Category: Midden-Oosten en Noord-Afrika

  • Europarlementslid Paul Murphy verdedigt zijn oproep voor een intifada

    In de Israëlische krant ‘Jerusalem Post’ verscheen een scherpe veroordeling van het standpunt van Paul Murphy over de noodzaak van een nieuwe intifada gebaseerd op massastrijd om het Israëlische kapitalistische establishment omver te werpen. Die uitspraak van Paul verscheen in een interview met Russia Today. Paul reageerde met een persbericht.

    De zogenaamde verontwaardiging van Europarlementsleden en andere aanhangers van de Israëlische elite over mijn oproep voor een massabeweging om de Israëlische bezetting te stoppen, wordt doorspekt met verwijzingen naar de ‘vredesonderhandelingen’. Als we naar de context van die zogenaamde vredesonderhandelingen kijken, zien we dat er net nog toelating werd gegeven om nog eens 1.000 nieuwe huizen voor kolonisten te bouwen tussen Betlehem en Jeruzalem. De Israëlische regering gaat verder met haar strategie van het ‘creëren van feiten’ om zo iedere basis voor een leefbare Palestijnse staat onmogelijk te maken. Het is jammer genoeg duidelijk dat de onderhandelingen zonder een massale beweging met betogingen, stakingen en massaal verzet tegen de aanhoudende bezetting en discriminatie nooit zullen leiden tot enige erkenning van het recht op zelfbeschikking voor de Palestijnse bevolking.

    Binnen de grenzen van Israël zelf gaat de onderdrukking en discriminatie tegen de Arabische bevolking verder. Het racistische Prawer-plan, goedgekeurd in de Knesset, is een plan om de huizen van 40.000 Arabische nomaden in de Negev-woestijn te vernietigen.

    De Europarlementsleden die mijn oproep voor een massabeweging zoals ten tijde van de eerste intifada veroordelen als een oproep tot geweld of terreur, verdraaien ofwel bewust wat ik heb gezegd ofwel weten ze niets van de geschiedenis van de Palestijnse strijd. Intifada is gewoon het Arabische woord voor ‘opstand’, iets wat volledig gerechtvaardigd en zelfs noodzakelijk is als we de aanhoudende onderdrukking zien.

    De eerste intifada waarnaar ik verwees, was grotendeels gebaseerd op de tactiek van massastrijd van onderuit. Er waren grote protestacties, stakingen, betogingen naar controleposten,… Dat is volgens mij ook vandaag nodig. Het was de eerste intifada die het Israëlische establishment naar de onderhandelingstafel dwong. De verwachtingen van de Palestijnse bevolking werden daar schandalig genoeg uitverkocht door de leiding van de Palestijnse Autoriteit die de Oslo-akkoorden ondertekende.

    De verklaring van het conservatieve Ierse parlementslid Sean Kelly dat het “weerzinwekkend is om tot geweld op te roepen”, is in het beste geval een uiting van onwetendheid. De oproep was duidelijk gericht op een massabeweging van onderuit en ik heb mij steeds verzet tegen de contraproductieve tactiek van terrorisme. Waar is de veroordeling van Sean Kelly van het geweld van de Israëlische staat tegen de Palestijnse gevangenen, tegen de bevolking die leeft in wat eigenlijk een openluchtgevangenis is in Gaza en tegen diegenen die op de Westelijke Jordaanoever deelnemen aan vreedzame protestacties?

    De verklaring van het conservatieve parlementslid Gay Mitchell dat ik “vooral op zoek ben naar publiciteit” is opmerkelijk. Wellicht is het in conservatieve kringen de gewoonte om enkel standpunten in te nemen indien daar gemakkelijke mediabelangstelling mee wordt bekomen. Maar als internationalist en socialist kom ik dagelijks op tegen onderdrukking doorheen de hele wereld en ondersteun ik de strijd van de onderdrukten. Het oorspronkelijke interview verscheen overigens op Russia Today, een mediakanaal dat in Ierland niet op ruime belangstelling kan rekenen.

    Zonder gerechtigheid, wat betekent dat de bezetting wordt beëindigd en het recht op zelfbeschikking van de Palestijnse bevolking wordt gevestigd, kan er geen vrede of veiligheid zijn. De voorbeelden van de revolutionaire bewegingen in Egypte en Tunesië zijn een inspiratie voor veel Palestijnen. Het ontwikkelen van een ‘Palestijnse lente’, een massale revolutionaire beweging zoals in Egypte of Tunesië, zou een enorme tegenkracht vormen tegen het Israëlische establishment.

    Een meerderheid van de gewone werkende Israëlische Joden steunt de nederzettingspolitiek niet. Zij delen met de Palestijnen een gemeenschappelijke vijand, met name het Israëlische kapitalistische establishment dat een harde aanval uitvoert op de levensstandaard en de rechten van alle onderdrukten. Een Palestijnse massabeweging met betogingen en stakingen kan zich ook richten tot de Joodse Israëlische arbeiders om de basis te leggen voor een gemeenschappelijke strijd zodat er echte veiligheid en een degelijke levensstandaard voor alle werkende mensen zou komen.

    De zusterpartij van de Socialist Party in Israël/Palestina, Maavak Sotzyalisti / Harakat Nidal Eshteraki (Socialistische Strijdbeweging) heeft zowel Israëlische Joodse als Palestijnse leden en doet er alles aan om zo’n massastrijd en verenigde beweging uit te bouwen om het kapitalistische establishment neer te halen en de basis te leggen voor echte vrede op basis van de belangen van de werkende bevolking. Dat betekent een echt onafhankelijk socialistisch Palestina naast een seculier en democratisch socialistisch Israël met Jeruzalem als gedeelde hoofdstad die open staat voor iedereen en met een volledige controle over de grondstoffen en de economie, als onderdeel van een confederatie van socialistische staten in de regio.

  • Tunesië. Nieuwe politieke moord leidt tot crisis in regime

    Bevolking wil val van systeem – voor een revolutionaire regering van arbeiders, jongeren, werklozen en armen!

    Op 25 juli, het feest van de republiek in Tunesië, is een nieuwe martelaar van de Tunesische revolutie gevallen. Het Front Populaire, een alliantie van linkse organisaties, werd net zoals eerder het geval was opnieuw het slachtoffer van het politieke geweld. Na de moord op Chokri Belaïd werd nu Mohamed Brahmi, een voortrekker van de beweging ‘El Chaab’ (‘beweging van het volk’) en verkozene uit de regio Sidi Bouzid, met 14 kogels vermoord voor zijn huis.

    Reactie van het CWI

    Het CWI veroordeelt deze politieke moord die plaatsvindt in een context die wordt gekenmerkt door een toename van politiek geweld in diverse vormen. Dit geweld wordt aangewakkerd door de kapitalistische krachten, hun milities en hun repressie-organen. Twee en een half jaar na de val van Ben Ali is de situatie van de massa’s in het land er enkel op achteruit gegaan. De woede neemt in alle delen van het land toe. De moord op Brahmi is een nieuwe katalysator voor de woede van de arbeiders, jongeren en revolutionaire massa’s die een einde willen maken aan het regime van de zogenaamde trojka, de drie partijen die nu aan de macht zijn in Tunesië.

    Zodra de informatie van de moord van Brahmi werd bekend gemaakt, volgde een spontane algemene staking in de regio van Sidi Bouzid. De bevolking trok naar de gebouwen van de regionale autoriteiten om die te bezetten. Op tal van plaatsen werden de partijlokalen van de regerende Ennahda-partij in brand gestoken. Tienduizenden betogers overspoelden de straten en er werd meteen een betoging van het Front Populaire opgezet voor de avond van 25 juli. Die betoging botste op harde repressie van de politie.

    De UGTT riep op tot een algemene staking op 26 juli, deze oproep werd massaal gevolgd in het hele land. Het Front Populaire riep de bevolking op om samen te komen voor de lokalen van de vakbondsfederatie UGTT om te gaan naar een mars op de Grondwetgevende Vergadering met de eis van de onmiddellijke ontbinding ervan alsook voor de val van de regering.

    Zoals in Egypte is het niet zeker of het islamitische regime stand kan houden, steeds meer mensen eisen de val van het regime. De liberale krachten die voorheen verbonden waren met het oude regime en ook de imperialistische krachten, hebben grote angst voor een nieuwe opleving van de revolutionaire beweging. Ze zoeken naar alle mogelijke methoden om de dynamiek te blokkeren door een nieuwe politieke kracht uit te bouwen die de eisen van de massa’s kan afblokken en de belangen van de kapitalistische elite kan veilig stellen.

    Het Front Populaire verenigt tal van revolutionaire militanten, syndicalisten en jongeren die de revolutie tot de conclusies willen doortrekken, tot er een macht is ten dienste van de arbeiders waarbij wordt gebroken met het kapitalistische systeem van uitbuiting en de miserie die hiermee gepaard gaat met onder meer massale werkloosheid en repressie. De leiding van het Front Populaire lijkt te gemakkelijk aan te sturen op compromissen met krachten die vijandig staan tegenover de belangen van de werkenden, armen en al wie de revolutie heeft gemaakt. Het Front roept op tot een regering van nationale eenheid, wat betekent dat akkoorden met vertegenwoordigers van de rijke klassen, diegenen die een einde willen stellen aan de strijd van de massa’s.

    Het CWI denkt dat de kracht van de vakbonden in Tunesië en het gewicht van het Front Populaire integendeel moeten ingezet worden om de massastrijd te versterken en om te bouwen aan een kracht waarop die strijd zich kan beroepen terwijl het tegelijk democratisch gecontroleerd wordt door actiecomités in heel het land.

    De komende dagen zullen van groot belang zijn voor de toekomst van de revolutie die op een kruispunt terecht komt. In deze situatie zitten veel gevaren vervat. De oproep tot een algemene staking is ongetwijfeld een stap in de goede richting, maar de gevolgen van zo’n oproep moeten zonder aarzelen getrokken worden. Het gevaar van een demobilisatie of afwezigheid van ordewoorden om de beweging verder te zetten en in de komende dagen acties te organiseren, zou enkel de contrarevolutie versterken. Die contrarevolutie verstopt zich achter een ‘democratisch’ masker of maakt gebruik van godsdienst om hetzelfde contrarevolutionaire doel te bereiken.

    Wij roepen op tot de vorming van revolutionaire comités in de bedrijven, op de werkvloer en in de scholen, in de wijken,… Dat is noodzakelijk om de beweging collectief en democratisch te structureren op de manier dat de massa’s het willen. In Sidi Bouzid hebben de regionale afdelingen van de UGTT en de orde van advocaten beslist tot het opzetten van een cel voor het regelen van de administratieve zaken in de regio. Ze deden dit als onderdeel van de oproepen tot algemene staking en burgerlijke ongehoorzaamheid. In Monastir en Kairouan werden de regeringsgebouwen bezet door arbeiders en jonge werklozen. Dergelijke voorbeelden in de richting van de bezetting van publieke en private gebouwen en van het zelfbeheer van publieke zaken door de bevolking moeten aangemoedigd worden doorheen het hele land.

    Er zijn comités nodig voor de zelfverdediging van de wijken en de revolutionaire beweging in het algemeen. Dat is nodig om geweld van de ordediensten en de reactionaire milities te voorkomen. Deze comités zijn essentieel voor uit garanderen van de controle op de beweging door de basis en doorheen hun lokale, regionale en nationale structuren kunnen ze een hefboom zijn in de richting van een revolutionaire regering ten dienste van de arbeiders, jongeren en onderdrukten, ondersteund door de UGTT, de militanten van het Front Populaire en de UDC (vereniging van werklozen met een diploma) alsook van de sociale bewegingen.

    • Weg met de regering! Voor een algemene staking tot aan de val van het regime!
    • Geen regeerakkoorden met politieke krachten die voor de verderzetting van het kapitalisme staan!
    • Voor een regering van arbeiders, jongeren en arme massa’s, versterkt door de linkse organisaties, vakbonden en volksorganisaties (UGTT, UDC, Front Populaire,…)
    • Voor de niet-afbetaling van de schulden, voor de nationalisatie van de banken en sleutelsectoren van de economie onder democratische controle van de arbeiders en de gemeenschap!
    • Voor de internationale strijd van jongeren en werkenden tegen het kapitalisme en het imperialisme – voor een socialistische samenleving waarin de economie democratisch wordt gepland naargelang de belangen van de meerderheid van de bevolking!
  • Israël boycotten? Een socialistisch standpunt

    Na een oproep van voorstanders van een boycot van Israël wees Stephen Hawking een uitnodiging om op een conferentie in Jeruzalem te spreken af. Hij vervoegt anderen die op de een of andere manier Israël boycotten, een campagne die zeker na de horror van de oorlog in Gaza in 2008-09, de moord op Turkse hulpverleners, de aanvallen op de hulpvloot in mei 2010 of de week van militaire aanvallen op Gaza in november vorig jaar een zekere aanhang verkreeg. Hoe moeten syndicalisten en socialisten reageren op boycot-campagnes?

    Dossier door Judy Beishon

    Van waar komt deze boycot-campagne?

    Er waren verschillende oproepen tot sancties en boycots, sommige komen van Israëli’s, na het begin van de tweede Palestijnse intifada in 2000. De beweging botste op bijzonder brutale repressie door het Israëlisch regime. Op een VN-conferentie tegen racisme in Zuid-Afrika in 2001 werd zelfs gesproken over sancties. De Amerikaanse en Israëlische afgevaardigden verlieten daarop de conferentie. In 2002 was er een oproep tot boycot door een reeks Palestijnse organisaties. En in 2004 werd in Ramallah een academische en culturele boycotcampagne tegen Israël opgezet.

    Een jaar later volgde een oproep van de ‘burgersamenleving’ in Palestina voor “boycot, desinvesteringen en sancties” (BDS). Die oproep stelde dat de campagne moet gevoerd worden tot Israël “zich volledig neerlegt bij de internationale wetten” en bijgevolg de bezetting en kolonisatie van alle Arabische grond stopzet. Dat is een verwijzing naar het grondgebied dat in de oorlog van 1967 werd veroverd. Er werd ook opgeroepen voor de afbraak van de scheidingsmuur, de erkenning van de rechten van Palestijnse burgers in Israël en het respecteren van het recht van de Palestijnse vluchtelingen om naar hun huizen terug te keren.

    Deze eisen werden terecht gesteund door de meeste arbeidersorganisaties en vakbonden doorheen de wereld. Velen steunen ook de oproep van BDS. Maar meestal zijn de vakbonden om begrijpelijke redenen selectief in de onderdelen van de campagne die ze steunen.

    Internationale solidariteit is wellicht belangrijk voor de Palestijnen?

    Dat is het zeker! De Palestijnen in Gaza en op de Westelijke Jordaanoever leven in verschrikkelijke omstandigheden en er zijn regelmatig invallen door het Israëlische leger met als doel om te moorden en te intimideren. Het leger houdt Gaza zo goed als volledig geblokkeerd, wat bijdraagt aan enorme armoede, ondervoeding, werkloosheid en frustraties in die dicht bevolkte landstrook. Er is wereldwijd onder de arbeiders een gevoel van woede en afkeer tegenover de brutaliteiten en de repressie van het Israëlische regime. Het is dan ook begrijpelijk dat velen steun willen geven aan campagnes voor een boycot of sancties indien dit effect kan hebben.

    De bijzonder lage levensstandaard, de discriminatie en de niet ingeloste nationale aspiraties van de Palestijnse vluchtelingen in de omliggende landen en van de Palestijnen in Israël zelf mogen evenmin vergeten worden.

    Kan een boycot een rol spelen in de Palestijnse strijd?

    Een aantal vormen van boycot kunnen het bewustzijn rond het lot van de Palestijnen versterken en kunnen nuttig zijn als bijkomende campagne naast andere acties en vormen van steun. Het kan bijdragen aan het toenemende gevoel van ‘isolement’ dat de heersende klasse in Israël op wereldvlak ervaart. Het kan ook bijkomende druk zetten om toegevingen af te dwingen om het lot van de Palestijnen wat te verbeteren. Het kan in een aantal gevallen ook druk zetten op de winsten van de Israëlische kapitalisten en multinationals die winst maken op de kap van de Israëlische bezetting.

    Algemeen gesteld zijn er grenzen aan wat een boycot kan realiseren. De centrale kracht in de Palestijnse bevrijdingsstrijd moet bestaan uit massa-actie van de Palestijnen zelf. Als dit gebeurt onder leiding en democratische organisatie van de Palestijnse arbeiders, kan dit onvergelijkbaar effectiever zijn voor de Palestijnse strijd dan gelijk welke actie van buitenaf.

    De Palestijnen hebben massale acties georganiseerd tijdens de eerste intifada vanaf 1987. Dat leidde tot een reeks toegevingen in het vredesproces van Oslo waarbij de Palestijnse Autoriteit in 1994 werd opgezet. Toen dat proces geen concrete verbeteringen opleverde en er nog steeds Joodse nederzettingen bijkwamen, ontwikkelde de tweede intifada. Jammer genoeg baseerde die strijd zich niet op massale acties. Er waren geheime groepen en organisaties die vanuit wanhoop overgingen tot zelfmoordaanslagen en andere aanvallen op Israëlische burgers.

    In de afgelopen jaren kwam een nieuwe generatie van Palestijnen in de strijd. Deze generatie werd beïnvloed door de fantastische beweging van 2010-2011 in Tunesië en Egypte. Er waren grote betogingen van Palestijnen in de bezette gebieden en ook in Israël zelf waren er massale acties, onder meer protestbetogingen uit solidariteit met de Palestijnen die vast gehouden worden in Israëlische gevangenissen maar er waren ook stakingen tegen het besparingsbeleid.

    Deze bewegingen hebben nood aan een plan om uit te breiden met een escalatie van de beweging tegen het besparingsbeleid en de bezetting. Democratisch geplande massastrijd kan tegen vele elementen gericht zijn, onder meer de scheidingsmuur, het inpikken van grond, de blokkades of de gewelddadige acties van het Israëlische leger.

    De Tunesische en Egyptische werkenden en armen hebben aangetoond hoe efficiënt massale acties kunnen zijn, zelfs indien hun revoluties nog geen einde stelden aan het kapitalisme. Internationale campagnes voor een boycot of sancties zouden de dictators in die landen niet aan de kant geschoven hebben, een lange periode van sancties door de westerse kapitalistische machten tegen het regime van Saddam Hoessein in Irak maakte geen einde aan dat regime. De Westerse imperialistische sancties hebben ook nog geen einde gemaakt aan het Iraanse regime. Integendeel, dat regime gebruikt die sancties om de eigen steun te versterken en gewone mensen in Iran betalen ondertussen de zwarte tol die deze sancties inhouden.

    Eerst en vooral moeten de arbeiders internationale steun geven aan de Palestijnen in de opbouw van hun eigen onafhankelijke arbeidersorganisaties die los staan van NGO’s, bedrijven of pro-kapitalistische politici. Enkel dan kunnen de Palestijnse massa’s zelf beslissen hoe ze hun strijd willen voeren en organiseren. Syndicalisten kunnen internationaal banden aangaan met georganiseerde Palestijnse arbeiders en hen materiële hulp aanbieden. Zorgvuldig uitgekozen boycotcampagnes kunnen dat ondersteunen, maar het mag niet in de plaats komen van actieve steun aan massastrijd en aan het verkeerde idee dat een boycot – een relatief passieve actievorm – van buitenaf tot bevrijding van Palestina kan leiden.

    In de strijd tegen de bezetting, hebben de Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook ook de taak om hun prokapitalistische politieke leiders aan de kant te schuiven om zo de basis te leggen voor een totaal andere samenlevingsvorm: een samenleving gebaseerd op een socialistisch programma dat de belangen van de meerderheid van de bevolking dient en niet die van een kleine elite aan de top.

    Hoe komt het dat een meerderheid van de Israëlische arbeiders wel voor een Palestijnse staat is, maar niet voor de boycotcampagnes?

    Steeds meer Israëlische joden stellen de bezetting van de Palestijnse gebieden in vraag. Op dit ogenblik is ongeveer twee derden van de joodse bevolking voor het idee van een Palestijnse staat gewonnen. Maar er is een intense propaganda van de Israëlische regering en de media om de greep op deze gebieden te rechtvaardigen met het argument dat dit essentieel is voor de veiligheid van het land. Raketaanvallen vanuit Gaza op Israëlische steden worden als reden gebruikt om de repressie op te voeren, de scheidingsmuur te bouwen of beperkingen op te leggen op het vrije verkeer van mensen en goederen. Officieel is dat om de Israëlis te beschermen. Dat wordt versterkt door de angst voor aanvallen vanuit andere landen in de regio, Iran in het bijzonder. Als onderdeel van deze reactionaire propagandacampagne wordt de BDS-campagne door de meeste Israëlische politici voorgesteld als anti-semitisch en een verwerping van het democratische debat.

    Veel Israëlische joden vrezen oprecht voor hun veiligheid en willen daarom het land beschermen. Samen met de constante propaganda zorgt dit ervoor dat een groot deel van de Israëlische bevolking meent dat de voorstanders van een BDS-campagne de situatie in Israël niet begrijpen. Veel Israëlische joden staan erg kritisch tegenover het geweld van hun regering tegenover de Palestijnse bevolking, maar tegelijk zien ze niet waarom de Israëlische arbeiders daarvoor moeten gestraft worden met de gevolgen van een boycot.

    We moeten er dus rekening mee houden dat een boycot-campagne de propaganda van de Israëlische regering in eigen land goed kan uitkomen en dat het een kloof kan slaan tussen de arbeiders in Israël en die in de rest van de wereld. Die negatieve gevolgen moeten afgewogen worden tegenover de voordelen.

    Moeten we dan iedere vorm van boycot vermijden omwille van het standpunt van de Israëlische arbeiders?

    Niet noodzakelijk. Bepaalde vormen van selectieve boycot of sancties kunnen de Palestijnse zaak helpen en tegelijk onder Israëlische arbeiders gezien worden als minder vijandig tegenover hen dan een algemene boycot van alles wat uit Israël komt. ‘Selectief’ kan bijvoorbeeld inhouden dat de export van wapens naar Israël wordt geviseerd of bedrijven die winst halen uit de bezetting door goederen die in Joodse nederzettingen geproduceerd worden te boycotten. Het is ook mogelijk om acties te ondernemen tegen de Ariel universiteit in de bezette gebieden of tegen Israëlische ministers die buitenlandse bezoeken brengen. Er zijn dus tal van mogelijkheden waarmee de Israëlische arbeiders duidelijk kan gemaakt worden dat de acties gericht zijn tegen het Israëlische establishment en niet tegen de gewone werkenden. Dat zou nog versterkt worden indien het gepaard gaat met een positieve benadering tegenover de arbeidersstrijd in Israël zelf.

    In 2011 werd een campagne om de Ariel universiteit te boycotten ondertekend door 145 academici in Israël. Sindsdien is dat aantal nog opgelopen. Internationale steun van academici voor die campagne is erg nuttig en is beter dan alle Israëlische academici zonder onderscheid te boycotten.

    Er zijn ook campagnes mogelijk tegen niet-Israëlische bedrijven die een rol spelen. Zo produceert Caterpillar bulldozers die met machinegeweren kunnen uitgerust worden. Het Franse bedrijf Veolia voorziet ook diensten voor Joodse kolonisten. In mei 2011 moest het Duitse spoorbedrijf Deutsche Bahn afzien van de aanbesteding om sporen te leggen voor de lijn tussen Tel Aviv en Jeruzalem waarbij een deel van de lijn over door de VN als Palestijns erkend gebied zou gaan.

    Het is belangrijk dat de Palestijnse arbeidersorganisaties worden geraadpleegd bij iedere oproep tot boycot. Een algemene oproep treft immers ook bedrijven die Palestijnen tewerkstellen. De Israëlische regering kan bovendien wraak nemen door sancties op te leggen tegen de Palestijnse Autoriteit of doorheen andere maatregelen. Maar op dit ogenblik steunen veel Palestijnen de boycot ondanks de mogelijke gevolgen.

    Een algemene boycot van alles wat uit Israël komt, heeft niet alleen als risico dat een kloof wordt geslagen met Israëlische arbeiders maar het kan ook de aandacht afleiden van wat het meest efficiënte is. Een aantal producten zijn overigens moeilijk te vermijden, sommige goederen worden als onderdeel in Israël geproduceerd om vervolgens in andere landen geassembleerd te worden waarbij het niet duidelijk is dat er een band met Israël is. Veel Israëlische bedrijven proberen hun afkomst op het internationale terrein te verbergen door goederen van het ene naar het andere land te brengen om de afkomst ervan te verdoezelen en een mogelijke boycot of andere kritiek voor te zijn.

    Een consumentenboycot is bovendien moeilijk om op te volgen en uit te bouwen. Zo’n campagne is immers afhankelijk van beslissingen van diverse individuen, waarbij velen onvoldoende informatie hebben om de campagne zomaar te steunen. Het is ook niet dat de gevestigde media veel aandacht aan de campagne schenken. Het blijft dus vaak beperkt tot campagnes van kleine groepen die vooral op het internet verspreid worden en niet altijd democratisch worden gevoerd.

    Een syndicale campagne heeft potentieel meer mogelijkheden. Vakbonden hebben de structuren om democratische discussie toe te laten, een actie te plannen en ze beschikken over de leden om het ook effectief te doen. In 2009 toonden Zuid-Afrikaanse dokwerkers in Durban een mogelijke actievorm toen ze weigerden om een Israëlisch schip te lossen.

    Een ander groot probleem met een algemene boycot is dat het vaak uitgaat van groepen of organisaties die alle Israëlis afdoen als kolonisten en die erg vijandig staan tegenover gewone werkenden in Israël. Die worden maar al te gemakkelijk afgedaan als zionisten die een racistische ideologie aanvaarden en niet in staat zijn om een progressieve rol te spelen. Een aantal organisaties erkennen zelfs niet dat er in Israël een arbeidersklasse is. Een BDS-campagne kan de woede tegenover de brutaliteiten tot uiting laten komen en een aantal belangen van Israëlische kapitalisten raken, maar syndicale acties door Israëlische arbeiders kunnen de winsten van die kapitalisten veel harder raken. Een boycot is vervelend voor de ISraëlische heersende klasse, maar vastberaden acties door de Israëlische arbeiders zijn een veel grotere bedreiging voor hun winsten en uiteindelijk ook voor hun heerschappij.

    Maar zullende Israëlische arbeiders wel iets doen tegen de bezetting?

    Er zijn regelmatig strijdbewegingen tegen afdankingen, lage lonen, besparingen in de diensten of rond kwesties die met de werkplaats verbonden zijn. In 2011 was er een omvangrijke beweging van een ‘tentenstad’ die werd opgezet tegen het chronische tekort aan huisvesting, de hoge huurprijzen en ‘sociale onrechtvaardigheid’ in het algemeen. Er waren bijzonder grote betogingen met honderdduizenden deelnemers. In 2012 was er een algemene staking van vier dagen om verbeteringen voor contractuele arbeiders af te dwingen. De afgelopen drie jaar waren er onder meer stakingsacties in de ziekenhuizen, van de sociaal assistenten, bij Haifa chemicals, bij het spoor, de luchtvaartmaatschappij en tal van andere plaatsen.

    Bij heel wat conflicten vechten de Joodse arbeiders samen met hun Israëlisch Palestijnse collega’s tegen de aanvallen van hun bazen. Dit versterkt de eenheid op een basisniveau, ook al proberen de vakbondsleiders deze kwestie zoveel mogelijk te vermijden en gaan ze niet in tegen de specifieke discriminatie waarmee Palestijnse arbeiders worden geconfronteerd.

    De Israëlische regering heeft de aanvallen op de democratische rechten van de Israëlische Palestijnen versterkt, maar ook tegen die van de joodse bevolking. Zo was er in 2011 een nieuwe wet waarbij werd bepaald dat al wie oproept tot een boycot van Israël kan vervolgd worden door het doelwit van de boycot, zelfs indien geen ‘schade’ werd veroorzaakt.

    Wat met de bezetting? Er is nog geen grote Israëlische arbeiderspartij die een programma kan ontwikkelen waarin zowel de huidige strijd van de Israëlische arbeiders als de Palestijnse strijd voor het recht op zelfbeschikking wordt opgenomen. Vandaag is er geen duidelijkheid over hoe de bezetting kan gestopt worden. Een verdere ontwikkeling van arbeidersstrijd langs beide kanten van de nationale verdeeldheid en uiteindelijke stappen in de richting van nieuwe arbeiderspartijen kunnen daar verandering in brengen.

    Bij de verkiezingen van januari 2013 haalde een nieuwe partij, Yesh Atid, 17 zetels. Deze partij beweert de gewone mensen te vertegenwoordigen. Het is een pro-kapitalistische partij onder leiding van de miljonair Yair Lapid. De partij breekt haar beloften nu al. Lapid werd minister van financiën en voert een hard besparingsbeleid. Maar de snelle opkomst van deze partij geeft aan hoe sterk de kiezers zoeken naar een alternatief op de gevestigde politici.

    De gewone Israëlische bevolking heeft niets te winnen bij het nationale conflict. Het is hun heersende klasse die op dat conflict toeziet en er ook belang bij heeft dat het blijft bestaan. De woede tegenover het bewind van de ‘tyconen’ in Israël – wat recent nog tot uiting kwam in straatprotest tegen de nieuwe begroting – kan leiden tot een ontwikkeling van het bewustzijn rond de noodzaak om een links alternatief op te bouwen tegenover de gevestigde politieke partijen.

    Als de Palestijnen in de bezette gebieden hun strijd eveneens versterken en als er een positieve benadering is van zowel de Joodse als de Palestijnse arbeiders voor elkaars strijdbewegingen, dan kunnen banden worden gesmeed en kan de solidariteit worden versterkt. Beide arbeidersbewegingen zouden daar voordeel uit halen. Als onderdeel van dat proces kan de steun voor socialistische ideeën een bredere verspreiding vinden. Dat kan de basis leggen voor de enige oplossing voor de nationale problemen die onder het kapitalisme onoplosbaar zijn, met name door twee naast elkaar bestaande socialistische staten in Palestina en Israël.

    Kan de oproep tot desinvesteringen iets opleveren?

    De linkse auteur Naomi Klein stelde dat de oproep tot desinvesteringen het belangrijkste deel van de BDS is omdat grote bedrijven de ‘echte macht’ hebben en individuen niet. De multinationals hebben potentieel de mogelijkheid om sancties op te leggen. Maar hun belangrijkste drijfveer is de winst, niet de mensenrechten of de levensstandaard van de werkenden. Doorgaans zijn grote bedrijven bereid om zelfs met de meest onderdrukkende regimes te werken indien dit goed is voor hun boekhouding.

    Het is dan ook weinig zinvol om beroep te doen op de goedheid van de grote bedrijven of om hen te smeken om iets te doen. De enige manier om hen tot iets aan te zetten, is door het af te dwingen. Daartoe moet het gewicht van de campagne in de samenleving voldoende groot zijn. De enige kracht in de samenleving die potentieel veel krachtiger is dan de grote bedrijven vinden we bij de georganiseerde arbeidersbeweging.

    Er kunnen successen geboekt worden door druk te zetten op bedrijven om te desinvesteren, maar dit soort campagnes kan slechts van bijkomende aard zijn. Het kapitalisme is wereldwijd een chaotisch systeem. Als een bedrijf desinvesteert, staan er anderen klaar om de plaats in te nemen. Voor het vredesproces van Oslo speelden heel wat multinationals in op de boycot-oproep tegen Israël. Ze deden dat niet uit principiële redenen maar omdat de Arabische markt zo belangrijk was. Een grootschalige boycotcampagne maakte overigens geen einde aan de repressie van de Palestijnse bevolking.

    In elk geval kan er in het beste geval slechts bijzonder kritische steun gegeven worden aan boycot-campagnes door kapitalisten uit de Arabische wereld. Hun motieven zijn immers niet in essentie bepaald door de belangen van de gewone Palestijnen. Met dergelijke campagnes en propaganda hopen ze hun eigen lokale steun te vergroten, terwijl ze in feite meer gemeen hebben met de Israëlische kaptialisten dan met de arbeiders en armen van hun eigen landen. Het zijn de arbeidersorganisaties en dus vooral de vakbonden die zouden moeten beslissen over welke vormen van boycot worden gehanteerd.

    Maar de boycot tegen de apartheid in Zuid-Afrika was toch efficiënt?

    De boycot tegen Zuid-Afrika was onderdeel van een wereldwijde campagne tegen apartheid, maar het was niet de beslissende factor in het omverwerpen van het regime. De apartheid kwam ten val door de massale acties van de zwarte arbeidersklasse, onder meer met stakingen en burgerlijke ongehoorzaamheid. De Zuid-Afrikaanse economie kenden in de jaren van de boycot overigens een groei, net zoals de Israëlische economie sinds het begin van de BDS-campagne is blijven groeien.

    Onder het apartheidsregime in Zuid-Afrika steunde een overweldigende meerderheid van de zwarte arbeiders in Zuid-Afrika de boycot tegen de blanke elite. In Israël is er geen meerderheid van de arbeidersklasse die oproept tot een boycot van Israël. We moeten dat erkennen, ook al wil het niet zeggen dat er hierom geen vormen van boycot kunnen gevoerd of gesteund worden. Het betekent wel dat socialisten en arbeidersorganisaties wereldwijd inspanningen moeten leveren om aan de Israëlische arbeiders uit te leggen dat zij niet het doelwit zijn en om te bouwen aan een benadering die vooral ingaat op de klassentegenstellingen in Israël.

    Kunnen internationale vakbonden eigenlijk wel banden aangaan met de Israëlische vakbondsfederatie Histadrut?

    De leiding van Histadrut heeft altijd goede banden gehad met de Israëlische elite. Ze spelen een gelijkaardige rol als de rechtse vakbondsleiders in andere landen. Ze proberen zoveel mogelijk om arbeidersstrijd te vermijden en om akkoorden met de bazen te sluiten terwijl die akkoorden niet overeenstemmen met wat de arbeiders – zowel Joden als Palestijnen – willen.

    De leiding van Histadrut steunde de brutale oorlog van het Israëlische leger in Gaza in 2008-09 en de aanvallen op Gaza en de hulpvloot in 2010. De verklaringen van de vakbondsleiders kwamen er echter niet na democratische discussie en debat onder de leden van de bond. Verschillende delen van de Israëlische arbeidersklasse brengen regelmatig kritieken op de Histadrut-leiders omdat ze de belangen van de leden niet verdedigen. Zo kwam er kritiek van de sociale werkers tijdens en na hun staking in 2011. In 2012 besloot een meerderheid van het spoorpersoneel om Histadrut te verlaten na een strijd tegen de privatisering. Velen voelden zich nadien verplicht om terug aan te sluiten omdat een rechter besliste dat enkel Histadrut de spoorarbeiders kon vertegenwoordigen.

    Het is belangrijk dat de leden van Histadrut de leiders van deze vakbondsfederatie aan de kant schuiven en hen te vervangen door leiders die onder de democratische controle van de leden staan. Het behouden van banden tussen de internationale vakbonden en de leden van Histadrut – goed voor 700.000 leden, de overgrote meerderheid van de georganiseerde arbeiders in Israël, waaronder ook Palestijnen en migranten – is nuttig. Het is gemakkelijker om de basis te bereiken indien de formele banden met de leiding nog bestaan. Dat moet niet als doel hebben om de leiders van Histadrut te ondersteunen, maar wel om een dialoog en band te hebben met de georganiseerde Israëlische arbeidersklasse.

  • Egypte. Morsi is weg – geen vertrouwen in de generaals!

    Voor onafhankelijke actie door arbeiders en armen

    Het afzetten en de arrestatie van president Morsi door het leger luidt een nieuwe fase in van de ontwikkelende Egyptische revolutie. Het is een fase vol uitdagingen en mogelijk ook gevaarlijk. Het einde van Morsi kwam vrij snel tot stand tegen de achtergrond van een massale mobilisatie van tot 17 miljoen mensen (ongeveer 20% van de totale bevolking).

    Artikel door Robert Bechert, CWI

    De schaal, de kracht en de snelheid van de beweging waren opvallend. Het was een illustratie van iets wat vaak voorkomt in revoluties: na een aanvankelijke periode van euforie en hoop volgen er vaak nieuwe massabewegingen van diegenen die ontgoocheld zijn in wat een erg mager resultaat voor de revolutie blijkt te zijn.

    De steun voor Morsi nam bijzonder snel af en het was sowieso al vrij beperkt. In de eerste ronde van de presidentsverkiezingen vorig jaar haalde Morsi net geen 5,7 miljoen stemmen. Dat is goed voor ongeveer 11% van de bijna 51 miljoen stemgerechtigde Egyptenaren. In de tweede ronde haalde Morsi 13,2 miljoen stemmen, grotendeels op basis van de wil om zijn rivaal, een voormalige luchtmachtofficier en minister onder Moebarak, te stoppen.

    Morsi en zijn Moslim Broeders kregen op heel wat vlakken te maken met oppositie. Het feit dat de revolutie tot nu toe geen concrete economische en sociale verbeteringen bracht en de groeiende economische crisis wakkerden de stakingen en protestacties aan. In november 2012 was er een mislukte ‘grondwettelijke staatsgreep’ door Morsi waarbij hij zichzelf extra bevoegdheden wou toekennen. Dat was voor velen een sleutelmoment, net zoals ook de steun van Morsi aan de politie nadat 40 mensen omkwamen in confrontaties in Port Said in januari een keerpunt was.

    De poging van de Moslim Broeders om de samenleving te domineren, leidde ook tot groeiende oppositie van de meer seculiere en de christelijke elementen maar ook van de islamitische rivalen van onder meer de Soennitische fundamentalistische partij Nour die eind juni de protestacties vervoegde.

    In zekere zin waren er twee verschillende strijdbewegingen tegen Morsi. Enerzijds is er een massale volksbeweging en anderzijds zijn er de overblijfselen van het oude tijdperk van Moebarak, met vooral de militaire top die eigen economische en politieke belangen heeft en probeert gebruik te maken van het massale protest tegen Morsi.

    Revolutionaire potentieel en contrarevolutionaire gevaren

    Deze twee elementen illustreren zowel het potentieel als het gevaar waarmee de Egyptische revolutie te maken krijgt.

    De snelheid en omvang van de beweging toont de enorme energie en het potentieel van de revolutie. Maar in afwezigheid van de ontwikkeling van een onafhankelijke arbeidersbeweging die in staat is om te strijden voor een socialistisch alternatief, kon de militaire leiding met de steun van een reeks pro-kapitalistische politici voordeel uit de situatie halen. De generaals waren bang dat de situatie vanuit hun standpunt ‘uit de hand’ kon lopen. Er waren verslagen dat er vanaf 3 juli stakingen begonnen en 4 juli zou het begin vormen van grote anti-Morsi stakingsacties. Dat zou ertoe geleid kunnen hebben dat de arbeidersklasse het initiatief nam doorheen massale en zelfs algemene stakingsacties. De generaals treden op in een poging om het initiatief in handen te nemen en te vermijden dat Morsi aan het einde kwam door een volksopstand.

    De militaire leiders zijn tussengekomen om hun eigen persoonlijke belangen te verdedigen alsook die van een deel van de Egyptische heersende klasse. Tegelijk genieten ze de steun van de belangrijkste imperialistische machten en van de Israëlische heersende klasse. Er kwam slechts erg beperkte kritiek van Obama en ander imperialistische leiders op de staatsgreep door de generaals met algemene oproepen om de democratie te verdedigen. Het Egyptische leger en de veiligheidsdiensten hebben historisch gezien niet bepaald een goede reputatie op vlak van ‘democratie’. Maar Obama en co hebben daar niet automatisch een probleem mee, zo hebben ze geen probleem met de autoritaire regimes in Saoedi-Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten, Quatar,…

    Er is de facto een militaire staatsgreep waardoor Morsi zich kon voorstellen als een verdediger van de democratie en kon beweren dat de oppositie tegen hem gecoördineerd werd door “de diepe staat en overblijfselen van het oude regime” (met diepe staat wordt het volledige staatsapparaat met onder meer het leger bedoeld). Hij stelde dat die met “geld uit corruptie” krapuul inhuurden om de Moslim Broeders aan te vallen en “het oude regime terug aan de macht te heisen”. Er zijn ongetwijfeld elementen van het oude regime betrokken bij de beweging tegen Morsi. Maar de massale omvang van de acties is het gevolg van afkeer en ontgoocheling in de Moslim Broeders. Tegelijk zijn er ongetwijfeld sommigen die Morsi nu steunen uit afkeer tegenover het leger, vooral op basis van de ervaringen met de brutale repressie onder het oude regime.

    In deze situatie is het absoluut cruciaal dat de inspanningen voor de opbouw van een onafhankelijke arbeidersbeweging, niet alleen vakbonden, wordt opgevoerd om te bouwen aan een echt alternatief waarmee ook een benadering mogelijk is naar die arbeiders en armen die Morsi vandaag steunen vanuit hun afkeer tegenover het leger en de oude elite. Dat is de enige manier waarop de arbeidersbeweging de ruimte voor de reactionaire fundamentalistische religieuze groeperingen kan beperken als ze zich vandaag voorstellen als de belangrijkste tegenstanders van het militaire bewind.

    Het belang hiervan blijkt uit het aanhoudende gevaar van sectaire tegenstellingen die scherper worden tussen Soennieten, Christenen, Sjiieten en meer seculiere elementen. Een aantal commentatoren waarschuwden al dat de Moslim Broeders wel eens aan de kant kunnen geschoven worden door meer fundamentalistische, jihadistische groepen in een strijd tegen de seculiere, pro-westerse militaire leiding. De situatie is natuurlijk anders, maar we mogen niet vergeten dat de beslissing van het Algerijnse leger in 1992 om de verkiezingen uit te stellen om een overwinning van het fundamentalistische FIS te voorkomen, heeft geleid tot een acht jaar durende burgeroorlog die naar schatting tussen 44.000 en 200.000 levens heeft gekost en de ontwikkeling van massastrijd in Algerije heeft tegen gehouden.

    Arbeiders kunnen deze staatsgreep niet steunen

    Socialisten kunnen deze staatsgreep niet steunen. De sterker wordende arbeidersbeweging moet haar onafhankelijkheid van het leger en van Morsi behouden. De steun van zogenaamde ‘liberale’ of ‘linkse’ oppositiekrachten, zoals de groep Tamarod (Rebel), aan het leger zal in hun gezicht ontploffen. Ze zullen als collaborateurs gezien worden, zeker indien het leger overgaat tot repressie en autoritaire methoden tegen de tegenstanders of tegen acties en stakingen van de arbeidersbeweging. Arbeidersleiders moeten zich niet inlaten met zowel een door het leger gesteunde als een andere pro-kapitalistische regering. Als ze dat niet doen, is het mogelijk dat de Moslim Broeders of andere gelijkaardige krachten de leiding van de toekomstige bewegingen tegen besparingen en repressie opnemen.

    Het leger toont al aan hoe het de zaken wil aanpakken. Eerst werden machtsstructuren opgezet met een dominantie door pro-kapitalistische elementen en dan zal de bevolking mogen stemmen. De generaals stellen een nieuwe president aan en willen een “sterke en competente” regering van burgerlijke technocraten vestigen, naast een comité die de grondwet moet herzien. Het Hooggerechtshof zal een wet goedkeuren over parlementsverkiezingen en treft de voorbereidingen voor zowel stemmingen voor het parlement als de president.

    Heel wat anti-Morsi betogers voelen zich gesterkt door zijn vertrek. Maar het is opvallend dat de enorme beweging tegen Morsi en de fantastische massabetogingen opvallend genoeg zelf niet de touwtjes in handen nemen. Dat is een concrete kwestie van organisatie en de vraag wie de staatsmacht heeft. In Egypte zijn het nu de generaals die hun eigen macht proberen te consolideren op de kap van de massabeweging.

    De nieuwe regering zal gezien de economische crisis onvermijdelijk onder druk van het IMF en anderen staan om zogenaamde ‘hervormingen’ door te voeren, wellicht met een beperking van de subsidies voor basisproducenten en andere besparingsmaatregelen. Dat zal de basis leggen voor klassenstrijd. Maar als het leger en de regering in het offensief willen gaan, zullen ze ongetwijfeld beroep moeten doen op autoritaire en repressieve maatregelen.

    Dat is waarom het zo belangrijk is dat de volksbeweging haar eigen eisen naar voor schuift en ingaat tegen de vestiging van een regime dat door het leger wordt ondersteund.

    Arbeidersbeweging moet eigen alternatief opbouwen

    Op de dag dat het regime van Moebarak viel, verdeelde onze organisatie een pamflet in Caïro waarin we stelden dat de beweging geen vertrouwen mocht stellen in legerleiders maar dat er nood was aan een regering van vertegenwoordigers van arbeiders, kleine boeren en armen.

    Wat we toen schreven, is vandaag nog steeds actueel (zie ons toenmalig artikel).

    “De Egyptische massa’s moeten hun recht om over de toekomst van het land te beslissen zelf in handen nemen. Er mag geen vertrouwen worden gesteld in figuren vanuit het regime of die door de imperialistische broodheren naar voor worden geschoven. Er moeten onmiddellijk volledig vrije verkiezingen komen die worden georganiseerd en gecontroleerd door massale comités van arbeiders en armen. Het doel moet zijn om een revolutionaire grondwetgevende vergadering te verkiezen die vervolgens kan beslissen over de toekomst van het land.

    ”Er worden al stappen gezet om lokale comités op te zetten en om echte onafhankelijke arbeidersorganisaties te vormen. Maar dit proces moet sneller verlopen en meer gecoördineerd worden. Er moet een duidelijke oproep komen voor het democratisch verkiezen en controleren van comités in alle werkplaatsen, in de wijken en onder de gewone soldaten. Zo’n oproep zou een brede echo vinden.

    “Dergelijke comités zouden het opruimen van het oude regime kunnen coördineren en intussen zelf de orde en de bevoorrading organiseren. Het zou de basis kunnen vormen voor een regering van arbeiders en armen om komaf te maken met alle overblijfselen van de dictatuur, de democratische rechten te verdedigen en te beginnen met het plannen van de economische en sociale behoeften van de massa’s in Egypte.”

    Sindsdien was er een enorme ontwikkeling van de Egyptische arbeidersbeweging op vlak van vakbonden, comités en de ervaring van acties. Dat vormt de basis waarop het soort massabeweging dat nodig is, kan gebouwd worden. We stelden in februari 2011 dat de Egyptische revolutie een enorm voorbeeld vormde voor arbeiders en onderdrukten doorheen de wereld omdat werd aangetoond dat vastberaden massale acties regeringen en heersers kunnen neerhalen, hoe sterk die ook lijken te zijn.

    Dat is ook vandaag nog het geval. De hernieuwde massabeweging in Egypte kan een inspiratie vormen voor diegenen die de revoluties niet tot echte verandering zagen leiden in Tunesië, tot een wegglijden in burgeroorlog in Syrië of de aanhoudende repressie in Saoedi-Arabië. De afgelopen dagen zagen we in Egypte de potentiële macht van massa-actie. Maar tegelijk zien we ook opnieuw de noodzaak van een arbeidersbeweging met een duidelijk socialistisch programma en actieplan, zoniet zullen andere krachten proberen om de aandacht af te leiden en uiteindelijk de revolutie op een nederlaag te laten uitlopen.

  • Terug van niet weg geweest – de Egyptische revolutie

    Terug van niet weg geweest – de Egyptische revolutie

    De eerste verjaardag van het aan de macht komen van Morsi ging gepaard met zelfs grotere betogingen dan diegene die het regime van Hosni Moebarak in januari 2011 ten val brachten. Volgens bronnen van het leger en het ministerie van Binnenlandse Zaken waren er enorm veel betogers, de cijfers variëren van 14 tot 17 miljoen betogers op 30 juni in tal van steden en dorpen in heel het land.

    David Johnson (Socialist Party Engeland/Wales)

    Met een petitie waarbij een controle van de identiteitskaart gebeurde werden 22 miljoen handtekeningen opgehaald voor de eis van het ontslag van Morsi. Dat is meer dan een kwart van de bevolking en veel meer dan de 13,2 miljoen mensen die voor Morsi stemden in de tweede ronde van de presidentsverkiezingen in 2012.

    Er waren grote groepen betogers op de pleinen van Caïro, Alexandrië en andere steden die de hele nacht ter plaatse bleven. Er werd voor morgen een nieuwe grote betoging aangekondigd. Kantoren van de Moslim Broeders werden aangevallen en er vielen doden toen vanuit deze gebouwen werd geschoten.

    De enorme betogingen vormen een nieuwe fase in de revolutie. Maar zoals we de voorbije jaren merkten, is het bij afwezigheid van een sterke socialistische beweging mogelijk dat andere krachten voordeel halen uit de beweging halen.

    Er zijn heel wat redenen voor de woede tegenover de regering van Morsi. Chauffeurs moeten tot zeven uur in de rij staan om te tanken. In heel wat gebieden wordt de stroom meer dan 10 uur per dag onderbroken. De Egyptische munt verloor 20% van haar waarde. Hierdoor schieten de voedselprijzen veel sneller de hoogte in dan de officiële inflatiecijfers, nu op 8,2% per jaar vastgesteld. De werkloosheid blijft alomtegenwoordig terwijl de economische groei vertraagt, onder meer door een daling van de buitenlandse investeringen en het toerisme. De bezettingsgraad in de hotels bedraagt amper 15% in Caïro en minder dan 5% in Luxor. Enkel rond de Rode Zee doen de resorts het nog goed.

    Beleid van Moebarak wordt verdergezet – protest zwelt aan

    Een aantal zakenlui die bevriend waren met Moebarak worden door de regering aangehaald. Sommige zakenlui die vervolgd werden voor corruptie onder Moebarak, worden nu buiten vervolging gesteld. De Egyptian Business Development Association, opgezet door een prominente zakenman van de Moslim Broederschap (MB), Hassan Malek, brengt kapitalisten bijeen om de regering te beïnvloeden. Dat gebeurt op dezelfde manier als Gamal, de zoon van Moebarak, het vroeger deed.

    Heel wat mensen zijn bang dat een nieuw corrupt regime onder leiding van de Moslim Broederschap wordt gecreëerd. Er is woede tegenover het feit dat Morsi leden van MB aanstelt op publieke posten, zoals gouverneurs maar ook op leidinggevende posities in de officiële vakbondsfederatie. Journalisten liggen onder vuur als ze berichten over betogingen en acties tegen het regime, een aantal gekende critici van de MB hebben hun job in de staatsmedia verloren. Komieken werden opgepakt omdat ze de president beledigden. Zelfs zangers en muzikanten van de opera van Caïro gingen in staking uit solidariteit met de directeur die in mei werd afgedankt.

    Het aantal protestacties lag volgens het International Development Centre nog nooit zo hoog. In het laatste jaar van het Moebarak-regime waren er gemiddeld 176 protestacties per maand. In 2013 zijn dat er 1.140 per maand, met een totaal van 9.427 acties in het eerste jaar van het presidentschap van Morsi. De helft waren arbeidersacties met 1013 stakingen en 811 zitstakingen. Er waren 500 betogingen en 150 wegblokkades.

    Diegenen die hoopten dat de val van Moebarak het begin zou vormen van een tijdperk van democratische rechten, kwamen bedrogen uit. Het nieuwe regime neemt immers steeds meer repressieve maatregelen. Terwijl de zakenlui die met Moebarak bevriend waren vriendschappelijk worden behandeld, gaf de minister van Luchtvaart bevel om 15 arbeiders van de luchthaven van Caïro af te danken na hun deelname aan een staking. Vijf dokwerkers in Alexandrië werden veroordeeld tot drie jaar celstraf omdat ze in oktober 2011 een staking leidden. In beroep werd die straf ingetrokken.

    Op 26 juni beloofde Morsi nieuwe maatregelen tegen het ‘overlast’ en ‘terrorisme’, waarbij onder meer over wegblokkades werd gesproken. Het is een weinig bedekt dreigement dat er bijkomende repressie komt tegen arbeiders die in actie komen om hun leven en hun gemeenschappen te verdedigen.

    Betogingen van 30 juni

    In april hebben voormalige leden van Kefaya – de groep die acties voor democratische rechten organiseerde onder Moebarak – een nieuwe actiegroep opgezet: Tamarod (Rebel). De campagne stelde zich tot doel om 15 miljoen handtekeningen op te halen in een petitie voor het ontslag van Morsi. De petitie benadrukte de dringende democratische, sociale en economische thema’s. De tekst stelde dat er geen gerechtigheid is voor de martelaars die vermoord werden door de veiligheidsdiensten van Moebarak tijdens de opstand. De ‘armen hebben geen plaats in de samenleving’, de economie is ‘ineengestort’ en de regering moet bij het IMF ‘smeken’ voor leningen. Het regime van Morsi is veroordeeld tot het slaafs ‘volgen van de VS’. Op een paar weken tijd waren er 6.000 vrijwilligers om met de petitie rond te gaan en waren er op Facebook 100.000 volgers. Heel wat bestaande politieke oppositiekrachten hebben de campagne ondersteund. Het ging onder meer om de Jongerenbeweging van 6 april, de liberale Grondwettelijke Partij, de Socialistische Volksalliantie en de partij Sterk Egypte rond de voormalige MB-leider Abdel-Moneim Abul-Fotouh die in de presidentsverkiezingen tegen Morsi was gekant.

    Het doel van de actiegroep is om “de fouten van de afgelopen periode te vermijden en de weg van de revolutie van 25 januari verder te bewandelen”. Dat is hoe Mohamed Abdel Aziz, mede-oprichter van Tamarod, het omschreef. De organisatoren van de betogingen van 30 juni stelden dat er “geen vlaggen of spandoeken” zouden meegedragen worden, “met uitzondering van Egyptische vlaggen en foto’s van de martelaren van Egypte, in het bijzonder die van de revolutie van 25 januari”.

    Nood aan arbeiderspartij

    Er is een begrijpelijke roep naar eenheid en het anti-partijgevoel weerspiegelt de breed gedragen ontgoocheling tegenover de tientallen partijen die ontstonden na de val van Moebarak. De meeste partijen riepen op tot een vorm van kapitalistische democratie, zonder in te gaan tegen de echte heersers in Egypte – de niet verkozen grote zakenlui en generaals. Het enthousiasme van de partijleiders voor goed betaalde postjes heeft het vertrouwen onder de arbeiders en armen niet bepaald versterkt.

    Diegenen ter linkerzijde die in Morsi in de tweede ronde van de presidentsverkiezingen vorig jaar steunden tegen de kandidaat die uit het Moebarak-regime kwam, hebben de verwarring verder versterkt. Het gaat onder meer om de Revolutionaire Socialisten (RS). De ontwikkeling van onafhankelijke acties en de organisatie van de arbeidersklasse en de armen is belangrijk, ze moeten een eigen massapartij vormen om op te komen voor hun belangen en democratische rechten.

    Tamarod roept op voor het ontslag van Morsi om hem gedurende zes maanden te vervangen door een onafhankelijke premier die aan het hoofd zal staan van “een technocratische regering die als belangrijkste doel heeft om een dringend economisch plan op te maken om de Egyptische economie te redden en een beleid van sociale rechtvaardigheid te voeren.”

    Het ‘redden van de Egyptische economie’ betekent onder het kapitalisme dat er extra aanvallen komen op de arbeiders en armen met besparingen op de overheidssubsidies voor basisproducten en meer privatiseringen om het IMF tevreden te stellen. Dit gaat regelrecht in tegen de eisen van januari 2011 voor brood, vrijheid en sociale rechtvaardigheid.

    De arbeiders en armen willen een leefbaar minimumloon, een kortere arbeidsweek zonder loonverlies, een massaal programma van investeringen in huisvesting, onderwijs, gezondheidszorg en openbaar vervoer. Dat zou ook de broodnodige jobs creËren. Socialistische eisen gecombineerd met een programma van democratische rechten zouden een brede steun krijgen als een arbeiderspartij deze naar voor zou brengen. Zo’n partij kan opgebouwd worden vanuit de groeiende vakbonden.

    Als er geen dergelijk programma naar voren wordt geschoven, dan kunnen de MB-leiders zich op een conservatieve laag onder de arme massa’s blijven baseren, zeker op het platteland is dat geval. Net zoals Erdogan in Turkije in staat was om significante aantallen betogers te mobiliseren – er waren grote betogingen om Morsi te ondersteunen. Zo waren er op 21 juni ongeveer 100.000 betogers in Caïro, maar op 30 juni zou dat aantal al veel lager gelegen hebben. Een socialistisch programma dat zich baseert op de klassenbelangen van de armen en dat ingaat tegen de zakelijke belangen van verschillende leidinggevende MB-leden zou een groot deel van de steun voor Morsi kunnen ondermijnen.

    Militaire staatsgreep?

    Generaal Abdul Fattah Al-Sisi, de bevelhebber van het leger en minister van Defensie, stelde op 23 juni dat het leger mogelijk moet tussenkomen om te vermijden dat het land “weg glijdt in een donkere tunnel van criminaliteit, verraad, sectaire tegenstelling of een instorting van de staatsinstellingen.” Op maandag 1 juli gaven topofficieren van het leger een ultimatum aan Morsi en de leiders van de politieke oppositie. Ze moeten binnen de 48 uur een akkoord sluiten en de polarisatie in het land stoppen.

    Wat de generaals en de volledige heersende klasse vooral vrezen, is onafhankelijke massa-actie door de arbeiders en jongeren. Dat zou hun centrale belangen bedreigen. Daarbovenop zijn er elementen verbonden met het oude regime die hun belangen verdedigen en er is ook het VS-imperialisme. De generaals lijken niet zelfzeker genoeg om een directe militaire tussenkomst te organiseren. Maar dat is een momentopname. Ze lijken zich te willen opstellen als ‘scheidsrechters’ die proberen een vorm van regering van ‘nationale eenheid’ op te zetten.

    Sommige leiders van Tamarod nemen een gevaarlijk standpunt in als ze ruimte openlaten voor een eventuele steun aan een militair regime. Mahmoud Badr, een woordvoerder van de groep, verwelkomde de verklaring van de militaire leiders. “Het leger beantwoordt de eisen van de bevolking”, stelde hij. De betogers op Tahrir juichten toen ze het nieuws hoorden. Ze riepen de slogan: “Het leger en het volk staan aan dezelfde kant”.

    Het ziet er naar uit dat de VS-regering achter de schermen haar steun aan Morsi heeft opgezegd om op het leger in te zetten als beste manier om het land en de kapitalistische economie te stabiliseren. Op 1 juli namen tien ministers ontslag, wat er op kan wijzen dat Morsi de strijd wil aangaan om langer aan de macht te blijven. Morsi probeert de aandacht van de kritiek van de MB af te leiden en wijst op de verantwoordelijkheid van de “vroegere medestanders” van het oude regime die zouden samenzweren tegen zijn regime. Op 2 juli verwierp hij de eisen van het leger.

    De meeste hooggeplaatste militairen willen geen directe verantwoordelijkheid voor de regering opnemen. Toch niet op dit ogenblik. Maar er zijn ongetwijfeld elementen in het leger en de veiligheidsdiensten die hun vroegere machtspositie terug willen heroveren. Het leger bezit sleutelsectoren van de economie, topmilitairen verdienen daar fortuinen mee. Ze willen economische en politieke stabiliteit, net zoals andere kapitalistische zakenlui dat willen.

    Het is slechts 18 maanden geleden dat het leger op betogers schoot in Caïro. Gelijk welke regering – of die nu islamistisch of seculier, burgerlijk of militair is – die de verderzetting van het kapitalisme verdedigt, zal steeds ingaan tegen de belangen van de overgrote meerderheid van de Egyptische bevolking.

    Dreiging van sectaire confrontaties

    De afwezigheid van een programma dat op de dagelijkse bekommernissen van de arbeiders inspeelt, laat een gevaarlijk vacuüm vallen waarin het sectaire gif een sterke verspreiding kan kennen. Koptische christenen voelden zich al bedreigd door het programma van islamisering onder het MB-bewind en door de aanvallen op kerken.

    Morsi en de MB hebben steun gegeven aan de reactionaire sjeiks uit Saoedi-Arabië en de Arabische Golf in het ondersteunen van de Soennitische oppositie tegen het regime van Assad in Syrië. Er zijn drie miljoen sjiieten in Egypte. Extremistische salafisten hebben uitgehaald naar de sjiieten in het land, een parlementslid omschreef hen als “gevaarlijker dan naakte vrouwen” en een bedreiging voor de nationale veiligheid. Deze sectaire tegenstellingen zorgden ervoor dat er op 23 juni een aanval door een 3.000-tal mensen was op huizen van sjiieten in het dorp Zawyat Abu Musulam. Daarbij werden vier mannen uit hun huizen gesleurd en vermoord.

    Voor een arbeidersregering en socialistische democratie

    Socialisten en syndicalisten kunnen bouwen aan bewegingen die de sectaire tegenstellingen overstijgen. Dat kan rond een programma van solidariteit van onderdrukten tegen de gezamenlijke vijand van de grote bedrijven, zowel uit eigen als uit andere landen. De massastrijd die begon met de revolutie in 2011 gaat verder. Er werden heel wat onafhankelijke vakbonden opgezet. Morsi wees er zelf op dat er de afgelopen 12 maanden 4.900 stakingsacties waren. Een algemene staking kan de onderdrukte lagen van de samenleving bijeenbrengen en kan heel wat steun krijgen van grote delen van de middenklasse. Een algemene staking mag zich echter niet beperken tot het omverwerpen van een dictator om die te vervangen door een andere, los van de vraag of het een generaal, zakenman of een andere kapitalistische politicus is.

    Met democratisch verkozen stakerscomités en massale actiecomités in de werkplaatsen, op lokaal vlak en in de scholen, kan een programma van echte revolutionaire verandering worden uitgewerkt. Deze comités kunnen zich op lokaal en nationaal niveau verenigen en de basis leggen voor een regering van vertegenwoordigers van arbeiders en armen.

    Een oproep aan de arbeiders en armen in de hele regio om gelijkaardige acties tegen armoede, sectarisme en repressie op te zetten, kan de basis vormen voor een beweging voor socialisme doorheen het Midden-Oosten en Noord-Afrika.

  • Tunesië. Aanvallen op vrouwenrechten worden toegedekt

    We publiceren een artikel door een sympathisante van het CWI in Tunesië over de situatie van vrouwenrechten in het land tegen de specifieke achtergrond van revolutie en contrarevolutie. De strijd voor vrouwenrechten is integraal verbonden met die van de arbeidersbeweging en de jongeren voor de verderzetting van de revolutie. Dat vereist het einde van de huidige machthebbers alsook de fundamentalistische medestanders en het kapitaal dat de machthebbers ondersteunt.

    Artikel door Aïda (Tunesië)

    Preken en Wahhabistische propaganda

    Tunesië en de regering onder leiding van Ennahda zetten de deuren open voor de imams en Wahhabistische sjeiks. De Egyptische predikant Wajdi Ghonim, een voorstander van vrouwenbesnijdenis, sprak op meerdere conferenties in verschillende regio’s van Tunesië. Andere imams en Wahhabistische predikanten (zoals Amr Khaled, Safwet Hejazy of recent nog Nabil Al Aouadhi) kwamen recent ook naar Tunesië om hun boodschap te verkondigen. De minister van Vrouwenzaken en Gezin, Sihem Badi (van de partij CPR die Ennahda ondersteunt in de regering), kreeg een vraag over de ontvangst van Nabil Al Aouadhi in Zarzis waar jonge meisjes allemaal met een Hijab aan de predikant verwelkomden. De minister verklaarde: “In plaats van hem het land uit te wijzen, moeten we een botsing van ideeën toelaten. Dat is de essentie van de democratie die we aan het vestigen zijn. De uitnodiging van de predikant uit Koeweit moet in dat kader gezien worden.”

    Over het feit dat meisjes van 4 tot 7 jaar werden gebruikt, antwoordde de minister niet. De islamistische site Zitouna Tv had het over de “prinsessen van Zarziz”. Deze site staat onder controle van Oussama Ben Salem, de zoon van Moncef Ben Salem die minister van Hoger Onderwijs is en deel uitmaakt van de leiding van Ennahdha. Het maakt meteen duidelijk dat er nauwe banden zijn tussen Ennahdha en het Wahhabisme, een ultrareactionaire versie van de soennitische islam en de ideologische basis voor het theocratische en kapitalistische Saoedische regime.

    De regering van Ennahda weigert een inreisvisum te verlenen aan bepaalde linkse militanten en personaliteiten, maar heeft geen probleem met Wahhabistische predikanten die het land bezoeken om in moskeeën en culturele ruimtes te prediken en daar een religieus extremisme naar voor te brengen. Het regime maakt gebruik van deze predikanten die eigenlijk woordvoerders zijn van vijanden van de revolutie, met name de superrijken uit de Golf. De erg gemediatiseerde ‘tournee’ van de predikant Béchir Ben Hassen, die ook warm werd onthaald door leiders van Ennahda, wijst op de noodzaak om het verzet tegen de reactionaire predikanten te organiseren.

    Jonge meisjes naar Syrië gestuurd

    De minister van Vrouwenzaken blijft ook bijzonder stil over het nieuwe fenomeen van ‘Jihad door Nikahu’: een twintigtal, misschien meer, jonge meisjes trekken naar Syrië om er te voldoen aan de seksuele behoeften van de jihad-strijders die vechten tegen het regime van Bachar Al Assad. Veel ouders en familieleden waren geschokt door het verdwijnen van hun jonge dochters. Bij de minister vingen ze bot, die riep op tot familiale begeleiding en haalde uit naar een gebrek aan religieuze opvoeding.

    Golf van verkrachtingen

    Er is een groeiend aantal nooit geziene gevallen van geweld en verkrachtingen in verschillende regio’s van het land. In februari werd een zwangere vrouw die begeleid werd door haar man verkracht in Ben Arous. Dat gebeurde door twee criminelen, de man kon er niets tegen inbrengen. Op 23 maart werd een jong meisje van 11 jaar met een handicap verkracht in Boumhel, een voorstad van Tunis. Op 26 maart werden twee jonge meisjes van 14 jaar verkracht toen ze het huis van een leraar in Kef verlieten. In Béjà, in het noordwesten van het land, werd een meisje van 20 jaar met een handicap ontvoerd en onderworpen aan een groepsverkrachting waarop het slachtoffer zwanger was. In Kairouan werd een vrouw verkracht door een politie-agent. Dit zijn slechts enkele van de geregistreerde gevallen die de media haalden. Er zijn echter tal van pogingen tot verkrachting en fysieke aanvallen en verkrachtingen die niet worden aangegeven.

    De verkrachting van een kind van drie jaar in een kindertuin in Marsa zette het land in rep en roer. De mediastorm rond deze zaak heeft geleid tot een nieuwe bereidheid tot strijd voor de rechten en vrijheden van de Tunesische bevolking. Er was al heel wat woede naar aanleiding van de verkrachting van een 27-jarige vrouw door drie agenten in september 2012. Bij de rechtszaak werd het slachtoffer zelf beschuldigd. Dat past in de pogingen om verkrachtingen te minimaliseren of te banaliseren zoals dit onder het kapitalisme vaak gebeurt.

    Schandalige reacties van minister geen toeval

    De vertegenwoordigers van de autoriteiten en van de Tunesische regering hebben een specifieke methode om te antwoorden op de verontwaardiging over de misdaden en het lijden van de slachtoffers en hun families, of nog op de strijd en de eisen van de oppositie en van feministische militanten. Khaled Tarrouche, woordvoerder van de minister van Binnenlandse Zaken, verklaarde bij de verkrachting van een jonge vrouw door drie agenten in september 2012 dat het toch “niet goed ging tussen de vrouw en haar geliefde”. Sihem Badi nam impliciet de verdediging op van de verkrachter van een meisje van drie jaar door te verklaren dat de verkrachter familie was van het slachtoffer, alsof dat iets afdoet van de ernst van het misdrijf. En ook de verantwoordelijken voor de kindertuin waar de verkrachting plaatsvond, werden niet aangepakt. Nochtans hadden ze net als duizenden andere clandestiene kindertuinen in Tunesië geen licentie.

    De zwangere vrouw die in het bijzijn van haar man werd verkracht, kon op eenzelfde onverschilligheid rekenen en genoot geen enkele bescherming. Meer nog, de familie van haar man had het koppel onderdak geboden maar zette hen het huis uit na het ‘schandaal’ dat de affaire had veroorzaakt.

    Terwijl de regering niet optreedt tegen verkrachtingen, is ze wel vol lof over zichzelf. Op 9 februari trok minister Sihem Badi triomfantelijk naar de betoging ter ondersteuning van de regering. Die betoging was bedoeld als krachtmeting tegenover de bevolking en de acties op straat, met onder meer een algemene staking van de UGTT en een massale betoging bij de begrafenis van Chokri Belaïd op 8 februari. Toen betoogden er miljoenen mensen. (zie ons artikel

    Strijd voor vrouwenrechten meer dan ooit nodig

    De minister van Vrouwenzaken is slechts een goede leerling van de clan-Nadhaoui die telkens maar één reactie kan geven: “ik neem geen ontslag”. Met een duidelijk contrarevolutionair en kapitalistisch regime, is de ongerustheid over de positie van vrouwen in Tunesië terecht en neemt deze ook toe.

    Er worden heel wat stappen achteruit gezet op het vlak van verworvenheden uit het verleden. Onder Ben Ali werd strijd gevoerd tegen het feit dat enorm veel middelen werden gestolen om vrouwenorganisaties van het systeem zelf te financieren. Het ging om organisaties van de RCD, de partij van Ben Ali, waaronder de vrouw van de president zelf. Er werd toen gestreden rond fundamentele kwesties zoals gelijkheid binnen het erfrecht of het recht om te trouwen met een niet-moslim zonder dat die van religie moest veranderen. Nu gaan we naar een stadium waarbij we moeten strijden om de verworven rechten te verdedigen en om de fysieke integriteit van vrouwen te beschermen.

    Zolang de positie van vrouwen op het platteland, in de industrie of van huisvrouwen onzeker blijft en de fundamentalistische verkozenen onder meer in de Grondwetgevende Vergadering debatteren over de terugkeer van polygamie en een grondwet op basis van de Sharia-wetgeving, zolang zal er verzet noodzakelijk blijven. Er wordt vandaag geen vooruitgang geboekt voor de positie van vrouwen in de samenleving, vrouwen blijven ondergeschikt aan de mannen met onder meer ongelijkheid inzake de lonen en de dubbele dagtaak die door vrouwen wordt uitgeoefend. Vandaag komen de huishoudelijke taken en de opvoeding van de kinderen vooral bij de vrouwen terecht. Daar allemaal moet een collectief antwoord op komen met eisen die onderdeel vormen van de strijd van de arbeidersbeweging en de jongerenbeweging voor de verdediging en verderzetting van de revolutie. Het is in die strijd dat een einde kan gemaakt worden aan de huidige machthebbers met hun reactionaire standpunten en het kapitaal dat hen ondersteunt. Onze eisen moeten onder meer ingaan op de noodzaak van degelijke jobs met goede lonen zonder enige discriminatie op basis van sekse – gelijk loon voor gelijk werk; degelijke openbare diensten met onder meer gratis publieke kinderopvang met voldoende plaatsen en degelijk opgeleid personeel; publieke financiering van centra voor vrouwen die het slachtoffer werden van misbruik, verkrachting,…

  • Israël/Palestina. Hoe kan een Palestijnse staat bekomen worden?

    De Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken John Kerry onderhandelde recent met vertegenwoordigers van de Arabische Liga om het vredesproces nieuw leven in te blazen. Naarmate de opeenvolgende Israëlische regeringen stelselmatig het aantal Joodse kolonisten op de Westelijke Jordaanoever en Oost Jeruzalem hebben opgedreven, vragen steeds meer mensen zich af of een Palestijnse staat naast Israël mogelijk is. Sommigen gaan in de richting van een oplossing met ‘twee staten’. Welk standpunt nemen socialisten in tegenover de eis van een Palestijnse staat en voor het beëindigen van dit aanslepende nationale conflict?

    Dossier door Judy Beishon (Socialist Party Engeland & Wales)

    Meer dan vier miljoen Palestijnen doorheen de Westelijke Jordaanover en Gaza lijden bijzonder hard onder de Israëlische bezetting. Er is een hoge graad van armoede en werkloosheid. Er zijn regelmatig brutale invallen en luchtaanvallen door het Israëlische leger. Het doel daarvan is duidelijk: vermoorden en intimideren. De afgelopen 12 jaar vielen er meer dan 6500 dodelijke slachtoffers. De Palestijnse bevolking kijkt uit naar een einde van deze nachtmerrie. De massale bewegingen waarmee dictators in Tunesië en Egypte in 2011 werden omvergeworpen, vormde een inspiratiebron voor de Palestijnen die hoopten dat hun eigen strijd een stap vooruit zou zetten.

    Er waren de afgelopen twee jaar tal van betogingen op de Westelijke Jordaanoever, van solidariteit met hongerstakingen en protest van Palestijnse gevangenen tot acties tegen het besparingsbeleid. Er was in december onder meer een 48-urenstaking van het personeel van de Palestijnse Autoriteit dat achterstallige lonen opeiste. De veiligheidsdiensten van de Palestijnse Autoriteit aarzelden niet om traangas en matrakken in te zetten tegen betogers.

    Heel wat woede tegenover het besparingsbeleid van de Palestijnse Autoriteit is eigenlijk gericht tegen de bezetting. Maar het is ook gericht tegen de Palestijnse leiders die meewerken aan de bezetting. Een populaire eis is die van het vertrek van de premier van de Palestijnse Autoriteit, Salam Fayyad, en van president Mahmoud Abbas. Die slagen er niet in om de Palestijnse belangen te verdedigen.

    Bij de gemeenteraadsverkiezingen van oktober vorig jaar was er een sterke afname van de steun voor Fatah, de partij van Abbas. Onafhankelijke kandidaten deden het erg goed in grotere steden als Nablus, Ramallah en Jenin.

    Er waren recent ook protestacties in Gaza naar aanleiding van de afname van de buitenlandse hulp. Er is doorheen de Palestijnse gebieden een brede steun voor het stopzetten van de scheiding tussen de door Hamas geleide Gazastrook en de door Fatah gecontroleerde Westelijke Jordaanoever. Die scheiding duurt nu al sinds 2007. Onder druk werden sinds mei 2011 drie verzoeningsakkoorden gesloten, maar er is nog geen nieuwe eengemaakte regering.

    Oproep aan de VN

    Toen Abbas in november aan de VN vroeg om de status van de Palestijnse gebieden van ‘entiteit’ te veranderen in ‘staat’, was dat een uitdrukking van de enorme wanhoop onder de bevolking maar ook van zijn eigen falen om iets aan het lot van de bevolking te veranderen. Onder druk van onderuit werd hardere taal gesproken en had hij het over ‘etnische zuiveringen’ in Oost-Jeruzalem en elders.

    Abbas kreeg van de VN het statuut van ‘observerende staat’, geen lidstaat van de VN. Veel Palestijnen zagen daar een welkome stap in, maar weinigen zagen er meer in dan een symbolische overwinning met een verdiende internationale vernedering voor een steeds meer geïsoleerde heersende klasse in Israël. Slechts acht van de 193 leden van de VN Raad stemden met Israël tegen de resolutie.

    De Israëlische regering reageerde op de stemming bij de VN – op een ogenblik dat er verkiezingen zaten aan te komen in eigen land – door miljoenen aan belastinggeld voor de Palestijnse Autoriteit in te houden en door nieuwe projecten voor nederzettingen aan te kondigen. Er is al een record aantal Joodse kolonisten – meer dan een half miljoen – maar het voorgestelde plan dreigt er nog een pak bij te creëren waardoor de Westelijke Jordaanoever in twee wordt gesplitst en waarbij het Arabische Oost Jeruzalem wordt gescheiden van de Westelijke Jordaanoever. Er zouden 2610 huizen gebouwd worden tussen Jeruzalem en Betlehem.

    Zelfs de verantwoordelijke voor de onderhandelaars van de PA, Saeb Erekat, moest een sterke uitspraak doen: “Spreek niet over een tweestatenoplossing… ze willen één staat tussen de Jordaan en de Middellandse Zee.”

    Oorsprong van tweestatenoplossing

    VN-resolutie 181 uit 1947 vormde de basis voor decennia van bloedig conflict. In de resolutie werd bepaald dat het mandaatgebied van Palestina zou opgedeeld worden om een Israëlische staat te creëren. Dat werd door Israël aangegrepen om steeds meer grondgebied in te palmen en uiteindelijk de volledige controle te verwerven door de oorlogen van 1948-49 en 1967. Vandaag zijn er ongeveer vijf miljoen Palestijnen die door de VN erkend werden als vluchtelingen als gevolg van deze oorlogen. Meer dan drie miljoen van hen verblijven in omringende landen.

    De Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) besliste in 1988 om de niet gerealiseerde eis voor een Palestijnse staat binnen de grenzen voor de opdeling los te laten en riep op tot een tweestatenoplossing – een onafhankelijk Palestina naast Israël. Dat werd gebaseerd op het Israëlische grondgebied voor de zesdaagse oorlog van 1967, waardoor de Palestijnen de Westelijke Jordaanoever, Gaza en Oost Jeruzalem als hoofdstad zouden controleren. Dat gebied betreft 22% van het Palestijnse gebied voor 1948.

    In de jaren 1990 gingen de PLO-leiders verder en erkenden ze het bestaan van Israël. Zelfs de rechtse islamistische leiders van Hamas, die weigeren om Israël te erkennen, hebben er al meermaals op gewezen dat er op langere termijn een onderhandelde oplossing mogelijk is.

    Kapitalistisch falen

    De strijd tegen het bezuinigingsbeleid en voor nationale bevrijding zijn nauw met elkaar verbonden. Geen van beide kan gewonnen worden zonder een fundamentele verandering in de samenleving. Het kapitalisme is totaal niet in staat om het conflict over de grond, grondstoffen, markten,… op te lossen.

    Het Westerse imperialisme en de Israëlische heersende klasse dragen de centrale verantwoordelijkheid voor het lijden van de Palestijnen. Maar ook de Arabische kapitalistische elites hebben niets ernstig gedaan om de belangen van de Palestijnse massa’s te verdedigen. Een stap vooruit voor de Palestijnse bevolking zou immers kunnen leiden tot een nieuwe golf van strijd door arbeiders en jongeren in de hele regio – waaronder onderdrukte minderheden – en dat kan de rijkdom en de privileges van de elite bedreigen.

    De Arabische elites, waaronder de rijkste Palestijnen, hebben meer gemeen met de rest van de rijken in de wereld (ook de Israëlische superrijken) dan met de gewone Palestijnse bevolking. Ze lijken iets te willen doen voor de Palestijnse bevolking om hun populariteit op te krikken, maar de meesten aarzelen niet om tegelijk geheime zakendeals te sluiten met hun Israëlische tegenhangers en multinationals.

    Geen enkele kapitalistische strateeg is in staat om een oplossing naar voor te schuiven waarbij er een echte Palestijnse staat komt met de nodige investeringen in deze staat, terwijl tegelijk de Israëlische heersende klasse tevreden wordt gesteld.

    De Israëlische kapitalisten hebben verschillende redenen om stappen in de richting van een echte Palestijnse staat te vermijden. Dat omvat het feit dat het geen regime in de achtertuin wil dat over wapens beschikt en grond dat door Israël werd ingepikt wil heroveren. Zo’n staat zou een inspiratie vormen voor Palestijnen in Israël zelf om daar voor gelijkheid op te komen, Palestijnse vluchtelingen in de buurlanden zouden wel eens willen terugkeren. En het zou een inspiratie kunnen vormen voor de Israëlische Joodse en Palestijnse arbeiders en middenlagen om te strijden voor een betere levensstandaard. Tenslotte zou het tot een onvermijdelijke uitbarsting van woede leiden onder de harde kern van extreemrechtse Joodse kolonisten en hun aanhangers die ‘Judea en Samaria’ (het grootste deel van de Westelijke Jordaanoever) exclusief voor Joden willen.

    Iedere mogelijke reden of propaganda wordt aangewend om onderhandelingen uit te stellen. De minste raket van Palestijnse milities die in Israël terecht komt volstaat, zelfs indien de PA en Hamas er niets mee te maken hebben. Een vaak ingeroepen excuus is dat de PA eerst Israël als Joodse staat moet erkennen. De Amerikaanse president Obama leek naar die eis te verwijzen tijdens zijn bezoek aan Israël in maart dit jaar. Nochtans hebben de PA-leiders het bestaan van Israël al lang erkend en werkt hun veiligheidsapparaat nauw samen met dat van Israël.

    Dit betekent echter niet dat de Israëlische leiders tussen bloedige oplevingen van het conflict in niet kunnen opschuiven en toegevingen doen aan de enorme internationale druk en als (al dan niet preventief) antwoord op de onvermijdelijke Palestijnse massastrijd die ongetwijfeld terug op de agenda zal komen te staan. Het is mogelijk dat dit kan leiden tot een vorm van vredesonderhandelingen of dat er toegevingen worden gedaan in een poging om het conflict onder controle te houden.

    De Israëlische elite is bijzonder bezorgd omwille van het internationale isolement en door de gebeurtenissen in de regio (de nucleaire ontwikkelingen in Iran, het nieuwe regime in Egypte, de burgeroorlog in Syrië, antibezuinigingsprotest in Jordanië,…). Velen willen hun positie wat bijschaven om een nieuwe Palestijnse opstand te voorkomen door nu op een vredesproces in te zetten.

    Er is momenteel wel een grote verdeeldheid over de te nemen stappen. Sommigen willen geen onderhandelingen, anderen dringen aan op snelle onderhandelingen met de PA. De voormalige leider van de geheime dienst Sjin Bet, Yaakov Perry, is nu in het parlement verkozen voor de partij Yesh Atid. Hij verklaarde in januari: “Staan we aan de rand van een derde intifada? Dat is een reële mogelijkheid omwille van de graad van wanhoop en de [politieke] patstelling.” Hij waarschuwde nog dat ‘fundamentalistische groepen’ het initiatief zouden nemen indien er geen vredesproces komt. (Haaretz 13 januari 2013)

    De recent samengestelde coalitieregering, nog steeds onder leiding van Netanyahu, heeft de voormalige minister van Buitenlandse Zaken Tzipi Livni de opdracht gegeven om onderhandelingen op te starten. De geloofwaardigheid van Livni op dat vlak is alvast erg beperkt, zij was immers als minister mee verantwoordelijk voor de brutale militaire aanval op Gaza in 2008/09. Ze stelde dat de VN-stemming over het Palestijnse statuut in november een ‘strategische terroristische aanval’ was.

    Maar het is toch mogelijk dat ze zal toezien op een aantal toegevingen en dat er op langere termijn een akkoord komt die zelfs een vorm van Palestijnse ‘staat’ toelaat en dat onder het kapitalisme. Maar het zou een staat zijn waarvan de vleugels kortgewiekt zijn en dat zowel op militaire als op economische wijze. Het zou alleszins niet overeenstemmen met wat de Palestijnen onder zelfbeschikking zien of met de roep naar een betere levensstandaard.

    De Israëlische heersende klasse zorgde ervoor dat de Oslo-akkoorden van 1993 zeker geen stappenplan naar een onafhankelijk Palestina zouden vormen. Doorheen het ‘vredesproces’ werden nog steeds nieuwe Joodse nederzettingen gebouwd. In 1990, vlak voor de aanvang van het vredesproces, waren er 78.600 kolonisten op de Westelijke Jordaanoever, tegen 1997 (of vier jaar na het sluiten van de Oslo-akkoorden) waren dat er 154.400. Onder de vele beperkingen kwam er het Protocol van Parijs uit 1994 waarbij de economie van de PA aan de Israëlische werd onderworpen. De PA moest de Israëlische munt hanteren en water, elektriciteit en brandstof moesten exclusief uit Israël komen. Er werd een BTW-niveau ingevoerd dat aan dat van Israël was verbonden en pogingen om de PA het recht te geven om internationaal handel te voeren, werden verhinderd.

    Nood aan massastrijd

    Het CWI in Israël-Palestina (Maavak Sotzyalisti/Nidal Eshteraki) en de rest van onze internationale organisatie roept de Palestijnen op tot democratisch georganiseerde massale acties. Dat is cruciaal om hun strijd vooruit te helpen en om de broodnodige verdediging, met inbegrip van gewapende verdediging, tegen de aanvallen door het Israëlische leger en de moorddadige aanvallen door enkele hardleerse rechtse kolonisten te organiseren.

    De Palestijnse bevolking in de bezette gebieden kwam eerder massaal in opstand met de eerste intifada vanaf 1987. Dat leidde tot toegevingen in de vorm van het vredesproces van Oslo en de creatie van de Palestijnse Autoriteit in 1994. Toen dat proces niet alleen geen belangrijke verbeteringen of een staat opleverde maar de situatie van de Palestijnen er bovendien verder op achteruit ging, ontstond de tweede intifada. Die beweging baseerde zich ten onrechte niet op massale actie. Het ging vooral om acties van individuen en organisaties die vanuit hun wanhoop overgingen tot acties waarover geen democratische discussie plaatsvond, zoals zelfmoordaanslagen en andere aanvallen op Israëlische burgers en andere doelwitten. De aanvallen op burgers waren contraproductief, het duwde de Israëlische Joden weg van steun aan de Palestijnse zaak en het leverde hen over aan de propaganda van de rechtse Israëlische regering. Het willekeurige karakter leidde bovendien tot zinloze bloedvergieten waarbij onschuldige slachtoffers vielen, waaronder kinderen en Israëlische Palestijnen.

    Massastrijd is mogelijk tegen heel wat doelwitten, onder meer tegen de scheidingsmuur, de blokkades, de pogingen om grond in beslag te nemen, de vernietiging van huizen en andere aspecten van de bezetting. De Israëlische heersende klasse is bijzonder bang van een vastberaden, eengemaakte en uitbreidende beweging van de Palestijnen. Zo’n beweging kan immers niet zomaar op militaire basis gestopt worden.

    De Tunesische en Egyptische arbeiders en armen hebben aangetoond hoe efficiënt massale actie kan zijn, ook al zijn die revoluties nog niet tot hun conclusies doorgetrokken.

    Samen met de strijd tegen de bezetting, moeten de Palestijnen in de bezette gebieden zich ook richten tegen hun eigen pro-kapitalistische politieke leiders zowel van Fatah, Hamas, de islamitische Jihad en anderen. Die zijn immers niet in staat om een degelijke levensstandaard en nationale bevrijding aan te bieden. Er is nood aan comités aan de basis vanuit de lokale gemeenschappen, op de werkvloer, in de scholen,… om een nieuwe massale arbeiderspartij op te zetten waarmee het kapitalisme kan omver geworpen worden.

    Eén staat

    De Israëlische strategen verzetten zich koppig tegen de ontwikkeling van een echte Palestijnse staat naast Israël. Maar een oplossing van één staat, een ‘groot Israël’ of ‘Palestina’ met de volledige Israëlische bevolking en de Palestijnen uit de bezette gebieden waarbij die laatsten gelijke rechten hebben, is evenmin een optie die wordt overwogen. Het zou immers betekenen dat de Israëlische Joden een minderheid zouden worden – volgens demografische voorspellingen zou dat rond 2020 het geval zijn. En dat in de staat die de Joden zien als hun staat die aanvankelijk als veilige plaats werd opgezet na de Holocaust.

    De bezetting is niet oneindig houdbaar. Dat is waarom de voormalige premier Ariel Sharon besloot om de ontwikkeling van een eengemaakte staat te doorkruisen door een eenzijdige afscheiding te ondernemen. De reden hiervoor lag bij de demografische ontwikkelingen en het feit dat de Palestijnse bevolking sneller groeit dan de Joodse.

    Het dilemma voor de Israëlische kapitalisten – het nationale conflict en de demografische tendens – heeft geleid tot militaire repressie waarbij tegelijk geprobeerd wordt om de Palestijnen op te sluiten in door armoede geteisterde enclaves. Er wordt zeker in rechtse kringen geregeld gediscussieerd over andere schandalige ‘oplossingen’ zoals het overdragen van de repressie in Gaza aan een Arabische elite, de annexatie van de Westelijke Jordaanoever of het verdrijven van delen van de Palestijnen uit Israël/Palestina.

    In tegenstelling tot hun heersende klasse hebben de Israëlische Joodse arbeiders geen voordeel bij het nationale conflict. Een meerderheid van de arbeiders steunt het idee van een Palestijnse staat naast Israël om zo ten minste een einde te maken aan de constante onveiligheid. Maar het idee van ‘één staat’ waarin ze een minderheid zouden worden, is niet bepaald aantrekkelijk voor de meeste Joodse arbeiders. Ze vrezen gediscrimineerd te worden in een land dat door hun voorouders werd gezien als een Joods thuisland en waarvoor ze enorme inspanningen leverden. Veel arbeiders vrezen dat zo’n staat een spiegelbeeld van de huidige situatie zou opleveren waarbij in plaats van de Palestijnen (zowel in als buiten Israël) de Israëlische Joden worden gediscrimineerd.

    Deze vrees kwam nog scherp tot uiting in een peiling in oktober vorig jaar. Daaruit bleek dat 69% van de Israëlis tegenstander was van het idee om de Palestijnen stemrecht te geven indien Israël de Westelijke Jordaanoever zou annexeren.

    Na decennia van conflict met een hoge dosis zionistische propaganda in Israël en een kortzichtige strategie van Palestijnse leiders, zijn er enorme obstakels om tot een wederzijds vertrouwen te komen. Die obstakels kunnen pas verwijderd worden als de imperialistische bemoeienissen en het kapitalisme in de regio worden uitgeschakeld. Intussen leggen socialisten de angst van de Israëlische arbeiders – en van de Palestijnen – voor ‘één staat’ niet gewoon naast zich neer, zoals veel linksen dat doen. We benadrukken de klassentegenstellingen in Israël en de fundamenteel tegenstrijdige belangen van de arbeidersklasse en de kapitalisten. De Israëlische arbeidersklasse heeft – omwille van haar positie in het productieproces – potentieel de macht om de Israëlische economie en het kapitalisme plat te leggen.

    Veel marxisten waren tegen de creatie van Israël en wat toen nog het door het Britse imperialisme gecontroleerde mandaatgebied van Palestina was. Marxisten stelden toen dat dit de Palestijnen voor de borst zou stoten en dat het geen veilige oplossing zou vormen voor de Joodse bevolking. Maar nu dat Israël en een sterk nationaal bewustzijn zijn gevestigd, kan die realiteit niet zomaar genegeerd worden. Een Israëlische staat met zes miljoen Joodse inwoners en een van de sterkste militaire apparaten ter wereld, met ook een nucleaire capaciteit, kan niet militair worden verslagen door de Palestijnen of de legers van de Arabische staten om een oplossing van één Palestijnse staat op te leggen.

    Hoe tot een oplossing komen?

    De Joodse arbeiders hebben doorgaans een betere levensstandaard dan de Israëlische Palestijnen (die ook met 1,5 miljoen zijn). Maar toch is er een breed verspreide armoede en financiële onzekerheid. De opeenvolgende neoliberale aanvallen door de Israëlische regeringen kwamen hard aan op het vlak van diensten, jobs, rechten en uitkeringen.

    Dit heeft geleid tot heel wat protest en stakingen door de Israëlische arbeiders – zowel Joden als Palestijnen – rond sociale en economische thema’s. Er waren tal van sociale conflicten, onder meer tegen privatiseringen, voor de betaling van achterstallige lonen of tegen lage lonen. Er waren ook protestacties tegen de aanvallen op democratische rechten, zo waren er acties tegen de wetgeving die een oproep tot een boycot verbiedt.

    In 2011 was er de grote ‘tentenbeweging’ tegen de tekorten en hoge kosten voor huisvesting en tegen ‘sociale onrechtvaardigheid’ in het algemeen. Er waren betogingen van nooit geziene omvang in Israël, er waren honderdduizenden betogers.

    Het is door de ontwikkeling van dergelijke bewegingen – die moeten gewapend worden met een programma voor verandering en met een oproep voor een nieuwe massale partij van arbeiders – dat de Israëlische heersende klasse met al haar brutaliteiten (waar niet alleen de Israëlische kapitalisten een patent op hebben) kan worden uitgedaagd en uiteindelijk aan de kant geschoven.

    Twee staten

    Een massale arbeiderspartij in Israël zou een programma voor een democratische socialistische samenleving naar voor moeten schuiven om de belangen van de werkende bevolking, waaronder de Palestijnse minderheid, in Israël centraal te stellen. Dat moet ook een eis voor het einde van de bezetting en de uitbuiting van de Palestijnse gebieden omvatten. Als onderdeel van dit programma zou het idee van twee staten bij een meerderheid van de werkende bevolking langs beide kanten een groter begrip genieten dan dat van één staat. Dat betekent niet dat er geen breed gedragen scepticisme is over de haalbaarheid van zo’n oplossing. De vele mislukte pogingen door kapitalistische politici hebben het scepticisme nog versterkt.

    Vandaag is slechts een kleine minderheid van Israëlische Joden actief betrokken in de strijd voor een Palestijnse staat. Er zijn in de Israëlische samenleving nochtans heel wat vragen en zelfs ongemak over de bezetting van de Palestijnse gebieden. Een opvallend aantal soldaten en reservisten wil geen dienst doen in de bezette gebieden. Tegelijk is er een intensieve propaganda van de Israëlische regering om de greep op de bezette gebieden te rechtvaardigen in naam van de veiligheid. De amateuristische raketaanvallen vanuit Gaza op Israëlische steden worden gebruikt als reden om de repressie op te voeren. De scheidingsmuur en de beperkingen op handel en personenverkeer door Palestijnen, zijn volgens de regering nodig om de Israëlische bevolking te beschermen.

    Weinig Israëlische Joden willen in een situatie met een permanente dreiging van conflict en oorlog leven. Dat betekent dat ze in bepaalde omstandigheden een positieve benadering zullen aannemen tegenover de Palestijnse zaak. De eigen strijd tegen de grote bedrijven in Israël, steun van arbeiders uit de bezette gebieden en de rest van de wereld voor deze strijd, nieuwe massastrijd van de Palestijnen en arbeiders in andere landen, het stopzetten van willekeurige aanslagen op Israëlische burgers. Dat zijn enkele factoren die tot een gezamenlijke strijd kunnen leiden.

    Socialisme

    Door aan beide kanten van de verdeeldheid een socialistisch programma naar voor te brengen, kan de basis gelegd worden voor onderhandelingen onder leiding van democratisch verkozen vertegenwoordigers van de Palestijnse en de Israëlische werkende bevolking. Zo’n onderhandelingen zouden in staat zijn om oplossingen naar voor te schuiven die niet mogelijk zijn onder het kapitalisme.

    Het socialisme kan niet opgebouwd worden op basis van een vernietiging van een van beide nationaliteiten. Het is belangrijk om op te komen voor een gelijk recht op zelfbeschikking. Het is aan de arbeiders en armen in de regio om democratisch te beslissen hoe ze dat exact vertalen in een akkoord rond onder meer de grenzen, toegang tot water en andere grondstoffen, hoe Jeruzalem twee hoofdsteden kan vormen, de organisatie van de terugkeer van vluchtelingen, garanties voor de bescherming van de rechten van minderheden en andere cruciale kwesties.

    De situatie in de regio zoals die vandaag wordt opgelegd door kapitalistische klassen, kan worden veranderd op basis van democratisch debat, consensus en gegarandeerde rechten. Onder het kapitalisme zullen er altijd obstakels blijven bestaan, maar onder een socialistisch beleid zouden die obstakels weg genomen worden door een fundamentele verbetering van de levensstandaard en de levensomstandigheden, onder meer door een verbetering van de productiekrachten door een publiek bezit van de productiemiddelen en een geplande economie waarbij ook een einde wordt gemaakt aan werkloosheid.

    Het voorstel van twee staten – een socialistisch Palestina en een socialistisch Israël – is een voorstel op weg naar socialisme. Het is een voorstel dat gezien de huidige situatie het gemakkelijkste een gehoor zal vinden. Uiteraard is het daarbij mogelijk dat er tijdens het proces van socialistische omvorming of daarna op basis van een toegenomen vertrouwen in wederzijdse voordelen democratisch wordt beslist om een gezamenlijke staat te vormen als onderdeel van een socialistische confederatie van het Midden-Oosten.

    Hoedanook zou het socialisme ervoor zorgen dat het Midden-Oosten niet langer het terrein is voor een van de meest complexe en langdurige nationale kwesties ter wereld, maar een gebied wordt waar verschillende nationaliteiten in harmonie samenleven en elkaar economisch, sociaal en cultureel versterken.

  • Het revolutionaire proces voltrekken. Na Ben Ali het kapitalisme ten val brengen!

    Het is inmiddels twee jaar geleden dat het revolutionaire proces in Tunesië op gang werd getrokken. In februari was er een belangrijke wending met de moord op de linkse leider Chrokri Belaïd. Enkele dagen na zijn dood waren er meer dan een miljoen betogers (op een bevolking van 12 miljoen). Er was ook de eerste nationale algemene staking sinds 1978. Een verslag door Nicolas Croes die eind maart en begin april in Tunesië was, onder meer voor het Wereld Sociaal Forum in Tunis.

    Artikel door Nicolas Croes uit de mei-editie van ‘De Linkse Socialist’

    Situatie blijft explosief

    “Ben je bang om op straat te komen? Als je echter weet wat er zal gebeuren als je niets doet…”, stelde Chrokri Belaïd. De gebeurtenissen na de moord op Belaïd hebben het regime en de regerende reactionaire islamitische partij Ennahda door elkaar geschud. De woede en de haat hebben zich de afgelopen maanden opgestapeld. Dat is niet vreemd: alle sociale problemen die aan de basis van de revolutie in 2011 lagen zijn nog erger geworden.

    De werkloosheid is massaal en de prijsstijgingen komen hard aan. Loonsverhogingen die na harde strijd worden afgedwongen, gaan volledig op in de inflatie. De sociale miserie is nog schrijnender in enkele achtergebleven regio’s. De huidige politieke leiders volgen eenzelfde neoliberale koers als de oude maffia-kliek rond dictator Ben Ali. Bij wijze van voorbeeld kunnen we wijzen op de recente lening die van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) werd bekomen en waarvoor de regering alle subsidies voor voedselproducten moet schrappen. Van het oude politieapparaat verdwenen een aantal verantwoordelijken, maar intussen blijft de politie dezelfde repressieve en gewelddadige rol spelen. De noodtoestand is overigens nog steeds van kracht.

    Alle materiële voorwaarden die aan de basis van de revolutionaire explosie van december 2010 – januari 2011 lagen, zijn nog steeds aanwezig en worden steeds scherper.

    Ook voor de gebeurtenissen van februari was het politieke establishment al in een diepe crisis terecht gekomen. Dat is niet verwonderlijk, de heersende klassen zijn immers niet in staat om een magische formule te vinden waarmee ze tegelijk een contrarevolutionaire asociale politiek kunnen voeren en toch een zekere steun vinden onder de bevolking.

    Ennahda kwam als grote overwinnaar uit de vorige verkiezingen, maar staat vandaag op de rand van een implosie. De autoriteit van Ennahda blijft maar afnemen. Deze aftakeling van haar machtspositie bleek tijdens de poging van de meer radicalere vleugel van Ennahda om een dag na de algemene staking een eigen massamobilisatie op de been te brengen. Mensen werden betaald om aan de betoging deel te nemen, maar er waren slechts enkele duizenden aanwezigen. In april verscheen in de krant ‘Le Quotidien’ een peiling waaruit bleek dat de populariteit van Rached Ghannouchi, de leider van Ennahda, is terug gevallen op amper 1,9%!

    Welke uitweg?

    In de oppositie zijn er twee grote blokken naast een hele reeks kleine partijen. Er is Nida Tounès dat zich opstelt als de partij van de vrijzinnige burgerlijke oppositie en zich probeert op te bouwen rond het idee van “Iedereen behalve de islamisten”. In Nida Tounès hebben heel wat oud-leden van de RCD (Rassemblement Constitutionnel Démocrate), de partij van de voormalige dictator Ben Ali, een nieuw onderdak gevonden. Partijleider Essebsi was nog minister onder Bourguiba, de voorganger van Ben Ali, en Kamervoorzitter onder Ben Ali.

    Ennahda en Nida Tounès vertegenwoordigen twee gezichten van de dictatuur van het kapitaal en de contrarevolutie. Beiden formaties proberen de aandacht vast te zetten op de tegenstelling tussen religieuzen en vrijzinnigen om het vooral niet te moeten hebben over de klassenoorlog die plaatsvindt in het land. Beiden beweren dat de revolutie voorbij is. Ze doen denken aan diegenen voor wie Ben Ali uiteindelijk op 14 januari 2011 mocht vallen op voorwaarde dat alle arbeiders de maandag daarna terug aan de slag zouden gaan.

    De slogans tijdens de algemene staking van februari waren echter duidelijk. Er is een roep naar de val van de regering en de nood van een nieuwe revolutie wordt breed gedeeld. Er waren dagenlang confrontaties tussen betogers en ordediensten, zeker in regio’s met een traditie van militante arbeidersstrijd zoals het binnenland rond Gafsa, waar er in 2008 al een belangrijke mijnwerkersstrijd was of in Sidi Bouzid waar de revolutionaire beweging begon die een einde stelde aan het bewind van Ben Ali. Deze woede beschikt gelukkig over een – verre van perfect – embryo van politieke uitdrukking.

    Naast Ennahda en Nida Tounès is er immers ook het Front Populaire, het Volksfront. Dat is een organisatie die in oktober 2012 werd opgezet door een brede alliantie van radicaal-linkse krachten in Tunesië. Het omvat organisaties en stromingen die zich op het maoïsme beroepen zoals de Parti des Travailleurs en de Parti des Patriotes Démocrates Unifié, organisaties die zich op het trotskisme beroepen zoals de Ligue de la Gauche Ouvrière, op het nasserisme of nog op ecologische standpunten. De dynamiek rond het Front toont het enorme potentieel voor de opbouw van een echte politieke uitdrukking van de strijd van de arbeiders en bredere lagen van de bevolking.

    Vandaag ontbreekt het de leiding van het Front, net zoals dit bij de vakbondsfederatie UGTT het geval is, wel nog aan stoutmoedigheid en duidelijkheid over de te volgen strategie. Voor iedere ruimte die aan de contrarevolutie wordt gelaten, zal het kamp van de werkende bevolking een zware tol betalen. Het staat niet onmiddellijk op de agenda, maar het gevaar van een staatsgreep is wel degelijk aanwezig in de huidige situatie.

    Voor de val van de regering, voor de val van het kapitalisme

    De linkerzijde en de vakbondsfederatie UGTT mogen zich niet laten vangen aan maneuvers voor ‘nationale eenheid’ of ‘eenheid tegen de islamisten’. Er mag geen sprake zijn van allianties met krachten die regelrecht tegen de belangen van de werkende bevolking ingaan. De scheidingslijn die bewust moet aangehouden worden, is die tussen de vrienden en de vijanden van de revolutie!

    De enige mogelijke eenheid is die van de arbeiders, jongeren en armen om hun revolutie voort te zetten tot ze doorheen massastrijd een eigen regering aan de macht brengen. Het potentieel daarvoor is erg groot. Het is niet overdreven om te stellen dat de macht de afgelopen twee jaar meermaals in handen van de massa’s lag, in februari was dit nog het geval.

    Onder de bevolking is er een groot begrip dat de democratische rechten enkel kunnen verdedigd worden in een systeem waarbij ook de sleutelsectoren van de economie onder democratische controle en beheer van de arbeiders en de armen staan. Er is een brede steun voor het idee dat socialisme een alternatief vormt. Die steun is mee een gevolg van de machtige positie van de vakbondsfederatie UGTT en de sterke tradities van de radicale linkerzijde, ook in de strijd tegen de dictatuur. Tegelijk is er wel een grote onduidelijkheid over wat socialisme nu net betekent.

    Er is nood aan een duidelijk actieplan met onder meer een nieuwe algemene staking die voortbouwt op het succes van deze in februari en versterkt wordt door massavergaderingen op de werkvloer, in de wijken, aan de universiteiten, in de scholen,… Op die vergaderingen moeten de volgende stappen in de strijd worden besproken en daarover moet op een zo democratisch en collectieve mogelijke wijze beslist worden.

    Wij denken dat er best zou gebouwd worden aan strijdcomités die op lokaal, regionaal en nationaal vlak gecoördineerd worden door de verkiezing van permanent afzetbare vertegenwoordigers die rechtstreeks voortkomen uit de drijvende krachten van de revolutie (strijdbare lagen van de UGTT, de arbeidersbeweging, jongeren,…). Deze comités hebben niet alleen als taak om een efficiënte strijd tegen de krachten van de contrarevolutie te organiseren – onder meer door de bevolking te beschermen tegen politierepressie en geweld door islamistische milities – maar ook om de arbeiders en armen voor te bereiden op de uitoefening van de macht en de opbouw van een democratisch socialistische samenleving.

    Net zoals de Tunesische revolutie van 2011 leidde tot een wereldwijde golf van mobilisaties en opstanden, zou een dergelijke stoutmoedige stap in de richting van echt socialisme een enorme internationale revolutionaire uitstraling hebben, zeker in de specifieke context van de huidige crisis van het kapitalisme.

    Onze eisen

    • Weg met Ennahda! Voor de snelle organisatie van een nieuwe algemene 24-urenstaking, gevolgd door stakingsoproepen tot aan de val van het regime!
    • Voor de vorming van verdedigingscomités door de arbeiders, jongeren en arme massa’s om de bescherming tegen de aanvallen van de contrarevolutie te organiseren!
    • Stop de noodtoestand en de repressie tegen sociale bewegingen! Voor een resolute verdediging van alle democratische vrijheden!
    • Neen aan de aanvallen op vrouwenrechten! Voor gelijke behandeling op alle niveaus!
    • Een degelijk inkomen en huisvesting voor iedereen! Stop de stijging van de levensduurte! Voor een automatische indexatie van de inkomens aan de prijsstijgingen!
    • Neen aan de asociale plannen van het IMF, de privatiseringen en het besparingsbeleid! Neen aan de terugbetaling van de schulden van Ben Ali!
    • Nationalisatie onder democratische arbeiderscontrole van de banken en de grote bedrijven!
    • Voor een regering van arbeiders, jongeren en armen, gebaseerd op de linkse organisaties, de vakbonden en volkse organisaties (UGTT, Front Populaire,…)
    • Voor een internationale strijd van jongeren en arbeiders tegen het kapitalisme en het imperialisme – voor internationaal socialisme!

    Enkele foto’s vanop het Wereld Sociaal Forum

  • Sterk gepolitiseerd Wereld Sociaal Forum in Tunis

    Verslag door Jeroen Demuynck, medewerker van Paul Murphy in het Europees Parlement

    Het Wereld Sociaal Forum (WSF) van 26 tot 30 maart in Tunis werd een onverwacht succes. Er kwamen 70.000 activisten uit de hele wereld samen. Het WSF in Tunesië laten doorgaan, was een meer dan terechte keuze. Het revolutionaire proces in het land heeft tot een sterke politisering geleid.

    Er waren veel Tunesische activisten, wat het niveau van de politieke discussies bepaalde. Het revolutionaire proces is nog volop bezig. Het aan de macht komen van de conservatieve islamistische partij Ennaha heeft niet geleid tot oplossingen voor de prangende problemen die aan de basis van de revolutionaire volksopstand lagen. Met het CWI, de internationale organisatie waar LSP deel van uitmaakt, waren we aanwezig met leden uit zes verschillende landen. Er was een grote belangstelling voor onze revolutionaire socialistische standpunten.

    De organisatoren van het WSF twijfelden lang over de haalbaarheid van het Forum. De vorige fora, sinds Porto Alegre in Brazilië, kenden een beperkte opkomst. Deze vrees werd deels bevestigd door de beperkte deelname uit Azië en Latijns Amerika. Anderzijds was er veel ongerustheid over de politieke instabiliteit in Tunesië sinds de politieke moord op Chokri Belaïd, een bekende linkse politicus (zie dit artikel).

    Dat er toch een grote opkomst was, met sterke delegaties uit Noord-Afrika, is een indicatie dat het revolutionaire proces in Tunesië en de regio verder ontwikkelt en dat het ook tot de verbeelding spreekt bij vele activisten en linkse krachten ver daarbuiten. Opvallend was de aanwezigheid van veel basismilitanten uit Tunesië zelf, de vakbond UGTT (Union Général des Travailleurs Tunesiens) had ongeveer 1.000 mensen aanwezig. Jammer genoeg werden enkele slechte organisatorische beslissingen genomen, zoals die om de studenten van de campus te verplichten hun accommodatie af te staan aan deelnemers aan het WSF. Deze beslissing zorgde voor spanningen tussen de organisatoren van het WSF en sommige activisten uit Tunesië.

    Het revolutionaire proces verderzetten

    Het dominante gevoel onder Tunesische activisten is dat de revolutie nog steeds onvoltooid is. Het revolutionaire proces diept zich verder uit en dat is zichtbaar in de scherpe politieke polarisatie. Langs de ene kant staat de overgrote meerderheid van de bevolking die mee de revolutie heeft gevoerd. Zij merken twee jaar na de val van Ben Ali weinig verschil in het dagelijkse leven. Er heerst nog steeds een erg hoge werkloosheid die een hele generatie jongeren van hun toekomst berooft. Wie wel een job vindt, werkt vaak op een erg precaire manier voor een hongerloon dat dikwijls onder het officiële minimumloon van 200 Dinar (100 euro) per maand ligt.

    Langs de andere kant is er een coalitie van de regering, onder leiding van de conservatieve islamisten van Ennahda, en de binnen- en buitenlandse kapitalistische krachten die de belangen van de elite willen vrijwaren. Ennahda voert sinds het aan de macht is een zelfde politiek als de voormalige dictator Ben Ali, het gaat nog steeds om een harde neoliberale politiek. De regering sloot recent een lening af ter waarde van ongeveer 1,35 miljard euro bij het IMF. In ruil daarvoor werd beloofd om de subsidies voor onder meer voedsel en benzine af te schaffen. De voedselprijzen zijn nochtans net sterk gestegen. Talloze bedrijven zetten aanvallen in op de loon- en arbeidsvoorwaarden.

    De democratische façade van de regering brokkelt zienderogen af. Het onvermogen om tegemoet te komen aan de sociale aspiraties en eisen van de bevolking, verscherpt de sociale strijd. Het antwoord van de regering daarop beperkt zich steeds meer tot brutale repressie. Met de zogenaamde ‘milities ter bescherming van de revolutie’, in realiteit reactionaire groepen van radicale islamisten die dienst doen als ‘huurlingen’ voor Ennahda, voert de regering de repressie op.

    Een driest hoogtepunt van deze repressie kwam er met de moord op Chrokri Belaïd. Als reactie hierop kwam het tot een algemene 24-urenstaking. De eisen van de vakbondsfederatie UGTT bleven jammer genoeg beperkt tot de veroordeling van politiek geweld. De staking had aangewend kunnen worden om een actieplan te ontwikkelen waarmee de regering kon omver geworpen worden.

    Voor een dergelijk actieplan zou er veel steun zijn in de samenleving. Een jonge activist verwoordde die nood door te stellen dat we "moeten verhinderen dat onze revolutie wordt gestolen”. Dit gevoel wordt breed gedeeld en komt onder andere tot uitdrukking in de goede score van het ‘Front Populaire’, een alliantie van linkse partijen, die momenteel tot 20% haalt in de peilingen. Door het uitblijven van een duidelijk antwoord van de vakbond en het Front Populaire zijn veel jongeren en activisten op zoek naar manieren om het revolutionaire proces te versnellen.

    Honger naar revolutionaire ideeën

    Deze zoektocht naar ideeën om het revolutionaire proces te versterken en te versnellen, bleek uit de goede ontvangst van onze standpunten. Op de eerste dag vloog bijna alle politieke materiaal (kranten, boeken, brochures) die we bijhadden de deur uit. We hadden twee pamfletten: één over het CWI en één over de situatie in Tunesië. Deze pamfletten hadden we in het Frans, Arabisch en Engels. De pamfletten werden gretig opgepikt en bediscussieerd aan de stand.

    Gedurende de drie dagen van het WSF was er een constant komen en gaan aan onze politieke stand. Het gebeurde vaak dat mensen na het lezen van de pamfletten terugkwamen om erover te discussiëren. Die discussies gingen erg ver, zo was er veel interesse in het idee van opeenvolgende 24-urenstakingen tot aan de val van de regering om deze te vervangen door een regering van arbeiders, jongeren en armen. De discussie spitste zich vooral toe op de vraag hoe we tot een breuk met het systeem kunnen komen. Er werd niet enkel gezocht naar manieren om de rotte regering omver te werpen maar ook naar de mogelijkheid om een fundamenteel ander systeem te bouwen. Dit zorgde voor een erg dynamische, bruisende sfeer aan de stand waar vaak kleine meetings ontstonden met groepen geïnteresseerden.

    Er was een brede steun voor het standpunt dat de revolutionaire bewegingen moeten breken met het kapitalisme en een democratische socialistische samenleving moeten opbouwen. Deze brede steun bleek ook op onze meeting over hoe de strijd tegen het kapitalisme voeren. Het was moeilijk om op de site van het WSF de juiste vergaderzalen te vinden, maar uiteindelijk waren er toch 80 aanwezigen. De meeting werd ook via streaming op de website van het WSF live gevolgd door 1.200 anderen.

    Tijdens onze interventie haalden we contactgegevens op van 150 personen die verder willen discussiëren over onze organisatie. Het gaat ook om geïnteresseerden uit omringende landen. Met het CWI zullen we er alles aan doen om onze aanwezigheid in de regio verder uit te bouwen zodat we sterker staan in de enorme opdracht om de beweging te bewapenen met een revolutionair socialistisch programma.

  • Midden-Oosten en Noord-Afrika. De revoluties zijn niet voltooid, de strijd gaat door!

    Meer dan twee jaar na de golf van revoluties en opstanden in het Midden-Oosten en Noord-Afrika gaat de strijd voor rechtvaardigheid voort. De revoluties hebben nog niet geleid tot een ander systeem, maar ze maken het ook moeilijk om de oude regimes gewoon voort te zetten. Zowel in Tunesië als Egypte blijft het potentieel van een nieuwe revolutionaire golf op de agenda staan. Een tweede revolutie is nodig om niet alleen de voormalige dictators maar ook het volledige systeem waarop die dictaturen gevestigd waren aan de kant te schuiven. Kapitalisme, dégage!

    Artikel door Geert Cool uit de maarteditie van ‘De Linkse Socialist’

    13-14 april. Socialisme 2013

    Werkgroep op zondag 14 april van 10 tot 12u: Revolutie en contra-revolutie in het Nabije en Midden Oosten

    Meer info Klik op het logo hieronder

    Revolutie en contrarevolutie

    De bewegingen in Tunesië en nadien Egypte zorgden voor een schok in de regio en de wereld. De werkende bevolking, armen en jongeren toonden aan dat ze op basis van massaprotest verandering konden bekomen. Revolutie stond opnieuw op de agenda en bleek aanstekelijk te zijn in verschillende andere landen.

    Even was de tegenpartij van de kaart geveegd door het massale protest. Maar al snel volgden er pogingen van de contrarevolutie, zowel op nationaal als internationaal vlak, om de situatie terug onder controle te krijgen. Dat gebeurde onder meer door in te spelen op religieuze en etnische verdeeldheid, met bombardementen,… Alleszins werd regelrecht ingegaan tegen de belangen van de meerderheid van de bevolking.

    Zowel in Tunesië als Egypte kwamen uiteindelijk islamistische partijen aan de macht: Ennahda in Tunesië en de Moslimbroeders in Egypte. Was de bevolking daarvoor op straat gekomen? Hadden vele tientallen jongeren en arbeiders daar hun leven voor geriskeerd of gegeven? De verkiezingsuitslagen waren een momentopname van een revolutionair proces waarin brede lagen erg duidelijk waren over wat ze niet wilden – de oude dictaturen – maar nog niet tot vaststaande conclusies waren gekomen over wat in de plaats moest komen.

    Bij gebrek aan sterk uitgebouwde politieke alternatieven vanuit de arbeidersbeweging, was er ruimte voor islamistische partijen die geen centrale rol speelden in de revolutionaire bewegingen. Eens aan de macht konden deze partijen geen stabiel regime vormen. Het verderzetten van het vorige neoliberale beleid door andere figuren aan de top, was voor de massa’s geen optie. De geest van protest en de roep naar verandering was uit de fles, ook de islamisten krijgen die er niet terug in.

    Moslimbroeders botsen op protest

    De Moslimbroeders in Egypte konden niet vermijden dat de prijzen voor basisvoedsel de afgelopen maanden sterk zijn gestegen. De economische problemen houden aan, de liberaliseringspolitiek die door het IMF wordt geëist zal nog meer rampspoed brengen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er tal van protestacties blijven plaatsvinden. In 2012 waren er meer dan 3.400 acties rond sociale en economische thema’s, dat is bijna vijf keer zoveel als in gelijk welk jaar in het eerste decennium van deze eeuw. Meer dan twee derde van deze acties vonden plaats nadat Morsi op 30 juni de eed als president aflegde.

    De pogingen van het regime om protest te stoppen door de vakbonden aan banden te leggen, hebben slechts een beperkt effect. Naast de officiële vakbondsfederatie hebben de onafhankelijke vakbonden in Egypte ondertussen meer dan 2,5 miljoen leden. Bij de herdenking van de revolutie – op 25 januari – waren er massale protestacties en zag het regime zich genoodzaakt tot een repressieve aanpak. Zo kregen voetbalfans die verantwoordelijk werden gesteld voor rellen een jaar geleden de doodstraf, wat meteen leidde tot nieuwe massale protestacties in Port Saïd.

    De Moslimbroeders werpen zich steeds meer op als een neoliberale kracht die ingaat tegen vakbonden en tegen de strijd van de bevolking. De strijd keert zich steeds meer tegen die Moslimbroeders, maar zal verder moeten gaan dan in 2011. De kwestie van een eigen politiek verlengstuk zal van cruciaal belang zijn. Als de beweging een vacuüm laat bestaan op het politieke terrein, zal de contrarevolutie steeds nieuwe krachten vinden om de leegte op te vullen en intussen de revolutionaire beweging uit te putten.

    Moord op Chroki Belaïd leidt tot massabeweging in Tunesië

    De moord op de linkse oppositieleider Chokri Belaïd leidde tot hernieuwd massaprotest in Tunesië. De regering onder leiding van Ennahdha lag al langer onder vuur, premier Ghannouchi sprak over de nood aan een regering van technocraten, in diverse regio’s (zeker in het binnenland) waren er stakingsacties. Maar toen Chokri Belaïd werd vermoord, kwam het tot de eerste algemene staking in Tunesië sinds 1978. Het land lag op 8 februari volledig plat.

    Belaïd was een populaire voortrekker van het ‘Volksfront’, een alliantie van linkse partijen. Hij werd gezien als iemand die aan de kant van de gewone bevolking stond. In de massabeweging na de moord op Belaïd verklaarde zijn Partij Van Democratische Patriotten voorstander te zijn van een regering van ‘nationale bevoegdheden’. Dat is erg vaag, het laat ruimte aan het idee van eenheid met prokapitalistische krachten op een ogenblik dat enkel eenheid van de arbeidersklasse, jongeren en armen de revolutie kan vooruit helpen.

    Het massale en aanhoudende protest deed Ghannouchi van Ennahdha uitroepen dat het protest ‘contrarevolutionair’ was. Daarmee gaf hij terecht aan dat het verderzetten van de beweging inderdaad botst met de plaats die zijn partij en zijn regering innemen. De massabeweging en het breed gedragen ongoegen leidt ook tot politieke crisis aan de top van het regime. Daaruit blijkt de potentiële kracht van de beweging.

    Hoe winnen?

    Dat verandering mogelijk is, is voldoende aangetoond met de revoluties van 2011. Dat een revolutionaire opstand een enorm effect heeft en een sneeuwbaleffect in de regio kan veroorzaken, is ook aangetoond. Nu komt de vraag hoe het revolutionaire proces tot de logische conclusies kan doorgetrokken worden.

    Daartoe moet aansluiting gezocht worden bij de tradities van zelforganisatie die tijdens de eerste opgang van revolutie tot stand kwamen. Met comités op de werkvloer, in de scholen, in de wijken,… die bovendien lokaal, regionaal en nationaal gecoördineerd worden door democratisch verkozen vertegenwoordigers, kan de basis gelegd worden om ook de commandoposten van de economie in publieke handen te nemen om tot een massaal plan van publieke investeringen in infrastructuur en sociaal nuttige jobs over te gaan.

    Om een dergelijk programma van democratische socialistische planning in het belang van de meerderheid van de bevolking af te dwingen, moet de strijd op alle vlakken georganiseerd worden. Dat betekent onder meer het in handen nemen van de vakbonden en de creatie van een massaal politiek alternatief. Het zou een eerste stap kunnen vormen in de richting van een vrijwillige socialistische federatie van Noord-Afrika en het Midden-Oosten.

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop