snow in de film. Hij verklaarde in de media dat de film wil bijdragen aan het creëren van een revolte, een jongerenopstand. Hij wees onder meer op de belastingcadeaus voor de grote bedrijven, racisme, het groeiende aantal Amerikanen dat van voedselbonnen afhangt of de aanvallen met drones. Redenen genoeg om tot actie over te gaan aldus Sutherland.

  • Inspirerende klassieker. Aan de grond in Londen en Parijs

    Tachtig jaar geleden verscheen het boek ‘Aan de grond in Londen en Parijs’ van George Orwell. Het biedt een scherp inzicht in het leven van de onderlaag in een samenleving in crisis. Van de laag betaalde flex-werkers in Parijs tot de daklozen in Londen, de elementen in dit boek klinken bijzonder actueel.

    Artikel door Geert Cool uit de december/januari-editie van ‘De Linkse Socialist’

    Tachtig jaar na deze kritiek op het gebrek aan vooruitgang voor de meerderheid van de bevolking, staan we dus nog geen haar verder. In naam van moderniseringen en vooruitgang, zetten we razendsnel stappen achteruit in de richting van de werk- en leefomstandigheden die ook 80 jaar geleden al schokkend waren.

    Zelf was George Orwell van betere afkomst, hij groeide op als kind van kolonisten in Birma dat toen nog deel van het door de Britten gecontroleerde India vormde. Zijn vaststellingen van de koloniale horror en nadien ook van de verschrikkelijke gevolgen van de wereldwijde crisis voor de armste lagen van de werkende bevolking duwden hem in de richting van een socialistisch bewustzijn.

    ‘Aan de grond in Londen en Parijs’ is daar onderdeel van. In Parijs maken we kennis met de armoede van een Engelse leraar die zonder werk en geld valt. Uitgeteld raakt hij uiteindelijk in horecajobs terecht. “Sommige mensen moeten in restaurants eten en dus moeten andere mensen tachtig uur per week borden wassen. Zo functioneert de beschaving en daarmee af.” De onderlinge strijd tussen het veel te slecht betaalde personeel dat lange uren moet kloppen en steeds in onzekerheid leeft, wordt ook beschreven. Net als de armzalige leefomstandigheden, er passeren wel wat wandluizen doorheen het boek.

    De illusie dat het in Engeland beter is, wordt al snel doorprikt als het hoofdpersonage daar aangekomen te horen krijgt dat het beloofde werk met een maand is uitgesteld. Het wordt een maand van rondzwerven, bedelen, weggejaagd worden,… De bedelaars en daklozen aarzelen niet om elkaar te bestrijden of om buitenlanders ervan te beschuldigen dat ze hun werk afnemen. Bedelaars worden evenmin positief onthaald door de autoriteiten, alle mogelijke vormen van repressie tegen hun ‘overlast’ worden ingezet. “Ontelbare malen was ik in Londen geweest en toch was mij tot aan die dag een van de ergste dingen in Londen niet opgevallen, namelijk het feit dat gaan zitten zelfs geld kost. Als je in Parijs geen geld had en geen openbare bank kon vinden, ging je op straat zitten. God weet wat er met je zou gebeuren als je in Londen op straat ging zitten. Je zou waarschijnlijk in de gevangenis terecht komen.” Vandaag krijgen bedelaars in ons land GAS-boetes.

    ‘Aan de grond in Londen en Parijs’ kan evengoed gaan over Brussel, Antwerpen of Gent vandaag. Slecht betaalde jobs, onderkomen opvangplaatsen voor daklozen of honger. Het onderwerp van dit boek is tachtig jaar na publicatie ervan spijtig genoeg niet minder actueel. De sterkte van Orwell is dat hij het beschrijft zonder neer te kijken, met respect en humor. Dat kan omdat hij vanuit een klassenstandpunt vertrekt. Iedereen die het al eens moeilijk heeft om rond te komen, en dat is een steeds groeiende groep, zal zaken herkennen. Van de schaamte om iets niet te kunnen permitteren over het leugentje om geldgebrek te verstoppen tot schandalige arbeidsomstandigheden. Kortom, ideale lectuur voor de koude wintermaanden.

  • Luik. Bezetting van het Pleintheater

    In augustus werden de lokalen van het Pleintheater in Luik leeggemaakt om plaats te maken voor het nieuwe prestigieuze (en elitaire) Theater van Luik. Het Pleintheater zal binnen enkele maanden afgebroken worden. Ondertussen wordt het bezet door een aantal militanten uit de culturele sector die geen enkele reden zien om een dergelijk gebouw maanden leeg te laten staan.

    Artikel door Nicolas Croes

    De culturele sector in Luik kent net als elders een enorm plaatsgebrek. Daarom werd het gebouw bezet om in deze volkswijk het ‘Théâtre à la Place’ (TALP) op te zetten. Het gaat dan wel maar om een voorlopig antwoord op het gebrek aan middelen en mogelijkheden in het culturele veld, maar het initiatief heeft de enorme verdienste dat het de kracht van collectieve actie in de verdediging van artistieke vrijheid centraal stelt.

    Het gebouw van het vroegere Pleintheater werd 40 jaar geleden gebouwd met als doel om een twintigtal jaar mee te gaan. Er werd evenwel nooit prioriteit gegeven aan een renovatie. Hierop werd uiteindelijk beslist om een nieuw prestigieus gebouw te plaatsen. Het kostenplaatje hiervoor liep op tot 23 miljoen euro, zoals het een prestigeproject betaamt. De onderdelen van de culturele wereld die buiten de officiële instellingen vallen, kunnen er echter geen gebruik van maken.

    Het contrast tussen het nieuwe prestigieuze Théâtre de Liège en het TALP is frappant. Enerzijds is er een groot splinternieuw gebouw dat recent nog onder meer gebruikt werd om de voorzitter van de Europese Commissie en medearchitect van het besparingsbeleid José Manuel Barroso te ontvangen. Anderzijds is er een afgeleefd gebouw waar dagelijks artiesten, wijkbewoners, studenten, nieuwsgierigen, … samenkomen om een gratis en open culturele plaats te vormen waarbij het beheer in handen is van algemene vergaderingen.

    Diverse projecten gaan er hand in hand. Er zijn tentoonstellingen, dansateliers, jamsessies, projecties van films en kortfilms. Er zijn ook voorstellingen, zo loopt momenteel ‘Fausse Commune’, een collectief initiatief rond de Commune van Parijs van 1871. En er is ook een theatervoorstelling over de grote algemene staking van ‘60-‘61. Er is een bistrot waar de toeschouwers kunnen napraten over de voorstellingen of tentoonstellingen. Dat kan met een drankje en regelmatig is er een volkskeuken met een maaltijd voor een vrije bijdrage.

    Er is een steuncomité opgezet met onder meer de acteur David Murgia (die we eerder in deze krant interviewden), Marc Emmanuel Mélon (professor filmgeschiedenis aan de Luikse universiteit), Jean-Pierre Collignon (ex-RTBF) of nog Hafid Hantout (een bekende Luikse artiest).

  • Recensie. “Samen sterk. Levensverhaal van een vakbondsmilitant”. Eerlijk relaas van een strijdbare syndicalist

    Lucien Van Espen was militant van de KPB (Communistische Partij) en actief als syndicalist. Hij werd vooral bekend met de bezetting van het koperverwerkend bedrijf VTR in Machelen in 1982. De sluiting van VTR zette 900 arbeiders op straat, het bedrijf werd maandenlang bezet. In dit boek brengt Lucien Van Espen zijn verhaal, van het politiseren tijdens de oorlog tot de strijd voor oudere werklozen.

    Door zijn verhaal te doen, zorgt Van Espen ervoor dat dit deel van de geschiedenis van de arbeidersbeweging niet verloren gaat. De bezetting van de VTR is inmiddels 30 jaar geleden en zit ongetwijfeld niet meer zo fris in het geheugen. Deze strijd is nochtans een onderdeel van de tradities van het strijdsyndicalisme in ons land. Het verhaal bevat ook belangrijke lessen op het vlak van eenheid in de strijd, tussen militanten van verschillende bonden maar ook van verschillende origines.

    Van Espen brengt zijn levensverhaal op een eerlijke manier. Hij is niet te beroerd om regelmatig de vraag te stellen of hij destijds wel correct was. Zowel op politiek als syndicaal vlak komen er vragen waar de kameraad geen antwoorden op heeft. Hij beschrijft hoe hij net als velen van zijn generatie totaal in de war raakte toen Stalin door zijn opvolgers van het voetstuk werd gehaald of van de conflicten tussen China en de Sovjetunie. “Geïdeologiseerde” conflicten die niet nodig waren, zo ervaart Van Espen die disputen. Het is een uitdrukking van het gebrek aan antwoorden op het failliet van het stalinisme in al zijn stromingen. Die geschiedenis werd al vaker beschreven, maar het is toch verfrissend om het vanuit het standpunt van een basismilitant te lezen. “Voor mij en vele kameraden viel de mooie droom uit elkaar en bleef er nauwelijks meer dan puin over”, schrijft Van Espen.

    Na de verschrikkelijke overlevingsstrijd tijdens de oorlog heerste een enorm optimisme op snelle vooruitgang. De snelle opmars van de KPB en het prestige van de Sovjetunie en het Oostblok zorgden ervoor dat veel militanten dachten dat het socialisme een kwestie van maanden was. Het potentieel was reëel maar werd niet ingelost. Jonge militanten als Van Espen gaven uitdrukking aan hun ongeduld en gebrek aan ervaring. Als nieuwe werknemer meteen een pamflet van een communistische kern bij Bell in Antwerpen ondertekenen, volstond om gauw ander werk te moeten zoeken.

    Van Espen kon bij koperfabriek VTR in Machelen terecht. Hij nam zich naar eigen zeggen voor om nooit nog aan politiek te doen. De onveilige werkomstandigheden, de strikte hiërarchie waarbij op arbeiders werd neergekeken maar ook de algemene politieke achtergrond met onder meer de Koningskwestie zorgden ervoor dat een syndicaal engagement evident was. Als ABVV-delegee was Van Espen actief in woelige tijden. Zowel in het geval van de Koningskwestie als de grote staking van 1960-61 beschrijft hij het potentieel maar ook de beperkingen. Voor de staking tegen de eenheidswet in 1960-61 kreeg Van Espen de collega’s amper mee, hij benadrukt dat er amper 12 van de 1200 arbeiders van VTR meededen. Toch zet hij door en na zes weken staking protesteert hij tegen de poging om de staking te stoppen via een geheime stemming in plaats van met handopsteking.

    Het interessantste aan het boek is ongetwijfeld de beschrijving van de geduldige opbouw van een syndicale krachtsverhouding in het bedrijf. Een niet aflatende aandacht voor de veiligheid op de werkvloer, een doorgedreven poging om inzicht te verwerven in alle aspecten van de bedrijfsvoering met nadruk op het bewerkstelligen van eenheid onder de collega’s. Dat waren samen met het grondig informeren van de arbeiders elementen die de vakbondsdelegatie versterkten.

    Het boek beschrijft een wilde staking voor loonopslag en een uniformisering van de loonberekeningen voor de arbeiders. De bedienden staakten niet mee en hadden bescherming van de rijkswacht nodig om binnen te geraken. Het optreden van de ordediensten zorgde voor heel wat mediabelangstelling en brede steun voor de arbeiders van VTR. De directie stond dermate onder druk dat een voorstel tot toegevingen werd gedaan. De delegees wilden dit verdedigen, maar het personeel verwierp het waarop de delegees naar huis gingen. De staking viel plat, ook al waren er geen werkwilligen. Uiteindelijk ging Van Espen terug en gelukkig keerde de volledige delegatie terug om de strijd in handen te nemen en uiteindelijk zelfs nog extra toegevingen te bekomen.

    In 1982 legde VTR de boeken neer. Het personeel bezette het bedrijf maandenlang. De bezetting werd georganiseerd alsook de solidariteit. Het bezetterscomité bevatte zowel arbeiders als bedienden, de relaties tussen militanten van de verschillende bonden waren uitstekend. Er waren betogingen, de vrouwen en kinderen werden betrokken met feesten als Sinterklaas en een kerstfeest. Uiteindelijk leverde de strijd na negen maanden niets op. Het personeel van VTR kwam in de werkloosheid terecht.

    Het is opvallend dat de groep nadien bleef samenkomen en ook de strijd niet zomaar opgaf. De rechten van werklozen werden verdedigd en dit op een militante manier. Het organiseren van werklozencomités en het actief betrekken van werklozen in de strijd voor hogere uitkeringen dwongen resultaten af.

    Lucien Van Espen stelt dat hij net zoals vele van zijn strijdmakkers trouwe syndicalisten en strijdbare delegees waren geworden en gebleven. Hij is daar terecht trots op. Hij hoopt ook dat de linkerzijde – hij omschrijft dit niet nader – zich kan verenigen in de strijd voor socialisme. De hoop op een betere toekomst was het voorwerp van verschillende strijdbewegingen waar Van Espen in betrokken was. Ondanks moeilijkheden en nederlagen is hij die hoop niet verloren. Afgewerkte analyses biedt dit boek niet, doorleefde strijdervaringen des te meer.

  • Een geschiedenis van verzet in Sri Lanka

    Het boek ‘History of Resistance’ brengt het weinig bekende verhaal van de strijd tegen kolonialisme, nationale onderdrukken en voor democratische en sociale rechten in wat wel eens de parel van Zuid-Azië wordt genoemd: Sri Lanka. Tegen de achtergrond van de controverse rond de top van het Britse Gemenebest de afgelopen dagen, is dit boek bijzonder actueel.

    Dit kan misschien een ver-van-mijn-bed thema lijken, maar de oorlog in Sri Lanka is wel degelijk ook voor ons relevant. In een stad als Antwerpen is het aantal mensen van Sri Lankese afkomst de afgelopen jaren sterk toegenomen. Om te begrijpen waar deze Tamilgemeenschap vandaan komt, is enige historische achtergrond nuttig.

    Voor de radicale linkerzijde is Sri Lanka eveneens een interessant gegeven. De eerste partij die in het land tot stand kwam, was de Lanka Sama Samaja Party (LSSP). Die partij baseerde zich op het marxisme en kende een aantal trotskistische invloeden. Ook nadien bleven partijen die zich op het trotskisme beriepen vrij omvangrijke krachten vormen. Er was ook een sterke Communistische Partij (met zowel Russische als Chinese invloeden). Toch hebben deze krachten het potentieel van arbeiderseenheid in de strijd voor socialisme niet gerealiseerd. Waar liep het fout? Aan de moed en inzet van de militanten heeft het zeker niet gelegen, aan een gebrekkig programma des te meer.

    Doorheen dit boek wordt aangetoond hoe het nationale conflict tussen de Singalese boeddhistische meerderheid en de voornamelijk hindoeïstische Tamilminderheid door koloniale bezetters in de hand werd gewerkt. Het motto ‘verdeel-en-heers’ werd optimaal benut door onder meer de Britse koloniale heersers. De elite van de verschillende bevolkingsgroepen nam deze methode over. Dat was enkel mogelijk door het falen van de leiding van de arbeidersbeweging.

    Het sluiten van compromissen in pogingen om het kapitalisme geleidelijk aan banden te leggen, heeft niet geleid tot stapsgewijze vooruitgang naar het socialisme. Het heeft integendeel de linkse partijen die daarin meestapten – waaronder de LSSP en de Communistische Partij – bijna met de grond gelijk gemaakt en meegesleurd in een sectair conflict. Beide linkse partijen zijn herleid tot een schaduw van hun vroegere omvang en zitten vandaag in een alliantie die de regering van oorlogsmisdadiger Mahinda Rajapakse steunt. Hoe diep kan je vallen? Andere linkse krachten (zoals de meerderheid van de Nava Sama Samaja Partij, NSSP) rekenden op buitenlandse krachten – meer bepaald op India –om tot een oplossing te komen. Maar hoe zou een kapitalistisch regime als het Indische, dat onder meer de eigen Kasjmiri bevolking in het noorden onderdrukt, een oplossing voor de nationale kwestie in Sri Lanka kunnen bieden?

    De bloedige burgeroorlog flakkerde doorgaans op na nederlagen van de arbeidersbeweging. Het neerslaan van de stakingsgolf begin jaren 1980 leidde tot ‘Black july’ en de openlijke vorm van burgeroorlog. De eindfase van de burgeroorlog – met het dramatische bloedbad onder de Tamilbevolking – kwam er na de versterking van het militaire apparaat en de positie van een kleine elite rond Rajapakse in de nasleep van de tsunami die op 26 december 2004 tienduizenden doden maakte. Een voorbeeld van de ‘shock doctrine’ waar Naomi Klein het over had: kapitalisten zien rampen vaak als een opportuniteit om hun neoliberale beleid of gewoon hun zelfverrijking ten top te drijven.

    De sleutel tot verandering ligt nog steeds bij een consequente arbeiderseenheid in de strijd voor een socialistisch alternatief op het kapitalisme. Het potentieel hiervoor blijft aanwezig, ook al hebben fouten uit het verleden heel wat dramatische catastrofes en complicaties opgeleverd. Met dit boek levert TU Senan een bijdrage om lessen te trekken uit wat in Sri Lanka is gebeurd. Hij doet dit als internationale coördinator van de campagne Tamil Solidarity en brengt elementen aan over de geschiedenis van het verzet onder de Tamilbevolking die we in linkse literatuur nog niet eerder zagen.

    ‘History of Resistance’ is een aanrader. Het boek telt 119 pagina’s en is bij ons verkrijgbaar voor 11 euro (+ eventuele verzendingskosten). Wil je het bestellen? Contacteer ons dan via redactie@socialisme.be.

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop