Tag: nationale kwestie

  • Verworvenheden en sociale zekerheid verdedigen: met een unitair België, of met een verenigde arbeidersbeweging in strijd?

    Wat in 2024? Reactie op ‘We are one’

    De mogelijkheid van een nieuwe staatshervorming in 2024 is reëel. Wat kunnen we verwachten? Een nieuwe besparingsronde verborgen achter een overdracht van bevoegdheden zonder bijhorende middelen? Een nieuwe periode van communautaire complicaties? Het in vraag stellen van de sociale zekerheid? De PVDA leverde een bijdrage aan het debat met het boek ‘We are One’ geschreven door David Pestiau. Het boek wordt voorgesteld als een manifest voor de eenheid van België. Hieronder onze reactie op dat standpunt. 

    Dossier door Baptiste uit maandblad De Linkse Socialist

    Het gevaar wordt reeds aan het begin van het boek omschreven: er is het risico dat met een staatshervorming in 2024 een ‘point of no return’ wordt overschreden in de richting van een opsplitsing van het land waarbij onze sociale verworvenheden en in het bijzonder de sociale zekerheid bedreigd zijn. Wie zorgt voor deze dreiging? Voornamelijk twee Vlaamse politieke partijen: N-VA en Vlaams Belang.

    Het stoppen van N-VA en Vlaams Belang is een enorme uitdaging bij de verkiezingen. Onder het mom van zogenaamde ‘sociale rechtvaardigheid’ voor hardwerkende Vlamingen tegenover de ‘profiteurs’, proberen deze partijen de werkende klasse te verdelen om de belangen van de bazen beter te dienen. Het aanwakkeren van verdeeldheid tussen gemeenschappen is daar onderdeel van, net als racisme, seksisme en allerhande vormen van discriminatie. Het is duidelijk dat de volgende staatshervorming een sleutelmoment zal zijn voor de N-VA, die alles in het werk zal stellen om verdeeldheden en ongelijkheden te institutionaliseren om zo de sociale zekerheid beter te kunnen aanvallen. Betekent dit echter dat de arbeidersbeweging in haar antwoord de eenheid van België centraal moet stellen?

    Eenheid van België verdedigen om de pogingen tot verdeling van de werkende klasse te stoppen?

    Wij zijn het met de PVDA eens over de bedoelingen en de politieke strategie van de N-VA. We denken echter niet dat een pleidooi voor de eenheid en het imago van België deel uitmaakt van onze wapens om te strijden tegen rechts en extreemrechts en om onze sociale verworvenheden te verdedigen. 

    Het beleid van communautaire verdeeldheid moet gestopt worden. Elke ernstige studie toont aan dat separatisme geen prioriteit is voor de bevolking, in geen enkele gemeenschap in België. Integendeel: de meerderheid van de bevolking wil sociale prioriteiten stellen in alle delen van het land. Zes op de zeven Vlamingen zijn tegen separatisme, een meerderheid van de Belgen is voorstander van het belasten van grote vermogens en het optrekken van de pensioenen tot minimum 1500 euro netto. Hoe is het mogelijk dat partijen die daar haaks op staan, zoals N-VA en Vlaams Belang, uiteindelijk het laken naar zich toe kunnen trekken bij verkiezingen?

    Geen enkele van de historische partijen in het Belgische politieke landschap verdedigt nog de belangen van de werkende klasse, zelfs niet in woorden. Erger nog: allemaal namen ze deel aan regeringen die onze sociale verworvenheden en openbare diensten afbouwden. De lijst van aanvallen is lang: verhoging van de pensioenleeftijd, moeilijker toegang tot werkloosheidsuitkeringen, kapot bespaarde gezondheidszorg, vermarkting van het onderwijs, ontmanteling van de index en bevriezing van de lonen. Decennia van neoliberaal besparingsbeleid en beheer van een kapitalistisch systeem in crisis hebben geleid tot een achteruitgang van de levensstandaard van de armsten en van de volledige werkende klasse. Dit leidt tot een groeiende afkeer tegen het volledige politieke establishment, waaronder de traditionele partijen en de instellingen van het kapitalisme. In deze context van sociale achteruitgang is er een vruchtbare voedingsbodem voor discriminatie, pogingen tot verdeeldheid en extreemrechts, dat op cynische wijze de woede probeert af te wenden. Als de arbeidersbeweging en de linkerzijde onvoldoende antwoorden biedt, is er meer ruimte voor rechtse populistische en extreemrechtse formaties. Het is die voedingsbodem die we moeten aanpakken om het gras onder de voeten van N-VA en Vlaams Belang weg te maaien.

    Die decennia van neoliberaal besparingsbeleid gingen gepaard met staatshervormingen en overdracht van bevoegdheden zonder de middelen om deze te waarborgen. Deze ‘salamitactiek’ van de regeringen had als doel om te besparen, door sector per sector en gemeenschap per gemeenschap op te zadelen met een tekort aan middelen. Zo wilden de regeringen meteen ook een eengemaakt arbeidersverzet hiertegen vermijden. Dit is niet de enige tactiek die voor de besparingspolitiek werd gebruikt. Elders in Europa werd er bespaard zonder dat er sprake was van staatshervormingen en soms gebeurde het harder dan bij ons. Het gaat niet zozeer om het machtsniveau waarop bevoegdheden worden uitgeoefend, maar om de middelen die ervoor beschikbaar zijn. Voor de werkende klasse is het essentieel om de verloren middelen terug te eisen en niet zozeer om bevoegdheden over te dragen aan een ander machtsniveau of om de Belgische nationale identiteit te verdedigen. 

    Hoe onze sociale verworvenheden verdedigen?

    De PVDA stelt terecht de administratieve complicaties en aberraties aan de kaak die tussen de verschillende gefedereerde entiteiten kunnen bestaan, wat tot verspilling leidt. Betekent dit dat een herfederalisering schaalvoordelen zal opleveren en een betere financiering van diensten en behoeften mogelijk zal maken? We denken dat dit een vergissing is. ‘Schaalvoordelen’ is voor veel werkenden een vies woord dat geassocieerd wordt met afdankingen en besparingen als een bedrijf een ander overneemt. Het is moeilijk voor te stellen dat dergelijke schaalvoordelen, zelfs indien ze worden bereikt, automatisch zouden gebruikt worden om de middelen voor de diensten aan de werkende klasse te verhogen, ongeacht van de politieke krachten die de regering vormen. Het is veeleer te verwachten dat de traditionele partijen deze schaalvoordelen zouden gebruiken om het begrotingstekort terug te dringen. Wat zou een progressieve regering met die schaalvoordelen kunnen doen? Dat zou slechts een druppel op een hete plaat vormen aangezien deze besparingen onbeduidend zijn in vergelijking met de decennia van besparingsbeleid. 

    In de vijf jaar voor de pandemie werd 2,3 miljard bespaard op de gezondheidszorg. Alles is precairder geworden: het aantal bedden in verhouding tot de bevolking is afgenomen, het aantal patiënten per verpleegkundige is toegenomen, de hoeveelheid diensten per ziekenhuis nam ook af, de wachttijden voor raadplegingen of verzorging nemen toe … Het is duidelijk dat een eenvoudige herfederalisering van de geregionaliseerde delen niet zal volstaan om de jarenlange onderfinanciering aan te pakken. Zelfs de 1 miljard euro extra voor de zorg, na strijd van het personeel voor en tijdens de pandemie, volstaan duidelijk niet. De gezondheidszorg toont overigens dat we voorzichtig moeten zijn met het bepleiten van schaalvoordelen. Het is net dat argument dat gebruikt wordt om diensten binnen ziekenhuisnetwerken te rationaliseren en om nogmaals voor te stellen om kraamafdelingen te sluiten. Onder dit systeem betekent schaalvoordeel steeds een verhoging van de winsten van de kapitalisten.

    Het heeft geen zin om er omheen te draaien: we moeten het geld halen waar het zit om de diensten en de sociale bescherming die we nodig hebben te financieren, of het nu gemeentelijke, regionale of federale diensten zijn. Nooit in de geschiedenis is er zoveel rijkdom geweest in de samenleving, maar die wordt door een minderheid ingepikt. Hoewel de economie tot stilstand kwam en veel gezinnen hun inkomen verloren in 2020, keerden de bedrijven van de Bel20 5 miljard euro aan dividenden uit aan hun aandeelhouders. Om nog maar te zwijgen over belastingontduiking: naar schatting zorgen allerhande methoden van al dan niet legale belastingontduiking ervoor dat er jaarlijks 30 miljard euro inkomsten misgelopen worden. De pandemie was een schok voor de economie, maar het ongelijk verdelen van de rijkdom werd niet verstoord. Integendeel!

    Is het op federaal vlak dat de tekorten en ongelijkheid kunnen aangepakt worden?

    De PVDA pleit voor een recentralisatie van alle fiscaliteit op federaal niveau om de belastingconcurrentie tussen de regio’s te doorbreken en een rechtvaardiger belastingstelsel op nationaal vlak mogelijk te maken, onder meer door de invoering van een miljonairstaks.  

    Zo’n miljonairstaks zou 8 miljard euro opbrengen en zorgen voor een meer evenwichtige fiscaliteit. Is dat de sleutel tot verandering? Uiteraard zijn we voorstander van progressieve hervormingen, ook op fiscaal gebied. We kunnen echter niet voorbijgaan aan de beperkingen die er zijn: een dergelijk voorstel laat nog veel ruimte voor initiatief aan de superrijken en bazen. We weten ondertussen dat de kapitalisten over een leger van advocaten en fiscale spitstechnologie beschikken om belastingen te ontwijken. Ze aarzelen niet om de traditionele media en dreigementen in te zetten tegen elke progressieve hervorming. Dit kan opnieuw leiden tot belastingontduiking. We moeten hierop van bij het begin voorbereid zijn. Bovendien heeft een dergelijke belasting enkel betrekking op het persoonlijke vermogen van de superrijken, terwijl naar de wortels van de winsten moet gekeken worden: de productie in de grote bedrijven. Het betekent dat een miljonairstaks niet tot die taks zelf mag beperkt zijn, maar het uitgangspunt moet zijn van een strijd om de controle over de in de samenleving geproduceerde rijkdom. Dit vereist de nationalisatie van de financiële sector en andere economische sleutelsectoren. Alleen op die manier kan de ongelijke verdeling van de rijkdom doorbroken worden en kunnen onze diensten en sociale bescherming de middelen krijgen die nodig zijn.

    Is het op federaal vlak dat maatschappelijke problemen het best kunnen aangepakt worden? 

    De afgelopen maanden waren er twee grote rampen in de samenleving: de verschillende Covid-golven met de bijhorende gezondheidscrisis en de overstromingen van juli 2021. Beide gebeurtenissen zijn zeer verschillend van aard, maar er zijn ook veel overeenkomsten. In beide gevallen is er een totaal gebrek aan voorbereiding op de schade, ondanks tamelijk feitelijke waarschuwingen. Dit werd gevolgd door verlamming in het heetst van de ramp en vervolgens een onvermogen om van de fouten te leren en het beleid bij te sturen. 

    De PVDA verklaart dit door de versnippering van de bevoegdheden tussen de gefedereerde entiteiten bij het antwoord op dergelijke gebeurtenissen. Tijdens de pandemie kibbelden zeven ministers van Volksgezondheid soms, op andere momenten waren ze het roerend eens. Bij de overstromingen legden de waarschuwingen van het European Flood Awareness System een kronkelend parkoers af in de marge van de verschillende entiteiten. Kan een sterker federaal niveau dergelijke problemen oplossen?

    Toen de federale regering het beheer van de pandemie overnam via de overlegcomités, werd de stem van de federale regering wel gehoord, maar dit volstond niet om de uitdagingen het hoofd te bieden. Ziekenhuizen kampen nog steeds met hetzelfde gebrek aan middelen en personeel. De komst van elke golf volgt hetzelfde ondoeltreffende patroon: eerst oproepen om te leven alsof er niets aan de hand is ondanks de negatieve signalen, vervolgens paniek en een crisissituatie in de ziekenhuizen waarbij er een bocht van 180 graden genomen wordt met tal van beperkingen voor jongeren en werkenden, behalve dan om te gaan werken. In het geval van de overstromingen speelde het federale niveau minder, gezien het regionale karakter van de gebeurtenissen. Maar in alle gevallen zit het probleem niet zozeer bij welk niveau bevoegd is. 

    Zowel inzake herhuisvesting en schadeloosstelling van de slachtoffers, herstel van de woningen, herstel van de civiele bescherming (op basis van de federale defensiemiddelen) of het herorganiseren van de ruimtelijke ordening werd er geen enkele vooruitgang geboekt en wordt iedereen aan zijn lot overgelaten.

    De reden hiervoor is telkens dezelfde: de regeringen zijn niet bereid om de bestaande behoeften centraal te stellen en daarvoor de middelen te zoeken waar ze zich bevinden. Door alle bevoegdheden naar het federale niveau te verschuiven, wordt dat probleem niet opgelost. Het is immers een kwestie van middelen die met de bevoegdheden gepaard gaan. 

    Anderzijds toonden de recente rampen eens te meer het vermogen tot initiatief en solidariteit onder de bevolking. Toen er bij de civiele bescherming niemand meer was om de door het water ingesloten mensen te hulp te komen, waren het de buren die heldhaftig optraden en hulp boden om in de eerste levensbehoeften te voorzien. Toen er geen mondmaskers waren omdat defensie (federale bevoegdheid) de strategische reserves had vernietigd, waren het werkenden uit alle sectoren en gemeenschappen die stoffen maskers maakten en een essentiële functie vervulden.

    Hoe tot verandering komen?

    In ‘We are one’ worden solidariteit en eenheid van de werkende klasse verward met de eenheid van België. We denken dat deze veralgemening een vergissing is die de illusie wekt dat er een institutionele uitweg is uit de onzekerheid van de samenleving. Het idee wordt gecreëerd dat we onze sociale verworvenheden het beste kunnen verdedigen door de eenheid van België en een nationale identiteit centraal te stellen. 

    Ongelijkheid, bestaansonzekerheid en alle sociale misstanden die daaruit voortvloeien, vinden hun oorsprong in de grondslagen van het economisch systeem: het kapitalisme. Dit systeem maakt de verrijking mogelijk van een handvol ultra-rijken, gebaseerd op hun eigendom van de productiemiddelen, door de uitbuiting van 99% van de bevolking die leeft van hun werk. Rijkdom wordt geproduceerd om op korte termijn winst te maken, met alle verspilling, armoede, tekorten en maatschappelijke complicaties van dien. Er is geen institutionele ontsnapping aan dit systeem, de tegenstrijdigheden ervan zullen altijd naar voren komen.

    Er is geen binnenweg: we moeten de grondslagen van dit systeem onder ogen zien en ons voorbereiden op een confrontatie met het kapitalisme. Onze kracht is de eenheid en solidariteit van de werkende klasse doorheen strijd, niet de eenheid van een natiestaat. Zoals David Pestieau in ‘We Are One’ terecht opmerkt, is het door arbeidersstrijd dat onze sociale zekerheid en andere verworvenheden afgedwongen zijn. Het zal eveneens door mobilisatie en eengemaakte strijd zijn dat we onze levensomstandigheden verdedigen en nieuwe sociale verworvenheden kunnen afdwingen. Die eenheid versterken we door te vertrekken van de noden van de werkende klasse, niet door wellicht vruchteloos te zoeken naar elementen waarrond een brede klassenoverstijgende ‘nationale eenheid’ mogelijk is. Die laatste zoektocht levert in het boek gemeenplaatsen op over het volkse België van Jacques Brel over frieten tot geuze. Daar is de werkende klasse niet veel mee in de strijd voor jobs, arbeidsomstandigheden, openbare diensten, betaalbare huisvesting …

    Wij hangen geen enkel nationalisme aan en beoordelen elk voorstel op basis van de vraag of het de arbeidersbeweging vooruit helpt of stappen terug doet nemen. Wat voor ons van belang is, is de eenheid van de Belgische arbeidersklasse, niet de eenheid van België. We hechten geen geloof aan institutionele oplossingen, niet als ze een verdere regionalisering invoeren, maar ook niet als het om een herfederalisering gaat. Binnen het kader van het kapitalisme is een fundamentele oplossing van de nationale kwestie niet mogelijk, enkel machtsverschuivingen tussen de samenstellende delen.  

    De werkende klasse is doorheen eengemaakte strijd in staat om het economische systeem omver te werpen en te bouwen aan een samenleving waarin alle rijkdom wordt geproduceerd en verdeeld naar behoefte, door middel van een democratisch geplande economie. De strijd voor maatschappijverandering start nationaal, maar moet internationalistisch gevoerd worden om het kapitalisme effectief omver te werpen. Een internationaal democratisch geplande economie, dat is het socialisme waar wij voor vechten.

     

     

    Wie wil het einde van België?

    In het boek ‘We are one’ wordt beschreven hoe het Vlaams Belang en de N-VA elk met hun eigen strategie, maar met een zelfde doel, opkomen voor het einde van België. Het doel is om het sociale weefsel te breken en van het land een paradijs voor de bazen te maken.

    Er dringt zich een nuancering op. N-VA geeft toe dat het voor VOKA rijdt, maar dit betekent niet dat de belangen van de burgerij eenduidig zijn op communautair vlak. De burgerij is steeds georganiseerd op basis van de natiestaat, België is daarin geen uitzondering. De laag in de Vlaamse werkgeversfederatie die het communautaire debat aanwakkert, wordt vooral gedomineerd door kleinere bazen die een hardere opstelling tegen de arbeidersbeweging willen. 

    Dit is niet onbelangrijk: een groot deel van de Belgische burgerij staat niet zo welwillend tegenover de communautaire agitatie van de kleine bazen uit Vlaanderen. Soms komt het de volledige burgerij uit als ze daardoor kan profiteren van de sociale achteruitgang die N-VA organiseert. Maar op andere ogenblikken versterkt de burgerij de natiestaat als hefboom om haar economische en politieke dominantie te consolideren. Wellicht zal de burgerij vandaag eerst op federaal vlak nieuwe economische beleidskeuzes doorvoeren. De meeste traditionele partijen gaan daarin mee als verdedigers van de belangen van de Belgische burgerij.

  • Hoe de bolsjewieken met de nationale kwestie omgingen

    In zijn toespraak om de invasie van Oekraïne goed te praten, haalde Poetin hard uit naar de Bolsjewieken onder Lenin. Hij verweet hen de erkenning van het recht op zelfbeschikking voor onder meer Oekraïne. Poetin stelde zich op de positie van Stalin die voorstander was van een gecentraliseerde Russische federatie in plaats van een samenwerking tussen socialistische republieken. De aanval op de bolsjewistische benadering over de nationale kwestie, is een gelegenheid om deze eens gedetailleerder toe te lichten. In onderstaand dossier uit onze archieven doet Rob Jones van ISA in Rusland dit. 

    Meer dan een eeuw na de Oktoberrevolutie blijft de aanpak van de Bolsjewieken rond de nationale kwestie een lichtend voorbeeld van wat er mogelijk is inzake het oplossen van nationale conflicten als echte socialistische regeringen aan de macht komen.

    Dit is zeker van belang in de 21e eeuw, op een ogenblik dat het kapitalistisch bewind leidt tot moorddadige conflicten in Darfoer, Congo of het Midden-Oosten. De nationale kwesties blijven bovendien onopgelost in onder meer Catalonië, Schotland, Ierland, België en elders. Het wakkerde brutale conflicten aan in de Balkan, Kaukasus, Centraal-Azië en Oekraïne.

    Twee bloedige oorlogen in Tsjetsjenië en de behandeling van nationale minderheden tonen hoe de heersende elite in het moderne kapitalistische Rusland helemaal niets gemeen heeft met de bolsjewieken. Een recente aanval in Surgut, een Siberische oliestad, waarbij een jonge moslim met een mes in een winkelcentrum rondliep, was duidelijk het gevolg van het racistische beleid en de acties van extreemrechts. Onlangs nog viel de oproerpolitie een café in de stad binnen en dwong het alle aanwezigen om hun baard af te scheren. Dit gebeurde onder het excuus dat de aanwezigen mogelijk Wahhabisten waren.

    De bolsjewieken onder leiding van Lenin hebben daarentegen steeds de rechten van nationale en etnische minderheden gesteund. Lenin was zijn tijd ver vooruit en bekritiseerde zelfs het gebruik in de alledaagse taal van nationale stereotypen zoals het woord ‘Khokhol’ om Oekraïners te beschrijven. Niet alleen wordt dit woord nog steeds op grote schaal gebruikt, het werd onlangs nog aangevuld met officiële Russische propaganda die Oekraïne als een fascistische staat voorstelde.

    De taalkwestie

    De bolsjewieken waren zeer gevoelig voor de taalkwestie en ondernamen bewuste stappen om het gebruik van minderheidstalen te ondersteunen. Lenin sprak zich uit tegen de erkenning van specifieke talen als ‘staatstalen’, vooral wanneer dat betekende dat belangrijke taalminderheden werden gediscrimineerd. Toch hebben de pogingen van de nieuwe kapitalistische regeringen om het gebruik van de Russische taal te beperken in de jaren negentig van de vorige eeuw geleid tot ernstige etnische conflicten in Moldavië en tot ernstige spanningen in de Baltische staten, wat lijnrecht tegenover de benadering van de bolsjewieken stond.

    Onder president Nazarbayev werd in Kazachstan bij elk sociaal conflict, bijvoorbeeld tijdens de staking van de oliearbeiders van Zhenaozen, beroep gedaan op zogenaamde ‘Nationaal-patriotten’ en ‘Nationaal-democraten’ (rechtse nationalisten) om beperkingen op te leggen aan de Russische taal. De dreiging van een beperking van het gebruik van het Russisch in Oekraïne volstond om de spanningen, die tot het conflict in Oost-Oekraïne hebben geleid, op te voeren. De regering van Poetin heeft op hypocriete wijze de aanval op de rechten van Russischtaligen in Oekraïne gebruikt om in te grijpen in Oost-Oekraïne, maar nu kondigde dezelfde regering aan dat de financiering van het onderwijs in de vele minderheidstalen van Rusland wordt stopgezet. Dit leidt tot ontevredenheid in republieken als Tatarstan.

    Verklaring over de rechten van de volkeren van Rusland*

    De bolsjewieken waren principiële voorstanders van het zelfbeschikkingsrecht van de volkeren. Binnen enkele dagen na de Oktoberrevolutie werd de Verklaring over de Rechten van de Volkeren van Rusland gepubliceerd. In tegenstelling tot de benadering van de moderne diplomatie, waarin verschillende partijen hun werkelijke intentie verbergen en verhullen voor de bevolking, werd in deze revolutionaire verklaring op een duidelijke, transparante en beknopte manier gesteld dat, gezien de geschiedenis van repressie en wanbeheer, er onmiddellijk een einde moet komen aan de ‘vrijheid’ van pogroms, slavernij en aanvallen. Er moet sprake zijn van gelijkheid en soevereiniteit van de Russische nationaliteiten, het recht van de Russische volkeren op zelfbeschikking tot en met het recht om een eigen staat te vormen, de afschaffing van alle nationale en religieuze voorrechten en beperkingen. Dit alles moest de vrije ontwikkeling van nationale minderheden en etnische groepen die Russisch grondgebied bevolkten mogelijk maken.

    (*In de Russische taal zijn er twee woorden voor Russisch. ‘Russisch’ verwijst naar de etniciteit Russisch, terwijl ‘Rossiskiy’ verwijst naar iedereen die in Rusland woont. Onder de tsaar was het land het ‘Russische rijk’, onder de bolsjewieken was het de ‘Rossiskaya Sovjet Federatie van Socialistische Republieken’. De ‘volkeren van Rusland’ verwijst naar alle nationaliteiten die in Rusland leven)

    De Voorlopige Regering

    Op zich was dit een reëel contrast met het standpunt van de verschillende regeringen die Rusland na de revolutie van februari 1917 hebben geregeerd. De spontane volksopstand die het tsaristische autoritarisme in februari omverwierp, werd gedreven door de arbeiders-, soldaats- en boerenmassa’s die geloofden dat er als gevolg daarvan een vrije en democratische samenleving in Rusland zou ontstaan – velen geloofden dat dit zou leiden tot een socialistische samenleving. Maar de realiteit was heel anders.

    De nieuwe burgerlijke coalitie weigerde niet alleen de deelname van Rusland aan de Eerste Wereldoorlog te beëindigen of de boerenbevolking land te schenken, maar weigerde ook de talrijke volkeren en naties van het voormalige tsaristische rijk vrijheid te verlenen. Zo stuurde ze al in maart een bevel naar Finland om zijn status als onderdeel van het Russische rijk, zoals gedefinieerd door de voormalige tsaar in de 18e eeuw, te bevestigen. Toen de Finse Sejm (parlement) in juli een resolutie aannam waarin stond dat zij alleen “beslist, bevestigt en decreteert over de uitvoering van alle Finse wetten, waaronder die over financiën, belastingen en gewoonten”, stuurde de Voorlopige Regering troepen om het parlement te ontbinden. De Voorlopige Regering verordende dat alle kwesties van de rechten van de Russische volkeren zouden beslist worden door de Grondwetgevende Vergadering. Maar toen de Voorlopige Regering uiteindelijk een standpunt publiceerde over de rechten van de naties om dit aan de grondwetgevende vergadering voor te stellen, verklaarde zij heel duidelijk dat zij de “Russische staat als één en ondeelbaar” beschouwde.

    Bolsjewieken kennen recht op zelfbeschikking toe

    Terwijl de “burgerlijke democratie” die Rusland van februari tot oktober regeerde, suggereerde dat de nieuwe “democratie” vrijheid voor de verschillende naties en volkeren zou omvatten, maar haar beloften niet nakwam, ging de nieuwe Sovjetregering onder leiding van de bolsjewieken niet alleen over tot verklaringen, maar werd alles in het werk gesteld om het recht op zelfbeschikking effectief uit te voeren. Het duurde minder dan een week voordat de nieuwe Sovjetregering het recht op onafhankelijkheid van Finland erkende. Dit werd snel gevolgd door steun voor de onafhankelijkheid van Oekraïne, Moldavië, Litouwen, Estland, Transkaukasië, Wit-Rusland, Polen en Letland. Ondanks alle complicaties en moeilijkheden, en ondanks het feit dat deze nieuwe onafhankelijke landen in het algemeen burgerlijk-nationalistisch waren in plaats van Sovjet-gezind, respecteerde de bolsjewistische regering deze rechten.

    Centraal-Azië, de focus van het imperialistische “Grote Spel” was in 1917 nauwelijks uit een vorm van feodalisme voortgekomen. Hoewel het deel uitmaakte van het tsaristische rijk, werd het geregeerd door een reeks feodale Khans zonder geconsolideerde naties. Een arbeidersklasse bestond nauwelijks, in het beste geval bestond deze uit de spoorweg- en infrastructuurwerkers, waarvan de meesten Russen waren en Russisch spraken. De lokale elites waren gedurende vele tientallen jaren gedwongen zich te onderwerpen aan de tsaristische dictaten, gesteund door het leger, zodat ze de revolutie zagen als een kans om te ontsnappen aan de Russische overheersing. De bolsjewieken stelden alles in het werk om de ontwikkeling van een socialistisch bewustzijn en een sovjetdemocratie in deze regio te bevorderen, maar tegelijk erkenden ze de realiteit. De bolsjewieken stelden zich terughoudend op om een goede wil te tonen aan de verschillende nationaliteiten.

    De Khan van Khorezm (in een gebied dat nu onder Turkmenistan valt) bleef aan de macht tot in 1920, toen hij werd omvergeworpen door een volksopstand die werd gesteund door de troepen van het Rode Leger. De nieuwe Russische Socialistische Federatie erkende de Sovjet-Republiek Khorezm als een onafhankelijke staat – die publiekelijk afstand deed van alle aanspraken op grondgebied en een vrijwillige economische en militaire unie met de nieuwe staat aanbood. Alle eigendommen en grond die ooit aan de Russische staat toebehoorden, evenals de administratieve structuren, werden aan de nieuwe regering overgedragen zonder dat er een vergoeding werd geëist. Er werd financiële steun verleend om scholen te bouwen, campagne te voeren om een einde te maken aan het analfabetisme en om kanalen, wegen en een telegraafsysteem aan te leggen.

    Polen

    Aan het andere eind van het grote voormalige tsaristische rijk lag Polen. Meer dan honderd jaar voor 1917 was het verdeeld onder het Oostenrijkse, Pruisische en Russische rijk. Toen deze rijken aan het einde van de oorlog ineenstortten en de Russische revolutie zich over alle gebieden van het voormalige tsaristische rijk verspreidde, bevond Polen zich in een nieuwe situatie – in staat om zich te verenigen en de onafhankelijkheid op te eisen. De bolsjewistische regering erkende het Poolse Nationale Comité als vertegenwoordiger van Polen.

    De nieuwe Poolse voorlopige regering onder leiding van Pilsudski – toen nog leider van de Poolse Socialistische Partij – introduceerde onder druk van de massa’s de 8-urige werkdag, stemrecht voor vrouwen en gratis onderwijs. Pilsudski kondigde echter aan dat hij “uit de socialistische bus stapte bij de halte genaamd onafhankelijkheid”.

    De nieuwe regering trad op tegen de opkomende sovjets en arbeidersraden, arresteerde de communisten en maakte gebruik van de gelegenheid van de burgeroorlog in Rusland om het Poolse grondgebied uit te breiden. Poolse troepen vielen Litouwen binnen en vormden, gesteund door de westerse mogendheden, een bondgenootschap met de Oekraïense nationalist Petlura en trokken naar Oekraïne, waarbij ze uiteindelijk Kiev veroverden. Er was een beslissende tegenaanval nodig van het Rode Leger om hen terug te dwingen naar Warschau.

    Desondanks benadrukte Lenin tijdens de vredesonderhandelingen met Polen dat “het beleid van de Russische Socialistische Federatie van Sovjet-Republieken (RSFSR) ten aanzien van Polen niet gebaseerd is op tijdelijke militaire of diplomatieke voordelen, maar op het absolute en onbreekbare recht op zelfbeschikking. De RSFSR erkent onvoorwaardelijk de onafhankelijkheid en soevereiniteit van de Republiek Polen, en erkent dit vanaf het moment dat de Poolse staat werd opgericht.”

    De strijd van Lenin

    Lenin heeft er hard voor gevochten dat het “recht van naties op zelfbeschikking” in het programma van de bolsjewistische partij werd opgenomen. Zijn meningsverschillen met Rosa Luxemburg, die geloofde dat een dergelijke eis de aandacht zou afleiden van de klassenstrijd, zijn bekend. Haar argumenten werden gedeeld door vooraanstaande bolsjewieken als Karl Radek, Georgi Pjatakov en Nikolaj Boecharin.

    Als onderdeel van de polemiek over deze kwestie moedigde Lenin Stalin aan om zijn pamflet over de nationale kwestie te schrijven, hoewel hij het nodig vond om zich al in dit vroege stadium te verzetten tegen elementen van Stalin’s aanpak. Hij was het niet eens met Stalins rigide definitie van een natie als “historisch gevormde, stabiele gemeenschap van mensen, gevormd op basis van een gemeenschappelijke taal, territorium, economisch leven en psychologische samenstelling die zich manifesteert in een gemeenschappelijke cultuur”, wat de rechten van veel volkeren, met name de Joden, zou hebben uitgesloten. Lenin was het ook niet eens met het standpunt dat Stalin en Boecharin in 1919 voorstelden om de arbeidersklasse van elke natie het recht op zelfbeschikking te geven. Hij stelde dat, zoals veel van de volkeren in het Russische rijk – waaronder de Kuvash, Bashkir, Turkmenen, Kirgizië en Oezbeekse volkeren – leefden in gebieden die nog sociaal en economisch onontwikkeld waren, zij tot nu toe geen kans hadden om zelfs klassen te ontwikkelen, laat staan klassenbewustzijn. Toch betoogde Stalin al in 1918 dat “de slogan van zelfbeschikking achterhaald is en ondergeschikt moet worden gemaakt aan de principes van het socialisme.” Tegen oktober 1920 zei hij dat oproepen tot afscheiding van de grensregio’s van Rusland “verworpen moesten worden, niet alleen omdat ze in strijd zijn met de formulering van de kwestie van de oprichting van een unie tussen het centrum en de grensregio’s, maar vooral omdat ze fundamenteel in strijd zijn met de belangen van de massa van de mensen in zowel het centrum als de grensregio’s.”

    Oekraïne

    Helaas was Stalin niet de enige die deze dit standpunt innam. Toen de Februarirevolutie uitbrak, waren er in Kiev, de hoofdstad en het industriële centrum van Oekraïne, slechts 200 bolsjewieken, en ze waren nauwelijks georganiseerd. In oktober bedroeg hun aantal 800. In reactie op februari richtten de leiders van de Oekraïense burgerij de Tsentralnaya rada (Centrale Sovjet) op als “een regering van alle Oekraïners” en eisten het recht op zelfbeschikking op.

    De leiders van de bolsjewieken in Kiev erkenden niet het belang van de nationale kwestie en zeiden dat deze ondergeschikt was aan die van de klassenstrijd. Terwijl ze deelnamen aan de algemene volledig Russische strijd tegen de voorlopige regering in Petrograd, verlieten ze de Tsentralnaya rada om de opbouw van de natie voort te zetten – met inbegrip van de oprichting van overheidsstructuren en strijdkrachten.

    Na oktober namen zij deel aan een blok samen met de mensjewieken en de aanhangers van de Bund, die de “Tsentralnaya rada” erkenden als de legitieme regering en verklaarden dat elke oppositie tegen deze rada “uitsluitend van vreedzame aard” moest zijn. Zij verwierpen het standpunt van andere Oekraïense bolsjewieken die stelden dat het “noodzakelijk was om een compromisloze strijd tegen de rada te voeren en in geen geval om er afspraken mee te maken.” Als gevolg daarvan behield de Tsentralnaya rada een sterke positie als regering in Oekraïne en werd de Sovjetovername vertraagd en aanzienlijk verzwakt – waardoor de burgeroorlog in Oekraïne veel complexer en langduriger werd dan het geval zou zijn geweest als de bolsjewieken in Kiev daadkrachtig hadden gehandeld.

    Nationale kwestie en het Rode Leger

    Ondanks de moeilijkheden in Oekraïne speelde de aanpak van Lenin een cruciale rol in het verzekeren van de overwinning van de Sovjets in de burgeroorlog, niet in het minst omdat de meeste Witte Legers tegen elke vorm van zelfbeschikking waren. In de Kaukasus maakte de Witte Generaal Deniken duidelijk dat hij zich verzette tegen nationale rechten omdat “Rusland één en ondeelbaar moet zijn.” Zelfs nationalistische groeperingen die tegen de bolsjewieken in het algemeen waren, zagen de belofte van zelfbeschikking als een goede reden om op zijn minst de neutraliteit te handhaven. In veel gevallen was de belofte voldoende om hele nationaliteiten voor zich te winnen.

    Een kritische beslissing had betrekking op de beslissing om het Rode Leger te baseren op territoriale eenheden op basis van “je dient waar je woont”. Het oude tsaristische leger was Russisch – in die gevallen waarin leden van nationale minderheden dienden, werden ze, met uitzondering van de Kozakken, in reguliere eenheden weggestuurd ver weg van huis, en werd van hen verwacht dat ze Russisch spraken. Maar het Rode leger onder Trotski had een andere aanpak. Hele eenheden van het Rode Leger waren gebaseerd op de verschillende nationaliteiten in hun eigen taal en met veel militaire publicaties in niet-Russische talen. Dit hielp het Rode Leger om de bevolking van die gebieden te veroveren waar andere nationaliteiten de overhand hadden. Veel joodse groepen richtten hun eigen eenheden op tegen de pogroms die door generaal Kolchak en anderen werden opgezet. In Kazan, de hoofdstad van Tatarstan, werd zelfs een school van islamitische officieren van het Rode Leger opgericht. In 1919 sloot het hele nationale leger van Bashkiria, een islamitische regio die zich uitstrekt van de Wolga tot de Oeral, zich aan bij het Rode Leger en richtte de Sovjet Socialistische Republiek Bashkir op.

    Overal waar ze werden opgericht, kregen deze nationale formaties enorme materiële steun op het gebied van onderwijs en gezondheid, met name in de campagne om een einde te maken aan het analfabetisme. Ondanks de burgeroorlog groeide het aantal universiteiten in het nieuwe socialistische land van 63 in 1917 tot 248 in 1923. Terwijl een frontale botsing met voorstanders van de moslimreligie werd vermeden, werd actief geageerd tegen polygamie, de verkoop van bruiden en de praktijk dat echtscheidingen enkel werden toegestaan als de man ermee instemde. Helaas was deze aanpak een van de slachtoffers van de opkomst van het stalinisme, dat in de jaren dertig van de vorige eeuw de Russische taal opnieuw invoerde als voertaal en werden militaire publicaties in andere talen gestopt.

    Er zijn fouten gemaakt

    Om een gevoelige en flexibele benadering tegenover de verschillende nationaliteiten te behouden, waren er veel discussies nodig en vaak ook directe interventies van Lenin of zijn aanhangers om fouten te corrigeren. Terwijl de bolsjewieken voorstander waren van de vrijwillige collectivisering van land, waarschuwde Lenin dat het in regio’s als Centraal-Azië en de Kaukasus voorbarig zou zijn om dit door te drukken. Hij pleitte zelfs tegen de nationalisatie van de olie-industrie in Azerbeidzjan, omdat hij vreesde dat de arbeidersklasse nog niet voldoende ontwikkeld was en dit zou leiden tot een verstoring van de bevoorrading tijdens de burgeroorlog.

    In sommige gebieden werden de nationaliteiten, ondanks Lenin’s aanpak, onhandig behandeld. De bolsjewistische revolutie had nauwelijks Centraal-Azië bereikt toen lokale intellectuelen en nationale elites de kans zagen om autonomie of zelfs nieuwe nationale republieken te ontwikkelen. Maar de revolutie kwam via de spoorwegarbeiders en ontbond de troepen, die bijna allemaal Russisch spraken. Zij richtten de Tashkentse Sovjet van Arbeiders en Soldaten op en verklaarden zich tot ‘Sovjetmacht’. Zij stelden dat moslims geen posities in de nieuwe staten mochten innemen en dat het niet nodig was om boeren in de Sovjet-Unie op te nemen vanwege hun ‘achterlijkheid’. Hierdoor raakte de Sovjet-Unie geïsoleerd van 95% van de lokale bevolking. De poging om met militair geweld de nieuwe regering-Kokland omver te werpen, die pleitte voor de oprichting van een “democratische federale republiek Turkestan als onderdeel van de Russische Federatie”, liep stuk op het feit dat velen dit als een militaire bezetting zagen.

    De flexibele benadering van Lenin

    De houding van het ministerie van nationaliteiten van Stalin was aanvankelijk dat dit een lokale aangelegenheid was. Naarmate de Witte Legers in de regio werden verslagen, werd de vraag hoe de Sovjetmacht tot stand moest komen dringender. Frunze, die aan het hoofd stond van de opmars van het Rode Leger, stelde oorspronkelijk voor om de regio op te breken om het makkelijker te maken om te regeren. Dit stuitte op verzet van de lokale communisten, van wie velen de basisprincipes van het bolsjewistische beleid nauwelijks begrepen. Maar ze waren nog meer van streek toen Stalin aan het hoofd stond van een commissie die de oprichting van een verenigd Turkestaans Autonoom gebied als onderdeel van de Russische Federatie voorstelde.

    Uiteindelijk moest Lenin ingrijpen en het in te nemen standpunt herdefiniëren: er moest voor worden gezorgd dat het landbezit van de Russen gelijk werd gesteld aan dat van de lokale bevolking, terwijl de invloed van de Russische koelakken moest worden verminderd; er moest voor worden gezorgd dat alle centrale beslissingen die over Turkestan werden genomen alleen met toestemming van de lokale leiders werden genomen; er moest systematisch – “geleidelijk maar gestaag” – voorbereidingen worden getroffen voor de overdracht van de macht aan de lokale Sovjets van de werkende mensen met de algemene taak die wordt gedefinieerd als “niet het communisme, maar de omverwerping van het feodalisme.” Elke beslissing, zei hij, over “de kwestie van de verdeling van de Republiek in drie delen moet niet voortijdig worden genomen.”

    Korenisatie

    Andere vragen die veel tijd en energie kostten hadden betrekking op de “korenisatie” (“koren” betekent wortel), het principe dat de bolsjewieken zich in de nieuwe republieken en etnische gebieden hebben geworteld door lokale leiders te ontwikkelen in plaats van te vertrouwen op afgezanten uit het centrum.

    Bijzondere aandacht werd besteed aan de ontwikkeling van de nationale culturen, met name de talen. Lenin werd behoorlijk boos als hij hoorde dat sovjetambtenaren Russisch bleven gebruiken in die gebieden waar Russisch niet de lokale taal was: “De Sovjetmacht verschilt van elke burgerlijke en monarchale macht in die zin, dat zij de werkelijke dagelijkse belangen van de arbeidsmassa’s volledig vertegenwoordigt, maar dat is alleen mogelijk op voorwaarde dat de sovjetinstellingen in de moedertalen werken.”

    Helaas was een van de ergste belemmeringen voor de ontwikkeling van de nationale talen het ministerie van Nationaliteiten zelf, waarvan de ambtenaren vaak beweerden dat het voldoende was om alleen maar te vertalen vanuit het Russisch naar de lokale talen. Lenin antwoordde dat het juist de taak was om ervoor te zorgen dat de onderwijsautoriteiten leerkrachten zocht die vertrouwd zijn met de moedertalen en -culturen en dat ze moedertaalboeken ter beschikking stelden. Op een congres waar deze kwestie werd besproken, betoogde een van de sprekers dat “een internationale geest niet wordt bereikt door kinderen die elkaar niet kunnen begrijpen op één hoop te gooien, maar door de geest van de wereldrevolutie in de moedertaal te introduceren.”

    Om te helpen bij het opbouwen van draagvlak in de niet-Russische gebieden hebben de bolsjewieken een bewust beleid gevoerd om met linkse revolutionaire organisaties samen te werken en te proberen ze voor zich te winnen. In Oekraïne werd veel moeite gedaan en was veel geduld nodig om samen te werken met de “Borotba”-organisatie, in wezen een linkse sociaal-revolutionaire groepering met wortels op het platteland. Christian Rakovskii, een oude vriend en bondgenoot van Trotski, speelde een sleutelrol in dit werk. Tegelijkertijd werden tien nieuwe “communistische universiteiten” opgericht om nationale bolsjewistische kaders op te leiden. Even belangrijk was de enorme investering in het openstellen van het openbaar onderwijs voor onderricht in de nationale talen. In 1921 werden tien miljoen roebel toegewezen aan het onderwijs in de Wit-Russische en Oekraïense talen. Dit proces werd snel voltooid voor grote nationaliteiten zoals de Armeense, Georgische en Azerbeidzjaanse. Kleinere nationaliteiten deden er langer over. Maar de taak werd serieus genomen. In 1923 waren er 67 scholen die les gaven in het Mari, 57 in Kabardi, 159 in Komi, 51 in Kalmyk, 100 in Kirgizisch, 303 in Buriat en meer dan 2500 in de Tatarentaal. In Centraal-Azië bereikte het aantal nationale scholen, dat net voor de revolutie 300 bedroeg, tegen het einde van 1920 2100. Dit is van bijzonder belang omdat veel van de talen/dialecten in deze regio tot aan de revolutie ongeschreven waren. De invoering van nieuwe alfabetten, vaak gelatiniseerd, en de modernisering van het Russische alfabet droegen bij aan deze taak.

    Deze prestatie is des te indrukwekkender omdat de burgeroorlog het grootste deel van deze periode heeft gewoed. Vaak betekende dit een gebrek aan middelen. Scholen werden gebruikt om troepen in te kwartieren. En omdat veel gewillige leerkrachten betrokken waren bij de oorlogsinspanning, was het vaak moeilijk om er genoeg te vinden om les te geven. In Oekraïne waren er in 1917 zeer weinig Oekraïense taalonderwijzers, en hoewel er in 1923 al 45.000 waren, waren er twee keer zoveel nodig. De situatie verbeterde drastisch na het einde van de burgeroorlog.

    Kaukasië

    Zonder Lenins gevoelige en flexibele benadering van het nationale vraagstuk zou het veel moeilijker zijn geweest om de burgeroorlog te winnen. Helaas werd deze aanpak een van de eerste slachtoffers van de bureaucratische ontaarding van de revolutie die begin jaren twintig op gang kwam, waarbij de kwestie in de Kaukasus op de spits werd gedreven.

    De Kaukasische regio’s, voornamelijk Georgië, Azerbeidzjan en Armenië, wachtten tevergeefs op de Februarirevolutie om de zelfbeschikking te erkennen en toen de Oktoberrevolutie plaatsvond, werden ze bezet door een combinatie van Duitse en Turkse legers. Na de Duitse nederlaag in 1918 werd hun plaats ingenomen door het Britse en Denikin’s Witte Leger. Door de ondertekening van de vrede in Brest-Litovsk gaven de bolsjewieken niet alleen de controle over de Baltische staten en belangrijke delen van Oekraïne en Wit-Rusland op, maar accepteerden ze ook dat een belangrijk deel van de Kaukasus aan de Ottomaanse Turken werd overgedragen.

    Naarmate de burgeroorlog vorderde en de troepen van Denikin uiteindelijk werden teruggedrongen naar de Krim, werd de vraag gesteld wie de Kaukasus moest regeren. De bolsjewieken hadden aanzienlijke steun in de grote steden, zoals Bakoe in Azerbeidzjan, Tbilisi in Georgië, Groznii in Tsjetsjenië. In wezen bereikte de revolutie de regio door de militaire overwinning van het Rode Leger. In Azerbeidzjan en Armenië werden Sovjetrepublieken opgericht.

    Georgië was echter het bolwerk van een mensjewistisch regering, wat uiteraard gebruikt werd door de Tweede Internationale. Ondanks politieke polemieken met de Georgische leiders, van wie er verschillende betrokken waren geweest bij de Voorlopige regering in Sint-Petersburg in 1917, was Lenin voorstander van een verzoenende opstelling. Ook Trotski pleitte tegen militair ingrijpen – de taak om de Georgische regering omver te werpen zou volgens hem door het Georgische volk moeten worden uitgevoerd. Hij was daarom voorstander van “een bepaalde voorbereidingsperiode in Georgië om de opstand te ontwikkelen en later te helpen.” In mei 1920 tekende de Russische Sovjetregering een verdrag dat de onafhankelijkheid erkende en een niet-aanvalsverdrag sloot.

    Stalin’s inflexibiliteit

    De belangrijkste vertegenwoordiger van de bolsjewieken in de regio, Sergej Ordzjonikdze, een hechte kameraad van Stalin (het waren beiden Georgiërs), dacht er anders over. Na de oprichting van een Sovjet-Azerbeidzjan en Sovjet-Armenië pleitte hij voor de onmiddellijke sovjetisering van Georgië. Stalin steunde deze positie. Zonder rekening te houden met de aanbevelingen van Lenin en de Russische regering, gebruikten ze eenheden van het Rode Leger om confrontaties aan de Georgische grens uit te lokken. Het Centraal Comité, dat voor een voldongen feit werd gesteld, werd gedwongen een resolutie aan te nemen waarin werd gezegd dat het “geneigd was het elfde leger toe te staan de opstand in Georgië actief te steunen en Tiflis te bezetten, op voorwaarde dat de internationale normen worden nageleefd en dat alle leden van de Militaire Revolutionaire Raad van het elfde Leger, na een grondige herziening van alle informatie, garant staan voor succes. We waarschuwen dat we bij gebrek aan vervoer zonder brood moeten gaan en dat we daarom geen enkele locomotief of treinspoor zullen toestaan. We zijn gedwongen om niets anders dan graan en olie uit de Kaukasus te vervoeren.” Deze informatie werd geheim gehouden voor Trotski, toen in de Oeral. Bij zijn terugkeer in Moskou was hij woedend toen hij ontdekte wat er was gebeurd. Hij eiste dat een onderzoekscommissie zou nagaan waarom het Rode Leger op deze manier had ingegrepen.

    De interventie wekte natuurlijk weerstand op bij de lokale bevolking en een aanzienlijke laag van Georgische bolsjewieken. Maar in plaats van de nationale gevoeligheden in de regio te erkennen, waarin er duidelijk drie gevestigde nationale identiteiten waren, bouwde Ordzjonikidze met de steun van Stalin, aan een “Transkaukasische Sovjetrepubliek”, die deel zou uitmaken van de RSFSR en het algemene gezag zou hebben over de drie nieuwe Sovjetrepublieken. Naast de mogelijkheid om te regeren over Georgische binnenlandse aangelegenheden, probeerde het ook een muntunie op te richten, waartegen de Georgiërs zich verzetten, omdat ze dachten dat een dergelijke unie hun relatief sterkere economie zou ondermijnen. Gezien deze aanpak bij de oprichting van de Transkaukasische Sovjetrepubliek gingen velen er ook van uit dat de economie zich zou ontwikkelen door de invoer van een Russische beroepsbevolking, wat gezien werd als een voortzetting van de vroegere tsaristische praktijken.

    Natuurlijk heeft de hardhandige aanpak van Ordzjonikidze, waarbij hij vaak beslissingen nam zonder de lokale leiders te raadplegen, zijn gebruik van harde repressieve maatregelen tegen de tegenstanders en zijn extravagante levensstijl, waaronder het berijden van een groot wit paard, weinig bijgedragen aan het verminderen van de spanningen.

    Oprichting van de Sovjet-Unie

    De discussie rond de Transkaukasische Sovjetrepubliek maakte deel uit van de bredere vraag rond de toekomst van de nieuwe Sovjetstaat. Tegen die tijd was duidelijk geworden dat de standpunten van Lenin en Stalin over de nationale kwestie lijnrecht tegenover elkaar stonden. De eerste was voor de vorming van een unie van vrije en gelijke Sovjetstaten als een middel om de steun voor de revolutie onder de verschillende nationaliteiten te consolideren en als een basis om toekomstige Sovjetstaten, zoals Duitsland, toe te staan een bondgenootschap te sluiten met Rusland zonder dat de ene macht de andere zou domineren. Stalin was echter van mening dat de nationale kwestie van ondergeschikt belang was en dat de revolutie zich niet zou verspreiden en dat het socialisme alleen in Rusland zou moeten worden opgebouwd. Voor hem was het bestaan van republieken, zoals de Transkaukasische republiek, bedoeld voor het administratieve gemak. De kwestie kwam aan het licht met de discussie over de vorming van de Sovjet-Unie.

    Als commissaris voor de Nationaliteiten stelde Stalin het oorspronkelijke document op dat de betrekkingen tussen de nieuwe Sovjetrepublieken moest bepalen. In het ontwerp stelde hij voor om de onafhankelijke Sovjetrepublieken Oekraïne, Wit-Rusland, Georgië, Azerbeidzjan en Armenië als autonome regio’s binnen de Russische Federatie op te nemen, over de status van Bukhara, Khorezm en het Verre Oosten zou later beslist worden. Voor alle belangrijke functies, zoals economie, begroting, buitenlandse en militaire zaken, zouden de besluiten worden genomen door de Russische ministeries. Alleen relatief beperkte zaken als cultuur, justitie, gezondheidszorg en land zouden onder de verantwoordelijkheid van de “autonome” regio’s blijven vallen. Alle republieken, met uitzondering van Azerbeidzjan, maakten luidkeels bezwaar tegen dit plan. Toch duwde Stalin zijn plan door alvorens het aan de regering voor te leggen.

    Maar hij had nog een obstakel te overwinnen: Lenin. Hij kreeg het voorstel te zien terwijl hij herstelde van de gevolgen van een beroerte. Lenin was ziedend en stond erop dat het hele idee van ‘autonomie’ zoals door Stalin voorgesteld werd geschrapt. Hij wilde dat de Federatie van Socialistische Sovjet-Republieken werd opgericht als federatie van gelijke republieken. Hoewel Stalin gedwongen werd om op dit punt toe te geven, vocht hij om ervoor te zorgen dat de nieuwe Sovjet-Unie niet zo ver zou gaan in het waarborgen van de nationale rechten als Lenin wilde. Hij kwam terug op zijn eerdere verzet tegen een tweeledige machtsstructuur voor de nieuwe Unie. Dat deed hij door op te komen voor een nieuwe “Raad van nationaliteiten” die boven de wetgevende macht stond. Hij heeft deze Raad volgestouwd met zijn eigen aanhangers. En om de schade te vergroten, stelde hij voor om de Transkaukasische Sovjet-republiek in de Unie op te nemen waarbij de drie republieken zich bij dit orgaan zouden onderwerpen. Het leidde tot grote woede van de Georgiërs.

    Lenin’s woede

    Lenin was te ziek om de vergadering van het Centraal Comité bij te wonen die deze voorstellen in februari 1923 besprak. Toen hij uiteindelijk een rapport ontving, bereikte Lenins woede het kookpunt. Hij schreef naar Trotski: “Kameraad Trotski! Ik wil u vragen om de verdediging van de Georgische zaak op te nemen in het Centraal Comité van de partij. De zaak wordt nu ‘vervolgd’ door Stalin en Derzjinskii, op wiens objectiviteit ik niet kan vertrouwen.”

    Lenin wilde hier verder op ingaan, maar zijn gezondheid ging snel achteruit. Hij was niet in staat om de besloten vergadering van het Centraal Comité in juni bij te wonen, die gewijd was aan een volledige bespreking van de nationale kwestie. De tegenstrijdige standpunten die de sprekers op deze vergadering naar voren brachten, lieten duidelijk de zich ontwikkelende tegenstrijdigheden zien tussen degenen die Lenin’s benadering van de nationaliteiten steunden en degenen rond Stalin die alle hoofdprincipes van het bolsjewistische standpunt verwierpen. Helaas werd het voorstel van Lenin om de Sovjet-Unie op te richten weliswaar aangenomen, maar werd de uitvoering ervan overgelaten aan de snel uitkristalliserende bureaucratische kaste rond Stalin.

    Misdaden van het stalinisme

    De stalinistische bureaucratie voltrok de politieke contrarevolutie in de Sovjet-Unie na de dood van Lenin. Helaas werd daarbij ook de aanpak van Lenin en de bolsjewieken rond het nationale vraagstuk op zijn kop gezet. De schade veroorzaakt door het Groot-Russische chauvinisme, dat Lenin zo bitter bekritiseerde, in combinatie met het antisemitisme en de racistische vooroordelen van de bureaucratie, werd nog verergerd door de criminele politiek van gedwongen collectivisering die leidde tot hongersnood in grote delen van Rusland, Oekraïne en Centraal-Azië. Hierdoor kunnen de huidige reactionaire nationalisten beweren dat er een bewuste politiek van genocide was, die zij “holodomor” tegen de nationaliteiten noemen, waarbij zij de schuld geven aan het ‘bolsjewisme’. Het gebruik van de Baltische staten als pionnen in de onderhandelingen met Hitler, de deportatie van hele naties, waaronder de Tsjetsjenen en de Krim naar Kazachstan tijdens de Tweede Wereldoorlog, het gebruik van het Sovjetleger om opstanden in het voormalige Oost-Duitsland, Hongarije en Tsjecho-Slowakije neer te slaan en de weigering om de rechten van naties te erkennen tijdens de periode van de “perestrojka” hadden absoluut niets gemeen met het beleid van Lenin en de Bolsjewieken rond de nationale kwestie.

    Honderd jaar later is het beleid van Lenin ten aanzien van de nationale kwestie zelfs nog relevanter dan voorheen. Het is een fatale vergissing om, zoals sommige van de moderne linkse formaties dit doen, het standpunt van Stalin aan te nemen en te stellen dat “de slogan van zelfbeschikking achterhaald is en ondergeschikt is aan de principes van het socialisme.” Zolang het kapitalisme bestaat, kan geen enkele natie werkelijk onafhankelijk worden, aangezien het altijd zal worden gedomineerd door de belangen van de multinationals en de verschillende imperialistische belangen, en is het ook niet in staat om echte democratische en nationale rechten voor iedereen te garanderen. Om het kapitalistische systeem omver te werpen is een krachtige, verenigde strijd van de arbeidersklasse met een socialistische leiding nodig. De opbouw hiervan is alleen mogelijk met een duidelijk standpunt over het nationale vraagstuk.

  • Traditionele politiekers van alle niveaus maken er een potje van

    Gezondheidscrisis maakt geen einde aan politieke crisis

    Sophie Wilmès. Foto: Wikimedia Commons

    Artikel door Stéphane Delcros uit maandblad ‘De Linkse Socialist’

    “In het Sint-Pieters ziekenhuis groeten ze premier Wilmès niet, maar zouden ze haar uiteraard verzorgen als dit nodig is. De federale regering daarentegen groet het zorgpersoneel, maar zorgt niet voor dat personeel.” Dit bericht ging rond op sociale media. Zowel de federale overheid als die van de gewesten en de gemeenschappen zijn schuldig aan nalatigheid tegenover de noden voor en tijdens de gezondheidscrisis. Geen enkel bestuursniveau nam de nodige maatregelen.

    Minister Marie-Christine Marghem reageerde op de ontvangst van het personeel van het Sint-Pieters ziekenhuis door het zorgpersoneel af te doen als “verwende kinderen.” Haar liberale partijvoorzitter Georges-Louis Bouchez, nochtans een provocateur bij uitstek, zag zich verplicht om Marghem publiekelijk op de vingers te tikken. Minister De Block besefte dat het beter was om haar provocatieve KB’s op te schorten. Sommigen begrijpen sneller dan anderen dat ze zich op glad ijs begeven en dat de huidige situatie explosief is.

    Niet de schuld van de institutionele complexiteit

    Toegegeven, de processen van regionalisering en communautarisering die sinds de jaren 1970 door opeenvolgende staatshervormingen zijn opgezet, helpen niet. De kakofonie van soms verschillende analyses en aankondigingen van verschillende machtsniveaus helpt niet om de problemen op te lossen. Een crisis als deze heeft een grootschalig collectief antwoord nodig. Dat kwam er niet, overigens ook niet in landen met een eenvoudiger staatsstructuur. Het probleem is niet zozeer op welk niveau het kapitalisme wordt beheerd, maar wel het kapitalisme zelf.

    Geen enkele bevoegde minister en geen enkele regering kwam met een moedig beleid dat aangepast was aan de inzet. Elk van hen heeft de hete aardappel doorgestuurd met het argument dat hij of zij niet over deze of gene bevoegdheid beschikte. Dat is niet verwonderlijk en het was zelfs een van de doelstellingen van de opeenvolgende staatshervormingen: onduidelijkheid creëren over wie nu juist verantwoordelijk is voor het asociaal beleid. Al deze niveaus hebben bevoegdheden waarmee ze iets hadden kunnen doen, zelfs indien het beperkt was.

    Er zijn uiteraard wel maatregelen genomen: financiële steun om bedrijven in moeilijkheden te helpen en om garanties te geven aan de banken. Daarvoor is er geen wachtlijst en gaat alles vlotjes. Maar hoe zit het ondertussen met de gratis mondmaskers voor iedereen? Waar blijven de tests voor iedereen? Waar blijven de maatregelen om de arbeidsduur collectief te verminderen zonder loonverlies en met bijkomende aanwervingen? Waarom kwam er geen uitkering aan 100% van het loon voor tijdelijk en economisch werklozen? Waarom kwam er geen verhoging van de lage lonen en pensioenen? Als het gaat om maatregelen die nodig zijn voor de gezondheid en de bescherming van de werkenden en hun gezinnen, dan kan er zo goed als niets. De maat is vol!

    Neoliberale dogma’s doorbreken

    Het gevoerde beleid is geen institutionele kwestie. Het probleem is niet of deze of gene partij op een bepaald machtsniveau in de regering zit of niet. Het probleem situeert zich bij de neoliberale dogma’s die aan de basis van de traditionele politiek liggen. Deze dogma’s bepalen hoe de samenleving wordt georganiseerd op basis van winstbejag, wat uiteindelijk slechts een zeer kleine minderheid van de bevolking ten goede komt.

    Alle gevestigde partijen nemen deel of hebben recent deel genomen aan één of andere regering, ze hebben dus allemaal hun aandeel in de verantwoordelijkheid voor het falende beleid. Door de volmachten voor de federale minderheidsregering te steunen, hebben de meeste oppositiepartijen opnieuw aangetoond dat ze niet bereid zijn om op te komen voor een ander soort beleid. Ze zitten allemaal vast in hun oude neoliberale receptenboeken.

    Het zijn niet de zorgwerkers of andere boze werkenden die ‘verwende kinderen’ zijn. Die term doet eerder denken aan de grote aandeelhouders die schaamteloos hun regels opleggen aan de regeringen. Er is echter een groot potentieel om daar verandering in te brengen.

    Het economisch beleid moet gericht zijn op de behoeften van de meerderheid van de bevolking. De middelen hiertoe bestaan, maar het vereist het doorbreken van de huidige politiek die de middelen afleidt naar overvolle bankrekeningen van een handvol superrijken. Er is een ander soort beleid nodig: een regering die de belangen van ons allen verdedigt, die zichzelf de middelen geeft om dat te doen en wiens acties door ons allen worden gecontroleerd. Degenen die de wereld doen draaien, moeten beslissen. Het is naar een dergelijk doel dat we de woede moeten kanaliseren. Een eerste stap daartoe is een grote mobilisatie naar de grote zorgbetoging na de zomer.

  • Hoe de bolsjewieken met de nationale kwestie omgingen

    Bolsjewieken op het 10de partijcongres in 1921.

    Meer dan een eeuw na de Oktoberrevolutie blijft de aanpak van de Bolsjewieken rond de nationale kwestie een lichtend voorbeeld van wat er mogelijk is inzake het oplossen van nationale conflicten als echte socialistische regeringen aan de macht komen.

    Dossier door Rob Jones, Sotsialisticheskaya Alternativa (ISA in Rusland)

    Dit is zeker van belang in de 21e eeuw, op een ogenblik dat het kapitalistisch bewind leidt tot moorddadige conflicten in Darfoer, Congo of het Midden-Oosten. De nationale kwesties blijven bovendien onopgelost in onder meer Catalonië, Schotland, Ierland, België en elders. Het wakkerde brutale conflicten aan in de Balkan, Kaukasus, Centraal-Azië en Oekraïne.

    Twee bloedige oorlogen in Tsjetsjenië en de behandeling van nationale minderheden tonen hoe de heersende elite in het moderne kapitalistische Rusland helemaal niets gemeen heeft met de bolsjewieken. Een recente aanval in Surgut, een Siberische oliestad, waarbij een jonge moslim met een mes in een winkelcentrum rondliep, was duidelijk het gevolg van het racistische beleid en de acties van extreemrechts. Onlangs nog viel de oproerpolitie een café in de stad binnen en dwong het alle aanwezigen om hun baard af te scheren. Dit gebeurde onder het excuus dat de aanwezigen mogelijk Wahhabisten waren.

    De bolsjewieken onder leiding van Lenin hebben daarentegen steeds de rechten van nationale en etnische minderheden gesteund. Lenin was zijn tijd ver vooruit en bekritiseerde zelfs het gebruik in de alledaagse taal van nationale stereotypen zoals het woord ‘Khokhol’ om Oekraïners te beschrijven. Niet alleen wordt dit woord nog steeds op grote schaal gebruikt, het werd onlangs nog aangevuld met officiële Russische propaganda die Oekraïne als een fascistische staat voorstelde.

    De taalkwestie

    De bolsjewieken waren zeer gevoelig voor de taalkwestie en ondernamen bewuste stappen om het gebruik van minderheidstalen te ondersteunen. Lenin sprak zich uit tegen de erkenning van specifieke talen als ‘staatstalen’, vooral wanneer dat betekende dat belangrijke taalminderheden werden gediscrimineerd. Toch hebben de pogingen van de nieuwe kapitalistische regeringen om het gebruik van de Russische taal te beperken in de jaren negentig van de vorige eeuw geleid tot ernstige etnische conflicten in Moldavië en tot ernstige spanningen in de Baltische staten, wat lijnrecht tegenover de benadering van de bolsjewieken stond.

    Onder president Nazarbayev werd in Kazachstan bij elk sociaal conflict, bijvoorbeeld tijdens de staking van de oliearbeiders van Zhenaozen, beroep gedaan op zogenaamde ‘Nationaal-patriotten’ en ‘Nationaal-democraten’ (rechtse nationalisten) om beperkingen op te leggen aan de Russische taal. De dreiging van een beperking van het gebruik van het Russisch in Oekraïne volstond om de spanningen, die tot het conflict in Oost-Oekraïne hebben geleid, op te voeren. De regering van Poetin heeft op hypocriete wijze de aanval op de rechten van Russischtaligen in Oekraïne gebruikt om in te grijpen in Oost-Oekraïne, maar nu kondigde dezelfde regering aan dat de financiering van het onderwijs in de vele minderheidstalen van Rusland wordt stopgezet. Dit leidt tot ontevredenheid in republieken als Tatarstan.

    Verklaring over de rechten van de volkeren van Rusland*

    De bolsjewieken waren principiële voorstanders van het zelfbeschikkingsrecht van de volkeren. Binnen enkele dagen na de Oktoberrevolutie werd de Verklaring over de Rechten van de Volkeren van Rusland gepubliceerd. In tegenstelling tot de benadering van de moderne diplomatie, waarin verschillende partijen hun werkelijke intentie verbergen en verhullen voor de bevolking, werd in deze revolutionaire verklaring op een duidelijke, transparante en beknopte manier gesteld dat, gezien de geschiedenis van repressie en wanbeheer, er onmiddellijk een einde moet komen aan de ‘vrijheid’ van pogroms, slavernij en aanvallen. Er moet sprake zijn van gelijkheid en soevereiniteit van de Russische nationaliteiten, het recht van de Russische volkeren op zelfbeschikking tot en met het recht om een eigen staat te vormen, de afschaffing van alle nationale en religieuze voorrechten en beperkingen. Dit alles moest de vrije ontwikkeling van nationale minderheden en etnische groepen die Russisch grondgebied bevolkten mogelijk maken.

    (*In de Russische taal zijn er twee woorden voor Russisch. ‘Russisch’ verwijst naar de etniciteit Russisch, terwijl ‘Rossiskiy’ verwijst naar iedereen die in Rusland woont. Onder de tsaar was het land het ‘Russische rijk’, onder de bolsjewieken was het de ‘Rossiskaya Sovjet Federatie van Socialistische Republieken’. De ‘volkeren van Rusland’ verwijst naar alle nationaliteiten die in Rusland leven)

    De Voorlopige Regering

    Op zich was dit een reëel contrast met het standpunt van de verschillende regeringen die Rusland na de revolutie van februari 1917 hebben geregeerd. De spontane volksopstand die het tsaristische autoritarisme in februari omverwierp, werd gedreven door de arbeiders-, soldaats- en boerenmassa’s die geloofden dat er als gevolg daarvan een vrije en democratische samenleving in Rusland zou ontstaan – velen geloofden dat dit zou leiden tot een socialistische samenleving. Maar de realiteit was heel anders.

    De nieuwe burgerlijke coalitie weigerde niet alleen de deelname van Rusland aan de Eerste Wereldoorlog te beëindigen of de boerenbevolking land te schenken, maar weigerde ook de talrijke volkeren en naties van het voormalige tsaristische rijk vrijheid te verlenen. Zo stuurde ze al in maart een bevel naar Finland om zijn status als onderdeel van het Russische rijk, zoals gedefinieerd door de voormalige tsaar in de 18e eeuw, te bevestigen. Toen de Finse Sejm (parlement) in juli een resolutie aannam waarin stond dat zij alleen “beslist, bevestigt en decreteert over de uitvoering van alle Finse wetten, waaronder die over financiën, belastingen en gewoonten”, stuurde de Voorlopige Regering troepen om het parlement te ontbinden. De Voorlopige Regering verordende dat alle kwesties van de rechten van de Russische volkeren zouden beslist worden door de Grondwetgevende Vergadering. Maar toen de Voorlopige Regering uiteindelijk een standpunt publiceerde over de rechten van de naties om dit aan de grondwetgevende vergadering voor te stellen, verklaarde zij heel duidelijk dat zij de “Russische staat als één en ondeelbaar” beschouwde.

    Bolsjewieken kennen recht op zelfbeschikking toe

    Terwijl de “burgerlijke democratie” die Rusland van februari tot oktober regeerde, suggereerde dat de nieuwe “democratie” vrijheid voor de verschillende naties en volkeren zou omvatten, maar haar beloften niet nakwam, ging de nieuwe Sovjetregering onder leiding van de bolsjewieken niet alleen over tot verklaringen, maar werd alles in het werk gesteld om het recht op zelfbeschikking effectief uit te voeren. Het duurde minder dan een week voordat de nieuwe Sovjetregering het recht op onafhankelijkheid van Finland erkende. Dit werd snel gevolgd door steun voor de onafhankelijkheid van Oekraïne, Moldavië, Litouwen, Estland, Transkaukasië, Wit-Rusland, Polen en Letland. Ondanks alle complicaties en moeilijkheden, en ondanks het feit dat deze nieuwe onafhankelijke landen in het algemeen burgerlijk-nationalistisch waren in plaats van Sovjet-gezind, respecteerde de bolsjewistische regering deze rechten.

    Centraal-Azië, de focus van het imperialistische “Grote Spel” was in 1917 nauwelijks uit een vorm van feodalisme voortgekomen. Hoewel het deel uitmaakte van het tsaristische rijk, werd het geregeerd door een reeks feodale Khans zonder geconsolideerde naties. Een arbeidersklasse bestond nauwelijks, in het beste geval bestond deze uit de spoorweg- en infrastructuurwerkers, waarvan de meesten Russen waren en Russisch spraken. De lokale elites waren gedurende vele tientallen jaren gedwongen zich te onderwerpen aan de tsaristische dictaten, gesteund door het leger, zodat ze de revolutie zagen als een kans om te ontsnappen aan de Russische overheersing. De bolsjewieken stelden alles in het werk om de ontwikkeling van een socialistisch bewustzijn en een sovjetdemocratie in deze regio te bevorderen, maar tegelijk erkenden ze de realiteit. De bolsjewieken stelden zich terughoudend op om een goede wil te tonen aan de verschillende nationaliteiten.

    De Khan van Khorezm (in een gebied dat nu onder Turkmenistan valt) bleef aan de macht tot in 1920, toen hij werd omvergeworpen door een volksopstand die werd gesteund door de troepen van het Rode Leger. De nieuwe Russische Socialistische Federatie erkende de Sovjet-Republiek Khorezm als een onafhankelijke staat – die publiekelijk afstand deed van alle aanspraken op grondgebied en een vrijwillige economische en militaire unie met de nieuwe staat aanbood. Alle eigendommen en grond die ooit aan de Russische staat toebehoorden, evenals de administratieve structuren, werden aan de nieuwe regering overgedragen zonder dat er een vergoeding werd geëist. Er werd financiële steun verleend om scholen te bouwen, campagne te voeren om een einde te maken aan het analfabetisme en om kanalen, wegen en een telegraafsysteem aan te leggen.

    Polen

    Aan het andere eind van het grote voormalige tsaristische rijk lag Polen. Meer dan honderd jaar voor 1917 was het verdeeld onder het Oostenrijkse, Pruisische en Russische rijk. Toen deze rijken aan het einde van de oorlog ineenstortten en de Russische revolutie zich over alle gebieden van het voormalige tsaristische rijk verspreidde, bevond Polen zich in een nieuwe situatie – in staat om zich te verenigen en de onafhankelijkheid op te eisen. De bolsjewistische regering erkende het Poolse Nationale Comité als vertegenwoordiger van Polen.

    De nieuwe Poolse voorlopige regering onder leiding van Pilsudski – toen nog leider van de Poolse Socialistische Partij – introduceerde onder druk van de massa’s de 8-urige werkdag, stemrecht voor vrouwen en gratis onderwijs. Pilsudski kondigde echter aan dat hij “uit de socialistische bus stapte bij de halte genaamd onafhankelijkheid”.

    De nieuwe regering trad op tegen de opkomende sovjets en arbeidersraden, arresteerde de communisten en maakte gebruik van de gelegenheid van de burgeroorlog in Rusland om het Poolse grondgebied uit te breiden. Poolse troepen vielen Litouwen binnen en vormden, gesteund door de westerse mogendheden, een bondgenootschap met de Oekraïense nationalist Petlura en trokken naar Oekraïne, waarbij ze uiteindelijk Kiev veroverden. Er was een beslissende tegenaanval nodig van het Rode Leger om hen terug te dwingen naar Warschau.

    Desondanks benadrukte Lenin tijdens de vredesonderhandelingen met Polen dat “het beleid van de Russische Socialistische Federatie van Sovjet-Republieken (RSFSR) ten aanzien van Polen niet gebaseerd is op tijdelijke militaire of diplomatieke voordelen, maar op het absolute en onbreekbare recht op zelfbeschikking. De RSFSR erkent onvoorwaardelijk de onafhankelijkheid en soevereiniteit van de Republiek Polen, en erkent dit vanaf het moment dat de Poolse staat werd opgericht.”

    De strijd van Lenin

    Lenin heeft er hard voor gevochten dat het “recht van naties op zelfbeschikking” in het programma van de bolsjewistische partij werd opgenomen. Zijn meningsverschillen met Rosa Luxemburg, die geloofde dat een dergelijke eis de aandacht zou afleiden van de klassenstrijd, zijn bekend. Haar argumenten werden gedeeld door vooraanstaande bolsjewieken als Karl Radek, Georgi Pjatakov en Nikolaj Boecharin.

    Als onderdeel van de polemiek over deze kwestie moedigde Lenin Stalin aan om zijn pamflet over de nationale kwestie te schrijven, hoewel hij het nodig vond om zich al in dit vroege stadium te verzetten tegen elementen van Stalin’s aanpak. Hij was het niet eens met Stalins rigide definitie van een natie als “historisch gevormde, stabiele gemeenschap van mensen, gevormd op basis van een gemeenschappelijke taal, territorium, economisch leven en psychologische samenstelling die zich manifesteert in een gemeenschappelijke cultuur”, wat de rechten van veel volkeren, met name de Joden, zou hebben uitgesloten. Lenin was het ook niet eens met het standpunt dat Stalin en Boecharin in 1919 voorstelden om de arbeidersklasse van elke natie het recht op zelfbeschikking te geven. Hij stelde dat, zoals veel van de volkeren in het Russische rijk – waaronder de Kuvash, Bashkir, Turkmenen, Kirgizië en Oezbeekse volkeren – leefden in gebieden die nog sociaal en economisch onontwikkeld waren, zij tot nu toe geen kans hadden om zelfs klassen te ontwikkelen, laat staan klassenbewustzijn. Toch betoogde Stalin al in 1918 dat “de slogan van zelfbeschikking achterhaald is en ondergeschikt moet worden gemaakt aan de principes van het socialisme.” Tegen oktober 1920 zei hij dat oproepen tot afscheiding van de grensregio’s van Rusland “verworpen moesten worden, niet alleen omdat ze in strijd zijn met de formulering van de kwestie van de oprichting van een unie tussen het centrum en de grensregio’s, maar vooral omdat ze fundamenteel in strijd zijn met de belangen van de massa van de mensen in zowel het centrum als de grensregio’s.”

    Oekraïne

    Helaas was Stalin niet de enige die deze dit standpunt innam. Toen de Februarirevolutie uitbrak, waren er in Kiev, de hoofdstad en het industriële centrum van Oekraïne, slechts 200 bolsjewieken, en ze waren nauwelijks georganiseerd. In oktober bedroeg hun aantal 800. In reactie op februari richtten de leiders van de Oekraïense burgerij de Tsentralnaya rada (Centrale Sovjet) op als “een regering van alle Oekraïners” en eisten het recht op zelfbeschikking op.

    De leiders van de bolsjewieken in Kiev erkenden niet het belang van de nationale kwestie en zeiden dat deze ondergeschikt was aan die van de klassenstrijd. Terwijl ze deelnamen aan de algemene volledig Russische strijd tegen de voorlopige regering in Petrograd, verlieten ze de Tsentralnaya rada om de opbouw van de natie voort te zetten – met inbegrip van de oprichting van overheidsstructuren en strijdkrachten.

    Na oktober namen zij deel aan een blok samen met de mensjewieken en de aanhangers van de Bund, die de “Tsentralnaya rada” erkenden als de legitieme regering en verklaarden dat elke oppositie tegen deze rada “uitsluitend van vreedzame aard” moest zijn. Zij verwierpen het standpunt van andere Oekraïense bolsjewieken die stelden dat het “noodzakelijk was om een compromisloze strijd tegen de rada te voeren en in geen geval om er afspraken mee te maken.” Als gevolg daarvan behield de Tsentralnaya rada een sterke positie als regering in Oekraïne en werd de Sovjetovername vertraagd en aanzienlijk verzwakt – waardoor de burgeroorlog in Oekraïne veel complexer en langduriger werd dan het geval zou zijn geweest als de bolsjewieken in Kiev daadkrachtig hadden gehandeld.

    Nationale kwestie en het Rode Leger

    Ondanks de moeilijkheden in Oekraïne speelde de aanpak van Lenin een cruciale rol in het verzekeren van de overwinning van de Sovjets in de burgeroorlog, niet in het minst omdat de meeste Witte Legers tegen elke vorm van zelfbeschikking waren. In de Kaukasus maakte de Witte Generaal Deniken duidelijk dat hij zich verzette tegen nationale rechten omdat “Rusland één en ondeelbaar moet zijn.” Zelfs nationalistische groeperingen die tegen de bolsjewieken in het algemeen waren, zagen de belofte van zelfbeschikking als een goede reden om op zijn minst de neutraliteit te handhaven. In veel gevallen was de belofte voldoende om hele nationaliteiten voor zich te winnen.

    Een kritische beslissing had betrekking op de beslissing om het Rode Leger te baseren op territoriale eenheden op basis van “je dient waar je woont”. Het oude tsaristische leger was Russisch – in die gevallen waarin leden van nationale minderheden dienden, werden ze, met uitzondering van de Kozakken, in reguliere eenheden weggestuurd ver weg van huis, en werd van hen verwacht dat ze Russisch spraken. Maar het Rode leger onder Trotski had een andere aanpak. Hele eenheden van het Rode Leger waren gebaseerd op de verschillende nationaliteiten in hun eigen taal en met veel militaire publicaties in niet-Russische talen. Dit hielp het Rode Leger om de bevolking van die gebieden te veroveren waar andere nationaliteiten de overhand hadden. Veel joodse groepen richtten hun eigen eenheden op tegen de pogroms die door generaal Kolchak en anderen werden opgezet. In Kazan, de hoofdstad van Tatarstan, werd zelfs een school van islamitische officieren van het Rode Leger opgericht. In 1919 sloot het hele nationale leger van Bashkiria, een islamitische regio die zich uitstrekt van de Wolga tot de Oeral, zich aan bij het Rode Leger en richtte de Sovjet Socialistische Republiek Bashkir op.

    Overal waar ze werden opgericht, kregen deze nationale formaties enorme materiële steun op het gebied van onderwijs en gezondheid, met name in de campagne om een einde te maken aan het analfabetisme. Ondanks de burgeroorlog groeide het aantal universiteiten in het nieuwe socialistische land van 63 in 1917 tot 248 in 1923. Terwijl een frontale botsing met voorstanders van de moslimreligie werd vermeden, werd actief geageerd tegen polygamie, de verkoop van bruiden en de praktijk dat echtscheidingen enkel werden toegestaan als de man ermee instemde. Helaas was deze aanpak een van de slachtoffers van de opkomst van het stalinisme, dat in de jaren dertig van de vorige eeuw de Russische taal opnieuw invoerde als voertaal en werden militaire publicaties in andere talen gestopt.

    Er zijn fouten gemaakt

    Om een gevoelige en flexibele benadering tegenover de verschillende nationaliteiten te behouden, waren er veel discussies nodig en vaak ook directe interventies van Lenin of zijn aanhangers om fouten te corrigeren. Terwijl de bolsjewieken voorstander waren van de vrijwillige collectivisering van land, waarschuwde Lenin dat het in regio’s als Centraal-Azië en de Kaukasus voorbarig zou zijn om dit door te drukken. Hij pleitte zelfs tegen de nationalisatie van de olie-industrie in Azerbeidzjan, omdat hij vreesde dat de arbeidersklasse nog niet voldoende ontwikkeld was en dit zou leiden tot een verstoring van de bevoorrading tijdens de burgeroorlog.

    In sommige gebieden werden de nationaliteiten, ondanks Lenin’s aanpak, onhandig behandeld. De bolsjewistische revolutie had nauwelijks Centraal-Azië bereikt toen lokale intellectuelen en nationale elites de kans zagen om autonomie of zelfs nieuwe nationale republieken te ontwikkelen. Maar de revolutie kwam via de spoorwegarbeiders en ontbond de troepen, die bijna allemaal Russisch spraken. Zij richtten de Tashkentse Sovjet van Arbeiders en Soldaten op en verklaarden zich tot ‘Sovjetmacht’. Zij stelden dat moslims geen posities in de nieuwe staten mochten innemen en dat het niet nodig was om boeren in de Sovjet-Unie op te nemen vanwege hun ‘achterlijkheid’. Hierdoor raakte de Sovjet-Unie geïsoleerd van 95% van de lokale bevolking. De poging om met militair geweld de nieuwe regering-Kokland omver te werpen, die pleitte voor de oprichting van een “democratische federale republiek Turkestan als onderdeel van de Russische Federatie”, liep stuk op het feit dat velen dit als een militaire bezetting zagen.

    De flexibele benadering van Lenin

    De houding van het ministerie van nationaliteiten van Stalin was aanvankelijk dat dit een lokale aangelegenheid was. Naarmate de Witte Legers in de regio werden verslagen, werd de vraag hoe de Sovjetmacht tot stand moest komen dringender. Frunze, die aan het hoofd stond van de opmars van het Rode Leger, stelde oorspronkelijk voor om de regio op te breken om het makkelijker te maken om te regeren. Dit stuitte op verzet van de lokale communisten, van wie velen de basisprincipes van het bolsjewistische beleid nauwelijks begrepen. Maar ze waren nog meer van streek toen Stalin aan het hoofd stond van een commissie die de oprichting van een verenigd Turkestaans Autonoom gebied als onderdeel van de Russische Federatie voorstelde.

    Uiteindelijk moest Lenin ingrijpen en het in te nemen standpunt herdefiniëren: er moest voor worden gezorgd dat het landbezit van de Russen gelijk werd gesteld aan dat van de lokale bevolking, terwijl de invloed van de Russische koelakken moest worden verminderd; er moest voor worden gezorgd dat alle centrale beslissingen die over Turkestan werden genomen alleen met toestemming van de lokale leiders werden genomen; er moest systematisch – “geleidelijk maar gestaag” – voorbereidingen worden getroffen voor de overdracht van de macht aan de lokale Sovjets van de werkende mensen met de algemene taak die wordt gedefinieerd als “niet het communisme, maar de omverwerping van het feodalisme.” Elke beslissing, zei hij, over “de kwestie van de verdeling van de Republiek in drie delen moet niet voortijdig worden genomen.”

    Korenisatie

    Andere vragen die veel tijd en energie kostten hadden betrekking op de “korenisatie” (“koren” betekent wortel), het principe dat de bolsjewieken zich in de nieuwe republieken en etnische gebieden hebben geworteld door lokale leiders te ontwikkelen in plaats van te vertrouwen op afgezanten uit het centrum.

    Bijzondere aandacht werd besteed aan de ontwikkeling van de nationale culturen, met name de talen. Lenin werd behoorlijk boos als hij hoorde dat sovjetambtenaren Russisch bleven gebruiken in die gebieden waar Russisch niet de lokale taal was: “De Sovjetmacht verschilt van elke burgerlijke en monarchale macht in die zin, dat zij de werkelijke dagelijkse belangen van de arbeidsmassa’s volledig vertegenwoordigt, maar dat is alleen mogelijk op voorwaarde dat de sovjetinstellingen in de moedertalen werken.”

    Helaas was een van de ergste belemmeringen voor de ontwikkeling van de nationale talen het ministerie van Nationaliteiten zelf, waarvan de ambtenaren vaak beweerden dat het voldoende was om alleen maar te vertalen vanuit het Russisch naar de lokale talen. Lenin antwoordde dat het juist de taak was om ervoor te zorgen dat de onderwijsautoriteiten leerkrachten zocht die vertrouwd zijn met de moedertalen en -culturen en dat ze moedertaalboeken ter beschikking stelden. Op een congres waar deze kwestie werd besproken, betoogde een van de sprekers dat “een internationale geest niet wordt bereikt door kinderen die elkaar niet kunnen begrijpen op één hoop te gooien, maar door de geest van de wereldrevolutie in de moedertaal te introduceren.”

    Om te helpen bij het opbouwen van draagvlak in de niet-Russische gebieden hebben de bolsjewieken een bewust beleid gevoerd om met linkse revolutionaire organisaties samen te werken en te proberen ze voor zich te winnen. In Oekraïne werd veel moeite gedaan en was veel geduld nodig om samen te werken met de “Borotba”-organisatie, in wezen een linkse sociaal-revolutionaire groepering met wortels op het platteland. Christian Rakovskii, een oude vriend en bondgenoot van Trotski, speelde een sleutelrol in dit werk. Tegelijkertijd werden tien nieuwe “communistische universiteiten” opgericht om nationale bolsjewistische kaders op te leiden. Even belangrijk was de enorme investering in het openstellen van het openbaar onderwijs voor onderricht in de nationale talen. In 1921 werden tien miljoen roebel toegewezen aan het onderwijs in de Wit-Russische en Oekraïense talen. Dit proces werd snel voltooid voor grote nationaliteiten zoals de Armeense, Georgische en Azerbeidzjaanse. Kleinere nationaliteiten deden er langer over. Maar de taak werd serieus genomen. In 1923 waren er 67 scholen die les gaven in het Mari, 57 in Kabardi, 159 in Komi, 51 in Kalmyk, 100 in Kirgizisch, 303 in Buriat en meer dan 2500 in de Tatarentaal. In Centraal-Azië bereikte het aantal nationale scholen, dat net voor de revolutie 300 bedroeg, tegen het einde van 1920 2100. Dit is van bijzonder belang omdat veel van de talen/dialecten in deze regio tot aan de revolutie ongeschreven waren. De invoering van nieuwe alfabetten, vaak gelatiniseerd, en de modernisering van het Russische alfabet droegen bij aan deze taak.

    Deze prestatie is des te indrukwekkender omdat de burgeroorlog het grootste deel van deze periode heeft gewoed. Vaak betekende dit een gebrek aan middelen. Scholen werden gebruikt om troepen in te kwartieren. En omdat veel gewillige leerkrachten betrokken waren bij de oorlogsinspanning, was het vaak moeilijk om er genoeg te vinden om les te geven. In Oekraïne waren er in 1917 zeer weinig Oekraïense taalonderwijzers, en hoewel er in 1923 al 45.000 waren, waren er twee keer zoveel nodig. De situatie verbeterde drastisch na het einde van de burgeroorlog.

    Kaukasië

    Zonder Lenins gevoelige en flexibele benadering van het nationale vraagstuk zou het veel moeilijker zijn geweest om de burgeroorlog te winnen. Helaas werd deze aanpak een van de eerste slachtoffers van de bureaucratische ontaarding van de revolutie die begin jaren twintig op gang kwam, waarbij de kwestie in de Kaukasus op de spits werd gedreven.

    De Kaukasische regio’s, voornamelijk Georgië, Azerbeidzjan en Armenië, wachtten tevergeefs op de Februarirevolutie om de zelfbeschikking te erkennen en toen de Oktoberrevolutie plaatsvond, werden ze bezet door een combinatie van Duitse en Turkse legers. Na de Duitse nederlaag in 1918 werd hun plaats ingenomen door het Britse en Denikin’s Witte Leger. Door de ondertekening van de vrede in Brest-Litovsk gaven de bolsjewieken niet alleen de controle over de Baltische staten en belangrijke delen van Oekraïne en Wit-Rusland op, maar accepteerden ze ook dat een belangrijk deel van de Kaukasus aan de Ottomaanse Turken werd overgedragen.

    Naarmate de burgeroorlog vorderde en de troepen van Denikin uiteindelijk werden teruggedrongen naar de Krim, werd de vraag gesteld wie de Kaukasus moest regeren. De bolsjewieken hadden aanzienlijke steun in de grote steden, zoals Bakoe in Azerbeidzjan, Tbilisi in Georgië, Groznii in Tsjetsjenië. In wezen bereikte de revolutie de regio door de militaire overwinning van het Rode Leger. In Azerbeidzjan en Armenië werden Sovjetrepublieken opgericht.

    Georgië was echter het bolwerk van een mensjewistisch regering, wat uiteraard gebruikt werd door de Tweede Internationale. Ondanks politieke polemieken met de Georgische leiders, van wie er verschillende betrokken waren geweest bij de Voorlopige regering in Sint-Petersburg in 1917, was Lenin voorstander van een verzoenende opstelling. Ook Trotski pleitte tegen militair ingrijpen – de taak om de Georgische regering omver te werpen zou volgens hem door het Georgische volk moeten worden uitgevoerd. Hij was daarom voorstander van “een bepaalde voorbereidingsperiode in Georgië om de opstand te ontwikkelen en later te helpen.” In mei 1920 tekende de Russische Sovjetregering een verdrag dat de onafhankelijkheid erkende en een niet-aanvalsverdrag sloot.

    Stalin’s inflexibiliteit

    De belangrijkste vertegenwoordiger van de bolsjewieken in de regio, Sergej Ordzjonikdze, een hechte kameraad van Stalin (het waren beiden Georgiërs), dacht er anders over. Na de oprichting van een Sovjet-Azerbeidzjan en Sovjet-Armenië pleitte hij voor de onmiddellijke sovjetisering van Georgië. Stalin steunde deze positie. Zonder rekening te houden met de aanbevelingen van Lenin en de Russische regering, gebruikten ze eenheden van het Rode Leger om confrontaties aan de Georgische grens uit te lokken. Het Centraal Comité, dat voor een voldongen feit werd gesteld, werd gedwongen een resolutie aan te nemen waarin werd gezegd dat het “geneigd was het elfde leger toe te staan de opstand in Georgië actief te steunen en Tiflis te bezetten, op voorwaarde dat de internationale normen worden nageleefd en dat alle leden van de Militaire Revolutionaire Raad van het elfde Leger, na een grondige herziening van alle informatie, garant staan voor succes. We waarschuwen dat we bij gebrek aan vervoer zonder brood moeten gaan en dat we daarom geen enkele locomotief of treinspoor zullen toestaan. We zijn gedwongen om niets anders dan graan en olie uit de Kaukasus te vervoeren.” Deze informatie werd geheim gehouden voor Trotski, toen in de Oeral. Bij zijn terugkeer in Moskou was hij woedend toen hij ontdekte wat er was gebeurd. Hij eiste dat een onderzoekscommissie zou nagaan waarom het Rode Leger op deze manier had ingegrepen.

    De interventie wekte natuurlijk weerstand op bij de lokale bevolking en een aanzienlijke laag van Georgische bolsjewieken. Maar in plaats van de nationale gevoeligheden in de regio te erkennen, waarin er duidelijk drie gevestigde nationale identiteiten waren, bouwde Ordzjonikidze met de steun van Stalin, aan een “Transkaukasische Sovjetrepubliek”, die deel zou uitmaken van de RSFSR en het algemene gezag zou hebben over de drie nieuwe Sovjetrepublieken. Naast de mogelijkheid om te regeren over Georgische binnenlandse aangelegenheden, probeerde het ook een muntunie op te richten, waartegen de Georgiërs zich verzetten, omdat ze dachten dat een dergelijke unie hun relatief sterkere economie zou ondermijnen. Gezien deze aanpak bij de oprichting van de Transkaukasische Sovjetrepubliek gingen velen er ook van uit dat de economie zich zou ontwikkelen door de invoer van een Russische beroepsbevolking, wat gezien werd als een voortzetting van de vroegere tsaristische praktijken.

    Natuurlijk heeft de hardhandige aanpak van Ordzjonikidze, waarbij hij vaak beslissingen nam zonder de lokale leiders te raadplegen, zijn gebruik van harde repressieve maatregelen tegen de tegenstanders en zijn extravagante levensstijl, waaronder het berijden van een groot wit paard, weinig bijgedragen aan het verminderen van de spanningen.

    Oprichting van de Sovjet-Unie

    De discussie rond de Transkaukasische Sovjetrepubliek maakte deel uit van de bredere vraag rond de toekomst van de nieuwe Sovjetstaat. Tegen die tijd was duidelijk geworden dat de standpunten van Lenin en Stalin over de nationale kwestie lijnrecht tegenover elkaar stonden. De eerste was voor de vorming van een unie van vrije en gelijke Sovjetstaten als een middel om de steun voor de revolutie onder de verschillende nationaliteiten te consolideren en als een basis om toekomstige Sovjetstaten, zoals Duitsland, toe te staan een bondgenootschap te sluiten met Rusland zonder dat de ene macht de andere zou domineren. Stalin was echter van mening dat de nationale kwestie van ondergeschikt belang was en dat de revolutie zich niet zou verspreiden en dat het socialisme alleen in Rusland zou moeten worden opgebouwd. Voor hem was het bestaan van republieken, zoals de Transkaukasische republiek, bedoeld voor het administratieve gemak. De kwestie kwam aan het licht met de discussie over de vorming van de Sovjet-Unie.

    Als commissaris voor de Nationaliteiten stelde Stalin het oorspronkelijke document op dat de betrekkingen tussen de nieuwe Sovjetrepublieken moest bepalen. In het ontwerp stelde hij voor om de onafhankelijke Sovjetrepublieken Oekraïne, Wit-Rusland, Georgië, Azerbeidzjan en Armenië als autonome regio’s binnen de Russische Federatie op te nemen, over de status van Bukhara, Khorezm en het Verre Oosten zou later beslist worden. Voor alle belangrijke functies, zoals economie, begroting, buitenlandse en militaire zaken, zouden de besluiten worden genomen door de Russische ministeries. Alleen relatief beperkte zaken als cultuur, justitie, gezondheidszorg en land zouden onder de verantwoordelijkheid van de “autonome” regio’s blijven vallen. Alle republieken, met uitzondering van Azerbeidzjan, maakten luidkeels bezwaar tegen dit plan. Toch duwde Stalin zijn plan door alvorens het aan de regering voor te leggen.

    Maar hij had nog een obstakel te overwinnen: Lenin. Hij kreeg het voorstel te zien terwijl hij herstelde van de gevolgen van een beroerte. Lenin was ziedend en stond erop dat het hele idee van ‘autonomie’ zoals door Stalin voorgesteld werd geschrapt. Hij wilde dat de Federatie van Socialistische Sovjet-Republieken werd opgericht als federatie van gelijke republieken. Hoewel Stalin gedwongen werd om op dit punt toe te geven, vocht hij om ervoor te zorgen dat de nieuwe Sovjet-Unie niet zo ver zou gaan in het waarborgen van de nationale rechten als Lenin wilde. Hij kwam terug op zijn eerdere verzet tegen een tweeledige machtsstructuur voor de nieuwe Unie. Dat deed hij door op te komen voor een nieuwe “Raad van nationaliteiten” die boven de wetgevende macht stond. Hij heeft deze Raad volgestouwd met zijn eigen aanhangers. En om de schade te vergroten, stelde hij voor om de Transkaukasische Sovjet-republiek in de Unie op te nemen waarbij de drie republieken zich bij dit orgaan zouden onderwerpen. Het leidde tot grote woede van de Georgiërs.

    Lenin’s woede

    Lenin was te ziek om de vergadering van het Centraal Comité bij te wonen die deze voorstellen in februari 1923 besprak. Toen hij uiteindelijk een rapport ontving, bereikte Lenins woede het kookpunt. Hij schreef naar Trotski: “Kameraad Trotski! Ik wil u vragen om de verdediging van de Georgische zaak op te nemen in het Centraal Comité van de partij. De zaak wordt nu ‘vervolgd’ door Stalin en Derzjinskii, op wiens objectiviteit ik niet kan vertrouwen.”

    Lenin wilde hier verder op ingaan, maar zijn gezondheid ging snel achteruit. Hij was niet in staat om de besloten vergadering van het Centraal Comité in juni bij te wonen, die gewijd was aan een volledige bespreking van de nationale kwestie. De tegenstrijdige standpunten die de sprekers op deze vergadering naar voren brachten, lieten duidelijk de zich ontwikkelende tegenstrijdigheden zien tussen degenen die Lenin’s benadering van de nationaliteiten steunden en degenen rond Stalin die alle hoofdprincipes van het bolsjewistische standpunt verwierpen. Helaas werd het voorstel van Lenin om de Sovjet-Unie op te richten weliswaar aangenomen, maar werd de uitvoering ervan overgelaten aan de snel uitkristalliserende bureaucratische kaste rond Stalin.

    Misdaden van het stalinisme

    De stalinistische bureaucratie voltrok de politieke contrarevolutie in de Sovjet-Unie na de dood van Lenin. Helaas werd daarbij ook de aanpak van Lenin en de bolsjewieken rond het nationale vraagstuk op zijn kop gezet. De schade veroorzaakt door het Groot-Russische chauvinisme, dat Lenin zo bitter bekritiseerde, in combinatie met het antisemitisme en de racistische vooroordelen van de bureaucratie, werd nog verergerd door de criminele politiek van gedwongen collectivisering die leidde tot hongersnood in grote delen van Rusland, Oekraïne en Centraal-Azië. Hierdoor kunnen de huidige reactionaire nationalisten beweren dat er een bewuste politiek van genocide was, die zij “holodomor” tegen de nationaliteiten noemen, waarbij zij de schuld geven aan het ‘bolsjewisme’. Het gebruik van de Baltische staten als pionnen in de onderhandelingen met Hitler, de deportatie van hele naties, waaronder de Tsjetsjenen en de Krim naar Kazachstan tijdens de Tweede Wereldoorlog, het gebruik van het Sovjetleger om opstanden in het voormalige Oost-Duitsland, Hongarije en Tsjecho-Slowakije neer te slaan en de weigering om de rechten van naties te erkennen tijdens de periode van de “perestrojka” hadden absoluut niets gemeen met het beleid van Lenin en de Bolsjewieken rond de nationale kwestie.

    Honderd jaar later is het beleid van Lenin ten aanzien van de nationale kwestie zelfs nog relevanter dan voorheen. Het is een fatale vergissing om, zoals sommige van de moderne linkse formaties dit doen, het standpunt van Stalin aan te nemen en te stellen dat “de slogan van zelfbeschikking achterhaald is en ondergeschikt is aan de principes van het socialisme.” Zolang het kapitalisme bestaat, kan geen enkele natie werkelijk onafhankelijk worden, aangezien het altijd zal worden gedomineerd door de belangen van de multinationals en de verschillende imperialistische belangen, en is het ook niet in staat om echte democratische en nationale rechten voor iedereen te garanderen. Om het kapitalistische systeem omver te werpen is een krachtige, verenigde strijd van de arbeidersklasse met een socialistische leiding nodig. De opbouw hiervan is alleen mogelijk met een duidelijk standpunt over het nationale vraagstuk.

  • Nationale conflicten dertig jaar na de val van de Sovjet-Unie

    Mensenketting in Litouwen om autonomie te eisen. (Rimantas Lazdynas / Wikimedia Commons)

    Het stalinistische systeem in heel Oost-Europa, en in het bijzonder in de voormalige Sovjet-Unie, bleek niet in staat om het nationale vraagstuk op te lossen. Terwijl Gorbatsjovs beleid van ‘Perestrojka’ en ‘Glasnost’ de economische crisis in de Sovjet-Unie aan de oppervlakte bracht en verergerde, openbaarden de spanningen die tot de ineenstorting van de Sovjet-Unie zouden leiden zich vaak als etnische en nationale conflicten.

    Dossier door Aiten Jakubova, Sotsialisticheskaya Alternativa (Rusland)

    Voorafgaand moet opgemerkt worden dat de Sovjet-Unie een federatie van 15 republieken was. Die zijn nu allemaal onafhankelijke landen. Elk van deze republieken omvatte op zijn beurt vaak ‘autonome’ regio’s. Rusland zelf was en is nog steeds een federatie die 22 ‘republieken’ en andere ‘autonome regio’s’ omvat. Deze stonden én staan onder strikte centrale controle van Moskou.

    “Kan een volk echt vrij zijn, als het andere volkeren onderdrukt?” Leon Trotski

    In februari 1990 won de pro-onafhankelijke S?j?dis-beweging een twee derde meerderheid bij de verkiezingen voor de Opperste Sovjet van Litouwen. Een maand later verklaarde het land zich onafhankelijk van de Sovjet-Unie. In mei volgden Estland en Letland, de twee andere Baltische staten. Slechts een jaar later, in april 1991, probeerde Michail Gorbatsjov een nieuwe “Unie van Soevereine Staten” te organiseren, bestaande uit 10 voormalige Sovjet-republieken. Deze stap lokte de Sovjet-hardliners uit om een couppoging tegen Gorbatsjov in augustus 1991 te lanceren. Het mislukken van die poging opende de deuren voor de kapitalistische tegenrevolutie.

    Het Russische rijk voor de revolutie van 1917 telde bijna 200 verschillende nationaliteiten en etnische groepen en was wat Trotski omschreef als “een walgelijk juridisch kluwen van middeleeuwse bespotting van buitenstaanders.”

    De Februarirevolutie loste dit probleem niet op, maar liet de onderdrukte klassen en naties van Rusland toe om openlijk te spreken over hun moeilijkheden. De Voorlopige Regering die als gevolg van de Februarirevolutie aan de macht kwam, beloofde aanvankelijk om de kwestie aan te pakken. Toen de woorden evenwel in daden moesten worden omgezet en de regering haar standpunt over de rechten van de naties voor de grondwetgevende vergadering publiceerde, beschreef zij Rusland met behulp van de tsaristische terminologie als “één en ondeelbaar”.

    Wat werd er na de Oktoberrevolutie gedaan? Het duurde minder dan een week voordat de nieuwe Sovjetregering het recht op onafhankelijkheid van Finland erkende. Dit werd snel gevolgd door steun voor de onafhankelijkheid van Oekraïne, Moldavië, Litouwen, Estland, Transkaukasië, Wit-Rusland, Polen en Letland.

    Speciale aandacht werd besteed aan de ontwikkeling van de nationale culturen, met name de talen. Lenin zou behoorlijk boos worden als hij hoorde dat Sovjetambtenaren, vooral die uit het centrum, Russisch bleven gebruiken in die gebieden waar Russisch niet de plaatselijke taal was.

    De stalinistische bureaucratie die in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw de macht greep, had een andere aanpak. Het vernietigde alle elementen van arbeidersdemocratie die door de bolsjewieken waren ingevoerd, en gaf de voorkeur aan een willekeurige verdeling van de etnische regio’s op basis van administratief gemak, in plaats van de verschillende nationaliteiten die de Sovjet-Unie vormden met gevoeligheid te behandelen. Bovendien was er een grote wrok tegen de stalinistische politiek van de gedwongen collectivisering van land, die leidde tot een afschuwelijke hongersnood in heel Oekraïne, een groot deel van Rusland en Kazachstan in 1932-3. Dit werd nog verergerd door de overname van de drie Baltische staten en een deel van Moldavië door de Sovjet-Unie na het Hitler-Stalin-pact van 1939. Andere nationaliteiten zoals de Tsjetsjenen en de Krim Tataren werden tijdens de oorlog en-masse gedeporteerd.

    De erfenis van het nationale beleid van Stalin

    Het is onmogelijk om de nationaliteitenkwestie in de Sovjet-Unie in de jaren tachtig te begrijpen zonder te beseffen dat het nationale beleid van Stalin diepgewortelde littekens heeft achtergelaten. Al in 1986 waren er protesten met nationalistische leuzen. In Jakoetsk, de hoofdstad van de Sacha-republiek in Noord-Siberië, kwam de frustratie van de lokale jeugd over het discriminerende beleid van Moskou tegen nationale minderheden op gang nadat er een gevecht was uitgebroken tussen Sacha-jongeren en bezoekers uit Moskou. Later dat jaar volgden drie dagen van rellen, bekend als Jeltoqsan in Alma-Ata, de toenmalige hoofdstad van Sovjet-Kazachstan, na het ontslag van het Kazachse hoofd van de Republiek door Gorbatsjov en zijn vervanging door een Russisch staatsburger.

    Tegelijkertijd begonnen andere onderdrukte nationaliteiten het herstel van de historische gerechtigheid te eisen en de teruggave van land en eigendommen die eerder van hen waren afgenomen. Een bijzonder levendig voorbeeld is dat van de Krim-Tataren, die in 1944 door Stalin van de Krim naar Centraal-Azië waren gedeporteerd omdat gedacht werd dat ze een Duitse bezetting zouden ondersteunen. Tatarenactivisten slaagden er zelfs in om in juli 1987 een protest te organiseren op het Rode Plein in Moskou. Dit was een van de eerste keren dat een protest in Moskou werd getolereerd. Gorbatsjov kondigde aan dat een speciale commissie onder leiding van de oude Sovjet-minister van Buitenlandse Zaken Andrey Gromyko de kwestie zou onderzoeken. Die commissie noemde de Tataren nog steeds ‘collaborateurs van de nazi’s’, maar gaf toe dat de ‘aanklacht en uitzetting van de hele bevolking onrechtvaardig was geweest’. Pas in 1989 kregen de Krim-Tataren de mogelijkheid om terug te keren naar de Krim, waar ze tot op de dag van vandaag te maken hebben met onderdrukking en discriminatie.

    Veel volkeren begonnen de kwestie van het veranderen van de grenzen van hun republieken aan de orde te stellen, hun status binnen de federatie in vraag te stellen of zelfs het recht op afscheiding van hun Unie-republiek te eisen. Dit was het geval met de drie Baltische staten Litouwen, Letland en Estland, en met Moldavië en Georgië. In andere gevallen werd geëist om de Unie-republiek waartoe zij behoorden te verlaten om zich bij een andere te voegen. Dit was de eis van de overwegend Armeense autonome regio Nagorno-Karabach, die Azerbeidzjan wilde verlaten, en de autonome regio’s Abchazië en Zuid-Ossetië, die het recht opeisten om Georgië te verlaten. Binnen de Russische Federatie waren er sterke bewegingen die de soevereiniteit opeisten in de olierijke Republiek Tatarstan in Centraal Rusland en in Tsjetsjenië in de Kaukasus. Dit werd beschreven als de “parade van de soevereiniteit van de autonome republieken”, die in grote mate werd aangemoedigd door de Russische president Boris Jeltsin na de ineenstorting van de Sovjet-Unie, als onderdeel van het proces van het uiteenvallen van het voormalige Sovjet-staatsapparaat.

    Er waren ook verschillende regio’s waar de meerderheid van de bevolking Russisch sprak (maar niet Russisch was) in de andere republieken van de Unie, zoals in Transdnjestrië in Moldavië en de Krim in Oekraïne.

    Hoewel het zelfbeschikkingsrecht formeel in de grondwet van de Sovjet-Unie werd gegarandeerd, waren er geen wetten of procedures die de Unie-republieken in staat stelden zich af te scheiden. Dat was om de eenvoudige reden dat de stalinistische bureaucratie niet van plan was dit recht effectief toe te kennen. Ook waren er geen middelen voor etnische groepen die ontevreden waren over hun status of die de grenzen van de republieken en regio’s wilden veranderen, om hun wil kenbaar te maken. De reden hiervoor was dat alle nationale en territoriale problemen al lang geleden hadden moeten zijn opgelost. De groei van etnisch-nationale conflicten heeft echter aangetoond dat dit niet het geval was. Elke poging van Gorbatsjov om de situatie te verlichten door de centrale controle te versoepelen en nieuwe wetten aan te nemen, heeft de protesten alleen maar aangewakkerd en de zaken erger gemaakt.

    Een poging in april 1990 om een nieuwe wet voor de Sovjet-Unie aan te nemen die bepaalde hoe de republieken van de Unie zich zouden kunnen afscheiden, leidde tot een complexe en langdradige procedure. Het stelde autonome republieken in staat hun status te verbeteren tot het niveau van de Unie-republiek zonder de instemming van hun voormalige republiek, maar dit stelde de stabiliteit van de Unie-republieken ter discussie en verscherpte de spanningen in plaats van ze op te lossen. Een jaar later heeft de Russische Federatie een wet aangenomen die de rehabilitatie van “onderdrukte volkeren” mogelijk maakte en die de stalinistische onderdrukking van hele volkeren en het herstel van hun historische rechten veroordeelde. Maar deze wet fungeerde vooral als een katalysator voor vele nieuwe conflicten, omdat het de terugkeer van onderdrukte volkeren naar het land dat ze hadden verloren mogelijk maakte. Deze grond werd in de meeste gevallen gebruikt door andere groepen. De wet heeft niet bepaald hoe dergelijke belangenconflicten konden worden opgelost en zette in werkelijkheid de ene etnische groep tegen de andere op. Deze nieuwe wetten bleken ontoereikend voor het oplossen van nationale conflicten.

    Geen enkele wet of verandering van aanpak door het Kremlin had het uiteenvallen van de Sovjet-Unie tegen het einde van de jaren tachtig nog kunnen tegenhouden. Het proces van kapitalistisch herstel waarbij de Sovjet-bureaucratie de staatseconomie in privaat bezit bracht, veroorzaakte ten eerste een verdieping van de economische crisis, die leidde tot een verscherping van de sociale problemen en ontevredenheid, en ten tweede tot een verdieping van het proces van de decentralisatie van het gezag. Het gaf de lokale elites, waaronder de nationale elites, waarvan velen al op zoek waren naar kapitalistische oplossingen, de hoop dat ze hun eigen positie konden verbeteren door zich te baseren op de nationale aspiraties van hun volk. In de meeste gevallen waren noch de regionale, noch de nationale elites bereid om een constructief economisch beleid te voeren, maar ze waren wel bereid om nationale tegenstellingen op te rakelen, in de hoop op die manier de controle over hun bevolking te behouden.

    Het deel van de Sovjetelite dat tegen een snelle overgang naar de markt gekant was, verzette zich tegen de decentralisatie en was voorstander van de ‘Chinese weg’. Daarbij baseerden ze zich vaak op de Russische sprekende bevolking in de andere republieken. Zo werd het conflict tussen diegenen via een schok het herstel van het kapitalisme wilden en diegenen die hetzelfde wilden doen langs de ‘Chinese weg’ (van geleidelijke invoering van het kapitalisme) meteen ook uitgespeeld als een conflict tussen verschillende nationaliteiten. Elders ontaardde dit conflict in een confrontatie tussen verschillende clans of machtscentra binnen de heersende elite.

    Zo ontstonden aan het einde van de jaren tachtig verschillende broeihaarden van etnische conflicten in Centraal-Azië, de Kaukasus, Moldavië, de Krim, de Wolga en het zuiden van Rusland. Van 1988 tot 1991 waren er meer dan 150 interetnische conflicten in de voormalige Sovjet-Unie, waarbij ten minste twintig mensen omkwamen.

    Moldavië

    In 1989 ontstond er een conflict in Moldavië. De oppositie tegen de heerschappij van Moskou leidde tot massale protesten onder leiding van het Moldavische Volksfront. Aanvankelijk werd gepleit voor “perestrojka”, “glasnost” en “democratisering”, met andere woorden de belangrijkste onderdelen van het hervormingsprogramma van Gorbatsjov in Moskou. Al gauw werd de belangrijkste eis echter het herstel van de Moldavische cultuur. Na massale protesten in de hoofdstad Chisinau werden er steeds meer eisen gesteld om van het Moldavisch de enige staatstaal te maken. De bevolking die aan de oevers van de rivier de Dnjestr woonde, voornamelijk Russischtaligen (niet noodzakelijkerwijs Russen) in Transdnjestr en de christelijke Turken in Gagauzia maakten hiertegen bezwaar als discriminatie van hun taal.

    In Transdnjestrië waren er demonstraties en stakingen, en de lokale overheidsinstanties begonnen orders van Chisinau te weigeren en zelfs overheidsbesluiten te saboteren. De Moldavische leiders namen hun toevlucht tot geweld tegen de oppositie te. In oktober 1990 werd een “mars op Gagauzia” georganiseerd waarin enkele duizenden nationalistische vrijwilligers onder leiding van Mircha Druka probeerden te voorkomen dat er lokale verkiezingen plaatsvonden. De Gagauziërs namen de wapens op en organiseerden zelfverdedigingsteams.

    Een nieuwe escalatie van het conflict vond plaats na de couppoging van augustus 1991 tegen Gorbatsjov in Moskou. De Republiek Moldavië verklaarde zich onafhankelijk van de Sovjet-Unie. Daarop werd ook in Transdnjestrië een referendum gehouden, waarin de overgrote meerderheid zich uitsprak voor afscheiding van Moldavië. De bevolking van de regio, bestaande uit Oekraïners, Russen en Moldaviërs, was deels bezorgd over de pogingen van het Moldavische Volksfront om het land met Roemenië te laten fuseren. Dit werd in verband gebracht met de periode van de Tweede Wereldoorlog, toen de heersers van ‘Groot Roemenië’ Hitler steunden. In 1992 was het conflict uitgegroeid tot een open militaire confrontatie tussen het Moldavische leger en de Transdnjestriërs. Hoewel het Russische 14e leger, dat zich in Transdnjestrië bevond, onofficieel de plaatselijke bevolking steunde en in feite de nederlaag van de Moldavische kant kon garanderen, hield het zich afzijdig. Het conflict blijft tot vandaag ‘bevroren’ en Transdnjestrië is een bron van spanning gebleven. Intussen gebruiken zowel de leiders van Transdnjestrië als de Russische oligarchen de niet-erkende status van de republieken voor het witwassen van geld. De corruptie tiert er welig.

    Centraal-Azië

    Etnische conflicten in Centraal-Azië zijn begonnen met de bloedige gebeurtenissen in de Fergana-vallei, een zeer vruchtbare, katoenproducerende regio die door Stalin kunstmatig werd verdeeld tussen Oezbekistan, Kirgizië en Tadzjikistan. In 1944 werden de Turken die in de Meskhetiaanse regio van Georgië woonden onder dwang gedeporteerd naar Oezbekistan. Tegen het einde van de jaren tachtig begonnen de nationale spanningen in Oezbekistan toe te nemen. Vertegenwoordigers van de ‘titulaire’ natie, de meerderheid van de Oezbeken, begon voordelige rechten te claimen ten opzichte van land en andere grondstoffen. In mei 1989 braken er massale gevechten uit tussen Oezbeken en Turken, die zich ontwikkelden tot pogroms.

    Hoewel de rellen begonnen als een botsing tussen nationaliteiten, kwam het al snel tot aanvallen op regeringsgebouwen en communistische partijgebouwen en verspreidde het zich over de republiek, waarbij zelfs de hoofdstad – Tasjkent – werd getroffen. Er waren 15.000 oproeragenten nodig om de situatie weer onder controle te krijgen. Vijftienduizend Turken moesten naar Rusland vluchten, meer dan honderd mensen werden gedood en duizend gewond.

    Het bloedbad in Osh, Kirgizië, in juni 1990 werd uitgelokt door het onvermogen van de plaatselijke Sovjetleiding om de ernstige economische problemen op te lossen die de spanningen tussen de Kirgizische minderheid en de beter gesitueerde Oezbeekse bevolking veroorzaakten. Toen het hele land op weg was naar markthervormingen, werd het conflict gedreven door de vraag wie het land van voormalige collectieve boerderijen zou overnemen. Bovendien eiste de Oezbeekse meerderheid administratieve en culturele autonomie. Tienduizenden mensen werden meegesleept in het gewapende conflict en hoewel er geen exacte cijfers zijn over het aantal slachtoffers, wordt gedacht dat het om duizenden gaat.

    In Tadzjikistan, februari 1990, braken in de hoofdstad Dushanbe massale rellen uit. Dit begon als een anti-Armeense betoging als reactie op de komst van vluchtelingen uit het conflict in Azerbeidzjan. Maar het ontwikkelde zich al snel tot een gewapende confrontatie en plunderingen. In feite was dit een strijd tussen verschillende clans in de Tadjiekse leiding, die pas werd beëindigd nadat er troepen waren gestuurd.

    Maar dit was slechts een voorbode van het uitbreken van een bloedige burgeroorlog in Tadjikstan van 1992 tot 1997, waarbij meer dan 60.000 mensen omkwamen en ongeveer een miljoen mensen op de vlucht gingen. De heersende Tadjiekse elite in de Sovjettijd rustte nog grotendeels op de loyaliteit van de voormalige clan. De regering werd gedomineerd door figuren uit de hoofdstad Leninabadi, waarbij de politie werd gecontroleerd door mensen uit Kulob. Net als elders in de voormalige Sovjet-Unie werd het beleid van Moskou in toenemende mate in vraag gesteld door een laag van intelligentsia met groeiende illusies in de liberale vrije markt. In Tadzjikistan kregen ze gezelschap van een heroplevende islamitische beweging. Aanvankelijk nam de pro-Moskou-regering na ernstige botsingen ontslag en werd ze vervangen door een coalitie van oppositiekrachten, waarvan de steun grotendeels afkomstig was uit de Midden- en Oostelijke regio’s. Gesteund door de Russische en Oezbeekse strijdkrachten echter, begon de Leninobadi-Kolabfactie met haar controle over politie en leger zich te reorganiseren als milities en werd een tegenoffensief ingezet. Beide partijen namen hun toevlucht tot moorden, massamoorden en tegen het einde van de oorlog werden in de Pamirs etnische zuiveringen uitgevoerd.

    Kaukasië

    De Kaukasus werd een centrum van etnische conflicten. Tegenwoordig bestaat de regio uit Armenië, Georgië en Azerbeidzjan, en acht Russische republieken, waarvan Tsjetsjenië de bekendste is. De regio had een zeer complexe etnische samenstelling, vanwege de zeer uiteenlopende etnische groepen en de vele gebieden waar compacte minderheidsgroepen woonden en ook als gevolg van de willekeurige heerschappij en repressie van de stalinistische tijd.

    Tegen de achtergrond van de versterking van de nationalistische stemmingen in de voormalige republieken van de Sovjet-Unie, onder andere in Armenië en Azerbeidzjan, ontstond een bijzonder scherp conflict over de status van Nagorno-Karabach. Nagorno-Karabach is een Armeense enclave binnen Azerbeidzjan. Toen de Sovjetmacht in de Kaukasus werd gevestigd, kwamen de nieuwe regeringen van Armenië en Azerbeidzjan in 1921 overeen dat Nagorno-Karabach deel zou uitmaken van Armenië. Dit besluit werd echter door Stalin in 1923 terzijde geschoven, die om Turkije te sussen de republiek terug naar Azerbeidzjan stuurde. Toen de perestrojka zich opende, ontstonden zowel in Karabach zelf als in Armenië massale betogingen met de eis om Karabach naar de Armeense republiek over te brengen.

    Veel Armeniërs waren bang voor hun leven en ontvluchtten Azerbeidzjan. Veel Azerbeidzjanen verlieten Nagorno-Karabach en Armenië. Maar in februari 1988 vond na enkele dagen van betogingen een pogrom plaats in de Azerbeidzjaanse stad Sumgait. Ooggetuigen melden dat de pogrom werd aangemoedigd door de heersende Azerbeidzjaanse CP, die bang was de macht te verliezen. De staatsorganen en de politie hebben geen actie ondernomen om de pogrom te stoppen of een einde te maken aan de rellen. Enkele tientallen mensen werden gedood, honderden raakten gewond. Dit was een van de eerste gevallen van massaal geweld op basis van etno-nationale haat tijdens de jaren van de perestrojka. Zelfs hier waren er schitterende voorbeelden van solidariteitsacties van gewone mensen: sommige Azeri’s verborgen hun Armeense buren voor het geweld. De pogrom kwam pas tot een einde nadat er troepen werden gestuurd.

    Maar het conflict was nog niet voorbij. In september 1988 werd de Azerbeidzjaanse bevolking uit Stepanakert in Nagorno-Karabach verdreven en de Armeniërs uit Sushi. Begin januari 1990 vond in de Azerische hoofdstad Bakoe een anti-Armeense pogrom plaats, waarbij tot 300 mensen omkwamen en honderden gewond raakten. Alleen de afkondiging van een avondklok en de inzet van troepen maakte een einde aan het bloedbad. Bij de aankomst van de troepen vielen er echter nog doden: 134 vreedzame inwoners kwamen om het leven en er vielen meer dan 700 gewonden.

    Na de ineenstorting van de Sovjet-Unie in 1991 werd een nieuwe fase in het conflict tussen Armenië en Azerbeidzjan ingeluid. De verklaring van de Azerbeidzjaanse leiders dat zij de Sovjet-Unie verlieten, bracht een onmiddellijke reactie uit Karabach met zich mee, dat in september van dat jaar de vorming van de Republiek Nagorno-Karabach uitriep. Als reactie op het verschijnen van de Armeense troepen begon Azerbeidzjan met het afvuren van zware artillerie op Stepanakert, wat enkele maanden duurde. Toen de Sovjet-Unie ineenstortte, werden de Sovjet-troepen uit de regio teruggetrokken, waardoor grote hoeveelheden wapens en voorraden achterbleven die snel door de oorlogvoerende partijen in beslag werden genomen en tot een langdurige, grootschalige oorlog leidden.

    Pas in mei 1994 ondertekenden de partijen het Bishkek-protocol, dat het conflict weliswaar niet oploste, maar bevroor. Het is niet bekend hoeveel mensen er tijdens het conflict zijn omgekomen, maar het aantal zou in de duizenden lopen, waaronder vrouwen en kinderen. De Republiek wordt nog steeds niet erkend, maar is een de-facto onafhankelijke republiek op het grondgebied van Azerbeidzjan.

    Georgië

    De Kaukasische republiek Georgië verzonk al snel in een staat van gewapend conflict toen de perestrojka zich ontwikkelde. Sterke nationalistische tendensen hadden hier altijd al bestaan. In 1956 stuurde Chroesjtsjov tanks naar Tbilisi om massale betogingen te onderdrukken, ironisch genoeg tegen zijn ‘destalinisatie’ – Stalin was een Ossetin, een van de minderheidsnationaliteiten binnen Georgië. Naarmate de processen die leidden tot de ineenstorting van de Sovjet-Unie zich versneld ontwikkelden, ging ook Georgië over tot het uitroepen van zijn onafhankelijkheid, eerst tot het uitroepen van de soevereiniteit en vervolgens tot volledige afscheiding na de couppoging van 1991 in Moskou. In een meerpartijenverkiezing in mei 1991 werd Zviad Gamsakhurdia tot president gekozen. Hij was een voormalig mensenrechtenactivist met een bezwaard verleden: hij was een virulente anticommunist en zijn belangrijkste eis was gericht op het herstel van de Georgische natie. “Georgië voor de Georgiërs,” was een van zijn slogans. Zijn heerschappij werd gekenmerkt door totalitaire acties en binnen twee jaar kristalliseerde een oppositie, met de steun van de voormalige Sovjet-minister van Buitenlandse Zaken Eduard Sjevardnadze. Die oppositie lanceerde een staatsgreep, waardoor een drie jaar durende burgeroorlog begon.

    In deze periode spraken twee autonome regio’s binnen Georgië – Abchazië en Zuid-Ossetië – zich uit tegen de heerschappij van Tbilisi. Al in maart 1989 werd een mars van Abchaziërs voor afscheiding van Georgië gevolgd door meeting van 24 uur voor de regeringsgebouwen. Dit protest werd door Sovjettroepen gestopt. In juni waren er gevechten uitgebroken in de hoofdstad van Abchazië, Soechoemi, die pas na de interventie van de Sovjettroepen werden gestopt.

    Dit maakte geen einde aan het conflict. Het onafhankelijkheidsstreven van Georgië, dat in 1990-91 werd versterkt, werd na de staatsgreep van augustus voltooid. Terwijl de Sovjet-Unie nog bestond, verklaarden de twee regio’s hun intentie om zich bij de Sovjet-Unie aan te sluiten als Unie-republieken, dat wil zeggen om zich af te scheiden van de Georgische republiek.

    In augustus 1992 brak de eerste Abchazische oorlog uit toen de Georgische Nationale Garde troepen de regio binnenkwamen. Hoewel ze superieure aantallen hadden, kreeg Abchazië steun van vrijwilligers uit Tsjetsjenië en uit Rusland zelf. Hoewel Rusland niet rechtstreeks tussenbeide kwam, stuurde het wel voedsel en medische voorraden. Minstens 8.000 mensen stierven en een kwart miljoen Georgiërs werden gedwongen Abchazië te ontvluchten. Hoewel er in 1993 een vredesakkoord werd gesloten, brak er in 1998 een tweede oorlog uit.

    De situatie in Zuid-Ossetië ontwikkelde zich op vrijwel dezelfde manier. Deze keer was de beslissing van de Georgische Opperste Sovjet om alleen het Georgisch als staatstaal te erkennen de directe aanleiding. In november 1989 organiseerde Gamsakhurdia een mars van Tsinvali, de hoofdstad, waar er aanzienlijke tegenstand was van de lokale bevolking. Georgische vrijwilligers belegerden de stad. Zuid-Ossetië stond centraal in de 5-daagse Russisch-Georgische oorlog in 2008 – de ‘eerste Europese oorlog van de 21e eeuw’!

    Hoewel de nationale spanningen zich in veel gevallen niet ontwikkelden tot een gewapende confrontatie, zoals in de Baltische staten en op de Krim, waren het de militaire acties die de meeste van deze gebeurtenissen eind jaren tachtig en begin jaren negentig kenmerkten. De littekens die deze conflicten hebben achtergelaten, zijn vandaag nog steeds voelbaar.

    De huidige situatie van nationaliteiten uit de voormalige Sovjet-Unie

    De nationale kwestie blijft zoals voorheen zeer belangrijk in de hele regio. Bevroren conflicten en niet-erkende staten zoals Transdnjestrië, Nagorno-Karabach, Abchazië en Zuid-Ossetië worden door de verschillende heersende elites gebruikt om hun eigen rijkdom te vergroten en gewone mensen tegen elkaar op te zetten. En meer recentelijk bevond Oekraïne zich in het centrum van het conflict tussen de imperialistische mogendheden met een oorlog in Oost-Oekraïne die nog steeds voortduurt.

    In Rusland is de nationale kwestie nog steeds zeer belangrijk. Er zijn 160 nationaliteiten – Tataren, Tsjoevasj, Tsjetsjenen, Oekraïners, Armeniërs, Azerbeidzjanen en volkeren uit het Verre Noorden. Rusland grenst ook aan veertien andere landen. Maar hoewel Rusland nog steeds een federatie is, geniet bijna geen enkel deel van de federatie de rechten die het geacht wordt te hebben. Het beleid van het Poetin-regime is erop gericht om de macht van het centrum te versterken en zich op een imperialistische manier naar het buitenland uit te breiden. Sinds 2000 heeft een aantal ‘autonome regio’s’ hun status verloren. De wetgeving die in de republieken wordt gebruikt, is in overeenstemming gebracht met de federale wetgeving. Sinds 2014 is het zelfs strafbaar om oproepen te doen die de territoriale integriteit van Rusland schaden. Er zitten verschillende mensen in de gevangenis op beschuldiging van het bepleiten van separatisme.

    Rusland zal geen referenda over autonomie toestaan, wat bijzonder hypocriet is gezien de manier waarop de Krim is overgenomen. Met amendementen op de Russische grondwet waarin het “geloof in God” als een traditionele waarde wordt gedefinieerd en waarin het Russische volk (in tegenstelling tot de andere nationaliteiten die in Rusland leven) als basis voor de staat wordt vastgelegd, zijn de andere nationaliteiten opnieuw in een tweederangspositie geplaatst.

    Na twee wrede Tsjetsjeense oorlogen en opstanden die in totaal meer dan 12 jaar hebben geduurd en tot 250.000 doden hebben veroorzaakt, blijft Tsjetsjenië een staat binnen de staat. De Tsjetsjeense president – Kadyrov – staat dicht bij Poetin en bestuurt de republiek als zijn eigen persoonlijke leengoed, met onderdrukking, marteling en moord op wie het daar niet mee eens is. Geweld tegen vrouwen wordt als normaal beschouwd, eremoorden worden genegeerd. En sinds 2017 is er een heksenjacht op LGBT’s.

    Sinds 2017 is de naburige Republiek Ingoesjetië, een van de armste regio’s van Rusland met een werkloosheidspercentage van 26%, het toneel van massaal protest tegen een poging van Tsjetsjenië om land over te nemen, wat tot een grote politieke crisis heeft geleid. We mogen niet vergeten dat het Ingoesjische volk een bittere historische ervaring had: na deportatie door Stalin naar Centraal-Azië en een terugkeer in 1957, was er een conflict met de Ossetiërs die in hun voormalige huizen woonden. Maar een andere, economische factor voedde het conflict ook: de officiële werkloosheid in de republiek is 26%, en zelfs hoger onder jongeren, terwijl het ook de Russische regio is met de laagste lonen.

    In het 3 miljoen inwoners tellende Dagestan, waar 31 etnische groepen en 81 nationaliteiten wonen, is er de afgelopen jaren geprotesteerd door vrachtwagenchauffeurs, tegen de vernietiging van bossen en tegen corruptie en pesterijen van de politie. Het hoofd van de republiek werd ontslagen door Moskou, dat een militaire officier benoemde die niets met de regio te maken had. Dagestan heeft zich aangesloten bij republieken als Tatarstan, Karachay-Tsjerkessia en delen van Siberië die zich verzetten tegen de centralisatie.

    Steeds meer regionale verantwoordelijken worden beschuldigd van corruptie en worden door het Centrum ontslagen. Bovendien gebruikt het Poetin-regime de middelen van de centrale regering niet om de onderontwikkelde regio’s te helpen, maar om de lokale elites te dwingen zich aan zijn heerschappij te houden.

    Ook nu worden er aanvallen gepleegd op minderheidstalen. Het Russische parlement heeft een wet aangenomen waardoor in Tatarstan, waar de meeste inwoners Turks spreken, onderricht van de eigen taal enkel nog vrijwillig kan. De middelen voor scholen, musea en theaters die de Tatarentaal gebruiken zijn fors afgebouwd. In feite zijn alle andere talen in Rusland van secundair belang verklaard.

    Een socialistisch standpunt

    Het is belangrijk dat de socialisten lessen trekken uit deze gebeurtenissen om een uitgewerkt standpunt te ontwikkelen in het belang van de arbeidersklasse. Onze belangrijkste taak is het opbouwen van een maximale eenheid van de arbeidersklasse van verschillende nationaliteiten in een gemeenschappelijke strijd.

    Het recht op zelfbeschikking

    Zelfbeschikking is een belangrijk recht voor alle naties. Sommigen proberen het belang ervan te beperken door alleen “culturele zelfbeschikking” te ondersteunen – het recht om de eigen taal te gebruiken, culturele instellingen te ontwikkelen, enzovoort. Als marxisten steunen we deze rechten natuurlijk niet alleen in woorden, maar vechten we ook voor de middelen om ze te realiseren. Maar deze rechten zijn zinloos als we de politieke rechten van naties niet volledig ondersteunen, in Lenins woorden “tot en met de afscheiding.”

    Toen Lenin deze eis formuleerde, had hij de noodzaak in gedachten om nationale staten op te richten met hun eigen taal, afgebakende grenzen en heersende instellingen als onderdeel van het proces van de burgerlijk-democratische revolutie. De eis werd nog belangrijker in het tijdperk van het imperialisme, toen de dominante machten de ontwikkeling van nieuwe onafhankelijke staten aan banden legden. De acties van Lenin en de bolsjewieken om zelfbeschikking te verlenen aan een reeks republieken speelden een grote rol in het winnen van steun voor de nieuwe regering. Stalins weigering om dit te accepteren en zijn brute behandeling van de naties hebben het Sovjetsysteem sterk in diskrediet gebracht. Het is niet verwonderlijk dat naarmate de ontevredenheid over de heerschappij van de stalinistische bureaucratie in de jaren tachtig van de vorige eeuw groeide, een groot deel ervan op nationale leest geschoeid was, met oproepen tot meer autonomie en vervolgens tot afscheiding van de Sovjet-Unie.

    Toen de nationale spanningen in de jaren tachtig en het begin van de jaren negentig explodeerden, stelden wij als marxisten dat de republieken die deel uitmaakten van de Sovjet-Unie het recht op zelfbeschikking moesten hebben. Daarmee zetten we niet alleen de revolutionaire tradities van de bolsjewistische revolutie voort, maar ook die van Trotski en de linkse oppositie, die aan het eind van de jaren dertig betoogden dat Oekraïne een apart, onafhankelijk, socialistisch Oekraïne moest worden. Maar wat even belangrijk is: als we dit niet hadden gedaan, zouden we ons hebben afgesneden van de massa van arbeiders en jongeren in deze landen die strijden voor onafhankelijkheid.

    Dat betekende niet dat we toen de rechten van de nationale minderheden in de nieuwe, onafhankelijke landen hebben genegeerd. Wij hebben ons verzet tegen elke poging om de taalrechten te beperken, bijvoorbeeld in de Baltische staten, waar de Russische minderheid na 1991 met grote discriminatie werd geconfronteerd. Wij hebben ervoor gepleit dat regio’s als Transdnjestrië het recht hebben op autonomie binnen Moldavië, of om onafhankelijk te zijn als de bevolking dat zou willen.

    Het proces van kapitalistisch herstel raakte in een stroomversnelling, waarbij we waarschuwden dat de werkende klasse de controle over de nieuwe onafhankelijke landen moest krijgen. Zoniet zou ze geen economisch of politiek voordeel halen en zelfs niet de echte onafhankelijkheid bekomen die werd nagestreefd. Toen de Sovjet-Unie ineenstortte, ontstonden er vijftien nieuwe kapitalistische landen, die formeel onafhankelijk waren, maar de inzet van strijd tussen de imperialistische machten waren, waaronder het nieuwe kapitalistische Rusland. Verschillende van de nieuwe staten zijn autoritair. De meeste hebben nog steeds te lijden onder grote armoede en sociale problemen.

    Voor kleinere, arme naties of regio’s die in de tang zitten tussen de imperialistische belangen, is echte onafhankelijkheid of zelfs autonomie onder het kapitalisme niet mogelijk. Zelfs het machtige “onafhankelijke” Rusland is als kapitalistische staat niet in staat om al zijn burgers een fatsoenlijke levensstandaard te bieden of om echte democratische rechten te verlenen, en het beperkt op zijn beurt de rechten van nationaliteiten in Rusland. Evenmin is er een uitweg te vinden door steun en bescherming te vragen van de ene of de andere machthebber. Welke weg men ook kiest, het kapitalistische establishment zal de natuurlijke grondstoffen en de lage lonen uitbuiten om de winsten te verhogen, terwijl de armen met een laag inkomen blijven zitten. Een eerste stap om de onafhankelijkheid te garanderen is ervoor te zorgen dat alle natuurlijke grondstoffen van de regio worden genationaliseerd.

    Het recht op zelfbeschikking steunen betekent niet dat we in alle gevallen en onder alle omstandigheden automatisch om een afscheiding vragen. Het belangrijkste criterium bij de besluitvorming is de stemming van de arbeidersklasse zelf. Als socialisten zich uitspreken voor de afscheiding van het ene volk van het andere, doen we dat niet om de belangen van een nationale burgerlijke groepering te bevorderen, maar om de solidariteit en de eenheid van de arbeiders van alle nationaliteiten op te bouwen.

    De taalkwestie

    Dit is nog meer het geval in veel van de regio’s van de voormalige Sovjet-Unie, waar in een relatief klein gebied verschillende nationaliteiten of etnische groepen samenleven. De erkenning van gelijke rechten voor nationaliteiten en talen is in het belang van de solidariteit van de werkende klasse. Het is noodzakelijk om het minste gebrek aan vertrouwen tussen nationale groepen, elke vorm van vervreemding, verdenking of vijandigheid uit de weg te ruimen. Volledig gelijke rechten betekent de weigering van voorrechten voor een bepaalde taal. De pogingen om één staatstaal in te voeren in de Baltische staten, maar ook in Moldavië, Oekraïne en nu Rusland, leiden onmiddellijk tot een toename van wantrouwen.

    Wij zijn daarentegen van mening dat alle culturen en talen bestaansrecht hebben en in alle regio’s moeten worden opgenomen in het door de staat gefinancierde onderwijs. De mogelijkheid om de eigen nationale taal te leren en te gebruiken is immers een fundamenteel onderdeel van het zelfbeschikkingsrecht van naties.

    Sociale bevrijding

    Door het recht van naties op zelfbeschikking op te eisen en te verdedigen, verwerpen wij alle gedwongen banden. Marxisten verzetten zich tegen privileges aan een bepaald land boven een ander. Gewelddadige, feodale of militaire methoden moeten worden vervangen door vrijwillige verbintenissen. In lijn hiermee steunen wij het recht van naties op zelfbeschikking volledig. Gewone werkende mensen, 99% van de bevolking, kan hier alleen maar baat bij hebben.

    Noch de scheiding, noch de eenwording op zich kan het doel zijn en is geen oplossing voor alle problemen. Maar zelfbeschikking maakt nationale en culturele vooruitgang mogelijk. Het is een middel om echte sociale bevrijding te garanderen, een maximale materiële en creatieve ontwikkeling van het individu en van de samenleving als geheel. Dit zal niet mogelijk zijn als de rijkdom van de nieuwe samenleving in private handen blijft, als het kapitalisme de natuurlijke grondstoffen en de arbeidskrachten van elk nieuw land blijft exploiteren. Het is daarom noodzakelijk om te strijden voor het ten dienste stellen van alle natuurlijke, menselijke en andere grondstoffen aan de hele samenleving. Er moet sprake zijn van sociaal eigendom en een democratische planeconomie, een werkelijk vrije en gelijke, socialistische samenleving.

    Conflicten

    De arbeidersklasse was niet onafhankelijk georganiseerd en speelde geen leidende rol in zelfbeschikkingsstrijd toen de Sovjet-Unie instortte. Hierdoor werden de nieuwe naties of republieken al snel onderworpen aan een strijd tussen de belangen van de verschillende groepen of clans binnen de nationale elite en de burgerij, nog verergerd door de tegenstellingen en conflicten tussen verschillende imperialistische belangen.

    Nationale oorlogen, interetnische conflicten zijn voorbeelden van hoe de kapitalisten het principe van verdeel en heers gebruiken. Etnische verdeeldheid is de beste methode om een wig te drijven tussen arbeiders, waardoor ze gedwongen worden hun naaste te wantrouwen en te haten, terwijl de echte vijand van beide de kapitalistische klasse zelf is. Door gevoelens te verdelen en te vergiftigen met behulp van nationalistische stemmingen kan de heersende elite de arbeidersklasse beter domineren en uitbuiten.

    Daarom zijn de socialisten volledig tegen discriminatie van welke etnische groep dan ook en verdedigen wij de rechten van de onderdrukte arbeiders en de uitgebuite volkeren van alle nationaliteiten. In die regio’s of gebieden waar de heersende elite erin geslaagd is een conflict tussen nationaliteiten op te rakelen (waarbij dit kan leiden tot gewapende confrontaties en oorlogen), zijn socialisten van mening dat het de verantwoordelijkheid van de arbeidersklasse en haar organisaties is om tegen dergelijke acties op te komen en de verdediging van minderheidsgroepen op te nemen en indien nodig de verdediging van werkenden van alle nationaliteiten tegen gewapende aanvallen te organiseren.

    De enige manier om de arbeiders te verdedigen tegen aanvallen en om echte autonomie of onafhankelijkheid te bereiken is het ontwikkelen van een sterke, onafhankelijke arbeidersbeweging die in staat is om te strijden en het kapitalisme omver te werpen. De eerste stap in die richting is het verwerpen van elke poging om de arbeidersklasse te verdelen langs nationale of etnische lijnen. Dit betekent de noodzaak om arbeidersorganisaties op te bouwen die zich kunnen verzetten tegen nationalistische demagogie, en die in staat zijn om de belangen van alle arbeiders te verdedigen.

    Organisatie is echter niet voldoende, het is ook noodzakelijk om deze organisaties te wapenen met een politiek programma gericht op het mobiliseren van de arbeidersklasse ter verdediging van haar dagelijkse belangen, en om de banken, de grote industrie en de natuurlijke grondstoffen over te nemen, zodat ze op een democratische manier kunnen worden gepland in het belang van alle werkenden, om een echte socialistische samenleving te vestigen. Alleen dan wordt het mogelijk om echte onafhankelijkheid te garanderen aan de nationaliteiten die dat wensen als onderdeel van een gelijke en vrijwillige federatie of confederatie van arbeidersstaten.

     

  • Twee democratieën? Op basis van een kapitalisme in crisis is het verder uiteenrafelen van België onvermijdelijk

    Foto: Jean-Marie Versyp

    Het discours van Bart De Wever is nu ook door de Franstalige media overgenomen: in België zijn er twee democratieën. Dit gaat voorbij aan de gelijkenissen: de afstraffing van de regeringspartijen, de afkalving van de traditionele partijen (waarbij Franstalig België aanknoopt bij een Europese tendens die in Vlaanderen al eerder is doorgezet) en de doorbraak van radicale partijen – m.a.w. het leeglopen van het politieke centrum.

    door Anja Deschoemacker

    Maar je kunt er uiteraard niet rond dat in Vlaanderen rechts en extreemrechts de grootsten zijn. Ondanks verlies blijft N-VA incontournable voor de Vlaamse regering, terwijl in Wallonië en Brussel de gematigd en radicaal linkse partijen de grootste groep vormen en de PS, eveneens ondanks verlies, incontournable is voor de Waalse en Brusselse regering.

    Onderzoek naar de redenen voor de keuze van de kiezers zal opnieuw uitwijzen dat de meerderheid van de N-VA- en VB-kiezers niet voor deze partijen hebben gestemd omwille van hun Vlaams-nationalisme.

    Maar Vlaams-nationalistische partijen hebben nu 43% van de stemmen gehaald, en dat is nog zonder de Vlaams-nationalisten binnen CD&V. Bovendien is de natte droom van N-VA – om alleen te ontwikkelen naar een meerderheidspositie – overtuigend uiteengespat. De gematigde Vlaams-nationalisten die bereid waren de communautaire kwestie in de koelkast te stoppen in ruil voor een Thatcheriaans rechts beleid verloren stemmen aan de “harde” nationalisten van het VB. Het roept vergelijkingen op met Catalonië, waar het burgerlijk gematigd nationalistische CIU van Arthur Mas wel de nationalistische trom voerde, maar pas stappen naar een referendum zette toen het daartoe gedwongen was door haar afzwakking ten voordele van meer radicale nationalistische formaties zoals ERC. Hoe de N-VA zal omgaan met deze druk zal duidelijk worden in de komende weken en maanden.

    De vraag is ook hoe de andere Vlaamse partijen zullen omgaan met deze nieuwe realiteit. De realiteit van de gewesten en gemeenschappen heeft alle Vlaamse partijen (met uitzondering van de PVDA) er in het verleden al toe aangezet een “Vlaams” profiel aan te nemen. Dit is vandaag nog steeds duidelijk in bijvoorbeeld de bijna unanimiteit waarbij in Vlaanderen gepleit wordt voor de afschaffing van de politiezones in Brussel en zelfs van de gemeenten. Welke steun zullen ze geven aan concrete projecten wanneer die op tafel komen?

    Op korte termijn zullen alle discussies focussen op de aartsmoeilijke federale regeringsvorming. De Wever sluit regeren met PS en Ecolo uit en stelt tegelijk dat een federale regering een Vlaamse meerderheid moet bevatten. De combinatie van beide maakt een federale regering onmogelijk. Tegelijk zal de burgerij al haar invloed gebruiken om niet opnieuw een hele periode zonder regering te zitten. Zullen de Vlaamse traditionele partijen en Groen zich onder die druk laten verleiden tot een federale regering zonder N-VA? Of zullen ze toegeven aan de druk vanuit N-VA om de PS te weren, wat meteen een nieuwe regering zonder Franstalige meerderheid betekent?

    En dat werpt die andere uiterst belangrijke vraag op: wat zal de reactie in Franstalig België zijn? Om een federale meerderheid zonder VB te vormen, volstaat het immers niet om de vorige regering aan te vullen met cdH (indien die daartoe al bereid is). Kan men Ecolo/Groen kopen met een klimaatwet? En wie zal het beste aanbod hebben: N-VA of PS?

    Kan er onder druk van deze uitslag een nieuw Vlaams front gesloten worden voor verdere stappen in de staatshervorming in de richting van het confederalisme? CD&V heeft zich recent opnieuw als voorstander geuit. Kan deze uitslag gebruikt worden door de burgerij om de sociale zekerheid – die reeds stevig uitgeholde centrale verworvenheid van de Belgische arbeidersklasse – grondig onderuit te halen door de regionalisering ervan?

    Indien dit het scenario wordt, zal Bart De Wevers politieke wensdroom – het “uitroken” van de Walen – verwerkelijkt worden. België wordt immers niet vooral bijeengehouden door de burgerlijke instellingen, maar door reële solidariteit in verworvenheden als de sociale zekerheid, centrale loononderhandelingen, nationale vakbonden, … Deze wegnemen, betekent de begrenzingen wegnemen die nu bestaan voor het verder uiteenvallen van het land. Dan gaat het niet meer alleen om “twee democratieën”, maar komt ook de vraag wat Brussel zal doen. Dat is een gewest waar de Vlamingen een veto-positie hebben, maar waar slechts 16% van de bevolking op Vlaamse lijsten heeft gestemd (en daarvan slechts 18,3% voor N-VA en 8,3% voor het VB).

    Veel vragen, maar het is duidelijk dat de burgerij met de verdere verzwakking van haar partijen nog meer de controle over de situatie is kwijtgeraakt. De enige kracht die er controle over kan krijgen door het uitwerken van een programma dat aan de noden van iedereen beantwoordt, is de arbeidersbeweging. Iedere stap naar een nieuwe rechtse regering moet door de vakbonden overtuigend beantwoord worden. Iedere regering moet onder druk worden gezet met massale actie rond centrale eisen als het minimumloon, leefbare uitkeringen, arbeidsduurverkorting zonder loonverlies en met bijkomende aanwervingen, … Het is een stap vooruit dat PVDA/PTB een pak extra vertegenwoordigers naar de verschillende parlementen kan sturen. Dat zal pas echt een grote stap worden indien die posities gebruikt worden om de stempel van de arbeidersklasse op de toekomstige ontwikkelingen te drukken.

  • Communautaire frigo nog vijf jaar dicht?

    Foto: Jean-Marie

    Het vervroegde vertrek van N-VA uit de federale regering werd door CD&V en MR aangegrepen om voor te stellen dat geen artikels uit de grondwet voor herziening vatbaar verklaard worden. Hierdoor zou er na de verkiezingen geen nieuwe staatshervorming mogelijk zijn. N-VA was uiteraard not amused en stelde voor om de volledige grondwet voor herziening vatbaar te verklaren zodat alle opties mogelijk bleven.

    door Geert Cool

    CD&V verklaarde voorstander te zijn van een grondwetsherziening en nieuwe staatshervorming. Maar dan wel pas in 2024 en niet nu. Volgens CD&V moeten de Vlaamse partijen tegen dan samen nieuwe Vlaamse eisen formuleren. Waar Open VLD en Groen pleiten voor het overhevelen van enkele bevoegdheden naar het federale niveau, is CD&V daar resoluut tegen gekant (om de Vlaamsgezinde vleugel toch iets aan te bieden). N-VA is dat uiteraard nog meer. Hoe op deze basis gezamenlijke Vlaamse eisen kunnen geformuleerd worden, is onduidelijk.

    Bij gebrek aan een akkoord over artikels in de grondwet die voor herziening vatbaar verklaard worden, komt er geen dergelijke lijst. Het zou meteen betekenen dat het parlement niet uiterlijk 40 dagen voor de verkiezingen ontbonden wordt, maar kan doorwerken tot eind april. Met de Paasvakantie erbij was de laatste zitting anders op 4 april. “Veel zaken zitten al erg ver in de pijplijn. Als we meer tijd nodig hebben om ze af te werken, moeten we die nemen,” stelde CD&V-fractieleider Servais Verherstraeten. Vanuit de oppositie kwam er steun van de PS. Ahmed Laaouej verklaarde: “We moeten erover waken dat we sommige dossiers nog tot een goed einde brengen. Daarbij denk ik aan de klimaatwet.” Of daar bij N-VA veel enthousiasme voor zal zijn is nog maar de vraag. Anders gezegd: dit is slechts een excuus voor het echte doel van MR: de communautaire frigo dicht houden.

    Het zal N-VA niet tegenhouden om de communautaire kaart te trekken. Met het sociaaleconomische bilan van een asociale besparingsregering die een gat in de begroting van 8,5 miljard euro achterlaat, valt immers weinig steun te winnen. Volgens de peilingen wordt het moeilijk om N-VA uit de Vlaamse regering te houden, op federaal vlak kan dat gemakkelijker. Langs Franstalige kant en in Brussel is een rechtse regering volgens de peilingen erg onwaarschijnlijk: zowel MR als CDH verliezen. Een verschillende samenstelling van de regionale en federale regeringen is niet langer uitzonderlijk. Maar indien N-VA enkel in de Vlaamse regering zit, zal dit de communautaire druk vergroten. Bart De Wever volgt dan Geert Bourgeois op die op pensioen naar het Europees Parlement wordt gestuurd.

    Volgens de eigen statuten is N-VA voorstander van Vlaamse onafhankelijkheid, maar daarvoor is er onvoldoende steun onder de bevolking. Een studie besteld door Groen bevestigde dit in maart nogmaals: 14% is voorstander van een onafhankelijk Vlaanderen, ongeveer evenveel als de 13,2% die een unitaire staat zonder regionale regeringen wil. Een iets grotere groep van 17,3% van de Vlamingen wil een confederale staat, de overgrote meerderheid wil een federaal model.

    De politieke, sociale en economische crisissen ondermijnen de autoriteit van alle politieke instellingen. Dit zet druk op het ingewikkelde Belgische model. De vraag in welke mate deze druk communautair ingevuld wordt, hangt sterk af van de mate waarin de arbeidersbeweging haar eisen en bekommernissen centraal in het debat kan plaatsen op basis van offensieve strijd om verworvenheden af te dwingen.

  • De N-VA en het Catalaanse nationalisme: hoe verder van huis, hoe radicaler…

    Foto: Jean-Marie Versyp

    Bart Maddens, Vlaams-nationaal academicus en kritisch geestesgenoot van de N-VA, die in de bres springt voor de Catalaanse nationalist Puigdemont. Peter De Roover, N-VA-Kamerfractieleider, die op 1 oktober het referendum over onafhankelijkheid live mag becommentariëren tijdens het VRT-nieuws vanuit Barcelona. Foto’s van de rechtse nationalist Puigdemont etend aan tafel bij N-VA’er Lorin Parys thuis, na zijn vlucht uit Catalonië. Je zou voor minder de kriebels krijgen van zoveel “rechts nationalisme”.

    Artikel door Peter Delsing uit maandblad ‘De Linkse Socialist’

    Maar de beweging in Catalonië is een tegenstrijdig fenomeen. Een breuklijn tussen economische klassen met tegengestelde belangen loopt dwars door het streven naar onafhankelijkheid. Aan de ene kant staan Puigdemont en zijn elitaire medestanders, die rechts en pro-besparingen zijn. Brede lagen van de Catalaanse massa’s aan de basis van de nationale beweging, echter, zien onafhankelijkheid als een manier om te breken met de neoliberale achteruitgang en de repressie van de regering-Rajoy. Puigdemont en de PDeCAT riepen onder immense druk van de werkenden en jongeren op straat de onafhankelijkheid uit. Daarvoor was hun positie altijd geweest: de fiscale bijdrage van Catalonië aan de centrale regering heronderhandelen.

    Ondertussen stemde de Catalaanse burgerij met haar voeten tegen onafhankelijkheid, door zetels van bedrijven te delokaliseren naar de Spaanse staat. Ze vrezen de sociale gevolgen van de massabeweging rond zelfbeschikking en nationale rechten, die historisch links is en sociale eisen kan beginnen stellen. De Catalaanse bankiers en industriëlen huiveren voor een quasi-revolutionaire stemming die in zo’n situatie kan ontwikkelen. Als Puigdemont vandaag stelt dat hij “tegen een eenzijdige onafhankelijkheidsverklaring is,” dan vervoegt hij zijn broodheren van de Catalaanse burgerij en komt hij terug tot zijn oorspronkelijke standpunt. Karl Marx wees er al op dat de burgerij sinds 1848 meer schrik had van de massa van loontrekkenden achter zich, dan voor de feodale reactie van de koningen!

    Deze sociale achtergrond toont aan hoe hypocriet de houding is van de N-VA. Aan de basis is de beweging in Catalonië een sociale en antifascistische beweging. De N-VA is hard neoliberaal. Haar parlementsleden en ministers steken hun sympathie voor een meer autoritair beleid niet onder stoelen of banken. De nationale beweging in Catalonië gebruikt aan de basis de methode van algemene stakingen en massale betogingen: de methodes van de arbeidersbeweging. De N-VA werpt zich op als anti-stakerspartij. Samen met de regering-Michel houdt ze niet op om het stakingsrecht aan te vallen, zoals bij de NMBS. Maar in Catalonië mag er wel gestaakt worden, zolang het maar om nationale en niet om sociale rechten gaat? De hypocrisie van de rechtse nationalisten druipt eraf.

    De Wever en co. hebben zich op de Catalaanse zaak van hun “vriend” Puigdemont geworpen, mede om hun gebrek aan communautaire daadkracht in België te verdoezelen. De voorwaarde om een hard besparingsbeleid te kunnen voeren, was dat de “staatshervorming” de ijskast in moest. Voor die verlokking van een zware aanval op de werkende klasse en haar rechten is de N-VA geplooid. Bovendien botst ze op het feit dat de belangrijkste klassen in België, de kapitalistische en de arbeidersklasse, beiden in meerderheid tegen een opsplitsing van het land zijn.

    De Belgische burgerij was enkel bereid de kleinburgerlijke elementen van de N-VA – dat meer de kleinere KMO-bazen, de advocaten, vrije beroepen en misnoegde rechtse intellectuelen vertegenwoordigt – de macht toe te vertrouwen als de communautaire agenda van tafel verdween en plaats ruimde voor een Thatcheriaans beleid. Daarbij zou ze zien hoe lang zo’n provocatie tegen de arbeidersbeweging zou duren en ondertussen de meerwinsten incasseren.

    De N-VA maakt een communautaire spreidstand omdat voor de kleinburgerij de grote burgerij dienen doorgaans voorgaat op de eigen, irreële politieke fantasmen. In de werkelijkheid zijn de N-VA en Puigdemont tegen een progressieve meerderheid die zelfbeschikking zou kunnen gebruiken, zoals in Catalonië, om met strijdbare methodes van massastrijd de winstpolitiek af te werpen. Daarvoor zouden de linkse formaties in Catalonië een programma naar voren dienen te brengen dat de nationaal-democratische rechten onmiddellijk koppelt aan de strijd voor socialistische eisen. Democratische nationalisatie van de sleutelsectoren, gekoppeld aan een oproep naar de Spaanse en Europese werkenden om dat voorbeeld te volgen, zou de krachtsverhoudingen tussen de klassen in Catalonië, Spanje en op het hele continent drastisch kunnen wijzigen.

     

  • Waarom wij het referendum in Catalonië steunen… en N-VA minder enthousiast is

    Spreidstand van N-VA in België en nu ook rond Catalonië: behoud besparingspolitiek voor N-VA belangrijker dan het zelfbeschikkingsrecht

    Persconferentie van de Sindicato de Estudiantes samen met Podemos aan het parlement in Madrid. De boodschap is duidelijk: “Volem votar” (Laat hen stemmen).

    Komende zondag is een door de Spaanse staat illegaal verklaard referendum voor de onafhankelijkheid van Catalonië gepland. De aanloop ernaar verloopt rumoerig, met sterk opgedreven repressie vanwege de nationale staat en een massaal verzet hiertegen onder de Catalaanse bevolking. We publiceerden hierover reeds verschillende artikels en verklaringen, o.a. vanwege onze Spaanse zusterorganisatie. Hier willen we bekijken hoe de N-VA, de dominante kracht in het hedendaagse Vlaams-nationalisme, zich ertoe verhoudt.

    Dossier door Anja Deschoemacker, auteur van ‘De Nationale Kwestie in België’

    Geen gejubel

    Van de jubelende gezichten en de triomfantelijke stemming ten tijde van de aanloop naar het Schotse onafhankelijkheidsreferendum is bij N-VA vandaag – naar aanleiding van het Catalaanse referendum – niets meer te bekennen. Ook de strijdvaardigheid van Jan Jambon op het vlak van de Catalaanse onafhankelijkheid is fel teruggelopen. Waar hij in 2015 nog deed verstaan dat de Catalaanse kwestie een regeringscrisis waard was, moeten hun collega nationalisten in Catalonië het vandaag doen met een verklaring van Bart De Wever dat de repressieve houding van de Spaanse staat “dom en onaanvaardbaar” is. De federale regering, waarin N-VA nochtans de dominante kracht is, komt zelfs niet tot een afkeuring van de verregaande repressie door de Spaanse staat.

    De daadkracht van N-VA op het communautaire vlak in België zelf wordt al enige tijd in vraag gesteld door figuren binnen de Vlaamse beweging, waaronder uiteraard het Vlaams Belang, maar ook de twee ex-N-VA’ers Hendrik Vuye en Veerle Wouters (V&W) en figuren als Bart Maddens. Die kritiek is stevig toegenomen na de recente verklaringen van Bart De Wever dat de partij geen communautaire agenda zou verdedigen in de komende verkiezingscampagne in 2019.

    Op het Europees vlak was er vanuit diezelfde kringen kritiek op de overstap in 2014 van de NVA van de EVA-fractie in het Europees parlement (een verzameling van nationalistische/regionalistische partijen en de groenen) naar de conservatieve ECR-fractie, waarin o.a. de Britse Tories zetelen. Om de meubelen te redden, bleef NVA wel lid van de EVA-partij (maar dus niet van de fractie) en verkreeg ze binnen de ECR de vrijheid om te stemmen zoals ze wil rond de nationale kwesties.

    In beide gevallen ging het er de N-VA om dat de sociaaleconomische agenda voorop werd gesteld op de nationalistische doelen. En vandaag zien we dus bij N-VA-topfiguren veel minder enthousiasme voor het Catalaanse referendum dan destijds voor het Schotse. Waar Jan Jambon eind 2015 volgens het maandblad Meervoud binnen de Europese koepel van separatistische partijen nog het volgende verklaarde: “Als de Catalaanse kwestie op de tafel van de Belgische regering belandt, betekent dit het einde van die regering”, zien we vandaag een andere realiteit.

    Op 21 september is het in de Kamer niet Jan Jambon die namens de regering antwoordt op de vragen van Vlaams Belang en V&W over de reactie van de Belgische regering op de ontwikkelingen rond het referendum in Catalonië. Op vraag van N-VA-lid en Kamervoorzitter Siegfried Bracke is het de Minister van Pensioenen Daniel Baquelaine (MR) die antwoordt.

    Dat antwoord kon zo worden gekopieerd uit de officiële reacties van de EU-instellingen tot nu toe en komt neer op steun aan de Spaanse staat. De Spaanse grondwet laat het niet toe de onafhankelijkheid uit te roepen, burgemeesters mogen niet meewerken aan de organisatie ervan… De arrestatie van medewerkers van de Catalaanse regering is voor hem geen probleem. Hij besluit: “Wij pleiten ervoor dat deze interne situatie binnen de regels van de rechtsstaat opgelost wordt. Wij blijven deze evoluties met de nodige aandacht volgen.”

    Junckers antwoord voor de Europese Commissie liet daarnaast nog verstaan dat Catalonië in geval van afsplitsing van Spanje de gewone procedures zou moeten doorstaan voor het lid kan worden van de EU. Gezien Spanje die procedure volledig kan blokkeren, moet daar weinig van verwacht worden.

    Dat er geen steun van de EU zou komen voor het onafhankelijkheidsstreven van de Europese regio’s hadden de Schotten na hun ervaring met het referendum wel kunnen voorspellen. De fractie in het EU-parlement waartoe N-VA behoort, de ERC, zal trouwens in het kamp zitten dat zich het sterkst zou verzetten tegen een erkenning.

    Waarom wij het referendum in Catalonië ondersteunen

    Het lijkt op het eerste gezicht ironisch. De Vlaams-nationalisten die zich stilletjes op de achtergrond houden terwijl de Spaanse staat de spoken van het Franco-regime terug oproept in de staatsrepressie tegen het Catalaanse referendum, terwijl de zusterorganisatie van LSP in Catalonië en Spanje actief mobiliseert tegen die repressie en voor het referendum. Er zit nochtans een logica achter: anders dan N-VA probeert LSP niet de belangen van de burgerij te verdedigen, maar de belangen van de werkende massa’s.

    Onze verdediging van het zelfbeschikkingsrecht van de volkeren die streven naar meer autonomie en/of onafhankelijkheid is eerlijk en dient geen agenda van het stimuleren van de verdeeldheid onder de arbeidersklasse om des te harder te kunnen besparen op de rug van de meerderheid van de bevolking. Wij steunen de strijd voor Catalaanse onafhankelijkheid juist omdat die strijd onlosmakelijk verbonden is met de strijd tegen het besparingsbeleid en met de strijd over wie beslist over de economie: de 1% superrijken of de grote meerderheid van de bevolking.

    En waarom N-VA minder enthousiast is

    Wat vandaag met de regeringspartij NVA gebeurt, is niet zo anders als wat met vergelijkbare partijen in Europa is gebeurd:  SNP, CIU, de gematigde Baskische nationalisten, … Of destijds met VU, RW en FDF in België. Ontstaan als kleinburgerlijke partijen die autonomie of onafhankelijkheid nastreven, werden ze al snel voor de keuze gesteld: meespelen met de staatspartijen om uiteindelijk kleine stapjes vooruit te zetten in ruil voor steun aan een asociale agenda – en zo riskeren zich te verbranden aan de macht en de verkregen electorale basis terug kwijt te raken – of zichzelf buiten de macht stellen door een radicale agenda na te streven en een beweging uit te bouwen die het vooropgestelde doel kan bekomen.

    De SNP in Schotland en de CIU in Catalonië hebben geen van beide lang kunnen genieten van de absolute meerderheid die ze elk gedurende een periode hebben verworven. Beide voerden trouw de besparingspolitiek uit die hen vanuit de nationale overheid werd opgelegd, waarbij ze hooguit probeerden hun eigen verantwoordelijkheid hiervoor te verstoppen door procedures in het leven te roepen waarvan ze wisten dat die geen uitkomst konden bieden. In de feiten zweepten ze nationalistische gevoelens op zonder echt de onafhankelijkheid na te streven. Uiteindelijk werden ze door de stemming onder de massa’s die genoeg hadden van de besparingspolitiek gedwongen verder te gaan dan ze oorspronkelijk wilden.

    In Catalonië is die druk nu al jaren massaal aanwezig. De meerderheid van de leidende Catalaanse nationalisten werd gebroken door meer radicale nationalistische krachten die opstonden en een agenda verdedigden die een pak linkser was dan de CIU en de daaruit voortkomende PDeCat van huidig Catalaans premier Puigdemont. Het is die druk die uiteindelijk de PDeCat gedwongen heeft de weg op te gaan van een referendum, goed wetende dat de Spaanse staat alles zou doen om het te verhinderen.

    Het nationalisme is immers niet neutraal: het kan rechts zijn en economisch egoïsme en revanchisme als basis hebben (zoals in Vlaanderen het geval is, maar ook in Catalonië wanneer het om de leidende burgerlijke nationalistische krachten gaat), maar het kan ook links zijn en bevrijding van de heersende klasse en haar agenda nastreven. Dat is het geval voor de stemming onder de massa’s en vooral de arbeidersklasse in Catalonië. Dit gold eveneens voor de beweging rond het Schotse referendum. In beide gevallen gingen de massa’s hierin pakken verder dan de dominante nationalistische partijen.

    Waar SNP zich in het sociaaldemocratische kamp van de begeleide afbraak opstelt, en PDeCat eerder in het centrum te vinden is, bevindt N-VA zich sociaaleconomisch een flink stuk rechtser op het politieke landschap. Waar SNP en PDeCat minstens nog lippendienst boden aan de strijd tegen een aantal besparingen (of voor progressieve hervormingen), stelt N-VA zich op als de leidende kracht die uit alle macht probeert voor de hardste besparingen te gaan, voor de meest structurele aanvallen op de arbeidersklasse en de armste lagen. De kans dat deze laatste groepen zich achter N-VA zouden opstellen in een beweging voor Vlaamse onafhankelijkheid is dan ook nagenoeg nihil.

    Waar de historische basis voor de N-VA de Vlaamse middenklasse was, die met oogkleppen op een Vlaams-nationalisme predikte omdat het zoveel beter zou gaan indien “Vlaanderen” niet meer zou moeten meebetalen voor die armoedige Walen, gaat die middenklasse nu door de ervaring van een N-VA-regering, die net als vorige regeringen – en zelfs met meer vuur – vooral de belangen van de grote bedrijven en de ultra-rijken nastreeft.  De middelen die niet meer naar Wallonië zouden gaan (of naar de werklozen, de zieken, …) gaan ook niet naar een versterking van de levensstandaard van de middenklasse, maar verdwijnen gewoon in de zakken van de ultrarijken en de grote bedrijven.

    Bij gebrek aan een alternatief dat aangeboden wordt door de arbeidersbeweging, een strijd voor de middelen tegen de heersende elite in, zal een deel van die stemmen bij een toekomstige neergang van de N-VA terugkeren naar de oude schaapstal van de CD&V. Een ander deel zal radicalere uitwegen zoeken voor hun Vlaams-nationalistische agenda, iets waarop Vlaams Belang en V&W zitten te wachten, binnenkort mogelijk samen in één of ander Vlaams Front.

    Hoewel de neergang van N-VA niet voor morgen is, vooral door het uitblijven van voldoende sterke progressieve en linkse alternatieven op de uitgeleefde traditionele partijen, is het op termijn onmogelijk voor de N-VA om die spreidstand vol te houden en de beweging zal onvermijdelijk op een bepaald moment aan kracht verliezen, zoals ook met SNP en PDeCat is gebeurd. In ieder geval is de dominante tendens in de N-VA vandaag deze die zich wil vasthouden aan de macht en die de besparingsagenda als prioriteit ziet, eerder dan een agenda van vooruitgang in de Vlaamse onafhankelijkheid.

    “We houden gewoon een andere strategie aan, namelijk het uitroken van de Walen”

    Bij gebrek aan draagkracht in de Vlaamse samenleving voor Vlaamse onafhankelijkheid werd dit inderdaad naar voor gebracht als de strategie die moest gevolgd worden. Onder druk van een rechtse, Thatcheriaanse regering, die gedomineerd werd door Vlaanderen – en dus door de N-VA – zouden in Wallonië al snel regionalistische gevoelens opveren, waardoor de Walen vragende partij zouden worden voor een confederatie. Het moet hen dan ook verheugd hebben dat de PS na haar ideologisch congres ook een Waals congres organiseert en dat de regionalistische krachten in het Waalse ABVV van zich laten horen.

    Als in Wallonië een substantiële beweging zou opkomen rond een anti-besparingsprogramma, verbonden aan de eis voor meer gewestelijke autonomie – wat niet uitgesloten kan worden, zeker indien de nationale syndicale strijd tegen het besparingsbeleid uitblijft en de beweging verdere nederlagen oploopt en demoralisatie begint in te zinken – zal die beweging echter meer gelijkenissen vertonen met de Schotse en de Catalaanse onafhankelijkheidsweging dan met de Vlaamse: de arbeidersklasse zal er haar stempel op zetten.

    De kans dat zo’n beweging dan braafjes in het schema van de N-VA zal stappen en met hen zal onderhandelen over een confederatie waarin de sociale zekerheid wordt gesplitst (wat zonder bijkomende maatregelen zou leiden tot een stevige val in de levensstandaard in Wallonië en Brussel) en de staatschuld over beide delen wordt verspreid én waarbij Vlaanderen minstens gedeeltelijk zeggenschap over Brussel behoudt, is echter een pak kleiner dan de kans dat de beweging tegen het besparingsbeleid ook de Vlaamse arbeiders meesleurt.

    Waar Brussel en de Duitse gemeenschap in een dergelijke ontwikkeling zouden uitkomen, is een andere vraag die van belang is. De kans dat de N-VA een voorstel kan uitwerken dat de goedkeuring zou krijgen van de Brusselse bevolking is nihil. En dat Brussel zijn woordje zal willen meespreken, is iets waar we zeker van mogen zijn.

    Studies wijzen uit dat Brussel sinds het bestaan van het Brussels Gewest steeds meer zijn eigen identiteit uitbouwt, die los staat van zowel Vlaanderen als Wallonië. Er zijn contante spanningen met zowel de Vlaamse als de Franse Gemeenschap, die bevoegd zijn voor het onderwijs in Brussel. Die spanningen met Wallonië kunnen verder oplopen indien voor langere tijd de Brusselse en Waalse regering en de regering van de Franse Gemeenschap andere meerderheden hebben.

    Al snel kan de eis voor de regionalisering van de gemeenschapsbevoegdheden in Brussel op de agenda staan. In dergelijke onderhandelingen zal voor de Vlaamse gemeenschap weinig – of geen – plaats worden gelaten. Zo kan het “uitroken van de Walen” ertoe leiden dat Vlaanderen iedere inspraak in Brussel verliest. En wanneer het potentieel bestaan van Brussel als gewest en gemeenschap in één op de tafel begint te komen, zal ook in de kleine Duitse gemeenschap de droom voor een eigen gewest opnieuw de kop opsteken.

    Met het mes op de keel kan de burgerij instemmen met onafhankelijkheid in naam – maar echte bevrijding is onmogelijk onder het kapitalisme

    Kaartenhuisjes kun je slechts moeilijk renoveren, bij iedere kaart die verschoven wordt, wordt het bouwwerk immers steeds meer gammel en iedere beweging kan het hele huis doen ineenstorten. De burgerij mag dan wel de nationale kwestie misbruiken om verdeeldheid te zaaien en de aandacht af te leiden van de klassenoorlog die ze ondertussen voert, ze is ook en absoluut verdediger van de bestaande natiestaten. Het opbreken van die natiestaten zal ze enkel aanvaarden indien het alternatief een revolutie is die het kapitalisme van de macht dreigt te beroven.

    En dan nog zal ze de nieuwe natiestaat proberen te dwingen economisch in de pas te lopen – ttz het besparingsbeleid op de kap van de meerderheid van de bevolking verder te zetten –  of dat nu via de EU is of via het IMF en de Wereldbank.

    Het is daarom dat wij niet gewoon oproepen voor Catalaanse onafhankelijkheid, maar voor een socialistisch onafhankelijk Catalonië. Het aan de macht komen van een linkse regering op basis van de onafhankelijkheidsbeweging, een regering die de oekazen van zowel de Spaanse staat als de EU aan haar voeten lapt omdat die het onmogelijk maken een sociale politiek te voeren, zou een enorme stimulans bieden aan de arbeidersklasse in de rest van Spanje tot ver daarbuiten. In dit scenario zou al snel een beweging van onderuit kunnen ontstaan die streeft naar een Iberische confederatie van socialistische staten, wat dan weer inspiratie kan bieden aan de arbeidersstrijd in heel Europa tegen het besparingsbeleid en de ondemocratische besluitvorming op het hele continent. Zo zou een Europa van onderuit kunnen worden opgebouwd, waarbij gelijkwaardigheid en vrijwilligheid centraal staan, net als de rechten van minderheden. Het is een beweging die voor arbeiderseenheid kan zorgen.

    Wij steunen enkel onafhankelijkheidsbewegingen wanneer deze elementen erin aanwezig zijn en voortgestuwd worden door de brede massa’s en vooral de arbeidersklasse. We zullen nooit steun bieden aan een onafhankelijkheidsbeweging die verbetering van de “eigen” arbeiders wil verkrijgen door aan anderen een verarming op te leggen, zoals o.a. N-VA en PDeCat voorstaan. We denken dat de Belgische geschiedenis afdoende aantoont dat de nationale kwestie nooit zal worden opgelost op kapitalistische basis. Begonnen onder Franstalige dominantie, de taal van de burgerij, om te belanden bij de Vlaamse dominantie ten voordele van diezelfde burgerij, heeft de kapitalistische staat België nooit en voor niemand bevrijding verwezenlijkt, enkel uitbuiting, onderdrukking en discriminatie.

    Wat waardevol is aan de eenheid van België zijn de verworvenheden van de arbeidersklasse, verworvenheden die enkel mogelijk waren wanneer de arbeidersbeweging aan beide zijden van de taalgrens de straat op trok. Hieronder rekenen we de sociale zekerheid, de nationale openbare diensten, de nationale loonakkoorden en arbeidsreglementering… Sinds de jaren ’70 hebben deze verworvenheden de ene na de andere aanvalsgolf doorstaan. Ze zijn allemaal afgezwakt geworden. Hoe meer deze verworvenheden verdwijnen, hoe meer druk er op de eenheid van de Belgische arbeidersklasse staat. Hoe minder klasseneenheid, hoe sneller en brutaler ze zullen afgebroken worden.

    Maar ook omgekeerd: de Belgische arbeidersbeweging heeft haar potentieel voor eenheid in de strijd getoond in het massale actieplan in 2014. Indien de leiding van de vakbonden niet voor die kracht was teruggeschrokken, zou die beweging de regering ten val hebben gebracht. De heropleving van die algemene strijd is de beste strategie naar een einde aan het besparingsbeleid. De staking van 10 oktober moet door alle strijdbare syndicalisten aangegrepen worden om naar een veralgemening van de strijd te gaan. Ordewoorden moeten een actieplan zijn en een zo groot mogelijke betrokkenheid van alle werkenden via algemene personeelsvergaderingen.

    Die beweging heeft objectief het potentieel om te slagen, de zwakheid bevindt zich in de leiding, zowel op het syndicale als op het politieke vlak. Indien die beweging niet slaagt of niet opnieuw op gang raakt, kan demoralisatie in samenhang met de ondemocratische structuur van ons land ertoe leiden dat het uiteenvallen van België een stap verder gaat. Indien de Waalse arbeidersklasse denkt in Wallonië een linkse regering de macht te kunnen brengen, die in een situatie van sterk toegenomen autonomie of onafhankelijkheid het besparingsbeleid kan stoppen, kan het in de huidige crisis van het kapitalisme zeer snel gaan. Onze steun zal steeds liggen bij de strategie die in die gegeven omstandigheden de arbeidersklasse het best vooruithelpt.

  • Gevestigde partijen jutten nationale verdeeldheid op om opgaande sociale strijd te bestrijden

    Foto: Jente
    Foto: Jente

    De laatste maanden spoelen golven van ongenoegen en woede over het brutale regeringsbeleid over het land. De regering en de gevestigde media proberen het voor te stellen als “politieke stakingen” van de Franstaligen die de N-VA-regering weg willen om de PS terug aan de macht te brengen. Als het verzet tegen het asociale beleid een verschillende impact heeft langs Nederlandstalige en Franstalige kant, heeft dit veel te maken met een verschillende strategie van vakbondsleiders. Het ongenoegen is langs beide kanten van de taalgrens quasi gelijk. De Vlaamse vakbondsleiders lijken bang om te pleiten voor de val van de regering, langs Franstalige kant kunnen ze niet om die oproep heen.

    Artikel door Anja Deschoemacker uit maandblad ‘De Linkse Socialist’

    Er zijn verschillende tradities, maar dit argument moet niet overroepen worden. Er is ook een verschillend politiek landschap. De federale regering heeft langs Franstalige kant nooit een meerderheid gehad. Waar de Vlaamse regering gewoon de federale regering is zonder de MR, zijn in Wallonië en Brussel regeringen aan de macht waarin de PS een sleutelrol speelt. Hoewel ook daar het besparingsbeleid dat de PS voerde – en voert op regionaal en lokaal vlak – nog met bitterheid herinnerd wordt (getuige de opgang van de PVDA in peilingen), lijkt een alternatief op de federale regering er evident en in lijn met de bestaande regionale coalities: Di Rupo II. In Vlaanderen is dit anders: de N-VA aan de kant zetten, zowel federaal als in Vlaanderen, is mathematisch mogelijk met de huidige parlementaire meerderheden, maar het betekent wel een partij aan de kant zetten die onbetwistbaar de grootste Vlaamse partij is.

    Dus ja, de arbeidersbeweging wordt in België geconfronteerd met verschillende situaties die op bepaalde momenten ook kunnen leiden tot een verschil in wat op korte termijn mogelijk wordt geacht. Van daar de sprong maken naar de voorstelling van zaken waarbij de regering-Michel geen sociale basis heeft in Franstalig België maar wel de steun heeft van “het Vlaamse volk”, inbegrepen de Vlaamse arbeidersklasse die dan wel “begrip” zou hebben voor het harde besparingsbeleid, is echter van de pot gerukt. De deelname van de Vlaamse arbeiders in het eerste actieplan in 2014 en in de massabetoging van oktober 2015, de steun onder de bevolking aan de actiegolven en de afkeer van de regeringsmaatregelen,… tonen duidelijk het tegendeel aan.

    Het is echter niet verwonderlijk dat de regering en de burgerlijke media volop de sociale strijd proberen te communautariseren. Nationale verdeeldheid opjutten in perioden van opgaande sociale strijd is een klassiek instrument van de gevestigde partijen in dit land en dat overigens aan beide zijden van de taalgrens. Tot voor kort gaven Belgische diplomaten en politici overal ter wereld advies over hoe men intelligent kan verdelen en heersen in landen waar nationale conflicten bestaan. De nationale kwestie is de voornaamste reden waarom in de recente Belgische officiële geschiedenis nog nooit een regering is gevallen over de nochtans regelmatig tumultueuze strijd van de arbeidersklasse. Ook in de jaren ’80 werd het vallen van de regeringen geweten aan de kwestie Voeren, niet aan de langdurige en massale sociale strijd tegen de regeringen Martens met baby-Thatcher Verhofstadt. Een regering die valt over de eisen van de arbeidersbeweging brengt onmiddellijk de daaropvolgende regering in de problemen met een hoge druk voor een meer sociale politiek. De gevestigde partijen in België zijn op die manier solidair met elkaar. Eens ze hun besparingen erdoor krijgen, kan nationale verzoening volgen.

    Nu is er echter de N-VA, die door de burgerij niet vertrouwd kan worden om dit spelletje correct te blijven spelen. De partij die Vlaamse onafhankelijkheid wil, was bereid om de nationale kwestie vijf jaar te begraven om een hard besparingsbeleid te kunnen voeren dat in de smaak zou vallen van het Vlaamse patronaat. De burgerij nam een berekend risico door ze regeringsverantwoordelijkheid te geven, in de hoop zo twee vliegen in één klap te slaan: een aantal natte dromen van het Belgische patronaat realiseren, vooral in termen van een anti-vakbondspolitiek, én het aan de macht verbranden van de N-VA om zo terug tot stabiliteit in België te komen.

    We moeten als arbeidersbeweging inzicht verwerven in dit politieke schaakspel om er op te kunnen antwoorden. We moeten ons echter niet laten afleiden van de klassenstrijd, de enige strijd die de basis creëert voor de oplossing van zowel de sociale problemen als de nationale kwestie. We moeten discussiëren en ervoor zorgen dat in het najaar alle neuzen in één richting staan: een tweede actieplan dat een overwinning nastreeft op alle centrale eisen van de beweging, in het kort een einde aan het besparingsbeleid en het terugkomen op de aanvallen op de rechten en verworvenheden van de arbeidersklasse die al zijn gestemd. Daarvoor zal deze regering moeten vallen, daar kunnen we niet omheen. Het is niet dé oplossing, maar het is een noodzakelijke stap ernaartoe.

     

    Anja Deschoemacker schreef het boek ‘De nationale kwestie in België.’ Dit boek telt 298 pagina’s en is via onze webshop beschikbaar voor 18 euro (verzendkosten inbegrepen).

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop