Op 8 mei 1945 protesteerden jongeren en werkenden in Algerije tegen fascisme en tegen kolonialisme. Het protest botste op harde repressie.
De Franse verovering van Algerije begon in 1830 met een lange en bloedige koloniale oorlog die eindigde in 1847. De Sahara zou in 1902 veroverd worden. In 1847 werd het Algerijnse grondgebied in drie departementen verdeeld: Oran in het westen, Algiers in het centrum en Constantine in het oosten. Algerije werd geassimileerd met Frankrijk en werd een verlengstuk ervan aan de overkant van de Middellandse Zee.
Door Guy Van Sinoy. Dit is het eerste deel van een reeks naar aanleiding van de 60ste verjaardag van de Algerijnse onafhankelijkheid.
Ten tijde van de verovering was de bevolking van Algerije niet homogeen. De Berbers, die een eigen taal hebben (Amazigh), leefden er al 3000 jaar en waren vooral geconcentreerd in de bergachtige gebieden (Kabylië, Aures). De Arabieren kwamen in de 8e eeuw en voerden de Islam in. De Sefardische Joden arriveerden aan het eind van de 15e eeuw, nadat zij door de katholieke koningen uit Spanje waren verdreven. Vóór de Franse verovering leefden deze verschillende volkeren in betrekkelijke armoede samen.
Kolonialisme
Nadat de verovering van Algerije was voltooid, vestigden de militairen een koloniaal systeem. De vruchtbaarste gronden werden van de moslims gestolen en aan kolonisten gegeven die alle rechten genoten, terwijl de gekoloniseerden voor alles moesten betalen. Zij waren geen ‘burgers’ maar ‘onderdanen’.
Algerije werd ook een kolonie waar anderen naartoe trokken. Arme mensen uit het hele Middellandse Zeegebied (Zuid-Frankrijk, Andalusië, Sicilië, Malta) emigreerden naar Algerije in de hoop daar hun lot te verbeteren. Zij werden arbeiders, ambachtslieden, bedienden en ambtenaren. Hun in Algerije geboren nakomelingen kregen automatisch de Franse nationaliteit. In 1870 verleende het decreet-Crémieux de Franse nationaliteit aan de joden in Algerije, terwijl moslims alleen “op verzoek” de Franse nationaliteit konden krijgen.
De Noord-Afrikaanse Ster (ENA)
Tijdens de Eerste Wereldoorlog sneuvelden in Frankrijk 25.000 Algerijnse moslims op het slagveld, terwijl 119.000 Algerijnse moslims werden opgevorderd om de Franse arbeidskrachten te vervangen. De nasleep van de oorlog was een periode waarin het verlangen naar vrijheid de kop opstak. In 1926 stichtte Messali Hadj de Étoile Nord-Africaine (ENA), een beweging die opriep tot Algerijnse onafhankelijkheid.
In die tijd kreeg ENA de steun van de Franse Communistische Partij (PCF). ENA werd beschuldigd van “subversieve propaganda” en werd in 1929 door de Franse autoriteiten ontbonden. Het telde op dat ogenblik 3.600 leden, waarvan de helft in Parijs. Ondanks de aanhoudende repressie hielden de aanhangers van Messali in de zomer van 1935 nog 35 bijeenkomsten.
Toen de PCF toetrad tot het Volksfront, nam ze afstand van de antikoloniale strijd. Deze brutale bocht van de PCF had ernstige gevolgen. De Algerijnse nationale beweging ontwikkelde zich weg van de arbeidersbeweging. In 1937 richtte Messali de Algerijnse Volkspartij (PPA) op. Vervolgens werd hij afwisselend gevangen gezet en onder huisarrest geplaatst in provinciesteden, hetgeen tot gevolg had dat hij van zijn aanhangers werd afgesneden.
Wereldoorlog II
Het Vichy-regime trok de sociale en vakbondswetgeving voor moslims in. Het Crémieux-decreet, dat de Franse nationaliteit toekende aan Algerijnse joden, werd afgeschaft.
In november 1942 landde het Amerikaanse leger in Noord-Afrika en vestigde het in Algerije een regime dat vijandig stond tegenover Vichy. 15% van de Fransen in Algerije en van de moslims (waarvan de meesten geen staatsburgers waren) werden ingelijfd om te gaan vechten in Italië, en van daaruit in de Provence.
8 mei 1945
Op 8 mei 1945, de dag van de capitulatie van de nazi’s, waren er in heel Algerije betogingen onder de slogan: “Weg met het fascisme en het kolonialisme.” In Sétif schoot de politie op betogers die een Algerijnse vlag meedroegen. De betogers namen wraak door de politie en Europeanen aan te vallen. Op het platteland kwamen de boeren in opstand. Een honderdtal Europeanen kwam om het leven en er vielen evenveel gewonden.
De represailles waren verschrikkelijk. Dorpen werden gebombardeerd door de luchtmacht en de marine die vanaf de kust vuurde. Er waren tienduizenden slachtoffers onder de Algerijnen. De Algerijnse Communistische Partij en de PCF veroordeelden de Algerijnse nationalisten in zeer vijandige bewoordingen. De breuk tussen de nationalisten en de georganiseerde arbeidersbeweging werd compleet.
Anti-oorlogsprotest in Brussel eind maart 2022. Foto: James
Minstens 9.000 Oekraïense en 15.000 Russische soldaten zijn gesneuveld. Er vielen tienduizenden dode en gewonde burgerslachtoffers. Veertien miljoen Oekraïners zijn op de vlucht en talloze gezinnen zijn uit elkaar gehaald. Steden en dorpen zijn herleid tot puinhopen. Internationaal komen de energie- en voedselbevoorrading in het gedrang. Spijts overstromingen, droogtes en bosbranden wordt opnieuw volop ingezet op fossiele brandstoffen en nucleaire energie. Stagflatie lijkt nu onvermijdelijk en bewapening en militarisme kondigen meer van hetzelfde aan. Voor LSP kan enkel de arbeidersbeweging een uitweg bieden uit de catastrofe. We lichten toe waarom en hoe.
door Eric Byl
Oorlog is de verderzetting van politiek met andere middelen. Oekraïne is een slagveld geworden waar de grote imperialistische machten hun strijd over hegemonie laten uitvechten. Van hen, noch van hun bondgenoten, kan enige oplossing verwacht worden. Zelfs indien ze uitgeput een rot compromis bereiken, zal de oorlog opnieuw oplaaien zodra de strijdkrachten hersteld zijn, indien de situatie niet nu al verder escaleert.
De invasie was bedoeld om de krachtsverhoudingen zoals die de voorbije decennia zijn ontwikkeld, brutaal bij te stellen in het voordeel van de Russische oligarchie. Die zag haar invloedssfeer sinds het herstel van het kapitalisme voortdurend ingepalmd worden door concurrenten, in de eerste plaats het Westers imperialisme. Wat Rusland ook ondernam, leek die trend enkel te versterken met als hoogtepunt een reeks ‘kleurenrevoluties’ in Servië (2000), Georgië (2003), Oekraïne (2004) en Kirgizië (2005).
Tijdperk van geopolitieke spanningen
Na de Grote Recessie van 2008/9 belandde de Eurozone in een existentiële crisis. De EU is verscheurd door interne verdeeldheid met als voorlopig hoogtepunt de Brexit. Alle Europese staten kennen polarisatie, het herleven van nationale tegenstellingen en de ondermijning van hun traditionele instellingen en partijen als gevolg van decennia van neoliberale aanslagen op de levensstandaard.
De VS is eveneens verdeeld en verzwakt. De Republikeinse partij wordt nu gecontroleerd door de totaal onberekenbare populist Trump. De Democratische partij slaagt er niet meer in zich geloofwaardig op te werpen als leider van de natie. Op internationaal vlak uitte de verzwakking van het VS-imperialisme zich in de smadelijke terugtocht uit Afghanistan, waarna de Taliban pijlsnel de macht greep.
Tegelijk is China uitgegroeid tot de belangrijkste uitdager van de hegemonie van het VS-imperialisme. Internationale arbeidsdeling en globalisering hebben het proces van gecombineerde ontwikkeling, door uitwisseling en imitatie, een boost gegeven. Onder het kapitalisme gebeurt dat echter niet op een harmonieuze, maar op een chaotische, ongelijkmatige manier die onvermijdelijk leidt tot spanningen en verklaart waarom kapitalisme uiteindelijk oorlog betekent.
De VS en China zijn verwikkeld in een wedren voor technologie, bewapening, invloedssferen, diplomatieke betrekkingen etc. Een directe militaire confrontatie is voorlopig niet aan de orde. China kan dat nog niet aan en er is uiteraard de nucleaire afschrikking, maar intussen is de koude oorlog tussen beide kapitalistische grootmachten zo dominant dat het een bepalende factor is voor alle wereldgebeurtenissen. De sancties tegen het Poetin-regime en de wapenleveringen aan Oekraïne zijn tegelijk een waarschuwing aan China over Taiwan. We kunnen niet uitsluiten dat de koude oorlog op een gegeven moment een eigen dynamiek ontwikkelt en alsnog opwarmt.
Voor het Poetin-regime creëerden deze omstandigheden en de overeenkomst ‘zonder beperkingen’ met Xi Jinping een uitzonderlijke opportuniteit. Als het ooit een lijn in het zand wou trekken en in de toekomst nog een rol als grootmacht wou spelen, dan was nu het moment. Wellicht werd dit ook versterkt door de ‘successen’ in Syrië, Wit-Rusland en Kazachstan, waar het Poetin-regime erin slaagde om Assad, Loekasjenko en Tokajev in het zadel te houden.
Poetins blitsoorlog is intussen echter gestrand in een loopgravenoorlog. In plaats van het Westen te verdelen, heeft de invasie de NAVO nieuw leven ingeblazen met fors meer militaire uitgaven, vermenigvuldiging van de troepen in Europa en uitbreiding naar Zweden en Finland. In de regio Donbas zijn Russische troepen zich aan het ingraven voor de winter en in het zuiden zit het aangekondigde tegenoffensief van het Oekraïense leger al ruim een maand vast. Een einde is nog lang niet in zicht.
Koude oorlog en imperialistische annexatie
Ondanks het overwicht aan vuurkracht zijn de Russische troepen op gigantische weerstand gestoten. Westerse wapenleveringen en informatie spelen daarin mee, maar toch vooral dat deze oorlog niet enkel deel is van de nieuwe koude oorlog, maar ook, en zo wordt dat vooral gezien door de Oekraïense arbeidersklasse, een agressieve imperialistische annexatieoorlog.
Die inschatting verklaart waarom talloze Westerse gastgezinnen aanvankelijk de Oekraïense vluchtelingen thuis opvingen als teken van solidariteit. Om diezelfde redenen is er nog geen echte anti-oorlogsbeweging op gang gekomen. Voor velen is de hoofbekommernis nu om Poetin te stoppen en hoewel ze terecht sceptisch zijn over de bedoelingen van het Westen, hetgeen nog veel sterker is in de voormalige koloniale landen, uit zich dat tegen beter weten in, ook in aanvaarding van de sancties, de wapenleveringen, het optrekken van militaire uitgaven en uitbreiding van de NAVO.
Door het lichtpunt van een betekenisvol verzet tegen de oorlog in Rusland zelf, was er aanvankelijk sympathie voor de oproep voor een massale internationale anti-oorlogsbeweging, maar zonder zich te vertalen in actieve mobilisatie. Intussen werd de anti-oorlogsbeweging in Rusland ondergronds gedreven. Deelnemers kwamen terecht in de gevangenis, vluchtten naar het buitenland of houden zich koest. Het lichtpunt is daarmee verdwenen. In Rusland zal de anti-oorlogsbeweging zich moeten herstructureren en richten op de arbeidersklasse die het meest lijdt onder inflatie en jobverlies en waar de steun voor de oorlog minder uitgesproken is dan onder beter begoede lagen.
Een strategie en programma voor de arbeidersbeweging in tijden van oorlog
Zelenski werd in 2019 verkozen als anti-establishment kandidaat die corruptie zou bestrijden. Onder zijn regering werden echter grote bedrijven geprivatiseerd, een patronale arbeidswet gestemd, het minimumloon bevroren en onderwijs en gezondheidszorg gecommercialiseerd. Voor de oorlog was zijn populariteit gekelderd tot net boven de 20%, maar die is nu hersteld, vooral door het aanbod van de VS af te wijzen om het land te verlaten na de Russische inval. Voorlopig is de Oekraïense natie verenigd achter Zelenski in de strijd om de bezetter te verdrijven.
Maar terwijl de Oekraïense soldaten strijden om hun land, hun huizen en gemeenschappen te beschermen tegen de Russische bezetting, beschermen de regering en het leger vooral het recht op uitbuiting door de oligarchen die van mening zijn dat hun belangen het best gediend zijn bij een pro-Westerse politiek tegen pogingen door het Russisch regime om dat recht te betwisten in haar eigen belang. Die keuze uit zich op alle vlakken.
Uiteraard door aan te kloppen bij het Westers imperialisme. Dat wil Rusland weliswaar uitputten in de hoop meer avonturen te ontraden en tegelijk een bondgenoot van China te verzwakken, maar het Poetin-regime niet in een positie drijven dat het naar nucleaire wapens zou grijpen. De oorlogscampage van Zelenski is ook helemaal niet gericht op het beïnvloeden van de gedemoraliseerde Russische troepen. Integendeel, net als Poetin in Rusland Oekraïense symbolen en muziek verbiedt, wordt ook de Russische cultuur in Oekraïne onderdrukt en werden alle oppositiepartijen verbannen.
Niet Zelenski en de legerleiding, maar de motivatie van de Oekraïense bevolking en de soldaten is de doorslaggevende factor in het verzet tegen de bezetting. Als de arbeidersbeweging die motivatie kan organiseren en zelf aansturen is er veel mogelijk. We steunen bijgevolg iedere stap, hoe klein ook, die in Oekraïne de controle over het leger betwist, of het nu gaat over de distributie van een arbeiders-soldaten krant, vrije verkiezing van soldatenvertegenwoordigers die toezien op de condities in de loopgraven, de democratische verkiezing van officieren of het vormen van lokale comités van soldaten en buurtbewoners om toe te zien op de militaire verrichtingen en de hulpverlening.
Tot het strijdarsenaal van de arbeidersbeweging behoren ook meetings, stakingen en burgerlijke ongehoorzaamheid. Het protest van de brandweer in Enerhodar en de walk out van de werknemers van de nucleaire site van Zaporizja illustreren het potentieel daarvoor. Als dat breedschalig en systematisch georganiseerd zou worden, zou het een enorm effect hebben op de gedemoraliseerde Russische troepen.
De oligarchen en hun politieke vertegenwoordigers roepen op tot nationale eenheid, maar voeren een eenzijdige klassenstrijd om hun stoutste dromen te verwezenlijken. UkrOboronProm, een staatsconsortium van 20 defensiebedrijven in Oekraïne dat gigantische winsten maakt, wordt omgevormd naar een aandeelhoudersbedrijf ter voorbereiding van privatisering. Voor september wordt de privatisering van 200 hoofdzakelijk voedingsbedrijven aangekondigd. In juli werd een nieuwe arbeidswet door het parlement, de rada, gejaagd waardoor de rechten van 70% van de werknemers worden ingeperkt en de pensioenhervorming, uitgewerkt voor de oorlog, wordt nu versneld doorgevoerd. De werkloosheid staat op 35% en een lening van 20 miljard $ is in onderhandeling met het IMF.
De productie van wapens, voedsel en geneesmiddelen zou niet mogen dienen voor superwinsten van de oligarchen en al zeker niet in oorlogstijd. De gemeenschap zou dit moeten opeisen en onder arbeiderscontrole stellen voor een productie-en distributieplan in het belang van de bevolking. Met behulp van de internationale arbeidersklasse zou de uitstroom van kapitaal uit Oekraïne opgespoord en aangeslagen moeten worden. Inflatie, speculatie en corruptie kunnen bestreden worden door arbeiders- en buurtcomités om de prijzen te reguleren, speculanten te verdrijven en toe te zien op alle overheidscontracten om omkoping tegen te gaan.
De nieuwe arbeidswet moet worden afgeschaft. Om de werkloosheid te bestrijden zou een algemene arbeidsduurvermindering zonder loonverlies moeten doorgevoerd worden. Arbeiders die worden opgeroepen voor het leger of hun job verliezen door de oorlog zouden hun volle loon moeten worden betaald door het bedrijf. Als bedrijven na opening van de boeken bewijzen dat ze dit niet kunnen betalen, moet een staatsfonds gefinancierd door een speciale oorlogstaks op de rijken tussenkomen. Elke poging om de oorlog te gebruiken om pensioenen, inkomens, arbeids- en levensvoorwaarden te ondermijnen moet worden verworpen.
Alle productiecapaciteit en financiële middelen moeten gemobiliseerd worden voor zo efficiënt mogelijke verdediging van de gemeenschappen, huizen en werkplaatsen en om zo snel als mogelijk volgens dezelfde principes de heropbouw aan te vatten. Patroons die overname door de gemeenschap voor een dergelijk nationaal plan weigeren, moeten onteigend worden. Dit programma is slechts een indicatie van het type oorlogsprogramma dat de arbeidersbeweging nodig heeft om de uitdagingen aan te kunnen. Niets dat in de buurt ervan komt, kan verwacht worden van een andere dan een arbeidersregering.
Een dergelijk programma zal aanvankelijk schouderophalend of zelfs vijandig onthaald worden. Een overwinning van het Poetin-regime of van Zelenski en het westers imperialisme zou in beide gevallen leiden tot meer agressie in binnen- en buitenland. We kunnen geen van beide steunen. Veel waarschijnlijker is echter een lang uitgerokken oorlog zonder uitgesproken winnaar, waarin de klassentegenstellingen steeds duidelijker worden. Oorlog is een zeer geconcentreerde vorm van politiek, niet voor niets wordt het de vroedvrouw van revolutie genoemd en een gulden regel in oorlogsvoering luidt dat men een revolutie nooit kan aanvallen met kans op succes. Als de arbeidersbeweging in Oekraïne bovenstaand programma omarmt, dan zou dit niet alleen een enorm effect hebben op de Russische soldaten en arbeiders, maar ook de vereiste anti-oorlogsbeweging wereldwijd op gang trekken. De internationale arbeidersbeweging zou ongetwijfeld mee mobiliseren voor de kwijtschelding van schulden aangegaan tijdens de oorlog.
De oorlog in Oekraïne en de groeiende geopolitieke rivaliteit tussen China en de Verenigde Staten, die neerkomt op een nieuwe koude oorlog tussen de twee mogendheden, zijn illustratief voor het effect van het imperialisme op de wereld van vandaag. Hieronder een dossier door Finn McKenna (Socialist Party, ISA in Ierland) over imperialisme.
De verdedigers van het kapitalisme beweren dat imperia een fenomeen zijn uit een voorbije periode; dat het imperialisme in de tweede helft van de 20e eeuw tot een einde is gekomen. Dit gebeurde, zo houden zij vol (vooral historici van de ontzuiling van het voormalige Britse imperium), met de natuurlijke en vreedzame voortgang van het systeem, toen aan de voormalige koloniën nationale onafhankelijkheid werd verleend. Zij negeren dus zowel de brute onderdrukking van de strijd voor nationale bevrijding in de naoorlogse periode, als het geweld dat inherent is aan het kolonialisme.
In landen als Algerije, Vietnam, India, Angola en Mozambique heeft de heldhaftige revolutionaire strijd van de koloniale volkeren een einde gemaakt aan, in sommige gevallen eeuwenlange, directe overheersing door Europese imperialisten over grote delen van Afrika en Azië. Dit verzet werd beantwoord met wreedheden, martelingen en bloedbaden – allemaal zaken die van meet af aan kenmerkend waren voor de Europese overheersing.
Vandaag wordt dit tijdperk van koloniale overheersing en de weerzinwekkende racistische ideologie die daaruit is voortgekomen, steeds meer verafschuwd door grote delen van de arbeidersklasse en door jongeren. Tijdens de opstand van Black Lives Matter in de zomer van 2020 werden de standbeelden van veel van de architecten van de koloniale overheersing, samen met de profiteurs van de slavenhandel, terecht omvergeworpen. Onder hen waren die van koning Leopold II van België, die persoonlijk “eigenaar” was van wat nu de Democratische Republiek Congo (DRC) is en de verpersoonlijking van de verschrikkingen van het Europese kolonialisme in Afrika. In de loop van 20 jaar, van 1890 tot 1919, was het Belgische imperialisme verantwoordelijk voor de moord op miljoenen Congolezen en de verminking van vele anderen, en voor het plunderen van enorme rijkdommen uit de natuurlijke grondstoffen en de op slavernij gebaseerde rubberindustrie.
Dit antikoloniale bewustzijn sluit aan bij een bredere visie op onderdrukking en de banden daarvan met het huidige kapitalisme. Het zal geen verbazing wekken dat dit standpunt niet wordt gedeeld door de vertegenwoordigers van de heersende klassen. In 2005 zei de toen toekomstige Britse premier Gordon Brown: “De tijd dat Groot-Brittannië zich moet verontschuldigen voor zijn koloniale geschiedenis is voorbij.” (1) Meer recent stelde de Britse minister van Onderwijs, Nadhim Zahawi, dat schoolkinderen in Groot-Brittannië onderwezen moeten worden over de “positieve gevolgen van het Britse Rijk.” (2) Een vluchtige blik op deze geschiedenis, niet in de laatste plaats in Ierland, zal een ander verhaal vertellen – ervan uitgaande dat hongersnood, plunderingen, bloedbaden en het aanwakkeren van sektarische verdeeldheid niet als “positieve gevolgen” worden beschouwd, gevolgen die deze samenlevingen vandaag de dag nog steeds teisteren.
Mondiaal kapitalisme en imperialisme
Bij de verdediging van de imperiale geschiedenis gaat het er niet alleen om misdaden uit het verleden goed te praten of wit te wassen. Imperialisme is geen episode in de geschiedenis van het kapitalisme die zich beperkt tot de vorige twee eeuwen, zoals de gebrutaliseerde bevolking van Irak en Afghanistan kan getuigen in het geval van het VS-imperialisme, of het volk van Oekraïne in het geval van het Russische imperialisme.
We leven in een wereld die gedomineerd wordt door imperialistische machten. De grootste daarvan, de Verenigde Staten, heeft 750 militaire bases in meer dan 80 landen – een informele imperiale aanwezigheid die wordt gebruikt om zijn economische overheersing van de wereld te handhaven, die nu wordt uitgedaagd door de opkomst van het Chinese imperialisme.(3)
Af en toe wordt deze relatie tussen economische dominantie en militaire / geopolitieke macht, die aan de basis ligt van het imperialisme, erkend door de spreekbuizen van het systeem. Zo schreef de prominente liberale journalist Thomas Friedman in maart 1999, op het hoogtepunt van de macht van het VS-imperium: “De verborgen hand van de markt zal nooit werken zonder een verborgen vuist. De verborgen vuist die de wereld veilig houdt voor de tech-technologieën van Silicon Valley heet het leger, de luchtmacht, de marine en het marinekorps van de Verenigde Staten.” (4)
Voor marxisten is imperialisme een systemisch uitvloeisel van het mondiale kapitalisme en gaat het verder dan militaire bezettingen en directe kolonisatie, of het intimideren van zwakkere staten door sterkere. Het is een systeem dat voortkomt uit de drang van een handvol kapitalistische machten, in de vorm van grote ondernemingen, financiële instellingen en de staten die hun heerschappij verdedigen, om suprematie te verwerven in de wereld van marktconcurrentie, door middel van uitbuiting en overheersing van economieën – de natuurlijke, industriële en menselijke grondstoffen – van onderontwikkelde landen.
De uitbuitingsrelatie tussen ontwikkelde en onderontwikkelde delen van de wereld weerspiegelt de aard van de kapitalistische ontwikkeling, die op een ongelijke maar gecombineerde wijze plaatsvindt. Het systeem creëert niet alleen ongelijkheid tussen klassen, maar ook tussen naties en regio’s.
Gedwongen ongelijkheid
Het idee dat landen in het Zuiden zich ooit zullen ontwikkelen tot het economische niveau van de meer ontwikkelde kapitalistische landen, zoals die in Europa en de Verenigde Staten, is een misvatting. De economische macht van de laatstgenoemde landen is juist gebouwd op de onderontwikkeling van die in Afrika, Latijns-Amerika en een groot deel van Azië – dit is de enige manier waarop historisch gezien machtige kapitalistische staten konden ontstaan. Dit punt wordt geïllustreerd door de ervaring van de koloniale overheersing in India. Aan het begin van de 18e eeuw bedroeg het aandeel van India in het mondiale BBP 22,6%, terwijl dat van Europa 23,3% bedroeg. In 1890, op het hoogtepunt van de imperialistische expansie, bedroegen deze cijfers respectievelijk 11% en 40,3%. (5)
In zijn werk “Late Victorian Holocausts” brengt de marxistische historicus en schrijver Mike Davis de geschiedenis in kaart van de hongersnoden en droogtes die India en China overspoelden in de periode 1870-1914, toen de koloniale overheersing zich uitbreidde in Afrika en Azië, wat resulteerde in de dood van naar schatting 30-50 miljoen mensen. De koloniale plundering van deze gebieden was een cruciale factor voor deze catastrofes door de diefstal van voedselreserves en de vernietiging van de landbouwsystemen.
Davis ontkracht de mythe dat het kolonialisme vooruitgang bracht naar plaatsen als India. Het tegendeel is waar, zoals bleek tijdens de hongersnood in 1876: “De nieuw aangelegde spoorwegen, geprezen als institutionele voorzorgsmaatregelen tegen hongersnood, werden in plaats daarvan door handelaren gebruikt om graanvoorraden van afgelegen, door droogte geteisterde districten naar centrale depots te verschepen om te hamsteren…Evenzo zorgde de telegraaf ervoor dat prijsstijgingen in duizend steden tegelijk werden gecoördineerd, ongeacht de plaatselijke aanbodtrends.” (6)
Het imperialisme was een ramp voor de volkeren van de koloniale wereld, en is dat nog steeds voor de volkeren van de neokoloniale wereld. De uitbuiting en onderdrukking die een integraal deel uitmaakten van de imperialistische overheersing, hebben een erfenis achtergelaten van economische onderontwikkeling, etnische verdeeldheid en de verarming van miljarden mensen.
Meedogenloze concurrentie
Imperialisme is een product van de meedogenloosheid van het kapitalisme, zijn barbaarsheid en zijn diep concurrerende aard, zoals Rosa Luxemburg opmerkte: “De essentie van het imperialisme bestaat juist in de uitbreiding van het kapitaal van de oude kapitalistische landen naar nieuwe gebieden en de concurrerende economische en politieke strijd tussen [imperialistische landen] om die nieuwe gebieden.” (7)
In wezen resulteert het winstbejag van het grootkapitaal, en de noodzaak om buiten de landsgrenzen uit te breiden, in het streven naar geopolitieke en militaire overheersing door de staten waarin zij zijn gevestigd. Dit was het geval met Duitsland en Groot-Brittannië aan het begin van de 20e eeuw, die toen de belangrijkste imperialistische mogendheden vormden, en het geldt vandaag ook voor de Verenigde Staten en China. Het imperialisme is in de loop van 100 jaar wel van vorm, maar niet van inhoud veranderd.
Rosa Luxemburg was één van de eerste marxisten die de ontwikkeling van het imperialisme theoretiseerde in “De accumulatie van het kapitaal” in 1913. Deze theorie werd door de Russische revolutionairen Vladimir Lenin en Nikolaj Boecharin tijdens de Eerste Wereldoorlog verder uitgewerkt in hun respectieve werken “Imperialisme: de hoogste fase van het kapitalisme” (1916) en “Imperialisme en de wereldeconomie” (1917). Voor hen markeerde dit een nieuwe periode van kapitalistische ontwikkeling die van cruciaal belang was om de aard van het kolonialisme in het laatste deel van de 19e eeuw en de materiële basis voor het uitbreken van de wereldoorlog te begrijpen.
Keerpunt in de 19e eeuw
In 1876 was 10% van de landmassa van het Afrikaanse continent in handen van Europese staten; tegen 1900 was dat 90%. In de loop van een kwart eeuw hebben Frankrijk, Groot-Brittannië, Italië, Duitsland, Portugal en België het continent opgedeeld om de natuurlijke rijkdommen ervan te exploiteren en nieuwe markten te creëren voor hun kapitaal en goederen. De rechten van de volkeren zijn daarbij nooit in het geding geweest.
De rechte lijnen op kaarten die de grenzen tussen de verschillende Afrikaanse staten vormen, zijn een echt litteken van dit beleid, dat werd geformaliseerd op het Congres van Berlijn in 1884-1885, tijdens een bijeenkomst van de machtigste kapitalistische staten van Europa onder auspiciën van de Duitse premier, Otto Von Bismarck. Een soortgelijke verdeling van het Midden-Oosten tussen het Britse en Franse imperialisme vond plaats in 1916, ditmaal in het geheim, met het Sykes-Picot Verdrag. De arbitraire aard van de grenzen van deze regio getuigt opnieuw van de verdeling van de koloniale buit door hun vroegere imperialistische heersers.
Een nieuwe fase van het kapitalisme
Gedurende een groot deel van de 19e eeuw was het Britse imperialisme de grotendeels onbetwiste en hegemoniale economische en militaire macht. Met zijn geavanceerde industrie was het de spreekwoordelijke “werkplaats van de wereld”, en het had een imperium gevestigd waarvan de tentakels zich over de hele wereld uitstrekten. Deze suprematie garandeerde de vestiging van een kapitalistische wereldorde gebaseerd op vrije concurrentie en vrije handel. Nieuwe factoren zouden echter samenzweren om een einde te maken aan deze periode van kapitalistische ontwikkeling.
Vanaf de jaren 1860 werd de overheersing van het Britse imperialisme bedreigd door de opkomst van twee rivaliserende mogendheden, Duitsland en de Verenigde Staten. Duitsland was in 1871 met succes tot één natiestaat verenigd en de kapitalistische klasse van de Verenigde Staten was in 1865 met succes versterkt uit de Amerikaanse burgeroorlog gekomen. De ontwikkeling van geen van beide landen zou de stadia van de baanbrekende ontwikkeling van het Britse kapitalisme evenaren. Met een achterstand op Groot-Brittannië maakten het Duitse en Amerikaanse kapitalisme gebruik van de modernste technologie en handelspraktijken om hun economieën te doen groeien, waardoor ze hun achterstand konden inlopen en uiteindelijk het Britse kapitalisme voorbijstreven.
Leon Trotski, die in 1930 schreef, legde uit hoe: “Het voorrecht van de historische achterstand – en zulk een voorrecht bestaat – veroorlooft, of beter gezegd, dwingt, het reeds bereikte vóór de eigenlijk daartoe bestemde tijd over te nemen en een reeks tussenfasen over te springen. (…) De omstandigheid, dat Duitsland of de Verenigde Staten Engeland economisch ingehaald hebben, was juist door het achtergebleven karakter van hun kapitalistische ontwikkeling bepaald.” (8)
Vanaf 1870 brak voor het kapitalisme een nieuwe periode aan van wat nu de “Tweede Industriële Revolutie” wordt genoemd, een periode van globalisering en economische expansie, niettegenstaande de cyclische crises van hoogconjunctuur en laagconjunctuur die zich ook voordeden. Er was een opmerkelijke ontwikkeling van de communicatiemiddelen via de spoorwegen, de telegraaf en de telefoon, waardoor een grotere integratie van de wereldeconomie werd vergemakkelijkt, samen met andere nieuwe wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen zoals die in de chemie, de elektrificatie en de automobielsector. Een ander kenmerk van de kapitalistische economieën in deze periode was de groeiende rol van de staat, zeker in Duitsland, bij het sturen van de economie, met een grotere mate van staatseigendom.
Monopolisering
In samenhang hiermee was er een grotere tendens tot monopolisering van de industrie en het bankwezen. Economische expansie en technologische innovatie gingen samen met een grotere centralisatie en concentratie van kapitaal, waarbij een kleiner aantal bedrijven controle had over grote delen van de economie. Het ontstaan van wat Lenin het “monopoliekapitalisme” noemde, nam in de verschillende landen verschillende vormen aan. Het Amerikaanse kapitalisme zag de opkomst van trustmaatschappijen, die eigenaar werden van en zeggenschap hadden over hele sectoren, zoals bijvoorbeeld de United Oil Company van de beruchte zakenmagnaat John D Rockeller, die zeggenschap had over de Noord-Amerikaanse olie-industrie. Rockefeller ontpopte zich tot een sleutelfiguur van de kapitalistische industrie in het laatste deel van de 19e eeuw, naast anderen zoals JP Morgan en Andrew Carnegie.
In Duitsland speelde de ontwikkeling van kartels in verschillende sectoren van de economie ook een cruciale rol in dit proces van monopolisering van het kapitaal. Lenin beschreef dit als volgt: “De kartels gaan overeenkomsten aan omtrent verkoopsvoorwaarden, betalingstermijnen, enz. Zij verdelen de afzetgebieden onder elkaar. Zij bepalen de hoeveelheid van de voort te brengen producten. Zij stellen de prijzen vast. Zij verdelen de winst tussen de afzonderlijke ondernemingen enz.” (9)
De omvang van de concentratie had tot gevolg dat in 1907 in Duitsland 1% van de grote ondernemingen 40% van de totale industriële beroepsbevolking vertegenwoordigde. In de VS was in 1909 1% van de ondernemingen goed voor 30% van de beroepsbevolking en produceerden ze 48% van de totale industriële productie. Boecharin beschreef hoe dit concentratieniveau wereldwijd plaatsvond: “Van de 500 miljard frank geïnvesteerd in de industriële ondernemingen van alle landen van de wereld, is 255 miljard, d.w.z. bijna de helft, geïnvesteerd in de productie georganiseerd in kartels en trusts. (Dit kapitaal is in de verschillende landen als volgt verdeeld: Verenigde Staten, 200 miljard francs; Duitsland, 50 miljard francs; Frankrijk, 30 miljard francs; Oostenrijk-Hongarije, 25 miljard francs, etc. – al deze cijfers zijn lager geschat dan de werkelijkheid.” (10)
De monopolisering van de industrie kwam voort uit crisissen en de inherente noodzaak om rivaliserende kapitalistische bedrijven te verpletteren, om het grootste deel van de markt te veroveren en te behouden. De winnaars konden nog meer kapitaal centraliseren en concentreren. Een dergelijke monopolisering is vandaag duidelijk te zien in de technologische industrie, met bedrijven als Google, Facebook, Amazon, Apple en Netflix. Hoewel delen van de kapitalistische klasse en haar vertegenwoordigers deze ontwikkeling kunnen betreuren en beweren dat het in strijd is met het idee van een vrije markt, is het, helaas voor hen, de zeer reële logica van hun eigen systeem.
De groei van monopolies neemt echter niet de concurrentie weg, het leidt evenmin tot een rationeler en planmatiger systeem, zoals in theorie mogelijk lijkt. Het leidt er slechts toe dat de concurrentie heviger wordt tussen de grootste kapitalistische ondernemingen en de staten die hun belangen verdedigen. Dit is te zien in de strijd tussen de VS en China en hun respectieve technologiebedrijven, bijvoorbeeld in de wedloop om 5G-technologie.
Financiekapitaal
De monopolisering van het kapitaal binnen de banksector zou in dezelfde periode haar rol fundamenteel veranderen. Dit werd geanalyseerd door de socialist Rudolph Hilferding: “De bank is gedwongen een steeds groter deel van haar kapitaal in de industrie te steken. Op deze manier wordt de bank in toenemende mate een industrieel kapitalist. Bankkapitaal, d.w.z. kapitaal in geldvorm, dat aldus in werkelijkheid in industrieel kapitaal is omgezet, noem ik financieel kapitaal.” (11)
Lenin had de traditionele rol van banken omschreven als die van een “bescheiden tussenpersoon”, wat betekende dat zij slechts als tussenpersoon optraden bij de financiële transacties van verschillende individuen en industriële groeperingen. (12) Nu begon het financieel kapitaal meer en meer controle uit te oefenen over de economie. Boecharin vatte deze nieuwe rol als volgt samen:
“Door middel van verschillende vormen van krediet, door het bezitten van aandelen en obligaties, en door het rechtstreeks bevorderen van ondernemingen, verschijnt het bankkapitaal in de rol van organisator van de industrie. Deze organisatie van de gecombineerde productie van een heel land is des te sterker, des te groter; enerzijds de concentratie van de industrie, anderzijds de concentratie van het bankwezen.” (13)
Zij waren in zijn woorden “het monopolie van de monopolievorming” geworden. Er was een aanzienlijke kruisbestuiving tussen degenen die de banken en de grote industrieën beheerden, wat aangeeft hoe de twee waren samengesmolten. In Duitsland hadden in 1903 zes banken 751 zetels in de raad van toezicht van de industriële vennootschappen en, omgekeerd, 51 vertegenwoordigers van de industrie in de raad van toezicht van de banken.
Ook vandaag zien we deze overheersende rol van de banken en hun vermogen om de investeringen in diverse sectoren te controleren. Zo is er sinds 2015 meer dan 4,6 biljoen dollar door de 60 grootste banken ter wereld geïnvesteerd in de fossiele brandstoffenindustrie.
Het financiekapitaal zou een belangrijke rol spelen in het proces van kolonisatie via de methode van “schuldenval-diplomatie”, een rentenierskapitalisme dat uitdrukking is van het steeds meer parasitair karakter van het systeem. Egypte was één van de slachtoffers. In de periode van 1863 tot 1876 steeg de schuld van Egypte van 3 miljoen pond tot 68,5 miljoen pond, en de aflossing van deze schuld verlamde de financiën van het land, waardoor het gedwongen werd de controle over het Suezkanaal op te geven, die in die tijd reeds van cruciaal belang was voor de Britse handel met India.(14) Het Britse imperialisme greep uiteindelijk in 1882 de controle over Egypte terug na een nationale opstand tegen de toenemende overheersing.
Rosa Luxemburg beschreef de impact van deze nieuwe koloniale overheersing op het leven van de bevolking: “Hoe groter de schuld aan het Europese kapitaal werd, hoe meer er van de boeren moest worden afgeperst. Overal in Opper-Egypte verlieten de mensen de dorpen, braken hun woningen af en bewerkten hun land niet meer – alleen om de betaling van belastingen te ontlopen.Ten noorden van Siut zouden in 1879 10.000 fellaheen zijn verhongerd omdat ze de irrigatiebelasting voor hun akkers niet meer konden opbrengen en hun vee hadden gedood om de belasting erop te ontlopen.” (15)
Onteigening van natuurlijke grondstoffen
De kolonies van Afrika en Azië werden de nieuwe uitbuitingssferen voor de kapitalistische monopolies en financiële huizen van de geïndustrialiseerde imperialistische landen. De economieën van de kolonies zouden erop gericht zijn de geavanceerde kapitalistische landen te voorzien van de grondstoffen voor de productie van hun industrieproducten.
Boecharin legde uit hoe de ongelijkheden binnen de kapitalistische economieën, vooral in de ongelijkheid tussen industrie en landbouw, betekenden dat het grootkapitaal nood had aan “steeds grotere hoeveelheden grondstoffen, namelijk hout (papierindustrie, bouwnijverheid, meubelmakerij, spoorwegbouw, enz.), dierlijke producten (huiden, wol, varkenshaar, bont, beenderen, ingewanden, allerlei soorten dierlijke vetten, vlees als grondstof voor de vervaardiging van voedingsmiddelen, enz.), grondstoffen voor de textielindustrie (katoen, vlas, hennep, enz.), tenslotte goederen als rubber, dat een kolossale rol speelt in alle fasen van het industriële leven, enz.” (16)
Rubber, olie, koper, katoen en verschillende voedingsmiddelen werden door de imperialistische mogendheden meedogenloos onttrokken aan de naties van Afrika, Azië en Latijns-Amerika.
Dit ging gepaard met de onteigening van enorme hoeveelheden land in Afrika door Europese kolonisten. In landen als Zuid-Afrika, Kenia en Zimbabwe (destijds Zuid-Rhodesië genoemd) werd de zwarte Afrikaanse bevolking van hun land gegooid en afgezonderd in “reservaten” waar de grond niet geschikt was voor landbouw. Zij werden gebruikt als bron van goedkope arbeidskrachten voor grote kolonistenboeren en kapitalistische bedrijven. In Kenia kregen blanke Britse kolonisten pachtcontracten voor 999 jaar op sommige van de meest vruchtbare landbouwgronden. (17)
Aan het eind van de 19e eeuw begon de misdadige uitbuiting van het land, de grondstoffen en de bevolking van Afrika door de imperialistische mogendheden, die tot op de dag van vandaag voortduurt en waarbij het Chinese en Russische imperialisme in de laatste twee decennia hun intrede deden.
Oorlog en militarisering
De grotere integratie van de wereldeconomie in de periode 1870-1914, het eerste tijdperk van globalisering, viel samen met de intensivering van de imperialistische rivaliteit. De strijd om de rijkdommen van de niet-kapitalistische wereld leidde onverbiddelijk tot een grotere militarisering. Er volgden grote stijgingen in de uitgaven voor bewapening en de opbouw van enorme permanente legers, die hoe dan ook nodig waren voor koloniale verovering. Hetzelfde gebeurde met geopolitiek wapengekletter en de ontwikkeling van proxy-oorlogen, zoals de Balkanoorlogen van 1912-1913, en uiteindelijk tot het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog zelf. Economische crisis en stagnatie betekenden dat de wereld, die verdeeld was tussen imperialistische mogendheden, nu opnieuw moest worden verdeeld ten gunste van het sterkere imperialistische blok, en oorlog was het enige middel om dit te bereiken.
In hoeverre bestaat de inter-imperialistische rivaliteit, en de geopolitieke en militaire spanningen die daarmee gepaard gaan, vandaag de dag nog? Gedurende een groot deel van de periode na de Tweede Wereldoorlog bleef de superioriteit van het VS-imperialisme grotendeels onaangetast door andere kapitalistische mogendheden (hoewel de Sovjet-Unie, waarvan de economie gebaseerd was op genationaliseerde planning, een geducht tegenwicht vormde), nadat het als overwinnaar uit de oorlog was gekomen. Haar economische rivalen in Europa en Japan bleven militair en geopolitiek aan haar ondergeschikt. Dit is in wezen nog steeds het geval, zoals blijkt uit de overheersing van de NAVO door de VS en het feit dat de VS in veel Europese landen militaire bases en zelfs kernwapens heeft.
Dit bracht sommigen ter linkerzijde tot de conclusie dat met de hegemonie van het VS-imperialisme het tijdperk van geopolitieke en militaire rivaliteit voorbij was. Dit was de mening van Leo Panitch en Sam Gindin die in 2006 stelden dat marxistisch links moet begrijpen “hoe de Amerikaanse staat het vermogen ontwikkelde om uiteindelijk zijn kapitalistische rivalen in te lijven, en toezicht te houden op de ‘globalisering’ – d.w.z. de verspreiding van kapitalistische sociale verhoudingen naar alle uithoeken van de wereld.” (18)
In de afgelopen decennia is het VS-imperialisme echter geconfronteerd met een aanzienlijke uitdaging door de opkomst van het Chinese imperialisme, zowel wat betreft zijn economie, die nu meer goederen van hoge waarde produceert, als door zijn militaire opbouw (die nog steeds ver achter ligt bij die van de VS). Het is geen toeval dat de rivaliteit tussen deze kapitalistische mogendheden in het afgelopen decennium is toegenomen, tegen de achtergrond van de economische, politieke en sociale crises waarmee zowel het Amerikaanse als het wereldkapitalisme te kampen hebben. Dit vormt de materiële basis voor het ontstaan van een nieuwe koude oorlog en een ommekeer in het proces van globalisering. Lenin schreef dat “politiek geconcentreerde economie is.” Dit geldt ook voor de geopolitiek. De spanningen tussen China en de VS over het lot van Taiwan, bijvoorbeeld, zijn een geconcentreerde uitdrukking van de bredere economische rivaliteit tussen deze twee kapitalistische mogendheden.
Deze verscherpte rivaliteit, waardoor de wereld steeds meer in twee blokken wordt verdeeld, komt op een moment dat er dringend behoefte is aan samenwerking tussen staten, gezien de bedreigingen waarmee de mensheid wordt geconfronteerd, in de vorm van klimaatcatastrofes, maar ook de mogelijke opkomst van nieuwe pandemieën. Ironisch genoeg zullen deze uitdagingen de rivaliteit alleen maar doen toenemen, zoals blijkt uit het “vaccin-nationalisme” dat tijdens de Covid-crisis aan de dag werd gelegd.
Kapitalistische imperialistische overheersing zal leiden tot meer oorlogen (al dan niet met marionetten), vernietiging van het milieu en meer ellende voor de massa van de mensheid. Het stelt in de meest grimmige bewoordingen de dringende noodzaak van revolutionaire socialistische verandering – de omverwerping van onze kapitalistische heersers die ons naar de ondergang leiden. In plaats van hun systeem van concurrentie en uitbuiting moet de arbeidersklasse en de onderdrukte meerderheid – door middel van nieuwe democratische instellingen die door gezamenlijke strijd tot stand zijn gekomen – een systeem opbouwen dat gebaseerd is op samenwerking, solidariteit en planning van de grondstoffen van de wereld om aan de behoeften van alle mensen en de planeet te voldoen.
Voetnoten
16 March 2005, “An imperial history lesson for Mr Brown”, Independent, www.independent.co.uk
28 March 2022, “Teach pupils the benefits of the British Empire, says Nadhim Zahawi”, The Times, https://www.thetimes.co.uk/
Mohammed Hussein and Mohammed Haddad,10 September 2021, “Infographic: US military presence around the world”, Al Jazeera, www.aljazeera.com
Quoted in Leo Panitch and Sam Gindin, 2006, “Global Capitalism And American Empire”, Socialist Register, www.socialistregister
Tariq Ali, 2022, Winston Churchill: His Times. His Crimes, p. 266
Mike Davis,2001, Late Victorian Holocausts, p.31
Quoted in The Complete Works of Rosa Luxemburg, Volume II: Economic Writings 2, Edited by Peter Hudis and Paul Le Blanc (2015), p.362-363
Leon Trotsky, 1932, History of the Russian Revolution, p.27
VI Lenin, 1916, Imperialism: The Highest Stage of Capitalism, p.38
Nikolai Bukharin, 1917, Imperialism and the World Economy, p.71
Ibid, p.71
Neil Harding, 1983, Lenin’s Political Thought, Volume 2, p,50
Bukharin, p.71
Eric Toussaint, 2005, “Debt as an instrument of the colonial conquest of Egypt”, www.cadtm.org
Quoted in Hadas Thier, 2020, A Peoples Guide to Capitalism,p. 221
Bukharin, p.90
Editorial Team, 28 June 2020, Black History Month, “The Colonisation of Kenya”, www.blackhistorymonth.org.uk
Leo Panitch and Sam Gindin, 2006, “Global Capitalism And American Empire”, Socialist Register, www.socialistregister
Michail Gorbatsjov, de laatste secretaris-generaal van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie en architect van de “perestrojka” en de “glasnost”, pogingen om van bovenaf te hervormen om een revolutie van onderaf te voorkomen, is overleden.
Zijn beleid is uiteindelijk mislukt en heeft geleid tot het herstel van het kapitalisme in de voormalige Sovjet-Unie, waaruit het gangsterkapitalisme van de jaren negentig is voortgekomen, om uiteindelijk uit te groeien tot het huidige agressieve imperialistische en autoritaire regime van Vladimir Poetin. Hieronder een vertaling van een artikel uit 2009 dat de processen uitlegt die zich onder het bewind van Gorbatsjov ontwikkelden.
Van Perestrojka naar kapitalistisch herstel
Gorbatsjov begon in 1985 met de “herstructurering” van de kwijnende stalinistische staat en economie, met als doel een terminale crisis af te wenden en bewegingen van onderaf af te wenden. Binnen zes jaar was de Sovjet-Unie ineengestort en werd de planeconomie helemaal met de grond gelijk maakt door Jeltsin’s ingrijpende privatiseringsmaatregelen. Massale arbeidersstrijd barstte los, maar de winnaars waren een nieuwe klasse van gangsterkapitalisten.
Tussen 1982 en 1985 stierven drie algemene secretarissen van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie (CPSU), Leonid Brezjnev, Joeri Andropov en Konstantin Tsjernenko, kort na elkaar. Michail Gorbatsjov werd verkozen om hen op te volgen. Amper zes jaar later stortte de Sovjet-Unie in. Er bleven 15 ‘onafhankelijke’ republieken achter die elk geteisterd werden door een economische catastrofe waarbij het BBP met meer dan 50% daalde. Rusland, Moldavië en Georgië kregen te maken met ernstige conflicten met hun nationale minderheden. Azerbeidzjan en Armenië raakten in oorlog met elkaar. Tadzjikistan verkeerde het grootste deel van de jaren negentig in een staat van open burgeroorlog. Alleen de drie kleine Baltische staten zijn erin geslaagd een vorm van stabiele democratie tot stand te brengen, maar zij hebben nu te lijden onder de gevolgen van de wereldwijde economische crisis. Rusland en Wit-Rusland zijn verre van democratisch. De Centraal-Aziatische staten, met name Turkmenistan en Oezbekistan, zijn autoritaire staten met een grote impact van feodaal aandoende heren.
De keuze van Gorbatsjov betekende de overwinning binnen de heersende Sovjet-bureaucratie van een laag hervormers die begrepen dat er veranderingen moesten worden doorgevoerd indien de elite aan de macht wilde blijven. Andropov behoorde tot deze hervormingsgezinde vleugel, hoewel hij een handlanger van de heersende elite was. Als ambassadeur in Hongarije in 1956 zag hij hoe woedende arbeiders de gehate geheime politie aan lantaarnpalen opknoopten en besefte hij dat de Sovjetoverheersing net zo kwetsbaar was. Teruggekeerd in Moskou als hoofd van de KGB, bepleitte hij met verve militaire maatregelen tegen de hervormers van de Praagse Lente in Tsjecho-Slowakije in 1968. Hij onderdrukte alle dissidenten en steunde vurig de invasie van Afghanistan in 1979. Maar toen hij aan de macht was, nam hij de eerste voorzichtige stappen om de ergste uitwassen van corruptie en incompetentie in te dammen, die later door Gorbatsjov zouden worden uitgebreid. KGB-agenten, die op elke werkplek en in elke woonwijk waren gestationeerd, rapporteerden over de enorme ontevredenheid die in de samenleving was ontstaan over het wanbestuur van de bureaucratie.
Na de revolutie van oktober 1917 werden de eerste stappen gezet op weg naar een socialistische samenleving. De belangrijkste sectoren werden genationaliseerd en geïntegreerd in een planeconomie met, althans in de beginjaren, grote elementen van arbeiderscontrole en -beheer. Dit legde de basis voor een opmerkelijke economische ontwikkeling van het land. Ondanks het feit dat het prerevolutionaire Rusland één van de economisch meest achtergebleven landen van Europa was, en ondanks de economische verwoesting door de eerste wereldoorlog (1914-18), de burgeroorlog (1918-20) en de tweede wereldoorlog (1939-45), was de Sovjet-Unie in de jaren zestig en zeventig uitgegroeid tot een industriële grootmacht, waarvan de economie niet onderhevig was aan de chaotische hausse en dalingen van het kapitalisme.
Tegen het midden van de jaren twintig begon zich echter een bureaucratische elite te kristalliseren, die berustte op het achtergebleven karakter van de Russische samenleving, de vermoeidheid van de arbeidersklasse en het mislukken van de revolutie in andere, meer ontwikkelde landen zoals Duitsland. De arbeidersklasse werd uit de politieke macht verdrongen toen de bureaucratie, onder leiding van Stalin, haar dictatoriale greep uitbreidde tot elk aspect van het leven. Deze bureaucratische elite, die tegen 1970 20 miljoen man sterk was, was als een enorme parasiet die het levenssap uit de planeconomie zoog en haar van energie beroofde. Bureaucratisch wanbeheer zorgde voor enorme verspilling. Dit leidde tot de periode die de Russen ‘de stagnatie’ noemen. Iedereen had een baan, een woning en een bescheiden loon, maar het leven was grauw, de kwaliteit van producten en diensten was zeer laag, en enorme middelen werden verspild of besteed aan wapens of andere overbodige zaken. Het wanbeheer van de economie leidde in toenemende mate tot tekorten, vaak van essentiële producten.
Soms mondde het arbitraire en repressieve karakter van de bureaucratie uit in openlijke conflicten. In 1962 bijvoorbeeld werd vanuit Moskou een instructie gestuurd om de prijs van vlees en andere levensmiddelen te verhogen. Dit viel samen met het besluit om de lonen in een metaalverwerkingsfabriek in de stad Novocherkassk te verlagen. De arbeiders gingen in staking. Ze werden opgewacht door gewapende troepen en tanks. Honderden werden doodgeschoten, zo bevreesd was het regime voor arbeiders uit andere gebieden die hen kwamen steunen.
Leon Trotski had de situatie in de Sovjet-Unie geanalyseerd nadat de bureaucratie de macht had gegrepen. Hij stelde dat de arbeidersklasse een nieuwe revolutie moest organiseren om de bureaucratie aan de kant te schuiven, zodat er een echte democratische arbeidersstaat voor in de plaats kon komen. Als de arbeiders dat niet deden, zou er een tijd komen waarin de bureaucratische elite zou proberen haar privileges en de plundering van staatseigendommen te legaliseren. Op den duur, schreef Trotski in De Verraden Revolutie (1936), zou dit kunnen leiden tot een volledige liquidatie van de sociale veroveringen van de revolutie. Onder Stalin verdedigde de bureaucratie de planeconomie als de basis van haar macht en privileges, maar zij deed dat “op zo’n manier dat een explosie van het hele systeem werd voorbereid die de resultaten van de revolutie volledig zou kunnen wegvagen.”
Experimentele hervormingen
Gebeurtenissen zoals die in Novocherkassk, Hongarije, Tsjecho-Slowakije en Polen boezemden de bureaucratie angst in. Terwijl, althans in het beginstadium, de meerderheid geloofde dat de meest effectieve manier om de controle te behouden repressie was, begon een deel te redeneren dat er gezocht moest worden naar nieuwe mechanismen om wanbeheer en corruptie te verminderen. In het midden van de jaren zestig begon zich in de Academie van Novosibirsk een groep economen te vormen onder leiding van Abel Aganbegyan. Zij begonnen vraagstukken te analyseren zoals de kloof tussen landbouwproductie en de eisen van de bevolking. Hun werk, geschreven in de stuntelige stijl van het Sovjet-‘marxisme’, ging in wezen in de richting van de herinvoering van marktmechanismen, althans in de landbouw. Hun ideeën werden besproken door een belangrijke laag van de heersende elite. Aganbegyan werd later Gorbatsjovs belangrijkste economisch adviseur.
De heersende elite was echter nog niet klaar om deze weg in te slaan. De bron van hun bevoorrechte levensstijl was immers de planeconomie die, ondanks hun parasitaire incompetentie, nog steeds vooruitging in vergelijking met de grote kapitalistische economieën. In 1973 trof de oliecrisis de wereld. Deze zorgde in het Westen voor een recessie, maar hielp in feite de Sovjet-Unie als gevolg van extra inkomsten uit de olie-export. Maar dit vertraagde het proces alleen maar.
De groeiende ontevredenheid in Oost-Europa zette de regeringen, zoals die van Polen, ertoe aan grote leningen aan te gaan bij de kapitalistische landen. Deze kredieten voedden de inflatie en maakten het bureaucratische planningssysteem nog onbestuurbaarder. De kosten van de wapenwedloop in de koude oorlog en Afghanistan verergerden de problemen. Toen Brezjnev in 1982 overleed, leek een deel van het regerende politbureau klaar om te gaan experimenteren. Andropov, die als een hervormer werd beschouwd, werd tot president gekozen, maar stierf 15 maanden later. Hij had de wens geuit dat hij zou worden vervangen door Gorbatsjov, maar de hardliners waren daar nog niet klaar voor. Tsjernenko, die al ernstig ziek was, werd gekozen als noodkandidaat, waarbij het Politbureau duidelijk begreep dat er over een paar maanden opnieuw gestemd zou worden. Deze keer won Gorbatsjov.
Hij was niet van plan het kapitalisme te herinvoeren. Hij wilde hervormingen van bovenaf om een explosie van revolutie van onderaf te voorkomen. Maar hij zette een proces in gang dat niet meer te stoppen was, vooral omdat hij, door de repressie op te heffen en de gewone mensen tot op zekere hoogte aan te moedigen een actievere, zij het beperkte, rol te spelen in hun eigen aangelegenheden, de sluizen opende waardoor de ontevredenheid die zich in de loop van decennia had opgehoopt, naar buiten kon komen.
Dissidenten en oppositie
Het had natuurlijk ook anders kunnen lopen. In zijn meesterwerk De Verraden Revolutie betoogde Trotski: “Laten we eerst aannemen dat de Sovjet bureaucratie ten val wordt gebracht door een revolutionaire partij die alle attributen van het oude bolsjewisme bezit en die bovendien de wereldervaring van de laatste periode heeft verwerkt. Dan zou die partij beginnen met het herstel van de democratie in de vakverenigingen en de Sovjets. Zij zou de vrijheid kunnen en moeten teruggeven aan de Sovjet partijen. Samen met de massa’s en aan het hoofd van de massa’s, zou ze een genadeloze schoonmaak houden in het staatsapparaat. Titels, decoraties en privileges zou zij afschaffen en zij zou de ongelijkheid in de beloning van de arbeid terugdringen, in die mate die voor de economie en voor de staat noodzakelijk is. Zij zou de jeugd de gelegenheid geven vrij te denken, te leren, kritiek te uiten, in één woord, zich te vormen.”
“Zij zou diepgaande veranderingen doorvoeren in de verdeling van het nationale inkomen in overeenstemming met de belangen en wensen van de arbeiders en boerenmassa’s. Maar wat de eigendomsverhoudingen betreft, zou de nieuwe macht geen gebruik hoeven te maken van revolutionaire maatregelen. Ze zou het experiment van geplande economie behouden en verder ontwikkelen. Na de politieke revolutie – in feite het lozen van de bureaucratie – zou het proletariaat een reeks belangrijke hervormingen in de economie moeten introduceren, maar geen nieuwe sociale revolutie.”
Dit werd geschreven in 1936, toen de massa van de arbeiders nog duidelijke herinneringen had aan wat de Bolsjewistische revolutie, geleid door Vladimir Lenin en Trotski, werkelijk beoogde te bereiken. Het was de angst van de arbeiders voor het organiseren van een nieuwe revolutie die Stalin ertoe bracht zijn wrede terreurcampagne tegen de overgebleven bolsjewieken te voeren. De terreurcampagne was zo meedogenloos dat, ondanks heldhaftig verzet van de trotskisten in de gevangenkampen, de draad van het bolsjewisme uiteindelijk werd doorgesneden. Het lezen van de werken van Trotski in de Sovjet-Unie was tot 1990 praktisch onmogelijk.
Dit betekende niet dat er geen oppositie was tegen de heersende bureaucratie. De westerse media vestigden de aandacht op de dissidenten, voornamelijk intellectuelen die in meer of mindere mate geïnspireerd waren door de westerse liberale democratie, zoals Andrej Sacharov, een kernfysicus, die aan de atoombom van de Sovjet-Unie werkte. Sommige figuren uit de partij en het leger, mensen zoals de gebroeders Medvedev, Roy en Zhores, en Pjotr Grigorjenko spraken zich openlijk uit als linkse anti-stalinisten. In 1963 vormden deze laatsten zelfs de Unie van Strijd voor het Herstel van het Leninisme. Maar ondanks al hun moed waren zij in wezen dissidente bureaucraten. Veel talrijker waren de jonge arbeidersopposanten die studiegroepen, leninistische kringen en zelfs partijen vormden, met namen als de Neo-Communistische Partij, Partij van de Nieuwe Communisten of, later, zelfs de Partij van de Dictatuur van het Proletariaat. Helaas waren deze groepen door een combinatie van repressie en het ontbreken van een duidelijk inzicht in wat er moest gebeuren, niet in staat zich te ontwikkelen toen de omstandigheden rijp werden.
De grenzen van de perestrojka
Uiteindelijk waren het de initiatieven van de bureaucratie zelf die tot de ondergang van de Sovjet-Unie leidden. Gorbatsjov lanceerde zijn beleid van glasnost en perestrojka (openheid en herstructurering). Enerzijds werd het politieke systeem opengesteld om enige kritiek toe te laten. Uiteraard wilden de hervormers dat die kritiek zich zou richten tegen hun hardline tegenstanders zonder te ver te gaan. Er werden verkiezingen met meerdere kandidaten toegelaten, , maar alle kandidaten moesten nog steeds lid zijn van de Communistische Partij.
Gorbatsjov was aanvankelijk voorzichtiger met de economie en sprak over uskoreniye (versnelling) en de wijziging van de centrale planning. De grootste hervorming was het “zelf-financierend” maken van fabrieken en ondernemingen. Dit betekende dat zij weliswaar hun productieverplichtingen voor het plan moesten nakomen, maar dat de directeuren elk geproduceerd overschot konden verkopen en de winst natuurlijk naar eigen goeddunken konden gebruiken. De werknemers kregen het recht fabrieksdirecteuren te kiezen en te ontslaan, en deden dat in sommige gevallen ook. In 1987 werd een wet aangenomen die het buitenlanders mogelijk maakte in de Sovjet-Unie te investeren door het oprichten van gezamenlijke ondernemingen, gewoonlijk met ministeries of staatsbedrijven. In 1988 werd particulier eigendom in de vorm van coöperaties toegestaan in de verwerkende industrie, de dienstensector en de buitenlandse handel.
Geen van deze hervormingen had het gewenste effect. Naarmate de censuur werd versoepeld en de vertegenwoordigers van de bureaucratie openlijker begonnen te debatteren, raakten de mensen geïnspireerd door de nieuwe “openheid”. Toen de debatten van de Opperste Sovjet rechtstreeks op TV werden uitgezonden, stopten de mensen met werken om zich rond het dichtstbijzijnde toestel te verzamelen, mensenmassa’s op straat keken door de etalages van winkels. Maar ze wilden meer keuze dan alleen tussen kandidaten van dezelfde partij. Bij de verkiezingen voor de Opperste Sovjet in mei 1989 doorstreepten kiezers in het hele land alle namen van de kandidaten om te protesteren tegen het gebrek aan een alternatief. Al snel brachten de meer radicale hervormingsgezinde afgevaardigden rond Boris Jeltsin naar voren dat artikel 6 van de grondwet, waarin stond dat de Communistische Partij het recht had om alle instellingen in het land te controleren, moest worden afgeschaft.
Perestrojka bleek desastreus, althans vanuit het oogpunt van de arbeiders. De hervormingen waren, zoals men in het Russisch zegt, vlees noch vis. Door de versoepeling van de regels van het plan begonnen de directeuren van de bedrijven hun middelen af te leiden van de kernproductie. Organisaties kregen het moeilijk om aan basisbenodigdheden te komen. En hoewel directeuren nu hun productie boven het plan mochten verkopen aan wie het maar wilde kopen, was er nog steeds geen vrije markt om dit mogelijk te maken. Dit veroorzaakte reële moeilijkheden. De productiekosten van steenkool lagen bijvoorbeeld aanzienlijk hoger dan de door de staat betaalde prijs, waardoor veel mijnen geen geld hadden om de lonen te dekken.
Door de onbekwaamheid van de heersende elite had de Sovjeteconomie lange tijd te lijden gehad van tekorten. Maar tegen 1989 was de situatie catastrofaal geworden. Mijnwerkers konden zelfs geen zeep meer krijgen om te douchen. In Moskou, altijd gewend aan bevoorrechte voedselvoorraden, werd de rantsoenering van basisvoedingsmiddelen ingevoerd.
Verlies van controle
Het beleid van perestrojka bezweek onder de crisis. Het deed weinig om de verstikkende rol van de bureaucratie te verkleinen, maar het lichtte het deksel van de enorme ontevredenheid die onder de oppervlakte kookte. De gebeurtenissen begonnen uit de hand te lopen.
Begin 1986 ontplofte de kerncentrale van Tsjernobyl in Oekraïne. Terwijl de autoriteiten de omvang van de ramp trachtten te verdoezelen, stroomden duizenden vrijwilligers toe om de vlammenzee te blussen, slechts verdedigd door een fles wodka die, zo beweerden artsen, hen zou beschermen tegen de straling. Eens te meer bleek dat de Sovjetmaatschappij was gebaseerd op enorme offers van het volk, terwijl de bureaucratie bleef knoeien en stelen. In 1988 werden delen van Armenië door een aardbeving getroffen, waarbij 25.000 mensen omkwamen doordat ondermaatse gebouwen instortten en de stad Leninakan werd verwoest. Dit wakkerde de nationale kwestie in de Kaukasus aan.
Eind 1986 kwamen de eerste tekenen dat er nieuwe sociale krachten opstonden. De stad Alma-Ata werd opgeschrikt door een tweedaagse studentenopstand. De directe aanleiding was het ontslag van Dinmukhamed Konayev, hoofd van de Communistische Partij van Kazachstan (een Kazach van nationaliteit). De partij was geteisterd door een strijd tussen Konajev en zijn plaatsvervanger (ook een Kazach), die hem ervan beschuldigde hervormingen tegen te houden. Gorbatsjov besloot geen van beide partijen te steunen en benoemde in plaats daarvan een buitenstaander, een Rus. Verontwaardigd over deze beslissing zweepte Konajevs plaatsvervanger de studenten, voornamelijk Kazachen, op om te protesteren. Toen ze werden opgewacht door oproerpolitie, braken er rellen uit. De plaatsvervanger van Konajev werd in 1989 partijleider en verbood twee jaar later, tijdens de couppoging van 1991, de Communistische Partij, waarna hij president van Kazachstan werd. Zijn naam was Nursultan Nazarbaev, nadien de autoritaire president van Kazachstan.
De escalerende economische crisis, verdeeldheid binnen de heersende elite en natuur- en technologische rampen wakkerden de ontevredenheid aan. De nationale spanningen escaleerden binnen enkele maanden. De regio Nagorno-Karabach (door Stalin in 1921 arbitrair overgedragen aan Azerbeidzjan) werd de volgende brandhaard. Massale protesten van de in meerderheid Armeense bevolking, die een terugkeer naar Armenië eiste, werden door het Azerbeidzjaanse regime met harde hand onderdrukt. In 1991 brak een open oorlog uit tussen Armenië en Azerbeidzjan.
In de drie Baltische staten – Letland, Litouwen en Estland – heerste een enorme wrok tegen hun opname in de Sovjet-Unie, als gevolg van het pact tussen Hitler en Stalin. (Lenin en Trotski hadden altijd het recht op zelfbeschikking van de Baltische staten gesteund). Deze wrok, gecombineerd met de groeiende economische en sociale crisis, voedde massabewegingen die een versnelling van de hervormingen en onafhankelijkheid eisten. Begin 1990 hadden alle drie de landen zich formeel onafhankelijk verklaard.
Indien er toen een massale linkse arbeiderspartij had bestaan, zou deze de protesten tegen de Sovjet-bureaucratie hebben kunnen verenigen en een reële optie hebben kunnen bieden om ervoor te zorgen dat in de Sovjet-Unie een echte socialistische staat kon worden opgericht. Er ontwikkelde zich een massale arbeidersbeweging. Helaas was zij niet gewapend met een duidelijk programma dat deze crises kon oplossen.
De oligarchen rukken op
De massabewegingen die zich door Oost-Europa verspreidden, de groeiende onafhankelijkheidsbewegingen en het mislukte beleid van perestrojka, verergerden de economische situatie. De belastinginkomsten kelderden, het aantal fabrieken dat subsidies nodig had nam toe. De inflatie begon toe te slaan. Intussen was een deel van de heersende elite het schip aan het verlaten. Een nieuwe wet die de oprichting van coöperaties mogelijk maakt, werd gepresenteerd als een wet die het recht gaf cafés en kleine dienstverlenende bedrijven op te richten. De bureaucratie gebruikte de wet echter om coöperaties op te richten die verbonden waren aan ministeries en fabrieken om openlijk staatseigendommen te onteigenen.
Een van de beruchtste oligarchen van Rusland, Boris Berezovskii, is een voorbeeld van hoe dit proces in zijn werk ging. In 1989 sloot hij een deal met de directie van de Russische autofabriek Lada. In plaats van al zijn productie via de detailhandel van de staat te verkopen, zou deze fabriek zijn auto’s tegen een gereduceerde prijs aan hem verkopen. Hij zou ze dan doorverkopen, uiteraard tegen een hogere prijs. Binnen drie jaar had Berezovskii alleen al met deze handel een omzet van 250 miljoen dollar. De arbeiders leerden deze “ondernemers” al snel te haten.
In maart 1989 verschenen de eerste tekenen van een dreigende stakingsgolf in het Vorkuta-kolenbekken in het poolgebied. De 9e brigade van de mijn Severnaya staakte en eiste fatsoenlijke lonen en lagere productienormen. In navolging van de hervormers in Moskou eisten zij een inkrimping van het leidinggevend personeel met 40% en de herverkiezing van de technisch directeur. Er werden snel concessies gedaan, maar deze kleine staking zette de sluizen open. In juli was het hele land in de greep van een mijnwerkersstaking van een half miljoen mensen.
In Vorkuta, Novokuznetsk, Prokopievsk en Mezhdurechensk namen stakingscomités het bestuur van de steden over. De verkoop van sterke drank werd verboden en er werden organisaties opgericht om de openbare orde te handhaven. De mijnwerkers waren vooral bezorgd over hun werk en de sociale omstandigheden, waaronder slecht vervoer en huisvesting, lage lonen, slecht voedsel en het gebrek aan zeep in de douches in de mijngangen. Vanaf het begin hielden de massabijeenkomsten en stakingscomités vol dat de stakingen niet-politiek waren. Maar omdat de mijnwerkers geen eigen politiek programma hadden, was het onvermijdelijk dat andere krachten hun beweging zouden gebruiken. In Mezjoechensk ‘steunden’ de mijndirecteuren de staking, waarbij ze alleen klaagden dat sommige eisen onhaalbaar waren zolang de mijnen centraal gecontroleerd werden. De eis dat de mijnen volledige economische onafhankelijkheid zouden krijgen, met het recht om steenkool op de vrije markt te verkopen, werd al snel aan de lijst met eisen van de mijnwerkers toegevoegd.
De mijnwerkers richtten ter plekke organisaties op, maar bleken politiek onvoorbereid te zijn. De enige manier waarop zij de problemen van de late Sovjetperiode hadden kunnen oplossen was door zich te organiseren om de bureaucratie en de heersende elite omver te werpen en tegelijkertijd het staatseigendom en de planeconomie te handhaven op basis van democratische arbeiderscontrole en -beheer. Maar er was geen politieke organisatie die een dergelijk alternatief bood in de steenkoolgebieden. In plaats daarvan kwam de bureaucratie, die zelf de oorzaak van de crisis was, tussen in de door de mijnwerkers opgezette organisaties om haar eigen politieke agenda te bevorderen. Leden van stakingscomités werden meegenomen voor lange onderhandelingen, de dagelijkse eisen werden gekoppeld aan meer expliciete eisen in het belang van de mijnbesturen en zelfs het kolenministerie. In veel gevallen werden individuele stakingsleiders aangemoedigd om bedrijven op te richten (met gebruikmaking van de nieuwe wet), die uiteraard nauw werden gecontroleerd door de structuren van de staat.
Op 500 dagen naar het kapitalisme
In de zomer van 1989 werd het eerste oppositieblok in het Sovjetcongres gevormd, de Interregionale groep, onder leiding van Jeltsin. Terwijl de gebeurtenissen zich in een dramatisch tempo ontvouwden, gaven de stakingen van de mijnwerkers de arbeiders het vertrouwen dat ze konden vechten. Ondertussen riepen de Baltische staten de onafhankelijkheid uit. Een ander venijnig interetnisch conflict brak uit tussen Georgië en Zuid-Ossetië. In november 1989 werd de Berlijnse muur neergehaald. In december werden de wrede dictator Nikolai Ceausescu en zijn vrouw Elena publiekelijk geëxecuteerd tijdens de opstand in Roemenië. Deze gebeurtenissen deden de heersende elite schrikken. Zoals men in het Russisch echter zegt, had de trein het station verlaten en er was er nu geen houden meer aan.
De Interregionale groep verzette zich openlijk tegen Gorbatsjov, die klem kwam te zitten tussen de aanhangers van Jeltsin en de hardline conservatieven. Onder deze laatsten bevonden zich figuren als de beruchte “zwarte kolonels”, die pleitten voor een “Pinochet”-oplossing.
De Interregionale groep had een kleine linkervleugel, maar bestond voornamelijk uit hervormers, wier agenda markthervormingen en democratie naar westers model omvatte, ook al was dit nog niet duidelijk geformuleerd in haar programma. Het is een weerspiegeling van het verzet tegen het kapitalisme dat zelfs in dit late stadium de hervormers zelden openlijk opriepen tot het herstel ervan. Bij de mijnwerkers en andere arbeiders zou een dergelijke oproep op weerstand zijn gestuit, ook al waren sommige van hun eisen intrinsiek “pro-markt” geworden. De stemming onder de mijnwerkers was dat zij niet in een kapitalistische maatschappij wilden leven. Niettemin hadden zij het vertrouwen verloren dat het socialisme een levensvatbaar systeem was.
De Interregionale groep concentreerde zich op het afbreken van het machtsmonopolie van de Communistische Partij. In Moskou en andere steden werden massale betogingen georganiseerd om de opheffing van artikel 6 te eisen, dat uiteindelijk in het voorjaar van 1990 werd afgeschaft. Bij verkiezingen in de verschillende republieken behaalden nationalistische en pro-liberale kandidaten de meeste stemmen. In mei werd Jeltsin tot voorzitter van de Opperste Sovjet gekozen en in juni verklaarde het Russische Congres van Volksafgevaardigden, in een poging om Gorbatsjovs vast te zetten, de soevereiniteit van Rusland. De “oorlog van de wetten” begon met republieken die streden om de suprematie tegenover de regering van de Sovjet-Unie.
In augustus 1990 nam de Russische regering het “500-dagenprogramma” aan. Dit riep op tot het leggen van “de basis voor een moderne markteconomie in 500 dagen,” gebaseerd op “massale privatisering, door de markt bepaalde prijzen, integratie in het wereldeconomische systeem, een grote machtsoverdracht van de regering van de Unie naar de republieken.” Zoals het edito van de eerste editie van de Russische krant van de voorloper van International Socialist Alternative toen opmerkte: “Na 500 dagen zullen we sterven van de honger!” In juni 1991 deed Jeltsin mee aan de verkiezingen voor de Russische president en won 57% van de stemmen. Hij bekritiseerde de “dictatuur van het centrum,” maar zei niets over de invoering van het kapitalisme. Hij beloofde zelfs zijn hoofd over een spoorlijn te leggen als de prijzen zouden stijgen. Dat heeft hij natuurlijk nooit gedaan, ook al stegen de prijzen in 1992 met 2.500%.
Een halfslachtige staatsgreep
De conservatieve oppositie verdedigde geen socialisme, althans niet zoals wij dat zien. Zij verdedigden een sterke gecentraliseerde staat. Zij waren vooral boos dat de republieken zich van de Sovjet-Unie wilden losmaken en dat, als gevolg van de nieuwe “openheid”, de mensen kritiek hadden op hun bewind. Tegen de nieuwjaarsvakantie van 1990-91 gonsde het in Moskou van de geruchten over een militaire staatsgreep. De hardliners hielden zich afzijdig, hoewel de Sovjet-Unie om hen heen ineenstortte.
In maart 1991 werd een referendum gehouden waarin de vraag werd gesteld: “Acht u de instandhouding van de Unie van Socialistische Sovjetrepublieken als een vernieuwde federatie van even soevereine republieken, waarin de rechten en de vrijheid van ieder individu, van welke nationaliteit ook, volledig gewaarborgd zullen zijn, noodzakelijk?” Het referendum werd geboycot door de Baltische staten, en door Georgië, Armenië en Moldavië. Maar 70% van de kiezers in de andere negen republieken stemden voor. Het bleek echter moeilijk overeenstemming te bereiken over de exacte vorm. Er werd een nieuw Unieverdrag opgesteld. Acht republieken stemden in met de voorwaarden, terwijl Oekraïne zich afzijdig hield. Rusland, Kazachstan en Wit-Rusland ondertekenden het in augustus 1991.
Op 19 augustus 1991 werden de Moskovieten wakker door het geluid van tanks die door de straten reden. De hardliners hadden hun langverwachte staatsgreep gepleegd. Gorbatsjov, die eigenlijk op vakantie was, zou “te moe en te ziek zijn om door te gaan.” De ‘Bende van Acht’ verklaarde dat zij de staat van beleg en een uitgaansverbod invoerden en de orde herstelden met het doel “de zwarte economie, corruptie, diefstal, speculatie en economische onbekwaamheid te bestrijden.” Zij deden dit om “gunstige voorwaarden te scheppen voor de verbetering van de reële bijdrage van alle soorten ondernemingsactiviteiten die binnen de wet worden uitgeoefend.” Ze eindigden met een oproep aan “alle politieke en sociale organisaties, werkcollectieven en burgers” om hun “patriottische bereidheid te tonen om deel te nemen aan de grote vriendschap in de verenigde familie van broederlijke volkeren en de heropleving van het vaderland.”
Victor Hugo zei dat “alle krachten in de wereld niet zo machtig zijn als een idee waarvan de tijd gekomen is.” Deze staatsgreep bewees dat ook het tegendeel waar is: de grootste militaire machine kan geen regime redden waarvan de tijd voorbij is! Zelfs de tankjagers en parachutisten van de Sovjet-divisies die naar Moskou waren gestuurd, hadden geen zin in een gevecht. De tanks stopten voor rode verkeerslichten. Een buschauffeur stopte zijn voertuig bij de ingang van het Rode Plein en de tanks kwamen niet verder! Enkele minuten later bereikte de reeds protesterende bevolking het nieuws dat Jeltsin een algemene staking had uitgeroepen (een oproep die hij snel weer introk) en de mensen had gevraagd zich te verzamelen voor het Witte Huis, de zetel van de Russische regering. Binnen enkele uren waren honderdduizenden mensen op de been. Het hele land was in opstand gekomen tegen de staatsgreep. De coupplegers maakten rechtsomkeert. Eén van hen schoot zichzelf neer. Een ander verliet de politiek om een rijke bankier te worden. Gorbatsjov keerde terug naar Moskou en ontdekte dat het land dat hij ooit regeerde, niet meer bestond.
Formeel werd de Sovjet-Unie in december 1991 ontbonden. Maar dit was niet meer dan een erkenning van de realiteit. Na de staatsgreep hadden alle 15 republieken hun onafhankelijkheid aangekondigd. De snelheid van het proces van kapitalistisch herstel verschilde per republiek, maar de richting was dezelfde. De hinderpalen voor het herstel van het kapitalisme die voordien hadden bestaan, werden weggenomen. In het geval van Rusland verbood het Jeltsin-regime de Communistische Partij, zette het stappen om de oude staatsstructuur af te breken en ging het zelfs zo ver om de binnenlandse republieken van Rusland, zoals Tsjetsjenië en Tatarstan, “zoveel soevereiniteit als ze aankonden” toe te zeggen. Er werd een economische schoktherapie ingevoerd met de liberalisering van de prijzen, massale privatisering, belastingverhogingen, verlaging van de subsidies aan de industrie en besparingen op de sociale uitgaven.
Westerse adviseurs waarschuwden de regering-Jeltsin openlijk dat zij de steun van de voormalige begunstigden van de Sovjet-overheersing, dat wil zeggen de voormalige partijchefs, fabrieksdirecteuren en KGB-agenten, moest winnen door het eigendom in de nieuwe kapitalistische maatschappij aan hen over te dragen, zodat zij zich niet zouden verzetten. Zelfs de periode van hyperinflatie, die onnoemelijke ellende voor de massa’s met zich meebracht, werd door de heersende elite gebruikt om de rijkdom in eigen handen te concentreren. Het is vanaf deze periode dat de oligarchen hun obscene rijkdom vergaarden. In de Russische media werd dit openlijk het “proces van de primitieve accumulatie van kapitaal” genoemd.
Het Sovjetvolk werd voor de gek gehouden. Er werd hen verteld dat zij door de invoering van markthervormingen een levensstandaard konden bereiken zoals in West-Europa. In plaats van de bevolking te vertellen dat het de bedoeling was het kapitalisme in te voeren, werd hen verteld dat dit een strijd voor “democratie” was. Decennia later is de levensstandaard voor het overgrote deel van de bevolking aanzienlijk lager dan aan het eind van de Sovjetperiode. Democratie is er praktisch niet en de oude heersende elite, die de planeconomie te gronde had gericht, leeft nu in luxe van de voordelen van kapitalistische uitbuiting. Dit verklaart mede waarom overal in de voormalige Sovjet-Unie de arbeiders zich weer tot linkse ideeën beginnen te wenden. Voor een echte socialistische samenleving is er nood aan een planeconomie, arbeiderscontrole en -beheer en het recht op zelfbeschikking in een vrijwillige federatie van socialistische staten en internationalisme.
We leven in een tijd van crises. De gevolgen van de klimaatcrisis worden steeds meer gevoeld. Extreme weersomstandigheden zoals bosbranden, overstromingen en hittegolven doen zich steeds vaker voor en laten zien wat het verschrikkelijke nieuwe ‘normaal’ van klimaatcatastrofes betekent. Tegelijkertijd doet de heersende klasse, in regeringen en bedrijfsleven, niets. Zij hebben geen gebrek aan excuses: ‘het zou te duur zijn’. In Duitsland wordt er tegelijk in een oogwenk 100 miljard euro vrijgemaakt voor herbewapening. Het geld is er, maar het wordt verkeerd gebruikt. De tegenstrijdigheden van het kapitalisme maken duidelijk dat het allemaal gaat om de winsten en dit ten koste van ons.
Een sector waar dit heel duidelijk is in relatie tot de klimaatcrisis is de auto-industrie. Decennialang al behoren de bedrijven in de auto-industrie, samen met de olie-industrie, tot de top 10 van de 500 machtigste bedrijven. Zij buiten werknemers, landen en het milieu op vele manieren uit. Ze bepalen hoe mensen zich verplaatsen, wegen domineren steden en het landschap. 25 procent van de CO2-uitstoot is afkomstig van vervoer, voornamelijk van individueel vervoer. Uit een studie is bovendien gebleken dat luchtverontreiniging door uitlaatgassen van voertuigen verantwoordelijk is voor honderdduizenden vroegtijdige sterfgevallen per jaar. De daarmee samenhangende wereldwijde gezondheidskosten bedroegen in 2015 ongeveer 1 biljoen dollar. Wereldwijd zijn ongeveer 10 miljoen jobs afhankelijk van de auto-industrie, wat neerkomt op 5% van alle jobs in de wereld. Volgens de Internationale Arbeidsorganisatie zijn er voor elke directe jobs in de sector nog eens vier indirecte.
Decennialang heeft de auto-industrie aangevoerd dat omschakeling naar klimaatvriendelijke productie minder winst betekent en dus jobs zal kosten. Daarmee spelen ze klimaat tegen jobs uit, en proberen ze de arbeidersklasse en de klimaatbeweging te verdelen. Maar al voor Covid-19 ging de auto-industrie in 2019 in crisis en bedrijven snijden al jaren in de jobs om hun winsten op te drijven. In deze context werd de rol van klimaatverandering gebruikt als een excuus om de anti-arbeidersstrategie van de bazen te verbergen.
Vandaag haasten autofabrikanten zich om elektrische auto’s en andere voertuigen te produceren. Zij doen dit niet voor het klimaat. De redenen zijn eenvoudig: aan de ene kant hebben ze een nieuwe afzetmarkt nodig. De markt voor de verbrandingsauto is zo goed als verzadigd, en een nieuwe technologie die massaal door regeringen wordt gesteund, levert veel meer winst op. Nu China de elektrische auto massaal promoot, volgt de lobby van de auto-industrie in Europa en de VS dit voorbeeld om bij te blijven. Het gaat niet om het klimaat, het gaat om winst.
De elektrische auto heeft een grotere CO2-voetafdruk dan de verbrandingsmotor wanneer hij de fabriek verlaat, om nog maar te zwijgen van de vraag hoe de elektriciteit wordt geproduceerd die nodig is voor het opladen. De e-auto heeft minder onderdelen en minder werkstappen nodig. Onder het kapitalisme betekent dat minder jobs en dus meer winst voor de bedrijven. De massaal gepromote e-auto beantwoordt geen van de dringende vragen, noch op vlak van jobs, noch voor het klimaat.
Wie bepaalt wat er geproduceerd wordt en hoe kan een transitie van productie eruit zien?
Zoals vaak kunnen we ook op dit vlak iets leren uit de geschiedenis. In januari 1976 publiceerden arbeiders van Lucas Aerospace in Groot-Brittannië een Alternatief Plan voor de toekomst van hun bedrijf. In de jaren zeventig telde Lucas Aerospace 18.000 werknemers, verdeeld over 17 vestigingen in het Verenigd Koninkrijk. De helft van de productie ging naar defensiecontracten.
Het Lucasplan kwam tot stand in een tijd van vakbondsactivisme, vaak onder arbeiders die hun jobs verdedigden tegen besparingen, ‘afslankingsprogramma’s’, ‘rationalisering’, enz. In 1971 bezetten de arbeiders van Upper Clyde Shipbuilders (UCS) in Glasgow hun werf, terwijl ze doorgingen met de productie van schepen. Dit had een krachtig effect op vakbondsactivisten. Er was een golf van fabrieksbezettingen in machinefabrieken in Noord-Engeland. In 1972 volgde er een mijnwerkersstaking, gevolgd door een tweede in 1974, die in feite een einde maakte aan de Tory-regering van Heath. De militante arbeiders van Lucas Aerospace, die al eerder hadden gestaakt over de lonen, hoopten dat de komende Labourregering het probleem van het jobverlies zou oplossen door het bedrijf in publieke handen te nemen, waardoor het bedrijf andere prioriteiten zou stellen en een breder scala aan producten kon ontwikkelen.
In november 1974 had de syndicale delegatie een ontmoeting met Tony Benn, minister van Industrie in de Labour-regering. Ze eisten dat de voorgenomen nationalisatie van de lucht- en ruimtevaartindustrie ook Lucas Aerospace zou omvatten. Het ging om een golf van kapitalistische nationalisaties, waaronder British Shipbuilders en British Leyland, die het grootste deel van de Britse auto-industrie omvatte. Deze stonden allemaal onder druk van een sterkere vakbeweging. Lucas Aerospace werd echter weggelaten uit het nieuw gevormde British Aerospace in 1977. Benn daagde de syndicale delegatie uit om met een alternatieve strategie voor het bedrijf te komen. De delegatie ging daarop in. In 1976 werd het Alternatief Plan voorgesteld.
De Financial Times beschreef het Lucas Plan als “één van de meest radicale alternatieve plannen die ooit door werknemers voor hun bedrijf zijn opgesteld.”
Wat maakte het plan zo radicaal?
Eerst en vooral vroeg de syndicale delegatie aan alle personeelsleden om ideeën. De arbeiders van Lucas Aerospace kwamen met niet minder dan 150 ideeën voor producten, waarvan vele zeer innovatief waren en waaronder enkele die het kapitalisme in meer dan vijftig jaar tijd duidelijk heeft laten liggen en die nu pas onder druk van de klimaatcrisis volledig worden ontwikkeld, zoals warmtepompen, windturbines en alternatieve vervoerssystemen zoals voertuigen die zowel op de weg als op het spoor rijden. Vele andere werden specifiek gegroepeerd onder de noemer van energiebesparende apparaten die vandaag een hoge prioriteit zouden hebben.
Ten tweede concentreerden de arbeiders zich op het idee van “maatschappelijk nuttig werk.” In de mediacampagne die gepaard ging met de lancering van het 6-delige plan stelden zij straaljagers tegenover dialysemachines, waarbij zij de frustratie benadrukten van een beroepsbevolking die betrokken was bij het maken van machines om mensen te doden, terwijl zij machines hadden kunnen maken om mensen in leven te houden. Op die manier vestigden zij de aandacht op de asociale prioriteiten van een op winst gebaseerd systeem.
Ten derde stelden de activisten die verantwoordelijk waren voor de totstandkoming van het plan zich steeds meer vragen over de aard van het werk in een kapitalistische economie en benadrukten zij de noodzaak om de vervreemding van de beroepsbevolking te overwinnen door samenwerking van technisch, werkvloer- en administratief personeel en door het werk te reorganiseren in minder hiërarchische teams die scheidslijnen overbrugden tussen theoretische expertise en de ondergewaardeerde kennis van de werkvloer.
Tony Benn, die belangstelling had getoond voor het Lucasplan en later zou uitgroeien tot een leidende figuur van de linkerzijde van de Labourpartij, was ondertussen overgeplaatst naar een ander ministerie. De vakbondsbureaucratie stond niet te springen om het plan te promoten, aangezien het van de arbeiders zelf afkomstig was en zowel de traditionele afbakeningen als het beheersrecht van het management in twijfel trok, een beleid dat vaak door de delegees werd aangevochten maar door de bureaucraten werd verdedigd.
Lucas Aerospace werd buiten de genationaliseerde British Aerospace gehouden, maar het hele bedrijf werd in 1980 door de nieuwe Tory regering geprivatiseerd. Dit was onderdeel van de lancering van het neoliberalisme en de aanvallen op vakbonden en de rechten van werknemers onder Thatcher.
Als de Labour en de vakbondsleiders hun taak serieus hadden genomen, en tenminste de arbeiders en hun vakbondsmensen hadden gesteund in hun pogingen om de productie opnieuw vorm te geven, dan had dat een echte impuls voor de beweging kunnen betekenen. Het Lucasplan was niettemin een katalysator voor ideeën over de democratisering van de technologische ontwikkeling in de samenleving en zorgde voor een brede discussie en veel enthousiasme onder de werkende klasse.
Het Lucasplan was een uitstekend voorbeeld van hoe tot omschakeling van de productie kon worden besloten. Het had ook in Duitsland effect. De vakbond IG Metall nam het idee van het Lucasplan over bij Blohm & Voss Hamburg en richtte de eerste werkgroep voor alternatieve productie op in de door de scheepswerfcrisis geteisterde kustregio. Tegen eind 1983 waren ongeveer 40 dergelijke bedrijfswerkgroepen opgericht, niet alleen in de scheepsbouw en de defensie-industrie. De eisen gingen verder en omvatten een herstructurering van de besluitvormingsstructuren van de ondernemingen. Ook in Duitsland waren noch directie noch regering enthousiast over de plannen van de arbeiders. Net als bij het Lucasplan werd al snel duidelijk dat de doelstellingen van de werkgroepen niet alleen op bedrijfsniveau konden worden bereikt.
Er was steun van een brede vredesbeweging, maar toch kreeg de benadering van reconversie van de productie weg van bewapening niet de overhand, gezien de prioriteiten van de heersende klasse. De eis van bedrijfsoverkoepelende werkgroepen werd niet ingewilligd, deels omdat de IG Metall deze niet coördineerde. De vakbondsleiders concentreerden zich op de traditionele, conventionele collectieve onderhandelingen en het corporatistische crisisbeleid.
Bedrijfsvoering bestaat niet enkel uit het nemen van beslissingen over het assortiment van producten, maar ook uit het uitoefenen van de macht over de productiemiddelen. Zolang daar niet aan geraakt wordt en ze in private handen blijven, zullen we in de huidige productiewijze blijven die gebaseerd is op uitbuiting.
Er zijn enkele sleutelelementen nodig voor een geslaagde transitie. Hieronder gaan we daarop in.
Terugvechten
Het Lucasplan was een reactie op de aankondigingen van het management dat duizenden jobs in de verwerkende industrie zouden worden geschrapt als gevolg van industriële herstructurering, internationale concurrentie en technologische verandering. In plaats van ontslagen pleitten de arbeiders voor hun recht op sociaal nuttige productie. Voor het eerst werd een vakbondsstrijd om jobs te redden gekoppeld aan een strijd om een nieuw productengamma te ontwikkelen.
Een soortgelijke situatie doet zich vandaag onder meer voor in de automobielindustrie, waar al sinds 2019 jobs worden geschrapt en productielocaties worden gesloten. Ook hier rijst de vraag: hoe kunnen jobs behouden blijven en hoe kan er klimaatvriendelijk geproduceerd worden?
De vakbond IG-Metall in Duitsland verwacht dat ongeveer 400.000 van de huidige 1 miljoen jobs in Duitsland zullen worden geschrapt. Maar de antwoorden van de vakbondsleiders zijn al even misleidend als de strategie van de bedrijven. Terwijl de bazen besloten de productie om te schakelen naar de elektrische auto, waarbij ze het klimaat gebruiken om te verhullen dat ze het doen om winst te maken, proberen de vakbondsleiders de status quo te verdedigen door locatiebescherming en het aanvaarden van lagere lonen en jobverlies. In plaats van de ‘regels van het kapitalisme’ te aanvaarden, moeten de vakbonden en vooral de arbeiders een plan ontwikkelen over hoe de productie kan worden overgeschakeld. Dat is de enige manier om het milieu en de werkgelegenheid te redden.
Het moet een collectieve beslissing zijn over wat en hoeveel er geproduceerd wordt, te beginnen met de arbeiders in de fabriek met de know-how en vaardigheden en de gemeenschappen waar ze deel van uitmaken. Dit was de kern van het Lucasplan. Terecht streden de arbeiders voor hun recht op maatschappelijk nuttige productie, in plaats van te produceren voor het leger. Produceren wat nodig is moet de norm zijn, niet de uitzondering. De productie moet in dienst staan van de behoeften van de samenleving.
Ook vandaag roert het verzet zich al: in München wordt een Bosch-fabriek gesloten die vooral onderdelen voor dieselmotoren produceert. Klimaatactivisten toonden zich solidair met de arbeiders en samen streden ze tegen de sluiting van de fabriek en eisten ze een verandering van productie. Zo kan een gezamenlijke strijd voor jobs en klimaat eruit zien.
De directie argumenteerde, zoals zo vaak, dat een verandering van productie te duur is. Maar tijdens de Covid-pandemie schakelden Seat, GM en Ford hun productie praktisch van de ene dag op de andere over. Op de assemblagelijnen waar anders chassis werden vervaardigd, werd nu beademingsapparatuur voor de ziekenhuizen gemaakt. In de Tweede Wereldoorlog schakelde de Cadillac-fabriek in Detroit in 55 dagen over van luxe auto’s op tanks. Als de klasse die de productie controleert beslist, gebeurt het. Nog een goede reden voor arbeiders om de productie te bepalen. De know-how van de arbeiders maakt het mogelijk.
Een beweging opbouwen
De delegees van Lucas raadpleegden hun eigen leden, maar daar bleef het niet bij. In de loop van een jaar hebben ze hun plan opgebouwd op basis van de kennis, vaardigheden, ervaring en behoeften van de arbeiders en de gemeenschappen waarin ze leefden. Door hun argumenten te promoten, trokken de delegees van Lucas arbeiders uit andere sectoren, activisten uit de gemeenschap, radicale wetenschappers, milieuactivisten en links aan. Het Plan werd symbool voor een beweging van activisten die zich inzetten voor innovatie ten behoeve van sociaal gebruik in plaats van private winst. De syndicale delegaties begonnen niet alleen op verschillende sites een netwerk te vormen, maar ook in verschillende sectoren en zelfs in andere landen.
De delegees bij Lucas hebben nooit de illusie gekoesterd dat het bedrijf het plan zou uitvoeren. Net als in Duitsland werd het heel duidelijk dat dit niet alleen op bedrijfsniveau kon worden bereikt. Het is van cruciaal belang om andere bedrijven te benaderen, met concrete eisen, en tegelijkertijd een arbeidersbeweging op te bouwen en te organiseren die in staat is om de eisen uit te voeren tegen de wil van regeringen en bedrijfsdirecties in.
De klimaatbeweging van vandaag is jong en militant, en zich bewust van de urgentie om tegen klimaatverandering te strijden. De beweging is erin geslaagd om het klimaatprobleem op een effectieve manier in de publieke belangstelling te brengen. De oproepen van de beweging aan regeringen die vastzitten aan kapitalistische winsten zullen niet slagen. Na twee jaar demonstreren en klimaatstakingen komt de heersende klasse niet verder dan ‘blah, blah, blah’.
Arbeiders en milieuactivisten moeten een strijdbare klimaatbeweging organiseren en opnieuw opbouwen, een beweging die nauw verbonden is met de arbeiders- en vakbondsbeweging. Een verenigde strijd zou de transitie naar klimaatvriendelijke productie verbinden met de strijd voor klimaatrechtvaardigheid.
Stel je een klimaatbeweging voor waaraan arbeiders niet alleen individueel maar georganiseerd deelnemen. Een beweging waarbij de werkenden de klimaatstakingen van jongeren vervoegen door te staken voor klimaatbescherming, groene banen, hogere lonen en betere arbeidsomstandigheden? Dat zou de grote vervuilende bedrijven hard raken in hun portemonnee.
De cijfers zijn bekend. Een 40-daagse staking bij General Motors in de VS tegen een fabriekssluiting in 2019 kostte het bedrijf 2 miljard dollar. Deze staking illustreerde dat de arbeidersklasse de macht van elk groot bedrijf kan aanvechten en winnen als we ons organiseren en terugvechten. De beweging heeft duidelijke eisen, democratische structuren en een strategie nodig om te winnen.
Strijd voor arbeiderscontrole
Het Lucasplan toonde aan de hele wereld de vaardigheid, kennis, vindingrijkheid en creativiteit van de arbeidersklasse. Het Plan in het Verenigd Koninkrijk, evenals de benadering ervan in Duitsland, mislukte vanwege de beperkingen van de bestaande productieomstandigheden. Het management en de regeringen verhinderden de plannen van de arbeiders en er was een gebrek aan steun van de vakbondsleiding voor de strijd van hun eigen leden. De wortel van de tegenstrijdigheid ligt in de eigendomsverhoudingen: wie de productiemiddelen bezit, beslist. Een fundamentele verandering in de productie kan alleen worden bereikt door de eigendomsverhoudingen en de vraag wie de productie bezit en controleert, te veranderen.
Bij gebrek aan enig vooruitzicht op nationalisatie begonnen de Lucas-arbeiders andere wegen te verkennen rond het concept van arbeiderscontrole. Dit was een periode van ideologische gisting in de vakbonds- en arbeidersbeweging, en ook van veel verwarring. De reële macht die de arbeiders uitoefenden via de delegees, vaak met enige controle over de productiesnelheden, leek uitzicht te bieden op een langdurige en zelfs permanente uitdaging voor het recht van de directie om te sturen. Er waren tal van pamfletten en voorstellen voor arbeiderscontrole of, in een gematigder formulering, ‘industriële democratie’. Onder vakbondsactivisten waren er wijdverbreide syndicalistische opvattingen. Men maakte zich bijvoorbeeld illusies over het “socialistische zelfbeheer” dat in Joegoslavië onder Tito en Djilas werd toegepast en waarbij de arbeiders invloed konden uitoefenen op de besluiten van de directie en een deel van de opbrengst van de fabriek ontvingen.
Marxisten merkten echter steeds op dat beslissingen over producten en productiemethoden steeds ondergeschikt blijven aan het winstbejag zolang de productiemiddelen in private handen zijn. De werkelijke verwezenlijking van de zeggenschap van de arbeiders kan alleen plaatsvinden op basis van de sociale eigendom van de productiemiddelen, met een arbeidersbeheer in de gehele maatschappij, met inschakeling van werklozen, jongeren, gepensioneerden, enz.
Wat de auto-industrie betreft, is de overgang naar de e-auto niet het antwoord. Er is nood aan een geheel nieuw concept voor het openbaar vervoer. Massale uitbreiding en verbetering van gratis openbaar vervoer, autodelen, eventueel beperkt tot e-auto’s, openbare e-bikes, volledige elektrificatie van de spoorwegen, enzovoort, aangedreven door elektriciteit uit hernieuwbare bronnen, niet uit fossiele brandstoffen of kernenergie. Deze verandering zal goede, zekere en lonende jobs opleveren, en tegelijkertijd milieuvriendelijke mobiliteit creëren en de vervuiling drastisch verminderen. Deze transitie zal alleen mogelijk zijn als de industrie in publieke handen is, gecontroleerd en bestuurd door de werkenden en de gemeenschap. Dat geldt voor de automobielindustrie, net als voor elke andere belangrijke sector van de economie.
Door de eigendom van de productiemiddelen te veranderen, dagen we het kapitalisme zelf uit. Zoals Marx opmerkte: “Op een bepaalde trap van hun ontwikkeling raken de materiële productiekrachten van de maatschappij in tegenspraak met de bestaande productieverhoudingen, of, wat slechts een juridische uitdrukking voor hetzelfde is, met de eigendomsverhoudingen, waarin zij zich tot dusver hadden bewogen. Van vormen waarin de productiekrachten tot ontwikkeling kwamen, slaan deze verhoudingen om in ketenen daarvan. Dan breekt een tijdperk van sociale revolutie aan. Met de verandering van de economische grondslag wentelt zich — langzaam of snel — de gehele reusachtige bovenbouw om.” (Marx, Voorwoord bij de Kritiek van de Politieke Economie, 1859)
De arbeidersklasse is de enige kracht in de maatschappij met de macht om het kapitalistische systeem omver te werpen en te vervangen door een democratisch geplande socialistische economie. De enige manier om de ergste gevolgen van de klimaatverandering af te remmen en een begin te maken met het terugdraaien van de schade die al is aangericht, is het opbouwen van een onafhankelijke massabeweging van arbeiders en jongeren die strijden voor een socialistische transformatie van de samenleving, een die de werkelijke behoeften van mensen, de planeet en al het leven centraal stelt.
Eerder deze zomer was het net 100 jaar geleden dat de Ierse burgeroorlog uitbrak. De Britse premier dreigde toen met een ‘vreselijke oorlog’ als het Anglo-Iers Verdrag niet werd ondertekend. Het verdrag werd ondertekend waardoor 26 zuidelijke Ierse graafschappen een beperkte vorm van onafhankelijkheid kregen. De ‘vreselijke oorlog’ kwam er toch, alleen werd hij uitgevochten door mannen in groene Ierse uniformen in plaats van in Brits kaki. Een dossier over deze periode van revolutionaire omwentelingen door Manus Lenihan.
Honderd jaar geleden was de stad Tipperary het toneel van een conflict. Het was een klassenstrijd, geen strijd over het Verdrag. Vierhonderd arbeiders van een zuivelfabriek legden het werk neer uit protest tegen een loonsverlaging. Ze bezetten hun werkplaats, hesen de rode vlag en riepen een ‘sovjet’ uit. Ze namen 42.000 pond van de bank in beslag en legden de hand op de voorraad steenkool van een plaatselijke aristocraat om de gasfabriek van de stad van brandstof te voorzien. (1)
In augustus 1922 nam het Nationale Leger (NA), dat voor het Anglo-Iers Verdrag was, de stad Tipperary in na zware gevechten met tegenstanders van het verdrag. Het NA, de nieuwe strijdkrachten van de Ierse Vrijstaat, maakten een einde aan de sovjetbeweging in de stad. Het deed hetzelfde in de rest van het land naarmate het terrein veroverde. (2) De tegenstanders van het verdrag, in het bijzonder de meerderheid van het Iers Republikeins Leger (IRA), brandden de zuivelfabriek af voordat ze zich terugtrokken. De militante arbeiders werden hierdoor werkloos.
Deze plaatselijke gebeurtenis stelt in zekere zin de burgeroorlog in het klein voor. Bij de voorstanders van het verdrag is er onderdrukking in het belang van de rijken. Bij de tegenstanders is er hardnekkig verzet, maar een totaal gebrek aan strategie, wat leidt tot destructieve acties. De georganiseerde arbeidersbeweging toonde ondertussen een enorme kracht en potentieel. De arbeidersbeweging werd echter jarenlang door haar leiding in de steek gelaten. Tijdens en na de burgeroorlog werd de arbeidersbeweging verslagen door het geweld van de voorstanders van het verdrag.
In het conflict verloren ongeveer 1500 mensen het leven, nadat in de strijd van de jaren 1916-1921 ook al enkele duizenden doden vielen. Voor velen was de burgeroorlog een bijzonder deprimerende en verwarrende periode. Waarom was dit nodig? Hoe konden voormalige kameraden zich tegen elkaar keren? We proberen in dit artikel deze vragen te beantwoorden vanuit een socialistisch perspectief.
Hoe het Britse Rijk de burgeroorlog uitlokte
De Britse regering was geen neutrale, eerlijke bemiddelaar in de burgeroorlog. Het Britse imperialisme was rechtstreeks verantwoordelijk voor de burgeroorlog.
Tegen 1921 was de onafhankelijkheidsstrijd op een dood punt aangeland. Er was een enorm potentieel voor een beweging van de arbeidersklasse en de armen waarin socialisme en nationale bevrijding met elkaar verbonden waren. Dit zou de arbeidersklasse en de arme protestanten in het noorden hebben kunnen aanspreken. In plaats daarvan bood Sinn Féin een onafhankelijk kapitalistisch Ierland dat de kerk en de rijkere klassen aansprak. De leiding van de arbeidersbeweging deed een stap terug en liet hen het voortouw nemen, in plaats van moedig een alternatief aan te bieden. Sinn Féin vocht voor dit programma met een guerrilla- strategie die, hoewel heldhaftig, op zichzelf geen kans op succes had.(3)
Dit schiep de voorwaarden voor een burgeroorlog tussen degenen die bereid waren het Anglo-Iers Verdrag te ondertekenen en degenen die meenden dat de strijd nog niet was voltooid. Er volgde een gespannen periode, met schietpartijen en honderden gewapende overvallen. Vanaf april bezetten de tegenstanders van het verdrag de Four Courts, het belangrijkste gerechtsgebouw van Dublin.
Tussen de ondertekening van het verdrag en het uitbreken van de oorlog lagen echter meer dan zes maanden. Oorlog was niet onvermijdelijk en de breuk was gedeeltelijk geheeld. Door onderhandelingen werd een veldslag in de stad Limerick afgewend. In mei sloten de twee fracties een pact. In juni namen ze met een gezamenlijke lijst deel aan de verkiezingen en ze kwamen op voorhand overeen een gezamenlijke regering te vormen. Enkele dagen later brak de burgeroorlog uit.
De Britse regering beschouwde het pact als een ‘schande’ en een ‘farce’. Telkens de politici van de Vrijstaat probeerden vrede te sluiten met de tegenstanders van het verdrag, werden ze als stoute schoolkinderen naar Londen ontboden waar ze dagenlang de les gespeld werden door Churchill, Lloyd George en co. De toon van de Britse politici was “ernstig en zelfs dreigend” toen het ging over grensschermutselingen tussen de Vrijstaat en Noord-Ierland. Ze hadden wel lef. Britse troepen waren in Noord-Ierland verantwoordelijk voor een golf van sektarisch geweld, wat bekend staat als de ‘Eerste Troubles’. Elders wordt daar dieper op ingegaan. (4)
Nu de bezetting van de Four Courts aansleepte, drong Churchill erop aan dat de Vrijstaat “zich moest laten gelden of moest verdwijnen om plaats te maken voor een andere vorm van controle.” (5) Dit was een impliciet dreigement om Ierland opnieuw binnen te vallen. Bij andere gelegenheden stond hij op in het parlement en dreigde met oorlog.
Churchill was niet alleen bezorgd over de Four Courts, maar ook de klassenstrijd en landstrijd in Ierland, die hem deden denken aan de Franse Revolutie.(6) Een hardere vleugel van de voorstanders van de Vrijstaat was het daarmee eens en waarschuwde dat “rode elementen voordeel uit de situatie probeerden te halen.”(7)
Maandenlang hadden de Britse troepen zich geleidelijk teruggetrokken uit Ierland. Maar als reactie op het pact tussen de voor- en tegenstanders van het Verdrag schortte het Britse leger de terugtrekking op en dreigde het met oorlog. Tot december 1922 verbleven er in Dublin nog 5.000 Britse soldaten in kazernes.
Op 22 juni – zeer kort na de verkiezingen, terwijl het pact nog van kracht was – schoten twee losgeslagen IRA-leden in de straten van Londen generaal Henry Wilson dood. De Britse regering beweerde over bewijzen te beschikken dat de schutters bevelen uitvoerden die van de Four Courts afkomstig waren. Dit was een nuttige leugen. De Britse regering gaf de 5000 Britse soldaten in Dublin de opdracht de Four Courts in te nemen met tanks, vliegtuigen en artillerie.
Generaal MacReady oordeelde dat de politici de kluts kwijt waren. Hij stelde de uitvoering van dit bevel uit. In die tijd gaven de voorstanders van het verdrag toe aan de druk van Londen en ze vielen de Four Courts zelf aan, waarbij ze hun eigen hoofdstad met Britse kanonnen beschoten. Toen een granaat een munitieopslagplaats trof, steeg er een grote stofwolk op boven de kades van Dublin.
Er was zeker kans op het uitbreken van een burgeroorlog. De Britse regering had er echter alles aan gedaan om het ontvlambaar materiaal hiervoor op te stapelen. Vervolgens stak ze een lucifer aan met de dreiging om die op het ontvlambaar materiaal te laten vallen. De burgeroorlog was net als de kanonnen die het vuur op de Four Courts openden een afscheidscadeau van het Britse Rijk.
Van straatgevechten tot guerrillastrijd
De oorlog verliep in drie fasen. Eerst was er een week van straatgevechten in Dublin. Anti-verdragstroepen namen verschillende gebouwen in de stad in. De troepen van de Vrijstaat verpletterden ze één voor één. Het lijkt erop dat de tegenstanders van het verdrag hoopten dat hun kameraden in andere delen van het land naar Dublin zouden komen om hen te redden, maar dit was geen ernstig plan omdat zij niet over de capaciteit beschikten om het uit te voeren.
De tweede fase bestond uit zes weken van conventionele oorlog in juli en augustus. In het begin verdreef de anti-verdragszijde het Nationale Leger uit gebieden als de ‘Munster Republiek’. Maar het NA beschikte over pantserwagens, artillerie, mitrailleurs en een kleine luchtmacht, allemaal geleverd door de Britse staat. Ze voerden zelfs landingen uit langs de kust. Zonder kaarten, met het dreigement de burgerpiloot neer te schieten, de voorwaarden van het Anglo-Iers verdrag overtredend, en onder andere gebruik makend van de Helga (die in 1916 Dublin had beschoten), organiseerden ze de landing van 456 troepen en een zwaar kanon in de buurt van Cork. (8) In tegenstelling tot deze stoutmoedigheid en dit initiatief, was de IRA verward, passief en defensief. Op 19 augustus was de IRA verdreven uit elke stad en elk dorp. Daarop gaf de IRA-leiding opdracht om over te schakelen op guerrillastrijd.
De derde fase was een guerrillaoorlog die duurde van augustus 1922 tot mei 1923. Deze fase eiste minder levens dan de vorige twee maar wierp een lange schaduw. De hardliners hadden nu de leiding in de Vrijstaat. President WT Cosgrave wees alle vredesvoorstellen af omdat zijn doel was de anti-verdragstroepen uit te roeien. In mei 1923 had hij zijn doel bereikt: er waren minder dan 20 actieve IRA-leden over in Dublin, samen met verspreide groepen van 10-15 IRA-leden die zich verborgen hielden in de rotsen langs de westkust. De oorlog eindigde niet met een verdrag of een vredesproces, maar met een bevel aan de overgebleven guerrillastrijders om ‘de wapens neer te leggen’.
Terreur
De Vrijstaat had de eerste zes maanden van 1922 besteed aan de opbouw van een nieuw leger. Voormalige IRA-elementen vormden slechts een klein onderdeel van het nieuwe NA. Voor het grootste deel bestond het nieuwe leger uit veteranen van de Eerste Wereldoorlog en uit werkloze arbeiders. Twaalf shilling per week plus kost en inwoning maakten een enorm verschil tijdens de werkloosheidscrisis van die tijd.
Tegen eind augustus had de Britse regering 27.000 geweren, honderden machinegeweren en duizenden granaten geleverd. Men kan zich afvragen wat het effect van de oorlogsinspanningen van de Vrijstaat zou geweest zijn zonder die Britse ondersteuning.
Het vroege nationale leger was ongedisciplineerd, slordig, muitend en geplaagd door drank en geslachtsziekten. Het werd meer opgehouden door slechte verbindingen en transport dan door vijandelijk verzet.
De civiele leiders van de Vrijstaat waren erop gebrand de anti-verdragstroepen uit te roeien. Maar de militairen waren minder oorlogszuchtig. De manschappen schoten vaak over de hoofden van de ‘vijand’ heen. NA-officieren voerden ongeoorloofde onderhandelingen. Er was zelfs een ‘Neutrale IRA’ die 20.000 leden claimde en opriep tot een vredesconferentie.
Veel NA-eenheden kregen echter een reputatie van wreedheid en misbruik, vooral naarmate de oorlog voortduurde. De Dublin Brigade onder leiding van Paddy O’Daly richtte de beruchtste slachtpartijen van de oorlog aan. Dit gebeurde bij Ballyseedy, Cahirciveen en Killarney in County Kerry. Ze bonden gevangenen vast en lieten mijnen onder hen ontploffen, achttien gevangenen kwamen zo om. Er waren andere, minder bekende wreedheden. Drie officieren, waaronder naar verluidt O’Daly zelf, ontvoerden en martelden bijvoorbeeld twee jonge vrouwen in Kerry. Blijkbaar was dit een represaille tegen hun vader, een plaatselijke arts, die zijn bezorgdheid had geuit over het gedrag van de NA-soldaten. (9)
In de herfst van 1922 begon de Vrijstaat met het uitvoeren van executies zonder vorm van proces. De Vrijstaat zou beweren dat de executies ‘onvermijdelijk waren als Ierland gered moest worden van de dreiging van het bolsjewisme’ en dat ze ‘vele levens hebben gered en het conflict hebben verkort’. De minister van Veiligheid, Kevin O’Higgins, drong erop aan dat er in elk graafschap executies moesten plaatsvinden. WT Cosgrave zei dat hij bereid was tienduizend mensen te doden.(10) Aan het eind van de oorlog hadden de troepen van de Vrijstaat 81 van hun voormalige kameraden geëxecuteerd.
Deze campagne van staatsterrorisme nam ook andere vormen aan. Een onbekend aantal mensen werd ontvoerd, gemarteld en vermoord door de CID (Criminal Investigations Department). In oktober 1922 bijvoorbeeld dumpten zij de gemartelde lichamen van drie tienerjongens in het westen van Dublin. Twaalfduizend mensen werden in de loop van de oorlog geïnterneerd, en het werd de pers verboden verslag te doen van de wreedheid en de ellende die zij in de kampen vaak moesten doorstaan.
Dit schrikbewind reikte tot op de werkplek: Christy Ferguson, een 18-jarige ketelmaker in de fabriek Inchicore, schreeuwde op zijn werk: ‘Leve de republiek’. Hij werd naar een barak gebracht. Daar werd hij door een officier geslagen, terwijl hij voor het vuil van de straat werd uitgemaakt. De officier schoot met een pistool net naast het hoofd van Ferguson en gooide hem in een afgezonderde cel waar hij dagenlang in eenzame opsluiting zat. (11)
Ondertussen probeerde de IRA een guerrillaoorlog te voeren zonder steun van de bevolking. De IRA financierde zichzelf met gewapende overvallen en verklaarde dat spoorwegarbeiders militaire doelen waren. Er zijn genoeg gedocumenteerde voorbeelden van IRA-leden die tegen het verdrag waren en wreedheden begingen. Zij hielpen de bazen bij het onderdrukken van vele stakingen, onder meer met geweerstoten, waarschuwingsschoten en de dreiging van bajonetten. (12)
Arbeidersbeweging
Aan het begin van dit artikel beschreven we de macht van de arbeiders in de stad Tipperary. De zuivelfabriek in Tipperary was slechts één van de 100 zuivelfabrieken die toen tijd bezet werden. (13) Dit geeft een idee van de enorme omvang van de arbeidersbeweging tussen 1918 en 1923.
Het jaar dat aan de burgeroorlog voorafging was er één van relatieve vrede, en een opmerkelijke periode waarin politie, rechtbanken en leger niet functioneerden. De liquidatie van de koloniale staat leidde niet tot een Mad Max-situatie, maar tot een opleving van collectieve actie door arbeiders en arme boeren. In 1922-1923 bereikte de eeuwenlange strijd om het land een nieuw hoogtepunt. Degenen die achterop waren geraakt door de gedeeltelijke hervorming die in de landoorlog was gewonnen, grepen nu hun kans om hun achterstand in te halen. Er vonden landconfiscaties en verbrandingen van landeigendommen plaats.
Deze jaren waren ook een hoogtepunt van de betrokkenheid van vrouwen bij politiek activisme. Dit kwam zelfs tot uiting tijdens de tragedie van de burgeroorlog. Driekwart van de IRA verwierp het Verdrag. Maar bij de Cumann na mBan (de vrouwelijke hulporganisatie van de IRA) was het resultaat nog duidelijker: 12.000 leden, of 86% van de leden, waren tegen het Verdrag. Zij zouden vervolgens deelnemen aan de burgeroorlog, te maken krijgen met internering en deelnemen aan hongerstakingen. Volgens prominente voorstanders van het Verdrag waren deze vrouwen ‘geen normale wezens, met een normale menselijke mentaliteit’. Zij werden tot zondebok gemaakt voor het uitbreken van de oorlog. (14) Met al dit misbruik is het geen verrassing dat vrouwen decennia lang na de burgeroorlog nauwelijks in de Ierse politiek te zien waren.
Tegen 1922 had de Labour-leiding vele kansen gemist om het voortouw te nemen en de onafhankelijkheidsstrijd te inspireren met een socialistisch programma. Toen Thomas Johnson gevraagd werd naar de bezettingen in de zuivelfabrieken, was zijn antwoord typerend: “Labour [heeft] er niets mee te maken en [heeft] geen algemene politiek van die aard.” (15) Niet lang daarvoor had Johnson nog gepleit voor een Ierse Sovjetrepubliek; nu kon hij het niet opbrengen om een Sovjet-zuivelfabriek te steunen.
Met zo’n ingewikkelde situatie en zo’n slechte leiding vertoonde de basis van Labour tekenen van verwarring en uitputting. Maar de arbeidersbeweging bezat nog steeds een enorme kracht.
Binnen de arbeidersbeweging heerste een sfeer van vastberaden verzet tegen de Vrijstaat, maar dit is moeilijk te kwantificeren. Eén indicatie, misschien een verwarde en tegenstrijdige, is de grote minderheid die op het congres van Labour en de vakbonden op 18 februari voor een boycot van de parlementsverkiezingen van 1922 stemde. (16) Bij de verkiezingen zelf toonde Labour een enorm potentieel toen het in 18 districten opkwam, 17 zetels won en de 18de met slechts 13 stemmen miste. (17)
Een voorbeeld van zowel de sterktes als de beperkingen is de algemene staking ‘tegen het militarisme’ in april 1922. Het was de vierde algemene staking in vijf jaar. In dit geval werd de kracht van de beweging gebruikt om in de praktijk een actiedag voor de Vrijstaat te organiseren. Het was in naam een staking “tegen het militarisme”, maar in de praktijk een staking ter ondersteuning van één van de militaristische kanten.
De Labour-leiders gaven uiting aan de afschuw van de arbeiders over de oorlog. Het was Labour dat een staakt-het-vuren eiste om burgers te evacueren toen de Four Courts werden beschoten. Arthur Griffith verwierp dit voorstel. Parlementsleden van Labour veroordeelden de executies en de internering. De katholieke kerkelijke hiërarchie daarentegen steunde de Vrijstaat met hand en tand en weigerde de executies te veroordelen.
De sovjet van Munster werd, zoals eerder opgemerkt, onderdrukt door de Vrijstaat. In 1922-23 volgden echter nog grote klassengevechten zoals de poststaking, een staking van landarbeiders in Waterford en van havenarbeiders in Dublin. (19) De grote stakingen van 1922-3 werden met bruut militair geweld neergeslagen. Het potentieel voor een arbeidersrepubliek, of zelfs voor een sterke vakbond en arbeidersbeweging in het nieuwe kapitalistische Ierland, werd ondermijnd. De ITGWU, de grootste en meest militante vakbond, stortte in van 120.000 leden in 1920 tot 11.000 in 1931. Ondertussen stortte het aantal stemmen van Labour in de algemene verkiezingen van 1923 in. (20)
Sommige socialisten probeerden IRA-leden aan te spreken. Peadar O’Donnell, lid van de Communistische Partij van Ierland, was ook lid van het IRA-bestuur dat tegen het verdrag was. Liam O’Flaherty, later een beroemd schrijver, en Roddy Connolly, zoon van James, waren twee van de meer dan honderd socialisten die aan de kant van de tegenstanders van het verdrag vochten tijdens de strijd om Dublin. Hun moed mag ons niet blind maken voor het feit dat hun strategie een ramp was. De Revolutionary Socialist Party voerde een betere politiek en leidde de sovjetbeweging van Munster. Maar beide partijen waren erg klein en stonden zwak. Het lijkt erop dat beide fatale klappen kregen door de burgeroorlog en de repressie die daarop volgde.
Generaal Eoin O’Duffy, derde-in-bevel van de troepen van de Vrijstaat, was bijzonder bang van het socialisme. Naar zijn mening zou een vredesakkoord alleen ‘de bolsjewieken’ ten goede komen. “Labour en de aanhangers van de rode vlag staan achter alle stappen naar ‘vrede’ […] Als de regering de ruggengraat van deze revolte kan breken, zullen toekomstige pogingen tot opstand van de arbeidersbeweging geen kans meer maken.” (21) O’Duffy maakte daarna een glansrijke carrière: politiecommissaris, leider van de semi-fascistische blauwhemden, oprichter van de partij Fine Gael, en een soldaat van Franco in de Spaanse Burgeroorlog.
De angst voor revolutie
Aan de vooravond van de oorlog klaagde de regering van de Vrijstaat dat de tegenstanders van het verdrag “niet bereid waren oorlog te voeren tegen het bolsjewisme dat zich schuilhield onder de naam van republikeinisme.” Historicus Peter Hart, die deze woorden citeert, verduidelijkt dat met ‘bolsjewisme’ eenvoudig ‘crimineel geweld’ werd bedoeld. Het is waar dat rechts ‘bolsjewisme’ gebruikte als een politiek scheldwoord, maar zoals uit het citaat van O’Duffy hierboven blijkt, betekende ‘bolsjewisme’ niet gewoon ‘crimineel geweld’.
De Ierse burgerij bestempelde alles wat zij haatte als ‘bolsjewisme’, zoals overvallen en ‘schutters’, maar ook veel ander zaken, zoals stakingen, het delen van grond en de deelname van vrouwen aan de politiek. Het had ook een meer specifieke betekenis: de arbeiderscultuur in Ierland stond in deze periode sympathiek tegenover de Russische Revolutie, zoals te zien was aan de wildgroei van ‘sovjets’ en de groeiende populariteit van socialistische ideeën. Populaire vakbondskranten uit die tijd, zoals de Voice of Labour en Watchword of Labour, gebruikten ‘bolsjewiek’ zeker niet als scheldwoord, maar met ontzag.
De winnende partij in de burgeroorlog bestond uit degenen die een einde wilden maken aan al dit ‘bolsjewisme’, in welke zin dan ook. De verliezende partij bestond uit een breed scala van krachten die zich, uit naam van uiteenlopende doelen, verzetten.
De aanhangers van de Vrijstaat zagen zichzelf als de ‘rationele’, ‘wetenschappelijke’, ‘voorzichtige’ kant in het conflict. Maar het regime dat zij vestigden, was er één van armoede, onderontwikkeling en religieus extremisme. Zo probeerden Labour-parlementairen in de nieuwe grondwet een clausule op te nemen waarin de gelijkheid van mannen en vrouwen werd erkend, maar dit werd door de Vrijstaters, met name Kevin O’Higgins, verworpen.
Meer dan 400.000 mensen emigreerden in de jaren twintig, waaronder velen die aan de revolutie hadden deelgenomen. De tegenstanders van het verdrag kwamen uit een politieke traditie die, van Cú Chulainn tot Pádraig Pearse, de heroïsche mislukking vierde. Zo konden vele politici, zelfs zij die de oorlog verloren, nog een eeuw lang nagenieten van de Burgeroorlog. Maar voor veel veteranen van de arbeidersstrijd, de nationale strijd of de vrouwenstrijd volgde een leven van stilte en schaamte.
Ferriter merkt op dat in 1931 4.830 huurkazernes in Dublin onderdak boden aan 25.320 gezinnen. In dergelijke omstandigheden, zo schreef de Irish Times, is het bijna een wonder dat het communisme niet tot bloei is gekomen. In feite “bloeide” het revolutionaire socialisme in 1917-1923. De burgeroorlog en de nasleep daarvan vormden het eindstadium van de nederlaag van deze beweging, en vanuit het oogpunt van de bewoners van de sloppenwijken was dat zeker een tragedie en geen wonder.
Voetnoten
Emmet O’Connor, Reds and the Green, UCD Press, 2004, Chapter 3, ‘Civil War Communism’
Emmet O’Connor, A Labour History of Ireland 1824-1960, Gill & Macmillan, 1992, p 113
For more on this, see Kevin McLoughlin, ‘The War of Independence, the Working Class and the Struggle for Socialism,’ in Ireland’s Lost Revolution, 2016.
See Ciaran Mulholland in Ireland’s Lost Revolution 1916-1923, Kevin Henry, ‘100 years since the Belfast pogroms: A warning from history,’ socialistparty.ie, July 17 2020
Diarmuid Ferriter, Between Two Hells: The Irish Civil War, Profile Books, 2021, p 2
Townsend, p 404
Ibid p 39
Cottrell, Peter, The Irish Civil War 1922-23, Osprey, 2008. P 62
Ferriter, p. 105
Ferriter p 94-95
Ferriter, p 53
For example, see Ferriter p 53, 94, 105
Conor Kostick, Revolution in Ireland: Popular Militancy 1913-1923, Cork University Press, 1996 (2009), p 202
Ferriter, p 79
Kostick, p 204
O’Connor, Reds and the Green, p 60
Kostick, p 193
For a detailed account, see Kostick p 204-213
Ferriter, p 73
Dominic Haugh, ‘More than a taste of power,’ in Let Us Rise: The Dublin Lockout – its impact and legacy, Socialist Party, 2013, 96
Onderstaande tekst door Geert Cool verscheen als voorwoord op het boek ‘Sophia Poznanska. Du Parti Communiste Palestinien à l’Orchestre Rouge’. De nadruk in deze tekst ligt op het belang en de plaats van het Rode Orkest in het antifascistisch verzet. Gilles Perrault, auteur van het boek waarmee het verhaal van het Rode Orkest algemeen bekend werd, was bijzonder opgezet met dit voorwoord. Hij schreef: “Terwijl sommige historici, waarvan Guillaume Bourgeois het prototype is, van de leden van het Rode Orkest zielloze radertjes maken, louter robots zoals die in slechte spionageromans voorkomen, geeft Geert Cool hen hun overtuigingen, hun idealen en hun eminente kwaliteit als militanten terug.” Op zondag 25 september is er in Sint-Gillis (Brussel) een herdenking van Sophia Poznanska, één van de leden van het Rode Orkest (zie het Facebook evenement).
Sophia Poznanska
In de strijd tegen het nazisme was er heel wat verzet. Het Rode Orkest nam daarin een opmerkelijke plaats in. Dit was een heldhaftig spionagenetwerk dat tot in de hoogste regionen van het nazi-apparaat informatie verzamelde en doorspeelde aan Moskou. Zo zorgde de groep er bijvoorbeeld voor dat Moskou op de hoogte was van de nakende Duitse inval. Het netwerk botste helaas niet alleen op meedogenloze vervolging door de nazi’s, maar ook op de kortzichtige eigenbelangen van de stalinistische bureaucratie in de Sovjet-Unie, die een obstakel vormde voor bredere en militaire inzichten en haaks stond op de belangen van de arbeidersklasse. De tragedie werd compleet toen de centrale voortrekker van het Rode Orkest, Leopold Trepper, na de oorlog jarenlang in Russische goelags werd opgesloten.
De kracht van politieke overtuiging in de strijd tegen het fascisme
In de literatuur over het Rode Orkest zijn er verschillende strekkingen. Sommigen stellen het voor als slechts een spectaculair spionageverhaal waarin de politieke context een verwaarloosbaar detail is.[1] Nochtans was dit de essentie van de hele operatie: de vastberaden antifascistische politieke overtuiging van de deelnemers. Het Rode Orkest zou zonder die overtuiging niet half zo sterk gestaan hebben. Mogelijk zou er van het netwerk zelfs geen sprake geweest zijn. Het stalinisme, waartoe de militanten van het Rode Orkest behoorden, maakte immers de ene verkeerde inschatting na de andere over het fascistisch gevaar.
Terwijl de dreiging van het fascisme overduidelijk was, sloot Stalin in de zomer van 1939 een pact met Hitler in de hoop een nazi-inval in Rusland te vermijden. Een geheim onderdeel van het pact verdeelde Polen onder Duitsland en Rusland. Dat verklaart waarom voordien heel wat leiders van de Poolse Communistische Partij werden uitgeschakeld. Ze zouden een dergelijke opdeling nooit aanvaard hebben. Tot aan de Duitse invasie in juni 1941, Operatie Barbarossa, bleef de Sovjet-Unie graan, olie, rubber en mineralen uitvoeren naar nazi-Duitsland.[2] Het stalinisme was slecht voorbereid op het fascisme. Begin jaren 1930 voerde het de ultralinkse politiek van de zogenaamde ‘Derde Periode’[3] waarin zowat iedereen als fascist werd omschreven. Daarmee werd de reële dreiging onderschat en werd elke stap naar een eenheidsfront van arbeiders aan de basis actief bestreden. Na de machtsovername door Hitler, die tegen de verwachtingen van Stalin in niet kortstondig was en niet de weg voorbereidde naar een communistische revolutie, maakte het stalinisme een bocht met de opportunistische Volksfrontpolitiek. Dit was geen eenheidsfront binnen de arbeidersklasse, maar een front van alle antifascisten, inclusief burgerlijke en kleinburgerlijke stromingen. Het betekende in de praktijk dat de politiek van de werkende klasse werd onderworpen aan die van de burgerij.
Het Stalin-Hitler-pact in 1939 creëerde verwarring onder communistische activisten in Europa. Stalin wilde er alles aan doen om nazi-Duitsland niet te provoceren. Hij hoopte dat de oorlog zich tot een westelijk front zou beperken en dat de Sovjet-Unie dankzij het pact buiten schot zou blijven. Dit beleid maakte dat het spionagenetwerk dat opgezet werd om nazi-Duitsland te volgen relatief zwak stond.[4] Als het ‘Rode Orkest’ uiteindelijk een belangrijke bijdrage leverde, was dit in niet geringe mate toe te schrijven aan de heldhaftige inzet van de leden ervan.
Bij het Rode Orkest zaten vastberaden activisten die het gevaar van het fascisme naar waarde wisten te schatten. Het is geen toeval dat er heel wat militanten met een Joodse achtergrond bij betrokken waren: in de jaren 1920 en 1930 was er een radicalisering onder jongeren met Joodse roots. Ze richtten zich op de arbeidersbeweging en raakten vaak betrokken bij de communistische beweging. Deze militanten braken met het ‘links-zionisme’ waarin ze hun eerste politieke stappen zetten, maar tegelijk onderkenden ze het gevaar van het fascisme voor hun eigen leven en dat van hun families. Velen gingen vanaf midden jaren 1930 in Spanje vechten tegen de troepen van Franco. Van de 2400 activisten die vanuit ons land naar Spanje trokken, waren er 800 mensen van buitenlandse afkomst waaronder 200 Joden.[5] Het was nadien een logische stap om verzet tegen de nazi’s te plegen.
Dat politieke overtuiging een belangrijke factor is om het doorzettingsvermogen en de moed te versterken, wist Leopold Trepper maar al te goed. In zijn boek ‘Het Grote Spel’ beschrijft Trepper hoe de trotskisten als enigen waardig en voorbeeldig ingingen tegen het stalinisme. “De Oktobergloed doofde in het duister van de kerkers. De ontaarde revolutie had een gruwelijk schrikbewind doen ontstaan, waarin de idealen van het socialisme werden bespot uit naam van een tot fossiel geworden dogma, dat de beulen nog marxisme durfden noemen. Toch zijn we gevolgd, verscheurd maar gedwee, murw gemaakt dor de machinerie die we eigenhandig in beweging hadden gezet. (…) Wie protesteerde er in die tijd? Wie stond op en schreeuwde zijn afkeer uit? De trotskisten kunnen deze eer voor zich opeisen. Net als hun leider, die zijn koppigheid moest bekopen met een slag van een houweel, bestreden zij het stalinisme totaal. Ze waren de enigen. In de tijd van de grote zuiveringen was hun gedrag waardig en zelfs voorbeeldig. Maar hun stem ging in de toendra verloren. Nu hebben de trotskisten het recht de mensen te beschuldigen die vroeger huilden met de wolven in het bos. Laten ze echter niet vergeten dat ze op ons het geweldige voordeel hadden een samenhangend politiek systeem te bezitten dat het stalinisme zou kunnen vervangen, en waaraan ze zich konden vastklampen in de diepe ellende van de revolutie die verraden was. Zij ‘bekenden’ niet, want ze wisten dat hun bekentenissen noch de partij, noch het socialisme dienden.”[6]
Dit zijn straffe uitspraken van iemand die eind jaren 1930 voor de Russische geheime diensten ging werken. Terwijl de strijd tegen het fascisme amper voorbereid werd door Stalin, waren zijn geheime diensten wel bijzonder actief in de repressie tegen trotskisten. In februari 1938 werd Leon Sedov, de zoon en politieke medestander van Leon Trotski, in Parijs vermoord. In zijn directe entourage was er een Russische agent actief: Mark Zborowski, alias Etienne. De Russische geheime dienst ging eerder over tot het stelen van de archieven van Trotski en Sedov in Parijs.[7] Medewerkers van Trotski zoals Erwin Wolf en Rudolf Klement werden in 1937-38 om het leven gebracht door stalinisten. Trotski zelf werd in 1940 in Mexico door een agent van Stalin vermoord. Wie dreigde uit het stalinistische apparaat te stappen, onderging hetzelfde lot als Sedov of Trotski. Ignace Reiss bijvoorbeeld stapte op als Russisch geheim agent en kondigde aan dat hij zich zou aansluiten bij Trotski. Zijn brief aan het Centraal Comité van de Russische CP was gedateerd op 17 juli 1937. Op 4 september 1937 werd hij vermoord in het Zwitserse Lausanne, nog voor hij kon vertrekken naar het Franse Reims waar hij had afgesproken met zijn oude kameraad Henk Sneevliet.
In de opmerking van Trepper over de trotskisten zit een belangrijk element om de moed van het Rode Orkest te begrijpen: het ging om politiek inzicht in noodzakelijkheid. Dat leverde de leden van het orkest een enorm voordeel op waaraan ze zich vastklampten, zelfs indien hun stem in Moskou niet altijd gehoord werd.
Sterke vrouwen
Sofie Poznanska was een spil in de Brusselse afdeling het Rode Orkest. Ze brak met haar links-zionistische achtergrond van de Hashomer Hatzair en werd in 1927 lid van de Communistische Partij in Palestina. Ze woonde in de Atrebatenstraat 101 in Etterbeek, het centrum van het Rode Orkest. Nadat ze bij de inval in de Atrebatenstraat in december 1941 was opgepakt, pleegde ze in september 1942 zelfmoord in de gevangenis van Sint-Gillis om zeker te zijn dat ze geen geheimen zou verklappen aan de nazi’s. Sofie Poznanska was zeker niet de enige sterke vrouw in het Rode Orkest.
Zo was er Vera Akkerman, die samen met haar zussen naar Spanje trok als vrijwilligster in de strijd tegen het fascisme. Ze kwam uit een Joodse familie die het antisemitisch geweld in Polen ontvluchtte. Van Chrzanów in West-Galicië, op amper 20 kilometer van Osewiecin (beter bekend als Auschwitz), verhuisde de familie naar Antwerpen. Daar woonden ze vlakbij de Dageraadplaats.[8] In Antwerpen ruilden Vera en haar zussen hun zionistische achtergrond inruilden voor het communisme. Rachel Luftig, de zus van Vera die de oorlog overleefde, zei later in een interview: “In Antwerpen ging er voor ons een hele wereld open. Het is daar dat we links werden. In Polen waren mijn zus Vera en ik reeds lid van de Poale Tsion, de Arbeiders van Zion. Maar de Antwerpse Poale Tsion was veel linkser dan de Poolse. We zijn ook lid geworden van de Kulturfarein waar we het marxisme in de praktijk toepasten. We waren revolutionairen. Eigenlijk was het daar veel meer ‘Poale’ dan ‘Tsion’.”[9]De Kulturfarein, voluit Yidisher Arbeter Kultur Fareyn (Joodse arbeiders cultuur vereniging), was een clubhuis van voornamelijk jonge joodse activisten. Vanaf 1931 had de Kulturfarein een eigen lokaal in de Lange Kievitstraat 161.[10] Onder een groot portret van Lenin waren er in dat lokaal niet alleen culturele activiteiten, maar ook lezingen en politieke activiteiten met een uitdrukkelijk radicaal-linkse inslag.
Het was in die kringen dat Vera Luftig haar man Emiel Akkerman en diens jongere broer Piet leerde kennen. Beide broers braken eveneens met het zionisme van Hashomer Hatzair om overtuigde communisten en arbeidersleiders in de diamantsector te worden. Ze speelden een actieve rol in het uitbreiden van de stakingsbeweging van 1936 na de moord op de militanten Pot en Gryp. Het was de stakingsbeweging van 1936 die onder meer betaalde vakantie voor alle werknemers in ons land afdwong. Piet en Emiel Akkerman botsten op de conservatieve sociaaldemocratische vakbondsleiding, maar genoten een brede steun onder de arbeiders. Kort nadien gingen ze in Spanje vechten tegen Franco. Daarbij kwamen ze al gauw om het leven.
Vera Akkerman ging niet in op het aanbod van een job bij de Algemene Diamantbewerkersbond (ADB), maar trok in april 1937 samen met Lya Berger (de partner van Piet Akkerman), haar zussen Rachel en Golda en andere Joodse vrijwilligers uit Antwerpen en Brussel naar Spanje.[11] Ze vertrokken vanuit Brussel, waar ze verzamelden op het appartement van Isidoor Springer, die Vera nadien bij het Rode Orkest zou binnenloodsen. Naar Spanje trekken, was niet evident voor vrouwen. De communistische partij stuurde geen vrouwen uit en aan het front vechten was eveneens uitgesloten. Dat was voor vrouwen enkel mogelijk in de eerste opgaande fase van de strijd in de Spaanse revolutie. “Na de maanden van revolutionaire euforie in de zomer van 1936, kwamen de vrouwen opnieuw in de coulissen van het strijdtoneel terecht,” merkt Sven Tuytens op.[12]
De vrouwen kwamen in een ziekenhuis terecht, waar ze gewonden van het front verzorgden. In het ziekenhuis namen ze het op voor hun jonge Spaanse collega’s en aarzelden ze niet om in te gaan tegen de bestaande hiërarchische regels, waarbij dokters hoger stonden (of dat toch dachten) en zich alles meenden te kunnen permitteren tegenover jonge vrouwen. Voor zijn boek ‘Las mamas belgas’ sprak Sven Tuytens met wellicht de laatste overlevende verpleegster van het ziekenhuis waar Vera Akkerman werkte: “Vera was de leidster en ook diegene die er het beste gekleed bij liep. Zij sprak met de geneesheren alsof het collega’s waren. Dat was iets wat wij – de plaatselijke hulpverpleegsters – nooit deden. Ik was amper vijftien toen ik in een van de drie operatiekamers aan de slag ging. Vera had mij in bescherming genomen en kwam bij mij thuis op bezoek.”[13]
Haar sterke antifascistische overtuigingen beschreef Vera Akkerman in een brief aan het KP-blad ‘Het Vlaamsche Volk’ in december 1937. Na een nachtdienst waarin een jonge Spaanse boerenzoon zijn doodsstrijd verloor, schreef ze: “Sinds ik de klassenstrijd, de sociale en politieke kwesties begrepen heb, ben ik antifascist. Sinds de oorlog in Spanje woedt […] heb ik nog meer het fascisme leren bekampen. Ik weet ook dat een Italiaanse fascistische kogel mijn allerliefste echtgenoot van het leven beroofde. Reden genoeg om het fascisme te haten! Maar praktisch gezien en gevoeld wat de fascisten doen, dat deed ik juist tijdens die nachtdienst.”[14]
Vera speelde een belangrijke rol in het Rode Orkest en kon na het oprollen ervan in 1942 naar het Franse Royat vluchten waar ze de oorlog overleefde.[15] Haar zus Golda werd in 1942 opgepakt door de Antwerpse stadspolitie en kwam om het leven in Auschwitz. Haar andere zus, Rachel, werd in 1944 opgepakt als koerierster en overleefde Ravensbrück.
Joodse achtergrond
Het is geen toeval dat militanten met een joodse achtergrond een belangrijke rol speelden in het Rode Orkest. De opkomst van het fascisme, maar meer algemeen het falen van het kapitalisme om een antwoord te bieden op de joodse kwestie, zorgde voor een radicalisering. Velen kwamen uit de jeugdbeweging Hashomer Hatzair die zionisme met socialisme combineerde, of correcter gezegd: een socialistische retoriek hanteerde maar maatschappijverandering ondergeschikt maakte aan het eerste doel van het realiseren van een joodse staat. Trepper zelf beschrijft hoe hij in 1924 naar Palestina trok, maar daar vaststelde dat de zionistische burgerij “de maatschappelijke verhoudingen wilde laten voortbestaan die wij wilden opheffen.”[16] De klassenstrijd maakte van Trepper, Piet en Emiel Akkerman, hun vrouwen Lya en Vera, Isidoor ‘Sabor’ Springer, Sophie Poznanska en anderen communisten.
Slechts enkelen gingen dieper graven. Eén van hen was Abraham Wajnsztok, alias Abram Leon. Hij was geboren in Polen in 1918 en kwam in 1928 met zijn ouders in België aan. Hij sloot aan bij de Hashomer Hatzair maar vond er onvoldoende antwoorden op de tegenstellingen tussen arm en rijk. Tijdens de stakingsbeweging van 1936 kwam hij in contact met de strijd van de mijnwerkers in Charleroi en de Borinage, waar de Parti Socialiste Révolutionnaire (PSR) van Léon Lesoil en Walter Dauge over een grote aanhang beschikte. In 1937 trok Abram Leon naar een kibboets in Palestina, maar hij verwierp het idee van ‘klasseneenheid’ voor de Joodse zaak. Leon wierp zich op een studie van de joodse kwestie om zijn buikgevoel te onderbouwen met argumenten en inzichten.
De basis hiervoor vond hij bij Marx die verklaarde dat het originele verschijnsel van het voortbestaan van de religie van het joodse volk moest gezocht worden in het sociale leven van de joden. Marx merkte op: “Het jodendom heeft zich, niet in weerwil van de geschiedenis, maar door de geschiedenis gehandhaafd.”[17]In zijn ‘Hoe het jodendom de geschiedenis kon overleven’[18] stelde Abram Leon dat het jodendom onder de opkomst van het kapitalisme de keuze had tussen isolement en vervolging. Er was een grote emigratie, onder meer naar de VS, en tegelijk ook meer assimilatie. Die was het meest beperkt in specifieke sectoren die door joden werden gedomineerd. Hij omschreef de joden als een ‘volk-klasse’, waarbij ze zich als sociale klasse handhaafden en zo hun religieuze, etnische en linguïstische kenmerken behielden. Anders gezegd: het ‘joodse type’ was niet zozeer een raciaal gegeven, maar het resultaat van een economische en sociale selectie. Het oprukkende antisemitisme in Centraal- en Oost-Europa was daar nauw mee verbonden: het kapitalisme in verval maakte van de Joodse winkeliers een doelwit van de haat van boeren en al wie uit de boot viel. In West-Europa zorgde het eveneens voor een toename van antisemitisme: zowel tegen joodse ambachtslieden als tegen het speculatieve kapitaal in handen van joodse kapitalisten. Het zionisme bood geen antwoord, stelde Abram Leon vast. “Het kapitalisme in verval schept de basis voor het zionisme, maar verhindert tevens de realisatie van dit zionisme. Het zionisme wil het joodse probleem oplossen zonder het kapitalisme te vernietigen, terwijl dat de voornaamste oorzaak van het lijden van de joden is.”[19]
Abram Leon werd één van de centrale leiders van de Parti Socialiste Révolutionnaire, tijdens de oorlog omgedoopt tot Parti Communiste Révolutionnaire (PCR). Vooral in de streek rond Charleroi stond de PCR sterk, in het bijzonder onder de mijnwerkers.[20] Het was tijdens de uitbouw van een clandestiene structuur van de PCR en in het verzet tegen de nazibezetters dat Abram Leon de tijd nam om zijn bevindingen rond de joodse kwestie in boekvorm neer te schrijven. Aan de vooravond van de bevrijding werd Abram Leon door een toevallige slordigheid opgepakt: een raam van het huis waar hij verbleef was niet goed afgeplakt en het licht trok een Duitse controle aan. Een poging om hem te bevrijden door hem verkleed als Duitse soldaat samen met een socialistische cipier uit de gevangenis te smokkelen, mislukte omdat hij bij een ondervraging door de Gestapo te hard was toegetakeld en met twee blauwe ogen moeilijk kon doorgaan voor een onopvallende Duitse soldaat. Na martelingen werd Abram Leon overgebracht naar de Dossin-kazerne en uiteindelijk naar Auschwitz, waar hij vergast werd.[21]
De leden van het Rode Orkest met een joodse achtergrond maakten niet dezelfde grondige historisch materialistische analyse van het jodendom als Abram Leon. Wel vonden ze in de klassenstrijd een alternatief op hun doorprikte illusies in het zionisme. Tegelijk zou hun joodse achtergrond een rol spelen in het steeds opnieuw aanwakkeren van het antifascistische vuur.
De moed van het Rode Orkest
Het Rode Orkest was een indrukwekkende onderneming. Trepper kreeg groen licht voor deze operatie van generaal Berzin, die in Spanje actief was geweest en overtuigd was dat er een oorlog tussen Rusland en Duitsland kwam. Berzin zag met lede ogen hoe de meest capabele generaals werden uitgeschakeld in de zuiveringen die Rusland in hun greep hielden. Zo werden in maart 1937 Toechatsjevski en enkele topmilitairen opgepakt op verdenking van samenwerking met nazi-Duitsland. Berzin zou amper een jaar later hetzelfde lot ondergaan: arrestatie en executie. De officiële partijlijn in 1937 was om niet teveel problemen in Duitsland te veroorzaken. Stalin dacht dat een oprecht akkoord met Hitler mogelijk was en dat die enkel op het westelijk front zou aanvallen. Trepper wist net als Berzin beter en greep de opening die hem gegeven werd.
Waarom zo’n engagement aangaan als de twijfel over het Stalin-regime al groot was? Trepper schreef in zijn autobiografie: “Tussen Hitlers hamer en Stalins aambeeld restte voor ons, die nog altijd in de revolutie geloofden slechts een smalle weg. (…) Als Pools staatsburger, als jood die in Palestina had gewoond, zonder vaderland en verslaggever bij een joodse krant, was ik voor de NKVD [geheime dienst] tienmaal verdacht. Mijn levensweg was reeds uitgestippeld en zou eindigen in het duister van een kerker, in een kamp, op zijn best tegen een muur. Daarentegen kon ik, door ver van Moskou in het eerste gelid tegen het nazisme te strijden, diegene blijven die ik altijd was geweest: een strijder voor de revolutie.”[22]
Met een minimum aan middelen werd het bedrijf ‘The Foreign Excellent Trench-Coat’ opgezet, verbonden met het bedrijf ‘Au Roi du Caoutchouc’ waar Treppers medestander Leo Grossvogel bij actief was. Het idee van een export- en importbedrijf was natuurlijk goed gevonden: welk beter excuus om naar verschillende landen te gaan en overal bronnen te hebben? Het bedrijf draaide goed en lang niet iedereen wist dat het tevens als dekmantel gebruikt werd voor het verzamelen en doorgeven van informatie. Vanaf 1939 kwamen de eerste versterkingen met twee Sovjet-agenten die zich als Uruguayanen voordeden. Het Stalin-Hitler-pact in augustus 1939 zette druk op het project, maar Trepper en Grossvogel zetten door. In 1940 ging het orkest van start, waarbij Trepper en Grossvogel vanuit Parijs werkten.
Eind december 1940 werd Moskou gewaarschuwd dat Hitler een aanval in Rusland voorbereidde. ‘Operatie Barbarossa’ werd gemeld door Sovjet-agent Richard Sorge vanuit Japan, de groep Schulze-Boysen in Duitsland en nauwkeurige gegevens van het Rode Orkest in Parijs over het aantal Duitse divisies dat vanuit België en Frankrijk werd teruggetrokken met het oog op de oorlog met Rusland. Roosevelt deelde de informatie die zijn geheime diensten hadden verzameld met de Russen. Stalin hechtte er geen geloof aan. “Wie zijn ogen sluit, zal nooit iets zien, al ware het dat hij in het volle licht stond,” merkte Trepper op.[23] De vergissing van Stalin zorgde voor miljoenen extra doden. Het Rode Orkest speelde een belangrijke rol in het doorspelen van informatie over de Duitse wapenproductie en militaire strategieën. Toen Hitler zijn generaals bijeenriep om de belegering van Moskou te bespreken, was de stenograaf een lid van het Rode Orkest, meer bepaald van de Schulze-Boysen groep. Elke stap van het Duitse leger was meteen bekend in Moskou, dat het tegenoffensief kon organiseren. Zo kon de beslissende slag om Stalingrad voorbereid worden.
Natuurlijk waren het niet de spionnen die de oorlog wonnen, maar hun bijdrage was belangrijk. Dat het pijn deed bij de nazi’s, bleek uit de verbetenheid waarmee ze op het Rode Orkest gingen jagen. In december 1941 werd het Brusselse netwerk opgerold, in november 1942 werd Trepper opgepakt. De poging van de Gestapo om Trepper dubbelspel te laten spelen, bood hem enige ruimte en maakte dat hij in 1943 kon ontsnappen. Activisten als Sophie Poznanska en Isidor Springer pleegden zelfmoord in de cel om geen informatie vrij te geven. Anderen zouden wel gebroken zijn: Efremov ging door de knieën en Kent ging samenwerken met de nazi’s.
Een belangrijk obstakel in de werking van het Rode Orkest was de verstikkende opstelling van de stalinistische bureaucratie in Moskou. Het maakte dat cruciale informatie onderbenut werd, het leidde tot onvoorzichtigheden in de communicatie met de agenten en na de oorlog zelfs tot de arrestatie en vervolging van Leopold Trepper in de Sovjet-Unie. Ook dat behoort tot de vreselijke misdaden van het stalinisme. Oprechte revolutionairen die de vervolgingen overleefden, waren in veel gevallen gebroken.[24] Trepper behield zijn socialistische overtuigingen. Zijn autobiografie eindigt als volgt: “Ik weet dat de jeugd zal slagen waar wij hebben gefaald, dat het socialisme zal triomferen en dat het niet de kleur zal hebben van de Russische tanks die Praag verpletterden.” Een uitgewerkte analyse van hoe het stalinisme kon ontwikkelen en wat het juist inhield, laat staan wat een alternatief erop was, maakte Trepper echter niet.
Stalinisme: de revolutie verraden
Burgerlijke geschiedschrijvers beperken hun verklaring voor het stalinisme vaak tot een tweestrijd tussen Trotski en Stalin voor de opvolging van Lenin, waarmee meteen gesuggereerd wordt dat de basis voor het stalinisme reeds onder Lenin was gelegd. Het stalinisme betekende echter een breuk met de Oktoberrevolutie; het was een politieke contrarevolutie. De bureaucratische ontwikkeling, met Stalin aan het hoofd, was enkel mogelijk door het mislukken van de wereldwijde revolutie en het bijhorende isolement van de Sovjet-Unie. Gecombineerd met de gevolgen van een vernietigende burgeroorlog in een voorheen grotendeels onderontwikkeld en achtergebleven land, was het hierdoor bijzonder moeilijk om de productiekrachten snel en significant op een hoger niveau te brengen. Trotski verwees daarbij naar Marx: “De ontwikkeling van de productiekrachten is een absoluut noodzakelijke praktische voorwaarde [voor het socialisme], omdat zonder deze het gebrek algemeen wordt en daarmee de strijd om de eerste levensbehoeften weer oplaait en dat zal betekenen dat alle oude troep weer op zal leven.” De ‘oude troep’ leefde in de Sovjet-Unie inderdaad terug op.
Stalin was slechts de politieke uitdrukking van de degeneratie van de revolutie. Zoals Leon Trotski opmerkte in zijn analyse van het stalinisme: “Het zou naïef zijn om te denken dat Stalin, eerder volkomen onbekend aan de massa’s, zomaar opeens uit de coulissen te voorschijn kwam met een afgerond strategisch plan onder zijn armen. Zeker niet. Voordat hij zijn eigen koers wist te vormen, vormde de bureaucratie Stalin. Ze voorzag iemand die aan alle noodzakelijke voorwaarden voldeed: het prestige van een oude Bolsjewiek, een sterk karakter, een beperkte blik en nauwe banden met de politieke machine als enige bron van zijn invloed. (…). Een tweederangsfiguur voor de massa’s en in de omstandigheden van revolutie, was Stalin een toonbeeld van middelmatigheid en, als eerste in hun midden, onbetwist leider van de Thermidoriaanse bureaucratie.”[25]
De geplande economie bleef bestaan, maar werd gedomineerd door een bureaucratische kaste aan de top. Alle sociale verworvenheden van democratische betrokkenheid over verregaande vrouwenrechten tot een explosie van creativiteit, werden afgebroken. Een kleine toplaag kende zichzelf privileges toe en stemde het beleid daar steeds meer op af. Het internationalisme maakte plaats voor de theorie van ‘socialisme in één land’. Het buitenlands beleid stond in dienst van de belangen van de bureaucratische kaste rond Stalin in Moskou. Als belangrijke informatie van het Rode Orkest onderbenut bleef, was dit niet alleen toe te schrijven aan het geklungel van bureaucraten waarbij de incompetentie werd vergroot door de zuiveringen. Het was een resultaat van een beleid dat niet gericht was op wereldwijde revolutionaire omwentelingen om een einde te maken aan het kapitalisme. Stalin schipperde van illusies in vrede met de nazi’s naar een opdeling van de wereld op basis van afspraken met het Westerse imperialisme. Deze tegenstrijdige standpunten hadden een constante: een gebrek aan vertrouwen in de arbeidersklasse en hun bondgenoten onder de onderdrukte massa’s om door revolutionaire strijd een einde te maken aan het kapitalisme. Meer nog: de privileges van de stalinistische bureaucratie in Rusland stonden haaks op revolutionaire strijd. Uitbreiding van de revolutie zou immers meteen de noodzaak van arbeidersdemocratie op de agenda zetten en daarmee ook de kwestie van een politieke revolutie in de Sovjet-Unie.
In de Sovjet-Unie zelf werd de heerschappij van de bureaucratische kaste afgedwongen door onderdrukking en brutale repressie. Dit werd gekoppeld aan groteske retoriek over het socialisme, een verwrongen uitdrukking van de enorme politieke autoriteit van de Oktoberrevolutie en de blijvende steun die de oorspronkelijke Bolsjewistische politiek genoot. De repressie maakte dat de Sovjet-Unie steeds meer kenmerken van een politiedictatuur kende.
De zuiveringen vanaf midden jaren 1930 gebeurden met richtlijnen en doelstellingen. Zo was er in 1937 een richtlijn om een kwart miljoen mensen op te pakken, 72.000 van hen te veroordelen en 10.000 gevangenen neer te schieten in de kampen.[26] Vadim Z Rogovin laat een bureaucraat aan het woord: “Op een avond zouden we tot 500 zaken behandelen, we berechtten mensen aan een ritme van verschillende zaken per minuut met beslissingen om sommigen neer te schieten, anderen gevangenisstraf op te leggen … We waren niet in staat om de beschuldigingen te lezen, laat staan het materiaal in de dossiers.” Bij de tweede massa-operatie in 1938 werden heel wat mensen van andere nationaliteiten vervolgd, waaronder Polen, Finnen, Letten, Esten en Litouwers. Er werd in het bijzonder opgetreden tegen communisten uit die landen. Dit was geen willekeurige politiek: het was in sommige gevallen een afrekening en in andere een voorbereiding op het verraad dat zou volgen. Wat de Poolse communisten betreft, ging het om beide elementen. Er werd afgerekend wegens de brede steun in de Poolse partij voor de Linkse Oppositie en tegelijk werd het pad geëffend voor het Stalin-Hitler pact waarbij Polen tussen beide machten werd opgedeeld. Tien van de 16 leden van het eerste Centraal Comité van de Hongaarse Communistische Partij werden vermoord, net als 11 van de 20 volkscommissarissen van de kortstondige Hongaarse Sovjet-republiek van 1919. Rogovin merkte op dat er meer Oost-Europese communisten vermoord werden in de Sovjet-Unie dan in de eigen landen tijdens de nazi-bezetting.
De gevestigde propaganda probeert deze repressieve aanpak terug te brengen naar de beginjaren van het Sovjet-bewind. De cijfers spreken dit tegen. In 1923, toen het grootste deel van het land net uit de burgeroorlog kwam, waren er iets minder dan 80.000 gevangenen in de Sovjet-Unie, van wie ongeveer 4.000 “politieke” gevangenen die vervolgd werden wegens oorlogsmisdaden, pogroms, enzovoort. Het aantal politieke gevangenen begon vanaf 1926 aanzienlijk te groeien. De gevangenen kwamen niet langer uit reactionaire kringen, maar waren aanhangers van de revolutie. Pas toen het stalinistische regime de politieke onderdrukking opvoerde, was er een scherpe toename van het aantal gevangenen: van 175.000 in 1930 tot 1.660.000 in 1940. Trotski omschreef dit als een ‘eenzijdige burgeroorlog’. Alles samen werden meer dan een miljoen partijleden opgepakt en minstens de helft daarvan werd omgebracht.[27] De generatie van de revolutie werd vernederd en verpletterd. Stalins vrees voor de massa’s was groter dan alles en hij mobiliseerde het hele apparaat om hen onder controle te houden.
Partituur voor antifascistische orkesten vandaag
Activisten bestuderen gebeurtenissen uit lang vervlogen tijden niet uit louter historische interesse voor hun voorgangers. Ze doen het tevens om lessen te trekken voor vandaag. Uiteraard zitten we in een andere situatie en vereist de antifascistische strijd vandaag andere methoden dan spionage en de andere vormen van verzet onder de nazi-dictatuur en bezetting. Tegelijk kunnen we wel iets halen uit de sterkste onderdelen van de partituur van het Rode Orkest die niets aan actualiteit hebben ingeboet.
Zoals hierboven benadrukt, was één van de krachtigste kenmerken van de meeste activisten van het Rode Orkest hun politieke overtuiging en vastberaden vertrouwen in de noodzaak en de mogelijkheid om tot een andere samenleving te komen, een socialistische maatschappij waarin de beschikbare middelen en rijkdommen ingezet worden met het oog op de belangen van de meerderheid van de bevolking. Die drijfveer werd aangevuld met een woede tegenover de antisemitische haatcampagnes die uiteindelijk zes miljoen joden de dood instuurden. Wie geen woede of verontwaardiging voelt tegenover het nazisme, is ernstig vervreemd van de mensheid. Woede moet echter onderbouwd worden om een engagement te kunnen doorzetten, ook op de moeilijkste momenten. Dat is waar het belang van een programma en een maatschappelijk alternatief zich stelt. Een alternatief versterkt de mobilisaties omdat het enthousiasme opwekt en richting geeft aan de strijd.
Onder meer in Vlaanderen staat extreemrechts vandaag bijzonder sterk. Bij de eerste electorale doorbraken van het Vlaams Blok eind jaren 1980 en begin jaren 1990 was deelname aan het bestuur uit den boze. Vandaag gaan er stemmen op om dat wel te doen: na de verkiezingen van 2019 ontving Bart De Wever zijn collega-partijvoorzitter Tom Van Grieken van het Vlaams Belang officieel in het kader van de onderhandelingen over de vorming van een Vlaamse regering. Een regering vormden ze niet, maar met VB en N-VA die samen 40% van de stemmen halen, wil N-VA alle opties open houden, in het bijzonder met het oog op de verkiezingen van 2024. Waar extreemrechts zoals het Vlaams Belang en rechtse populisten zoals N-VA sterk staan, proberen ze het publieke debat te domineren. Dat heeft uiteraard een impact op discussies op de werkvloer, onder familie of kennissen. Heel wat argumenten van rechts, onder meer tegenover nieuwkomers, worden vlot overgenomen in die discussies.
Maar het is mogelijk om het debat te keren door terug te koppelen naar de sociale eisen die concreet zijn voor de meerderheid van de bevolking. Het actieplan van de vakbonden eind 2014, bij het aantreden van de rechtse regering-Michel, toonde hoe het publieke debat in de richting van de belangen van de arbeidersbeweging kan gekeerd worden. Aangevuld met een sterkere linkse PVDA-stem in het parlement kan dit vandaag een nog grotere impact hebben. Dit zal enkel gebeuren door een krachtsverhouding doorheen strijd op te bouwen. Geen enkele sociale verworvenheid is bekomen op basis van verdeeldheid: het was eengemaakte strijd van alle onderdrukten die ons zaken als sociale zekerheid, betaald verlof, indexering van de lonen, bescherming op het werk … heeft bezorgd. Dat gebeurde telkens door stoutmoedig en actief voor onze belangen op te komen, het gewoon braafjes vragen werkt niet. Verdeeldheid was altijd een obstakel in de strijd voor sociale verworvenheden. Alleen al daarom is actieve strijd tegen extreemrechts en alle vormen van verdeeldheid belangrijk voor de arbeidersbeweging.
De steun voor extreemrechts is een uitdrukking van wantrouwen en verzet tegenover het establishment en het gevoerde beleid dat tot steeds meer ongelijkheid leidt. Er is geen actieve steun voor een uiterst rechts beleid van harde neoliberale maatregelen gekoppeld aan autoritair bewind. Dat maakt het voor extreemrechtse politici nodig om haat en vooroordelen tegen vluchtelingen te stimuleren of om de hypocrisie en beperkingen van gevestigde politici te benadrukken. Daar kunnen ze mee scoren, met hun eigen asociale agenda is dat veel moeilijker. Een actieve massabasis opbouwen is voor hen dan ook niet evident in deze situatie. Dat wil echter niet zeggen dat er geen pogingen zijn om een meer militante basis uit te bouwen. Waar extreemrechts scoort bij verkiezingen leidt dit vaak tot een toename van incidenten en geweld, onder meer tegen migranten maar ook tegen antifascisten en meer algemeen tegen de arbeidersbeweging. Zwakheid zet aan tot agressie: het antwoord van de arbeidersbeweging ziet er dus maar best zo sterk mogelijk uit.
Een systeem in crisis creëert ruimte voor de groei van extreemrechts. Massamobilisatie is het beste antwoord om te vermijden dat extreemrechts op straat kan domineren. Als extreemrechts daarin slaagt, is het om tegenstanders en de arbeidersbeweging in het bijzonder te breken. In onze mobilisatie kunnen we niet vertrouwen op het establishment of de staat. We moeten de werkenden en jongeren organiseren en onze collectieve kracht inzetten. Dit zal op zich niet volstaan om extreemrechts te stoppen: doorheen onze acties moeten we een alternatief bieden op het kapitalisme, zodat het terechte wantrouwen en de afkeer voor het kapitalisme niet kunnen gekaapt worden door reactionaire rechtse krachten. De enige oplossing op lange termijn is om een einde te maken aan dit krankzinnige systeem.
De arbeidersklasse is de kracht die het kapitalisme kan omverwerpen en beginnen aan de opbouw van een socialistische samenleving. De arbeidersklasse neemt immers een essentiële plaats in het productieproces in: zonder onze arbeid is hun kapitaal niets waard. Onze arbeidskracht en de natuur zijn de bronnen van alle waarde. Beiden worden ondermijnd door het kapitalisme.
Om het kapitalisme omver te werpen, is eenheid van de werkende klasse en alle onderdrukten nodig. Alles wat ons verdeelt, verzwakt ons. Vandaar het belang van strijd tegen racisme, seksisme, homofobie en andere vormen van verdeeldheid. Eenheid smeden gebeurt het best door de gemeenschappelijke belangen uitdrukkelijk te benoemen en van daaruit eisen te formuleren die algemeen begrepen worden als noodzakelijk: goede jobs met een fatsoenlijk loon, arbeidsduurvermindering zonder loonverlies om de werkdruk te verlagen en het beschikbare werk te verdelen, betaalbare huisvesting, voldoende uitgebouwde openbare diensten zoals zorg en onderwijs, leefbare uitkeringen … Rond al die zaken wordt al gauw duidelijk wie verantwoordelijk is voor de tekorten en wie niet: niet de vluchteling richt sociale bloedbaden aan, maar de aandeelhouders die hun rekeningen in belastingparadijzen nog meer willen spijzen.
Ondanks het bescheiden karakter van deze eisen, zijn ze niet (of toch zeker niet duurzaam) te realiseren onder het kapitalisme. Ze maken een overgang, een brug naar de noodzaak van maatschappijverandering en een socialistische samenleving waarin de beschikbare middelen en rijkdommen op democratische en planmatige wijze worden ingezet.
De technologische mogelijkheden vandaag zijn enorm, maar toch zijn er voor de meerderheid van de bevolking steeds meer tekorten. Extreemrechts speelt daarop in, niet om zich te richten tegen de kleine toplaag van grote kapitalisten, maar om naar beneden te schoppen. Daarmee plaatst het zich binnen de logica van het systeem en verdedigt het de belangen van de superrijken. Het gevaar van extreemrechts is reëel, zelfs indien een fascistische dictatuur niet meteen op de agenda staat. Pas nadat de revolutionaire hoop op verandering zware nederlagen heeft ondergaan, kan de contrarevolutionaire wanhoop van extreemrechts een grotere massakracht worden. Tegen de achtergrond van een werkende klasse die wereldwijd steeds meer in het offensief gaat, kunnen antifascisten vandaag optimistisch zijn. Dat neemt niet weg dat elke stap van extreemrechts actief moet bestreden worden zodat de contrarevolutionaire wanhoop geen ruimte wordt gelaten. In die strijd staan we sterker met de inspiratie van antifascistische voorbeelden zoals Sophie Poznanska, Vera Akkerman, Leopold Trepper en de andere helden van het Rode Orkest.
Voetnoten
[1] Kent, één van de hoofdfiguren in de Brusselse afdeling van het ‘Rode Orkest’, schreef bijvoorbeeld in 1995 zijn verhaal in het boek ‘Un certain monsieur Kent’. Hij deed dit onder zijn echte naam: Anatoli Gourévitch. De politieke achtergrond speelt amper een rol in zijn verhaal, van eigen politieke overtuigingen is er evenmin een spoor te bespeuren. Het maakt dat de controverse over het verraad dat hem toegeschreven wordt, niet op overtuigende wijze weerlegd wordt. Er wordt vooral een rookgordijn opgeworpen om dat verraad toe te dekken.
[3] De ‘Derde Periode’ verwijst naar de periode van economische depressie na de crash van 1929. De ‘eerste periode’ van revolutionaire bewegingen meteen na de Eerste Wereldoorlog werd vanaf ongeveer 1924 gevolgd door een ‘tweede periode’ van kapitalistische stabilisatie en neergang van de revolutionaire mogelijkheden. Begin jaren 1930 was volgens de stalinisten de ‘derde periode’ aangebroken, die van een finale doodsstrijd van het kapitalisme waarin de communisten zich moesten opwerpen als de enige kracht die een einde konden maken aan het kapitalisme. Niet alleen de sociaaldemocratische leiders maar ook de arbeiders werden als sociaal-fascisten bestempeld: een obstakel op weg naar het communisme.
[4] In zijn boek ‘La véritable histoire de l’orchestre rouge’ (2015) speelt Guillaume Bourgeois de zwaktes van het netwerk uit om afbreuk te doen aan de heldhaftigheid van de voortrekkers ervan, in het bijzonder Trepper. Hij combineert dit met een lezing van de feiten gebaseerd op het verhaal van Kent. Hij grijpt dat aan om Kent en Trepper op gelijke voet te stellen en bijgevolg Trepper als een verrader voor te stellen. Zijn boek is in hetzelfde bedje ziek als dat van Kent: de politieke context is in het decor opgegaan zonder enige rol te spelen waardoor er voldoende mist kan gespoten worden waarin de echte geschiedenis van het rode orkest verloren gaat.
[5] Sven Tuytens, ‘Las mamas belgas’, Uitgeverij Lannoo, 2017, p.18
[6] Leopold Trepper, ‘Het Grote Spel’, hoofdstuk 7: ‘De Angst’;
[9] Aangehaald in Sven Tuytens, ‘Vrijwilligsters uit België’, Brood en Rozen 2016/2, p. 35
[10] Rudi Van Doorslaer, ‘Kinderen van het getto. Joodse revolutionairen in België (1925-1940)’, Hadewijch/AMSAB, 1995, p. 47
[11] Zie: Rudi Van Doorslaer, ‘Kinderen van het getto. Joodse revolutionairen in België (1925-1940)’. Sven Tuytens en Rudi Van Doorslaer, ‘Israël Piet Akkerman. Van Antwerpse vakbondsleider tot Spanjestrijder’.
[14] Aangehaald in Sven Tuytens, ‘Vrijwilligsters uit België’, Brood en Rozen 2016/2, p. 51
[15] Over haar leven na de oorlog is zo goed als niets bekend. In ‘Las mamas belgas’ schrijft Sven Tuytens: “Het is vreemd dat Vera, als een van de overlevenden van het netwerk en naaste medewerkster van Leopold Trepper, na de Tweede Wereldoorlog in de anonimiteit verdween. En waarom vertelde Rachela ook niet over haar toen Rudi Van Doorslaer Vera’s zus in 1986 interviewde in Parijs? Werkte Vera tijdens de jaren van de Koude Oorlog verder voor de inlichtingendiensten van de Sovjet-Unie? Werd zij benaderd door westerse spionagediensten?”
[16] Leopold Trepper, ‘Het grote spel’, hoofdstuk 3: Palestina
[17] Karl Marx, ‘Het joodse vraagstuk’, 1843. Zie: https://www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1843/1843joods.htm
[18] Abram Leon, ‘Hoe het jodendom de geschiedenis kon overleven’, geschreven in 1942, uitgegeven in het Nederlands door Marxisme.be in 2012
[19] Abram Leon, ‘Hoe het jodendom de geschiedenis kon overleven’, p. 181
[20] De Opposition Communiste de Gauche (OCG) van onder meer Lesoil speelde een actieve en belangrijke rol in de mijnwerkersstaking van 1932. Lesoil was in die staking voorzitter van het overkoepelend stakerscomité in Charleroi. Meer over die stakingsbeweging: Frans Driesen, ‘1932: mijnwerkers in opstand’, uitgegeven door Marxisme.be in 2020. Over de OCG in Charleroi was Leon Trotski volgens zijn secretaris Jean Van Heijnoort steeds positief. “Les deux seuls groupes à propos desquels je l’ai entendu exprimer une admiration sans réserve sont celui de Charleroi, composé de mineurs, et celui de Minnéapolis, aux Etats-Unis, formé de camionneurs.”
[21] Het verhaal over het einde van Abram Leon komt aan bod in: Guy Van Sinoy, ‘Een joodse revolutionaire onder de naziterreur: het verhaal van Claire Prowizur’, artikelenreeks verschenen in maandblad ‘De Linkse Socialist’ in maart en mei 2020.
[22] Leopold Trepper, ‘Het Grote Spel’, Deel II Het Rode Orkest, hoofdstuk 1 Ontstaan van het Orkest
[24] Zie bijvoorbeeld Joseph Berger, ‘Shipwreck of a generation’. Berger was secretaris van de Communistische Partij in Palestina en raakte in de goelags in Rusland volledig ontgoocheld. Hij beschreef nadien zijn gesprekken in de kampen in een boek.
[25] Leon Trotski, ‘De Verraden Revolutie’, hoofdstuk 5: De Sovjet Thermidor
[26] Zie: Vadim Z Rogovin, ‘Stalin’s Terror of 1937-1938: political genocide in the USSR’, 2009
Verslag door Janne (Gent) van een commissie op de ISA-school eind juli in Leuven
“Oorlog is de voortzetting van politiek met anderen middelen,” schreef Carl von Clausewitz. Lenin voegde daarbij toe dat oorlog onafscheidelijk is van politieke systemen. Onder imperialisme is oorlog onvermijdelijk, het is een uitdrukking van een natiestaat in verval, in nood van expansie. Maar het kan tegelijkertijd een kantelpunt zijn voor de revolutie van de werkende klasse. Oorlogen zijn net als revoluties explosieve momenten waarop alle contradicties in het systeem met elkaar botsen. In deze commissie werden verschillende oorlogen (de Tweede Wereldoorlog, Vietnam, Irak, koloniale revoluties) en de verschillende benaderingen (stalinisten, trotskisten, sociaaldemocraten, imperialisten) onder de loep genomen als lessen voor vandaag.
De Tweede Wereldoorlog om de wereld te herverdelen
Tijdens de geschiedenislessen leerden we dat de Tweede Wereldoorlog in 1939 startte met de invasie van nazi-Duitsland in Polen en eindigde in 1945 met de atoomaanvallen op Hiroshima en Nagasaki. Geschiedenis wordt echter altijd geschreven door de winnaars. Zij beschrijven deze oorlog als oorlog van de democratie tegen het fascisme.
In zijn inleiding merkte Paul uit Schotland echter op dat de Tweede Wereldoorlog een imperialistische oorlog was bedoeld om de wereld te herverdelen. De openingsschoten van die oorlog gebeurden al veel vroeger, onder meer met de Japanse invasie van Mantsjoerije in China in 1931, wat het einde inluidde van het Chinese keizerrijk, en de incidenten die daaruit voortvloeiden. Europa werd in 1940 gekenmerkt door een diepe economische crisis en een expansie van het Duitse imperialisme. Europa werd het strijdtoneel van verschillende imperialistische grootmachten, die meteen ook probeerden om de Sovjet-Unie te breken.
Dat klassentegenstellingen in oorlogen een centrale rol blijven spelen, werd ook duidelijk in de Tweede Wereldoorlog. Na de invasie door de nazi’s gaven de Franse burgerlijke leiders zich liever snel over dan dat ze de georganiseerde arbeidersklasse die op straat protesteerde wapens gaven. “De patriotten gaven de voorkeur aan broodkruimels van de nazi’s,” schreef Ted Grant hierover. Lenin had het in 1914 over revolutionair defaitisme, een standpunt van principieel verzet tegen de eigen burgerij en de noodzaak om de oorlog om te vormen tot een burgeroorlog tegen de heersende klasse. Als de werkende klasse bewapend wordt, moet dit niet gericht zijn op het helpen van de burgerij maar om de eigen klasse te verdedigen. Trotski merkte op dat een correcte benadering gebaseerd moet zijn op de ervaring van de klasse, hoe moeilijk een klassenbenadering ook is.
Voor een revolutionaire partij kan het moeilijk lijken om een positie in te nemen over oorlogen. Enerzijds zijn we niet in staat om de controle over de gewapende krachten over te nemen en de wereld te veroveren om meteen systeemverandering door te voeren, maar anderzijds kunnen we ook niet wachten tot het socialisme er komt. Wat we wel kunnen doen, is duidelijk maken welke stappen mogelijk zijn. Steve (VS) had het over de acties die de voorloper van onze organisatie in Groot-Brittannië ondernam tijdens WO2. Hij gebruikte een MI5-rapport als bron om te tonen hoe een consistent standpunt werd ingenomen, vertrekkende van de noodzaak van een revolutionaire strijd tegen het fascisme die geen vertrouwen stelde in de kapitalistische krachten en niet gericht was op de verdediging van de kapitalistische machthebbers en hun orde. Op die basis was het mogelijk een actieve rol te spelen in de klassenstrijd in Groot-Brittannië, maar ook om een impact te hebben op dienstplichtigen in het Britse leger.
Ook James uit Canada stond stil bij de vraag hoe we blijvend moeten werken met het bewustzijn van de arbeidersklasse terwijl de bommen naar beneden vallen. De houding van onze voorlopers tijdens de Tweede Wereldoorlog leert ons hoe we vandaag de discussie kunnen voeren. Ondanks de oorlog en de schijn dat de klassenstrijd was opgehouden, werden er toch verschillende stakingen georganiseerd, ook binnen de oorlogsindustrie. In augustus 1941 gingen 4000 vrouwen in Glasgow in staking uit sympathie voor een kameraad die ontslagen was vanwege zijn overtuigingen. In oktober 1941 volgde een staking in Schotland tegen de privatisering van een fabriek. Ook waren kameraden betrokken bij een busstaking in Yorkshire (1943), een staking in Glasgow (1943) en een koolmijnenstaking. Onze politieke benadering was niet beperkt tot de kwestie van de oorlog, maar een principiële benadering daarover was wel essentieel om een impact op de klassenstrijd te kunnen hebben.
Het einde van de Tweede Wereldoorlog; strijd en stalinisme
Dat de arbeidersklasse wel degelijk in strijd ging, werd ook duidelijk op het einde van de oorlog. Die oorlog werd niet enkel beëindigd door de overwinning van de geallieerden, maar ook door de groeiende opstand van de arbeidersklasse. Die protesten vonden over heel Europa en de wereld plaats; in de Verenigde Staten was er een nieuw record in massabewegingen in 1946. Dat de arbeiders niet aan de macht kwamen, was toe te schrijven aan het falen van de arbeidersleiders, in het bijzonder die van de communistische partijen die onder stalinistische invloed stonden.
Na de Tweede Wereldoorlog werd de wereld verdeeld in twee blokken: de imperialistische onderdrukking onder het kapitalisme en het model van een bureaucratisch geleide planeconomie onder het stalinisme. Per-Ake (Zweden) stond stil bij de verschillende elementen binnen het stalinisme die ervoor zorgden dat het revolutionaire potentieel na de oorlog niet benut werd.
Binnen het stalinisme is er vooreerst altijd een sterk element van nationalisme aanwezig. Binnen het stalinisme wordt er niet meer gekeken vanuit wereldperspectief, maar vanuit een geïsoleerd nationaal standpunt, in het bijzonder dat van Rusland. Ook vandaag is het voor een revolutionaire wereldpartij essentieel om steeds een internationaal perspectief te behouden, onder meer in onze analyses over de oorlog in Oekraïne.
Een tweede element van het stalinisme is de tweestadiatheorie, die het voorstelt alsof er eerst een strijd voor democratische rechten moet gevoerd worden en pas daarna over socialisme kan gesproken worden. Socialisme wordt op de lange baan geschoven en er wordt geen verband gelegd met de dagelijkse strijd. Het stalinisme is op die basis bereid om allianties aan te gaan met de zogenaamd ‘progressieve’ burgerij.
Na de Tweede Wereldoorlog waren de communistische partijen in veel landen groter dan ooit. Het was een periode gekenmerkt door ongenoegen en stakingen. Maar Moskou en Stalin legden een strikte partijlijn op om het protest te stoppen en burgerlijke regeringen te steunen of eraan deel te nemen. Het stalinisme vertrok van de eigen diplomatieke belangen in onderhandelingen met andere grootmachten, zelfs indien dit betekende dat revolutionaire bewegingen verraden werden, zoals in Griekenland op het einde van de oorlog.
Stalin stond aanvankelijk vijandig tegenover een machtsovername door het volksleger van Mao in China, omdat dit de diplomatieke evenwichten op wereldvlak bedreigde. Bovendien stelde het stalinisme dat er in de strijd tegen kolonialisme eerst een fase van kapitalistische groei moest zijn. Mao was het daar als stalinist mee eens, maar werd door de omstandigheden verder geduwd dan hij aanvankelijk wilde. Sommigen raakten verward door de spanningen tussen Mao en Stalin, maar voor onze stroming was het duidelijk dat Mao een stalinistisch systeem invoerde.
Vietnam
De tweestadiatheorie zette heel wat anti-koloniale strijders op een verkeerd spoor. In de massale bewegingen in Vietnam op het einde van de Tweede Wereldoorlog aarzelden de stalinisten aanvankelijk niet om Amerikaanse steun te aanvaarden met als doel om een stabiel kapitalistisch regime te vestigen. Geïnspireerd door Mao’s beweging in China kwam het daarna tot een guerrillastrijd van het Nationaal Front voor de Bevrijding van Zuid-Vietnam (FNL), dat vanuit het communistische noorden van Vietnam in confrontatie ging met het corrupte kapitalistische zuiden en zowel de Franse kolonialisten als nadien de Amerikaanse troepen die het kapitalisme wilden redden.
Vanaf 1969 waren er al een half miljoen Amerikaanse soldaten in Vietnam, velen slechts 18 of 19 jaar oud. De VS dachten dat ze Vietnam snel konden verslaan door grootschalige gebruik van technologie. Zo waren er meer bomaanslagen in Vietnam dan tijdens de hele Tweede Wereldoorlog. Het tet-offensief in 1968 werkte demoraliserend op de soldaten; de oorlog kon niet gewonnen worden. Duizenden gestorven soldaten keerden in lijkzakken terug naar de VS. Dit droeg bij tot de radicalisering van een nieuwe generatie in de Verenigde Staten. De burgerrechtenbeweging mengde zich met de anti-oorlogsbeweging, de vrouwenbeweging en de nieuwe LGBTQI+-beweging. Op 15 oktober 1969 namen 36 miljoen Amerikanen deel aan anti-oorlogsmarsen. Zowel jongeren als arbeiders kwamen op straat. De inflatie door de oorlog gaf bovendien aanleiding tot stakingsacties. Tegen het einde van de oorlog, in 1971 was het VS-leger compleet gedemoraliseerd en druggebruik werd een groot probleem. Soldaten kwamen ook daar meer en meer in opstand. Massaprotest in eigen land speelde een belangrijke rol in de nederlaag van de VS.
In zijn tussenkomst over de Vietnam-oorlog merkte Rob (VS) op dat de Noord-Vietnamese krachten een veel grotere nachtmerrie hadden kunnen vormen voor de VS, zeker indien er een bewuste klassenoproep werd gedaan aan de Amerikaanse soldaten en de protesterende jongeren en werkenden. Een probleem was echter het maoïstisch/stalinistische karakter van het Vietnamese regime, waarbij er geen sprake was van arbeidersdemocratie. De overwinning op het Amerikaanse imperialisme had nochtans de basis kunnen leggen voor een beweging die verder ging en opkwam voor een democratisch socialistisch Vietnam.
Na de val van het stalinisme: Irak-oorlog en anti-oorlogsbewegingen
De historische context na de val van stalinisme was anders. De Vietnam-oorlog speelde zich af in een context waarin een derde van de wereldbevolking het kapitalisme had afgewezen. Het Amerikaanse beleid was erop gericht de expansie van het stalinisme te stoppen. De oorlog in Irak vond plaats na de val van het stalinisme. Het was een poging van de VS om haar positie als dominante kracht op het wereldtoneel militair te bekronen.
De aanslagen van 11 september 2001 waren een schok voor de VS. Daardoor was er amper verzet tegen de invasie in Afghanistan en de strijd tegen de Taliban. Maar dat gold niet voor Irak. Enkele weken voor het begin van de Irak-oorlog in 2003 betoogden tientallen miljoenen mensen tegen de dreigende invasie. Dit was niet alleen het geval in de VS, maar in tientallen verschillende landen. Het belette onder meer Groot-Brittannië onder Blair niet om samen met Bush een oorlog te starten, met als excuus dat Irak over massavernietigingswapens beschikte. Na enkele dagen van strijd waren de troepen al in Bagdad en was het oude regime afgevoerd. Wat volgde was een burgeroorlog die duurde tot in 2011 en miljoenen doden achterliet. De vraag is waarom de grote anti-oorlogsbewegingen er niet in slaagden om de oorlog te stoppen.
Wij benadrukten in 2003 dat massale protesten op zich niet volstonden, maar dat het nodig was om met de werkende klasse een bewuste rol te spelen in het stoppen van de oorlogsmachine. Dat betekende stakingen en het blokkeren van de oorlogsopbouw en -organisatie. Ook in het verleden werden oorlogen gestopt door massaal protest van de werkende klasse: muiterijen onder Duitse troepen, gevolgd door massaal arbeidersprotest maakten een einde aan de Eerste Wereldoorlog, nadat de Russische Revolutie van 1917 de verderzetting van de oorlog al bijzonder moeilijk maakte.
Met de werkende klasse tegen oorlog en onderdrukking
De beperkingen van een beweging tegen oorlog en onderdrukking die zich verbindt met burgerlijke en liberale elementen, komen steeds waar tot uiting. Yaara gaf het voorbeeld van de vredesbeweging in Israël/Palestina. De meeste organisaties die zich tegen de onderdrukking van de Palestijnen verzetten, werpen diplomatie tussen voortrekkers van de heersende klasse op als antwoord. Dit is exact wat er gebeurde met de Oslo-akkoorden in de jaren 1990. Deze akkoorden kondigden het officiële einde van het conflict aan, maar het ging in werkelijkheid om een manier om het recht op zelfbeschikking van de Palestijnen nog meer te onderdrukken. De akkoorden waren een reactie op de eerste intifada eind jaren 1980 en begin jaren 1990. De stakingen en de massabeweging toen maakten de Israëlische heersende klasse bang. De Oslo-akkoorden moesten daar een antwoord op vormen en waren tegelijk een versterking van de alliantie tussen Israël en de VS.
Recente bewegingen tegen de onderdrukking van de Palestijnen hadden doorgaans een ander karakter dan de eerste intifada. Er kwamen veel mensen op straat tegen de onderdrukking en het geweld, maar er was geen coördinatie tussen de Palestijnse en Israëlische bevolking en er was geen sprake van een georganiseerde stakingsbeweging. Dat is nochtans wat nodig is om echt stappen vooruit te kunnen zetten in de strijd tegen onderdrukking.
Oorlog vandaag
Oorlog stelt alle tegenstellingen op scherp. Bij een levensbedreigende oorlog is er een enorme druk om elke klassenbenadering te laten vallen. Sebastian uit Oostenrijk merkte op dat er ook vandaag over de oorlog in Oekraïne verschillende trends naar voren komen in die richting. Er is het sociaal patriottisme dat zich aan de kant van de eigen heersende klasse stelt en er is het sociaal-pacifisme dat zich beperkt tot abstracte oproepen tot vrede en voor diplomatieke oplossingen. Er is een groot verschil tussen het instinctief pacifisme van de arbeidersklasse die geen oorlog wil en het vals pacifisme van de burgerij dat eigenlijk vooral oorlog goedpraat.
Lenin merkte in 1916 al op dat de imperialistische krachten en de burgerij geen vrede kunnen brengen. Vrede kan immers niet gevonden worden in de reactionaire utopie van het imperialistisch kapitalisme, een unie van gelijke staten is onder het kapitalisme niet mogelijk. In tijden van een imperialistische oorlog over vrede spreken zonder het over klassenstrijd te hebben, is een illusie die voorbijgaat aan de mogelijkheid dat de werkende klasse een onafhankelijke rol speelt in oorlogstijden.
Wij verdedigen een onafhankelijke klassenpositie. Oorlog zorgt uiteraard voor heel wat uitdagingen en levert voer voor discussie op. Ons vertrekpunt daarbij is dat we geen neutraal standpunt innemen, niet tegenover het imperialisme en niet tegenover klassenstrijd. We zoeken geen oplossingen binnen het kader van het kapitalisme, een systeem dat tot oorlog leidt. Tegelijk schuiven we onze antwoorden niet op de lange baan. In elke fase van de oorlog kunnen er stappen gezet worden om onafhankelijke organisatie van de werkenden te bevorderen zodat de oorlog kan omgevormd worden tot een strijd tegen het volledige systeem. Daartoe zijn massamobilisatie en een socialistisch programma essentieel.
Verslag van een commissie op de ISA-school eind juli door Chris Stewart (Socialist Party, ISA in Noord-Ierland)
Tijdens de zomerschool van ISA kwamen honderden socialisten uit de hele wereld in België bijeen om te discussiëren over de veelzijdige crises van het mondiale kapitalisme en de opbouw van de revolutionaire socialisten in deze periode. Als onderdeel hiervan werd een discussie gehouden die zich richtte op de filosofie van het marxisme die aan de grondslag ligt aan de perspectieven en analyses van ISA: het dialectisch materialisme.
De eerste inleiding, gegeven door Sonja Grusch van ISA in Oostenrijk, ging over de belangrijkste stellingen van de marxistische filosofie en de betekenis van deze ideeën in de geschiedenis van de mensheid. Sonja legde uit dat in ons huidige systeem “filosofie” de neiging heeft te worden behandeld als het domein van een groep bevoorrechte intellectuelen, en wordt onderwezen op een saaie, abstracte manier die losstaat van het dagelijks leven.
Voor marxisten echter is dialectisch materialistische filosofie een instrument dat werkenden kunnen gebruiken om onze materiële omstandigheden te analyseren, waardoor we inzicht krijgen in het kapitalisme en hoe de wereldgebeurtenissen zich ontvouwen, wat ons kan helpen bij het opbouwen van de strijd tegen het systeem.
Dialectisch materialisme
De mens heeft er altijd naar gestreefd de omstandigheden van zijn bestaan te begrijpen. In de vroegste samenlevingsvormen domineerden proto-religieuze ideeën toen de mens worstelde om natuurverschijnselen, leven en dood te begrijpen. Sonja wees erop dat na de opdeling van de maatschappij in klassen en de vorming van de staat, deze ideeën instrumenten werden van de heersende klasse om de maatschappij te beheersen. Zoals Marx zei: “de ideeën van de heersende klasse zijn in elk tijdperk de heersende ideeën.”
De idealistische filosofieën van veel religies stellen dat de materie ondergeschikt is aan het denken, en dat de wereld in wezen de statische schepping is van één of vele goden. Gebeden en rituelen worden voorgesteld als methoden om de materiële wereld op onbekende manieren te beïnvloeden.
Marxistische filosofie daarentegen is materialistisch. Zoals Sonja het formuleerde, stelt het marxisme dat elk verschijnsel kan worden herleid tot zijn materiële basis. Kevin uit Ierland begon zijn inleiding met de stelling: “materie is primair, ideeën zijn het product van materie.” Hij vervolgde dat alle materie in een voortdurende staat van verandering verkeert en dat de wetten van de dialectiek die verandering bepalen.
Deze wetten werden uitgelegd door Sonja, en in de discussie gaven de kameraden een aantal voorbeelden van deze wetten in de praktijk.
Eenheid en conflict van tegenstellingen
De dialectische logica stelt dat tegenstellingen inherent zijn aan alle dingen, en dat zij de middelen zijn waardoor dingen vooruitgaan en veranderen. In het kapitalisme kunnen de kapitalisten niet bestaan zonder arbeiders om uit te buiten voor de winst. De burgerij en de arbeidersklasse staan tegenover elkaar en zijn van elkaar afhankelijk. Het is deze tegenstelling die de historische ontwikkeling van de kapitalistische maatschappij beheerst via de klassenstrijd.
Een ander voorbeeld dat op de school werd besproken was de Nieuwe Koude Oorlog tussen de imperialistische blokken onder leiding van de VS en China. Deze rivaliserende blokken komen steeds meer met elkaar in conflict, maar in werkelijkheid zijn zij ook beide van elkaar afhankelijk, met elkaar verbonden door ketens van productie, consumptie en het maken van winst.
Kwantiteit verandert in kwaliteit
Niets is eeuwig. Dialectisch materialisme is fundamenteel een filosofie van verandering. Maar verandering vindt niet plaats op een lineaire, geleidelijke manier. Er zijn sprongen, crises, catastrofes, oorlogen en revoluties. Kwantitatieve veranderingen – bijvoorbeeld in de stijgende temperatuur van water – maken op een gegeven moment onvermijdelijk plaats voor kwalitatieve veranderingen – d.w.z. de transformatie van water in stoom.
Een kameraad van de Britse afdeling gaf als voorbeeld de omslagpunten in het milieu. Naarmate de gemiddelde temperatuur van de aarde stijgt, leiden deze kwantitatieve veranderingen uiteindelijk tot een kwalitatieve verandering als een ‘omslagpunt’ wordt bereikt en ecologische kettingreacties in gang worden gezet. Een ander voorbeeld dat werd gegeven waren soortgelijke ‘omslagpunten’ in het bewustzijn van de arbeidersklasse, die in deze periode tot sociale explosies leiden, zoals in Sri Lanka.
Negatie van de negatie
De veranderingsprocessen zijn een reeks van “negaties”, waarbij omstandigheden uit het verleden plaats maken voor nieuwe omstandigheden. De vroegere toestand wordt echter niet volledig uitgewist. Elke nieuwe ontwikkeling heeft elementen van de oude in zich. Het kapitalisme bijvoorbeeld behoudt elementen van het feodalisme (in veel landen bestaan bijvoorbeeld nog steeds koninklijke families). Nieuwe perioden zijn vaak gekenmerkt door de tegenstellingen van oude perioden.
Een kameraad uit de VS gaf als voorbeeld het nieuwe ‘tijdperk van wanorde’ dat we zijn binnengetreden. Hoewel ISA duidelijk heeft gemaakt dat deze nieuwe periode in grote lijnen het einde van het tijdperk van het neoliberale kapitalisme betekent, betekent dit niet dat regeringen in deze periode niet zullen proberen elementen van neoliberaal beleid uit te voeren (zoals we hebben gezien), maar eerder dat ze daar veel minder toe in staat zijn, onder meer vanwege het potentieel van de arbeidersklasse om te strijden – zoals we in Sri Lanka zien.
De marxistische methode
Zoals Lenin zei: “zonder revolutionaire theorie kan er geen revolutionaire beweging zijn.” Veel kameraden in de discussie brachten kernpunten van de marxistische filosofie terug naar de discussies over wereldperspectieven die op de voorgaande dagen plaatsvonden, en benadrukten hoe marxisten filosofie gebruiken als een levend instrument.
Het ‘tijdperk van wanorde’ dat het mondiale kapitalisme is binnengetreden, heeft tot gevolg dat alle tegenstrijdigheden van het kapitalisme over de hele wereld aan het licht komen. De nieuwe Koude Oorlog, de economische crisis en de klimaatcatastrofe komen allemaal voort uit het fundamentele feit dat het kapitalistische systeem zich in een periode van verval bevindt en de menselijke samenleving niet langer kan ontwikkelen. Dit is de materiële basis voor de strijd voor socialisme over de hele wereld.
Een kameraad uit de VS wees erop dat het bewustzijn van de arbeidersklasse tot nu toe achterblijft bij de objectieve omstandigheden van de kapitalistische crisis en dat dit ertoe heeft geleid dat velen ter linkerzijde onjuiste conclusies hebben getrokken, bijvoorbeeld door te veronderstellen dat de arbeidersklasse niet langer over een revolutionair potentieel beschikt. Marxisten daarentegen begrijpen dat er onder de oppervlakte talloze processen plaatsvinden die het potentieel hebben om sociale explosies en grote sprongen in het bewustzijn van de arbeidersklasse te veroorzaken. Dit is wat Trotski “het moleculaire proces van de revolutie” noemde.
In het verleden hebben degenen in de socialistische beweging die de marxistische methode verwierpen vaak ernstige politieke fouten gemaakt. In zijn inleiding wees Kevin op Trotski’s debatten met Shachtman en Burnham in de Amerikaanse SWP in 1939-40, die het dialectisch materialisme verwierpen, wat hen tot een onjuist politiek standpunt bracht over het karakter van de Sovjet-Unie, waarbij ze de noodzaak verwierpen voor socialisten om de planeconomie te verdedigen.
Een ander voorbeeld dat Kevin gaf was Kautsky, die een niet-dialectische “gradualistische” kijk had op hoe het socialisme via het parlement tot stand kon komen – wat hem ertoe bracht de Russische Revolutie af te wijzen. In de discussie bracht een kameraad uit de VS deze “gradualistische” ideeën over de strijd voor het socialisme in verband met veel van het huidige reformistische links. Eric Blanc bijvoorbeeld – een leidende figuur in de DSA in de VS – stelt zich expliciet op één lijn met Kautsky en de “parlementaire weg naar het socialisme.” Dergelijke opvattingen gaan voorbij aan zowel de dynamiek van revolutionaire bewegingen in de wereldgeschiedenis, als aan een materialistische analyse van de kapitalistische staat.
Marxistische benadering van religie
Een deel van de discussie ging over de brede aanwezigheid van religieuze, idealistische en bijgelovige ideeën in de samenleving. Dergelijke ideeën zijn diepgeworteld in veel landen over de hele wereld. Een lid uit Ierland maakte duidelijk dat, hoewel marxisten pleiten voor een materialistisch wereldbeeld dat in strijd is met religieuze ideeën, wij geen neerbuigende houding aannemen ten opzichte van leden van de arbeidersklasse die er dergelijke opvattingen op na houden.
In plaats daarvan, en in tegenstelling tot veel “anti-theïsten” zoals Richard Dawkins, begrijpen wij de materiële basis voor religieuze ideeën in de samenleving. Wij schrijven leden van de arbeidersklasse of onderdrukten niet af als zij er idealistische denkbeelden op na houden en gaan er niet van uit dat zij niet voor het socialisme gewonnen kunnen worden. In plaats daarvan proberen we ons programma van socialistische eisen te verbinden met hun doorleefde ervaring van het leven onder het kapitalisme – een deel hiervan is het handhaven van het recht om religieuze ideeën te hebben, vrij van staatsinmenging, religieuze discriminatie etc.
Bouwen aan ISA in het tijdperk van wanorde
Voor marxisten is het dialectisch materialisme geen dogma maar een methode. Onze analyse en ons perspectief moeten zich altijd ontwikkelen om de concrete omstandigheden te begrijpen. In Kevins afronding van de discussie zei hij dat het opstellen van een revolutionair programma zelf een dialectisch proces is waarbij revolutionairen hun ideeën meenemen naar de arbeidersklasse en ze testen om onze politiek en onze benadering aan te scherpen.
Het potentieel voor sociale explosies, opstanden en revoltes in deze periode kwam in zowat elke commissie van de zomerschool aan bod. Kevin wees op de noodzaak voor ISA om naar de volledige samenleving te kijken naar de vorm die deze explosies kunnen aannemen, aangezien dit bepalend zal zijn voor het voortstuwen van de radicalisering en reorganisatie van de arbeidersklasse.
De “achterstand” van het bewustzijn op de objectieve omstandigheden waar veel kameraden in de discussie op wezen, legt revolutionairen de taak op om hun inspanningen op te voeren om die delen van de samenleving te bereiken die openstaan voor socialistische ideeën. Voorlopig is ons propagandawerk gericht op een klein, gepolitiseerd deel van de arbeidersklasse en de jongeren, niet op de massa. Het zal deze laag zijn die de krachten van de ISA hernieuwt en uitbreidt, wat ons voorbereidt op komende revolutionaire bewegingen.
De tweede ambtstermijn van de Indonesische president Joko Widowo, die in 2019 begon, wordt gekenmerkt door reactionaire en autoritaire maatregelen en een massale neoliberale aanval op de arbeidersklasse en het milieu. Dit heeft geleid tot de grootste protesten sinds de Reformasi (hervormings)beweging in 1998, die een einde maakte aan het 32 jaar durende dictatoriale bewind van Soeharto. Een nieuwe generatie heeft de strijd opgenomen. Het zal van cruciaal belang zijn dat onze klasse lessen trekt uit het verleden en de strijd voor revolutionair socialisme opneemt.
Dossier door Christian (Leuven) – met hulp van Per Johansson (ISA Zweden)
Deel 1. Indonesië onder Jokowi
Een verandering van gezicht…
Toen Jokowi, zoals de president in de volksmond wordt genoemd, in 2014 voor het eerst tot president werd gekozen, beschreef Times Magazine hem als een “nieuwe hoop.” Hij was inderdaad uniek in de Indonesische presidentiële geschiedenis, omdat hij noch uit de politieke elite noch uit de militaire top kwam. Hij was een ‘selfmade man’, geboren in een sloppenwijk, later meubelexporteur, burgemeester van zijn geboortestad Solo, en ten slotte gouverneur van Jakarta, de hoofdstad van het land.
In 2014 werd gevreesd dat zijn belangrijkste tegenstander tijdens de presidentsverkiezingen, generaal Prabowo Subianto, een terugkeer naar een duister verleden zou inluiden. Prabowo had als commandant van de speciale strijdkrachten onder dictator Soeharto (zijn toenmalige schoonvader) talrijke misdaden begaan, met name de onderdrukking van de Oost-Timorese onafhankelijkheidsbeweging en het laten verdwijnen van Reformasi-activisten. Prabowo, die beloofde “Indonesië weer groot te maken,” versterkte bovendien zijn alliantie met rechts-islamitische krachten. Voor degenen die bezorgd waren over de mensenrechten en de democratische verworvenheden na het einde van Soeharto’s bewind, was de keuze duidelijk. Met zijn “pro-arme” retoriek trok Jokowi de steun aan van burgerrechtenorganisaties, waaronder milieu- en arbeidsgroepen.
… maar niet van inhoud
Ondanks zijn populisme en zijn schone imago waren er van meet af aan duidelijke tekenen dat Jokowi ten gunste van het kapitaal zou regeren, ten koste van de arbeidersklasse en de armen op het platteland.
Als gouverneur van Jakarta nam Jokowi een aantal populaire beleidsmaatregelen op het gebied van gezondheidszorg en onderwijs nam, maar weigerde hij bijvoorbeeld de eisen van de vakbonden voor een hoger minimumloon in te willigen. Kort na zijn verkiezing tot president verlaagde hij de brandstofsubsidies drastisch, wat erg hard aankwam bij de armste lagen van de bevolking.
In het parlement kreeg zijn eigen Democratische Partij van Strijd (PDI-P) nooit de overhand. Hierdoor berustte Jokowi’s macht steeds op deals met de oude oligarchische elite van het land. Zijn kandidaat voor het vicepresidentschap in 2014 was Jusuf Kalla van de Golkarpartij, de partij die door Soeharto was opgericht. Deze alliantie werd geregeld door Megawati Soekarnoputri, zelf twee keer post-Reformasi president, en dochter van Soekarno, de eerste president van Indonesië. [i]
In 2019 nam Jokowi het opnieuw met succes op tegen Prabowo. Net als in 2014 deed Prabowo ongefundeerde beweringen over verkiezingsfraude, waardoor zijn aanhangers in opstand kwamen. Desondanks nodigde Jokowi vervolgens Prabowo en zijn Gerindra-partij uit in de regeringscoalitie en gaf hij Prabowo het ministerie van Defensie. De huidige coalitie van tien partijen, de Onward Indonesia Coalition, heeft 471 van de 575 zetels in het Lagerhuis.
Jokowi’s “Masterplan voor Ontwikkeling 2020-2024” is in populistische bewoordingen opgesteld, maar vooral gericht op een neoliberaal beleid “met een mantra van drie woorden: infrastructuur, deregulering en de-bureaucratisering.” [ii] In zijn dienst aan het kapitaal heeft Jokowi bewezen een waardig opvolger te zijn van al zijn voorgangers, inclusief Soeharto.
Daar komt de religieuze rechterzijde…
Eind 2016 mobiliseerde de 212-beweging (genoemd naar 2 december, de eerste grote actiedag) enorme acties met 200.000 of meer deelnemers. Op het protest was er een bonte samenstelling: van traditionele moslims tot salafisten tot vakbondsleden. Het doel van het protest was om de gouverneur van Jakarta, beter bekend als “Ahok”, ten val te brengen en hem gevangen te zetten voor zijn vermeende blasfemie tegen de Koran. De beweging voedde zich niet alleen met religieuze onverdraagzaamheid en racisme (aangezien Ahok een Chinese christen was), maar ook met legitiem sociaal ongenoegen. Ahok stond erom bekend dat hij een bijzonder meedogenloos programma voerde om krottenwijken met de grond gelijk te maken.
Jokowi heeft de rechts-islamitische krachten handig gecoöpteerd. In zijn verkiezingscampagne voor 2019 was zijn running mate Ma’ruf Amin, een conservatieve moslimgeestelijke en voormalig opperste leider van de Nahdlatul Ulama (NU), ‘s werelds grootste islamitische organisatie.
Naast het leger was deze organisatie een van de pijlers van de kapitalistische heerschappij in de archipel. Tijdens de uitroeiing van de Parti Kommunist Indonesia (PKI) in 1965-1966 speelden krachten als de jeugdafdeling van de Nahdlatul Ulama, de Ansor Jeugdbeweging, een grote en actieve rol. [iii]
Jokowi zag zich tegelijk genoodzaakt hard op te treden tegen enkele gewelddadige islamitische groeperingen met een meer jihadistische oriëntatie. Dergelijke groepen richten zich niet alleen tegen onderdrukte nationaliteiten zoals West-Papoea’s en vermoorden niet alleen mensen van andere geloofsovertuigingen (met name christenen), maar zijn ook een bedreiging voor links en de bevolking in het algemeen. Eén zo’n groep, het Islamitisch Verdedigersfront (FPI), werd in 2020 ontbonden. Deze groep had eerder de steun gekregen van sommige politici en delen van de militaire top. Het heeft herhaaldelijk met het leger en de politie samengewerkt, bijvoorbeeld door openbare debatten van LGBTQ+- of Ahmadiyya-activisten te verhinderen.[iv]
Vakbondsleiders gediscrediteerd
Als de linkerzijde niet offensief ingaat tegen het kapitalisme in verval, kunnen extreemrechtse krachten de kop opsteken en massale steun verwerven. De heersende klasse weet heel goed hoe zij dergelijke krachten in haar voordeel kan gebruiken.
Over de hele wereld proberen gevestigde leiders van de arbeidersbeweging om zich aan te passen aan het kapitalistische establishment. Dit is ook het geval in Indonesië. Said Iqbal, voorzitter van de KSPI, één van de grootste vakcentrales van het land, heeft een bijzonder verontrustende staat van dienst. Zowel bij de presidentsverkiezingen van 2014 als die van 2019 steunde hij Prabowo tegen Jokowi. Naar verluidt was Iqbal door Prabowo de positie van minister van Werk beloofd. Na Prabowo’s hernieuwde verlies sloot Iqbal zich aan bij Andi Gani, hoofd van de aan Jokowi gelieerde KSPSI-vakbondsfederatie, om de president van zijn steun te verzekeren. Wellicht niet toevallig komen deze twee vakbondsfederaties, de KSPI en de KSPSI, de grootste van het land wat ledenaantal betreft, voort uit de ter ziele gegane SPSI, de enige legale vakbond onder het bewind van Soeharto. [v]
Said Iqbal ging nog verder. Tijdens de 212-beweging heeft de leiding van de KSPI arbeiderscoalities opgezet om de religieuze sentimenten verder aan te wakkeren. Deze speelden een rol bij het mobiliseren van arbeiders om in Jakarta de straat op te gaan in de reactionaire ‘Verdedig de Islam-acties’ tegen Ahok. [vi]
Gelukkig bestaat er ook een meer progressieve onafhankelijke vakbondstraditie in Indonesië, die echter veel kleiner is in termen van ledenaantal. De vakbondscoalitie GEBRAK en een andere coalitie rond de vakbond SEDAR hebben zich noch achter Prabowo noch achter Jokowi geschaard. [vii]
Staat van de georganiseerde arbeidersbeweging
Reeds vóór de recente contrahervormingen bevond de Indonesische vakbeweging zich in een verzwakte positie en waren er een aantal negatieve tendensen. Hoewel Indonesië een van de snelste processen van verstedelijking van Azië kent, werkt het grootste deel van de beroepsbevolking van het land in de informele economie. Er zijn zelfs meer banen gecreëerd in de informele dan in de formele sector. Slechts 6% van de geregistreerde bedrijven heeft een collectieve arbeidsovereenkomst. Tussen 2007 en 2019 is het aantal werknemers dat onder een collectieve arbeidsovereenkomst valt met 20% gedaald. De syndicalisatiegraad onder werknemers bedraagt momenteel slechts 5,2%.[viii]
Terwijl het aantal vakbonden explosief is gestegen (momenteel 10.000 vakbonden georganiseerd in 161 federaties en 17 confederaties), is het geregistreerde vakbondslidmaatschap gedaald van 9 miljoen in het begin van de jaren 2000 tot slechts 3,2 miljoen. [ix] Het vervolgen van vakbonden door activisten af te danken en het effect van het opvoeren van de flexibiliteit, onder meer door outsourcing, spelen hierin een belangrijke rol. De versnippering van de vakbonden is wellicht mee het resultaat van de vernietiging van de PKI in de jaren 1960 en het inspiratieloze karakter van de leiders van de grootste federaties.
Ondanks de zeer moeilijke omstandigheden is er arbeidersstrijd en zijn er regelmatig stakingen. In de PT Freeport Grasberg kopermijn in West-Papoea bijvoorbeeld heerst al jarenlang onrust onder de arbeiders, waarbij aanvankelijke verbeteringen van de arbeidsvoorwaarden gevolgd werden door pogingen om de vakbonden uit de mijn weg te krijgen. 4200 arbeiders die in 2017 wegens een ‘illegale staking’ werden ontslagen, hebben jarenlang moeten vechten voor hun heropname, waarbij ze onder meer werden beschoten door veiligheidstroepen. De ontslagen werknemers werden eind vorig jaar door het Hooggerechtshof in het gelijk gesteld. [x] Naast deze langdurige gevechten zijn er ook regelrechte overwinningen. In januari 2022 wierpen de aanhoudende protesten van de vakbonden hun vruchten af: de gouverneur van Jakarta kondigde een verhoging van het minimumloon met 5,1% aan. Onder het mom van de covid-19-crisis hadden de werkgevers aanvankelijk niet meer dan 0,8% geboden.
Economische vooruitzichten in tijden van geopolitieke onzekerheden
De regering heeft grote ambities voor Indonesië, een aspirant BRIC-lid met een bevolking van meer dan 270 miljoen. Op het eerste gezicht lijken de economische vooruitzichten van het land relatief goed. Na de recessie in 2020 (-2,1%) en de tragere groei in 2021 (+3,7%) is de Indonesische economie naar verwachting weer op weg naar een jaarlijkse bbp-groei van ongeveer 5%, wat de afgelopen decennia de norm was voor Indonesië. Met 4,35% in juni ligt de inflatie op het hoogste peil in vijf jaar en niet op het hoogste peil in 40 jaar zoals in vele andere landen. De inflatie voor voedsel en energie ligt echter aanzienlijk boven dit gemiddelde, waardoor armere gezinnen worden getroffen.
Nu de wereld op de rand van een recessie balanceert, en zelfs China er slecht voor staat, zou de Indonesische economie er wel eens op achteruit kunnen gaan. Bovendien loopt Indonesië het risico verstrikt te raken in de geopolitieke rivaliteiten die de huidige periode steeds meer bepalen.
Indonesië volgt officieel een “pragmatische op gelijke voet” benadering in zijn betrekkingen met grote mogendheden. Zo is het betrokken in het Chinese One Belt One Road beleid (de nieuwe zijderoute), is het onderdeel van het Regional Comprehensive Economic Partnership (RCEP) en heeft Indonesië recent ook het Indo-Pacific Economic Framework for Prosperity (IPEF) van Washington ondertekend. Toch is het de vraag of Indonesië deze houding zal kunnen volhouden tijdens de intensiever wordende (niet steeds zo) ‘koude oorlog’ tussen de VS en China.
China is de belangrijkste handelspartner van Indonesië. De Chinese investeringen nemen toe en overtreffen die van de VS. Aan de andere kant koopt Indonesië zijn wapens van de VS en zijn westerse bondgenoten. Op 1 augustus 2022 hield Indonesië zijn grootste gezamenlijke militaire oefeningen tot nu toe met de VS. Australië, Singapore en voor het eerst ook Japan namen deel aan deze jaarlijkse oefeningen die bekend staan als Garuda Shield.[xi] De Indonesische publieke opinie is ongerust over de groeiende afhankelijkheid van het land van China en wil de Chinese invloed beperken. Er is echter ook een overweldigende oppositie tegen het kiezen van de zijde van de VS in een mogelijk militair conflict.[xii]
De grenzen van overheidsinterventies
De nationale burgerij vertrouwt sterk op de staat om haar belangen te verdedigen. Massaal verzet tegen neoliberale aanvallen op de arbeidersklasse en het milieu, zoals de Omnibus-wet (zie verder), wordt met harde hand onderdrukt.
De staat neemt ook nationalistische protectionistische maatregelen, om de langetermijnbelangen van de heersende klasse te beschermen tegen haar buitenlandse concurrenten. In februari 2022 verklaarde de regering van Jokowi beperkingen te zullen opleggen aan de export van onbewerkte mineralen, een maatregel die bedoeld is om de binnenlandse verwerking te stimuleren. De regering heeft plannen om van Indonesië de op één na grootste exporteur van roestvrij staal te maken, na China.[xiii] Indonesië heeft de grootste nikkelreserves ter wereld, een belangrijke grondstof voor de productie van staal en batterijen voor elektrische voertuigen. De regering nationaliseerde een deel van de olie, maar probeert tegelijk multinationals terug te lokken met het vooruitzicht van belangrijke gasvondsten.[xiv]
Gezien de steeds volatieler wordende wereldsituatie is de staat echter ook genoodzaakt noodmaatregelen te nemen. In Indonesië leidde de invasie van Rusland in Oekraïne tot stijgende prijzen voor bakolie en plaatselijke tekorten. Om de lokale markt te beschermen heeft de regering eerst de export van palmolie beperkt, alvorens een totaal exportverbod in te stellen. Een onvoorzien gevolg was dat de plaatselijke boeren, die al te lijden hadden onder de stijgende kunstmestprijzen, met hun productie bleven zitten.[xv] Aangezien Indonesië ongeveer een derde van de wereldwijde export van eetbare olie voor zijn rekening neemt, werden de internationale tekorten nog verergerd.[xvi] Het inherente gevaar is een cyclus van escalerende maatregelen die de armen overal ter wereld, ook in Indonesië, zullen treffen.
Wanneer de staat nationalistische economische maatregelen neemt, beweert hij te handelen ten voordele van de gehele natie. Dit is natuurlijk propaganda. Evenals neoliberale aanvallen dienen deze maatregelen de kapitalistische elite van het land. Wanneer het hun uitkomt, sluiten zij bondgenootschappen met buitenlandse kapitalisten en het imperialisme om de arbeidersklasse van Indonesië uit te buiten en zo nodig te verpletteren. Volgens Oxfam was Indonesië reeds vóór de pandemie het op vijf na meest ongelijke land ter wereld, met vier miljardairs die evenveel rijkdom bezaten als de 100 miljoen armste burgers.[xvii]
Deel 2. Aanvallen en verzet
Autoritaire en reactionaire maatregelen
In september 2019 was er een opleving van protesten die sinds 1998 niet meer was voorgekomen. De aanleiding was het nieuws dat het parlement verschillende controversiële wetsvoorstellen voorbereidde, met name een wetsvoorstel om tegemoet te komen aan de eisen van de mijnbouwindustrie, een wetsvoorstel dat de onafhankelijkheid van de Commissie voor corruptiebestrijding (KPK) aantastte en haar onderwierp aan het gezag van een corrupt parlement, en een wetsvoorstel dat autoritaire en reactionaire wijzigingen aanbracht in het wetboek van strafrecht.
De protesten kregen op 23 en 24 september 2019 in het hele land een massaal karakter. Studenten van meer dan 300 universiteiten vormden de ruggengraat van de beweging, waarbij ook de vakbondsfederatie GEBRAK een belangrijke rol speelde. Naast verzet tegen bovengenoemde kwesties stelden de studenten een breed scala aan eisen. Deze omvatten verzet tegen maatregelen die ongunstig zijn voor de werkenden, vernietiging van het milieu, en de militarisering van gebieden zoals Papoea. Bij botsingen met de politie vielen vijf doden en honderden gewonden.
Het wetsvoorstel tot verzwakking van de KPK werd uiteindelijk geratificeerd. De stemming over de mijnbouwwet werd opgeschort. In mei 2020 werd het grotendeels ongewijzigd aangenomen onder het excuus van Covid.[xviii]
De wijzigingen van het wetboek van strafrecht zijn nog niet aangenomen, maar zullen waarschijnlijk in augustus nog worden aangenomen. Kenmerkend voor de ondoorzichtigheid van de Indonesische regering is dat het ontwerp waartegen betogers zich in 2019 verzetten, pas in juli 2022 volledig openbaar is gemaakt. Het laatste ontwerp is niet vrijgegeven, met als excuus dat het “onrust” zou kunnen veroorzaken.
Als het ook maar enigszins lijkt op het ontwerp van 2019, kan die vrees terecht zijn. Volgens Human Rights Watch “kunnen de rechten van vrouwen, religieuze minderheden en LGBTQ+ personen worden geschonden, evenals het recht op vrijheid van meningsuiting en vereniging.” De voorgestelde wijzigingen omvatten het strafbaar stellen van het belasteren van de president, de regering of staatsinstellingen. Ook voorhuwelijkse seks (waardoor alle niet-heteroseksuele relaties in feite illegaal worden) en sommige abortussen worden strafbaar gesteld, terwijl het “ongeoorloofd promoten” van voorbehoedsmiddelen wordt verboden. Het delict godslastering wordt uitgebreid met het “overhalen van iemand om ongelovig te zijn.”[xix] Ook zijn bepalingen opgenomen die het organiseren van vreedzame protesten zonder kennisgeving strafbaar stellen met boetes en tot zes maanden gevangenisstraf.[xx]
De vrijheid van meningsuiting wordt gestaag afgebouwd. Een nieuwe wet verleent de regering vergaande bevoegdheden op het gebied van cybersurveillance. Grote technologiebedrijven worden bedreigd met blokkering van hun platforms en moesten zich uiterlijk 20 juli registreren bij het ministerie van Communicatie en Informatie. Volgens de controversiële licentieregeling moeten grote en populaire platforms zoals Zoom, Twitter, Netflix, Spotify, Facebook, Instagram, WhatsApp, Google en YouTube binnen 24 uur na ontvangst van een instructie van het ministerie inhoud weghalen die “aanzet tot onrust” of “de openbare orde verstoort.” Als zodanig kan het ministerie hun inhoud censureren en krijgt het toegang tot gebruikersgegevens. Sommige aspecten van deze censuur, zoals het tegenhouden van “kinderpornografie” klinken redelijk. De vaagheid van de definitie van “aanzetten tot onrust” en “verstoren van de openbare orde” is echter bewust bedoeld om gebruikt te kunnen worden tegen elke vorm van protest.
Omnibuswet
De “Omnibuswet over jobcreatie” of kortweg de “Omnibuswet” is in februari 2020 voor het eerst bij het parlement ingediend. Het doel was het regionale concurrentievermogen van Indonesië te versterken door een aantrekkelijk investeringsklimaat te scheppen. De regering stelde dat deze wet administratieve rompslomp zou verminderen en werkenden tal van voordelen zou opleveren. De Britse Kamer van Koophandel prees de wet met de bewering dat Indonesië hierdoor “een reëel en realistisch alternatief voor China” zou worden voor internationale bedrijven die willen investeren. Terwijl de binnenlandse investeringen in Indonesië de laatste jaren snel zijn toegenomen, zijn de buitenlandse grotendeels gestagneerd.[xxi]
De Omnibuswet brengt ongeveer 1.200 wijzigingen aan in 79 bestaande wetten en voorschriften, waaronder de arbeidswet van 2003, die concessies aan de arbeidersbeweging bevatte. Het is een echte “Big Bang”-wet en een ongekende aanval op de arbeidersklasse.
De bepalingen omvatten een verhoging van de arbeidstijd (inclusief hogere maxima voor overwerk en een 6-daagse werkweek), lagere ontslagvergoedingen, een zwakkere bescherming tegen ontslag, en een einde aan de tijdslimieten voor tijdelijke contracten. Vrouwen zijn ook bijzonder zwaar getroffen door het schrappen van gegarandeerd menstruatieverlof en betaald zwangerschapsverlof. Het aantal sectoren waarin geen private investeringen mogen worden gedaan, wordt teruggebracht van 300 tot 6.
Gevolgen voor het milieu
De landbouwclausule van de wet vergemakkelijkt landroof met weinig of geen compensatie.[xxii] Dit kan bijzonder nuttig blijken bij de verplaatsing van de hoofdstad van Jakarta naar Nusantara, een stad die van de grond moet worden opgebouwd in de jungle van Kalimantan op Borneo, een project dat in 2022 de definitieve goedkeuring van het parlement kreeg. Jakarta is de snelst zinkende metropool ter wereld: verwacht wordt dat tegen 2050 een derde van de stad onder water zal staan. Meer nog dan de klimaatverandering is dit te wijten aan verzakkingen als gevolg van de uitputting van de watervoerende lagen. Verwacht wordt dat dit een verwoestend effect zal hebben op de inheemse bevolking en de ecologie van Borneo.
De Omnibuswet schrapt milieueffectrapportages behalve voor projecten met een “hoog risico”, laat milieuvergunningen achterwege, maakt het moeilijker om vervuilers aan te klagen en beperkt de raadpleging van de gemeenschap bij ondernemingen die het milieu beïnvloeden.[xxiii]
Reeds voordien bestond milieubescherming in Indonesië meestal alleen op papier. De regenwouden van het land worden in een alarmerend tempo vernietigd, onder door de uitbreiding van palmolieplantages. Ook de mijnbouw veroorzaakt grootschalige verwoestingen. Indonesië is ‘s werelds grootste exporteur van steenkool. In 2019 waren er plannen om het binnenlandse steenkoolverbruik tegen 2027 te verdubbelen, vooral voor de elektriciteitsproductie. Grotendeels als gevolg van ontbossing staat Indonesië wereldwijd op de vijfde plaats wat betreft CO2-uitstoot.[xxiv] Tegelijkertijd heeft Indonesië ook veel te lijden onder klimaatverandering. Terwijl in 2019 droogte de landbouw trof en bosbranden verergerden, veroorzaakte de grootste regenval in decennia in 2020 enorme overstromingen.
De beweging groeit
Voor de regering werd de economische schade van de pandemie een extra argument om de Omnibus-wet aan te nemen. De rechten van de arbeiders moesten worden opgeofferd om de crisis te betalen. De massa’s waren het daar echter niet mee eens. Terwijl arbeiders geconfronteerd werden met een verlies van miljoenen jobs en instortende inkomens, beloofde de Omnibuswet alleen maar meer onzekerheid en ellende voor hen.
De eerste betoging op 13 januari 2020, nog voor het wetsvoorstel werd ingediend, gaf meteen uiting aan de breed verspreide tegenstand. Zelfs de grootste islamitische organisatie van Indonesië, Nahdlatul Ulama (NU), voelde zich uiteindelijk genoodzaakt op te roepen tot intrekking van deze “onderdrukkende” wet die alleen de rijken ten goede komt. Enkele centrumrechtse partijen volgden dit voorbeeld. Geen van hen organiseerde echter oppositie. Wel werd een deel van de wet dat betrekking had op de verdere commercialisering van het onderwijs, waartegen Nahdlatul Ulama bezwaar had gemaakt, ingetrokken. [xxv]
Er ontwikkelde zich verzet onder maatschappelijke organisaties, milieugroeperingen, studenten en georganiseerde vakbonden. Veel vakbondsleiders verspilden echter kostbare tijd aan lobbyen bij de regering in plaats van de strijd te organiseren. Verscheidene vakbonden, vooral centrales die bij GEBRAK aangesloten zijn, weigerden aan de onderhandelingen deel te nemen of verlieten deze.[xxvi] De twee grootste vakbondsfederaties, de KSPI en KSPSI, ontvingen in augustus 2020 een uitnodiging van de regering om deel te nemen aan het formuleren van de wet. In feite werden zij bedrogen en werd de wet zonder hen opgesteld.
Om hun gezicht te redden, riepen de KSPI en KSPSI samen met 32 andere vakbonden op het laatste moment op tot een algemene staking tijdens een persconferentie op 28 september 2020. De staking zou worden gehouden van 6 tot 8 oktober, de drie dagen voorafgaand aan de parlementaire stemming over de wet. Om de mobilisatie te verzwakken versnelde de regering de ratificatie van de wet door deze op de 5e in plaats van de 8e aan te nemen. De parlementsleden hadden het definitieve ontwerp van de wet nog niet eens gezien.
Duizenden betoogden in ongeveer 70 steden en gemeenten in 18 provincies. De mobilisatie overtrof die van 2019. De oproep tot actie kwam heel laat, maar het protest toonde een nieuw niveau van organisatie en coördinatie. Er waren regionale verschillen in de allianties en krachten die het protest voerden. Er was tegelijk een duidelijke continuïteit met 2019 wat betreft wie het initiatief nam voor acties en in de sociale samenstelling van de mobilisaties. Er waren aanwijzingen “voor de vorming van sociale oppositie op basis van vakbonden die geen banden hebben met mainstreampartijen, naast activistische groepen van studenten en jongeren en kritische maatschappelijke organisaties (milieu-, feministische, mensenrechten- en andere organisaties).”[xxvii] Veelbelovend is dat KIPRI, de overkoepelende organisatie van de radicalere studentenorganisaties, haar mobilisaties samenvoegde met GEBRAK vanwege een gelijksoortige visie op het streven naar een overkoepelende beweging.
Vanwege de pandemie werden arbeiders aangemoedigd om op hun werkplek te demonstreren in plaats van zich bij grotere betogingen aan te sluiten. Said Iqbal van de vakbondsfederatie KSPI had opgeschept dat twee miljoen arbeiders in 5000 werkplaatsen zouden deelnemen aan de staking. Dit lijkt zich niet te hebben gerealiseerd. Delen van de vakbondsbureaucratie (in het bijzonder KSPI en KSPSI) slaagden er niet in voor de staking te mobiliseren. Vaak bleven stakingen beperkt tot een paar vakbondsmilitanten die de staking voor hun fabriek ‘vertegenwoordigden’ en zich lieten fotograferen. In andere gevallen namen werknemers deel aan acties bij de ploegenwissels. In de weinige gevallen dat fabrieken door stakingsacties echt werden stilgelegd, gebeurde dit meestal op initiatief van onderuit. Ondertussen namen jongeren, waaronder scholieren, het voortouw bij de straatprotesten. De repressie was hevig: meer dan 6.000 mensen werden gearresteerd en honderden werden vastgehouden zonder contact met de buitenwereld.
Omwille van Covid-19 vond veel mobilisatie- en coördinatiewerk online plaats. Hierop lanceerde de politie een digitaal tegenoffensief met ‘cyberpatrouilles’ op de sociale media en met een desinformatiecampagne.[xxviii] Dit was de strategie die het regime koos in de kerngebieden van Indonesië. Een volledige blackout van het internet was hier in tegenstelling tot de onafhankelijkheidsprotesten voor Papoea geen optie.
Net als onder het Soeharto-regime weigerde de regering in te gaan op de tegenwerpingen van de betogers. Het regime omschreef de bekommernissen van de betogers als “vals” en onbewezen. Onduidelijke herzieningen van de wet tussen de parlementaire goedkeuring en de presidentiële ondertekening een maand later maakten bovendien dat de beweging geen exact beeld had van waar zij tegen opbokste. Prabowo suggereerde ondertussen dat schimmige buitenlandse krachten de betogers manipuleerden.[xxix] Rond 20 oktober vonden nog enkele grote mobilisaties plaats voordat de beweging uitdoofde.
Deel 3. Hoe verder?
De beweging was indrukwekkend, maar beschikte niet over een strategie om een krachtsverhouding op te bouwen die de regering deed beven. Daartoe was een escalatie van de stakingen nodig die de vraag zouden opwerpen wie de samenleving controleert. Organisatie van onderuit en democratische besluitvorming door middel van comités op de werkplaatsen, faculteiten, scholen en wijken zouden de beste formule voor succes zijn geweest. Samen met een strijdbaar programma en offensieve eisen had dit brede lagen van de samenleving bij de strijd kunnen betrekken.
Vakbondsleiders kijken naar de rechtbanken
Nadat ze er niet in slaagden om de beweging tegen de Omnibuswet probeerden de meer gevestigde vakbondsleiders de strijd naar veiliger kanalen te leiden. Said Iqbal was er snel bij om op te roepen de strijd voort te zetten met gerechtelijke middelen. De KSPI en KSPSI en 32 andere vakbondsfederaties stapten naar de rechtbank om de wet te vernietigen.
In november 2021 verklaarde het Constitutionele Hof (MK) een deel van de Omnibuswet ongrondwettelijk op procedurele gronden die vooral verband hielden met de overhaaste invoering ervan. De regering en het parlement werd opgedragen de wetten in kwestie binnen twee jaar te wijzigen. Anders zouden de wetten bij verstek ongeldig worden verklaard. De uitvoering van nieuwe verordeningen zou worden opgeschort.
De leiders van de vakbonden verklaarden terecht dat het te vroeg was om zich te verheugen en dat de wet volledig moest worden herroepen. De gerechtelijke weg heeft inderdaad slechts een kort uitstel opgeleverd. Reeds op 24 mei 2022 werd een wetsontwerp tot herziening van de UU PPP-wet (wet op de wetsvorming) aangenomen. Daarmee is de wetgevingsmethode van de Omnibuswet gelegitimeerd en is de basis gelegd voor de terugkeer ervan.
Heroprichting Arbeiderspartij, maar met welk doel?
Een andere strategie van de vakbondsbureaucratie was de heroprichting van de Indonesische Arbeiderspartij op 5 oktober 2021, een jaar na de goedkeuring van de Omnibus-wet. Tijdens het oprichtingscongres was Said Iqbal de enige kandidaat voor de positie van partijvoorzitter. Hij verklaarde de noodzaak van een nieuwe partij door de existentiële bedreiging van de vakbeweging door de toegenomen onzekerheid als gevolg van de Omnibus-wet.
Voor vakbondsbureaucraten als Iqbal vormt de dramatische ondermijning van de arbeidersbeweging ook een risico voor hun eigen positie. Het is echter zeer de vraag of dit besef hem tot een betrouwbaarder leider heeft gemaakt. Iqbal kwam namelijk ten onrechte (en gezien zijn eigen rol beschamend) tot de conclusie dat politieke protesten en algemene stakingen nutteloos waren om de Omnibus-wet tegen te houden en dat het daarom noodzakelijk was om meer vakbonds- en arbeidersgezinde politici in het parlement te krijgen.
Als socialisten erkennen wij het nut van deelname aan verkiezingen en het verkrijgen van verkozen posities. Maar om tegenhervormingen te verslaan of hervormingen te winnen, moet deze strategie worden gebruikt in samenhang met de massamobilisatie van de arbeidersklasse en de onderdrukten.
De oorspronkelijke Indonesische Arbeiderspartij, opgericht in het kielzog van de Reformasi-beweging, heeft de kiesdrempel niet gehaald. De tijd zal leren of de opnieuw opgerichte Arbeiderspartij dit obstakel zal overwinnen. De geschiedenis leert ons echter een aantal lessen over het opbouwen van een vertegenwoordiging van de arbeidersklasse.
Financiële middelen kunnen een uitdaging zijn voor partijen die tegen de belangen van het grootkapitaal ingaan. Minstens zo belangrijk is echter het winnen van het vertrouwen van de werkenden. Het ongedaan maken van de Omnibus-wet en andere belangrijke hervormingen kunnen aantrekkelijke voorstellen zijn, maar het afleggen van verantwoording en het hebben van een winnende strategie zijn net zo cruciaal. Een arbeiderspartij die de belangen van het kapitaal wil aanvechten, zal het meest effectief zijn als zij gebaseerd is op een actief lidmaatschap, met democratische mechanismen om de strategie en de eisen te bepalen. Leiders moeten verantwoording afleggen aan de achterban (te allen tijde herroepbaar) en mogen niet meer verdienen dan een gemiddelde arbeider. De huidige periode is echter niet gunstig voor de geleidelijke opbouw van een reformistische sociaaldemocratische massapartij. Vandaag zullen significante hervormingen alleen worden verkregen door strijd die het systeem in zijn geheel in twijfel trekt.
De Arbeiderspartij lijkt een belangrijke rol te hebben gespeeld bij het organiseren van protesten tegen de regeringsplannen om de Omnibus-wet opnieuw in te voeren. Op 15 juni 2022 bijvoorbeeld, de dag voordat de UU PPP wet van start ging, protesteerden duizenden vakbondsleden in de straten van Jakarta en andere industriële centra. Een bijeenkomst van ongeveer 10.000 mensen verzamelde zich voor het parlement. De vraag is echter of deze protesten deel uitmaken van een strategie om de Omnibuswet te verslaan of een middel zijn om steun voor de Arbeiderspartij op te bouwen met het oog op de verkiezingen in 2024?
Lessen trekken uit het verleden
Toen de PKI werd vernietigd in de anticommunistische zuivering van 1965-1966 was het de grootste communistische partij ter wereld buiten de eenpartijstaten van de Sovjet-Unie en China. Aangesloten vakbonden, boeren-, jeugd-, vrouwen- en culturele bewegingen claimden de steun van 20 miljoen mensen, bijna een kwart van de bevolking van het land.[xxx] De slachting vernietigde effectief de georganiseerde linkerzijde. Pas met de Reformasi en het einde van Soeharto’s ‘Nieuwe Orde’ was links in staat om echt te beginnen met het heropbouwen van haar krachten.
Ondanks alle verachting van de PKI door de gevestigde orde, werd de PKI verslagen door haar gebrek aan een samenhangende strategie voor de klassenstrijd. Op basis van een tweestadiatheorie voor sociale verandering, zocht de PKI een compromis (volksfront) met een zogenaamd ‘progressief’ anti-imperialistisch en anti-feodaal deel van de Indonesische burgerij, vertegenwoordigd door president Soekarno. De realiteit was dat een dergelijke “progressieve” plaatselijke burgerijniet bestond. De belangen van deze lokale uitbuiters stonden lijnrecht tegenover die van de massa’s. Te zwak om via een parlementaire democratie te regeren vond deze klasse haar heil in een bloedig militair bewind.
Toch beeft de heersende klasse in Indonesië nog steeds voor het spookbeeld van de arbeidersklasse die lessen trekt uit het verleden. Vermeende banden met het communisme worden nog steeds gebruikt om politieke tegenstanders te belasteren en te intimideren. Nog in 2019 werd zelfs Jokowi zelf door een generaal aangevallen vanwege vermeende banden van zijn ouders met de PKI.[xxxi] In 2018 kreeg een milieuactivist 10 maanden gevangenisstraf voor het tonen van een hamer en sikkel tijdens een protestactie tegen een goudmijnbedrijf in de provincie Oost-Java. De maximumstraf voor het verspreiden van de communistische ideologie is 12 jaar gevangenisstraf.[xxxii] Ongetwijfeld blijft dit een belemmering om openlijk te praten over revolutionaire verandering.
Strijdbare arbeiders en jongeren in Indonesië zijn terecht gepassioneerd over het verdedigen van de erfenis van de Reformasi. Het is prijzenswaardig om een goed bestuur te bepleiten, waarbij correcte verkiezingen worden gehouden en instellingen hervormd worden. Maar geen enkele hoeveelheid democratie onder het kapitalisme zal ooit een einde maken aan de uitbuiting van arbeiders, vormen van onderdrukking (tegen vrouwen, LGBTQ+ personen …), de nationale kwestie oplossen of ecologische duurzaamheid mogelijk maken.
De revolutionaire socialistische weg
Onder het kapitalisme worden alle verworvenheden vroeg of laat opnieuw bedreigd. De heersende klasse doet er alles aan om de eigen winstbelangen veilig te stellen. Verenigd achter Jokowi probeert de Indonesische burgerij concurrentieel te blijven door de uitbuiting van de arbeiders en het milieu op te voeren, terwijl tegelijk de repressieve middelen uitgebreid worden in de hoop toekomstige sociale explosies in de kiem te smoren.
De grootschalige aanval waarmee de Indonesische arbeidersklasse vandaag wordt geconfronteerd, heeft vele parallellen in landen over de hele wereld, van de meest verarmde voormalige koloniën tot de rijkste en machtigste imperialistische mogendheden. We leven in een wereld die gekenmerkt wordt door extreme kapitalistische wanorde die inflatie, recessies, voedselcrises, oorlog, pandemieën en milieucatastrofes combineert. Het probleem is wereldwijd en wordt kapitalisme genoemd.
Onze klasse kan alleen vechten om dit systeem omver te werpen door ons internationaal te organiseren om socialistische verandering te brengen. Samen kunnen we leren van onze ervaringen, en de marxistische methode toepassen om een winnende strategie te ontwikkelen. Socialisten moeten de meest radicale verdedigers van democratische rechten zijn. Onder het socialisme kunnen we de democratie op een peil brengen dat in de geschiedenis van de mensheid nog nooit is vertoond. Alleen onder het socialisme kunnen we een einde maken aan uitbuiting, aan concurrentie en aan de race naar de bodem.
Wanneer de economie in democratisch openbaar bezit wordt gesteld, kunnen de werkende massa’s de economie richten op de menselijke behoeften en de noden van het milieu. Enkel dan is het mogelijk om specifieke vormen van onderdrukking te stoppen, zoals nationale onderdrukking, waarbij onderdrukte bevolkingsgroepen zoals de Papoea’s hun nationale rechten krijgen, met inbegrip van het recht op onafhankelijkheid indien ze dat wensen. Door te strijden tegen alle vormen van onderdrukking kunnen we de klasse-eenheid smeden die nodig is om de heerschappij van onze uitbuiters te overwinnen, van degenen die onze wereld naar de afgrond sturen. We leven in een tijdperk van revolutie en contrarevolutie. Uiteindelijk staan we voor een keuze tussen leven en dood. Wij kiezen het eerste en dus voor socialistische revolutie.
[iv]https://muse.jhu.edu/book/19359 De Ahmadiyya zijn een syncretische moslimsekte. De zuivering van 1965-1966 was ook gericht tegen de Abangan, een Javaans volk dat een syncretische in plaats van een orthodoxe versie van de Islam belijdt. Deze groep kreeg veel steun van de PKI.