Category: Dossier

  • Kapitalisme, vrouwenonderdrukking & de rol van het patriarchale gezin

    Dossier door Katia Hancke (Socialist Party, ISA in Ierland)

    In de afgelopen 10 jaar zijn gendergeweld en femicide termen geworden waarmee we maar al te vertrouwd zijn. Deze kwesties zijn uit de schaduw getreden doordat miljoenen vrouwen wereldwijd op straat zijn gekomen en eisen dat er iets aan dit geweld gedaan wordt. De media kunnen er niet meer aan voorbij en tonen hoe partnergeweld een schaduwpandemie is geworden. In Ierland is één op de vier vrouwen mishandeld door een huidige of voormalige partner.

    In 2020 heeft Women’s Aid alleen al bijna 30.000 oproepen om hulp behandeld. In februari 2022 bleek uit nieuw onderzoek dat drie op de vijf jongeren onder de 25 jaar al te maken had met misbruik binnen intieme relaties, of iemand kennen die het meemaakte. Dit is een wereldwijd verschijnsel: één op de drie vrouwen krijgt tijdens haar leven te maken met fysiek of seksueel geweld. Elke dag worden 137 vrouwen wereldwijd gedood door een partner of een lid van de eigen familie.

    Waarom gebeurt dit? Waarom worden zelfs de meest intieme relaties, in gezinnen, in huishoudens – de enige plaats waar we geleerd hebben veilig te zijn – getroffen door zulke verbazingwekkende niveaus van geweld? Onderzoeken waar het geweld vandaan komt, is niet geen academische of abstracte kwestie. Om iets effectief te kunnen bestrijden, moeten we weten wat de wortels ervan zijn.

    Populistisch-rechts begrijpt dit maar al te goed. Het weet hoe belangrijk het gezin is als instelling om vrouwen terug in huis te duwen en beperkende gendernormen te versterken. Het besteedt veel energie aan het ‘bewijzen’ dat mannelijke superioriteit en patriarchaat de natuurlijke orde der dingen zijn en schrikt er niet voor terug om hele takken van pseudo-wetenschap uit te vinden om zijn versie van de gebeurtenissen te staven. Zo is er Jordan Peterson die maar doorgaat over een kreeftensoort waarvan de mannelijke kreeften seksueel agressief zijn en hoe dat ‘bewijst’ dat het natuurlijk is dat mannen dominant zijn. Kreeften verstoppen zich ook de hele dag onder rotsen en kunnen alleen maar achteruit zwemmen, maar op de één of andere manier valt dat dan weer niet onder zijn begrip van ‘natuurlijk gedrag’.

    Dit is misschien een grof en enigszins lachwekkend voorbeeld, maar biologisch determinisme, sociobiologie en genetisch determinisme zijn allemaal populaire interpretaties van de wetenschap die worden gebruikt om een visie op menselijk gedrag te bevorderen die geweld en ongelijkheid rechtvaardigt. In wezen worden deze versies van de menselijke natuur gebruikt om het status quo te beschermen en de groeiende roep om fundamentele verandering te ondermijnen.

    De belangrijke inzichten van Engels

    In feite hoeven we de bodem van de oceaan niet af te speuren als de geschiedenis van menselijke samenlevingen ons ruim voldoende materiaal biedt om het punt te vinden waarop onze intieme relaties werden omgezet in een sociale instelling met regels en voorschriften. Gedurende 99% van de geschiedenis leefde de mensheid in een grote verscheidenheid van verwantschappen, in samenlevingen met weinig of geen onderscheid tussen privé- en publieke sferen. Deze vroegere samenlevingsvormen waren geen utopieën en vaak voerden de mensen een dagelijkse strijd om te overleven. Wat de meeste samenlevingen echter gemeen hadden, was dat zij zeer egalitair waren en gebaseerd op de herverdeling van goederen – van ieder naar vermogen, aan ieder naar behoefte, terwijl overexploitatie van medemensen of van het milieu ongehoord was.  Archeologisch, historisch en antropologisch onderzoek tonen duidelijk aan dat pas met de ontwikkeling van nederzettingen, met name in de vroege agrarische samenlevingen, instellingen als de staat en het patriarchale gezin zijn ontstaan.

    Dit onderzoek bevestigt in grote lijnen wat Friedrich Engels al in 1884 poneerde in zijn boek ‘De oorsprong van het gezin, het privé-eigendom en de staat’. Op basis van het onderzoek waarover hij toen beschikte, traceerde Engels de ontwikkeling van de staat en het gezin tot in de vroege agrarische nederzettingen. Voor hem was het ontstaan van de klassenmaatschappij en het patriarchaat verbonden met de ontwikkeling van het privé-eigendom.

    De fundamentele verandering in productiemethoden in vroege neolithische landbouwsamenlevingen leidde tot tijden van gebrek, maar ook tot de mogelijkheid om aanzienlijke overschotten te produceren. Overschotten maakten het voor sommige leden van de samenleving mogelijk om niet langer rechtstreeks bij de productie betrokken te zijn. Dit zorgde voor het ontstaan van klassentegenstellingen, tussen toezichthouders/beheerders en diegenen die moesten werken. Overschotten stelden ook voor het eerst de kwestie van eigendom aan de orde, en met privébezit kwam de gelaagdheid van de maatschappij rond de “haves” en “have nots”, en de behoefte van de eersten – de bezittende klasse – om te beschermen wat ‘van hen’ was door de instelling van de staat in het openbare leven en het gezin in het privéleven. Het patriarchale gezin werd gebruikt om de dominante positie van een opkomende heersende klasse te garanderen door intieme relaties om te zetten in strategische huwelijken, monogamie (voor de vrouwen) voor erfenissen.

    De staat werd gebruikt om de belangen te verdedigen van hen die een steeds grotere hoeveelheid land, rijkdom en grondstoffen vergaarden. Engels’ beschrijving van de staat als in laatste instantie “een groep gewapende mannen”  benadrukt hoe de instandhouding van de staat gebaseerd is op het aanvaardbaar maken van geweld (door de politie, het leger en in oorlogvoering) in de publieke sfeer. De moderne culturele uitdrukking hiervan is machisme, een beeld van mannen als natuurlijke strijders en het dominante geslacht. Deze genderstereotypering en de starre verwachtingen van mannelijkheid en vrouwelijkheid worden nog versterkt door het patriarchale gezin, aangezien de gezinssfeer wordt voorgesteld als onder mannelijk gezag vallend en privé. De klassenmaatschappij en het patriarchaat kweken gendergeweld, zowel in openbare verhoudingen als in intieme relaties.

    Het werk van Engels is niet alleen relevant als theoretisch kader voor antropologen en historici die gezinsverhoudingen onderzoeken. Het is ook een uiterst belangrijk referentiepunt voor elke activist die de strijd tegen gendergeweld wil opvoeren. In de eerste plaats bewijst het dat het niet altijd zo is geweest als vandaag. Als patriarchale verhoudingen niet altijd hebben bestaan, dan kunnen ze worden bestreden en afgeschaft.

    Ten tweede wijst Engels erop dat de verhoudingen en het bezit van productiekrachten bepalend zijn voor het soort maatschappij waarin wij leven, en dus ook voor de manier waarop ons openbare en privé-leven wordt ingeperkt. Hij geeft een overzicht van de verschillende vormen en functies die de instelling van het gezin heeft aangenomen en hoe deze enorm heeft gevarieerd afhankelijk van de historische context, de geografische ligging en de sociale klassen. Als privébezit de sleutel is tot de ontwikkeling van deze beperkingen, dan is het kapitalisme, als een vorm van maatschappelijke organisatie die privébezit (in de vorm van winst) boven alles vereert, een rem op de ontwikkeling van gelijke verhoudingen tussen mannen en vrouwen. Het werk van Engels wijst dus op de noodzaak om de strijd tegen de onderdrukking van vrouwen te koppelen aan de strijd tegen een systeem dat gebaseerd is op extreme ongelijkheid. Het koppelen van gendergerelateerd geweld en vrouwenonderdrukking aan het kapitalisme als systeem, is een oproep tot actie om een eengemaakte beweging op te bouwen om dit rotte systeem omver te werpen.

    De opkomst van het kapitalisme en de gevolgen ervan

    Engels benadrukt in zijn boek ook hoe het kapitalisme tegenstrijdige druk uitoefent op vrouwen en het instituut van het gezin. Onder het kapitalisme is het gezinshuis niet langer een belangrijke productie-eenheid: de productie wordt op beslissende wijze verplaatst naar de publieke sfeer in enorme fabrieken waarin arbeiders samenwerken om goederen te produceren. Dit historische proces heeft geleid tot de geboorte van een nieuwe klasse: de arbeidersklasse. De steeds toenemende behoefte aan arbeidskrachten naarmate het kapitalisme de wereld veroverde, dwong steeds meer mensen ertoe hun arbeidskracht voor geld te verkopen, ook vrouwen moesten dit doen. Vandaag werkt de meerderheid van de vrouwen in de wereld buitenshuis.

    Enerzijds is daardoor een situatie ontstaan waarin van vrouwen wordt verwacht dat zij twee jobs hebben: een betaalde op het werk en een onbetaalde thuis, waarmee zij de volgende generatie van arbeidskrachten voortbrengen die uit winstbejag wordt uitgebuit. Anderzijds maakt het buitenshuis werken dat vrouwen deel van een collectief zijn en als onderdeel van de arbeidersklasse zich veel effectiever kunnen organiseren tegen hun uitbuiting en onderdrukking.

    In de 250 jaar van kapitalistische ontwikkeling hebben we meerdere golven van vrouwenopstanden gezien. Als reactie daarop heeft het kapitalisme het instituut van het gezin op verschillende manieren moeten ‘heruitvinden’ (of aanzienlijk aanpassen). Het zeer persoonlijke menselijke verlangen om een thuis te scheppen dat veiligheid, steun en menselijke warmte biedt, hebben we allen gemeen. Onder het kapitalisme wordt dit omgevormd tot een reeks verwachtingen en maatschappelijke normen die eerder beantwoorden aan de specifieke behoeften van het systeem dan dat ze onze aspiraties weerspiegelen. Wat ons wordt voorgehouden als het “ideale gezin”, het soort persoonlijke relatie dat we zouden moeten nastreven, is onder het kapitalisme dan ook een vaststaand gegeven geworden – een ideologisch wapen van de heersende klasse.

    Engels’ boek werd geschreven op een bepaald moment in de geschiedenis dat samenviel met de opkomst van het Victoriaanse gezin, dat een verschuiving betekende van eerdere, meer openbare manieren van controle. Elementen van economische relaties gebaseerd op verwantschap overleefden zeer lang na de opkomst van privé-eigendom. Zelfs in de vroege ontwikkeling van het kapitalisme was het uitgebreide huishouden nog steeds een belangrijke eenheid van economische productie. Met de opkomst van de industriesteden probeerden de fabriekseigenaren aanvankelijk elk aspect van het leven van de arbeiders te beheersen: de collectieve huisvesting was eigendom van de kapitalist, gezinnen werden opgesplitst en kinderarbeid werd genormaliseerd. Armenhuizen werden gezien als een publieke verantwoordelijkheid.

    Toen het kapitalisme zich in de 19e eeuw uitbreidde met de ontwikkeling van het monopoliekapitalisme en het imperialisme, was dat niveau van betrokkenheid bij en controle over het privéleven van een steeds groeiende arbeidersklasse niet langer opportuun of mogelijk. De groei van de macht van de natiestaat in de publieke sfeer werd weerspiegeld door een versterking van het instituut van het gezin in de privésfeer.

    Veranderingen in het begin van de 20e eeuw

    De groeiende arbeidersbeweging organiseerde zich voor betere omstandigheden, meer loon en een kortere werkdag. Binnen de arbeidersbeweging bewees de socialistische linkerzijde dat vrouwelijke arbeiders zich konden organiseren en een belangrijke kracht konden worden in zowel de arbeidersbeweging als de vrouwenbeweging. Tegenover deze radicalisering van de vrouwen stond een ideologisch offensief: het beeld van het Victoriaanse gezin met gescheiden levens en invloedssferen voor mannen en vrouwen en een scheiding tussen het professionele beroep van de man en een focus op huishoudelijkheid/ouderschap en liefdadigheidswerk voor de vrouw. Deze scheiding tussen ‘aanvaardbaar’ werk voor mannen en vrouwen werd gebruikt om de genderinvulling van jobs en de lagere lonen van vrouwen te rechtvaardigen.

    Natuurlijk was dit beeld gebaseerd op hypocrisie en totaal onbereikbaar voor de arbeidersklasse. In feite is het aantal vrouwen dat als huispersoneel werkte in deze periode negen keer zo groot geworden. Het “belang van de kindertijd” strekte zich blijkbaar niet uit tot de miljoenen kinderen die door de industrialisatie gedwongen werden te werken in onvoorstelbaar barre omstandigheden. In de textielindustrie in het zuiden van de VS bestond 25% van de arbeiders uit kinderen. Op de plantages waren alleen jonge slaven vrijgesteld van arbeid. Frederick Douglas verklaarde dat hij zijn eigen moeder pas op zevenjarige leeftijd zag. Toch was dit ideologische beeld van het gezin zo wijdverbreid dat de arbeidersbeweging er zelf gebruik van maakte – in haar campagne tegen kinderarbeid haalden organisaties uit de arbeidersklasse de noodzaak aan van goed ouderschap en van spelen en onderwijs voor kinderen om belangrijke hervormingen te bewerkstelligen, zoals openbare scholen, wetgeving tegen kinderarbeid en speciale bescherming voor zwangere werkneemsters en jonge moeders.

    Na de enorme ontwrichting van het gezinsleven tijdens de Eerste Wereldoorlog en, in Ierland, de Onafhankelijkheidsoorlog en de revolutionaire stakingsgolf die daarmee gepaard ging, in combinatie met de grote invloed van de eerste golf van het feminisme en de impact van de socialistische revolutie in Rusland, veranderde het beeld van het gezin aanzienlijk. Het huwelijk uit liefde werd afgeschilderd als de sleutelrelatie tussen man en vrouw, en de opvoeding van kinderen werd steeds meer gezien als een verantwoordelijkheid van de gemeenschap. De enorme hoeveelheid literatuur waarin de liefde wordt geromantiseerd en emotionele arbeid als een vrouwelijke eigenschap wordt beschouwd, is slechts één voorbeeld van deze verschuiving. De Grote Depressie onderbrak deze romantische utopie ruw.

    In Ierland ontwikkelde een zwakke heersende klasse die steunde op een conservatieve katholieke kerk en een achtergebleven staat waarin onderwijs en gezondheidszorg werden overgelaten aan de controle van een misogyne clerus. De gevolgen daarvan ondervinden we tot op de dag van vandaag – kijk maar naar het voortdurende schandaal rond de eigendom van het nieuwe National Maternity Hospital of het gebrek aan toegang tot inclusieve seksuele voorlichting op onze scholen. Een zeer conservatief beeld van het gezin en het moederschap werd gebruikt om getrouwde vrouwen te ontmoedigen om te werken, met inbegrip van een verbod voor getrouwde vrouwen om in de openbare sector te werken.

    Het kwam de heersende klasse goed uit dat dit ook betekende dat er niet werd geïnvesteerd in openbare kinderopvang en zorg voor de kwetsbaren en de ouderen, omdat al die verantwoordelijkheden op de schouders van de vrouwen binnen het gezin werden gelegd. De beschamende geschiedenis van de Mother and Baby instellingen (waar nonnen buitenechtelijk zwanger geraakte vrouwen wegstopten en waar duizenden kinderen omkwamen) en de industriële scholen tonen het enorme lijden dat dit veroorzaakte voor vrouwen en kinderen uit de werkende klasse. Tot op vandaag zijn de 25% van de gezinnen die door een alleenstaande ouder geleid worden die met grootste risico op armoede en marginalisatie. Het ideologische gebruik van gezinsrelaties door het Ierse establishment is een bijzonder scherp voorbeeld van hoe onrealistische gender- en relatienormen een langdurig effect hebben, in het bijzonder op vrouwen en gezinnen uit de arbeidersklasse.

    Naoorlogse tegenreactie

    Internationaal vond de belangrijkste ontwikkeling in de richting van (wat wij vandaag kennen als) het ‘kerngezin’ als norm plaats na de Tweede Wereldoorlog. Uit een onderzoek in de VS uit 1945 bleek dat 92% van de vrouwen die tijdens de oorlog in de industrie gingen werken, hun job niet wilden opgeven. Financiële stabiliteit in zekere en goede jobs was de belangrijkste reden die werd aangevoerd. Het was de kapitalistische klasse die vrouwen in lager betaalde ‘vrouwelijke’ jobs duwde. Om hiermee weg te komen, begon een groot ideologisch offensief, waarin het instituut van het gezin een sleutelrol speelde. Er werd een nieuw “normaal” gepropageerd – van het perfecte gezin in het huis in de buitenwijken met een omheining rond de tuin, een werkende vader, een liefhebbende moeder en de ongerepte tweeëneenhalf kinderen. Voorheen was het normaal om een uitgebreid gezinshuishouden te hebben, zodat de opvoeding van kinderen, de zorg en de huishoudelijke taken konden worden gespreid. Deze nieuwe opvatting van het gezin maakte een einde aan die ondersteuning, wat vooral op vrouwen een effect had.

    Populaire TV-shows als The Waltons en Little House on the Prairie (en de nationale equivalenten van deze familieshows over de hele wereld) gaven de indruk dat dit nieuwe ‘normaal’ de natuurlijke gang van zaken was. In feite waren in de jaren zestig de geboortecijfers hoger en trouwden vrouwen jonger dan ooit in de afgelopen 100 jaar. De deelname van vrouwen aan het onderwijs nam aanzienlijk af. Voor het eerst werd de verantwoordelijkheid van de vrouw in het gezin afgeschilderd als het zorgen voor elk aspect van de persoonlijke behoeften van elk gezinslid – een alles vergende taak. De productie van duurzame consumptiegoederen en de woningbouw namen een hoge vlucht, maar de tijd die vrouwen aan huishoudelijk werk besteedden, nam toe.

    Natuurlijk had dit alles een enorme politieke component – dit was op het hoogtepunt van de Koude Oorlog, waarbij de heersende klasse probeerde de aanzienlijke kracht van de arbeidersbeweging te ondermijnen. Anticommunistische propaganda was wijdverbreid. Nixon’s keukendebat met Chroesjtsjov is een perfect voorbeeld van hoezeer deze ideologie van het gezinsleven werd gebruikt door de kapitalistische klasse. Nixon zat voor dit debat in een voorstedelijke middenklasse keuken en benadrukte tijdens het debat dat de huiselijke levensstijl van een Amerikaanse middenklasse vrouw (compleet met zelfgebakken koekjes, wasmachine en koelkast) de superioriteit van het kapitalisme bewees.

    Maar zelfs in de voorsteden van de middenklasse kon het kerngezin alleen worden verwezenlijkt dankzij enorme overheidssubsidies, sociale huisvesting, onderwijsuitkeringen en een gegarandeerd inkomen door vaste werkgelegenheid – allemaal verworvenheden die de arbeidersbeweging in de naoorlogse jaren in de wacht had gesleept. Bovendien stond dit beeld van het gezinsleven mijlenver af van de werkelijkheid voor veel arbeidersgezinnen, vooral in de VS. Een op de vier arbeiders leefde in armoede, en 40% van de zwarte vrouwen moest buitenshuis werken. Het tijdschrift Life benadrukte in 1957 dat “10.000 zwarte arbeiders bij Ford in Dearborn werken, maar er niet wonen.” Het blanke ‘suburbia’ (voorsteden) was een ideologisch wapen tegen arbeidersgezinnen, in plaats van een realiteit voor hen.

    Het kerngezin werd gebruikt om vrouwen terug te duwen naar huis (of naar laagbetaalde banen) en om hen het zwijgen op te leggen. Vrouwenmishandeling werd weer aanvaardbaar geacht (iets wat het feminisme van de eerste golf had bestreden), en wantrouwen en infantilisering van vrouwen werden aangemoedigd – vrouwen verloren de controle over de financiën van het gezin, konden geen contracten tekenen of creditcards hebben zonder toestemming van hun echtgenoten. Inrichtingen en elektroshockbehandeling van vrouwen die ‘niet pasten’ waren aan de orde van de dag. Dit alles leidde onvermijdelijk tot een opstand. Het feminisme van de tweede golf in de jaren ’60 en ’70 legde al deze uitwassen bloot en stelde het concept van het kerngezin ter discussie, organiseerde zich voor gelijke beloning en bracht miljoenen vrouwen over de hele wereld op straat en in activisme voor gelijkheid en tegen onderdrukking. De krachtige slogan “het persoonlijke is politiek” bracht alle kwesties die ooit met het privé-gezinsleven werden geassocieerd in het publieke debat – met inbegrip van gendergeweld, seksuele intimidatie, en onderdrukking binnen het gezin.

    Bij de opkomst van het neoliberalisme in de jaren ’70 en ’80 werd het gezin opnieuw gebruikt om besparingen en privatisering van essentiële diensten te rechtvaardigen. Thatcher’s beroemde toespraak, “Er is niet zoiets als de samenleving! Er zijn individuele mannen en vrouwen en er zijn gezinnen”, was een nauwelijks verhulde rechtvaardiging van de ontmanteling van belangrijke hervormingen die door de arbeidersbeweging waren gewonnen, zoals openbare kinderopvang, sociale huisvesting en de nationale gezondheidsdienst. Elke aanval op de openbare diensten ging gepaard met het in diskrediet brengen van het “feminisme” en het “socialisme”. Kosten noch moeite werden gespaard om de indruk te wekken dat ‘het politieke persoonlijk is’, d.w.z. dat individuele inspanning en verantwoordelijkheid alles zijn wat nodig is om ongelijkheid, uitbuiting en onderdrukking te overwinnen.

    De impact van de nieuwe feministische golf

    De laatste tien jaar is er een groeiende afwijzing van dat reactionaire verhaal. Op straat ontwikkelt zich opnieuw een beweging die niet alleen gendergeweld en -onderdrukking in al haar vormen aan de kaak stelt en bestrijdt, maar die ook een verband legt met de werking van het systeem in zijn geheel. In de publieke sfeer worden het rechtssysteem, de politie en de kapitalistische staat in de beklaagdenbank gezet als verantwoordelijke voor de versterking van gendergeweld – waarbij de slachtoffers de schuld krijgen en het geweld en het status quo worden bestendigd. We zien dat het ideologische wapen van de gezinsinstelling een parallelle rol speelt in ons privéleven: het vervormt de verwachtingen van relaties en het gezinsleven om het systeem te dienen in plaats van onze uiteenlopende behoeften en aspiraties te vervullen.

    Tegenwoordig is het gezin economisch gezien niet meer zo centraal als vroeger, toen het een belangrijke productie-eenheid was. Maar het vervult nog steeds een belangrijke functie in het kapitalisme, met jaarlijks triljoenen dollars aan onbetaalde arbeid. Wereldwijd zijn arbeidersvrouwen en arme vrouwen nog steeds van vitaal belang voor het kapitalisme bij de reproductie van de beroepsbevolking. Het kapitalistisch systeem maakt op deze manier gebruik van gender-gebaseerde onderdrukking die geworteld is in de huiselijke en gezinssfeer. Voor hun winsten hebben ze dit onbetaalde werk van de werkende klasse nodig. Het overgrote deel van dit werk wordt verricht door vrouwen, hetzij via onbetaald werk in huis, hetzij als onderbetaalde zorgverleners. Het complexe verband tussen uitbuiting (als onderbetaalde arbeidskrachten) en onderdrukking (als vrouwen) is duidelijk te zien.

    Het gezin zal onvermijdelijk opnieuw vorm krijgen door de huidige tendensen in het kapitalisme. Jongeren kunnen het zich steeds minder veroorloven een gezin te stichten of kinderen te krijgen, zelfs als ze dat willen, vanwege de huisvestingscrisis die in zoveel landen heerst, de toename van onzeker werk en de algemene economische onzekerheid die het kapitalisme nu met zich meebrengt. Er is ook een sterke toename van eenzaamheid en isolement

    Het is geen toeval dat we in deze context in veel landen een reactionair offensief zien om te proberen de traditionele gendernormen en “gezinswaarden” opnieuw te doen gelden. In Noord-Amerika en Europa vallen populistisch-rechts en anderen de ‘genderideologie’, abortusrechten en feminisme aan. Rechtse kwakzalvers als Peterson kunnen bij sommige jonge mannen gehoor vinden door nostalgie te verkopen over de zogenaamd gelukkiger tijden toen ‘traditionele’ gezinnen en genderrollen de boventoon voerden. In China maakt het regime zich steeds meer zorgen over het dalende geboortecijfer, wat gepaard gaat met een hernieuwde belastering van en repressie tegen feministen.

    Conclusie

    Het gezin waarin je geboren bent bepaalt nog steeds tot welke klasse je behoort – via het bezit van rijkdom en politieke macht. En dat blijkt op tal van manieren: gezinsachtergrond voorspelt tot 85% van de inkomens; het leren op school wordt meer beïnvloed door “gezinsmiddelen” dan door schoolmiddelen; echtscheiding is nog steeds de grootste afzonderlijke voorspeller van armoede voor vrouwen en kinderen.

    Het is belangrijk om na te gaan hoe het gezin de afgelopen 200 jaar is getransformeerd en gebruikt als ideologisch wapen, om te begrijpen welke rol het gezin heeft gespeeld bij de verspreiding van onderdrukkende, beperkende gendernormen – duidelijk voor vrouwen, maar met gevolgen voor mensen van alle genders. Voor mensen uit de arbeidersklasse vergroot de economische druk de kans om gevangen te raken in een liefdeloos gezinsleven. Deze economische realiteit geeft een scherpe klassendimensie aan elke strijd tegen gendergeweld. Maar ook de gezinsideologie speelt nog steeds een rol bij het scheppen van onrealistische genderverwachtingen en een vertekend beeld van privérelaties.

    Gendergeweld is een extreme uiting van de onderdrukking van vrouwen. De onderdrukking van vrouwen is onvermijdelijk in een systeem waarin de particuliere hebzucht koste wat kost wordt beschermd. Onder het kapitalisme is zelfs ons privéleven niet veilig voor uitbuiting en vervorming met het oog op winstbejag. Maar de middelen zijn er om ons van deze belemmering te bevrijden – als de enorme rijkdom, de grondstoffen en de belangrijkste hefbomen van de economie bevrijd worden uit de greep van de zeer kleine groep kapitalisten om democratisch gebruikt te worden door de overgrote meerderheid, kan aan de basisbehoeften van allen voldaan worden. Zulke economische zekerheid zou de basis leggen om ons privéleven werkelijk vrij te maken en ons gezinsleven te bevrijden van de beperkingen en verwachtingen die erop zijn gestapeld door een systeem dat nooit onze belangen voor ogen heeft gehad.

    In de woorden van Engels: “Wat zal er echter bijkomen? Dat zal beslist worden als er een nieuw geslacht zal zijn opgegroeid: een geslacht van mannen, wie het nooit in hun leven is overkomen, voor geld of andere sociale machtsmiddelen de prijsgeving van een vrouw te kopen, en van vrouwen, wie het nooit is overkomen zich om enige andere reden dan uit werkelijke liefde aan een man te geven, noch de geliefde de overgave te weigeren uit angst voor de economische gevolgen. Als zulke mensen er eenmaal zijn, zullen zij er zich in het minst niet om bekommeren wat men vandaag meent dat zij moeten doen; zij zullen zich hun eigen praktijk en een daarop berustende openbare mening over de praktijk van ieder individu zelf vormen — en daarmee basta.”

  • Vijf maanden na de invasie van Oekraïne. De oorlog en zijn gevolgen

    Edito uit Socialist World nummer 8, het magazine van ISA – contacteer ons als je een papieren versie van dit magazine wil kopen

    De oorlog in Oekraïne gaat nu zijn zesde maand in. Hele steden, zoals Marioepol en Severodonetsk, zijn verwoest. Duizenden burgers en tienduizenden soldaten aan beide zijden zijn gedood, terwijl er waarschijnlijk tien keer zoveel gewonden zijn gevallen. Hoewel sommigen nu zijn teruggekeerd, zijn meer dan acht miljoen vluchtelingen, voor het overgrote deel vrouwen en kinderen, naar het buitenland gevlucht. Nog eens zoveel mensen zijn ontheemd binnen Oekraïne.

    De hoop van het Kremlin om het hele land te bezetten werd snel van tafel geveegd toen het op hevig verzet stuitte. Het werd gedwongen zich terug te trekken uit de omgeving van Kiev, Tsjernihiv en Charkov, om zijn troepen te concentreren op Donbas. Dit is het gebied van ongeveer 400 bij 200 km dat de industriële regio’s Donetsk en Loehansk in Oost-Oekraïne omvat. In 2014 werd een deel van Donbas ingenomen door de zogenaamde “volksrepublieken” Donetsk en Loehansk (DNR/LNR) en sindsdien zijn de gevechten voortgezet. Nu vechten Russische en Oekraïense troepen om elke kilometer land in een uitputtingsslag die waarschijnlijk vele maanden zal duren, en mogelijk langer.

    De oorlog is een product van een nieuwe periode van toenemende spanningen tussen de imperialistische mogendheden als gevolg van de economische crisis, de terugtocht van de mondialisering en het neoliberalisme en de daaruit voortvloeiende pogingen om de mondiale invloedssferen, met andere woorden, de gebieden voor uitbuiting, opnieuw te verdelen. Naarmate de nieuwe Koude Oorlog tussen de twee grote imperialistische mogendheden – de VS en China – zich verdiept, worden militaire en diplomatieke blokken herschikt en regionale evenwichten verstoord. Het kamp onder leiding van de VS ziet de oorlog duidelijk als een kans om Rusland te verzwakken en ook als een waarschuwing voor en generale repetitie voor een militair conflict met China in een later stadium.

    Het Russische imperialisme heeft zijn eigen agressieve agenda, waarbij Oekraïne geen recht heeft om als onafhankelijke staat te bestaan. De realiteit is ook dat de VS en de imperialistische regeringen van het Westen, ondanks al hun beloften aan het Oekraïense volk, Oekraïne zien als een pion in hun mondiale conflict.

    Biden verandert van toon

    In het begin van de oorlog voelde de Amerikaanse president Biden zich gesterkt door de Russische tegenslagen en de eensgezinde reactie van de NAVO. Hij riep met zoveel woorden op tot de omverwerping van Poetin. Hij en andere Amerikaanse leiders steunden het idee dat Rusland van het hele Oekraïense grondgebied zou worden verdreven in een beslissende nederlaag. Terwijl Poetin een ernstige misrekening maakte toen hij opdracht gaf tot de invasie, lijkt het er sterk op dat Biden sindsdien een misrekening heeft gemaakt. Dit is vooral omdat het Westen de kosten van de oorlog in ruimere zin heeft zien escaleren.

    Maar we moeten ook realistisch zijn over de militaire krachtsverhoudingen. Ondanks de eindeloze Westerse propaganda aan het begin van de oorlog over het Russische leger dat op instorten stond, is dit verre van waar. Zonder westerse steun zou het Oekraïense leger na de invasie snel ineengestort zijn. De VS stuurden bijvoorbeeld 7.000 Javelin antitankraketten. Rusland zou het echter onmogelijk hebben gevonden om geheel Oekraïne of zelfs het grootste deel ervan permanent te bezetten tegen de vastberaden weerstand van de bevolking in.

    In de nieuwe fase van de oorlog in de Donbas geeft Rusland er de voorkeur aan om met langeafstandsartillerie Oekraïense steden te bombarderen. Terwijl de Russische strijdkrachten nog steeds grote verliezen lijden, worden de Oekraïense verliezen ondraaglijker. Het Westen heeft Oekraïne meer hoogtechnologische militaire systemen beloofd. De waarheid is dat de enige manier om het Russische leger militair te verslaan en het uit Oekraïne te verdrijven op dit moment zou zijn dat de NAVO haar eigen strijdkrachten zou sturen, wat de wereld zou leiden naar de rand van een totale oorlog tussen Rusland en de NAVO. De westerse imperialisten hebben duidelijk gemaakt dat ze dat niet willen en de oorlog willen beperken tot Oekraïens grondgebied om zo meer controle te behouden.

    Het westerse imperialisme stelt de verwachtingen nu naar beneden bij, wat ook de illusies van gewone Oekraïeners de kop indrukt. Dit kan nog erger worden wanneer de Westerse imperialisten Zelenski uiteindelijk dwingen een deal te ondertekenen waarin de opdeling van het land en de feitelijke annexatie van een groot deel van of de hele Donbas bij Rusland wordt aanvaard.

    Intussen vertonen de Westerse mogendheden spanningen en verdeeldheid over hun volgende stappen, gezien de mogelijke gevolgen. De oorlog heeft de wereldwijde voedsel- en energiecrises, de inflatie en de schuldencrisis in veel arme landen al dramatisch verergerd. Dit kan aanleiding geven tot massale omwentelingen, zoals we nu al zien in Sri Lanka.

    Maar de economische en sociale gevolgen zullen niet beperkt blijven tot de arme landen. Van de grootmachten is Duitsland bijzonder kwetsbaar omdat zijn economisch model gebaseerd is op goedkope Russische energie en export naar China. In de westerse media heerst grote ongerustheid over de vraag of Rusland op het punt staat de Nord Stream-aardgaspijpleiding te sluiten. Duitsland is voor 35% van zijn gasleveringen afhankelijk van Rusland, waarmee de verwarming van de helft van de huishoudens in het land wordt gedekt, terwijl Frankrijk 19% van zijn gas uit Rusland betrekt. Naarmate de oorlog langer aansleept, zou de verdeeldheid in het westerse kamp kunnen verscherpen: de ene vleugel wil het conflict sneller beëindigen door een of andere vorm van schikking met Rusland, de andere wil het conflict laten voortslepen.

    Hoe het Oekraïne-conflict is ontstaan

    Sinds de ineenstorting van de Sovjet-Unie hebben de westerse kapitalisten de goedkope arbeidskrachten van Oost-Europa uitgebuit voor hun toeleveringsketens, en zijn zij afhankelijk van de energie, mineralen en voedselgrondstoffen van de regio. Militair gezien heeft de NAVO zich over de regio uitgebreid. Tot de wereldwijde crisis van 2008 beschouwden zowel het Westen als Rusland hun relatie als een ‘partnerschap in ontwikkeling’. Poetin suggereerde zelfs dat Rusland zich uiteindelijk bij de NAVO kon aansluiten. Maar toen de globalisering begon te vertragen en Rusland profiteerde van de gestegen olie-inkomsten, namen de conflicten toe.

    Zowel de “Oranjerevolutie” in Oekraïne in 2004 als de Euromaidan-crisis in 2013-2014 waren het resultaat van het conflict tussen pro-Russische en pro-EU-belangen binnen de oligarchische heersende elite van Oekraïne. In beide gevallen zegevierden de pro-EU krachten die steunden op massaprotesten. Het Kremlin reageerde door de Krim te annexeren en militaire en politieke steun te verlenen aan de afgescheiden regeringen van de ‘Volksrepublieken’ Donetsk en Loehansk (DNR/LNR) in het oosten. De daaruit voortvloeiende oorlog in Donbas van 2014-21 eiste meer dan 15.000 levens. Nu de imperialistische belangen van de VS en de EU in de hele regio zijn versterkt, is de elite van het Kremlin zich daar steeds agressiever tegen gaan verzetten.

    Bij het ontketenen van deze brute oorlog beweerde het Kremlin dat het doel was Oekraïne te ‘denazificeren’ en te ‘demilitariseren’. Reeds in de referendumcampagne op de Krim in 2014 voerde Rusland propaganda over hoe de regering in Kiev was overgenomen door fascisten. Het is zeker waar dat extreemrechts in Oekraïne een sleutelrol heeft gespeeld in de Euromaidan-crisis en in de gevechten tegen pro-Russische troepen in 2014-6, hoewel sinds Euromaidan de electorale steun voor extreemrechts is afgenomen van 7% tot 2,2%. Een deel van de oligarchen zag extreemrechts tijdens de presidentiële periode van Viktor Porosjenko (2014-19) als een nuttige aanvulling op het gebruikelijke repressieve staatsapparaat, en veel extreemrechtse activisten, onder meer in het beruchte Azov-regiment, zijn op verschillende niveaus in hen geïntegreerd.

    Wij zijn het niet eens met de manier waarop het Zelenski-regime wordt gekarakteriseerd, zowel door de pro-Russische stemmen die het regime als extreemrechts of fascistisch bestempelen, als door zijn aanhangers die het regime rooskleuriger proberen voor te stellen als een verdediger van de ‘democratie’ tegen het ‘autoritarisme’. Zelenski werd in 2019 gekozen als een buitenstaander en won de steun van al diegenen die walgden van de vorige door oligarchen gedomineerde regimes van Porosjenko en Janoekovitsj. Hij beloofde een einde aan de oorlog in Oost-Oekraïne en een strijd tegen corruptie. Hij stuitte al snel op verzet van uiterst rechts, dat zich verzette tegen zijn pogingen om over vrede te onderhandelen. Tegelijkertijd bleef hij een pro-kapitalistisch, neoliberaal economisch beleid voeren, soms met een lichte dekmantel van populisme – bijvoorbeeld met enkele voorstellen van maatregelen tegen de oligarchen.

    Voor de oorlog was de populariteit van Zelenski tanend. Zijn weigering om het land te verlaten en de wijze waarop hij gezien wordt als standvastig tegenover Rusland zorgen voor een boost. Toch gaat zijn regering door met een asociaal beleid met onder meer een verbod op stakingen, nieuwe wetten die ontslag gemakkelijker maken en plannen om de pensioenhervormingen door te zetten. De oorlog heeft de militarisering uiteraard versterkt en het stelt Zelenski in staat om zijn politieke tegenstanders harder aan te pakken, onder meer met een verbod op pro-Russische partijen. Wat de uitkomst van de oorlog ook zal zijn, bij gebrek aan een links alternatief is het duidelijk dat de Russische acties zullen leiden tot een dramatische toename van nationalistische en extreemrechtse standpunten. Om zich hierop voor te bereiden is het van essentieel belang dat de arbeidersklasse tijdens de oorlog een eigen georganiseerd politiek alternatief ontwikkelt voor Zelenski’s pro-kapitalistische en pro-imperialistische politiek.

    Als het Kremlin werkelijk ‘het fascisme wil bestrijden’ zou het moeten beginnen met zijn eigen kamp. Onder degenen die de eerste regeringen van de DNR/LNR oprichtten waren er veel leden van de neofascistische “Russische Nationale Eenheid”, hoewel zij ondertussen grotendeels zijn vervangen door figuren die veiliger zijn voor het Kremlin. Onder de Russische troepen bevinden zich groepen als “Rusich”, die voornamelijk gerekruteerd zijn uit neonazistische groeperingen in Sint-Petersburg en de beruchte Wagner-huurlingen die door het Kremlin gebruikt worden als ‘ontkenbare activa’, en van wie velen nazistische en fascistische symbolen dragen.

    De aard van de oorlog

    Sommigen ter linkerzijde steunen internationaal ten onrechte het Poetin-regime in een of andere mate op grond van het feit dat het de zwakkere imperialistische macht is en ze herhalen dat het Oekraïense regime pro-fascistisch is.

    In het Westen is er echter een nog wijdverbreider verkeerd standpunt onder brede lagen van de linkerzijde, dat zich uitstrekt van Podemos in Spanje tot AOC in de VS. Dat verkeerd standpunt bestaat erin geloof te hechten aan Joe Biden’s bewering dat de NAVO vecht voor “democratie tegen dictatuur.” Dit leidt tot steun voor de enorme militaire uitgaven van de Westerse imperialistische mogendheden in naam van het tegengaan van Russische agressie. Dit wordt ook herhaald door sommige radicaal linkse krachten, waaronder groepen die zich op het trotskisme baseren. Zij combineren steun voor de Westerse wapenopbouw met algemene anti-imperialistische retoriek. Maar in werkelijkheid is de wapenopbouw onlosmakelijk verbonden met de bredere Westerse imperialistische agenda. Door het één te steunen, steun je het ander.

    ISA is volledig gekant tegen alle imperialistische mogendheden. Oekraïne staat nu voor een langdurige uitputtingsoorlog. Zelenski’s aanpak bestaat erin steeds meer wapens van het Westen te eisen, in de hoop Rusland militair uit Donbas te verdrijven. Als dat zou lukken, zou dat alleen maar ten koste gaan van een enorm aantal slachtoffers en een enorme verwoesting van huizen, scholen, ziekenhuizen en werkplaatsen. Het zou waarschijnlijk een veel directer ingrijpen van de NAVO vergen, waardoor een veel groter conflict kan ontstaan. Dit zou Oekraïne volledig afhankelijk maken van het westerse imperialisme, dat zelf op elk moment zijn aanpak zou kunnen wijzigen en onaanvaardbare concessies van Oekraïne zou kunnen eisen. De realiteit is dat het Oekraïense volk in deze situatie voor de keuze staat om ofwel als vazallen van Rusland te eindigen, ofwel als vazallen van het westerse imperialisme. Tenzij, natuurlijk, de arbeidersklasse, door zich tegen de Russische bezetting te verdedigen, nieuwe strijdmethoden kan ontwikkelen die steunen op solidariteit van de arbeidersklasse.

    ISA staat volledig achter het recht van de arbeidersklasse in Oekraïne om zich te verdedigen tegen de Russische agressie, uiteraard ook met militaire middelen. In door de Russen bezette gebieden, zoals Cherson, ontwikkelt zich al een ontluikende partizanenbeweging. Maar al vroeg in de oorlog waren er voorbeelden van een bredere mobilisatie tegen de bezetting. In de kerncentrale van Zaporizja kwamen arbeiders en plaatselijke bewoners massaal naar buiten om de oprukkende Russische troepen tegen te houden, terwijl in het nabijgelegen Energodar brandweerlieden een betoging in hun voertuigen organiseerden nadat hun brandweercommandant door de Russen was vervangen.

    De revolutionaire methoden die Trotski uit de revolutie van 1917 veralgemeende, zouden in het Oekraïne van vandaag betekenen dat dit zou worden uitgebreid door de massamobilisatie van de Oekraïense bevolking. Maar in zo’n mobilisatie moet de arbeidersklasse haar politieke onafhankelijkheid bewaren van alle pro-kapitalistische krachten.

    Terwijl dit artikel wordt geschreven, heeft Zelenski aangekondigd dat een leger van “een miljoen mannen” wordt samengesteld om de bezette gebieden in het zuiden rond Cherson terug te nemen. Als dit zou gebeuren, en het niet bij een opschepperige bewering zou blijven, valt moeilijk in te zien hoe het Russische leger de controle over het zuiden kan behouden.

    Deze van bovenaf opgelegde en naar alle waarschijnlijkheid eenmalige mobilisatie is echter niet hetzelfde als een mobilisatie gebaseerd op en georganiseerd door de arbeidersklasse. Door de mobilisatie te koppelen aan de levering van wapens door westerse imperialisten, laat Zelenski in feite de beslissingsmacht over aan de imperialisten. Na een herovering zou de regio worden teruggegeven aan de oude eigenaars, die verantwoordelijk waren voor de uitbuiting van Oekraïense arbeiders en landarbeiders voor de oorlog. Dit zou de weg openlaten voor een terugkeer van een beter voorbereid Russisch leger in een later stadium.

    Een mobilisatie gecontroleerd en georganiseerd door de werkende klasse zou een ander resultaat hebben. Dat zou een mobilisatie zijn die vertrekt van de werkplaatsen en wijken, beroep doet op stakingen, boycots en opstanden in de bezette gebieden, gecombineerd met een directe klassenoproep aan de Russische soldaten. Dit zou de bezetting onmogelijk maken. Dit zou de arbeidersklasse in staat stellen haar eigen belangen te verdedigen en te bevechten – door de oligarchen uit de fabrieken te schoppen, waardoor zij haar eigen politieke partij zou kunnen oprichten om te strijden voor de politieke macht. Als dit gebeurt, zou de solidariteit van de arbeidersklasse in de hele wereld, en ook in Rusland, een enorme impuls krijgen, waardoor het voor het regime veel moeilijker zou worden om de oorlog voort te zetten.

    Maar het Zelenski-regime, dat zich baseert op burgerlijk nationalisme en neoliberale ideologie, keert zich volledig tegen deze weg en vertrouwt in plaats daarvan volledig op het westerse imperialisme.

    Repressie in Rusland

    Nu verandert de nadruk in de propaganda van het Kremlin. De beweringen dat het Oekraïne “denazificeert” en “demilitariseert” hebben geen weerklank gevonden in de publieke opinie. Het ministerie van Buitenlandse Zaken zegt nu dat Oekraïne een “proxy-oorlog in het belang van de VS” voert tegen Rusland.

    De door de staat gecontroleerde opiniepeilingen zijn, net als de Russische verkiezingen, vervalst. Het is nu zelfs een strafbaar feit om de “militaire operatie” een “oorlog” te noemen. Toch is het duidelijk dat er geen sterke stemming is voor oorlog. Een meerderheid van de ondervraagden wil niet dat zij of hun familie erbij betrokken raken. Terwijl de steun voor de oorlog het grootst is bij de welgestelden en de ouderen, is de meerderheid van de jongeren en de arbeiders tegen de oorlog.

    De anti-oorlogsprotesten in Rusland zijn voorlopig tot stilstand gekomen nadat ze op grote schaal werden onderdrukt. Tot dusver is er echter sinds het begin van de oorlog slechts één dag geweest waarop niemand werd gearresteerd wegens anti-oorlogsprotest. Veel soldaten weigerden naar Oekraïne te gaan, anderen hebben bevelen genegeerd, en sommigen die al in Oekraïne hebben gevochten, weigerden om er opnieuw naartoe te gaan. Er waren brandstichtingen in rekruteringscentra. Het verzet tegen de oorlog is echter spontaan en sporadisch, en heeft nog geen georganiseerde vorm aangenomen.

    Voor een deel is dit te wijten aan de afwezigheid van oppositiepartijen of -organisaties die de latente ontevredenheid omzetten in actieve oppositie. De zogenaamde “systeempartijen”, die in overleg met het Kremlin opereren om de oppositie in veilige kanalen te leiden, steunen allemaal de oorlog. De ‘Communistische’ Partij is wellicht nog de meest oorlogszuchtige van hen. Zij hebben actie ondernomen om de druk op het Kremlin te verlichten. In de beginfase circuleerden veel geruchten over oppositie binnen de heersende elite, het leger en de veiligheidsdiensten. Vooraanstaande generaals zijn naar verluidt ontslagen en in een paar gevallen zelfs gearresteerd. Maar nu het conflict een nieuwe slepende fase is ingegaan, en de oppositie op het moment van schrijven onder de oppervlakte blijft, is de druk op figuren dichtbij Poetin om actie tegen hem te ondernemen verminderd.

    Hoewel Poetin op korte termijn zijn dictatoriale heerschappij over de Russische samenleving heeft versterkt, gaat dit ten koste van de ondermijning van de basis van het oligarchische regime op de langere termijn. Zelfs als Poetin erin slaagt om wat Macron een ‘gezichtsreddende’ overeenkomst met Oekraïne noemt, tot stand te brengen op basis van het feit dat Rusland ten minste een deel van Donbas, zo niet de hele Donbas, behoudt, zal dit tegen een zeer hoge prijs komen. De Russische economie is voor een groot deel geïsoleerd van de wereldeconomie. Het land wordt nu in de kou gezet door voormalige bondgenoten. Zelfs de Wit-Russische dictator Loekasjenko heeft de aanvallen op Oekraïne niet openlijk kunnen steunen. Geen van de Centraal-Aziatische republieken heeft de afgescheiden republieken in Oekraïne erkend, en de president van Kazachstan, Kassym-Jomart Tokajev, durfde dit zelfs openlijk tegen Poetin te zeggen op het recente economische forum van Sint-Petersburg.

    Ondanks het in januari aangekondigde ‘onbegrensde’ samenwerkingsakkoord tussen China en Rusland, stelt ook China zich in dit stadium terughoudend op ten aanzien van al te openlijke steun aan het Kremlin. Ondanks zijn vermeende verzet tegen elke aanval op de territoriale integriteit van een natie, duidelijk met het oog op Taiwan, dat het als een deel van China beschouwt, heeft het geen woord van kritiek op de invasie laten horen. Het geeft de VS en zijn bondgenoten de schuld van het aanslepen van de oorlog en verzet zich tegen de sancties die zijn ingesteld. Maar het vermijdt alles wat geïnterpreteerd kan worden als rechtstreekse hulp aan Rusland, hetzij militair, hetzij om sancties te vermijden, aangezien Xi Jinping in de aanloop naar het CCP-congres van dit jaar wereldwijde stabiliteit nodig heeft.

    Chinese banken en hightechbedrijven als Huawei trekken zich zelfs terug uit de Russische markt. Een gezamenlijk Chinees-Russisch project om een breedrompvliegtuig te ontwerpen en te bouwen dat met Airbus en Boeing moet concurreren, lijkt ook definitief van de baan. Het is waar dat China en India profiteren van de overtollige Russische olievoorraden door deze tegen grote kortingen aan te kopen, maar zelfs een hoge regeringsfunctionaris van Biden vertelde onlangs anoniem aan Reuters: “We hebben niet gezien dat de VRC (Volksrepubliek China) zich systematisch bezighoudt met ontduiking of militaire uitrusting aan Rusland levert.”

    Het effect van sancties

    De imperialistische mogendheden van het Westen waren aanvankelijk eensgezind in het opleggen van ongekende economische sancties tegen Rusland. Meer dan 1.000 bedrijven hebben zich teruggetrokken of hun activiteiten teruggeschroefd, terwijl de EU en de VS olie-aankopen hebben verboden. Daarbij moet opgemerkt worden dat de maatregelen de komende acht maanden geleidelijk zullen worden ingevoerd.

    Het Kremlin verkneukelt zich nu dat de sancties het Westen meer schade berokkenen in termen van inflatie en de energie- en voedselcrises. De roebel is dit jaar inderdaad de “best presterende” munt geweest – op 24 februari bedroeg de wisselkoers dollar-roebel 85, hij daalde tot 139, maar is sindsdien aangesterkt tot meer dan 60.

    De redenen hiervoor zijn drieledig. Ten eerste is de olieprijs, ondanks de daling van de uitgevoerde olievolumes, spectaculair gestegen, namelijk met 60%. Dit betekent dat de EU nu meer geld naar Rusland stuurt dan zij als steun aan Oekraïne heeft toegezegd! Daardoor bedroeg het overschot op de lopende rekening van Rusland in de eerste vijf maanden van 2022 110 miljard dollar – 3,5 keer meer dan in 2021. Ten tweede heeft de regering onmiddellijk kapitaalcontroles ingevoerd, waarbij de uitvoer van contant geld werd beperkt en de bankrente tot meer dan 20% werd verhoogd. Hoewel deze beperkingen sindsdien zijn versoepeld, droegen zij bij tot de versterking van de roebel. En ten derde leidden de sancties natuurlijk tot een snelle daling van de invoer, waardoor er opnieuw deviezen in Rusland bleven en de lopende rekening werd versterkt. De roebel is nu zo sterk dat de Centrale Bank probeert hem te verzwakken.

    Maar het stabiliseren van de financiële markt is niet hetzelfde als de economie in ruimere zin, wat voor de meerderheid van de bevolking de dagelijkse realiteit is. De inflatie bedraagt momenteel 17%, de op twee na hoogste onder de G20-landen – na Turkije en Argentinië. Zelfs volgens de overheidsstatistieken zal de werkloosheid tegen het einde van het jaar stijgen van 4,5% tot 7%, terwijl het statistiekbureau RosStat meldt dat het aantal Russen dat in armoede leeft in de eerste vijf weken van de oorlog is verdubbeld. Er zijn nu 21 miljoen mensen die in armoede leven – wat, gezien de fluctuerende wisselkoers, neerkomt op 100 tot 200 dollar per maand. De werkloosheidscijfers worden altijd te laag geschat, omdat werkgevers door de regering worden overgehaald geen mensen te ontslaan – in plaats daarvan worden hun lonen verlaagd. Bovendien zijn naar schatting ongeveer een miljoen Russen het land ontvlucht sinds het begin van de oorlog.

    Het is duidelijk dat er een recessie dreigt. Sommige sectoren dreigen te worden weggevaagd – vorige maand waren slechts twee van de 22 Russische autofabrieken nog in bedrijf. Zelfs de Russische fabrikanten, die hun prijzen met 30% hebben verhoogd, kunnen niet produceren omdat de markt is ingestort en zij bovendien de benodigde onderdelen, zoals microchips, niet uit het buitenland kunnen krijgen. De autoproductie is in juni met 97% gedaald. De regering is van plan een aantal verlaten fabrieken over te nemen, maar de modellen die daar zullen geproduceerd worden, zijn volgens een deskundige van de Centrale Bank “technologisch gedegradeerd.” Ze zullen geen airbags, GPS of navigatiesystemen hebben. Hetzelfde zien we in tal van andere sectoren. Zo verwachten de Russische luchtvaartmaatschappijen dat ze de komende jaren tot een derde van hun vloot zullen moeten opofferen voor onderdelen om de andere vliegtuigen in de lucht te houden. Zelfs wapenproducenten ondervinden moeilijkheden. Werknemers van een fabriek in de Oeral zijn onlangs in staking gegaan omdat zij al twee maanden geen loon hebben ontvangen. De directeur waarschuwde hen kortaf dat de arbeiders tijdens de Tweede Wereldoorlog geen loon verwachtten.

    De voorspellingen van de Centrale Bank dat Rusland in een recessie terechtkomt en dat het een decennium zal duren voor het land zich herstelt, zijn waarschijnlijk vrij realistisch.

    Oorlog en de wereldeconomie

    De oorlog in Oekraïne, die nu al vijf maanden aan de gang is, heeft een aantal processen op wereldschaal in een stroomversnelling gebracht. In de eerste plaats zijn dat de gevolgen voor de wereldeconomie, vooral omdat de oorlog een enorme energie- en voedselcrisis heeft veroorzaakt. Honderden miljoenen mensen worden geconfronteerd met voedselonzekerheid en hongersnood, deels omdat graan uit Oekraïne en Rusland en belangrijke leveringen van meststoffen uit de regio niet op de wereldmarkt geraken. De stijgende energiekosten verergeren de landbouwcrisis.

    De energie- en voedselcrises wakkeren op hun beurt de inflatie aan, die in de VS en het VK op het hoogste punt in 40 jaar staat. In veel andere landen is de inflatie zelfs nog hoger. Het is belangrijk te benadrukken dat de inflatie geen gelijke gevolgen heeft voor alle bevolkingsgroepen. De stijging van de voedselprijzen treft arme gezinnen het hardst omdat voedsel een veel groter deel van hun huishoudbudget uitmaakt. Dit geldt ook in geavanceerde kapitalistische landen zoals de VS, waar miljoenen hun toevlucht nemen tot voedselbanken, maar de crisis is veel wanhopiger in grote delen van Zuid-Azië, het Afrikaanse continent en Latijns-Amerika.

    In een poging de inflatie te beteugelen gaan de centrale banken in de geavanceerde kapitalistische landen nu over tot een sterke verhoging van de rentevoeten. De officiële verklaring is dat het verhogen van de rente de kosten van lenen voor het bedrijfsleven en de particulieren duurder maakt en de uitgaven zal drukken. Dit verhult de brutale waarheid dat het vooral tot doel heeft om de lonen laag te houden en zo nodig de werkloosheid te verhogen, zelfs indien dit een risico van een recessie inhoudt. De Bank of International Settlements verklaarde onlangs dat centrale banken in de strijd tegen inflatie “niet bang moeten zijn om op korte termijn pijn en zelfs recessies te veroorzaken.” De voormalige Amerikaanse minister van Financiën, Larry Summers, verklaarde onlangs zelfs nog botter: “We hebben vijf jaar werkloosheid van meer dan 5% nodig om de inflatie te beteugelen – met andere woorden, we hebben twee jaar van 7,5% werkloosheid nodig of vijf jaar van 6% werkloosheid of één jaar van 10% werkloosheid.”

    Op deze manier proberen de kapitalisten, zoals altijd, de werkende mensen te laten betalen voor de crisis van hun systeem. Maar het effect van de renteverhoging door de Federal Reserve en de ECB zal niet alleen worden gevoeld door de arbeiders in de VS en West-Europa. Schulden van arme landen aan instellingen als het IMF of aan particuliere geldschieters zijn grotendeels in dollars aangegaan. Een stijging van de rentevoeten zal het onmiddellijk moeilijker maken om deze schulden af te lossen. Het gevolg van het feit dat een groter deel van het nationaal inkomen wordt besteed aan de aflossing van schulden aan buitenlandse banken en financiële instellingen, is dat plaatselijke kapitalistische regeringen zullen besparen op onderwijs en gezondheidszorg voor de werkende bevolking, waardoor de crisis nog nijpender wordt.

    De combinatie van inflatie, onbetaalbare schulden en de corruptie van de plaatselijke kapitalistische elites heeft Sri Lanka al aan de rand van de afgrond gebracht. Meer landen zullen dit grimmige pad volgen. Nu grote delen van de bevolking in het ene land na het andere in de ellende zijn gestort en er massale honger dreigt, is sociale onrust onvermijdelijk.

    Het IMF voorspelt economische vertraging in 143 landen, die vier vijfde van de wereldeconomie vertegenwoordigen. We staan voor de tweede keer in twee jaar tijd aan de rand van een wereldwijde recessie, slechts een jaar nadat de kapitalistische media nog vol lof spraken over een door stimuleringsmaatregelen gevoed herstel.

    Natuurlijk weet iedereen dat de inflatie niet begon met de oorlog. De stijging van de wereldwijde inflatie begon met de chaos in de toeleveringsketen die door de pandemie werd veroorzaakt. Maar op een dieper niveau is het ook het resultaat van het beleid van goedkoop geld dat de belangrijkste centrale banken sinds de diepe recessie van 2008-09 voeren. Daarbij hebben de centrale banken triljoenen in de financiële markten gestort om een volledige ineenstorting te voorkomen. Een van de onvermijdelijke neveneffecten was het opnieuw opblazen van verschillende activazeepbellen, waaronder in onroerend goed en cryptomunten, omdat de kapitalisten het geld in het financiële casino investeerden in plaats van in het uitbreiden van de productie, het herbouwen van de infrastructuur, enz.

    Bizar genoeg betekende dit ook dat het inherente inflatoire effect van deze liquiditeitsuitbreiding gedurende een hele periode buiten de ‘reële economie’ werd gehouden, waardoor de lage inflatie, lage renteomgeving die een belangrijk onderdeel van het neoliberalisme was, werd voortgezet. Maar de pandemie veranderde dat, aangezien de crisis niet in de eerste plaats door de financiële markten werd aangedreven, maar door een ineenstorting van de vraag. De stimuleringspakketten van 2020-1 omvatten meer astronomische bedragen die in de financiële markten werden gepompt, maar ook enorme bedragen die rechtstreeks aan bedrijven en, in veel mindere mate, aan gewone mensen werden gegeven. Dit droeg onvermijdelijk bij tot het leggen van de basis voor een inflatoire piek.

    Kortom, de kapitalistische klasse slingert van de ene crisis in de andere, waarbij de maatregelen die worden genomen om de ene situatie te “verhelpen” rechtstreeks bijdragen tot de volgende fase.

    Het effect op de Koude Oorlog in ruimere zin

    Sommigen dachten misschien dat de oorlog in Oekraïne en de reactie van de VS betekende dat de VS zich weer op Europa concentreerde en zich niet meer op de Indo-Pacific richtte. Dit is duidelijk onjuist. In werkelijkheid zien we een aanzienlijke escalatie van het nieuwe wereldwijde Koude Oorlog-conflict. De oorlog in Oekraïne heeft dit proces versneld en maakt er ook deel van uit.

    Eind mei ging Biden naar Japan en Zuid-Korea. Tijdens deze reis verklaarde hij dat de VS Taiwan militair zouden verdedigen als het door China zou worden binnengevallen. Hoewel dit gedeeltelijk werd teruggenomen door Amerikaanse functionarissen en de media spraken van een nieuwe “blunder” van Biden, maakt het deel uit van een patroon waarbij Biden ‘de geest uit de fles laat’.

    Tijdens de reis had Biden een ontmoeting met de leiders van de “Quad”, een veiligheidsalliantie met India, Japan, Australië en de VS. Hij lanceerde ook het Indo Pacific Economic Framework met 12 landen in de Stille Oceaan. Dit is deels bedoeld als vervanging voor het door Barack Obama gestarte Trans Pacific Partnership, dat bedoeld was om China te isoleren, maar dat Trump heeft laten vallen. Het is echter geen traditionele vrijhandelsovereenkomst en is gericht op vrijwillige samenwerking op gebieden als technologiestandaarden.

    Eind juni werd de NAVO-top in Madrid voor het eerst bijgewoond door de premiers van een aantal belangrijke Indo-Pacifische naties, waaronder Japan, Zuid-Korea, Australië en Nieuw-Zeeland. Zoals de Financial Times kopte, betekende deze bijeenkomst een “terugkeer naar de missie van de ‘koude oorlog’.” Vervolgens vatten zij de conclusies samen: “Een doel van zevenvoudige toename van NAVO-troepen in hoge staat van paraatheid; de eerste permanente Amerikaanse basis op de oostflank van de alliantie [in Polen], een uitnodiging aan Finland en Zweden om toe te treden, en een nieuwe 10-jarige leidende strategie die elke illusie van partnerschap met Moskou laat varen. De nieuwe missieverklaring van de NAVO verklaart ook dat China een systematische ‘uitdaging’ is.”

    Dit is de eerste keer dat de NAVO als orgaan rechtstreeks naar China verwijst. Samen met de aanwezigheid van vertegenwoordigers van belangrijke Indo-Pacifische landen toont dit aan hoe het Westerse imperialisme verdere conclusies trekt over een conflict op lange termijn met een door China geleid blok. Er wordt nu openlijk gespeculeerd over een ‘Aziatische NAVO’. Dit is misschien nog niet aan de orde, maar de ontwikkeling van de Quad en de Top van Madrid wijzen duidelijk in deze richting.

    In aanvulling hierop heeft de G7 onlangs toegezegd 600 miljard dollar bijeen te brengen om de wereldwijde investeringen in infrastructuur in “ontwikkelingslanden” uit te breiden. Dit is geen daad van welwillendheid, maar duidelijk een verlate poging om het enorme Belt and Road Initiative (BRI) van China terug te dringen, dat door China is gebruikt om nauwe banden aan te knopen met regimes in Azië, Afrika en zelfs Latijns-Amerika. Hoewel dit geen bijzonder groot bedrag is, gezien het feit dat het over een periode van vijf jaar wordt gespreid, is het meer een erkenning van het feit dat er tegenover de groeiende invloed van het Chinese imperialisme in de neokoloniale wereld nood is aan een ‘zachte macht’ en niet alleen aan hogere militaire budgetten.

    Natuurlijk staat het Chinese regime niet werkeloos toe te kijken. Xi Jinping promootte zijn eigen “mondiale veiligheidsinitiatief” op de recente BRICS-bijeenkomst, waar naast China ook Brazilië, Rusland, India en Zuid-Afrika deel van uitmaken. Het CCP-regime blijft ook agressief ijveren voor de ontwikkeling van veiligheidsafspraken met eilandstaten in de Stille Oceaan. Een goed voorbeeld hiervan is de recente overeenkomst met de Salomonseilanden, die het plaatselijke regime de mogelijkheid biedt Chinese ‘veiligheidstroepe’” in te zetten om de plaatselijke onrust de kop in te drukken, in ruil voor wat de New York Times omschreef als “een uitvalsbasis tussen de VS en Australië, die gebruikt kan worden om het scheepsverkeer over de Stille Zuidzee te blokkeren.”

    De tendens tot deglobalisering heeft zich verscherpt. De duidelijkste uiting hiervan is de radicale ontkoppeling tussen het Westen en Rusland, de elfde grootste economie ter wereld. De ontkoppeling tussen de VS en China gaat ook door, zij het in een veel langzamer tempo. We zagen een zekere verschuiving van de productie uit China en enige tekenen van “reshoring” en “nearshoring” van de productie, d.w.z. het dichter bij de belangrijkste imperialistische landen brengen van kritieke sectoren waar zij ‘veiliger’ zijn.

    Er is veel gesproken over de investering van grote bedragen door de Amerikaanse regering in geavanceerde technologieën, met name de productie van microprocessoren, maar er is nog maar heel weinig van terecht gekomen. Maar hoewel de resultaten mager zijn, is de wending naar een nationalistisch ‘industriebeleid’, een vorm van door de staat gestuurd kapitalisme, inherent aan de situatie.

    De Amerikaanse regering legt steeds meer beperkingen op aan investeringen in China, zelfs indien er sprake is van enige versoepeling van de invoertarieven. Zowel in Europa als in de VS heeft de energiecrisis ertoe geleid dat regeringen elke resterende pretentie om af te stappen van fossiele brandstoffen hebben laten varen ten gunste van de ontwikkeling van olie, aardgas en zelfs steenkoolvoorraden. Dit toont hoe de Koude Oorlog alle andere crises verergert.

    Oorlog en politiek

    Aan het begin van de oorlog was er in de westerse landen een golf van sympathie voor het Oekraïense volk. Dit werd door de westerse regeringen gemanipuleerd om een militaristische agenda te steunen, waaronder het verhogen van de militaire uitgaven en, in het geval van Zweden en Finland, toetreding tot de NAVO.

    In veel andere delen van de wereld, waaronder het Midden-Oosten, Afrika bezuiden de Sahara en een groot deel van Latijns-Amerika, was er echter veel minder steun voor de agenda van de NAVO, gezien de volkomen terechte argwaan jegens Biden’s beweringen dat dit een strijd was tussen ‘democratie en autocratie’.

    Het is velen niet ontgaan hoe hypocriet het is dat Biden Poetin een dictator noemt, terwijl hij tegelijkertijd de Saoedische monarchie gunstig gezind is om de olietoevoer te vergroten. Biden bracht in juli een bezoek aan Saoedi-Arabië en liet alle kritiek vallen op de wrede rol die zij hebben gespeeld in Jemen, een nog ergere humanitaire ramp dan Oekraïne. De retoriek over de leidende rol van de VS in de strijd voor democratie klinkt behoorlijk hypocriet in de nasleep van de beslissing van het Amerikaanse Hooggerechtshof om de 50 jaar oude uitspraak Roe v Wade, dat het recht op abortus garandeerde, in te trekken terwijl een meerderheid van de bevolking dat recht steunt. De Amerikaanse samenleving gaat er zelf op achteruit inzake fundamentele mensenrechten.

    Wij stelden van bij het begin dat de steun voor militaire escalatie zelfs in de imperialistische hartgebieden zou afnemen naarmate de gevolgen van de oorlog, in het bijzonder voor de economie, meer zichtbaar zouden worden. Midden mei klonk zelfs de Biden-getrouwe New York Times bezorgd, en waarschuwde in een officieel hoofdartikel voor het gevaar van een “totale oorlog met Rusland”, waarbij de steun van de bevolking “niet gegarandeerd is.” De krant merkte nog op dat “inflatie voor Amerikaanse kiezers een veel groter probleem is dan Oekraïne.” De dalende populariteit van Biden bevestigt deze punten volledig. Het is straf, maar op dit punt van zijn presidentschap is Biden minder populair dan Trump was!

    De eerste ronde van de Franse presidentsverkiezingen in juni was ook een waarschuwingsteken voor de NAVO. Een meerderheid van de kiezers steunde ofwel uiterst rechtse kandidaten ofwel kandidaten die links staan van de sociaaldemocratie. Terwijl Macron zich presenteerde als een “Europese staatsman” die een oplossing voor de oorlog probeerde te vinden binnen het kader van het westerse imperialisme, concentreerden de Franse kiezers zich op de hoge prijzen en gaven zij het burgerlijke “centrum” een vernietigende berisping.

    De oorlog verergert alle aspecten van de crisis van het kapitalisme. Terwijl het volk van Oekraïne lijdt, worden beide imperialistische kampen met ernstige problemen geconfronteerd. Poetin lijkt aan de oppervlakte alle oppositie de kop te hebben ingedrukt, maar alleen als dat ten koste gaat van een verdere uitholling van de fundamenten van het regime. Ruslands bondgenoot China kampt met een enorme economische en sociale crisis. En hoewel de agressieve en aanvankelijk eensgezinde reactie van de VS en de NAVO ogenschijnlijk krachtig was, stapelen naarmate de maanden verstrijken de complicaties in hun positie zich op.

    Het is onvermijdelijk dat het inter-imperialistisch conflict, dat voortvloeit uit de diepere tegenstellingen van het kapitalisme, de binnenlandse crises binnen de imperialistische staten zelf zal verergeren. Maar de grootste slachtoffers zullen de massa’s van de neokoloniale wereld zijn, die te maken krijgen met een drastische toename van voedselonzekerheid en harde besparingen omdat regimes proberen hun schulden af te betalen. Terwijl de mensen letterlijk met de hongerdood worden bedreigd, zullen de imperialisten elkaar de schuld proberen te geven van de catastrofe. Maar de waarheid is dat het hele systeem van imperialistisch kapitalisme schuldig is en omver geworpen moet worden om verdere en nog ergere catastrofes te voorkomen.

  • Dossier. Een socialistische wereld is mogelijk

    Dossier door Michael uit maandblad De Linkse Socialist

    De brutale tegenstelling: ongekende ongelijkheid

    Wij, de meerderheid, de jongeren en werkenden, en in het bijzonder de gediscrimineerde groepen, moeten leven met zinloze en onzekere jobs waarmee we niet rondkomen, of met prachtige en nuttige jobs die onderbetaald en onderbezet zijn. Onze zorgsector, ons onderwijs, ons openbaar vervoer en andere openbare diensten zijn afgeleefd en kapotbespaard. Mensen leven dagelijks met discriminatie en misbruik, met de gevolgen van oorlog, van milieu- en klimaatrampen.

    Zij, een minuscule minderheid, veroorzaken die ellende. Meer nog, ze profiteren ervan. Big Oil kon in drie maanden tijd 36 miljard dollar op hun rekeningen bijschrijven dankzij de oorlog. Dat is bijna 400 miljoen dollar per dag, of 278.000 dollar per minuut. Hun oliedollars maken onze factuur onbetaalbaar en onze planeet onleefbaar. Dát zijn de enige en de grote winnaars van deze crisis. Ondertussen betaalt de meerderheid trouwens de ecologische rekening. De winst gaat in hun zakken, de ecologische kost verhalen ze op ons en op de toekomstige generaties.

    Tijdens de pandemie had dat handjevol parasieten ook al goed geboerd op kap van menselijk leed. De rijkdom van de 745 miljardairs in de Verenigde Staten – of de top 0,0002% van het land – steeg tijdens de pandemie met meer dan 70%, van 2,1 biljoen dollar tot een verbijsterend totaal van meer dan 5 biljoen dollar. In België keren achttien van de Bel-20-bedrijven hun aandeelhouders een totaalbedrag van maar liefst 8,17 miljard euro uit. Hoezo geen geld voor onderwijs en zorg?

    Is dit een momentopname? Was het vroeger beter? Of is het de permanente staat van het kapitalisme? Het feit dat 2750 mensen evenveel rijkdom hebben als meer dan de helft van de planeet, of 3,9 miljard mensen, getuigt van een systeemfout. Volgens marxisten is dit het DNA van het kapitalisme. Het enige verschil is dat de tegenstellingen de voorbije jaren nog groter worden en duidelijker aan de oppervlakte komen. Enkel een minuscule minderheid gaat er nog op vooruit in deze wereld. Het idee dat het kapitalisme gelijkstaat aan vooruitgang is een sprookje.

    Dat betekent niet dat de toekomst van de maatschappij hopeloos is. Integendeel, nu al vechten miljoenen werkende mensen en jongeren terug. Acties tegen racisme, seksisme, LGBTQI+fobie, maar ook tegen de onbetaalbaarheid van het leven en de steeds groeiende werkdruk zullen in de komende jaren toenemen. De oorlog in Oekraïne zal de druk op de samenleving nog meer doen groeien. Als socialisten bouwen we mee aan zo groot mogelijke organisatie en eenheid van deze krachten. Wij zijn ervan overtuigd dat de werkende klasse, samen met de jongeren, de wereld kunnen veranderen als ze in hun strijd een socialistisch programma hebben.

    Klassenstrijd: de motor van verandering

    Klassenstrijd is al aan de orde van de dag sinds het begin van de klassenmaatschappijen. Het is een onvermijdelijk gevolg van het feit dat de kapitalisten hun rijkdom en winsten halen uit de onbetaalde arbeid, de uitbuiting, van de werkende klasse. Ze kunnen dat omdat zij de eigenaars zijn van de productiemiddelen (de machines, fabrieken, de grond, het kapitaal …). De klassenstrijd in het kapitalisme gaat over wie welk deel van de vruchten van de arbeid plukt: de kapitalist in de vorm van winst of de werkenden in de vorm van loon (of sociale zekerheid, een vorm van uitgesteld loon).

    Om het aandeel van de onbetaalde arbeid zo groot mogelijk te maken, voeren de kapitalisten elke dag klassenstrijd met alles wat ze in huis hebben. Dat stelt hen in staat om de controle over de maatschappij te behouden. Meestal ontkennen kapitalisten of hun politici de klassenstrijd om te verbergen dat de tegenstelling structureel is of om het allemaal als menselijke natuur voor te stellen. Toch liet Warren Buffet zich al eens ontvallen: “Er is inderdaad sprake van klassenstrijd, maar het is mijn klasse, de rijke klasse, die oorlog voert, en wij zijn aan de winnende hand.”

    De arbeidersklasse kan ook strijd voeren in haar eigen belang. Sterker nog: de arbeidersklasse die terugvecht als een verenigde klasse kan enorme overwinningen behalen. Alle vooruitgang, zowel economische als sociale, in de voorbije 150 jaar werd afgedwongen op basis van de strijd van de georganiseerde werkende klasse. De reden daarvoor is eenvoudig. Wanneer mensen strijden als deel van de werkende klasse, kunnen ze het wapen van onze klasse inzetten, namelijk het stakingswapen dat vertrekt van onze centrale rol in het productieproces. Als wij het werk neerleggen, raken we de kapitalisten in hun portemonnee. Om hun winsten te boeken, hebben ze immers onze arbeid nodig. Daardoor kan een druk ontwikkeld worden op kapitalisten en politici die met geen enkel andere actiemethode te vergelijken is. Voor werknemers is het vaak de meest efficiënte manier om in hun bedrijf of sector loonsverhogingen of betere werkomstandigheden af te dwingen.

    Een staking is natuurlijk geen garantie op succes. Er zijn veel factoren die meespelen. Je kan werkenden ook niet zonder duidelijk doel vragen om telkens weer een dag loon te verliezen. Er is een krachtsverhouding en een programma nodig, waarbij beide elementen elkaar versterken.

    Een sterk gesteunde staking omvat indirect een betwisting van de macht van het kapitalisme. Een stakerspost maakt het de baas onmogelijk om ‘zijn’ bedrijf te betreden. Het betwist de private eigendom van de productiemiddelen. Een staking weerlegt dat het de ‘werkgevers’ zijn die de rijkdom creëren: bij elke staking klagen ze steen en been over de verloren omzet, eigenlijk vooral over de verloren winsten.

    Als een staking een zekere omvang krijgt – van een staking in een bedrijf naar een lokale of nationale algemene staking die bovendien enkele dagen duurt – neemt het belang ervan enkel maar toe. Het leidt tot de centrale vraag: wie is baas in het bedrijf, in de economie en de staat? Zijn het de werkenden of de grote patroons en aandeelhouders? Doordat de werkenden alles doen draaien, kunnen zij de economie ook platleggen. Het zijn zij die de economie terug kunnen opstarten, ze hebben daar geen grote patroons, speculerende aandeelhouders of andere parasieten voor nodig. Zoals de oude slogan zegt: “De baas heeft jou nodig, jij hebt hem niet nodig.”

    Wat is revolutie?

    Wie het spreekwoord “de kruik gaat te water tot ze barst” kent, begrijpt ook dat revolutie geen uitvinding is van marxisten. Revolutie is een maatschappelijk fenomeen dat in elke klassenmaatschappij aanwezig is. Het is een proces waarin de klassenstrijd zich zo ver doordrijft dat de stemming in de maatschappij fundamenteel anders wordt. Plots wordt wat vroeger algemeen aangenomen werd, niet meer aanvaard. Op korte tijd ontstaat een veel grotere participatie van de bevolking in de discussies over waarheen de maatschappij evolueert. Meer nog: het wordt een actieve betrokkenheid in de vorm van actie. De revolterende groep of klasse gebruikt de middelen die ze tot haar beschikking heeft om zich te laten gelden (zoals het stakingswapen in klassenstrijd).

    Een algemene staking op zich is niet per sé revolutionair, maar het bevat wel de basis voor een grootschaligere strijd tegen de kapitalistische samenleving en de verdedigers van dit systeem. Niet alleen dat, het bevat ook de kiemen van een toekomstige samenleving waarin we democratische controle hebben op de productiemiddelen, waarin de sleutelsectoren van de economie collectief bezit zijn, en zo bouwen aan een meer gelijke samenleving.

    Het is dus een grote misvatting dat revolutie gelijk staat aan fysiek geweld door een kleine minderheid. Doorgaans komt het fysiek geweld door een kleine minderheid van de overkant: de kapitalisten die via de staat controle hebben over het repressie-apparaat. Als de werkende klasse voor haar belangen opkomt, doet ze dit door haar economische en sociale positie in de samenleving te gebruiken.

    Naarmate een sociaal conflict harder wordt, nemen de taken van stakerscomités toe en kan een situatie van dubbelmacht ontstaan. Dat is een situatie waarbij er naast de kapitalistische staat ook een grotere coördinatie van de werkende klasse in strijd ontstaat. Op dat moment is het de werkende klasse die al deels beslist hoe de maatschappij, of alleszins onderdelen ervan, functioneert. Ze bezit al economische en sociale macht. Die strijdcomités of stakerscomités hebben het potentieel om het begin te vormen van een nieuwe organisatie van de samenleving door de strijdorganen om te vormen tot beheersorganen als basis om ook de politieke macht te grijpen. Dat is een embryo van de nieuwe, toekomstige arbeidersstaat.

    Dit proces komt meermaals voor bij algemene stakingen. Enkel in de Russische Revolutie in 1917 leidde het ook effectief tot maatschappijverandering. In de talrijke andere revolutionaire bewegingen van de twintigste en de éénentwintigste eeuw kantelde de dubbelmacht telkens opnieuw terug in het voordeel van de kapitalisten. Het verschil met Rusland was de leiding van de bolsjewieken met Lenin en Trotski. Zij gaven de revolutionaire massa’s perspectief en inzicht in de noodzaak om de politieke macht te grijpen. Om tot een andere samenleving te komen, is het noodzakelijk om revolutionaire krachten op te bouwen. Dat is wat de Linkse Socialistische Partij in België en International Socialist Alternative op wereldvlak doen.

    De geplande economie

    Vandaag botst elke economische, democratische of ecologische eis met de dictatuur van de kapitalistische markten, het heilige huisje van de ‘concurrentiepositie’. Het huidige systeem is genetisch niet in staat om democratisch te zijn: de belangen van de meerderheid van de bevolking botsen immers steeds met de macht die in handen is van de kleine minderheid van eigenaars van de productiemiddelen.

    Historisch gezien heeft het kapitalisme de productiekrachten van onze maatschappij enorm ontwikkeld: onze transportmiddelen, technologie, communicatie, wetenschap en de fabrieken waarin nieuwe goederen worden gemaakt. Maar de bepalende kenmerken van het kapitalisme – privaat eigendom en de natiestaat – staan de verdere ontwikkeling van onze economie en samenleving in de weg. Kijk maar naar het onvermogen van het kapitalisme om ondanks alle waarschuwingen een energietransitie door te voeren. Als het gaat om het aanwenden en toewijzen van dat geaccumuleerde kapitaal, gebeurt dat niet volgens een plan dat gebaseerd is op wederzijdse samenwerking en voordeel. Of het nu gaat om de ontwikkeling of distributie van persoonlijke beschermingsmiddelen of vaccins tijdens een pandemie, de aanleg van groene infrastructuur om klimaatrampen tot een minimum te beperken, of de verstrekking van voedsel of levensreddende medicijnen: de meeste beslissingen worden genomen afhankelijk van de vraag of het de rijkdom van de kapitalisten zal vergroten.

    Wanneer democratische raden de kapitalistische bazen vervangen, zouden die de expertise van het personeel in die sector weerspiegelen. Zij weten het best hoe hun sector functioneert, wat hij produceert en hoe dit beter kan. Om de ontwikkeling van een bureaucratie te voorkomen, zou iedereen die in een raad wordt gekozen, niet meer mogen verdienen dan de gemiddelde werkende in de sector en zou elke verkozene permanent afzetbaar zijn.

    Deze raden zouden niet streven naar het maximaliseren van de winstgevendheid van hun sector, maar naar het maximaliseren van het vermogen van die sector om aan de behoeften van de maatschappij te voldoen. Dit zou leiden tot een aanzienlijke verhoging van de algemene levensstandaard van de overgrote meerderheid van de mensen, omdat er geen reden zou zijn om de lonen laag te houden, de werkweken onnodig lang te laten duren of om sociale diensten uit te hongeren.

    Voor marxisten is het socialisme een fundamenteel ander systeem, dat volledig breekt met de bestaande kapitalistische verhoudingen. De economie moet gecontroleerd worden door diegenen die de rijkdom produceren: de werkende klasse. Alleen in dit scenario is een echte herverdeling van rijkdom mogelijk, maar vooral ook een echte planning die produceert wat nodig is en op een manier die houdbaar is voor de planeet.

    Is de mens sociaal genoeg voor socialisme en revolutie?

    Als je vandaag naar het nieuws kijkt, als je weet dat er oorlog is, dat hate-speech telkens opnieuw viraal gaat of hoe vrouwen, LGBTQI+personen en gekleurde mensen dagelijks pesterijen moeten doormaken, kan het lijken alsof wij een onmogelijke toekomst voorstellen en dus een hopeloze strijd voeren. Toch is dat geen argument tegen het socialisme, veeleer tegen het kapitalisme. Onze ideeën en denkbeelden worden bepaald door onze omgeving. Alle verdeeldheid en haat in deze samenleving heeft een oorsprong: de ongelijkheid en de tekorten waar de kapitalisten ons mee opzadelen. Dat is de basis voor economisch, racistisch, seksistisch geweld. Ondanks al die verdeeldheid, waar vooral ook rechtse en extreemrechtse politici aan bijdragen, zit deze samenleving ook vol solidariteit: met hulp aan vluchtelingen, zorg aan ouderen, vrijwilligers allerhande. De echte vraag is waarom de samenleving asociaal gedrag beloont en sociaal gedrag niet.

    Maar inderdaad, verdeeldheid verzwakt ons en maakt strijd moeilijker. Dat is trouwens ook de bedoeling: vermijden dat we ons verenigen. Dat is waarom wij permanent strijden tegen elke vorm van verdeeldheid, onder meer met Campagne ROSA en de Actief Linkse Studenten. Strijden tegen discriminatie is een voorwaarde voor eenheid. Het is overigens zo dat net in de klassenstrijd, bijvoorbeeld op een stakingspiket, de discriminatie smelt als sneeuw voor de zon. In strijd begrijpen werkenden heel snel wie hun bondgenoten zijn. Dat is één van de redenen waarom wij ons baseren op de strijd van de werkende klasse. Ja, ook daar is er discriminatie en bestaan er heel wat vooroordelen, maar tegelijk hebben werkenden een natuurlijke reflex van collectieve actie.

    Terwijl wij strijden tegen elke vorm van verdeeldheid, wijzen we naar de echte verantwoordelijken. De heersende ideeën zijn doorgaans die van de heersende klasse. De brutaliteit van de elite sijpelt ook door in sociale relaties van de onderdrukten onderling. De strijd tegen de ideeën, normen en waarden van het kapitalisme is dus vooral een strijd tegen de economische relaties van het kapitalisme. Het is pas wanneer we die materiële omstandigheden veranderen door een socialistische economie zonder tekorten, dat nieuwe ideeën, normen en waarden echt vorm kunnen krijgen. Dan wordt solidariteit beloond.

    Onze strijd is internationaal

    De internationale concurrentiestrijd van het kapitalisme vormt de basis voor het imperialisme. Er moesten nieuwe markten gevonden worden om de uitbuiting te kunnen opdrijven. De grote bedrijven van vandaag hebben hun historisch kapitaal vergaard in de kolonisatie. Om het kolonialisme te verkopen, werd racisme gevoed. Vandaag gaat het imperialisme onverminderd verder in de vorm van neokolonialisme door multinationals, bijgestaan door internationale instellingen als het IMF en de Wereldbank. Het is de imperialistische strijd om markten die tot oorlog leidt: oorlog is de verderzetting van politiek met andere middelen.

    De ontwikkeling van de industrie en het doordringen van het kapitalisme tot in alle uithoeken van de planeet, hebben anderzijds ook een internationale arbeidersklasse doen ontstaan. Van bij het begin is er internationale solidariteit geweest. De reden daarvoor was eenvoudig: het kapitalisme trachtte de strijd in één land te breken door elders te produceren. Dat hadden de arbeiders snel door. Ze hadden vooral snel door dat een nederlaag in één land, een nederlaag in hun land kon betekenen. Daardoor werden internationale solidariteitsbanden gesmeed. De geschiedenis staat bol van voorbeelden van inspirerende solidariteitsacties over de grenzen heen.

    Nu zien we dat er, vooral onder jongeren, opnieuw een sterker internationalistisch bewustzijn ontwikkelt. De moord op George Floyd ontketende een sociale opstand in de VS, maar verspreidde zich snel naar alle continenten; zo ook de klimaatstakingen van scholieren, die in 2019 leidden tot een gecoördineerde stakingsdag met 7 miljoen deelnemers; de nieuwe wereldwijde feministische golf deelt eveneens lessen, slogans en tactieken – de aanval op Roe vs. Wade in de VS heeft een golf van solidariteit gegenereerd van arbeiders en jongeren over de hele wereld.

    Een onderling verbonden wereld is echter niet hetzelfde als een samenwerkende wereld. In tegenstelling tot het internationalisme van de arbeidersklasse is de kapitalistische klasse uiteindelijk nationaal. Het imperialisme is niets anders dan de voortdurende concurrentie tussen de natiestaten om markten, grondstoffen en winsten. Zoals veel van de verschrikkingen die door het kapitalisme worden veroorzaakt – armoede, ziekte, honger – is er geen oplossing op een louter nationale basis.

    Alleen door de ontwikkeling van een internationaal productie- en distributieplan, waarin rijkdom, grondstoffen, technologie en kennis op rationele en coöperatieve basis worden georganiseerd, kan een catastrofe worden afgewend en kan de mensheid tot bloei komen en haar volledige potentieel bereiken.

    Dat klinkt misschien utopisch, maar, zoals hierboven uitgelegd, is de klassenstrijd internationaal en revolutie besmettelijk. Hoewel een socialistische revolutie in één land een enorm positieve ontwikkeling zou zijn, zouden het voortbestaan en de consolidatie ervan uiteindelijk afhangen van de verspreiding van de revolutie elders.

    Een belangrijk deel van het winnen van socialistische verandering is ons organiseren om het te bereiken, in de vorm van een wereldwijde revolutionaire organisatie. Malcolm X zei ooit dat “morgen behoort aan hen die zich er vandaag op voorbereiden.” Sluit je bij ons aan om de toekomst vrij van kapitalisme af te dwingen die zo hard nodig is.

  • Clara Zetkin in 1889: Voor de bevrijding van vrouwen

    Foto: in 1907 vond het congres van de Tweede Internationale in Stuttgart plaats, de thuisbasis van Zetkin die centraal op de foto staat

    Op het internationale arbeiderscongres in Parijs in juli 1889, het stichtingscongres van de Tweede Internationale, sprak Clara Zetkin over de kwestie van vrouwenarbeid. Hierin antwoordt Zetkin op diegenen, ook binnen de socialistische beweging, die voorstander waren van het afschaffen van de vrouwenarbeid. Ze pleitte voor arbeiderseenheid in de strijd tegen onderdrukking en uitbuiting op een ogenblik dat dit voor arbeidsters nog verre van evident was. Hieronder een vertaling van de weergave van die toespraak in de notulen van het congres.

    Onder luid applaus begon Clara Zetkin, afgevaardigde van de arbeidersbeweging van Berlijn, met haar toespraak over de kwestie van de vrouwenarbeid. Ze legde uit dat ze niet van plan was om over de situatie van vrouwelijke arbeidsters te spreken, omdat deze niet anders is dan die van mannelijke arbeiders. In plaats daarvan wilde zij, met toestemming van degenen die haar afgevaardigd hadden, de algemene beginselen van de vrouwenarbeid belichten. Aangezien deze kwestie met veel verwarring is omgeven, is het de plicht van dit arbeiderscongres om er zich duidelijk over te buigen door de onderliggende beginselen te onderzoeken.

    Zij verklaarde dat het niet verwonderlijk is dat reactionaire elementen er reactionaire opvattingen op nahouden over vrouwenarbeid [werk buitenshuis]. Wat echter het meest verbaast, is dat men ook in het socialistische kamp de onjuiste opvatting tegenkomt dat vrouwenarbeid moet worden afgeschaft. De kwestie van de emancipatie van de vrouw, die uiteindelijk de kwestie van de arbeid van de vrouw is, is een economische kwestie en men mag van socialisten een grotere mate van economisch inzicht verwachten dan het bovengenoemde standpunt impliceert.

    De socialisten moeten weten dat, gezien de huidige economische ontwikkeling, vrouwenarbeid een noodzaak is, dat de natuurlijke tendens van vrouwenarbeid is hetzij de arbeidstijd die ieder individu aan de maatschappij moet geven te verminderen, hetzij de rijkdom van de maatschappij te vergroten, dat het niet de vrouwenarbeid op zich is die in concurrentie met mannenarbeid de lonen verlaagt, maar veeleer de uitbuiting van vrouwenarbeid door de kapitalisten die zich deze toe-eigenen. Bovenal moeten de socialisten weten dat sociale slavernij of vrijheid berust op economische afhankelijkheid of onafhankelijkheid.

    Zij die op hun vaandels de bevrijding hebben afgekondigd van de mensheid, mogen niet de helft van die mensheid veroordelen tot politieke en sociale slavernij door economische afhankelijkheid. Net zoals de arbeiders door de kapitalisten worden onderworpen, worden de vrouwen door de mannen onderworpen en zullen zij in die positie blijven zolang zij niet economisch onafhankelijk zijn. De essentiële voorwaarde voor hun economische onafhankelijkheid is werk. Als men vrouwen wil omvormen tot vrije mensen en tot gelijkwaardige leden van de maatschappij, net als mannen, dan is het niet nodig om de arbeid van vrouwen af te schaffen of te beperken, behalve in een paar speciale gevallen.

    Vrouwelijke arbeiders die sociale gelijkheid nastreven, hoeven niet te verwachten dat zij hun emancipatie zullen verkrijgen van de burgerlijke vrouwenbeweging die zogenaamd strijdt voor de rechten van de vrouw. Dat bouwwerk is op zand gebouwd en heeft geen realistisch fundament. De vrouwelijke arbeidsters zijn er ten diepste van overtuigd dat de kwestie van de emancipatie van de vrouw niet op zichzelf staat, maar deel uitmaakt van het grote sociale vraagstuk. Zij weten heel goed dat dit vraagstuk in de huidige maatschappij niet kan worden opgelost zonder een fundamentele verandering van de maatschappij. De kwestie van de emancipatie van de vrouw is een kind van de moderne tijd, geboren uit het machinetijdperk.

    De emancipatie van de vrouw betekent een volledige verandering van haar maatschappelijke positie en een revolutie in haar economische rol. De oude productievorm, met zijn onvolledige arbeidsmiddelen, bond de vrouw aan haar gezin en beperkte haar actieradius tot de huiselijke sfeer. Binnen de kring van hun gezin vormden vrouwen een buitengewoon productieve kracht. Zij produceerden bijna alle gezinsproducten. Gezien het vroegere niveau van productie en handel zou het zeer moeilijk, zo niet onmogelijk, zijn geweest om deze artikelen buiten het gezin te produceren. Zolang deze oude productiewijzen overheersten, zolang waren vrouwen economisch productief ….

    De machinale productie heeft de economische activiteiten van vrouwen binnen hun gezin om zeep geholpen. Grootschalige industrie produceert alle artikelen goedkoper, sneller en massaler dan kleine individuele werkplaatsen die met erg beperkt gereedschap werkten. Vrouwen moeten vaak meer betalen voor de grondstoffen die zij inkopen dan voor het eindproduct van de door machines gedomineerde grootschalige industrie. Naast die aankoopprijs (van grondstoffen) moet zij ook haar tijd en arbeid inbrengen. Het gevolg is dat de productieve activiteit binnen het gezin economische nonsens is geworden en een verspilling van tijd en moeite. Ook al kan een vrouw die binnen haar familiekring produceert nuttig zijn voor sommige individuen, toch is dit soort activiteit een verlies voor de samenleving als geheel.

    Dat is de reden waarom de huishoudster van de goede oude tijd zo goed als verdwenen is. De grootschalige industrie heeft de productie van goederen in huis overbodig gemaakt en de huishoudelijke activiteit van de vrouw zinloos gemaakt. Tegelijkertijd heeft zij de basis gelegd voor de activiteit van de vrouw in de maatschappij.

    De mechanische productie, die het zonder spierkracht en gekwalificeerde arbeid kan stellen, heeft het mogelijk gemaakt dat vrouwen op grote schaal worden tewerkgesteld. Vrouwen gingen de industrie in met de wens het inkomen van hun gezin te verhogen. Met de ontwikkeling van de moderne industrie, werd vrouwelijke industriële arbeid een noodzaak. Zo werd met elke moderne verbetering de mannelijke arbeid overbodig, werden duizenden arbeiders op straat gezet, ontstond een reserveleger van armen en werden de lonen steeds lager.

    Vroeger was het loon van de man, samen met de productieve activiteit van zijn vrouw thuis, voldoende om het bestaan van zijn gezin te verzekeren. Nu is het nauwelijks genoeg voor het overleven van een alleenstaande arbeider. Een getrouwde mannelijke arbeider moet noodgedwongen rekenen op het loon van zijn vrouw.

    Deze factor bevrijdde vrouwen van hun economische afhankelijkheid van mannen. Vrouwen die actief zijn in de industrie kunnen onmogelijk uitsluitend thuis blijven als de economische aanhangsels van mannen. Zo werden zij zich bewust van hun economische macht, die hen zelfvoorzienend en onafhankelijk van mannen maakte; en als vrouwen eenmaal hun economische onafhankelijkheid van mannen hebben bereikt, is er geen reden meer waarom zij sociaal afhankelijk van hen zouden blijven. Op dit moment helpt deze nieuw gevonden economische onafhankelijkheid echter niet de vrouwen, maar alleen de kapitalisten.

    Door hun monopolie op de productiemiddelen hebben de kapitalisten zich deze nieuwe economische factoren toegeëigend en ze uitsluitend in hun voordeel doen werken. Vrouwen die bevrijd waren van de economische afhankelijkheid van hun echtgenoten, zijn slechts van meester veranderd en worden nu door de kapitalisten onderworpen. De slavin van de echtgenoot werd de slavin van de werkgever. Toch hebben de vrouwen bij deze transformatie gewonnen: zij zijn niet langer economisch benadeeld ten opzichte van de mannen, maar zijn gelijken geworden. De kapitalisten zijn echter niet tevreden met de uitbuiting van de vrouw op zich; zij gebruiken de arbeid van de vrouw om de arbeid van de man nog meer uit te buiten.

    Het werk van vrouwen was in het begin goedkoper dan dat van mannen. Het loon van een man werd oorspronkelijk berekend om de kosten van zijn hele gezin te dekken. Het loon van een vrouw was vanaf het begin slechts bedoeld om de kosten van het levensonderhoud van één persoon te dekken, en dan nog slechts gedeeltelijk, omdat men ervan uitging dat een vrouw thuis zou blijven werken nadat zij haar taken in de fabriek had volbracht. Bovendien vertegenwoordigden de producten die met primitief werkgereedschap door vrouwen werden vervaardigd, slechts een kleine hoeveelheid van de maatschappelijke productie. Hieruit leidden de mensen af dat vrouwen minder produceren dan mannen en bijgevolg minder loon voor hun werk zouden moeten krijgen. Aan deze redenen voor lagere lonen moet worden toegevoegd dat vrouwen in het algemeen minder eisen stellen dan mannen.

    Wat vrouwenarbeid voor de kapitalisten bijzonder aantrekkelijk maakte, was niet alleen de lagere prijs, maar ook de grotere onderdanigheid van de vrouw. De kapitalisten speculeren op de volgende twee factoren: de vrouwelijke arbeidster moet zo slecht mogelijk worden betaald en de concurrentie van de vrouwelijke arbeid moet worden aangewend om de lonen van de mannelijke arbeiders zo veel mogelijk te verlagen. Op dezelfde manier gebruiken de kapitalisten kinderarbeid om de lonen van vrouwen te drukken en het werk van machines om alle menselijke arbeid te drukken. Alleen het kapitalistisch systeem kan verantwoordelijk worden gesteld voor het feit dat vrouwenarbeid het tegenovergestelde resultaat heeft van zijn natuurlijke neiging; het resulteert in een langere werkdag in plaats van een aanzienlijk kortere. Het leidt niet tot een toename van de maatschappelijke rijkdom, waarmee een hogere levensstandaard voor ieder afzonderlijk lid van de maatschappij wordt bedoeld; het leidt slechts tot een toename van de winst voor een handjevol kapitalisten en tegelijkertijd tot de voortdurend toenemende armoede van de massa’s. De nefaste gevolgen van de vrouwenarbeid, die vandaag zo pijnlijk worden gevoeld, zullen pas verdwijnen wanneer het kapitalistische productiesysteem ophoudt te bestaan.

    Om niet te bezwijken voor zijn concurrenten, moet de kapitalist zijn uiterste best doen om het grootste verschil tussen de kostprijs (fabricage) en de verkoopprijs van zijn goederen te handhaven. Hij probeert dus zo goedkoop mogelijk te produceren en zo duur mogelijk te verkopen. De kapitalist heeft er alle belang bij de werkdag zo lang mogelijk te laten duren en de arbeiders het belachelijkste loon te geven. Dit streven staat evenzeer tegenover de belangen van de vrouwelijke als van de mannelijke arbeid(st)ers. Er is dus geen echte tegenstelling tussen de belangen van mannelijke arbeiders en de vrouwelijke arbeidsters, maar er bestaat zeker een onverzoenlijke tegenstelling tussen de belangen van de kapitalisten en die van de arbeidersklasse.

    Economische redenen spreken zich uit tegen de steun voor het verbod op vrouwenarbeid. De huidige economische situatie is van dien aard dat noch de kapitalist noch de mannelijke burger zonder vrouwenarbeid kan. De kapitalist moet ze behouden om concurrerend te blijven en de mannelijke burger rekent erop als hij een gezin wil stichten. Het verbieden van vrouwenarbeid door wetgeving zou de lonen van mannen niet verbeteren. De kapitalisten zouden het gebrek aan goedkope vrouwelijke arbeidskrachten zeer spoedig vervangen door de inzet van efficiëntere machines en zeer spoedig zou alles weer bij het oude zijn.

    Het is gebleken dat na omvangrijke stakingen waarvan de uitkomst gunstig was voor de arbeiders, de kapitalisten de successen die de arbeiders met behulp van efficiëntere machines hadden behaald, weer teniet deden.  Als men de afschaffing of beperking van vrouwenarbeid eist vanwege de concurrentie die daardoor ontstaat, kan men net zo goed dezelfde logica volgen en machines afschaffen om de herinvoering van het middeleeuwse gildenstelsel te eisen, dat het precieze aantal arbeiders bepaalde dat voor elk soort werk moest worden ingezet.

    Naast economische redenen zijn er principiële redenen die zich uitspreken tegen een verbod op vrouwenarbeid. Vrouwen moeten zich op principes baseren wanneer zij uit alle macht tegen dergelijke pogingen protesteren. Zij moeten het felste en tegelijkertijd meest gerechtvaardigde verzet bieden, omdat zij weten dat hun sociale en politieke gelijkheid met de man uitsluitend berust op hun economische onafhankelijkheid, die hen in staat stelt buiten hun gezin te werken voor de maatschappij.

    Uit principieel oogpunt protesteren wij vrouwen zeer nadrukkelijk tegen een beperking van de arbeid van de vrouw. Omdat wij onze zaak niet willen scheiden van die van de arbeidersklasse in het algemeen, zullen wij geen speciale eisen formuleren. Wij eisen geen andere bescherming dan die welke de arbeid in het algemeen van de kapitalisten eist.

    Wij zullen slechts één uitzondering toestaan: die van een zwangere vrouwen, wier toestand speciale beschermingsmaatregelen vereist in het belang van de vrouw zelf en van haar nageslacht. Wij erkennen geen enkele speciale vrouwenkwestie en geen enkele speciale arbeidsterskwestie! Wij verwachten geen volledige emancipatie van de vrouw door haar toe te laten tot wat men het vrije ondernemerschap noemt, door haar gelijk te stellen met de man (ook al is de eis van deze twee rechten volkomen natuurlijk en gerechtvaardigd) of door haar politieke rechten toe te kennen. De landen die het zogenaamd algemeen, vrij en rechtstreeks kiesrecht handhaven, tonen ons de betrekkelijk onbeduidende waarde ervan. Het stemrecht dat niet gepaard gaat met economische vrijheid is min of meer een verandering zonder richting. Er zou geen sociaal probleem bestaan in de landen die het algemeen kiesrecht handhaven, indien de sociale emancipatie afhankelijk zou zijn van het verkrijgen van politieke rechten. De emancipatie van de vrouw en van de gehele mensheid zal slechts plaatsvinden in het kader van de emancipatie van de arbeid tegenover het kapitaal. Alleen in een socialistische maatschappij zullen zowel vrouwen als mannelijke arbeiders hun volledige rechten kunnen verwerven.

    Gezien deze feiten hebben vrouwen die ernstig geïnteresseerd zijn in hun bevrijding werkelijk geen andere keuze dan zich aan te sluiten bij de Sociaaldemocratische Partij, de enige die strijdt voor de emancipatie van de arbeid.

    Zonder de hulp van mannen, ja dikwijls tegen hun wil, zijn vrouwen onder het vaandel van het socialisme gestapt. Men moet toegeven dat zij in bepaalde gevallen tegen hun eigen wil in onweerstaanbaar tot deze stap werden gedwongen, eenvoudig door hun duidelijk besef van de economische situatie. Maar nu staan zij onder deze banier en zij zullen er onder blijven! Zij zullen eronder vechten voor hun emancipatie en voor hun erkenning als gelijkwaardige menselijke wezens.

    Hand in hand met de Sociaaldemocratische Partij zijn zij bereid alle lasten en offers te delen die deze strijd met zich meebrengt, maar zij zijn ook vastbesloten om, na het behalen van de overwinning, alle rechten op te eisen die hen toekomen. Wat de opofferingen, de plichten en de rechten betreft, willen zij niet meer en niet minder dan die van hun mannelijke kameraden die onder gelijke omstandigheden strijden.

    (Luid applaus, dat nogmaals volgt nadat Aveling de toespraak vertaalde in het Engels en het Frans).

  • Nationale feestdag. Hoe de revolutie van 1830 werd omgeleid naar de oprichting van de Belgische staat

    Schilderij van Gustave Wappers uit 1834 over de septemberdagen van 1830. (Foto: Wikimedia Commons)

    Op deze nationale feestdag is het nuttig om terug te kijken naar de proletarische beweging die aan de basis van de revolutie van 1830 lag en hoe die omgeleid werd in de richting van de oprichting van het koninkrijk België. Herlees hieronder ons dossier.

    Dossier door Alain Mandiki en Stéphane Delcros

    Een groot deel van de analyse die volgt – vooral met betrekking tot de gebeurtenissen zelf – is gebaseerd op het werk van de socialistische activist Maurice Bologne, gepubliceerd in 1929: “De Proletarische Opstand van 1830 in België” (1). Andere referenties zijn gebruikt; deze staan vermeld aan het einde van het artikel.

    De mythe van het eeuwige België

    Veel auteurs probeerden een verhaal te construeren alsof België altijd al heeft bestaan. De Belgische geschiedenis zou begonnen zijn in de tijd van de Galliërs. Deze versie van de geschiedenis was in feite een opdracht van de autoriteiten van de jonge Belgische staat om een nationaal verhaal te vertellen en het bestaan van België te rechtvaardigen in de internationale arena. Het is natuurlijk te kort door de bocht: niets bestaat eeuwig.

    Deze analyse is in feite van toepassing op elke natiestaat: het zijn vrij recente constructies. De staten die we vandaag kennen zijn het resultaat van de opkomst van een klasse, de burgerij. Afhankelijk van de ontwikkeling van deze klasse in de verschillende landen zien we de ontwikkeling van de natiestaat of de afwezigheid ervan, over de vertraagde ontwikkeling zoals bijvoorbeeld het geval was met de moderne Duitse en Italiaanse staten.

    Zoals Anja Deschoemacker uitlegt in haar marxistische analyse over het nationale vraagstuk in België: “De uitbouw van een natiestaat is een historische taak van de burgerij. In die zin zijn alle staten “kunstmatig” (…) Waar de burgerij in het tijdvak van de creatie van naties haar historisch progressieve rol speelt en als leider van de natie wordt erkend (omdat ze de natie ook uitbouwt en vooruitbrengt), hebben burgerijen het moeilijker in die taak naarmate ze later ontwikkeld zijn. Hoe sterker de arbeidersklasse reeds is ontwikkeld, hoe meer de burgerij ernaar tendeert zich te verbinden met de adel i.p.v. ze omver te werpen om die arbeidersklasse onder de knoet te houden, wat in België dan ook gebeurde.”

    Met betrekking tot de gebeurtenissen van 1830 in het toekomstige België wijst de journalist Marc Reynebeau in “Een geschiedenis van België” (3) terecht op: “Het was niet voorzien dat er onmiddellijk na de rellen een onafhankelijke staat zou ontstaan. Dat was in ieder geval niet de bedoeling waarmee ze waren georganiseerd.” (pagina 14). Helaas dragen andere elementen van Reynebeau’s analyse in dit boek het stempel van een zekere ‘Belgische romantiek’. De meeste commentatoren, ook al zijn ze het onderling niet eens, hebben een “idealistische” interpretatie van de geschiedenis: hun analyse is niet gebaseerd op sociale verhoudingen en eigendom van de productiemiddelen.

    Marxisten daarentegen analyseren de maatschappij en dus de geschiedenis door de ontwikkeling van haar fundamentele tegenstellingen te bestuderen. Dit wordt historisch materialisme genoemd. Volgens ons bepalen de sociale verhoudingen van de productie en de eigendom van de productiemiddelen de ontwikkeling van de samenleving. In die zin is de klassenstrijd volgens ons de motor van de geschiedenis. Het voorbeeld van de revolutie van 1830 is een goede illustratie dat de confrontatie tussen de sociale klassen leidde tot de vorming van een nieuwe “bovenbouw”, de Belgische staat, om de belangen van de Belgische burgerij in een nieuwe context zo goed mogelijk te verdedigen.

    De armoede van een geschiedenis die gemeenschappelijk is voor wat België zou worden

    Afgezien van een kleine episode van enkele maanden in 1790, en zelfs toen betrof het niet de hele toekomstige Belgische staat, was het grondgebied van België voor 1830 nooit ‘onafhankelijk’ van andere mogendheden. Vaak maakten deze gebieden deel uit van verschillende feodale autoriteiten, afhankelijk van de machtsevenwichten. Het grondgebied van de toekomstige Belgische staat was lange tijd het toneel van conflicten tussen verschillende machten. Dit was te danken aan de gunstige geografische ligging: een kruispunt tussen de verschillende Europese mogendheden en tussen de verschillende handelssteden.

    De geografische en taalkundige nabijheid heeft, zoals overal, natuurlijk geleid tot het bestaan van gemeenschappelijke elementen, bijvoorbeeld in cultureel opzicht. Maar op geen enkel moment was er een gemeenschappelijk ‘nationaal’ gevoel, geërfd van een gemeenschappelijke geschiedenis die leidt tot een vaderlandslievende ‘nationale’ wil om een gemeenschappelijke en vrije toekomst te creëren.

    De ‘idealistische’ Belgische historici zijn niet de enigen die proberen een geschiedenis op papier te bouwen. Evenzeer ‘idealistische’ Vlaams nationalistische stromingen proberen een eeuwig Vlaanderen naar voren te schuiven dat heel lang voor zijn onafhankelijkheid en eenwording zou hebben gestreden. Dit was niet het geval, noch voor België, noch voor Vlaanderen, noch voor Wallonië of enige andere “laat” geconstrueerde entiteit, als gevolg van open klassenstrijd die de opkomende kapitalistische klasse aan de macht bracht.

    De historische context: het gewicht van de burgerij en de arbeidersklasse

    De burgerij is een klasse die is ontstaan binnen de feodale samenleving. Daarbinnen stichtten vrije horigen, ambachtslieden en kooplieden vrije steden met hun markten. Er waren natuurlijk permanente spanningen en conflicten tussen deze “vrije” steden en de feodale macht, maar deze steden konden met een zekere mate van autonomie en volgens de belangen van deze ambachtslieden en kooplieden worden bestuurd. Door de uitbreiding van de macht vanuit het belang van deze steden en van de handel en koopwaar zijn de tegenstellingen met de feodale maatschappij in de loop van de tijd toegenomen.

    Deze tegenstrijdigheden, die tot hun hoogtepunt werden geduwd, leidden soms tot burgerlijke revoluties, ideologisch voorbereid door de “filosofen van de Verlichting”. Deze revoluties kwamen overeen met de machtsovername door een opkomende klasse, de burgerij, die haar instrument van overheersing, de moderne staat, creëerde om haar overheersing en uitbuiting van een nieuwe uitbreidende klasse, de arbeidersklasse, tot stand te brengen.

    Dit is natuurlijk geen uniform en lineair proces. Vele steden, van Gent en Antwerpen tot Genua en Venetië, werden naar dit model gevormd, lang voor de burgerlijke revolutie. Alles hangt af van de machtsverhoudingen tussen de klassen in de samenleving. Vanaf het einde van de 18de eeuw zal de opkomende arbeidersklasse een aanzienlijke invloed hebben op deze revolutionaire processen; dit is wat we in 1830 zullen zien in wat België werd.

    Vanaf het midden van de 16e eeuw stond een deel van het grondgebied van het toekomstige koninkrijk België, samen met het huidige Nederland, onder het juk van het Spaanse Rijk; een regime dat algemeen bekend staat als de Spaanse Nederlanden. De zeven noordelijke provincies, meestal protestants, verklaarden zich in 1581 onafhankelijk, niet zonder verzet door de Spaanse kroon. Dit was de republiek van de Zeven Verenigde Provinciën der Nederlanden, die een lange maar uiteindelijk succesvolle onafhankelijkheidsoorlog voerde. De tien zuidelijke provincies bleven onder Spaanse controle tot het begin van de 18e eeuw. De controle over deze provincies ging rond 1714 over in de handen van de aartshertog van Oostenrijk.

    Om meer te weten te komen over de ontwikkeling van de steden en staten die het grondgebied van België zouden worden, raden we aan om ‘Het nationale vraagstuk in België – een antwoord van de arbeidersbeweging is nodig” (2), in het bijzonder hoofdstuk 3: “Een woord over Belgische geschiedkunde.”

    De revolutionaire opstanden van het einde van de 18e eeuw

    Het einde van de 18e eeuw was een scharnierperiode, die gekenmerkt werd door intense klassenstrijd in heel Europa en daarbuiten. Dit was met name te danken aan de eerste ontwikkelingen van een arbeidersklasse, die onmiddellijk geconfronteerd werd met grote onzekerheid en zeer zware werkomstandigheden; evenals een groeiende burgerlijke klasse, die geconfronteerd werd met de tegenstrijdigheden van de feodale organisatie van de samenleving, die hun expansie beperkten. Het was een periode van meer openlijke confrontatie tussen de burgerij en de krachten van het oude feodale regime, de geestelijkheid en de adel.

    Het is in deze periode dat de Amerikaanse Revolutie en de Onafhankelijkheidsoorlog plaatsvonden, opstandige bewegingen elders zoals in Brazilië, en natuurlijk vooral de Franse Revolutie en de revolutionaire processen in Europa. Er vonden ook grote veranderingen plaats binnen de monarchale staten zelf, waarvan de elite begreep dat een minimum aan transformatie nodig was om de belangen van de feodale elite te waarborgen in het licht van de opkomst van de klassenstrijd.

    De verschillende revolutionaire processen van die tijd versterkten elkaar. Door het proces van de revolutie zelf en de revolutionaire oorlogen, was het vooral de Franse revolutie die een kolossale impact zou hebben op de klassenstrijd van het hele continent.

    De Franse Revolutie van 1789 was bovendien een van de zeldzame voorbeelden van een revolutionair proces dat ‘tot het einde’ doorging, tot de vernietiging van het Ancien Régime, dat ook symbolisch werd neergehaald met de executie van de koning. Er was geen uniforme en lineaire ontwikkeling, maar de burgerij slaagde er in om haar heerschappij over het hele grondgebied te vestigen, haar macht te centraliseren en de Franse taal in alle regio’s op te leggen (met uiteraard enkele ‘moeilijke’ gevallen). Dit proces kon ook ver gaan door de revolutionaire oorlog die werd gevoerd tegen de krachten van het Ancien Régime, dat zich niet aan de kant wilde laten schuiven door de burgerij die zoveel mogelijk macht wilde verwerven om de eigen klassenbelangen te verdedigen.

    Tussen 1787 en 1790 was er een revolutionaire opleving, bekend als de Brabantse revolutie, om zich te verzetten tegen de hervormingen die de Oostenrijkse aartshertog en keizer van het Heilige Roomse Rijk Jozef II wilde opleggen aan de staten van de Oostenrijkse Nederlanden, wat onder meer Brabant, Vlaanderen, Henegouwen en Namen omvatte.

    Gedurende enkele maanden in 1790 riepen de autoriteiten van deze staten hun gemeenschappelijke onafhankelijkheid uit, onder de naam Verenigde Belgische Staten. Dit zal het eerste gebruik zijn van de term ‘België’ voor een onafhankelijke staat, en ook de eerste verschijning van de kleuren van de vlag van de huidige Belgische staat, gebaseerd op de kleuren van het wapen van het hertogdom Brabant, het hart van deze kortstondige onafhankelijke staat.

    Ook de Luikse revolutie, sterk beïnvloed door de opstanden in Frankrijk en het verlangen naar verandering, vond plaats in 1789. Het verjoeg de prins-bisschop, maakte een einde aan het acht eeuwen durende regime van het bisschoppelijk prinsdom Luik en stelde de Republiek Luik in, die een verdrag met de Verenigde Belgische Staten ondertekende.

    De Republiek Luik en de Verenigde Belgische Staten verdwenen in 1791, na de Oostenrijkse invasie die het Prinsdom Luik en het regime van het Huis van Oostenrijk kortstondig weer herstelde in de 11 Nederlandse staten.

    Na de revolutie van 1789 voerde de Eerste Franse Republiek een revolutionaire oorlog en breidde haar invloed uit, met name op het grondgebied van de Oostenrijkse Nederlanden en het Prinsdom Luik, die in 1795 in de vorm van 9 departementen in de Republiek werden geïntegreerd. In 1815, bij de val van het 11 jaar eerder afgekondigde Napoleontische Rijk, kwamen de grote Europese monarchale mogendheden bijeen op het Congres van Wenen. Daar bepaalden zij de grenzen en de regimes van de gebieden die uit het Rijk voortkwamen. Op het grondgebied van het huidige Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden werd het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden als bufferstaat gecreëerd naast een al te rusteloos Frankrijk. Willem I van de Oranje-Nassau-dynastie werd de koning van deze Verenigde Nederlanden.

    Burgerij van zuidelijke provincies wil beleid ten gunste van haar belangen

    Tijdens de Republiek en vervolgens het Franse Rijk ontwikkelde de burgerlijke klasse zich in de departementen die het toekomstige België vormden, met name in het zuiden, in wat nu Wallonië is. De economische elites in de wapen-, kolen- en metaalindustrie profiteerden van een grotere markt en bescherming tegen concurrentie, vooral van de Britten. De wetgeving was gunstig voor hun belangen: een grote vrijheid voor werkgevers en landeigenaren, waardoor de arbeidskrachten van het proletariaat op brute wijze konden worden uitgebuit, en het bijhouden van zwarte lijsten van werkenden die niet mochten vergaderen of in actie komen in geval van niet-betaling van het loon.

    De Franse markt ging met de nederlaag van Napoleon verloren, maar de wetgeving bleef bestaan en de bourgeoisie kon profiteren van de winsten van de koloniën van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden: Nederlands-Indië – het huidige Indonesië -, Suriname en de Nederlandse Antillen. Voor de burgerlijke klasse van de toekomstige Belgische staat was dit economisch gezien niet per se een slechte zaak.

    Er waren echter frustraties onder de opkomende burgerij. Zelfs indien een deel van de burgerij in de zuidelijke provincies antiklerikaal was, was een ander deel katholiek in tegenstelling tot de heersende elite van het koninkrijk, die protestants was. De volledige zuidelijke burgerij was bovendien Franstalig, in tegenstelling tot het orangistische beleid om het Nederlands te stimuleren. Dit leidde tot frustraties over de plaats van de opkomende burgerlijke klasse in het zuiden van Nederland binnen de staat van Oranje-Nassau, met name wat betreft het schoolsysteem, het gebruik van talen in het bestuur, de persvrijheid en de vertegenwoordiging in de landgoederen van het koninkrijk – dat wil zeggen een soort vergadering met bepaalde beslissingsbevoegdheden. Er moet op gewezen worden dat de kapitalistische elite in die tijd weliswaar Frans sprak, onder invloed van de “Verlichting” en de revolutie, maar dat de bevolking van het toekomstige België geen Frans sprak, maar in het noorden Nederlandse dialecten en in het zuiden dialecten van de Picardische en Waalse talen, afgeleid van de Romaanse taal die bekend staat als “langues d’oïl.”

    Er waren nog andere frustraties. De opkomende burgerij in het zuiden had een ander karakter dan die in het noorden van het koninkrijk. Deze laatste was meer commercieel en pleitte daarom voor een vrijhandelsbeleid. In het zuiden was het meer industrieel, ten gunste van een protectionistisch beleid. Zij wilde namelijk maatregelen om de interne markt te beschermen tegen buitenlandse industrieën, in het bijzonder Franse en Britse. Zo vroeg zij de Koning om de invoertaksen op de producten van concurrerende buitenlandse industrieën te verhogen.

    Tegenover deze frustraties werden de verschillende elementen van de zuidelijke burgerij meer verenigd: een meer katholieke bourgeoisie, aanwezig op het platteland, vooral van de hoge adel en de hoge geestelijkheid, die vele rijkdommen en industrieën bezaten, waaronder de belangrijkste kolenmijnen van de het Samber en Maasbekken; en een meer liberale burgerij in de steden, zowel in de industrie als in de handel. Dit is wat men “unionisme” zal noemen.

    De koning was zich bewust van deze frustraties en voerde een beleid om te proberen ze te verlichten. Sommige wensen van de zuidelijke burgerij werden door de koning uitgevoerd. Er werden invoertarieven van 8 tot 10% ingevoerd, waardoor de prijs van buitenlandse goederen steeg en de marktproductie in de zuidelijke provincies, en daarmee de burgerij in die provincies, kunstmatig werd beschermd.

    De regering ging ook over tot het graven van kanalen, zoals het kanaal Charleroi-Brussel voor het toekomstige vervoer van steenkool per boot, en richtte in 1817 de Universiteit van Luik op. In 1822 nam de Koning het initiatief tot de oprichting van de “Société générale des Pays-Bas pour favoriser le développement de l’industrie nationale” – de toekomstige Société Générale de Belgique – die zou bijdragen tot de financiering van de industriële activiteit, voornamelijk in de zuidelijke provincies.

    Zo slaagde het beleid van de heersende elite van het koninkrijk erin enkele frustraties te verlichten door hun belangen te bevredigen, maar delen van de burgerij in het zuiden bleven ongelukkig: ze wilden meer om hun markt en dus hun winsten te vergroten.

    Onder het regime van Oranje-Nassau is de burgerij in de zuidelijke provincies exponentieel rijker geworden door de uitbuiting van de ontluikende arbeidersklasse, daarbij geholpen door het regime. Het zou later deze klassenuitbuiting gewapenderhand verdedigen, zoals we zullen zien in het gedeelte van dit dossier dat gewijd is aan de gebeurtenissen van 1830.

    Het is duidelijk dat de wil van de burgerij in werkelijkheid helemaal niet was om zich te emanciperen van een zogenaamde ‘Nederlandse bezetting’, zoals we in de officiële geschiedschrijving kunnen lezen.

    Het ontluikende proletariaat en de wil van de massa’s om verbetering te komen

    Het proletariaat was in die tijd natuurlijk weinig in aantal, maar toch talrijker dan men zou denken. Aan het begin van de 19e eeuw groeide het snel.

    Het was de toenmalige textielindustrie die het meest ontwikkeld was, vooral in West- en Oost-Vlaanderen, maar de laatste jaren had de metallurgie zich ook ontwikkeld, vooral in de provincie Luik en daarna in Henegouwen, en de steenkoolmijnbouw, vooral in Henegouwen en daarna in Luik. In 1826 en 1827 werden in Seraing en Marcinelle de eerste cokeshoogovens op het continent geïntroduceerd.

    Maurice Bologne gaf een reeks cijfers die dit proces van snelle proletarisering tonen. In 1802 telde Gent 220 arbeiders in de katoennijverheid; in 1810 waren dat er 10.000. Alleen al in de zuidelijke provincies werkten in 1825 220.000 mensen in de katoenindustrie, waarvan 150.000 in Oost-Vlaanderen. En Cockerill telde al 2500 arbeiders in Henegouwen (Bologne, pagina 51).

    Het proces van snelle proletarisering was te wijten aan de bevolkingsgroei, maar ook aan de plattelandsvlucht van de boeren, vooral omdat sommigen van hen onteigend werden door het beleid dat onder het Franse regime werd gevoerd en voortgezet door het regime van Willem I. Dit was vooral te wijten aan de vervreemding van gemeenschappelijk eigendom: gebieden die collectief eigendom waren, werden geprivatiseerd, waardoor veel boeren gedwongen werden om hun arbeidskrachten te gaan verkopen.

    De situatie voor de massa’s was ellendig. De concurrentie met voornamelijk Britse producten zette de arbeidsomstandigheden onder druk en bracht lange werkdagen met zich mee. De bazen konden rekenen op een grote groep arbeiders omdat veel boeren naar de steden werden geduwd door hongersnood en lage prijzen voor landbouwproducten. Deze concurrentie tussen werkenden drukte de lonen verder naar beneden, tot ver onder het bestaansminimum. Kinderarbeid was verre van zeldzaam: elk gezinslid moest een inkomen binnen brengen om rond te komen.

    Om de concurrentie het hoofd te bieden, introduceerde de industrie voortdurend nieuwe machines en productiemethoden, waardoor veel werkenden hun job verloren. Dit verklaart waarom boze arbeiders in het revolutionaire proces vaak overgingen tot het vernietigen van machines.

    In 1817 ontstond er een ernstige economische crisis. Bovendien dook de aardappelziekte op en kende deze een grote verspreiding. Aangezien dit het belangrijkste voedsel was, veroorzaakte het een zeer grote hongersnood. De crisis leidde tot de sluiting van veel fabrieken en massale werkloosheid. In Luik bijvoorbeeld werden 17.000 mensen gedwongen te leven door bedelarij of banditisme. In het begin van de jaren 1820 braken er een paar rellen uit. Het begin van een revolutionaire situatie kon worden gevoeld.

    De situatie werd nog verergerd door nieuwe belastingen op het malen en slachten, waardoor de prijzen van brood en vlees stegen. Dit bracht de overheid heel wat geld op, maar het maakte het leven van de massa’s nog moeilijker. Deze belastingen werden uiteindelijk afgeschaft in 1829, maar dan was het te laat: de woede was al te diep geworteld.

    De periode voorafgaand aan de revolutionaire gebeurtenissen van 1830 werd dus gekenmerkt door een burgerij die rijkdom vergaarde, onder het regime van Oranje-Nassau, die protectionisme, uitbuiting van arbeiders en uitbuiting van de koloniën in de hand werkte, hoewel ze meer verwachtte van het beleid van Willem I; en door de proletarische en boerenmassa’s die gebukt gingen onder ellende, jobverlies en hoge belastingen en accijnzen.

    De opstand van 1830

    Dat zijn de omstandigheden waarin de massa’s de wil tot actie ontwikkelden. De vonk die het lont aan het kruitvat bracht, was het uitbreken van de revolutie in Frankrijk op 27 juli 1830, de juli-revolutie. De drukkers waren al een paar dagen in staking, de Parijse bevolking kwam na hen in opstand en de opstandelingen bezetten de hele stad en maakten uitgebreid gebruik van kranten en pamfletten om de strijd voort te zetten.

    Deze gebeurtenis zal een grote invloed hebben op het proletariaat en de massa’s in heel Europa, vooral in de zuidelijke provincies van Nederland, maar ook in verschillende regio’s van het Italiaanse schiereiland, van de Duitse Bondsstaat tot Polen met de novemberopstand tegen de Russische keizer Alexander I.

    De situatie in het toekomstige België begon in augustus te veranderen. In de belangrijkste industriële centra braken de eerste spontane uitbarstingen van woede en confrontaties met de ordetroepen uit. Franse revolutionaire liederen zoals de Marseillaise en de Parisienne werden door de arbeiders gezongen, in navolging van de gebeurtenissen in Frankrijk, en de Franse vlaggen werden tentoongesteld. Sommige leiders uit Parijs kwamen naar het zuiden van Nederland om de opstand te helpen.

    In de loop van de maand augustus maakte de regering het nog erger. Zo was er de verhoging van de prijs van het brood en de organisatie van grote en dure festiviteiten in Brussel voor de 59e verjaardag van Willem I. Vanaf 22 augustus stond er op affiches: “Revolutie voor 25 augustus!”

    Op 24 augustus vonden er massabijeenkomsten plaats op straat en in de cafés. Zoals Bologne aangeeft, werden de cafés tot dan vooral door de burgerij bezocht, maar tijdens het revolutionaire proces werden ze door de massa’s in beslag genomen. In een maatschappij met dergelijke evenementen hebben de massa’s nood aan ontmoetingsplaatsen om zich te organiseren.

    Voorstelling van ‘De Stomme van Portici’ in het Munttheater

    ‘De Stomme van Portici’ was een opera over de Napolitaanse opstand tegen de koning van Spanje in 1647. Sinds de oprichting van het Koninkrijk België vertellen geschiedenisboeken en schoolboeken ons dat het tijdens één van deze theatervoorstellingen, op 25 augustus 1830, ter gelegenheid van de 59ste verjaardag van de koning, was dat de Belgische revolutie “tegen de Nederlanden” zou zijn begonnen: de toeschouwers in de zaal werden zich op basis van de opera bewust van hun nationale onderdrukking, ze stonden op en roepen slogans als “Leve de vrijheid” waarna ze het Muntplein optrokken en de menigte naar een opstand tegen de “Nederlandse bezetting” leidden, waarbij ze vlaggen bijhadden met de kleuren van het toekomstige België.

    Dit is voor de officiële “geschiedenis”, die af en toe wat werd bijgeschaafd maar tot op vandaag min of meer in deze versie wordt gebracht. Zo lezen we in het in 2004 gepubliceerde “De Belgische Revolutie van 1830 verteld aan kinderen… en volwassenen die het vergeten zijn” (4): “Wanneer de tenor Lafeuillade, in de rol van Masaniello, met zijn metgezel Pietro de beroemde ‘Heilige Liefde van het Vaderland…’ zingt, ontketent hij een algemene oproer in de zaal. De bourgeois klimmen de banken op en stappen op het podium. Er klinkt gejuich, het publiek neemt het couplet in koor op. (…) Mensen roepen ‘Leve de vrijheid!’ (…) ‘Weg met de onderdrukkers!’ (…) ‘Weg met de tirannen’ (…) ‘Op straat!’ (…) ‘Op het plein!’ (…)” (blz. 21).

    Het waren geen gewone mensen die in de zaal waren; die konden zich de luxe van het bijwonen van dergelijke voorstellingen niet veroorloven. Bovendien was het op het Muntplein die avond inderdaad druk, net als de avond ervoor, en de politie verloor onmiddellijk de controle. Maar in tegenstelling tot wat het officiële verhaal vertelt, werd de menigte niet in opstand gesleept door de toeschouwers in het theater. Ze zaten binnen afgezonderd, uit angst voor de massa’s buiten die in opstand kwamen voor verandering. De menigte was niet tegen de zogenaamde Nederlandse bezetters, maar tegen de heersende elite van de staat. Er werd niet met zwart-geel-rode vlaggen gezwaaid, maar met Franse vlaggen, een revolutionair symbool dat bovendien door de opstandelingen bovenin het stadhuis van Brussel werd gehesen.

    Op 27 augustus is er een echte proletarische opstand. De massa’s nemen de controle over openbare plaatsen over en groepen nemen wapens en munitie in beslag. In de fabrieken zijn groepen arbeiders begonnen met het vernietigen van machines. Deze werden alom gezien als de oorzaak van de werkloosheid en dus van de ellende. Ook de machinefabrieken waren een doelwit, in navolging van een soortgelijke beweging onder leiding van werknemers in Manchester in 1819. De burgerij voelde zich toen geraakt in hun eigendommen.

    Oprichting ‘burgerwacht’ in een poging om de revolutie te onderdrukken

    Geconfronteerd met deze gebeurtenissen vroeg de burgerij de regering om meer militaire troepen te sturen. Maar ze waren te weinig in aantal ten overstaan van de opstand. De troepen waren niet in staat om de privé-eigendommen van de burgerij te verdedigen.

    Vanaf 26 augustus besloot de burgerij zich te bewapenen om haar eigendommen te beschermen, als vervanging van het leger van het Koninkrijk der Nederlanden en als poging om de orde te handhaven. Zo ontstond de “burgerwacht”, opgericht door baron Emmanuel Van der Linden d’Hooghvorst.

    De burgerij probeerde het heft in eigen handen te nemen. De burgerwachten werden door het regime bewapend. De eerste missie was om het proletariaat met alle middelen te ontwapenen, ook met geld of door ze te laten drinken. Maar de burgerwacht nam ook rechtstreeks deel aan de repressie, vooral op 27 augustus, door te schieten op de revolutionaire massa’s om het Koninklijk Paleis te beschermen. De heersende klasse van het toekomstige België droeg bij aan de dood van honderden betogers die tijdens het hele proces van deze revolutie onder de kogels van de repressie vielen.

    De oprichting van de burgerwacht illustreert de mate waarin deze klasse gehecht was aan het Oude Regime en het wilde behouden, ook al weken sommige van haar belangen af van die van het Oranje-Nassau-regime. De burgerij probeerde de volksopstand te gebruiken als hefboom om de tot dan door de koning geweigerde eisen alsnog af te dwingen. Maar het had geen revolutionaire wil en vreesde zelfs voor een val van het regime, wat niet noodzakelijkerwijs zou hebben betekend dat er een beter regime kwam om de belangen van de burgerij te verdedigen. Ze kwam dus tot de fysieke verdediging van het Ancien Régime.

    De prinsen van Oranje wakkeren de vlammen van de revolutie aan

    Willem I weigerde toegevingen te doen. Hij besloot meer troepen naar Brussel te sturen om de orde te herstellen. De troepen werden geleid door zijn zonen: prins Willem van Oranje, de toekomstige koning Willem II, en zijn broer Frederik. De prinsen werden op 31 augustus in Vilvoorde verwelkomd door de burgerwacht. Maar Prins Willem accepteerde niet dat de vlag van het koninkrijk was vervangen door de vlag van Brabant, wat hij beschouwde als een daad van opruiing.

    De burgerwacht had immers de Franse vlag die op het stadhuis werd gehesen, vervangen door de Brabantse vlag, vergelijkbaar met de vlag van het toekomstige Koninkrijk België: drie horizontale strepen in de kleuren rood, geel en zwart. Voor de burgerwacht was er natuurlijk geen sprake van het accepteren van het gebruik van de Franse vlag, een revolutionair symbool. Ook was er geen sprake van het terugplaatsen van de vlag van Nederland, symbool van het regime. Dat zou de woede van de massa’s hebben opgewekt en een bewijs zijn geweest van de loyaliteit van de burgerij aan de regering. In een poging om de opstand om te buigen, had de burgerwacht daarom een andere vlag gekozen, met de kleuren van de vlag van het hertogdom Brabant en de Verenigde Belgische Staten.

    De burgerwacht probeerde de prins te kalmeren door het hem uit te leggen en voor te stellen zijn aankomst in Brussel uit te stellen, omdat zijn bescherming niet verzekerd kon worden. Geconfronteerd met de weigering van de prins slaagde de burgerwacht erin hem ervan te overtuigen dat het, om de zaken te kalmeren, de voorkeur verdiende hem zelf naar Brussel te begeleiden, zonder zijn troepen, om te voorkomen dat het nog erger zou worden. Maar in het midden van de menigte werd prins Willem bang en vluchtte naar het Koninklijk Paleis, wat een gevoel van macht gaf aan de massa’s en vernedering van het regime. Het was een demonstratie van het feit dat in Brussel noch het regime van Willem I, noch de lokale burgerij de gebeurtenissen echt controleerde.

    De burgerij is verdeeld

    Het onhandige gedrag van de prins deed de opstand alleen maar toenemen. Sommige bourgeois werden bang en vluchtten de stad Brussel uit. De reactie van de oranje-mannen was om meer getrainde troepen in te zetten in een poging om de orde te herstellen. Begin september riep de burgerwacht de “Commission de sûreté publique” (Commissie voor Openbare Veiligheid) in het leven, die belast werd met de versterking van de verdediging van de burgerij en die het volk moest kalmeren.

    De burgerij raakte in deze periode verder verdeeld tussen conservatieve en meer progressieve elementen. Binnen de burgerlijke gelederen waren er verschillende meningen en voorstellen. Er ontstond een minderheidsstroming tegenover de meerderheid die regimegezind bleef. De minderheid verdedigde het idee van de onafhankelijkheid los van het Koninkrijk der Nederlanden.

    Het was Louis De Potter, een van de leiders van de strijd in Parijs, een kleinburger uit een adellijke maar progressieve familie, gezien als verdediger van de onderdrukten en zeer populair bij het proletariaat in de zuidelijke provincies, die deze verdeeldheid zou kristalliseren door het sturen van een brief met kritiek op de conservatieven. Geconfronteerd met de oprichting van de Openbare Veiligheidscommissie, die meer steunde op de grote burgerij, creëerden De Potter en andere meer progressieve bourgeois het “Centraal Comité”, dat zijn steun rechtstreeks ontleende aan de volksopstand.

    September 1830: marsen op Brussel, opstandelingen winnen en vormen voorlopige regering

    Buiten Brussel waren er ook evenementen van revolutionaire aard. De hele samenleving was in beroering. Maar net als Maurice Bologne richt dit artikel zich op de toekomstige hoofdstad, die werd gezien als de plaats bij uitstek die macht symboliseert. Bologne vermeldt echter een reeks regio’s waar belangrijke revolutionaire gebeurtenissen plaatsvonden: Gent, Antwerpen, Brugge, Hoei, Luik, de Borinage, Verviers, Mechelen … (Bologne, pagina 104).

    Maar de meeste evenementen vonden plaats in Brussel. Begin september kwamen ook veel arbeiders en boeren uit heel België naar de toekomstige hoofdstad, voornamelijk uit de Borinage, Luik, Waver, Limburg en West- en Oost-Vlaanderen. Dit zijn echte marsen op Brussel gedragen door de massa’s om de macht te komen uitdagen.

    Het stadhuis werd bestormd en duizenden proletariërs ontwapenen de bourgeoisie. Ze begonnen de stad te organiseren en bereidden zich voor op de vergeldingsacties van het leger van Nederlandse koning. Het was een nederlaag voor de Commissie voor Openbare Veiligheid en werd gezien als een overwinning voor het Centraal Comité.

    Veel bourgeois sloegen op de vlucht, inclusief progressieve elementen, uit angst voor represailles als het regime wint, maar vooral uit angst voor een nederlaag van het leger. Op 23 september trokken duizenden soldaten Brussel binnen, de meesten uit de zuidelijke provincies. De arbeiders en boeren konden zich verzetten, vooral omdat er nog steeds versterkingen van de massa’s in Brussel aankwamen.

    Er ontstond een machtsvacuüm. Sommige bourgeois kwamen terug en profiteerden van de desorganisatie van de opstand. In het besef dat het moeilijk zou zijn om het regime te handhaven, werd de Commissie voor Openbare Veiligheid omgevormd tot een Administratieve Commissie onder leiding van Charles Rogier uit Luik. Het doel was om de reorganisatie van de macht te voltrekken. Er werden een reeks ambtenaren op belangrijke posten benoemd en op 26 september werd de Commissie omgevormd tot een voorlopige regering. Het leger gaf het offensief op bij zonsopgang op 27 september.

    De opstandelingen hadden gewonnen. Louis De Potter werd in Brussel algemeen geprezen. De straat zag hem als “haar vertegenwoordiger” en de bourgeoisie beseften dat ze op hem moeten rekenen tegenover de druk van de massa. Hij trad in de regering als enige vertegenwoordiger van de meer progressieve elementen. De Potter had de illusie dat hij zijn meer radicale eisen kon doorgeven aan de voorlopige regering. De burgerij maakte uiteraard gebruik van de eerste gelegenheid om hem opzij te schuiven. De beste manier hiervoor was om hem volledige verantwoordelijkheid te laten dragen voor onpopulaire maatregelen van de autoriteiten.

    De onafhankelijkheidsverklaring

    Op 4 oktober riep de voorlopige regering de onafhankelijkheid van de zuidelijke provincies uit. Terwijl de massa’s de restanten van de koninklijke troepen nog terugdreven, begon de burgerij die daar niet bij betrokken was zich voor te bereiden op het houden van een Nationaal Congres. De Potter werd daar door de burgerij naar voren geschoven om zo de steun van de massa’s te waarborgen.

    De officiële nationale retoriek over het “einde van de Nederlandse bezetting” kon beginnen, zelfs indien er onder de burgerij niet heel wat elementen niet overtuigd waren van de onafhankelijkheid en het opzetten van een nieuwe staat.

    Het idee om de onafhankelijkheid uit te roepen, werd gelanceerd tegen de achtergrond van het onvermogen van het regime om de controle te herwinnen. De meerderheid van de burgerij, waaronder Charles de Brouckère en Joseph Lebeau, wilde de voordelen die het regime van de Verenigde Nederlanden bood niet verliezen. Vooral het voordeel van de markten van Nederland en haar kolonies, in het bijzonder Indonesië, voor de industrie van de zuidelijke provincies speelde een rol. Op 5 oktober verhuisde prins Willem van Oranje voor enkele weken naar Antwerpen. De autoriteiten van de nieuwe staat onderhandelden om hem soeverein te maken, wat het mogelijk moest maken om veel van de voordelen voor de burgerij te behouden.

    Nationaal congres tegen de belangen van de massa’s

    Toen het congres naderde, was de burgerij nog steeds verplicht om rekening te houden met de massabeweging die zopas het leger van Oranje had verslagen. Zelfs de Union Belge, het staatsblad van de voorlopige regering, erkende dit op 18 oktober onder invloed van het nog steeds gewapende proletariaat. “De verheven en heilige taak van het Nationaal Congres is het door de Grondwet uitdrukking te geven aan de wil van het volk, bovenal van die der lagere klassen. Zij zijn het inderdaad, het moet zonder aarzeling erkend worden, die het sein tot verzet tegen de vijand gegeven hebben; die bij gebrek aan kruit houwelen en stenen ter hand genomen hebben; die in hun heldhaftige geestdrift kanonnen en geweervuur verachtend, aan allen het bewustzijn hergeven hebben van hun recht, van hun kracht en het vertrouwen in de toekomst.” (aan gehaald in Bologne). De heersende klasse deed echter alles om de belangen van de massa’s opzij te schuiven.

    Het Nationaal Congres kwam uiteindelijk op 10 november samen om een besluit te nemen over de nieuwe regeling die moest ingevoerd worden. De Potter baseerde zich op de eisen van de straat en pleitte voor een republiek, maar het was toch een monarchie die uit de bus kwam. Op 22 november werd met 171 stemmen voor en 13 tegen beslist om een monarchie te vestigen. De burgerij wilde geen republiek omdat dit veel te dicht aanleunde bij het door de Franse revolutionairen bepleite model stond en de toekomstige potentiële bondgenoten kon verontrusten: de omringende rijken, waaronder dat van Oranje-Nassau, maar ook het Britse Rijk en Pruisen.

    Eind oktober bombardeerde het Oranje leger de stad Antwerpen, wat leidde tot de beslissing van het Congres om het Huis van Oranje-Nassau uit te sluiten van de Belgische troon. In juni 1831 werd Leopold van Saksen-Coburg, van Germaanse afkomst en woonachtig in Engeland, tot koning benoemd; in het bijzonder om de Britse bondgenoot te plezieren. Hij trouwde later met prinses Louise d’Orléans, zodat ook een alliantie met de Franse monarchie werd bezegeld.

    Een van de belangrijkste eisen van de massa was het algemeen kiesrecht. Onder druk van de revolutionaire beweging had de burgerij eerst beloofd het toe te passen: “Een besluit van het Voorlopig Bewind, gedateerd 10 oktober, gaf kennis van de wijze van verkiezing der afgevaardigden naar het Nationaal Congres, welks verheven en heilige taak het bovenal was de wil der mindere klasse tot uitdrukking te brengen. Het verkondigt in dubbelzinnige termen, dat om het Congres tot een werkelijk nationale vertegenwoordiging te maken, het van de aanvang af nodig is een stelsel van directe en liberale verkiezing toe te passen, maar dat om vertraging te voorkomen voorlopig het oude censuskiesrecht gehandhaafd blijft.” (Bologne) Met andere woorden, een persoon heeft het recht om te stemmen als hij in staat is om de census te betalen. Het maakt dat van de 4 miljoen inwoners er slechts 46.000 kunnen stemmen. Er was meteen een groot verschil tussen de kiezers en de basis die vocht voor het verkrijgen van het stemrecht.

    Deze afwijzing van het algemeen kiesrecht toonde de wil om de massa’s te onttrekken aan elke politieke invloed, ook al waren het de massa’s die hiervoor gevochten hadden. Naarmate de druk van de beweging afname, zou het cijnskiesrecht veel langer bestaan: tot in 1893 en in feite tot in 1919 voor mannen en 1947 voor vrouwen. Het cijnskiesrecht werd in 1831 in de eerste grondwet ingeschreven.

    Bovendien was het lidmaatschap van de vertegenwoordigende organen uitsluitend voorbehouden aan de heersende, zeer conservatieve en repressieve klassen. Om kandidaat te zijn voor de verkiezing van de Senaat, moest men bijvoorbeeld één van de 400 huiseigenaren zijn die meer dan 1.000 florijnen betaalden.

    De Potter besefte dat hij gemanipuleerd was om de leiders die de opstand probeerden af te buigen, legitimiteit te geven. Hij was in een extreme minderheid op elk van zijn voorstellen en verliet onmiddellijk zijn ambt en het congres. Hij ging zelfs voor enkele jaren in ballingschap in Frankrijk.

    De nieuwe staat tegenover Nederland en de grote Europese mogendheden

    Voor Willem I was deze zegevierende opstand en de afkondiging van de onafhankelijkheid van de zuidelijke provincies een groot debacle. In het koninkrijk der Nederlanden werd lange tijd gesproken over een “Frans complot.”

    Het regime van Oranje-Nassau liet zijn zuidelijke provincies en bloeiende industrieën niet zo snel in de steek. In augustus 1831, na de verkiezing van Leopold van Saksen-Coburg tot heerser van het nieuwe koninkrijk, probeerde Nederland het land binnen te dringen. Dit is de episode van de tiendaagse campagne, waarin het Nederlandse leger werd verslagen door het leger van de nieuwe bondgenoot Frankrijk gesteund door het Britse rijk.

    De grote Europese mogendheden aanvaardden de oprichting van de nieuwe staat vrij snel, vooral om zo snel mogelijk orde op zaken te stellen in een Brussel dat gevuld was met revolutionairen uit heel Europa, maar ook om er een nieuwe bufferstaat tegen Frankrijk van te maken. De betrekkingen met Frankrijk waren sinds het herstel van de monarchie zeker verbeterd, maar de revolutionaire dreiging vormde een bijna permanent gevaar. Dat werd in 1832, maar vooral in 1848, opnieuw bevestigd.

    Het duurde nog tien jaar vooraleer Oranje-Nassau de nieuwe Belgische staat zou erkennen. Het duurde ook minstens een decennium vooraleer de hele Belgische burgerij de situatie en vooral het verlies van de Nederlandse markt en haar kolonies accepteerde.

    Politieke lessen van de revolutie

    De revolutie van 1830 was het product van de proletarische opstand, maar werd volledig en onmiddellijk gerecupereerd door de bourgeoisie. Maurice Bologne sprak over een “staatsgreep van de bourgeois leiders.”

    In werkelijkheid staat in elk revolutionair proces de actie van de massa’s centraal. Maar in de officiële geschiedenis wordt de rol van de massa’s altijd sterk geminimaliseerd, omdat de heersende klasse er alle belang bij heeft haar eigen rol te overdrijven en omdat het begrip van hun eigen macht door de massa’s een risico is dat de heersende klasse niet wil nemen; revolutionaire gebeurtenissen dreigen dan immers sneller weer op te duiken… De geschiedenis wordt geschreven door de overwinnaars, die de loop van de gebeurtenissen vervalsen. De burgerij slaagde er niet alleen in om de overwinning van de massa’s te recupereren, maar ook om het collectieve geheugen rond deze revolutie en de oprichting van de Belgische staat te veranderen.

    Zoals Anja Deschoemacker in ‘De nationale kwestie in België’ (2) aangeeft: “De oprichting van de Belgische staat vindt plaats op een moment wanneer zowat overal nationale woelingen zijn. Verschillende nationale bewegingen leiden tot de val van de laatste Rijken. Zo hebben Griekenland en Servië net voor 1830 hun afhankelijkheid verworven in een periode van bloedige repressie tegen de opstanden in Italië, Polen, in het zuiden van Duitsland,… terwijl Ierland haar strijd tegen de Britse dominantie verder voert.”

    In ‘De Belgische revolutie van 1830 verteld aan kinderen…’ (4) staat: “Het volk zal de Nederlanders de schuld geven van de ellende, de werkloosheid en het dure brood.” Het toekomstige België stond in werkelijkheid niet onder de “nationale” overheersing van de verenigde Nederlanden, ook al was de heersende religie anders en ook al bestonden er taalverschillen tussen de burgerij en het Nederlandse regime, aangezien de taal van de burgerij in tegenstelling tot die van de meerderheid van het toekomstige België Frans was. De burgerij wilde haar taal ontwikkelen en verzette zich tegen het Nederlands en de tweetaligheid.  De burgerij kon de internationale context gebruiken om haar belangen te dienen: door te spreken van de “Belgische natie” transformeerde ze de proletarische opstand in een nationale patriottische opstand. De opstand van de massa’s werd omgeleid en gericht op een buitenlandse vijand – Holland – waardoor de verschillende klassen van de zuidelijke provincies werden verenigd.

    De revolutionaire beweging van 1830 in de zuidelijke provincies had niets ‘nationaal’: er werd niet bewust gestreefd naar een Belgisch thuisland. En het beroemde motto “Eendracht maakt macht” had niets te maken met eenheid tussen verschillende klassen of tussen verschillende taalgemeenschappen, maar met de eenheid tussen de katholieke en liberale stromingen van de burgerij, het eerder genoemde “unionisme”; een overeenkomst waarvan de massa’s waren uitgesloten.

    Er bestaan ook andere interpretaties van de revolutie van 1830. Men benadrukt bijvoorbeeld het bewuste – en mislukte – doel van de revolutionairen om de zuidelijke provincies aan Frankrijk te hechten. Een ander vertelt dat België een staat is die bewust uit het niets is ontstaan door de grote Europese mogendheden, door twee volkeren die niets met elkaar te maken hebben aan elkaar te binden. Dit is de “federalistische” interpretatie die door vele Vlaamse en Waalse nationalisten wordt verdedigd en die het revolutionaire proces dat tot de vorming van de staat heeft geleid, volledig ontkent.

    Maar het waren de massa’s die opstonden tegen de ellende, de stijgende prijzen en de groeiende werkloosheid. In hun opstand streden ze zowel tegen de belangen van zowel de regering van de verenigde Nederlanden als de burgerij van de zuidelijke provincies.

    Laten we nog een laatste woord geven aan ‘De Belgische Revolutie van 1830 verteld aan kinderen… en aan volwassenen die het vergeten waren’ (4): “Het is geen arbeidersrevolutie met de wil van het volk om hun toestand te veranderen. Bovendien zal, wanneer de revolutie heeft gezegevierd, niemand aanspraak maken op de kant van het volk, of van degenen die haar woordvoerder hadden kunnen zijn. De mensen hadden gevochten om de Nederlanders te verdrijven, dat was gelukt, ze hadden geen ander doel.” (pagina 14). Men kan integendeel stellen dat als de arbeiders en boeren niet in opstand waren gekomen, in een poging om hun levensomstandigheden te veranderen, er geen onafhankelijk België zou zijn ontstaan.

    Voornamelijk de orangistische burgerlijke klasse en haar politieke en militaire apparaten recupereerden de overwinning van de massa’s op het regime van Oranje-Nassau. Door de overwinning naar de politieke onafhankelijkheid om te leiden, verloor de toekomstige Belgische burgerij, althans in de eerste jaren, heel wat. Zo moest ze een grotere markt opgeven en het gevoerde beleid onder Willem was zonder veel beperkingen in het belang van die burgerij.

    De bourgeoisie had zich daarentegen lange tijd tegen de oprichting van België verzet, omdat ze wist dat dit het gewicht van de katholieke kerk in het openbare leven zou versterken. Het katholicisme werd immers veruit de belangrijkste godsdienst in de nieuwe staat.

    Maar het risico van een revolutie waarvan ze het proces niet kon beheersen was te groot, en ze riskeerde nog meer te verliezen als ze geen standpunt innam tegen het regime van Willem I. De burgerij slaagde er uiteindelijk in om haar belangen te vrijwaren en moest de zwaktes van de nieuwe staat aanpakken om op een veel kleiner grondgebied en met een veel kleinere bevolking de eigen klassenbelangen te dienen. Ze sloot toch een alliantie met de kerk, waarbij deze een machtig katholiek netwerk kon organiseren met scholen, sociale en culturele organisaties …

    Symbolisch gezien vat de eerder genoemde kwestie van de Brabantse vlag de houding van de burgerij tijdens dit hele revolutionaire proces goed samen: proberen de woede van de massa’s af te buigen om haar klassenbelangen veilig te stellen is de rode draad. Er is hier geen sprake van een ‘nationale impuls’ tegen de zogenaamde ‘Nederlandse bezetter’.

    De Belgische burgerij heeft haar historisch rol in de burgerlijke revolutie niet gespeeld

    Zoals Anja Deschoemacker in ‘De nationale kwestie in België’ (2) schreef: “Vanuit economisch standpunt was de Belgische onafhankelijkheid een fiasco. In 1815 werd België door het Verdrag van Wenen afgesneden van haar Franse afzetmarkt. Mede door de industrialisatiepolitiek van Willem II en een productiviteitsverhoging door de invoering van machines waren deze problemen rond 1830 echter reeds grotendeels opgelost. De politieke grieven van de Belgische burgerij konden gemakkelijk binnen de Unie opgelost worden. Hun economische belangen maakten dat ze onder Willem van Oranje even orangistisch waren als ze onder Napoleon bonapartistisch geweest waren. De werkende bevolking had echter enorm te leiden onder de belastingen, de gevolgen van de Britse concurrentie en hongersnood.

    “Economisch gezien had de industriële burgerij niet direct belang bij de onafhankelijkheid. Het betekende veeleer dat België voor de tweede keer in 15 jaar van zijn belangrijkste afzetmarkt werd afgesneden. Het duurt dan ook tot in 1839 vooraleer de grootburgerij de Belgische staat reëel ondersteunt, tot dan ontzegt ze de staat fondsen en leningen. Tot het vredesverdrag van 1839 met Nederland bleef Nederland gesloten voor Belgische producten. De Belgische industrie verloor haar bevoorrechte status voor de uitvoer naar de Nederlandse kolonies. Nieuwe afzetmarkten waren moeilijk te vinden. De Belgische doorvoerhandel kreeg harde klappen door het sluiten van de Hollandse binnenwateren. Dit leidde tot het bankroet van vele bedrijven (overgenomen door de Société Générale) en de verarming van de bevolking. Bovendien werd de positie van de katholieke feodale aristocratie (vooral in Vlaanderen) erdoor versterkt.

    “De Belgische burgerij heeft dus geen enkele historisch noodzakelijke rol gespeeld in de burgerlijke revolutie. Ze baseerde zich op de resultaten van de geëxporteerde Franse revolutie in 1792-’95 onder Napoleon (…). In hun strijd tegen arbeiders en boeren verenigde de industriële burgerij zich met die klasse die ze had moeten omverwerpen: de feodale adel en de kerk.”

    Door gebrek aan ervaring en strijdinstrumenten is het proletariaat er niet in geslaagd zijn belangen te verdedigen

    Tijdens het revolutionaire proces van 1830 konden embryo’s van strijdtradities worden gezien die in de geschiedenis van het toekomstige België een belangrijke rol zouden spelen. Er is bijvoorbeeld het idee van een ‘Mars op Brussel’, dat op belangrijke momenten in de geschiedenis van klassenstrijd werd gelanceerd. Het was zo in 1950, tijdens de ‘koningskwestie’: de dreiging van een mars op Brussel leidde toen tot de troonsafstand van Leopold III. Het kwam opnieuw naar voren tijdens de staking van de eeuw in de winter van 1960-61. Toen werd het zeer populaire idee van een mars op Brussel verworpen door de vakbondsbureaucratie rond André Renard, die de strijd probeerde te verleggen naar nationalistische eisen voor autonomie van het Waalse Gewest (5). Opnieuw werd het revolutionaire streven van de massa’s omgebogen in nationalistische richting.

    In 1830 was het proletariaat erg jong, verstoken van collectieve ervaring als klasse en bovendien ongeorganiseerd. Zij kon niet rekenen op een politiek instrument om haar belangen te verdedigen. Het was een paar jaar later dat de embryo’s van de organisaties van de arbeidersklasse verschenen, met name in 1836 met de Liga van de Rechtvaardigen van Karl Marx en Friedrich Engels, die in 1847 de Liga van Communisten werd en het ‘Manifest van de Communistische Partij’ publiceerde. Tijdens de revolutionaire periode van 1848 werden in Europa organisaties opgericht, met name socialistische clubs in het Frankrijk van de Tweede Republiek. De Internationale Arbeidersassociatie, de ‘Eerste Internationale’, werd opgericht in 1864.

    Zoals Anja Deschooemacker schrijft in haar boek over de nationale kwestie in België waren “de enige vormen van arbeidersorganisatie de vroege mutualiteiten en iets later de coöperaties, die echter steeds een kort leven beschoren waren. De eerste echte verzetsorganisaties van de arbeidersklasse ontwikkelen zich in Vlaanderen, meer bepaald in de industriestad Gent, onder druk van de crisis in de textielsector.

    “Het is die crisis die maakt dat we net in Gent – hoewel opgesloten in het rurale Vlaanderen één van de meest prominente Belgische industriesteden – die eerste organisaties zien ontstaan. De economie in Wallonië ken op dat moment een economische bloeiperiode, wat maakt dat de arbeidersstrijd er pas een tiental jaren later in de jaren 1860 echt op gang komt. Bovendien is de Waalse arbeidersbeweging onder nog sterkere invloed van het proudhonisme – dat zich binnen de Eerste Internationale verzet tegen o.a. stakingen – dat in Gent sneller verworpen wordt op basis van hun ervaringen in de strijd.

    “Gent groeide in de 19e eeuw uit tot Cotton City, het Manchester van het continent. In 1857 zien de eerste echte vakbonden er het licht, de Broederlijke Maatschappij der Wevers van Gent en de Maatschappij der Noodlijdende Broeders (spinners), geleid door de arbeiders J. De Ridder en Cies Bilen. Het waren echte vakbonden in de zin dat ze enkel arbeiders verenigden met het doel strijd te voeren tegen de patroons, een ander type organisatie dan de gezellenverenigingen die overgeleverd werden uit het feodalisme. Samen met de jonge E. Moyson en Dufranne organiseerden zij het arbeidersverzet dat tussen 1857 en ’61 uitbrak als reactie op de crisis in de textielsector (door de bikkelharde Engelse concurrentie)

    “Dat het effectief gaat om een nieuw type organisaties, wordt al snel duidelijk met de staking in 1857 (voor loonsverhoging als reactie op de door de crisis ingegeven loonsverlagingen, voor de afschaffing van de zondagse fabrieksschoonmaak en de afschaffing van de machineherstelkosten ten laste van de arbeiders). De staking is op een nooit geziene manier georganiseerd: stipte ordewoorden, onmiddellijke uitvoering, solidariteitsbanden met Roubaix, van waaruit financiële steun kwam. De patroons klaagden de arbeiders aan wegens coalitie – verboden bij wet – en de magistratuur nam de weerstandskassen in beslag, 25 arbeiders werden veroordeeld tot gevangenisstraffen.

    “In 1859 komt het – onder impuls van E. Moyson – tot een fusie tussen de twee voornoemde vakbonden en de Gentse Metaalbewerkers in de Werkersbond (1600 wevers, 800 spinners en 600 metaalbewerkers), die echter in 1862 reeds uiteenviel. In ’59 reageerde het patronaat met een lockout op een staking van 800 wevers en spinners voor loonsverhoging. De vakbond overleefde de gevangenisstraffen en de pogingen van de rechtbank om de weerstandkas aan te slaan, maar de mislukte staking van april ’61 en de gerechterlijke nasleep ervan bracht haar de genadeslag toe. Ze had haar tanden gebroken op het coalitieverbod en het opheffen daarvan wordt dan ook een basiseis van de komende vakbonden – in 1866 zal een eerste toegeving daarop komen, namelijk het vreedzame coalitierecht. De uiteengeslagen Werkersbond zal zeer snel aansluiting vinden met de 1e Internationale vanaf het moment dat ze zich in onze streken begint te vestigen.”

    Het is op basis van deze eerste ervaringen met syndicale organisaties, coöperaties, mutualiteiten en recent opgerichte socialistische groepen zoals de Vlaamse Socialistische Arbeiderspartij in 1877 en de Parti Socialiste Brabançon in 1878, dat in 1885 de Belgische Werkliedenpartij (BWP) werd opgericht. (6)

    In 1830 was de jonge arbeidersklasse nog lang niet georganiseerd als klasse. Het industriële proletariaat was nog onvoldoende ontwikkeld. De vernietiging van machines tijdens het revolutionaire proces is typisch voor een zeer jong proletariaat dat ongeorganiseerd en onervaren in de strijd staat met zeer zwakke politieke tradities. Socialistische ideeën hadden tijd nodig om te rijpen, net zoals de instrumenten van arbeidersstrijd. Onder deze omstandigheden zou een succesvolle socialistische revolutie moeilijk denkbaar zijn geweest: het was moeilijk voor de massa’s om een collectief doel te bereiken; en gemakkelijker voor de burgerij om de revolutionaire beweging af te buigen.

    Zodra het proletariaat ervaring heeft opgedaan en strijdorganisaties heeft opgebouwd, zal het zijn eigen methoden gebruiken om de heersende klasse te bestrijden en de belangen van de overgrote meerderheid van de bevolking te verdedigen. Dit gebeurde onder meer in de stakingsbewegingen van 1886 (na een herdenking van de Commune van Parijs), voor algemeen stemrecht in 1902 en 1913, of nog de revolutionaire stakingsbewegingen van 1932 en 1936. (7)

    De BWP, voorloper van de Parti Socialiste (PS) langs Franstalige kant en van SP.a/Vooruit langs Nederlandstalige kant, was een arbeiderspartij met een burgerlijke leiding. Desondanks dwong massastrijd van de werkende klasse, zowel in België als internationaal, sociale vooruitgang af voor de meerderheid van de bevolking. Die strijd zette zodanige druk op de BWP dat de leiding er niet aan voorbij kon als het de parlementaire postjes niet in gevaar wilde brengen.

    Door zijn dubbele karakter – arbeidersbasis, burgerlijke leiding – kon de BWP geen instrument zijn om tot echte verandering te komen. Om hun belangen te verdedigen, moeten de werkenden zich organiseren en eigen instrumenten ontwikkelen, ook op politiek vlak, die onafhankelijk zijn van de burgerij: een massale politieke organisatie die verschillende lagen van werkenden en onderdrukten verenigt, alsook verschillende stromingen en gevoeligheden in de arbeidersbeweging.

    Naast een dergelijk instrument, is er om een revolutionair proces naar de overwinning te leiden, nood aan een revolutionaire socialistische partij: een partij die de lessen en ervaringen van de historische strijd samenbrengt en perspectieven schetst voor het omverwerpen van het kapitalistische systeem en het opbouwen van een democratisch socialistische samenleving. Zonder dit instrument zal de heersende klasse er altijd in slagen het collectieve doel van een revolutionair proces af te buigen. Een dergelijk instrument is nodig om het revolutionaire enthousiasme van de massa’s naar de overwinning te leiden. Dit is de strijd van de Linkse Socialistische Partij / Parti Socialiste de Lutte (LSP/PSL) en International Socialist Alternative wereldwijd.

     

     

    Noten en lectuurlijst
    1. Maurice Bologne, “De proletarische opstand van 1830 in België”, https://www.marxists.org/nederlands/bologne/1930/1930opstand.htm
    2. Anja Deschoemacker, “De nationale kwestie in België – een antwoord van de arbeidersbeweging is nodig”, Marxisme.be april 2006, online: https://nl.marxisme.be/boeken-uitgegeven-door-marxisme-be/de-nationale-kwestie-in-belgie-door-anja-deschoemacker/
    3. Marc Reynebeau, Een geschiedenis van België, Lannoo, 2009
    4. “De Belgische Revolutie van 1830 verteld aan kinderen… en volwassenen die het vergeten zijn”, Franstalig boek uitgebracht door Jourdan Le Clercq Editions, décember 2004
    5. Lees meer in Gustave Dache, “De opstandige en revolutionaire algemene staking van de winter van 1960/61”, uitgegeven door Marxisme.be in december 2010, 338 pagina’s.
    6. Lees meer in het hoofdstuk ‘Strijd voor politieke rechten: oprichting BWP en strijd voor stemrecht’, geschreven door Anja Deschoemacker en onderdeel van het boek “Fragmenten uit de geschiedenis van opstandige klassenstrijd in België”, uitgegeven door Marxisme.be in mei 2020, 60 pagina’s. Online: https://nl.marxisme.be/2020/04/06/strijd-voor-politieke-rechten-oprichting-bwp-en-strijd-voor-stemrecht/
    7. Meer over de staking van 1932 is te vinden in het boek “1932. Mijnwerkers in opstand”, geschreven door Frans Driesen. Publicatie in november 2020.
  • 60 jaar geleden: de onafhankelijkheidsstrijd in Algerije

    De Algerijnse onafhankelijkheidsstrijd vormde een belangrijk keerpunt. Het was een lange en bloedige antikoloniale strijd die in 1962 de onafhankelijkheid afdwong. Deze strijd heeft tot op vandaag verregaande gevolgen. Hieronder een artikel dat we tien jaar geleden publiceerden op basis van een toespraak door Serge Jordan.

    Lessen trekken uit verleden

    Als marxisten de geschiedenis bestuderen, is dat niet enkel vanuit historische interesse. Het is nuttig om lessen te trekken uit het verleden om zo een groter begrip te hebben van de huidige situatie en beter voorbereid te zijn op te toekomst. De Algerijnse onafhankelijkheidsstrijd laat tot op vandaag gevolgen na, zowel in Algerije zelf als in Frankrijk. Het ging om dramatische gebeurtenissen met een internationale impact.

    De lange en bloedige strijd heeft geleid tot de val van vier Franse regeringen en tot het einde van de Vierde Republiek in 1958. De repressie tegen Algerijnen en de poging om het antikoloniale verzet op militaire wijze te onderdrukken, leidde ook in Frankrijk tot een grote woede onder brede lagen van de bevolking. Het legde mee de basis voor mei 1968, zowel wat de strijd van onderuit betreft als de verzwakking van de Franse heersende klasse als gevolg van de nederlaag in de Algerijnse onafhankelijkheidsstrijd. Eenzelfde fenomeen zagen we ook elders, zo speelde de Congolese onafhankelijkheid een rol in het ontwikkelen van de algemene staking van 1960-61 in België.

    Ook de strategen van de heersende klasse bestuderen de geschiedenis om er lessen uit te trekken. De film ‘Battle of Algiers’ toont hoe het Franse leger op gewelddadige wijze wijken in Algerije inneemt. Deze film werd recent nog gebruikt door het Amerikaanse leger om het te tonen aan de troepen die bij de invasie in Irak betrokken waren.

    ‘Verlichte’ kolonialisme: bloedig, willekeurig geweld

    De methoden van het Franse leger waren niet bepaald vredelievend. Dorpen werden in brand gestoken, er werd napalm ingezet, er waren willekeurige executies,… Meer dan twee miljoen mensen kwamen in kampen terecht waar er heel wat problemen zoals ondervoeding waren. Dat toont het ware gezicht van het Franse kapitalisme dat alom geroemd wordt voor haar “verlichting” en haar nadruk op “mensenrechten”. Frankrijk was het eerste land dat zelf een vliegtuigkaping uitvoerde toen het in 1956 een vliegtuig met de Algerijnse bevrijdingsstrijder Ben Bella tot landen dwong. Bij deze kaping werden vijf leiders van het FLN (Front de Libération Nationale) opgepakt. Op 17 oktober 1961 was er in Parijs onder leiding van politiechef Maurice Papon een gewelddadige raid op Algerijnen, waarbij honderden doden vielen. Dat was niet uitzonderlijk, er werden maandelijks meer dan 50 Algerijnen vermoord door de Franse politie.

    Vandaag is er een nieuwe golf van boeken en informatie over wat destijds gebeurde. Daarbij is er een tendens om de propaganda van beide kanten af te doen als gekleurd en sommigen proberen in naam van de neutraliteit het geweld van de koloniale onderdrukker op een zelfde niveau te plaatsen als dat van de slecht bewapende onderdrukten. Wij zijn het daar niet mee eens. Evenmin stappen we mee in de wel erg specifieke versie van de geschiedenis die door het Algerijnse regime wordt gebruikt om het eigen regime vandaag te rechtvaardigen. De propaganda van dat regime heeft overigens steeds minder impact, een grote meerderheid van de Algerijnse bevolking is na de onafhankelijkheid geboren en heeft vandaag een grote afkeer tegenover het regime.

    Het FLN stelt vandaag dat het een grote militaire overwinning haalde op het Franse leger. Dat is niet correct. In 1959 haalde het Franse leger een grote overwinning, het Algerijnse verzet lag onder vuur. De Fransen gingen in het offensief met het blokkeren van de grenzen, waardoor de wapentoevoer voor het verzet werd afgesloten. Het ALN (Armée de libération nationale, de gewapende vleugel van het FLN) had zo goed als afgedaan. Het is niet mogelijk om de Algerijnse onafhankelijkheidsstrijd enkel vanuit een militair standpunt te verklaren. De onafhankelijkheidsstrijd genoot een brede steun onder de bevolking en het Franse regime kende een diepe crisis. Die factoren speelden een heel grote rol. Het Franse kolonialisme ging gepaard met racisme en geweld, willekeurige arrestaties en 85% analfabetisme.

    Arbeidersklasse in Algerije

    Het Algerijnse verzet groeide op basis van afkeer tegenover de omstandigheden van het koloniale bewind in Algerije. Tegelijk kwam een laag van jonge Algerijnen via hun legerdienst in contact met de Franse arbeidersbeweging. In de oorlog trokken 120.000 Algerijnse arbeiders naar Frankrijk om er deel te nemen aan de oorlogsinspanning (onder meer voor de wapenproductie.

    Daarnaast was er in de jaren 1950 een erg gemengde bevolking in Algerije met ook groepen Franse, Italiaanse, Spaanse,… inwoners. De kolonialen kunnen niet als een homogene groep worden gezien, naast de rijke kolonialen aan de top waren er ook ongeveer een miljoen Europeanen die in Algerije in armoede leefden. De levensstandaard van de Europeanen in Algerije lag in de jaren 1950 gemiddeld 20% onder die in Frankrijk.

    Dit alles maakte dat er in Algerije een zekere ontwikkeling van radicale ideeën was binnen de arbeidersbeweging met onder meer invloeden van de Franse Parti Communiste en de vakbond CGT. De landbouw was nog steeds dominant, maar binnen de numeriek beperkte arbeidersklasse was er wel een ontwikkeling van eigen vakbonden en van politieke ideeën. Vlak voor het uitbreken van Wereldoorlog Twee waren er verschillende grote acties, onder meer een staking van de dokwerkers die de havens platlegde.

    Na de onafhankelijkheidsstrijd zouden Algerijnse arbeiders in Frankrijk overigens ook een belangrijke plaats innemen. Het ging ongeveer om 350.000 arbeiders die een belangrijke rol speelden in strategische industriële sectoren, zoals de automobielsector. Bij Renault-Billancourt waren er toen ongeveer 4.000 Algerijnse arbeiders op een totaal van 45.000 tot 50.000. Ze lagen er mee aan de basis van de strijdbare tradities van de arbeiders in deze fabriek.

    Zwakke burgerij en afwezigheid arbeiderspartijen laat ruimte voor nationalisten

    In Algerije was er geen sterk ontwikkelde lokale burgerij. Trotski stelde eerder al dat de taken van democratische rechten en nationale bevrijding in de koloniale landen niet aan de burgerlijke krachten kunnen overgelaten worden, maar dat de arbeidersbeweging gesteund door de arme boeren daar een centrale rol in moet spelen. De enige mogelijkheid voor de massa’s om de koloniale overheersing te stoppen was als de arbeidersbeweging zelf de macht zou grijpen.

    In Algerije werd dit perspectief deels geblokkeerd door de ruimte die er was voor de puur nationalistische krachten, een ruimte die groter was door de rol van de leiding van de Franse arbeidersorganisaties.

    Bij het opzetten van de Communistische Internationale werd uitdrukkelijk opgekomen voor een programma dat inging tegen koloniale onderdrukking. Lenin stelde dat een socialistische kracht in een onderdrukkende mogendheid die geen actieve strijd voert tegen de koloniale onderdrukking, zich niet socialistische of internationalistisch kan noemen.

    Het standpunt van de sociaaldemocratische SFIO lag daar mijlenver af. De partij stelde dat het voor een ‘vrijer Algerije’ was dat bovendien ‘democratischer en gelijker’ moest zijn, “kortom meer Frans”. De Communistische Partij liet na 1924 het perspectief van internationale achterwege om allianties met burgerlijke krachten aan te gaan naargelang dit de belangen van de bureaucraten in Moskou goed uitkwam. In Frankrijk stapte de PCF uiteindelijk in een Volksfrontregering die op heel wat krediet kon rekenen in de kolonies, maar de illusies verdwenen snel. De regering met ook de PCF erin zette de kolonisatie verder en weigerde het recht op zelfbeschikking te erkennen. Meer nog: er werd repressief opgetreden tegen het antikoloniaal verzet.

    Ook na de Tweede Wereldoorlog zat de PCF een tijdlang in de regering, dat was het geval van 1944 tot 1947. Deze regeringsdeelname had tot doel om de arbeidersstrijd op een zijspoor te zetten. De PCF-ministers bleven ook gewoon zitten toen er in 1945 in Sétif en Guelma een bloedbad werd aangericht tegen een betoging voor onafhankelijkheid. De PCF slaagde er zelfs in om de betogers af te doen als provocateurs en agenten van Hitler. Dit deed de ontwikkeling van de Algerijnse Communistische Partij geen goed.

    Het verraad van de sociaaldemocraten en de communisten zorgde ervoor dat er meer ruimte was voor de nationalisten om het terrein te bezetten. Die deden extra inspiratie op bij de nederlaag van het Franse imperialisme in Indochina in 1954. Het FLN baseert zich op een nationalistisch verzet en lanceerde in 1954 een gewapende strijd. Er werden guerrilla-aanvallen ingezet in verschillende delen van het land. Daarbij werd eerder uitgegaan van een Blanquistisch model: een revolutionaire samenzwering waarbij via geweld massaal verzet wordt uitgelokt. Op deze basis slaagde het FLN er niet in om een massakracht te worden, eind 1954 telde de groep minder dan 1.000 strijders.

    In deze periode was er internationaal een opgang van bevrijdingsbewegingen op nationalistische basis omwille van de weigering tot steun vanwege de reformisten en de rol van de stalinisten. Bij deze nationalisten werd soms naar socialisme verwezen, maar heerste toch een grote onduidelijkheid over de rol van de arbeidersklasse alsook over de mogelijkheden om tot eengemaakte strijd te komen.

    De meeste kaders van het FLN kwamen dan ook vanuit de elite op het platteland, het ging om een verarmde elite die weinig banden had met de arbeidersbeweging. Dit bleek ook uit de daden van het FLN. In juni 1955 was er in Philippeville een grote staking van dokwerkers, zowel Algerijnse als Europese dokwerkers. Dit potentieel werd niet aangewend door het FLN toen het in augustus 1955 een offensief inzette waarbij duizenden boeren de stad aanvielen en overgingen tot willekeurig geweld. Er vielen 123 doden, waaronder 71 Europeanen.

    Nood aan arbeiderseenheid

    Bij verschillende aanslagen van het FLN op publieke plaatsen waren het vooral Europeanen die het doelwit waren, maar er vielen ook Algerijnse slachtoffers. Marxisten gaven destijds kritische steun aan de antikoloniale strijd. Dit betekent niet dat we een blanco cheque gaven aan de nationalisten die eengemaakte strijd moeilijker maakten. Wel organiseerden we solidariteit en verdedigden we de antikoloniale strijd waarbij we ook wezen op het potentieel van eengemaakt verzet. De voorlopers van onze organisatie in Engeland gaven ook praktische steun, zo waren er kameraden betrokken bij het saboteren van de elektriciteitslijnen in Algerije.

    Het potentieel van arbeiderseenheid bleek onder meer in de vele stakingen die Algerije in 1956 kende, op een ogenblik dat er ook heel wat acties waren in Frankrijk. Uiteindelijk zou Algerije onafhankelijk worden omdat de sociale crisis in Frankrijk een voortzetting van de koloniale oorlog onmogelijk maakte. Er ontstonden muiterijen waarbij dienstplichtige soldaten in opstand kwamen tegen hun oversten. In Rouen weigerden een duizendtal dienstplichtigen de trein naar Marseille te nemen en hielden ze een tijdlang de kazerne bezet. Er waren duizenden jongeren betrokken bij dit protest. Het aantal stakingen in Frankrijk bereikte in 1957 het hoogste niveau sinds 1936, het jaar van de algemene staking.

    De politieke crisis en de militaire impasse leidden tot het einde van de Vierde Republiek. De ‘nieuwe’ sterke man De Gaulle riep in 1959 dan wel de militaire overwinning uit, maar onder een brede laag heerste eerder een sfeer van defaitisme. De steun voor het behoud van Algerije als Franse kolonie nam zienderogen af onder de publieke opinie. Peilingen gaven in februari 1957 nog 49% steun voor het behoud van Frans Algerije, in april was dat 40%, in maart 1958 34% en in september 1958 nog amper 17%. De Gaulle moest iets doen, zoniet dreigde hij de controle over de situatie te verliezen. Het is vanuit dat oogpunt dat vanaf 1960 werd gezocht naar een mogelijkheid van ordentelijke exit.

    Polarisatie in Frankrijk

    De impasse leidde tot een sterke polarisatie in Frankrijk. Er waren enerzijds massale betogingen, maar anderzijds organiseerde ook de reactie zich. In 1961 werd de OAS (Organisation de l’armée secrète) opgezet, een paramilitaire schokgroep die tot doel had om de controle over Algerije te behouden en het protest in Frankrijk fysiek te breken.

    Het geweld van de OAS was verregaand, er werden acht arbeiders omgebracht. In Parijs leidde dit geweld tot de grootste algemene staking sinds Wereldoorlog Twee. Er werden overal antifascistische comités opgezet en er waren massale betogingen. Toen een algemene staking van 1 uur werd afgekondigd, namen 12 miljoen arbeiders deel aan deze actie!

    In Algerije probeerden Franse generaals een staatsgreep tegen De Gaulle te plegen. Het probleem was echter dat ze amper steun kregen van de gewone soldaten. Slechts een 25.000-tal van de 400.000 soldaten bleef de generaals steunen, de rest verzette er zich actief tegen. Hier en daar verschenen zelfs rode vlaggen boven de kazernes. De staatsgreep was een totale mislukking.

    Na het falen van de poging van de reactie om de situatie terug onder controle te krijgen en de koloniale heerschappij voort te zetten, bleef er geen andere optie dan het onderhandelen van een terugtrekking van de Fransen en het toekennen van de onafhankelijkheid.

    In maart 1962 werden de Evian-akkoorden gesloten waarbij de onafhankelijkheid werd erkend. De basis voor deze overwinning was niet zozeer militair, maar wel degelijk de massastrijd en de situatie in Frankrijk. Het feit dat het FLN zich niet baseerde op massale betrokkenheid maar op guerrilla had een invloed op het regime dat aan de macht kwam na de onafhankelijkheid.

    Het FLN was enkel opgezet rond het programmapunt van onafhankelijkheid, er was een sociaaleconomisch programma van solidariteit en klasseneenheid. Bovendien hadden zowat alle Europeanen Algerije tegen eind 1961 verlaten. Het regime dat in 1962 aan de macht kwam, deed in woorden beroep op socialisme maar was van bij het begin een voortvloeisel uit de nationalistische guerrilla.

  • 90 jaar geleden: de opstandige mijnwerkersstaking in België

    Betoging in 1932

    De economische neergang na de beurscrash van 1929 in de VS sloeg vanaf de tweede helft van 1930 ook in België toe. De gevolgen voor de werkenden en hun gezinnen waren rampzalig. Tegen 1932 waren één op de drie Belgen volledig of gedeeltelijk werkloos. In de mijnen was het meer de regel dan de uitzondering dat er enkele dagen per week economische werkloosheid was. Extra taksen op levensnoodzakelijke producten en stijgende huurprijzen maakten het leven van de werkende klasse nog moeilijker.

    Artikel uit onze archieven

    Van verlamming naar strijd

    Aanvankelijk waren de werkenden verlamd. Dit werd versterkt door hun organisaties die geen enkel antwoord hadden op de crisis. In augustus 1930 stelde parlementslid Dejardin van de Belgische Werkliedenpartij (BWP, voorloper van de SP/PS): “De arbeidersklasse moet zich voorbereiden op een zeer moeilijke periode, waarin zij loonverminderingen zal moeten ondergaan. Het ordewoord van de arbeiders moet zijn: voorzichtigheid, bedachtzaamheid en versterking van de syndicale organisatie. Vooral niet vergeten dat in tijden van crisis stakingen, en zeker spontane bewegingen, gevaarlijker zijn voor de arbeidersklasse dan voor de kapitalistenklasse.”

    De burgerij had slechts één beleid om de crisis aan te pakken: de kosten voor de kapitalisten beperken en de eigen markt afschermen. Tegelijk gingen de indirecte taksen omhoog en waren er aanvallen op de sociale verworvenheden die onder dreiging van revolutie na de Eerste Wereldoorlog waren afgedwongen. De vakbondsleiders en hun socialistische collega’s in het parlement hadden geen alternatief: de crisis uitzweten was het ordewoord.

    De werkenden beperkten zich aanvankelijk tot een individuele verdediging: ze probeerden er alles aan te doen om de crisis zelf te overleven. Op een bepaald ogenblik was het echter genoeg en kwam de woede tot uitbarsting. Begin 1932 waren er spontane betogingen en eerste gedeeltelijke stakingen. In het voorjaar en de zomer van 1932 waren er acties van werklozen. De situatie kwam op een kookpunt toen de zware gelederen van de arbeidersbeweging het werk neerlegden: de mijnwerkers.

    Tegen de leiding in

    De druppel die de emmer van de mijnwerkers deed overlopen, was een nieuwe loonsverlaging op 19 juni 1932. Er braken spontane stakingen uit die aanvankelijk leken uit te doven. De bazen probeerden er gebruik van te maken om honderden mijnwerkers af te danken. Dat zorgde voor een escalatie en veralgemening van de staking. Tegen 6 juli lagen grote delen van Henegouwen plat, maar ook daarbuiten werd gestaakt. Alle mijnbekkens en grote delen van andere industriële sectoren waren in staking.

    De mijnwerkers ontwikkelden hun eigen instrumenten om de strijd te organiseren. Van geïmproviseerde stakersmeetings tot stakerscomités en algemene vergaderingen om de verdere stappen in de strijd te bespreken. Er werden barricades en stakersposten opgeworpen. De mijnwerkersvrouwen speelden daar een centrale rol in. Groepen stakers trokken per fiets naar andere mijnen en fabrieken, waar hun komst vaak volstond om het werk neer te leggen.

    Schoorvoetend moesten de vakbondsleiders en de BWP de staking erkennen. Ze deden dit niet om het protest verder uit te breiden en tot een overwinning te leiden, maar wel om er controle over te krijgen zodat ze de beweging konden stoppen. De BWP-parlementairen dienden nogmaals een wetsvoorstel in om de mijnen te nationaliseren, ook al wist men dat er toch geen parlementaire meerderheid voor was. Met dergelijke wetsvoorstellen wilde de BWP-top de beweging afleiden naar het parlementaire terrein, in plaats van de beweging te versterken om de nationalisatie door mobilisatie van onderuit af te dwingen.

    De stakers beseften dat ze sterker stonden indien ze de strijd met hun vakbonden voerden. Tegelijk maakten de vakbondsleiders daar gebruik van om een greep op de beweging te krijgen. Waar linkse revolutionairen, in het bijzonder de trotskisten van de Opposition de Gauche Communiste (OGC), een voortrekkersrol speelden, was er een zo groot mogelijke betrokkenheid. In plaats van algemene vergaderingen per vakbond, waren er AV’s die open waren voor iedereen en met een grotere deelname vanuit de zaal. Dit was onder meer het geval in Gilly en Châtelineau, in de buurt van Charleroi, met populaire stakingsleiders als Léon Lesoil. Die AV’s waren de plaats waar het eisenplatform en de volgende acties werden besproken. Centrale eisen waren de intrekking van de loonsverlagingen, verdeling van het beschikbare werk, controle op de handel, verlaging van de pensioenleeftijd, nationalisatie van de mijnen en de grote bedrijven.

    Eenheid

    Doorheen de stakingsbeweging werd eenheid van onderop gebouwd. Vrouwen en migranten speelden een actieve rol, zelfs indien BWP-leiders aanvankelijk erg negatief stonden tegenover migranten. Kamerlid Pierard bijvoorbeeld schreef: “Buitenlandse arbeiders zijn niet zo hard als de Borains. We begrijpen zeker dat medelijden nodig is met de vreemden die naar hier komen. We vragen niet om de ongelukkige Italianen die hier als politieke vluchtelingen zijn, terug te sturen naar de grens. Maar wat de anderen betreft! Hoe internationalistisch we ook zijn, we vragen dat we eerst aan de onzen denken, zonder werk en zonder brood.” Het ACV eiste onder meer de geleidelijke afschaffing van arbeid door gehuwde vrouwen om plaats vrij te maken voor werkloze mannen.

    Zodra de arbeidersklasse in actie kwam, werd duidelijk dat verdeeldheid tussen mannen en vrouwen of tussen Belgen en migranten de beweging verzwakte. In deze beweging werd daarnaast voor het eerst in alle mijnbekkens gestaakt, ook in Limburg. Toen de Mijnwerkersfederatie begin juli een akkoord verdedigde waarin voorgesteld werd om ongehuwde buitenlanders af te danken, werd dit overtuigend verworpen op de Algemene Vergaderingen van de mijnwerkers zelf.

    Einde

    Het gebrek aan perspectief voor de staking, versterkt door het ontbreken van een politiek antwoord op de crisis vanwege de BWP en de relatieve zwakte van zowel de KP als de trotskistische linkse oppositie (die beiden evenwel sterk groeiden door hun actieve rol in de mijnwerkersstaking), maakte dat het moeilijk was om door te zetten. Uiteindelijk werd een akkoord van bovenaf opgedrongen, ondanks zware tegenstand van de basis die op heel wat plaatsen nog wekenlang bleef staken.

    In het akkoord werd een stopzetting van de loonsverlagingen bekomen naast 1% opslag, maar andere elementen bleven erg vaag of verdwenen snel van tafel eens het werk hervat was. Door de loonsverlagingen te stoppen, werd de dominante trend gebroken. Bovendien werd voor het eerst sinds lang een loonsverhoging afgedwongen.

    Dat er in 1933 al opnieuw mijnwerkersstakingen uitbraken, gaf aan dat de weerstand niet gebroken was. De stakingsbeweging had politieke gevolgen met een versterking van de Communistische Partij, ondanks een ultralinkse koers van deze stalinistische partij. De kleinere trotskistische groep OCG groeide eveneens en haalde later in 1932 vijf gemeenteraadszetels in de regio rond Charleroi. De BWP werd naar links geduwd. De stakingsgolf van 1932 was tot slot belangrijk als voorbereiding op de algemene staking van 1936, de spontane beweging die onder meer betaalde vakantie voor alle werkenden afdwong.

    Een periode van economische crisis en depressie kan in eerste instantie een verlammend effect hebben op de arbeidersstrijd. Het heeft dat effect nog meer op politieke en syndicale verantwoordelijken voor wie maatschappijverandering niet verbonden is met de dagelijkse strijd voor behoud en uitbreiding van sociale verworvenheden. Het ongenoegen en de individuele verdedigingsreflex slaan onvermijdelijk om in collectieve strijd van de werkenden die niet willen, en vaak ook niet kunnen, betalen voor de crisis. Toegevingen afdwingen vereist een krachtsverhouding waar de bazen bang voor zijn. “Men moet de bourgeoisie verschrikken om ze inschikkelijk te maken”, merkte Trotski reeds op.

    De opbouw van consequent links vereist betrokkenheid in strijd, een uitweg verdedigen en concretiseren, zowel inzake organisatie van de strijd als programma van socialistische maatschappijverandering. Een sterk georganiseerde en ingeplante revolutionair socialistische stroming is nodig om een einde te maken aan het kapitalisme, een systeem dat de werkenden steeds opnieuw veroordeelt tot nieuwe crises.

     

    Lees het boek 

    In 1981 schreef Frans Driesen zijn licentiaatsthesis over de mijnwerkersstaking van 1932. Het lot van deze tekst mocht niet bestaan uit het verzamelen van stof in weinig toegankelijke archieven waar de enige lezers academici zijn. We mochten de tekst uitbrengen als boek. Het boek telt 268 pagina’s en kost 15 euro.

    => Bestel hier je exemplaar

  • Waar liep het fout na de Russische Revolutie van 1917 – deel 5 (slot)

    Deel 5 (slot) – De bureaucratische contrarevolutie

    Vandaag hoor je wel eens de term ‘socialisme 2.0’ vallen. Daarmee wordt een onderscheid gemaakt met de dictatuur van het stalinisme in Rusland en elders. Alleen valt het op dat sommigen, waaronder de PVDA, die term vooral gebruiken om niet te moeten uitleggen waar het fout liep met het socialisme 1.0. Voor alle duidelijkheid: stalinisme was volgens ons geen ‘socialisme 1.0’ maar een karikatuur van het socialisme.

    Voor marxisten is het belangrijk om een zicht te hebben op het verleden om vandaag sterker te staan in de noodzakelijke strijd voor socialistische maatschappijverandering.

    Als bijdrage aan deze politieke opheldering publiceren we de eerste Nederlandse vertaling van de brochure ‘Hoe de bureaucratie de macht greep’ door George Collins, een militant van onze Zuid-Afrikaanse zusterorganisatie in de jaren 1980. Het is een oude tekst, uit 1986, maar nuttig als kernachtige brochure over de Russische ervaring.

    We publiceren de brochure in verschillende delen, telkens op zondag.

    De partijleiding in 1926

     

    Tragedie in China

    Zinovjev en Kamenev bundelden in 1926, samen met hun aanhangers, hun krachten met Trotski en de oppositie in een strijd om de partij terug van Stalins steeds meer anti-marxistische koers weg te duwen

    Stalin van zijn kant bundelde zijn krachten met de extreemrechtse, pro-koelakvleugel van de partij, onder leiding van Boecharin, met als doel de Verenigde Linkse Oppositie te verslaan.

    Deze strijd werd doorkruist door nieuwe bewegingen in het buitenland.

    In Groot-Brittannië veroorzaakte de algemene staking van mei 1926 een diepe crisis. De kleine Communistische Partij kreeg de kans om honderdduizenden arbeiders te leiden in oppositie tegen de reformistische vakbondsleiding en de overname van de macht door de arbeidersklasse voor te bereiden.

    Maar de stalinistische leiders in Rusland waren verbonden met een opportunistische alliantie met de “linksen” in de Algemene Raad van de vakbondsfederatie TUC en stonden geen strijd tegen hen toe. De rechtervleugel van de TUC verraadde de staking bij de eerste de beste gelegenheid. Stalins ‘linkse’ bondgenoten boden geen weerstand.

    Na tien dagen, toen de staking nog steeds uitbreiding nam, blies de Algemene Raad ze unaniem af en gaf zich over aan de bazen. Dit veroordeelde de Britse arbeidersklasse tot een historische nederlaag.

    “De zaak van de proletarische revolutie in het Westen,” schreef Victor Serge, “leek voor vele jaren verloren. En nu steeg er een immens licht op in het Oosten; de Chinese massa’s… rukten op van overwinning naar overwinning.” (Van Lenin tot Stalin, pagina 44)

    De Chinese arbeidersklasse bewoog zich onafhankelijk van de nationalistische beweging, de Kwomintang, die geleid door de reactionaire Tsjang Kai-sjek. De Chinese Communistische Partij was een massamacht aan het worden. Shanghai en Hankow waren in handen van de arbeiders. Een strijd om de macht was onvermijdelijk.

    Opnieuw stond stalinistisch opportunisme de overwinning in de weg. Stalin en de leiding van de Comintern hadden gevaarlijke illusies in Tsjang Kai-sjek en verklaarden de Kwomintang tot “een revolutionair blok van arbeiders, boeren, intellectuelen en stedelijke democratie [d.w.z. de kapitalistische klasse] op basis van een gemeenschap van klassenbelangen in de strijd tegen de imperialisten en de hele militaristisch-feodale orde.” (Resolutie van ECCI, maart 1926)

    In de praktijk betekende dit dat de Communistische Partij zich moest onderwerpen aan het gezag van Tsjang. Wat was dit anders dan het oude mensjewistische idee van een gemeenschappelijke strijd van de arbeidersklasse en de “democratische” kapitalisten voor democratie op kapitalistische basis?

    De Linkse Oppositie bestreed die politiek over de hele lijn. Ze legde uit dat Tsjang de kapitalisten en landheren verdedigde; dat er een Sovjetregering nodig was om land aan de boeren te geven en om democratie te vestigen.

    “We weten dat Tsjang Kai-sjek het openlijke verraad van de vakbonden en zijn communistische bondgenoten voorbereidt,” schreef Serge. “We mogen niet spreken. En Stalin neemt in Moskou het woord voor duizenden arbeiders en verzekert hen plechtig dat we niets te vrezen hebben van Tsjang Kai-sjek.”  (From Lenin to Stalin, page 45)

    Tsjang maakte van de gelegenheid die Stalin hem gaf gebruik om in april 1927 een wrede slachting van communisten en arbeiders voor te bereiden. De Comintern (na te hebben geflirt met een “linkse” rivaal van Tsjang en verdere nederlagen te hebben geleden) zwaaide over naar een tegenovergestelde, ultralinkse koers en probeerde een opstand in Kanton te bewerkstelligen. Die werd in bloed gesmoord.

    Deze gebeurtenissen betekenden het einde van de Chinese Communistische Partij als revolutionaire arbeidersorganisatie.

    De Chinese revolutie zette internationaal enorme schokgolven in gang.

    “Een golf van opwinding overspoelde de [Sovjet] partij,” schreef Trotski. “De oppositie stak haar hoofd op… Veel jongere kameraden dachten dat het overduidelijke bankroet van Stalins beleid de triomf van de oppositie dichterbij zou brengen… Ik moest menig emmer koud water over de hete hoofden van mijn jonge vrienden gieten… Het feit dat onze voorspelling juist was gebleken, zou ons duizend, vijfduizend of zelfs tienduizend nieuwe aanhangers kunnen aantrekken.

    “Maar voor de miljoenen was het belangrijkste niet onze voorspelling, maar het feit van de verplettering van het Chinese proletariaat. Na de nederlaag van de Duitse revolutie in 1923, na het afbreken van de Engelse algemene staking in 1926, zou de nieuwe ramp in China de teleurstelling van de massa’s in de internationale revolutie alleen maar vergroten.

    “En het was dezelfde teleurstelling die diende als de belangrijkste psychologische basis voor Stalins politiek van nationaal-reformisme [d.w.z. “socialisme in één land”].”  (My Life, pages 552-553)

    Zo betekenden de internationale nederlagen, veroorzaakt door het kortzichtige opportunisme van de bureaucratie, tegelijkertijd een versterking van de bureaucratie en creëerden ze de voorwaarden voor het isolement en de nederlaag van de marxistische oppositie. Trotski legt uit:

    “De politiek bewuste arbeiders hadden ontegensprekelijk sympathie voor de oppositie, maar die sympathie bleef passief. Het ontbrak de massa’s aan vertrouwen dat de situatie ernstig kon worden veranderd door een nieuwe strijd. Ondertussen beweerde de bureaucratie: ‘Omwille van een internationale revolutie stelt de oppositie voor om ons mee te slepen in een revolutionaire oorlog. Genoeg veranderingen! We hebben het recht op rust verdiend. We zullen de socialistische samenleving thuis opbouwen ! Vertrouw op ons, jullie leiders!’ Dit evangelie van rust… vond ongetwijfeld een echo onder de vermoeide arbeiders, en nog meer de boerenmassa’s.” (The Revolution Betrayed, page 92)

     

    De nederlaag van de gezamenlijke oppositie

    In een belangrijk document getiteld ‘Het platform van de gezamenlijke oppositie’ (1927) maakte Trotski een balans op van tien jaar communistische regering en bevestigde de politiek van het marxisme in tegenstelling tot het blinde opportunisme van de bureaucratie.

    Het Platform riep op tot de heropleving van de sovjets, het herstel van de arbeidersdemocratie en een gedurfd programma van industrialisatie. Onder druk van de oppositie had de bureaucratie voorstellen gedaan voor een beperkt vijfjarenplan. Maar het was gebaseerd op de belangen van de koelakken en negeerde de noodzaak van industriële ontwikkeling. Het Platform legde het alternatief uit:

    “We moeten in daden een herverdeling van de belastingdruk onder de klassen uitvoeren – de koelak en Nepman zwaarder belasten, de arbeiders en de armen ontlasten…

    “We moeten een stevige koers varen in de richting van industrialisatie, elektrificatie en rationalisatie, gebaseerd op het vergroten van de technische kracht van de economie en het verbeteren van de materiële omstandigheden van de massa’s.”

    De oppositie bekritiseerde Stalins rampzalige buitenlandse politiek van ‘lukraak’ steun zoeken bij links-reformistische en nationalistische leiders, in plaats van de Comintern op te bouwen als een massale revolutionaire kracht. Het gevaar van een imperialistische aanval, zo legde ze uit, kon alleen worden verslagen door een volledige strijd om de steun van de massa van de arbeidersklasse internationaal te mobiliseren.

    De bureaucraten hadden geen antwoord op deze ideeën. Hun “antwoord” was om een campagne van wrede intimidatie tegen de oppositie te ontketenen.

    In het Centraal Comité, nu volgepakt met Stalins zorgvuldig uitgekozen jaknikkers, werden Trotski, Zinovjev en anderen vervloekt en uitgescholden toen ze probeerden te spreken. Elders in de partij was het er niet beter op geworden.

    Victor Serge beschrijft de scène in vergadering na vergadering:

    “Ik had de gelegenheid om te spreken, of beter gezegd om te proberen te spreken, voordat bijeenkomsten door elkaar schudden van een soort razernij. We kregen vijf minuten het woord na drie uur van toespraken. En tegen ieder van ons ontketenden ze vijf, zes, soms tien ‘activisten’ die graag de gunst van de leiding wilden verwerven. De menigte keek passief toe, met een zekere angst; ze stonden vaak aan onze kant, maar ze waren bang.” (Van Lenin tot Stalin, pagina 49)

    Op de tiende verjaardag van de Oktoberrevolutie nam de oppositie, tegen de achtergrond van deze genadeloze heksenjacht, heldhaftig hun slogans mee naar massademonstraties in Moskou en Leningrad: “Laten we ons vuur naar rechts richten – tegen de koelak, de nepman en de bureaucraat”; “Laten we Lenins wil uitvoeren”; “Tegen opportunisme, tegen een splitsing en voor de eenheid van Lenins partij”!

    De bureaucratie reageerde in paniek. Ze hadden de vorige maand, tijdens een demonstratie in Leningrad, gezien hoe duizenden arbeiders waren toegestroomd om naar Trotski en Zinovjev te luisteren toen de politie hen per ongeluk naar een platform had begeleid. Nu werden de demonstraties van de oppositie met geweld uiteengeslagen. Er werd een schot gelost op Trotski’s auto.

    Op het vijftiende congres, in december 1927, mocht geen enkel oppositielid als afgevaardigde aanwezig zijn. 940 vooraanstaande aanhangers van Trotski werden verdreven. Toch bleef de oppositie vechten voor haar ideeën. De London Times meldde, onder de kop “Trotski versus Stalin”: “De standpunten van de oppositie, ondanks alle verboden en de inspanningen van de Ogpu [geheime politie] … worden nog steeds op grote schaal verspreid door middel van illegale pamfletten, die volgens de Pravda elk in oplagen van tienduizenden worden gedrukt…” (2 december 1927)

    Marxistisch verzet tegen de heerschappij van de bureaucratie moest vanaf dit punt ondergronds gaan.

    Zinovjev en Kamenev verloren de moed en samen met 2.500 aanhangers gaven ze zich over aan Stalin. Meer uitsluitingen van trotskisten volgden. Trotski zelf werd uitgesloten, verbannen naar Siberië en vervolgens – omdat hij het centrum van de oppositie bleef – begin 1929 uit de Sovjet-Unie gedeporteerd.

    Ondanks deze verschrikkelijke klappen bleven Trotski en duizenden van zijn aanhangers trouw aan de ideeën van het bolsjewisme en het programma van de Oktoberrevolutie. In hun propaganda identificeerden ze zich als de bolsjewistisch-leninisten, om zich te onderscheiden van de opkomende bureaucraten die zich aan het hoofd van de communistische beweging hadden geïnstalleerd.

    Vanuit zijn ballingschap zette Trotski zijn theoretische werk voort – zijn ontmaskering van het opportunisme, van de pretenties en van het verraad van de stalinistische bureaucratie, en zijn verduidelijking van het marxistische alternatief onder snel veranderende omstandigheden. Dat was misschien wel zijn grootste bijdrage aan het marxisme. Deze ideeën zouden een leidraad voor een nieuwe revolutionaire generatie vormen.

     

    Proletarisch bonapartisme

    Vanaf de late jaren 1920 ging het beleid van de Sovjetbureaucratie door een reeks verbijsterende zigzaggen, waardoor er internationaal in de arbeidersbeweging enorme verwarring ontstond.

    De aanhangers van het regime juichten elke tegenstrijdige nieuwe wending toe als een “correcte” en “noodzakelijke” maatregel om het “socialisme” in de USSR te verdedigen. Sommige tegenstanders waren wanhopig over de afschuwelijke karikatuur van het “leninisme” die door het regime werd gepresenteerd. Zij beweerden dat de verworvenheden van de revolutie waren vernietigd en dat Rusland op geen enkele manier nog als een arbeidersstaat kon worden beschouwd.

    Trotski, die in de vroege jaren 1930 met deze vragen worstelde, concludeerde dat de Sovjet-arbeidersstaat in werkelijkheid was ontaard in een regime van een nieuwe soort:

    “Naarmate de bureaucratie onafhankelijker wordt, naarmate meer en méér macht in de handen van één persoon wordt geconcentreerd, verandert het bureaucratisch centrisme meer in bonapartisme [vernoemd naar de Franse militaire dictator, Napoleon Bonaparte].” (Writings 1934-35, page 180)

    Bonapartisme, legde Trotski uit, “was en blijft de regering van de bourgeoisie in tijden van crisis… Bonapartisme impliceert altijd politiek geslinger tussen klassen. Maar onder het bonapartisme in al zijn historische veranderingen, is er één en dezelfde sociale basis bewaard gebleven: burgerlijk [kapitalistisch] eigendom…”

    “Het is absoluut juist dat het zelfbestuur van de Sovjetbureaucratie werd gebouwd op basis van het schipperen tussen de klassen en groepen, zowel intern als internationaal. Voor zover het bureaucratische geslinger door het regime van Stalin werd bekroond, is het mogelijk om te spreken van Sovjet Bonapartisme.” (The Class Nature of the Soviet State, in Writings1933-34, pagina 107-108)

    Het “proletarische” karakter van dit bonapartistische regime komt voort uit het feit dat het niet gebaseerd is op “burgerlijk eigendom”, maar op de staatseigendom en geplande economie gecreëerd door de Oktoberrevolutie, die het historische belang van de arbeidersklasse weerspiegelt.

    De geschiedenis van het regime vanaf de jaren 1920 is een levendige illustratie van “het slingeren tussen de klassen, zowel intern als internationaal”.

    Precies zoals de oppositie had gewaarschuwd, hielden de koelakken in 1927 een geweer tegen het hoofd van het regime. Om de prijzen op te drijven, hielden ze hun graan achter en hamsterden goud en wapens ter voorbereiding op een krachtmeting.

    De steden werden bedreigd met honger. De dreiging van kapitalistisch herstel werd plots reëel.

    De bureaucratie reageerde in paniek en probeerde het gevaar uit te roeien door middel van een bestuurlijk decreet en, waar dat mislukte, met geweld. Ze legden verplichte opeisingen van graan op. De koelakken verzetten zich; de bureaucratie reageerde met een totale aanval.

    De Linkse Oppositie had lang de noodzaak van collectivisatie van het land uitgelegd, maar benadrukte dat dit vrijwillig moest zijn om de steun van de boeren te behouden en verstoring te minimaliseren. Stalins oorlogsverklaring aan de boerenstand had niets gemeen met het marxisme; het was een blinde reflex, met rampzalige gevolgen.

    Nog in 1929 beweerde Stalin dat “individuele landbouw een overheersende rol kon blijven spelen bij het voorzien van voedsel aan het land…” (Geciteerd door I. Deutscher, Stalin, pagina 320) Nu werd het land van de boeren abrupt per decreet gecollectiviseerd. In 1930 was 55% van de landbouwgrond in handen van staatsboerderijen, in 1934 was dat 88%.

    Landelijk Rusland werd getroffen door een burgeroorlog. Hongersnood brak uit toen de boeren hun dieren eerder slachtten dan ze aan het regime te geven. Naar schatting tien miljoen mensen kwamen om als direct gevolg van deze bureaucratische excessen. Hele boerengemeenschappen en zelfs hele nationale groepen werden vermoord of gedeporteerd. In de steden keerde de broodrantsoenering terug.

    Deze gebeurtenissen verbrijzelden de NEP, beëindigden Stalins alliantie met Boecharin en de rechtervleugel van de partij en vormden de echte basis voor zijn duik in gewelddadig ultragauchisme tussen 1927 en 1934.

    Industrialisatie was al lang bepleit door de oppositie en met minachting afgewezen onder druk van rechts. Nu kon Stalin geen alternatief zien voor industrialisatie. Hij ging ertoe over, maar dan als paniekmaatregel, onder meedogenloze dwang van bovenaf. In 1928 had de bureaucratie, naar het voorstel van de oppositie, halfslachtig een vijfjarenplan voor economische ontwikkeling aangenomen. Nu, plots, kwam het order om het plan in vier jaar uit te voeren!

    Enorme projecten werden gelanceerd – dammen, elektriciteitscentrales, staalfabrieken, mijnen – die de Sovjet-Unie in tien jaar tijd transformeerden. Terwijl de kapitalistische wereld in de depressie van de jaren 1930 werd gestort, sprong de industriële productie van de Sovjet-Unie met 250 procent vooruit. Verbazingwekkend genoeg produceerde het achterlijke Rusland in 1935 meer tractoren dan enig ander land ter wereld.

    Onder het kapitalisme zou een dergelijke gezamenlijke ontwikkeling onmogelijk zijn geweest. Rusland zou onder het kapitalisme tot op de dag van vandaag zijn blijven wegkwijnen in hopeloze armoede zoals het grootste deel van de derde wereld vandaag.

    “Het socialisme,” zei Trotski, “heeft zijn recht op de overwinning aangetoond, niet op de pagina’s van Das Kapital… maar in de taal van staal, cement en elektriciteit.” (De verraden revolutie)

    De vooruitgang van de Sovjet-Unie in de jaren 1930 maakte indruk op werkende mensen over de hele wereld. Maar onder bureaucratisch bewind gebeurde het tegen een vreselijke prijs.

    Bevelen, vaak zeer onrealistisch, werden uitgevaardigd vanuit de kantoren van bureaucraten. Het niet uitvoeren ervan werd behandeld als sabotage. Dwangarbeid werd op grote schaal toegepast. Tot 15 miljoen Sovjetburgers – boeren die tegen collectivisatie waren en later tegenstanders van elke soort – werden in slavenarbeidskampen gedreven. Velen kwamen om.

    De arbeidersklasse zwol aan van 11 miljoen in 1928 tot 23 miljoen in 1932. Passen, genaamd “arbeidsboekjes”, werden in 1931 geïntroduceerd om arbeiders aan hun werk te ketenen. Terwijl de bureaucratie een arbeidersaristocratie cultiveerde, daalde de waarde van de lonen van arbeiders tussen 1928 en 1935 met twee derden.

    De melkconsumptie per persoon daalde van 189 liter per jaar in 1927-28 tot 105 liter in 1932; vleesconsumptie van 27,5 kilogram naar 13,5 kilogram – terwijl de bureaucratie zich verschanste in hun bevoorrechte levensstijl.

    Maar ondanks de bovenmenselijke offers van de arbeiders, bleef de Sovjet-Unie in bijna elk opzicht ver achter bij de geïndustrialiseerde kapitalistische landen. Haar culturele achterstand kon niet worden overwonnen door een bureaucratisch dictaat. Nieuwe ontwikkelde industrieën, die een hoog technisch niveau vereisen, konden niet worden gebouwd zoals spoorlijnen.

    Om de industrialisatie op deze basis af te dwingen, miljoenen arbeiders tot het uiterste te drijven en alle oppositie te verpletteren, was de meest meedogenloze centralisatie van de macht nodig. Het bureaucratische regime ontaardde in een rasechte politiedictatuur.

    Stalins fractie, die zowel links als rechts had verpletterd, bleef als opperste scheidsrechter in de gebureaucratiseerde ‘communistische’ partij. Stalin, ooit de sluwe handlanger van de bureaucratie, werd nu haar meester – de topbureaucraat, die privileges en posities uitdeelde aan zijn volgelingen.

    Trotski vat samen: “Stalin bewaakt de veroveringen van de Oktoberrevolutie niet alleen tegen de feodaal-burgerlijke contrarevolutie, maar ook tegen de aanspraken van de zwoegers, hun ongeduld en ontevredenheid; hij verplettert de linkervleugel die de rationele, historische en progressieve tendensen van de arme werkende massa’s tot uitdrukking brengt; hij creëert een nieuwe aristocratie, door middel van een extreme differentiatie in lonen, privileges, rangen, enz. Leunend op steun op de bovenste lagen van de nieuwe sociale hiërarchie tegen de laagste – soms omgekeerd – heeft Stalin de volledige concentratie van macht in eigen handen bereikt. Hoe moet dit regime anders heten, anders dan Sovjet-bonapartisme?” (Writings 1934-35, page 181)

     

    Van de “Derde Periode”…

    Buitenlands beleid vloeit voort uit binnenlands beleid en dient dezelfde belangen. De gewelddadige breuk van de bureaucratie met de koelakken en de rechtervleugel van de partij ging gepaard met een even gewelddadige zwaai naar gauchisme in de internationale arena.

    Terugdeinzend voor de opportunistische lijn die tot rampen in Groot-Brittannië en China had geleid, bewoog Stalin zich om de “revolutionaire” geloofsbrieven van het regime te redden door een precies tegenovergestelde koers op te leggen op het zesde congres van de Comintern in augustus 1928 (het eerste in vier jaar).

    Het kapitalisme, zo verkondigde Stalin, had sinds 1918 twee ‘perioden’ doorgemaakt – eerst een revolutionaire periode tot 1923; dan een “geleidelijke en gedeeltelijke stabilisatie”. Nu begon een ‘derde periode’ van intense crisis, die de ‘definitieve ineenstorting’ van het kapitalisme zou betekenen en de strijd om de macht op de agenda zou zetten.

    Het marxisme legt uit dat er niet zoiets bestaat als een ‘laatste crisis’ van het kapitalisme. De kapitalistische klasse zal haar problemen altijd oplossen ten koste van de arbeidersklasse totdat haar heerschappij omvergeworpen wordt.

    Stalins doel was echter niet om een marxistische positie te ontwikkelen, maar om de Comintern naar links te jagen. De communistische partijen moesten alle andere tendensen breken om de leiding van de beweging te veroveren; de tijd van debatteren was voorbij!

    Als recept voor een burgeroorlog in de arbeidersbeweging bracht Stalin het krankzinnige argument naar voren dat “objectief gezien de sociaaldemocratie de gematigde vleugel van het fascisme was… Het zijn geen antipoden maar tweelingen.” (Geciteerd in Deutscher, Stalin)

    Het meest rampzalige resultaat van het “stalinisme uit de derde periode” werd ervaren in Duitsland, waar het de arbeidersklasse verdeelde, Hitler in staat stelde de macht over te nemen en de Tweede Wereldoorlog onvermijdelijk maakte.

    Om door Stalin onvoorziene redenen leidde de ineenstorting van de New York Stock Exchange in oktober 1929 tot een wereldwijde kapitalistische depressie. Vooral Duitsland was getroffen. De crisis van leiderschap en sektarisme die de arbeidersbeweging verlamde, stelde Hitlers nazi’s in staat om groeiende steun op te bouwen.

    De geruïneerde middenklasse, de werklozen, de arbeiders en de jeugd zochten tevergeefs bij de SPD en KPD naar een oplossing. De SPD-leiders waren getrouwd met het kapitalisme; de KPD was geobsedeerd door het aanvallen van de SPD en het verstoren van haar bijeenkomsten.

    De middenklasse en vooral de meest onderdrukte lagen werden in toenemende mate aangetrokken tot de ‘nationaalsocialistische’ bijeenkomsten. De demagogische aanvallen van de fascisten op kapitalisten en Joden; hun mystieke belofte om de Duitse ‘grootheid’ te herstellen; hun schijn van doelgerichte vastberadenheid, leken het enige alternatief voor deze lagen.

    Onder de georganiseerde arbeiders was de steun voor Hitler bijna onbestaande.

    Trotski legde de kritieke noodzaak uit van een verenigd front van arbeidersorganisaties om de fascistische dreiging te verpletteren en zo de arbeidersklasse voor te bereiden op de verovering van de macht. Maar de gestaliniseerde leiding van de Comintern was blind en doof voor de realiteit.

    De Duitse arbeidersbeweging was de machtigste ter wereld. Zowel de sociaaldemocraten als de communistische partij hadden militaire vleugels. Maar in opdracht van Moskou weigerden de KPD-leiders alle medewerking met de “sociaal-fascisten” – zelfs zo verregaand, in 1931, om samen met de nazi’s een poging te ondernemen om de sociaaldemocratische regering in Pruisen ten val te brengen!

    De Duitse arbeidersbeweging, de hoop van arbeiders overal ter wereld, werd vernietigd zonder enige serieuze poging tot verzet door haar leiding.

    De stalinisten waren niet in staat de conclusies te trekken. In april 1933, met Hitler aan de macht, verklaarde het Presidium van de ECCI dat de politiek van de KPD “volledig correct” was geweest!

    Dit historische falen van de leiding en de afwezigheid van enige kritiek uit de gelederen van de Communistische Internationale, overtuigde Trotski er uiteindelijk van dat de Comintern – net als de Tweede Internationale voordien – dood was als een instrument van de arbeidersrevolutie.

    De krachten van het onvervalste marxisme waren gedecimeerd door de woeste slagen van een decennium. Het perspectief van een nieuwe wereldoorlog en nieuwe revolutionaire omwentelingen opende zich. Objectief gezien was een nieuwe internationale nodig om zich te hergroeperen, om de marxistische tendens op te bouwen en voor te bereiden op de belangrijke strijd in de toekomst.

     

    … naar het “Volksfront”

    De veranderde krachtsverhoudingen tussen de klassen in Europa, duwde het Sovjetregime snel in een nieuwe draai van 180°.

    Duitsland onder Hitler vormde een veel directere bedreiging voor de Sovjet-Unie dan de westerse imperialistische machten. Bovenal vreesde Stalin oorlog en het effect dat het zou hebben op de Sovjetmassa’s. Om oorlog te voorkomen, berekende hij, was het essentieel om Hitler te sussen.

    In 1933, terwijl Hitler de KPD, de SPD en de vakbonden liquideerde en de genocide op de Joden begon, uitte Stalin geen woord van kritiek. Gedurende de jaren 1930 hoopte de Sovjetbureaucratie een overeenkomst met Hitler te bereiken.

    Maar Hitler steunde op de “communistische dreiging” als voorwendsel voor herbewapening tegenover zijn “geallieerde” imperialistische rivalen. Hij kon in dit stadium niet met Stalin te verbroederen. (Pas in augustus 1939, toen Hitler zich voorbereidde om in het westen toe te slaan, werd het beruchte Stalin-Hitler-pact, een niet-aanvalspact, ondertekend.)

    Omringd door fascistische en rechtse regimes verdampte Stalins ‘revolutionair’ gauchisme. Trotski en de Internationale Linkse Oppositie legden uit (zoals de Comintern een tiental jaar eerder had uitgelegd) dat de enige echte zekerheid voor de USSR lag in het revolutionaire internationalisme – in het ondersteunen van de arbeidersstrijd om de macht in de kapitalistische staten, het richten van de oorlog naar de vijand en het verlammen van de reactie.

    Maar de Russische bureaucratie was niet in staat om deze koers te volgen; hun eigen dictatuur zou het eerste slachtoffer zijn geweest als de Russische arbeiders besmet zouden raken met deze ideeën! In plaats daarvan, stilletjes vergetend dat het kapitalisme zich in zijn “derde periode” bevond, zochten ze steun tegen Hitler bij de westerse imperialistische machten!

    De imperialisten waren niet onwillig om Stalin voor hun eigen doeleinden te gebruiken. In september 1934 accepteerden ze het verzoek van de Sovjet-Unie om lid te worden van de Volkenbond (door Lenin beschreven als een “rovershol”); in mei 1935 tekende het Franse imperialisme een pact van “wederzijdse bijstand” met Stalin.

    Deze draai van de Sovjetbureaucratie markeerde een kwalitatieve nieuwe fase in de degeneratie ervan. Voor het eerst gingen ze openlijk en opzettelijk politieke allianties aan met de kapitalistische klasse zelf. Hun opportunistische mislukkingen werden vanaf dit punt omgezet in een opzettelijk verraad van de internationale arbeidersrevolutie als voorwaarde voor kapitalistische ‘vriendschap’.

    Op het Congres van de Comintern in 1928 was er al een teken aan de wand, toen het idee van ‘socialisme in één land’ zonder morren werd geslikt. Trotski waarschuwde dat dit “het begin zou zijn van de desintegratie van de Comintern langs de lijnen van sociaal-patriottisme.” Na 1934 werd deze voorspelling al snel een feit.

    De verstrengeling van de Sovjetbureaucratie met de ‘progressieve’ kapitalistische machten werd onvermijdelijk gevolgd door de wending van de communistische partijen die internationaal allianties zochten met ‘progressieve’ kapitalistische en reformistische partijen in hun eigen land.

    De slogan werd nu: “het volksfront.” De eisen van de arbeidersklasse werden geschrapt uit de programma’s die de communistische partijen naar voren brachten – dit zou de “progressieve” bourgeoisie “vervreemden”!

    “Brede steun” onder de middenklasse, zo verkondigden de stalinisten wijselijk, kon alleen worden gewonnen door een programma dat zich beperkte tot burgerlijk-democratische eisen. Vandaag is de middenklasse niet langer een massamacht in de geïndustrialiseerde landen; toch worden hetzelfde programma en dezelfde argumenten nog steeds gebruikt door de “communistische” partijen. Dit bevestigt dat het werkelijke doel, toen net als nu, niet zozeer was om massale steun te winnen, maar om een onderhandelingspositie op te bouwen ten opzichte van de kapitalistische partijen.

    Het volledige bankroet van deze positie werd blootgelegd in de revolutionaire gebeurtenissen die in 1935 en 1936 in Frankrijk en Spanje uitbraken. Eerst in Frankrijk, daarna in Spanje, kwamen de regeringen van het Volksfront met communistische steun, aan de macht. In beide landen opende dit, na de ontberingen van de depressie en de rechtse heerschappij, de sluizen van de massale strijd.

    In Spanje werd in juli 1936 een militaire staatsgreep gepleegd tegen de regering van het “Volksfront”. De reformisten, stalinisten en burgerlijke republikeinen bleven treuzelen; de arbeiders en boeren namen de wapens op. Binnen enkele dagen was het grootste deel van het land onder hun controle. Spanje kwam in een grootschalige revolutionaire situatie terecht, op een veel hoger niveau dan Rusland in 1917.

    “Rode heerschappij in Barcelona – Extremisten uit de hand gelopen”, kopte de London Times op 1 augustus. Twee dagen later vatte de correspondent de eisen van de massa’s samen: “een 36-urige werkweek, werkloosheidsuitkering, controle over de productie, inbeslagname en verdeling van grond, … het in stand houden van de [arbeiders]milities met wapens…”

    En na nog een paar dagen: “Comités van Arbeiders hebben de grote spoorwegmaatschappijen overgenomen. Het lijkt slechts een kwestie van tijd om dit te laten gebeuren met de trams, de banken en andere belangrijke instanties.” (The Times, 8 augustus 1936)

    Niet minder dan de kapitalistische klasse, bezag Stalin de zich ontvouwende revolutie met afschuw. Al zijn hoop op stabiele banden met de Anglo-Franse imperialisten stond op het spel. Erger nog, het voorbeeld van de Spaanse arbeiders dreigde de Russische arbeiders te infecteren met dezelfde wil om te strijden voor de controle over de samenleving. De Spaanse revolutie moest koste wat het kost in de kiem gesmoord worden.

    Slaafs de richtlijnen van Moskou volgend, voerde de Communistische Partij van Spanje een volledige strijd tegen de revolutionaire arbeidersbeweging.

    In naam van het “bolsjewisme” beargumenteerden ze de mensjewistische theorie van “twee fasen”, waarbij ze hun programma beperkten tot de “burgerlijke democratie” in de vergeefse hoop de kapitalisten gerust te stellen dat het “communisme” geen bedreiging voor hen vormde. GPU-doodseskaders werden naar Spanje gestuurd om te helpen bij de gruwelijke taak om de arbeidersmilities te ontwapenen en hun voorhoede uit te roeien.

    Terwijl Stalin handig tussen de imperialistische machten maneuvreerde, sloten de ‘communisten’ hun ogen voor de eerste les van de Russische revolutie: het kapitalisme kan de arbeidersklasse in het tijdperk van het imperialisme geen democratie en stabiliteit garanderen. De taken van de ‘burgerlijke democratie’ in semi-ontwikkelde landen zoals Spanje konden alleen worden uitgevoerd onder de heerschappij van de arbeidersklasse zelf.

    Tragisch genoeg misten Trotski’s sympathisanten in Spanje de gouden kans om de socialistische jeugd voor hun programma te winnen, een massabasis voor het marxisme te vestigen en de beweging naar de overwinning te leiden.

    Zonder marxistisch leiderschap zou de arbeidersklasse niet bestand zijn tegen de aanval van de klassenvijand in combinatie met die van hun eigen reformistische en ‘communistische’ leiders. Het stalinisme slaagde erin de beweging te verdelen, links te isoleren en haar beste strijders te vermoorden. Dit maakte de overwinning van het fascisme onvermijdelijk.

    De laatste hoop op de overwinning van de arbeidersklasse was in Europa verdwenen, althans tot het einde van de imperialistische oorlog die nu onvermijdelijk werd.

     

    Rivieren van bloed

    Binnen de Sovjet-Unie leidden de verscherpende tegenstellingen tussen de bureaucratie en de arbeidersklasse tot de liquidatie van de overblijfselen van het bolsjewistische kader.

    De ‘communistische’ partijen stelden de Sovjet-Unie internationaal voor als het gelukkige vaderland van het socialisme. Stalins opvolger, Chroesjtsjov, tilde op het 20e partijcongres in 1956 een tipje van de sluier op over wat er werkelijk gebeurde: “Stalin handelde niet door overreding, uitleg en geduldige samenwerking met mensen, maar door zijn concepten op te leggen en absolute onderwerping aan zijn mening te eisen… Hij liet de methode van ideologische strijd varen voor die van bestuurlijk geweld, massale repressie en terreur.” (Geciteerd in The Moscow Trials, pagina 17, 18)

    Bureaucratische tirannie krijgt een eigen logica. Naarmate de repressie toeneemt, neemt de angst van de heersers voor wraak toe. Tegenstanders, verdreven van de macht, worden gewantrouwd. Zelfs als ze hun standpunten herroepen, worden ze dan niet weer een bedreiging? Zouden zij niet de vonk voor opstand van onderaf kunnen geven?

    Hele lagen van de partij kwamen onder intens wantrouwen van Stalin en de bureaucratie – in het bijzonder de overlevende “oude bolsjewieken”, die zich de partij van Lenin konden herinneren en die alleen uit angst over de misdaden van de bureaucratie zwegen.

    Boecharin schrok al in 1928 terug van het monster dat hij had helpen creëren. In een geheime discussie met Kamenev riep hij verschrikt uit: “Wat kunnen we doen? Wat kunnen we doen tegenover zo’n tegenstander, een vernederde Dzjengis Khan…?” (Geciteerd door Serge, Van Lenin tot Stalin, pagina 91)

    Terwijl de oude bolsjewieken het hoofd bogen, kwam een jongere generatie op de voorgrond, gretig om de idealen van oktober te herstellen. De tegenstellingen tussen het regime en de groeiende arbeidersklasse werden steeds groter. De hele partij was doordrongen van onvrede. Uitsluitingen in de vroege jaren 1930 liepen in de honderdduizenden.

    Toch dwongen de oude bolsjewistische leiders, ondanks hun capitulaties, veel meer respect af dan Stalin en de heersende bureaucratische kliek – velen van hen onbetrouwbare ex-mensjewieken en voormalige vijanden van de Oktoberrevolutie die na de oorlog naar de winnende kant waren overgelopen.

    Deze tegenstellingen werden tot een hoogtepunt gebracht door de Spaanse revolutie in 1936, die internationaal schokgolven door de internationale arbeidersbeweging stuurde en de Russische massa’s opnieuw inspireerde met het voorbeeld van de arbeidersdemocratie in actie.

    De bureaucratie schoot in actie om het gevaar in de kiem te smoren. Met gruwelijke ironie ontketenden ze, terwijl ze internationaal protesteerden tegen hun toewijding aan de burgerlijke democratie, een heerschappij van zuiverste nachtmerrie in de Sovjet-Unie zelf.

    Daar vonden nu de “Moskouse processen” plaats: ongelooflijke vertoningen waar gebroken oude bolsjewieken werden beschuldigd van moord, sabotage, terrorisme – elke verzonnen misdaad om hen in diskrediet te brengen en anderen te terroriseren.

    Maar de belangrijkste aanklacht tegen hen was “trotskisme”. De een na de ander onder hen werd beschuldigd van “samenzwering met Trotski”, nu verguisd als een “agent van het kapitalisme” en een “Duitse spion” sinds 1921!

    Op deze manier verraadde het regime het werkelijke motief voor de “zuiveringen”: een obsessieve angst voor het marxisme, voor de arbeidersdemocratie en de wraak van de arbeiders, en een haat tegen de belangrijkste vertegenwoordiger van het marxisme in de internationale arbeidersbeweging – Leon Trotski.

    Zoals de Correspondent van de Times in Rusland toegaf:

    “De kern van de zaak is dat Stalin de strijd tussen zijn eigen beleid en Trotski’s internationalistische politiek nooit helemaal heeft gewonnen. Evenmin kan de eindzege ooit zijn… Communisme blijft een internationale geloofsbelijdenis… de laatste tijd is de ontevredenheid van zelotencommunisten [revolutionairen] toegenomen… Nog meer mensen zijn gealarmeerd over de grote loonongelijkheid… Het regime is vastbesloten om de stem van de oppositie voor eens en voor altijd het zwijgen op te leggen en de overblijfselen van het trotskisme in het land te breken.” (21 augustus 1936)

    Er ging voor Stalins ‘rechters’ een tragische parade van menselijke wrakken voorbij die ooit bolsjewistische leiders waren geweest, gechanteerd en gekoeioneerd om alles toe te geven wat van hen werd geëist.

    Drie “processen” werden opgevoerd: in augustus 1936 (Zinovjev, Kamenev, Smirnov en anderen); Januari 1937 (Radek, Pjatakov en anderen); en februari 1938 (Boecharin, Rykov, Rakovsky en anderen). Hun aanklager was de voormalige mensjewistische advocaat, Vysjinski, die tijdens de burgeroorlog met de Witten had samengewerkt. Nu kon hij de haat van de bureaucratie tegen de voormalige leiders van de revolutie uitschreeuwen: “Gekke fascistische politiehonden!” “Verachtelijke rotte tuig van de mensheid! Uitschot van de onderwereld!” “Schiet op de reptielen!”

    Er werd geen bewijs tegen de beschuldigden aangevoerd, behalve hun door GPU gedicteerde “bekentenissen”. Maar, op een of twee symbolische uitzonderingen na, waren ze allemaal tot de kogel veroordeeld.

    Elk van deze moorden, elke vloek van Vyshinsky, werd bewonderend gerapporteerd en verdedigd door de “communistische” partijen internationaal.

    Trotski legde de logica van de hele groteske voorstelling uit: “Om de repressie te rechtvaardigen, was het noodzakelijk om beschuldigingen op te zetten. Om aan de valse beschuldigingen gewicht te geven, was het noodzakelijk om ze te versterken met meer brutale repressie. Zo dreef de logica van de strijd, Stalin op de weg van gigantische gerechtelijke amalgamen.” (The Moscow Trials, pagina 129)

    De processen in Moskou waren slechts de façade van wat Trotski “een eenzijdige burgeroorlog van de bureaucratie tegen de bolsjewistische partij” noemde. Arrestaties volgden elkaar in golven op. Talloze oude bolsjewieken die weigerden in het openbaar te ‘bekennen’, werden in de gevangenis vermoord. Linkse oppositieleden in Siberische werkkampen werden in groepen afgevoerd om te worden doodgeschoten. In totaal tienduizenden – de bloem van de Russische arbeidersbeweging werd weggevaagd.

    De linkse oppositieleden bleven revolutionairen tot het einde. Een voorbeeld van hun onbuigzame moed waren de gebeurtenissen in het Vorkoeta-werkkamp in Siberië tegen het einde van 1936, toen de trotskisten een massale strijd van gevangenen leidden tegen de kleingeestige tirannie van de autoriteiten met het enige wapen dat nog voor hen beschikbaar was – de hongerstaking.

    Na vier maanden werden al hun eisen ingewilligd. Maar al snel begonnen de executies. Wanneer een mannelijke politieke gevangene werd doodgeschoten, zouden zijn vrouw en eventuele kinderen ouder dan twaalf jaar normaal gesproken ook worden gedood.

    Van de 1.966 afgevaardigden naar het 17e CP-congres in 1935 waren er in 1938 1.108 gearresteerd wegens “antirevolutionaire misdaden”. Van de 139 leden van het centraal comité werden er 98 doodgeschoten.

    Van de 1.558.852 CP-leden in 1939 waren slechts 1,3 procent lid sinds de Oktoberrevolutie. Van Lenins centraal comité van 1917 overleefde alleen Stalin als leider, omringd door ex-mensjewieken en mouwvegers. De laatste overblijfselen van de bolsjewistische partij waren uitgeroeid.

    Eén van de leiders van 1917, Raskolnikov, overleefde tijdens de jaren 1930 als Sovjetambassadeur in Bulgarije. Teruggeroepen naar Moskou in 1938 voor “promotie” (d.w.z. om te worden doodgeschoten), vluchtte hij in plaats daarvan in ballingschap en schreef een open brief aan Stalin.

    “Met behulp van vuile vervalsingen ensceneerde je valse processen en verzon je beschuldigingen die belachelijker zijn dan de heksenprocessen van de middeleeuwen… Inerte pulpschrijvers verheerlijken je als een halfgod geboren uit de zon en de maan en je geniet, als een oosterse despoot, van de wierook van ruwe vleierij. Je roeit genadeloos getalenteerde schrijvers uit die je persoonlijk niet bevallen… vroeg of laat zal het Sovjetvolk je berechten als verrader van het socialisme en de revolutie.” (Voor het eerst gepubliceerd in de USSR in het tijdschrift Ogonjok in juni 1987)

    Het totale dodental onder Stalin in de jaren 1930 wordt geschat op 12 tot 15 miljoen. Overlevenden, zoals Raskolnikov, waren begrijpelijkerwijs verbitterd en vervuld van haat tegen Stalin. Maar men mag niet vergeten dat deze slachting niet simpelweg het gevolg was van machtshonger, meedogenloosheid of (zoals Chroesjtsjov het ten onrechte uitlegde) de “cultus van het individu”. Het was het hoogtepunt van de politieke contrarevolutie door de bureaucratie tegen de revolutionaire arbeidersstroming in de Russische arbeidersstaat.

    Het regime dat onder Stalin werd opgericht, had niets gemeen met het regime van Lenin en Trotski, hoewel de uiterlijke kenmerken (de “Communistische Partij”, het “Politbureau”, de term “sovjets”, enz.) werden bewaard om de tegenovergestelde indruk te wekken. Rivieren van bloed scheiden het marxisme van het regime van de Russische bureaucratie

    Een getuigenis over de historische betekenis van het stalinisme is vervat in het verheerlijkende gedicht dat na het eerste Moskouse proces in een Wit (anti-marxistisch) tijdschrift verscheen:

    “Wij danken u, Stalin!

    Zestien schurken,

    Zestien slagers van het Vaderland

    Zijn verzameld aan hun voorouders…

    “Maar waarom slechts zestien?

    Geef er ons veertig,

    Geef er ons honderden,

    Duizenden;

    Maak een brug over de rivier Moskva,

    Een brug zonder toren of balken,

    Een brug van Sovjet-aas –

    En voeg je karkas toe aan de rest!”

     

    Conclusie

    Onder de zich verspreidende terreur van het stalinisme in de Sovjet-Unie en het fascisme in West-Europa werden de krachten van het marxisme gedecimeerd of uitgedoofd tijdens de jaren 1930. Alleen het genie en de vastberadenheid van Trotski (vermoord door een GPU-agent in 1940), en een zeer kleine groep volgelingen, bleven over om een komende generatie opnieuw te scholen in de ideeën van de arbeidersstrijd voor het socialisme.

    Tot het einde van zijn leven bleef Trotski de verworvenheden van de Oktoberrevolutie verdedigen – in wezen de staatseigendom en planeconomie – ondanks de monsterlijke bureaucratische vervorming van het “Sovjet” -regime, en verwierp het idee dat Rusland “staats- kapitalistisch” was geworden.

    Tegelijkertijd legde hij uit dat er geen mogelijkheid was om het regime te “hervormen” om de arbeidersdemocratie te herstellen. Het zou verslagen en omvergeworpen moeten worden door de massabeweging van de arbeidersklasse, die opnieuw de macht in eigen handen zou nemen, om de weg naar socialistische transformatie te heropenen.

    Eén van Trotski’s markante werken is ‘De verraden revolutie’, dat een gedetailleerde en wetenschappelijke uitleg geeft van de processen die in deze brochure zijn beschreven.

    Vandaag zijn de krachtsverhoudingen in de Sovjet-Unie radicaal anders. De arbeidersklasse is de machtigste en best opgeleide ter wereld. De bureaucratie heeft geen rol meer te spelen. Ze was een absoluut obstakel geworden voor economische en sociale vooruitgang. Gorbatsjovs pogingen om de bureaucratie op te smukken (zoals die van Brezjnev en Chroesjtsjov voor hem) kunnen niets veranderen aan het historische bankroet van hun heerschappij.

    Integendeel, het weerspiegelt een nieuwe fase in de crisis van het Sovjetstalinisme, waarin de objectieve omstandigheden rijpen voor politieke revolutie om de bureaucratie omver te werpen en de rol van de arbeidersklasse te herstellen. Briljante “generale repetities” van de naderende politieke revolutie werden gemaakt door de arbeidersklasse in Hongarije in 1956, in Polen in 1980-81, enz.

    Ook internationaal zijn de omstandigheden van de jaren 1980 het omgekeerde van de late jaren 1930. Revolutionaire bewegingen ontwaken in elk deel van de wereld. Het programma van het marxisme houdt opnieuw de geesten van arbeiders en jongeren in zijn greep, van Liverpool tot Sri Lanka, van Zuid-Afrika tot Spanje.

    De lessen van de triomf en de degeneratie van de Russische revolutie moeten opnieuw worden geleerd om de taak op te nemen, die ons in de volgende periode te wachten staat: de verovering van de macht door de arbeidersklasse op elk continent, de vestiging van de arbeidersdemocratie en de socialistische transformatie van de wereld.

     

    Vragen voor discussie:

    1. Wat was er mis mee, dat de Communistische Partij zich verenigde met democratische kapitalisten tegen feodalisme en imperialisme in China?
    2. Had de Linkse Oppositie niet moeten oproepen tot het oprichten van een nieuwe partij nadat deze in 1928 uit de CP was gezet?
    3. Oké, Stalin maakte dus fouten, maar hij corrigeerde ze toen hij de vijfjarenplannen introduceerde, nietwaar?
    4. Was het Volksfront, de eenheid van alle democratische krachten, niet nodig om reactie en fascisme te bestrijden nadat Hitler aan de macht was gekomen ?
    5. Toonden de zuiveringsprocessen niet aan dat er niets overbleef van de verworvenheden van de revolutie?

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

  • Frankrijk. Nieuwe historische klap voor de heersende klasse

    Het rechtse beleid en de groei van extreemrechts blokkeren door strijd

    Twee maanden na de historische klap voor de politieke instrumenten van de kapitalistische klasse in de presidentsverkiezingen, is de uitslag van de parlementsverkiezingen opnieuw een afrekening.

    Dossier door Stéphane Delcros

    Meer dan de helft van de kiesgerechtigden heeft eenvoudigweg besloten niet aan de stemming deel te nemen. Daarmee keuren ze het gevoerde beleid af en geven ze te kennen dat ze geen hoop stellen in één van de kandidaten. Degenen die wel stemden, besloten vooral om geen absolute meerderheid aan president Macron te verlenen en hebben een historisch aantal “antisysteem” parlementsleden verkozen, of kandidaten die zo gezien worden. Onder hen maakte de extreemrechtse partij van Le Pen een enorme doorbraak in het parlement.

    Gezien de stijgende rente en de begrotingstekorten zal Macrons tweede termijn zeker niet linkser zijn, zeker niet als we kijken naar wie zijn bondgenoten zullen zijn om zijn beleid uit te voeren. Het belooft meer besparingen, terwijl de koopkracht al op een dieptepunt is. De enige uitweg is het opbouwen van strijd – op straat, op het werk, in de wijken, op hogescholen en scholen – om de krachtsverhouding tussen arbeid en kapitaal om te keren.

    De georganiseerde arbeidersbeweging en “consequent links” – d.w.z. links dat het eenzijdige beleid ten gunste van de rijken en de bazen wil doorbreken – moeten het voortouw nemen in de strijd tegen de asociale beloften van Macron, om het valse alternatief van Le Pen een halt toe te roepen en de weg te wijzen naar een noodzakelijke maatschappelijke omwenteling.

    De heersende klasse bevindt zich in een grote politieke crisis

    Na een mandaat dat werd gekenmerkt door een historische toename van ongelijkheid, sociaal geweld en politiegeweld en de verscherping van onderdrukking en discriminatie, wordt Macron de eerste president die zijn ambtstermijn aanvat zonder  absolute meerderheid in het parlement (50%+1). Hij komt daarvoor meer dan 40 parlementsleden tekort, hetgeen betekent dat zijn regering fragiel zal zijn. De regering zal aangewezen zijn op samenwerking met een andere parlementaire kracht, of op allianties met voldoende andere parlementsleden om tijdelijke meerderheden te vormen.

    Deze verkiezingsuitslag is een nieuwe bevestiging van het feit dat de politieke instrumenten van de burgerij ondermijnd zijn na decennia van besparingsbeleid. Dit fenomeen beperkt zich uiteraard niet alleen tot Frankrijk. Het bevestigt ook dat Macron op een erg zwakke basis verkozen raakte als president. Zijn score lag dan wel 4% hoger, maar het kamp van de traditionele regeringspartijen kreeg zware klappen met voor het eerst minder dan 50% van de stemmen. Dat was ook in de parlementsverkiezingen het geval. De twee traditionele partijen van de Vijfde Republiek deden het historisch slecht: de Republikeinen (LR) en de Socialistische Partij (PS) hebben samen slechts 88 afgevaardigden – dat wil zeggen één minder dan de Rassemblement National (RN) van Marine Le Pen.

    De traditionele rechtse partij, Les Républicains (LR), verloor de helft van haar zetels en werd slechts de 4e kracht in de Assemblée … Door een zekere lokale verankering konden ze nog 64 zetels redden, nadat LR 85% van de tweede rondes waaraan het deelnam won. LR bevindt zich in een soort positie van scheidsrechter in de Assemblée. Het is de enige traditionele partij (naast PS en Les Verts) die de mogelijkheid heeft om Macron een echte meerderheid te bezorgen, via een coalitie of via specifieke steun. Gezien de begrotingscrisis en in een situatie van economische crisis zal LR waarschijnlijk geen andere keuze hebben dan een verantwoordelijke houding aan te nemen ten opzichte van de kapitalistische klasse, en dus het besparingsbeleid steunen.

    De klap voor Macron en de heersende klasse blijkt ook uit het verlies voor figuren “van het systeem”. In de eerste ronde: voormalig premier onder Hollande Manuel Valls en de onpopulaire voormalige minister van Onderwijs Jean-Michel Blanquer. In de tweede ronde: Christophe Castaner (bijgenaamd éborneur en chef – hoofd-blindmaker – omdat hij als minister van Binnenlandse Zaken tijdens de Gele Hesjes-beweging, verantwoordelijk was voor het politiegeweld dat leidde tot de dood van 4 demonstranten en tot 2.500 gewonden, voornamelijk door het gebruik van flash-ball, wat resulteerde in 30 verblindingen en 6 afgescheurde handen) en Richard Ferrand, voorzitter van de Assemblée Nationale en voorzitter van de Macronistische alliantie “Ensemble”. Ook drie ministers in de regering van Elisabeth Borne verloren en namen ontslag.

    In de tweede ronde werd de Macronistische oud-minister van sport Roxana Maracineanu uitgeschakeld door Rachel Keke van La France Insoumise (FI), een schoonmaakster en CGT-activiste die vooraan stond in de 22 maanden durende staking in het hotel Ibis-Batignolles die in mei 2021 met een overwinning eindigde.

    NUPES: goede dynamiek in campagne levert goed resultaat op, maar minder dan gehoopt

    Rachel Keke is één van de meer dan 70 parlementsleden van La France Insoumise (FI), dat er vijf jaar geleden maar 17 had. Zij maken ongeveer de helft uit van de nieuwe ploeg parlementsleden van NUPES (142 verkozenen). Deze coalitie werd door Mélenchon opgezet om te vermijden dat de linkse kandidaturen op elkaars tenen zouden trappen, en om eventueel te proberen een toekomstige regering te vormen, waarin de PCF, de PS en de groenen (EELV) rond FI worden verenigd.

    Er ontstond een dynamiek in de campagne. Die was gedreven door de kans om 5 nieuwe jaren beleid van Macron tegen te houden, in het bijzonder de verhoging van de pensioenleeftijd tot 65 jaar en de 20 uur verplichte arbeid voor uitkeringsgerechtigden. Deze dynamiek slaagde niet in haar opzet om een meerderheid in de Assemblée te behalen, wat onrealistisch was, maar droeg er wel toe bij om een absolute meerderheid voor Macron te voorkomen. De Macronistische coalitie werd qua stemmenaantal in de 1e ronde geëvenaard en er werden veel meer parlementsleden verkozen dan in 2017.

    Toch is er een zekere teleurstelling. De meeste peilingen gaven aan dat NUPES tot 200 zetels kon halen, dat zijn er ruim 50 meer dan het uiteindelijke resultaat.

    We mogen echter niet vergeten hoe de situatie er een jaar of zelfs maar zes maanden geleden uitzag in Frankrijk. De hele politieke context draaide rond Macron of extreemrechts die in een onderling opbod verwikkeld waren over veiligheid en migratie. Sinds eind februari was er een belangrijke kentering: koopkracht en sociale eisen traden op de voorgrond, aangewakkerd door de inflatie. Tegelijk was er een dynamiek in de presidentscampagne van Mélenchon die zorgde voor een zeker enthousiasme. De krachtsverhoudingen werden de afgelopen maanden dus deels hersteld, maar dit gebeurde zonder veralgemeende strijdbewegingen waardoor het erg fragiel blijft en het niet mogelijk is om het volledige potentieel voor linkse eisen en ideeën te benutten.

    Het beleid van Macron ligt aan de basis van de verkiezing van 89 extreemrechtse parlementsleden

    De politieke brutaliteit van Macron tegen werkenden en jongeren was een echte stimulans voor de groei van het extreemrechtse RN. Er is al jaren een heftig klimaat van verdeeldheid in het land, aangevuld met brutaal politiegeweld tegen vakbonden en sociale bewegingen in het algemeen (en tegen jongeren, vooral van allochtone afkomst, in het bijzonder). Het staatsracisme en de permanente stigmatisering zijn toegenomen: van de wet op de algemene veiligheid tot de wet tegen separatisme over de jacht op het ‘islamo-gauchisme’… Macron en zijn regeringen hebben niet nagelaten verdeeldheid aan te wakkeren en extreemrechts naar de mond te praten.

    De verpletterende intrede van het RN-blok in de Assemblee is wel een verrassing, maar alleen de omvang ervan: van 8 afgevaardigden in 2017 is het gestegen tot 89, met overwinningen in meer landelijke kiesdistricten en in voormalige arbeidersbastions van het Noorden. Het is de brede sociale wanhoop, ontstaan door het neoliberale beleid van zowel traditioneel rechts als ‘linkse’ regeringen sinds de jaren tachtig, die de groei van Le Pen voedt. Tegenover de meest asociale programmapunten van Macron, stelt  extreemrechts een vals sociaal programma voor dat ze niet van plan is in de praktijk toe te passen als ze aan de macht komt. In elke gemeente die door RN-verkozenen of partners wordt bestuurd, heerst verdeeldheid, teruggetrokkenheid op zichzelf en repressie. De enige manier om extreemrechts en racisme te bestrijden, is door de wortels van de verdeeldheid te lijf te gaan met een offensief links beleid dat breekt met het kapitalistische systeem.

    Het “republikeinse front”, het idee van “extreemrecht blokkeren”, lijkt voorbij te zijn. Met het oog op de tweede ronde hebben de Macronisten ervoor gekozen om ‘alle extremen’ te demoniseren. Dit was uiteraard een bewuste strategie, die erop gericht was het momentum en een deel van het potentieel van NUPES te breken.

    Bovendien sluit Macron absoluut niet uit om specifieke steun te zoeken bij de RN-groep. Minister van Justitie Eric Dupond-Moretti hintte daar op de avond van de tweede ronde baar toen hij sprak over de mogelijkheid om met RN akkoorden te sluiten over hervormingen van politie en justitie. Marine Le Pen lijkt er niet tegen te zijn: “Ik heb president Macron gezegd dat de groep van 89 RN-afgevaardigden in de oppositie zit, maar geen systematische obstructie wil plegen.”

    NUPES: sterktes, maar ook gevaarlijke zwaktes

    Veel FI- en NUPES-activisten trekken de conclusie dat de uitslag van de parlementsverkiezingen te wijten is aan het feit dat de Macronistische leiders geen duidelijke oproep deden om tegen extreemrechts te stemmen wanneer de Macronistische kandidaat al was weggestemd in de eerste ronde. Het klopt dat de meeste van deze kiezers niet gingen stemmen in geval van een duel tussen NUPES en RN in de tweede ronde. Maar de analyse klopt niet. Uiteraard weten we dat de aanhangers van Macron hypocriet zijn. Ze verweten Mélenchon dat hij opriep om “geen enkele stem aan Le Pen” te geven zonder op te roepen om voor Macron te stemmen. Links moet echter niet rekenen op een transfer van Macron-kiezers om te winnen. Het zijn andere potentiële kiezers die moeten overtuigd worden. Denk maar aan diegenen die niet gaan stemmen.

    Zowel bij de presidentsverkiezingen als bij de parlementsverkiezingen is Mélenchon er met zijn campagnes in geslaagd een dynamiek op gang te brengen waarbij jongeren en mensen uit armere buurten werden betrokken. Dat zijn mensen die massaal op FI en NUPES stemden. Toch bleef niet stemmen het meest populair in deze wijken en onder deze groepen, zeker in de parlementsverkiezingen. Meer nog dan bij de presidentsverkiezingen voelden grote delen van de mensen uit de volkse wijken zich niet aangesproken.

    Ondanks de positieve dynamiek zijn sommige zwaktes die FI in de afgelopen jaren had na de presidentsverkiezingen nog versterkt. Eén daarvan is de vorming op gemeentelijk niveau van coalities waar ook de PS en EELV deel van uitmaken. Het zijn coalities die geen echte breuk maken met de traditionele politiek. Deze tendens is versterkt in deze parlementscampagne, aangezien deze partijen nu rechtstreeks met FI gelieerd waren in NUPES.

    Dit zijn partijen die het neoliberale beleid hebben geleid in de regering-Jospin tussen 1997 en 2002, met de PCF, en onder Hollande tussen 2012 en 2017. Zij zijn medeplichtig aan de electorale successen van Le Pen in 2002 en 2017. Het zal moeilijk zijn om Macron en Le Pen te verslaan door zich te verenigen met degenen die het beleid hebben gevoerd dat voor hen het pad heeft geëffend.

    Velen weigerden om te stemmen voor partijen die meer deel uitmaken van het probleem dan van de oplossing: de PS, zelfs ontdaan van haar meest rechtse elementen, EELV en zelfs tot op zekere hoogte de PCF. In dit opzicht is het begrijpelijk dat sommigen twijfelden om een stem op een FI-kandidaat uit te brengen, aangezien FI zich gelieerd had met die traditionele partijen. Tegelijkertijd zijn sommige activisten uit volkswijken die de FI-kandidaat konden zijn, aan de kant geschoven om plaats te maken voor NUPES-kandidaten van andere partijen.

    De PS en EELV hebben als doel om het systeem mee te besturen. Ze zijn daarvan doordrongen. Het zou zeer verwonderlijk zijn indien zij in een crisissituatie bereid zijn de maatregelen te nemen die ondubbelzinnig de kant van de werkenden kiezen boven die van het patronaat en de markt. De verdedigers van het kapitalisme zullen wel weten met wie ze moeten praten. NUPES is gevormd door de partijtoppen, ze moet verder geduwd worden door te mobiliseren op basis van het enthousiasme dat gelukkig niet ontbreekt onder grote delen van de bevolking.

    Voor een programma dat echt breekt met het systeem

    Wat het programma betreft, stelde NUPES eisen die grotendeels overeenkwamen met die van het programma “L’Avenir en commun” van FI, zij het soms iets afgezwakt. Maar het NUPES-akkoord betekende ook enkele veranderingen in houding en retoriek. Verwijzingen naar “pluriform links” (gauche plurielle) onder Jospin werden milder van de kant van FI, zonder kritiek op en zelfs met lof voor de hervorming van de 35-urenweek. Die maatregel werd nooit volledig uitgevoerd en was niet volledig in het belang van de werkende klasse. Bovendien werd de maatregel vooral ingevoerd in ruil voor meer flexibiliteit op de arbeidsmarkt.

    Het programma van FI en NUPES bevat enkele zeer goede eisen. Het pensioen op 60 jaar, de uitkering van 1063 euro per maand voor studenten, de verhoging van het SMIC (minimumloon) tot 1500 euro, het bevriezen van de prijzen van basisbehoeften, ecologische planning, de intrekking van de arbeidswet (“El Khomri”) die onder Hollande is ingevoerd, het herstel van de vermogensbelasting ISF, 1 miljard euro tegen geweld tegen vrouwen … Een consequent links programma, maar helaas zonder de ambitie om een einde te maken aan het kapitalisme. Om werkelijk tegemoet te komen aan de behoeften van de werkende klasse en de jongeren en om tegelijkertijd de belangen van de kapitalistische klasse aan te vechten, moeten we eisen dat de belangrijkste sectoren van de economie onder het beheer en de controle van de gemeenschap worden genationaliseerd. Te beginnen met de financiële sector en de energiesector, zodat we werkelijk controle kunnen uitoefenen op de prijzen en tegelijkertijd de ecologische planning kunnen financieren.

    Geen andere keuze: een krachtsverhouding opbouwen voor maatschappijverandering!

    Tijdens de eerste maanden van het mandaat van de afgevaardigden van FI vijf jaar geleden waren er oproepen om de strijd te organiseren en werd de georganiseerde arbeidersbeweging gestimuleerd om massaal in actie te komen om het beleid van Macron tegen te houden. Dat is nu afwezig. Het potentieel is er, elke week breken er wel sociale conflicten uit voor loonsverhogingen, maar dit gebeurt bedrijf per bedrijf en geïsoleerd.

    Die zwakte kenmerkte helaas ook de verkiezingscampagnes in 2022. In tegenstelling tot wat werd beweerd, is stemmen voor links geen alternatief voor de strijd. Integendeel, stemmen voor links en het stimuleren van de strijd moeten elkaar aanvullen. Dit had het electorale potentieel voor Mélenchon kunnen verhogen, door voldoende kiezers te mobiliseren die anders niet zouden stemmen. Op die manier zouden we het parlementaire platform en de zichtbaarheid in de media kunnen gebruiken als een ondersteunende kracht voor de strijd. Om terug te vechten tegen elke aanval die een regering onder leiding van Macron zal proberen te doen en om een gunstige krachtsverhouding te creëren, waarop werkenden en jongeren kunnen rekenen in elk van hun terreinen van strijd. Dit zou ook een permanente waakzaamheid van onderaf mogelijk maken tegen het onvermijdelijke verraad van diegenen binnen NUPES die het minst gericht zijn op een breuk met de traditionele politiek.

    Na de ontelbare (maar ongecoördineerde) strijdhaarden van de laatste jaren is er een enorme ruimte voor FI als verlengstuk en initiatiefnemer van strijd. Er is ook ruimte voor de vakbondsleiding om de strijd aan te gaan, samen met FI en NUPES. Sinds de sterke beweging tegen de pensioenhervorming eind 2019 is er echter geen echt initiatief meer gekomen – en dus ook niets of bijna niets tijdens de covid 19-pandemie, ondanks de sociale noodsituatie.

    De enorme zwakte van de politieke instrumenten van de kapitalistische klasse kan de werkenden vandaag vertrouwen geven om de strijd aan te gaan. Dit kan kansen bieden, vooral op het gebied van de pensioenen, waarvan de pogingen tot hervorming altijd hebben geleid tot massabewegingen. Dit impliceert de voorbereiding en organisatie van een massastrijd die ambitieuze sociale en ecologische eisen verdedigt. Het is dringend nodig dat links en de georganiseerde arbeidersbeweging initiatieven in die richting nemen!

    Chili, Colombia  … Welk programma en welke vooruitzicht voor linkse regeringen?

    De campagne van Mélenchon voor de presidentsverkiezingen en het NUPES-akkoord voor de parlementsverkiezingen brachten de discussie over de mogelijkheid van links om aan de macht te komen weer op de voorgrond. Deze discussie beperkt zich niet tot Frankrijk: elders zorgden recente verkiezingsoverwinningen ervoor dat hergroeperingen van linkse krachten aan de macht kwamen. Dit is met name het geval in Latijns-Amerika, het meest recent in Chili en Colombia, waar de massale betogingen van de afgelopen jaren het mogelijk maakten dat dergelijke coalities aan de macht kwamen.

    In Chili werd Gabriel Boric met de alliantie “Apruebo Dignidad” (Goedkeuren van Waardigheid) in december 2021 verkozen. In Colombia hebben de presidentsverkiezingen van mei-juni 2022 geleid tot de overwinning van Gustavo Petro van de coalitie Pacto Histórico (Historisch Pact). Deze successen hebben de hoop gewekt dat er eindelijk een beleid zal gevoerd worden dat breekt met besparingen, ten gunste van de werkende klasse, de jongeren, vrouwen- en LGBTQIA+-rechten, en van de strijd tegen de klimaatverandering. Maar links dat aan de macht is in het kader van het kapitalistische systeem zal worden geconfronteerd met obstakels. Die moeten we bediscussiëren. In Chili wordt Boric trouwens geconfronteerd met teleurstelling en de eerste kritieken op zijn beleid.

    Links moet een offensief programma hanteren dat in staat is om een beleid te voeren dat volledig aan de kant staat van de werkende klasse. De heersende klasse zal daar onvermijdelijk op reageren omdat zo’n beleid haar belangen bedreigt. Links moet de werkenden daarop voorbereiden.

    We beginnen niet van nul: de ervaring uit het verleden is zeer leerrijk.

    • In 1970 werd Salvadore Allende verkozen tot president van Chili op basis van een massale sociale beweging die de regering dwong tot maatregelen die verder gingen dan wat de reformistische leiders van plan waren. Dat ging bijvoorbeeld over nationalisaties. Het Chileense kapitalisme en het Amerikaanse imperialisme gingen in de tegenaanval met economische maatregelen én met een militaire staatsgreep in 1973. Die staatsgreep effende het pad voor de dictatuur van Pinochet en het brutale neoliberale beleid.
    • In 1981 werd François Mitterrand verkozen als president van Frankrijk op basis van een links programma en een golf van steun in de werkende klasse. De eerste maatregelen, zoals de nationalisatie van de banken en van sleutelbedrijven, veroorzaakten onmiddellijk een reactie van het patronaat met een kapitaalvlucht. Mitterrand had geen plan om daarop te antwoorden, is geplooid en maakte de “tournant de la rigueur” (besparingsbocht) met neoliberale maatregelen.
    • In 2015 werd Alexis Tsipras premier van een linkse regering in Griekenland na maanden van algemene stakingen en de opkomst van de linkse partij SYRIZA. Toen hij eenmaal aan de macht was, onderschatte Tsipras de weerstand van werkgevers en internationale financiële instellingen. Na zes maanden regering en een referendum waarin de bevolking zich uitsprak tegen de besparingen, capituleerde Tsipras. Het voorbeeld van de regering van SYRIZA toont hoe het kamp van het kapitaal in staat is om nog eerder het risico te lopen op een economische ramp, dan een links politiek alternatief dat opkomt ook haar beleid te laten toepassen.

    Links kan en mag zichzelf niet wijsmaken dat het met een ambitieus programma aan de macht zal komen en erin zal slagen om het kapitalistische systeem aan banden te leggen “omdat het de wil van de stembus is”. “Een tijger wordt nooit vegetariër”. Het tegenovergestelde kamp, dat gebaseerd is op de economische infrastructuur van de kapitalistische samenleving, zal al haar duivels ontbinden. Onder andere met de economische wapens van kapitaalvlucht, lockouts en dreiging van delokalisatie. Elke poging die de confrontatie met het systeem probeert te ontlopen en die vermijdt om dat systeem, op basis van een revolutionaire beweging, te vervangen door een ander systeem, is gedoemd om tot rampen te leiden. Dit is ook deel van wat er in Venezuela is gebeurd.

    Een linkse regering zal onvermijdelijk de nationalisatie van de bank- en financiële sector in zijn geheel moeten doorvoeren en daarnaast de oprichting van één enkele openbare kredietinstelling. Dit is de enige oplossing om de controle over het kapitaal te verzekeren en te voorkomen dat de kapitalisten de investeringen controleren. Ook andere sleutelsectoren van de economie (energie, telecom, staal, petrochemie, enz.) moeten volledig genationaliseerd worden. Zonder schadeloosstelling of compensatie behalve op basis van bewezen behoeften, en onder controle en democratische beheer van de werkende klasse en de gemeenschap. Dat is het enige effectieve antwoord op de tegenaanvallen en bedreigingen die veel grote patroons zullen ontplooien. Op basis hiervan zal een linkse regering de economie en de ecologische transitie moeten plannen, kapitaalcontroles opleggen, de terugbetaling van de schuld weigeren en een staatsmonopolie op buitenlandse handel opleggen.

    Een dergelijk beleid kan niet zonder een wijdverspreide strijd om de middelen op te eisen. Rijkdom bestaat op grote schaal. Maar om ze te kunnen vrijmaken, moet er een krachtsverhouding in de samenleving worden opgebouwd: het mobiliseren van een maatschappelijke tegenmacht door middel van strijd, die ook beroep doet op werkenden uit andere landen. Op deze manier kunnen socialistische maatregelen worden toegepast en kan een ​​nieuw systeem uitgebouwd worden, een democratisch-socialistische samenleving vrij van kapitalistische hebzucht.

     

  • Waar liep het fout na de Russische Revolutie van 1917 – deel 4

    Deel 4 – socialisme in één land

    Vandaag hoor je wel eens de term ‘socialisme 2.0’ vallen. Daarmee wordt een onderscheid gemaakt met de dictatuur van het stalinisme in Rusland en elders. Alleen valt het op dat sommigen, waaronder de PVDA, die term vooral gebruiken om niet te moeten uitleggen waar het fout liep met het socialisme 1.0. Voor alle duidelijkheid: stalinisme was volgens ons geen ‘socialisme 1.0’ maar een karikatuur van het socialisme.

    Voor marxisten is het belangrijk om een zicht te hebben op het verleden om vandaag sterker te staan in de noodzakelijke strijd voor socialistische maatschappijverandering.

    Als bijdrage aan deze politieke opheldering publiceren we de eerste Nederlandse vertaling van de brochure ‘Hoe de bureaucratie de macht greep’ door George Collins, een militant van onze Zuid-Afrikaanse zusterorganisatie in de jaren 1980. Het is een oude tekst, uit 1986, maar nuttig als kernachtige brochure over de Russische ervaring.

    We publiceren de brochure in verschillende delen, telkens op zondag.

    In dit huis in Istanbul kwam Trotski terecht na zijn verbanning uit de Sovjet-Unie.

     

    De uitvinding van “het Trotskisme”

    Om vertegenwoordigers van de Oppositie uit te sluiten van deelname aan het dertiende partijcongres in januari 1924, waar de interne discussie moest worden beslecht, manipuleerde de partijbureaucratie de stemmen.

    Bijvoorbeeld in Moskou, daar ondersteunde een meerderheid van de cellen (afdelingen) de Oppositie. In de regionale verkiezingen ging 36 procent van de stemmen nog steeds naar de Oppositie, ondanks een poging van de door Stalin aangestelde secretarissen om aanhangers van de Oppositie meedogenloos weg te zuiveren. Maar op het provinciale niveau was dit stemmenaantal op mysterieuze wijze gehalveerd.

    Slechts drie vertegenwoordigers van de Oppositie uit de hele USSR slaagden erin deel uit te maken van het congres!

    En dan verspreidde zich het nieuws van Lenins dood! De arbeiders- en jongerenmassa’s vervielen in een nog diepere somberheid dan voorheen. De bureaucratie daarentegen voelde zich onmiddellijk sterker.

    Het triumviraat maakte zich nu op om de basis van de Oppositie onder de partijactivisten aan te pakken. Ze gooiden de partij open voor nieuwe arbeiders, met het argument dat ze hiermee hulde brachten aan Lenin – want was Trotski niet ooit eens de kritische mening toegedaan dat slechts 15 procent van het lidmaatschap uit arbeiders bestond?

    Tussen februari en mei 1924 werden ongeveer 240.000 arbeiders toegelaten. Deze zogenaamde “Lenin-lichting” was echter een schijnvertoning. In feite was het een karikatuur van de methoden die Lenin had ontwikkeld om de partij uit te bouwen.

    Zoals het partijcongres van 1919 al had uiteengezet:

    “De Communistische Partij is de organisatie die onder haar rangen enkel de voorhoede van het proletariaat en de arme boeren verenigt – dat gedeelte van beide klassen, dat bewust streeft naar de praktische realisatie van het communistisch programma.”

    “De Communistische Partij heeft als opdracht een doorslaggevend invloed uit te oefenen… op alle organisaties van de arbeiders.”

    De partij overspoelen met politiek ongeschoolde nieuwe leden, ging geheel tegen deze opdracht in – maar het diende dan ook een ander doel. De “Lenin-lichting” zou hen in de eerste plaats genoeg stemmen opleveren om de Oppositie weg te vegen, redeneerde het triumviraat.  Onervaren leden, eenmaal geconfronteerd met onbekende problemen, neigen de leidraad te volgen die hen aangeboden wordt. Maar weinigen zouden zich in staat voelen tegen het Politbureau in te gaan.

    Net als in Rusland bestond ook binnen de Communistische Partijen op internationaal vlak heel wat steun voor de Oppositie. De centrale comités van de grote Franse en Poolse partijen, bijvoorbeeld, protesteerden tegen de aanvallen op Trotski.

    Het triumviraat kon dit niet tolereren. Zinovjev, als voorzitter van de Comintern, maakte op meedogenloze wijze misbruik van zijn positie om de leidinggevende organen van nationale partijen te ontbinden en Trotski-aanhangers te verwijderen – en dat onder de slogan van “Bolsjewisering”.

    Maar de bureaucratie kon zich niet veilig voelen zolang Trotski, met zijn gigantische autoriteit als theoreticus en leider van de Oktoberrevolutie, hun opportunisme en blunders bleef onderwerpen aan een genadeloze, marxistische kritiek. Het was van groot belang voor de aanhangers van Zinovjev en Stalin om de geschiedenis te herschrijven en Trotski’s naam met modder te besmeuren.

    Hun tactiek bestond eruit het “Trotskisme” uit te vinden (een begrip dat Zinovjev in december 1923 bedacht had). Het bestond uit het oprakelen van elk verschil dat zich in het verleden tussen Lenin en Trotski had voorgedaan. Het moest insinueren dat Trotski “altijd al” tegen het bolsjewisme was geweest.

    Trotski werd opnieuw als mensjewiek bestempeld. (Na de verwarrende splitsing tussen mensjewieken en bolsjewieken in 1903, had Trotski zelf enkele maanden deel uitgemaakt van het Mensjewistisch kamp vóórdat de politieke meningsverschillen hem echt duidelijk werden.) En ook nog eens als uiterst links! Meer specifiek zijn theorie van de Permanente Revolutie werd aangehaald om zijn “kleinburgerlijke afwijking van het Leninisme” aan te tonen.

    In feite was Trotski’s fundamentele meningsverschil met de mensjewieken nu net de basis voor zijn politieke samenwerking met Lenin in 1917 en daarna.

    De mensjewieken, legt Trotski uit, “namen als startpunt de opvatting dat de burgerij de leidinggevende rol in de burgerlijke [democratische] revolutie toebehoorde. Volgens die redenering was de partij van het proletariaat de rol toegewezen van de linkervleugel van het democratisch front.”  (Introduction to The Permanent Revolution, page 3).

    Daaruit volgde dat de revolutie in twee fasen uitgevoerd moest worden. Eerst een “democratische” fase (op kapitalistische basis), en enkel op een niet nader bepaald moment in de toekomst zou het socialisme op de agenda staan.

    Trotski verwierp deze mechanische formule en ontwikkelde zijn eigen analyse van het karakter van de revolutie in een onderontwikkeld land als Rusland. Zijn analyse, op briljante wijze bevestigd door de Oktoberrevolutie, werd bekend als de theorie van de Permanente Revolutie.

    “Indien een beslissende overwinning van de revolutie zich voordoet,” schreef Trotski in 1906, “dan valt de macht in handen van die klasse die de leidinggevende rol speelt in de strijd. Met andere woorden: in de handen van het proletariaat… De politieke heerschappij van het proletariaat is niet verenigbaar met zijn economische slavernij. Het maakt niet uit onder welke politieke vlag het proletariaat aan de macht komt, het is verplicht de weg van het socialistisch beleid te volgen.” (Resultaten en vooruitzichten, pagina’s 201 en 233.)

    Hij voegde eraan toe: “Mocht het Russische proletariaat de macht grijpen, dan zal het enerzijds de vijandigheid van georganiseerde wereldwijde reactie voelen, en anderzijds zal het de bereidheid ondervinden van een deel van het wereldproletariaat om georganiseerde steun te geven… Het zal geen enkel alternatief hebben dan het lot van zijn politieke heerschappij te verbinden, en, dus, het lot van de hele Russische revolutie, met het lot van de socialistische revolutie in Europa.” (Pagina 247.)

    Lenin kwam in april 1917 tot identieke conclusies. In 1924 was de term “Permanente Revolutie” al jaren geen probleem meer, en het debat dat erover werd gevoerd was puur historisch van belang.

    Maar voor de bureaucratie daarentegen was de toewijding van de partij aan het revolutionair internationalisme – vooral door Trotski verdedigd – een onverdraagbare doorn in het oog aan het worden.

    Met de nederlaag van de Duitse Revolutie werd duidelijk dat de Sovjetunie een periode van langdurig isolement binnentrad. Voor de bureaucratie werd het perspectief van wereldrevolutie steeds meer een vorm van ‘wishful thinking’. Zij schreven de arbeidersklasse in het Westen af, en stelden zich tevreden met “praktische” taken zoals het beheer van de Sovjet-Unie midden in een kapitalistische wereld.

    Materiële omstandigheden leiden tot bepaalde ideeën. In de jaren 1890 ontwikkelde Bernstein de “theorie” van het reformisme om het feitelijke verlaten van het programma van klassenstrijd door de rechterzijde van de sociaaldemocratie te rechtvaardigen.

    Een gelijksoortige “theorie” ontwikkelde Stalin in 1924-1925, welke het conservatisme van de sovjetbureaucratie weerspiegelde. Het drukte hun verzet uit tegen de marxistische stellingen waar Trotski voor stond, en trachtte in “marxistische” termen hun breuk ermee te rechtvaardigen: in de “theorie” van het “socialisme in een land”.

    “Socialisme in Een Land”

    Op basis van drie citaten die uit Lenins omvangrijke werk waren geplukt, schoof Stalin in december 1924 het ongehoorde idee naar voren als zou in Rusland het socialisme opgebouwd kunnen worden zonder de overwinning van de arbeidersklasse in de ontwikkelde landen.

    Dat idee ging in tegen alles wat Lenin had getracht uit te leggen, zelfs in de documenten waaruit Stalin citeerde. Lenin deed niet meer dan erop te wijzen dat in Rusland de politieke voorwaarden voor een socialistische transformatie (een arbeidersregime gesteund door de boeren) reeds gecreëerd waren door de Oktober Revolutie. Op geen enkel moment voedde Lenin de illusie dat de economische voorwaarden reeds bestonden in het achtergestelde Rusland.

    Zelfs in februari 1924 had Stalin zelf gepleit voor het exact tegenovergestelde van het “socialisme in een land”:

    “… kan de uiteindelijke overwinning van het socialisme in een land bereikt worden zonder de gezamenlijke inspanning van het proletariaat in verschillende ontwikkelde landen? Nee, dat is onmogelijk… Voor de uiteindelijke overwinning van het socialisme, voor de inrichting van de socialistische productie, de inspanningen van een land, meer bepaald van zulk een boerenland als Rusland, zijn onvoldoende. Voor dat allemaal is de inspanning van het proletariaat in verschillende ontwikkelde landen noodzakelijk.” (Stalin, Foundations of Leninism)

    En toch nam Stalin enkele maanden later een compleet ander standpunt in:

    “Als we al op voorhand wisten dat we niet in staat waren de taak te volbrengen [van de opbouw van het socialisme in Rusland op zichzelf], waarom hebben we dan de Oktoberrevolutie uitgevoerd? Als we het acht jaar hebben kunnen uithouden, waarom zouden we dan niet negen, tien of veertig jaar kunnen standhouden?” (Geciteerd uit Carr, Socialism in One Country, Vol 2, p. 181.)

    Wat dreef Stalin ertoe om zijn ideeën ondersteboven te keren?

    In essentie ging het om de veranderende krachtsverhoudingen die de niet zo theoretische Stalin ertoe aanzetten de handschoen te gooien naar alle marxistische theoretici. De Oppositie, de opvattingen van het marxisme en de eisen van de arbeidersklasse werden het zwijgen opgelegd terwijl de bureaucratie, steeds arroganter, het laken naar zich toetrok.

    Het idee van een internationale strijd tegen het kapitalisme (“permanente revolutie”) was helemaal vreemd voor de nieuwe meesters van de Sovjet-Unie. Stalins totaal oneerlijke stellingname was geen theorie in de eigenlijke zin van het woord (een poging de realiteit te verklaren). Het was niets meer dan een poging het programma van de Permanente Revolutie, van het marxisme zelf, te begraven.

    En om sporen uit te wissen “paste” de bureaucratie steeds meer marxistische basiswerken en stukken geschiedenis van de partij “aan”. Opdat het voor de arbeiders zou lijken dat hun beleid gelijk stond aan de voortzetting van het bolsjewisme. Tegen november 1926 bijvoorbeeld, durfde Stalin het aan om te verklaren:

    “De Partij heeft altijd als startpunt de opvatting aangenomen dat de overwinning van het socialisme in één land de mogelijkheid biedt om in dat land het socialisme te creëren, en dat in deze opdracht voldaan kan worden met de krachten van één enkel land!” (Geciteerd door Woods en Grant, p. 109.)

    Trekken we de lijn door, dan ontkende Stalins “theorie” de nood aan een revolutionaire Internationale. De verdediging van “socialisme” in de Sovjet-Unie, in tegenstelling tot de opbouw van het socialisme langs de weg van de wereldrevolutie, werd nu de primaire taak van de Communistische Partijen op internationale schaal.

    In de praktijk betekende dat een kritiekloze steun aan het beleid en de nationale belangen van de Sovjetbureaucratie. (In 1943 bevestigde Stalin dat op de meest schaamteloze manier wanneer hij de door middel van één pennentrek de Comintern ontbond – tegen dan reeds uitgehold tot een bureaucratische schulp. En dat om zijn bondgenoten in tijden van oorlog, de imperialistische leiders Roosevelt en Churchill, te bewijzen dat de Sovjetleiding elke gedachte van een wereldrevolutie had opgegeven.)

    De Oppositie werd voor “pessimisten” en “cynici” uitgemaakt doordat ze de regelrecht anti-marxistische ideeën van de bureaucratie in vraag stelde.

    In de realiteit was het de Oppositie die consequent de nood aan industrialisatie had uitgelegd, om de basis voor arbeidersmacht in de Sovjetunie te versterken. (Op hun beurt werden ze daarvoor uitgemaakt voor “super-industrialiseerders”!) Maar zij hadden ook uitgelegd dat dit op zichzelf niet genoeg zou zijn voor de complete transformatie naar het socialisme.

    Anderzijds betekende de ontkoppeling van het internationalistisch programma het afschrijven van het perspectief op de realistische reconstructie van Rusland. Dat wil zeggen: als onderdeel van een socialistisch Europa. Het alternatief van de bureaucratie bestond eruit meer te steunen op de koelakken als steunpilaar van de “nationale” economie. Boecharin ging in april 1925 zelfs zo ver door zich te laten ontglippen: “Aan de boeren… moeten wij zeggen: verrijk jezelf, ontwikkel boerderijen, vrees geen belemmeringen die wij op jullie zouden leggen.” (Geciteerd in Carr, Socialism in One Country, Volume 1, p. 280.)

    Deze slogan werd aangevallen omdat die te scherp was en het werd door hij Centraal Comité gedumpt, maar het algemene idee dat erachter school werd de politiek van de partij.

    Nog voor het jaar voorbij was overwoog Stalin zelfs of hij de grond zou denationaliseren.

    Tegen die tijd zaten er barsten aan het triumviraat. De doelstellingen waren bereikt. Zinovjev en Kamenev hadden krachten gebundeld met de middelmatige Stalin uit vijandigheid tegenover Trotski. Nu namen zij afstand van de meedogenloze Stalin, die virtueel alle macht in eigen handen had genomen.

    Politieke meningsverschillen onder het trio kwamen aan de oppervlakte.

    Op het partijcongres van december 1925 stelden Zinovjev en Kamenev vragen bij de opvattingen van Stalin. Maar het was aan Trotski om een fundamenteel marxistische weerlegging van het “socialisme in een land” te ontwikkelen en inherente gevaren ervan bloot te leggen.

    Vandaag heeft de kwestie nog aan belang gewonnen in vergelijking met de jaren 1920. Het huidige, machtige Sovjetregime heeft een enorme invloed over de internationale beweging van de massa’s, vooral in de ontwikkelingslanden. De filosofie van het “socialisme in één land” (of de “nationale wegen naar het socialisme”) van de bureaucratie is het bewuste of onbewuste vertrekpunt geworden van velerlei leiders.

    Trotski’s antwoord op Stalin blijft de duidelijkste basis om deze ideeën te beantwoorden en de marxistische weg voorwaarts te wijzen.

    Waarom marxisme voor internationalisme staat

    Trotski toonde aan dat het internationalistisch programma (nu “permanente revolutie” genoemd) nooit in twijfel getrokken is geweest in de bolsjewistische partij vóór 1924. Stalins brutale invraagstelling maakte het echter noodzakelijk om de kwestie op fundamentele wijze uit te leggen.

    Trotski begon met de basisopvattingen van het marxisme. De menselijke samenleving, legde hij uit, ontwikkelt zich via van de ontwikkeling van de productiekrachten – doorheen de strijd van mensen en klassen in de maatschappij om zich in hun materiële behoeften te voorzien, en stimuleert tegelijkertijd daarmee de ontwikkeling van wetenschap, technologie, politiek en cultuur.

    Samenlevingen ontstaan op basis van de organisatie van productie. Een samenleving kan enkel aan de kant geschoven worden als het op de limieten van haar ontwikkeling stuit en een nieuwe revolutionaire klasse, met de capaciteit de productiekrachten te reorganiseren en verder te ontwikkelen, klaar staat om de macht te nemen.

    De noodzaak van het socialisme groeit uit de hindernissen die het kapitalistisch systeem opwerpt bij de verdere ontwikkeling van de productiekrachten. Het historische doel van het socialisme is de maatschappij voorbij de economische en politieke limieten van het kapitalisme te ontwikkelen, naar nieuwe niveaus van overschotten en vrijheid.

    “De socialistische maatschappij”, legde Trotski uit, “kan enkel opgebouwd worden op basis van de meest ontwikkelde productiekrachten, … terwijl het de meest ontwikkelde elementen van de moderne technologie combineert, die veralgemeent en tot uiterste ontwikkeling brengt … Hoe dan ook moet het socialisme van het kapitalisme niet alleen de meest ontwikkelde productiekrachten overnemen; het moet ze ook verder ontwikkelen… en dat op een manier zoals het kapitalisme nooit gekend heeft.” (The Third International After Lenin, pages 40-41)

    Met andere woorden, de strijd en opoffering om een einde te maken aan het kapitalisme en om het socialisme op te bouwen, kunnen niet gerechtvaardigd worden – en geen aantrekkingskracht bij de arbeidersmassa’s hebben – als ze geen vooruitgang zouden betekenen (of een achteruitgang) van de levensstandaard die het kapitalisme reeds aanbiedt.

    Hoe komt het dat socialisme een enorme sprong voorwaarts betekent, zelfs in verhouding tot de hoogste verwezenlijkingen van het kapitalisme? Enerzijds doordat het de productie bevrijdt van de anarchie van het marktmechanisme, de scheefgroei door het privébezit en de limieten van de natiestaat. Anderzijds bevrijdt het socialisme het collectief vernuft en creativiteit van de arbeidersmassa’s van de verdrukkende discipline van de kapitalistische productie.

    De democratische heerschappij van de arbeiders is met andere woorden een essentiële voorwaarde voor de overgang van socialisme tot communisme.

    Waarom kan deze omwenteling niet doorgezet worden binnen de grenzen van één land? Juist omdat kapitalisme zich als een wereldsysteem heeft weten te ontwikkelen. De meest “ontwikkelde productiekrachten” beperken zich niet tot één enkel land; zij hangen af van de gecombineerde inspanning van de arbeidersklasse in een hele reeks landen, die door de wereldhandel met elkaar verbonden zijn. Zeker, zij kunnen niet bestaan in een onderontwikkeld land, zoals Rusland in 1917.

    De overgang naar het socialisme – naar de controle over de “meest ontwikkelde productiekrachten” – kan enkel een internationaal proces zijn, afhankelijk van de machtsverovering door de arbeidersklasse in op zijn minst een aantal geïndustrialiseerde landen (wat het lot van de kapitalistische klasse wereldwijd zou bezegelen).

    Zolang de heerschappij van de arbeiders beperkt blijft tot één land, zal het de gebundelde vijandelijkheid van de kapitalistische wereld moeten trotseren, met onmetelijke economische en militaire middelen ter beschikking.

    Stalins lomp argument dat de Oktoberrevolutie geen ander doel kon hebben dan de opbouw van socialisme in Rusland, miste dus volledig het punt. Lenin waarschuwde hem al op voorhand, in een van zijn vele uitspraken over deze kwestie:

    “Op zijn eentje kan het Russische proletariaat de socialistische revolutie niet zegevierend tot haar conclusie leiden. Maar het kan via de Russische revolutie een machtige duw geven om de meest gunstige voorwaarden voor een socialistische revolutie te creëren, en het zou, in zekere zin, deze kunnen starten. Het kan de ontwikkeling van een situatie begeleiden waarin haar belangrijkste, betrouwbaarste en meest berekenbare bondgenoot, het Europese en Amerikaanse proletariaat, de beslissende strijd kan vervoegen.” (Verzamelde werken, volume 23, p. 372)

    Wat “Socialisme in één land” werkelijk betekende

    De Sovjet-Unie kon het kapitalisme niet inhalen, en het socialisme niet vooruit stuwen, doordat ze binnen haar grenzen niet over de “meest ontwikkelde productiekrachten” kon beschikken. Zelfs basisbehoeften om te overleven konden niet verkregen worden door middel van handel met de imperialistische mogendheden.

    De onmiddellijke uitdaging was het kapitalisme bij te benen, een plaatsje aan de top van de wereldeconomie te veroveren, en zodoende de basis te leggen voor de opbouw van het socialisme als een internationaal systeem.

    De fundamentele zwakte van de Sovjet-Unie ligt, met andere woorden, vervat in haar economische en technische achterstelling in vergelijking met de ontwikkelde kapitalistische landen. Achterstelling vormt de basis van de bureaucratisering, de bureaucratische heerschappij sloot arbeidersdemocratie uit en vormde een absolute barrière voor de socialistische omvorming.

    De bureaucratie bleef de internationale problemen waarmee de revolutie werd geconfronteerd in termen van militaire verhoudingen zien, en gokte op de mogelijkheid van de Sovjet-Unie om imperialistische invallen af te slaan.

    Zoals Trotski opmerkte kwam de militaire bedreiging van het imperialisme voort uit zijn superioriteit. Maar, voegde hij eraan toe, “het is niet zozeer een militaire inval als de invoer van goedkope kapitalistische waren die misschien de grootste onmiddellijke bedreiging voor de Sovjet-Unie vormt.”  (The Third International After Lenin, page 37)

    Met andere woorden: de massa’s in de Sovjet-Unie zouden hun verwezenlijkingen verdedigen en de dreiging van een openlijke contrarevolutie bevechten. Maar wegens demoralisering en ontgoocheling in de heerschappij van de bureaucratie, kon van hen niet verwacht worden dat zij hun eigen achterstelling zouden verdedigen tegen een kapitalistische vijand die hen een betere levensstandaard leek aan te bieden.

    Uiteindelijk waren het niet de legers van de kapitalistische democratieën die de Sovjet-Unie in 1941 aanvielen, maar die van Hitler. In hun kielzog brachten zij, in plaats van “goedkopere waren” voor de Russische massa’s, prikkeldraad en daaraan gekoppeld de gruwelijke slavenarbeid en uitroeiingskampen.

    Onderworpen aan barbaarse raciale onderdrukking onder de nazi’s, verenigden de Russische arbeiders zich heldhaftig voor de verdediging van de Sovjet-Unie.

    Vandaag hebben de krachtsverhoudingen zich op indrukwekkende wijze tegen de imperialistische mogendheden gekeerd, en er is niet langer sprake van een mogelijkheid tot kapitalistische restauratie in de Sovjet-Unie. De bureaucratie heeft enorm veel middelen vrijgemaakt voor militaire ontwikkeling en de Sovjet-Unie getransformeerd tot een nucleaire supermacht. De dreiging van een imperialistische inval is reëel beëindigd.

    Maar zelfs deze spectaculaire economische vooruitgang, enkel mogelijk op basis van een economie die gepland is en door de staat wordt beheerd, kon misvormingen in de Russische samenleving niet tegenhouden die ontstonden als gevolg van de heerschappij van een bevoorrechte elite.

    Bureaucratische repressie verstikte alle initiatief van onderuit. De arbeiders werden vooruit gestuwd aan de hand van een combinatie van omkoping en dwang. De vleiende uitingen van de bureaucratie over de constructie van het socialisme “in slakkengang” (Boecharins uitdrukking) spotten met het streven van de arbeiders.

    Het betekende, in reële termen, een moeizaam worstelen om een door de staat beheerde economie te ontwikkelen in een achterlijk land – onder hun eigen heerschappij.

    Marx en Engels voorzagen reeds in 1845 waarom socialisme niet onder dergelijke omstandigheden kon ontwikkeld worden:

    “Deze ontwikkeling der productiekrachten [is]… een absoluut noodzakelijke praktische voorwaarde [voor socialisme], omdat anders alleen het gebrek veralgemeend zou worden en met het gebrek ook de strijd om het allernoodzakelijkste opnieuw zou beginnen en heel de oude miserie zich onvermijdelijk van voren af aan zou moeten herhalen.”  (From The German Ideology, in Selected Works, Volume I, page 37)

    Dit inzicht werd bevestigd door de bureaucratische degeneratie van de Russische arbeidersstaat. De bureaucratie kon enkel een maatschappij van ongelijkheid creëren. Met ongelijkheid ontstond een toenemende corruptie en politierepressie vanwege de bureaucratie, en, onder de massa’s, een grimmig gevecht “ieder voor zichzelf”.

    Een brief van een kolchoze-arbeider (een collectieve boerderij), geschreven in april 1930, somde de nieuwe relaties op die ontstonden tussen de werkers en hun bureaucratische meesters:

    “De leden van de kolchoze hebben al twee maanden geen loon ontvangen… Vijftig procent van de inkomsten gaat naar de kas van de kolchoze, vijftig procent naar belastingen en rente. Wat blijft er over voor de arbeiders? Niemand weet het. De voorzitter betaalt zichzelf maandelijks verscheidene bonnen voor bloem uit en onttrekt zich aan de fysieke arbeid…”

    Een fabrieksarbeider in maart 1930: “Ze persen ons uit, en hoe! Een verhoging van vijfentwintig procent van de arbeidsproductiviteit en een verhoging van 1,9 procent van de lonen. Drie jaar lang zijn de lonen nauwelijks veranderd, hoewel de productie sterk is toegenomen. Vijf mannen in de ploeg in plaats van zes, zonder aanpassing van werktuigen. Het bonussysteem wordt toegepast in die mate dat… zij om de zes maanden betaald zouden moeten worden, maar in de realiteit hoopt niemand er nog op iets te ontvangen…” (Geciteerd door Serge, Van Lenin naar Stalin, p. 60-61)

    Socialisme kan onder dergelijke omstandigheden niet opgebouwd worden. De essentiële politieke voorwaarde voor de ontwikkeling van het socialisme, gecreëerd door de Oktoberrevolutie en vernietigd door de bureaucratische contrarevolutie, moet nog steeds heroverd worden: de democratische heerschappij van de arbeidersklasse.

     

    Vragen voor discussie

    1. Wat was “Trotskisme”?
    2. Was de ‘Permanente Revolutie’ geen foutieve politiek ? Was het niet de taak om dóór te gaan met het opbouwen van het socialisme in de USSR ?
    3. Als het socialisme niet in één land kan worden opgebouwd, wat was dan het belang van de Oktoberrevolutie?
    4. Als Trotski gelijk had in zijn analyse en Stalin ongelijk, hoe slaagde Stalin er dan in Trotski te verslaan ?
    5. Is internationalisme niet echt een vrome droom?

     

    Verdere lectuur

    • Leon Trotski, ‘De Verraden Revolutie’, Marxisme.be 2015
    • Leon Trotski, ‘De Permanente Revolutie’, Marxisme.be 2020
    • Ted Grant en Alan Woods: ‘Lenin en Trotski: hun echte opvattingen’
    • Victor Serge: ‘From Lenin to Stalin’
0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop