Category: Dossier

  • Het kerngezin, hoeksteen van kapitalistische onderdrukking

    In de zomer na de eerste lockdown steeg het aantal echtscheidingen met 12%. Met elkaar opgesloten zitten en de bijkomende last van huishoudelijke taken (zeker als de scholen gesloten waren) was voor velen een beproeving. De explosie van echtscheidingen was van korte duur. In 2021 was er een daling met 15% ten opzicht van het jaar voordien. De federatie van notarissen schrijft dit toe aan het feit dat er minder gelegenheid was voor ontrouw en dates. Maar laten we ook de gevolgen van de crisis voor gezinnen niet onderschatten.

    door Emily op basis van een commissie op de ROSA-conferentie waar gesproken werd door Ophélie en Alice

    In elke crisis wordt de noodzaak van solidariteit binnen het gezin versterkt. Die is nodig voor toegang tot huisvesting, voedsel, adequate zorg en als antwoord op de vele tekorten binnen dit systeem. Maar liefst 80% van de eenoudergezinnen leeft onder de armoedegrens. Uit elkaar gaan, betekent armer worden.

    Georganiseerde tekorten zoals het gebrek aan plaatsen in de kinderopvang, schoolvervoer, enz. versterken de noodzaak om gezinnen te vormen met twee ouders, van wie één zijn of haar werkuren kan verminderen. Zo werkt 43% van de vrouwen deeltijds (tegenover 10% van de mannen). Door het tekort aan sociale woningen of andere betaalbare huisvesting is het vaak ondenkbaar dat iemand zonder partner verhuist.

    Er zijn ook steeds meer huishoudens waar verschillende generaties samenwonen, in heel wat gevallen noodgedwongen. Dit fenomeen heeft zich na de crisis van 2008 massaal ontwikkeld in Zuid-Europa. Vandaag kent het ook bij ons een opgang. Jongeren hebben het moeilijker om alleen te gaan wonen, onder meer door beperkte toegang tot uitkeringen, onzekere jobs en onbetaalbare huisvesting. In deze context is het soms moeilijk om uit de kast te komen of gewoon een privéleven te hebben en zich als volwassene te ontwikkelen. Ouderen gaan soms ook terug bij hun kinderen wonen omdat woonzorgcentra of aangepaste huisvesting onbetaalbaar zijn, al zeker met een klein pensioentje. Komt daar nog bij dat de coronapandemie de afschuwelijke gevolgen van het winstmodel in de woonzorgcentra aantoonde.

    Onder het kapitalisme neemt het gezin de reproductieve taken over: niet alleen het krijgen en opvoeden van kinderen, maar meer algemeen al het huishoudelijke werk dat daarmee gepaard gaat (schoonmaken, koken, opvoeden, verzorgen, enz). Bij gebrek aan gemeenschappelijk georganiseerde openbare diensten is het moeilijk deze taken buiten het kader van het traditionele gezin uit te voeren. Dit leidt tot een materiële druk om deze specifieke vorm van sociale organisatie aan te nemen.

    Maar deze organisatie heeft niet altijd bestaan. In het tijdperk van de jager-verzamelaars bestond het begrip familie bijvoorbeeld nog niet, evenmin als het begrip echtpaar zoals wij dat nu kennen. Mensen leefden in clans om het voortbestaan van de groep te verzekeren. Tijdens het feodalisme was het gezin zowel een reproductieve als een productieve eenheid; het had zijn eigen productiemiddelen. Door de technische ontwikkelingen was het voor gezinnen echter niet langer mogelijk om hun eigen machines te bezitten, die onbetaalbaar werden. Geleidelijk aan werd de noodzaak opgelegd om de eigen arbeidskracht te verkopen voor een loon. Daarbij was er een genderspecifieke arbeidsdeling.

    Waarom het kapitalisme niet zonder het kerngezin kan

    De revolutionaire socialiste Clara Zetkin merkte een eeuw geleden al op: “De arbeidersvrouw heeft haar economische onafhankelijkheid verworven. Maar noch als persoon, noch als vrouw, noch als echtgenote, heeft zij de mogelijkheid om haar individualiteit ten volle te beleven. Voor haar werk als echtgenote en moeder krijgt ze slechts de kruimels die de kapitalistische productie van tafel laat vallen.”

    Kapitalisten worden eerst en vooral rijk door de winsten die ze maken op de kap van de werkenden. Vanuit hun perspectief zijn reproductieve taken van cruciaal belang om de beroepsbevolking te vernieuwen. Voor hun uitbuitingsmodel moeten er steeds nieuwe generaties werkenden zijn. Bovendien hebben ze nood aan een strikte organisatie van het gezin zodat het erfrecht geregeld is en de productiemiddelen in handen van hun opvolgers blijven.

    Daarnaast is het reproductiewerk dat binnen gezinnen wordt gedaan een grote economische factor op zich. Het zijn allemaal levensnoodzakelijke taken die onbetaald gebeuren: van de kinderopvang over de was en de plas tot het opvangen of verzorgen van oudere familieleden. Om het tekort aan openbare zorg op te vangen, wordt steeds meer beroep gedaan op mantelzorgers. In 2020 waren er 171.740 mantelzorgers voor 148.824 hulpbehoevenden. Op twee jaar tijd was er een stijging met 8,6%. Dit wordt doorgaans met veel liefde gedaan, maar het zet ook druk.

    Alle huishoudelijk werk tegen het minimumloon betalen, zou wereldwijd 11 biljoen dollar kosten aldus Oxfam. Het is in het belang van de kapitalisten dat de solidariteit binnen de gezinnen wordt georganiseerd, met gratis arbeid, en niet op het niveau van de samenleving als geheel, via de sociale zekerheid en de openbare diensten die daar de nodige middelen voor moeten krijgen.

    Daar komt bovenop dat alle sectoren waarin vrouwen oververtegenwoordigd zijn lagere lonen kennen. Het gemiddelde uurloon van vrouwen ligt nog steeds 6-8% lager dan dat van mannen. Het gemiddelde jaarloon ligt 23% lager, onder meer door deeltijdse arbeid. Ondanks niet aflatende strijd voor gelijke lonen, blijft het idee dat het loon van vrouwen slechts een aanvulling is op dat van mannen hardnekkig bestaan.

    De belangrijke functie van het kerngezin bevordert seksisme. Van jongs af aan wordt kinderen door observatie en spel de rol van man en vrouw bijgebracht. Mannen en vrouwen worden voorgesteld als van nature verschillend. Van vrouwen wordt gezegd dat ze zachtaardig zijn en van nature zorgzaam; van mannen wordt gezegd dat ze sterk zijn en in staat om beslissingen te nemen. Hun wordt geleerd dat hiërarchische verhoudingen binnen het gezin normaal zijn, net als in de rest van de samenleving.

    Het kerngezin is dus een onmisbaar gegeven voor het behoud van de kapitalistische productiewijze. Het in vraag stellen, brengt het systeem in gevaar. Dit verklaart de brutale repressie waar veel LGBTQIA+ activisten en feministen wereldwijd op botsen. Zij stellen in de praktijk de reproductieve rol van het gezin en de winsten van de kapitalisten die daarmee gepaard gaan in twijfel. Autoritaire regimes leggen nadruk op het belang van het traditionele gezin als plicht om de natie sterk te maken en de sociale controle te behouden. Gelukkig is in veel landen de vorm van het gezin veranderd. Het homohuwelijk werd bijvoorbeeld mogelijk na een lange strijd.

    Het kapitalistisch systeem slaagt erin om zich aan te passen aan veranderingen, zolang die beperkt blijven en de rol van het kerngezin behouden. Genderfluïditeit, een homoseksuele relatie die de genderrollen niet overneemt, een liefdesrelatie die een andere vorm aanneemt dan het klassieke koppel (bijvoorbeeld zonder samen te wonen): niet in het keurslijf van het traditionele gezin stappen, wordt materieel moeilijk gemaakt.

    Het is mogelijk om de maatschappij anders te organiseren, om een maatschappij op te bouwen die collectieve verantwoordelijkheid neemt voor veel van de taken die vandaag op de schouders van de gezinnen rusten. Daartoe moet worden gestreden voor een massale ontwikkeling van de bestaande openbare diensten en voor nieuwe diensten. Er is echter ook een fundamentele verandering van de maatschappij nodig. De samenleving moet gericht zijn op de behoeften en niet op de winst van een kleine minderheid. Door de materiële omstandigheden van ons leven te veranderen, kunnen de menselijke relaties echt vrij worden. De financiële factor zal niet langer allesbepalend zijn. In zo’n maatschappij wordt het eindelijk mogelijk om te zijn wie we willen, zonder dat het systeem ons stelselmatig in een stereotiep hokje probeert te steken om zichzelf in stand te houden.

  • Koopkrachtcrisis: prijsstijgingen zijn uitdrukking van ongepland en chaotisch kapitalisme

    De veralgemeende prijsstijgingen raken de werkende klasse en de jongeren in hun portefeuille en levensstandaard. Wat zit er achter deze oplopende inflatie? Hoe is deze ontwikkeling verbonden met de crisis van het kapitalisme?

    door Peter (Leuven)

    Decennia van neoliberale koopkrachtdaling

    Wat je nergens in de traditionele door het kapitaal gecontroleerde media zal lezen, is dat onze lonen en uitkeringen al sinds de jaren ‘80 onder druk staan. Sindsdien probeert de heersende klasse de lonen en uitkeringen te drukken, zodat ze de prijsstijgingen niet volgen. De winstmarges sprongen na de crisis midden jaren ‘70 door dit neoliberaal besparingsbeleid weer omhoog. De keerzijde: in België groeide de armoede van ongeveer 5% in de jaren ‘80 naar 15% vandaag. Ook het aantal werkende armen nam toe, tot 5% van alle werkenden en zelfstandigen.

    In België bestaat er een indexering van de lonen, maar die telt belangrijke zaken die onze koopkracht ondermijnen niet mee. Als je vandaag tientallen of honderden euro’s meer brandstof tankt per maand zal de loonindexering dit, omwille van de gezondheidsindex van 1994, niet compenseren. Benzine en diesel werden toen, net als tabak en alcohol, uit de index gehaald, tegen protest van de vakbonden in.

    Ook de fel toegenomen woningprijzen worden niet helemaal weerspiegeld in de loonindexering. En zelfs niet in de officiële inflatiecijfers – de consumptieprijsindex – in de meeste landen. In de Belgische loonindexering wordt rekening gehouden met de huurprijzen, maar niet met de enorm gestegen woningprijzen. In 2014 gaf de hervormde Belgische loonindex een gewicht van 19% aan “huisvesting” (huur, energie, water …) qua aandeel in de gezinsuitgaven. Terwijl het gemiddelde gezin volgens huishoudbudget-enquêtes – uitgevoerd door de overheid – in 2018 30,3% en in 2020 31,8% van het inkomen uitgaf aan huisvesting (hypotheek of huur, energie, water …).

    De krant New York Times berekende dat de inflatie in 2004 – middenin de groeiende zeepbel op de Amerikaanse huizenmarkt – meer dan 5% was indien de huizenprijzen werden meegeteld, in de plaats van het officiële inflatiecijfer van 2,2%. Meer dan het dubbele!

    De reden die burgerlijke economen aanhalen om de woningprijzen niet mee te rekenen, is dat de aankoop van een woning als een “investering” en niet gewoon als een vorm van consumptie kan worden gezien. De rijken en de speculanten hebben inderdaad de huizenprijzen op deze manier opgedreven. Voor gewone werkenden is dit echter veel minder of helemaal niet aan de orde. Voor ons is het afwachten of we zonder jobverlies ons pensioen halen…

    Decennia van neoliberale loonmatiging, de gezondheidsindex en de piekende huizenprijzen hebben ervoor gezorgd dat je reeds voor de huidige inflatiegolf met twee moest werken in een gemiddeld arbeidersgezin. Natuurlijk zonder dat de gezinnen werden voorzien van goedkope of gratis openbare diensten om de huishoudelijke taken op te vangen. Integendeel.

    Tijdperk van de wanorde: versnelling van de koopkrachtcrisis

    In de neoliberale periode werden economische crisissen aangepakt met nog meer schuldcreatie, via een lage rente, en een verhoging van de uitbuitingsgraad. Vrijhandel en globalisering legden de rest van de wereld winstcreatie op. Dit was het antwoord van het kapitaal op de crisis van winstgevendheid van de jaren ‘70 en problemen van overaccumulatie in de ontwikkelde landen.

    Na de crisis van 2008 – toen de schuldenberg dreigde in mekaar te storten – ontstond er een soort van economische noodtoestand. De interventie van centrale banken moest private banken, regeringen en sommige bedrijven redden. Het volledige systeem begon te wankelen. Het extra gedrukte geld zorgde opnieuw voor meer schulden bij de overheden en wakkerde de aandeleninflatie op de beurzen aan.

    Na de crisis van 2020 werd het neoliberale receptenboek, dat staatsinterventie in de economie verketterde, opzij gelegd om het systeem te redden. Regeringen lanceerden stimuleringsplannen. Een groter deel van dit gedrukte geld kwam ook in de circulatie terecht. Dit droeg bij aan veranderde consumptiepatronen die de wereldwijde aanvoerketens verstoorden. Die aanvoerketens uit landen als China waren op just-in-time productie ingesteld, zonder grote stocks. Vandaag zorgen de Zero Covid-lockdowns in China nog steeds voor problemen in de aanvoer. De nieuwe Koude Oorlog tussen China en de VS versterkt het proces van deglobalisering.

    De invoering van een privaat kapitalisme in China en het ongeplande karakter van het wereldkapitalisme zorgen ervoor dat schokken in de productie zich vertalen in hogere prijzen. Een democratische planeconomie zou prijscontroles invoeren. Een arbeidersstaat zou sneller de productie kunnen heroriënteren en ondersteunen zodat aanbodschokken sneller worden weggewerkt en sowieso sociaal worden gecorrigeerd.

    Bijna de helft van de inflatie in België is terug te voeren tot de stijging van de energieprijzen. Die liepen op met 66%. De hiervoor aangehaalde oorzaken zijn: een achterlopend aanbod nu de vraag na de pandemie weer oploopt, de oorlog in Oekraïne en de sancties tegen Poetins Rusland, CO2-belastingen op grootverbruikers – zoals de stroombedrijven – die verdubbelden en cynisch worden doorgerekend aan de klanten …

    Wat de graan- en voedselproductie betreft: deze wordt verstoord door de oorlog in Oekraïne. Maar er is ook sprake van kapitalistische speculatie omwille van de verwachting van verdere prijsstijgingen. De klimaatcrisis is meer en meer een factor in de tekorten aan voedsel en de prijsstijgingen in deze sector. Maar ook monopolievorming speelt in deze en andere sectoren mee. Prijzen worden soms opgetrokken omdat enkele grote multinationals die een sector domineren gemakkelijk hun gestegen kosten kunnen doorrekenen.

    Een gebrek aan reserves en vooruitziende planning, geopolitieke conflicten, klimaatcrisis, monopolievorming, onwil om de markt “te verstoren” vanwege overheden … Uiteindelijk zijn de oorzaken voor de prijsstijgingen terug te voeren tot de crisis van het hele systeem. Het kapitalisme zorgt voor een veelheid van vervlochten crisissen die elkaar verergeren, in het tijdperk van de wanorde van de jaren ‘20.

    Er zijn veel elementen om te stellen dat verhoogde inflatie voor langere tijd een probleem zal blijven. Dit proces kan echter worden doorkruist door een nieuwe recessie, mogelijk een diepe en aanslepende, van het kapitalisme. Op basis van stijgende jobverliezen, aanvallen op de lonen, het bankroet van bedrijven … kan er een tegengestelde trend ontstaan van dalende prijzen of deflatie. Het kapitalisme is, welke ontwikkeling in de komende periode ook de bovenhand krijgt, een afgeleefd systeem. Het dient vervangen te worden door de rationele en democratische planning van een democratisch socialistisch systeem.

  • Waar liep het fout na de Russische Revolutie van 1917 – deel 3

    Deel 3 – degeneratie van de partij

    Vandaag hoor je wel eens de term ‘socialisme 2.0’ vallen. Daarmee wordt een onderscheid gemaakt met de dictatuur van het stalinisme in Rusland en elders. Alleen valt het op dat sommigen, waaronder de PVDA, die term vooral gebruiken om niet te moeten uitleggen waar het fout liep met het socialisme 1.0. Voor alle duidelijkheid: stalinisme was volgens ons geen ‘socialisme 1.0’ maar een karikatuur van het socialisme.

    Voor marxisten is het belangrijk om een zicht te hebben op het verleden om vandaag sterker te staan in de noodzakelijke strijd voor socialistische maatschappijverandering.

    Als bijdrage aan deze politieke opheldering publiceren we de eerste Nederlandse vertaling van de brochure ‘Hoe de bureaucratie de macht greep’ door George Collins, een militant van onze Zuid-Afrikaanse zusterorganisatie in de jaren 1980. Het is een oude tekst, uit 1986, maar nuttig als kernachtige brochure over de Russische ervaring.

    We publiceren de brochure in verschillende delen, telkens op zondag.

     

    Partijdemocratie

    De uitputting van de arbeidersklasse in de Sovjet-Unie legde een kritieke verantwoordelijkheid bij de Communistische Partij en haar leiding om de verworvenheden van de revolutie te verdedigen.

    De oorlogsomstandigheden vernietigden de sovjets, de basisorganen van de arbeidersstaat. In 1921 kwam zelfs het uitvoerend bureau van het Congres van Sovjets nog maar drie keer per jaar bijeen. De “Sovnarkom” (de Raad van Volkscommissarissen, of regering) bleef over als het effectieve orgaan van de staatsmacht.

    De Sovnarkom bestond uit vooraanstaande communisten, die werden gekozen om het partijbeleid uit te voeren. Vanzelfsprekend opereerden zij binnen de discipline van de partij.

    De partij bleef, met andere woorden, de kern en de ruggengraat van de arbeidersstaat. Het gezag werd noodzakelijkerwijs geconcentreerd in de handen van het centraal comité – later werd dat het politiek bureau (“Politbureau”) dat gekozen was door het centraal comité – als gevolg van de extreme centralisatie die de oorlog vereiste.

    Trotski gaf op het Comintern-congres van 1920 een voorbeeld van wat dit betekende, in verband met de kwestie van het sluiten van de vrede met Polen:

    “Wie heeft over deze vraag beslist? We hebben de Sovnarkom, maar het moet onderworpen zijn aan een zekere controle. Wiens controle? De controle van de arbeidersklasse als een vormeloze chaotische massa? Nee. Het centraal comité van de partij is bijeengeroepen om het voorstel te bespreken en te beslissen of het beantwoord moest worden.” (Geciteerd in E. H. Carr, De bolsjewistische revolutie, pg. 226)

    Maar de centralisatie van de macht onder Lenin en Trotski, hoe compromisloos ook, ontaardde in geen enkel stadium in systematische bureaucratische dwang van bovenaf.

    De partij en haar kader waren opgebouwd door de strijd om een groot aantal afzonderlijke revolutionaire groepen, elk met hun eigen leiderschap en ideeën, te verenigen rond een marxistisch programma. De methode was die van het debat. Het recht van leden of groepen (“fracties” of “tendensen”) om de leiding in twijfel te trekken en op een georganiseerde manier campagne te voeren voor hun ideeën, werd als vanzelfsprekend beschouwd.

    In 1918 bijvoorbeeld kwam de oppositie van de “Linkse Communisten” voort uit scherpe debatten binnen de partij over de kwestie van de vrede met Duitsland. Gedurende veertien dagen gaven zij in Petrograd hun eigen dagblad uit; in Moskou kregen zij de controle over de partijorganisatie.

    Maar met het uitbreken van de burgeroorlog sloten de linksen de gelederen met de rest van de partij en namen de strijd op.

    De explosie van ongebreidelde arbeidersdemocratie in die eerste dagen wordt goed weergegeven door het verslag van Ilyin-Genevski:

    “Een Volkscommissaris [minister] … was in sommige gevallen verplicht geen bevelen te geven, maar verzoeken te richten aan een bestuursorgaan dat aan hem ondergeschikt was. En dit eigen orgaan kon het niet eens zijn met de Volkscommissaris, en kon zijn verzoek weigeren. Dit soort dingen kwam vaak voor. Een breed democratisme in de gang van zaken kwam tot uitdrukking in de leuze ‘macht op lokaal niveau’.” (De bolsjewieken aan de macht, pg. 30)

    Zelfs in het rode leger waren critici van Trotski’s leiderschap – in wezen aanhangers van de guerrillaoorlog – in staat om zich te organiseren als een “militaire oppositie” en campagne te voeren voor hun opvattingen. Ze kregen ongelijk in de praktijk.

    Eind 1920 ontstond de zogenaamde Arbeidersoppositie, met een programma dat door Carr werd samengevat als “een mengelmoes van de algemeen verspreide ontevredenheid, voornamelijk gericht tegen de groeiende centralisatie van economische en politieke controles.” (De bolsjewistische revolutie, pagina 203)

    Hun standpunt werd maandenlang, dag na dag, in de partijpers uitgedragen. Een pamflet met hun zaak werd verspreid op het partijcongres van maart 1921, waar de kwesties volledig zouden worden besproken.

    De werkzaamheden van het congres werden echter dramatisch onderbroken door de opstand van matrozen op de marinebasis van Kronstadt, een eiland in de Baai van Finland tegenover Petrograd.

    De opstand van Kronstadt

    In 1917 behoorden de matrozen van Kronstadt tot de voorhoede van de revolutie. In 1921 was deze generatie naar de oorlogsfronten verdwenen en vervangen door dienstplichtige boeren, politiek onervaren, die onder anarchistische invloed kwamen.

    Getroffen door alle grieven van de boeren, die meer vrijheid eisten maar geen programma hadden om de problemen van het land op te lossen, voerden zij een gewapende opstand uit onder het motto “Weg met de bolsjewistische tirannie!”

    Dit vormde een meer ernstige bedreiging voor de arbeidersstaat dan de bendes gewapende opstandelingen die nog steeds in delen van het land rondzwierven. Kronstadt controleerde de toegang tot Petrograd. Met Kronstadt buiten controle van de regering, kon Petrograd niet verdedigd worden. Dit gaf de Witten en de imperialisten een unieke kans om een belangrijk centrum van de revolutie aan te vallen.

    De Baai van Finland was nog bevroren, verdedigd door zwaar geschut en door de Baltische Vloot, zou onneembaar worden. De tijd om de crisis op te lossen was zeer kort.

    De matrozen weigerden zich over te geven. Trotski, met de unanieme steun van de partijleiding, beval de aanval. Na dagen van bittere gevechten werd Kronstadt ingenomen door de bolsjewistische troepen.

     

    Het voortbestaan van de Sovjet-Unie hing weer eens aan een zijden draadje. Zou de opstand zich uitbreiden? Voor de afgevaardigden op het partijcongres was het duidelijk dat een vastberaden en verenigd leiderschap essentieel was. Openlijke verdeeldheid in de partij zou op dit punt door de vijand aangegrepen zijn om de arbeiders en boeren van hun stuk te brengen. Er werd besloten dat georganiseerde fracties binnen de partij moesten worden ontbonden.

    Lenin vatte de basis voor dit ongeziene standpunt een jaar later samen:

    “Als we onze ogen niet sluiten voor de werkelijkheid, moeten we toegeven dat op dit moment het proletarisch beleid van de partij niet wordt bepaald door de aard van haar leden, maar door het enorme onverdeelde prestige dat de kleine groep geniet die de “oude garde” van de partij genoemd zou kunnen worden. Een klein conflict binnen deze groep zou voldoende zijn, zo niet om dit prestige te vernietigen, dan toch om de groep zodanig te verzwakken dat zij beroofd zou worden van haar macht om het beleid te bepalen”. (Verzameld werk deel 33, pg 257)

    De centrale woorden waren “op dit moment”. De bolsjewieken wisten dat problemen niet door organisatorische maatregelen alleen konden worden opgelost; op de langere termijn kon eenheid alleen worden gebouwd op discussie, onderwijs en overeenstemming. Het ontzeggen van de rechten van de tendensen kon alleen gerechtvaardigd worden als een noodmaatregel om de onmiddellijke crisis het hoofd te bieden en die opgeheven moest worden zodra de situatie weer onder controle was.

    De strijd om de macht in de Communistische Partij

    De opstand van Kronstadt onderstreepte het explosieve ongenoegen dat onder de boeren was ontstaan door de opofferingen, tekorten en gedwongen vorderingen die hun tijdens de oorlogsjaren waren opgelegd. Er was geen uitzicht op een onmiddellijke doorbraak van de arbeidersklasse in het Westen. Het was duidelijk onmogelijk om het regime van het oorlogscommunisme voort te zetten zonder het risico van een algemene opstand.

    Lenin vatte de situatie in een eenvoudig voorbeeld samen:

    “Als we morgen 100.000 eersteklasse tractoren konden geven, ze van benzine konden voorzien, ze van monteurs konden voorzien… zou de gemiddelde boer zeggen: ‘Ik ben voor het communisme.’ Maar om dit te doen, is het eerst nodig de internationale bourgeoisie te verslaan, om haar te dwingen ons deze tractoren te geven.” (Achtste Congres van de R.C.P.(B.), 18-23 maart, 1919. “6. Verslag over het werk op het platteland.” Werken Vol. XXIV, p. 170.)

    Het tiende partijcongres van maart 1921 zag geen alternatief dan het opgeven van het oorlogscommunisme (voor het eerst bepleit door Trotski het jaar daarvoor) en het aannemen van wat de “Nieuwe Economische Politiek” (NEP) werd genoemd – een reeks concessies aan de kapitalisten en rijkere boeren die de landbouwproductie beheersten. Het gaf hen winstprikkels om de productie voor de markt op te voeren, als middel om de steden te voeden en de industrie nieuw leven in te blazen.

    Met de NEP slaagde men er ongetwijfeld in om de economie weer enigszins tot leven te brengen. In 1922 was de industriële productie gestegen tot 25 procent van het niveau van 1913, zij het hoofdzakelijk in de takken van de lichte industrie die aan de vraag van de boeren voldeden.

    Aan de andere kant betekende de NEP een ernstige terugval in het fundamentele streven van de arbeiders naar collectivisering en centrale planning van de economie. Het versterkte in hoge mate de zogenaamde “NEP-mannen” – een soort middenlaag die van de voortdurende tekorten profiteerde om te speculeren en de eigen zakken te vullen.

    De krachtsverhouding in de Russische maatschappij kantelde steeds verder tegen de arbeidersklasse. De koelakken en NEP-mannen deelden een bevoorrechte positie met de staatsbureaucratie. Deze lagen werden zelfzekerder en meer vastberaden om hun positie te consolideren. Hun druk op de arbeidersleiders nam toe.

    Victor Serge beschrijft de scheeftrekkingen die aan het ontstaan waren:

    “Onder onze ogen ontstonden nieuwe klassen: onderaan de ladder de werkloze die 24 roebel per maand ontving; bovenaan de ingenieur die 800 ontving; en daartussenin de partijfunctionaris met 222, maar die heel veel dingen gratis kreeg… Er was smerige, hartverscheurende armoede… terwijl de rijkdom arrogant en zelfvoldaan was… De jongeren dronken, de ouderen dronken, dronkenschap werd een plaag. En het ergste van alles was dat we de oude partij van de revolutie niet meer konden herkennen.” (Van Lenin tot Stalin, pg. 39)

    De bureaucratie vormde geen klasse in de marxistische zin (d.w.z. een sociale groepering met een noodzakelijke functie in het productiesysteem). Nu al ontaardde zij in een laag van parasieten, die het tekort aan vaardigheden uitbuitten om zich op legale wijze privileges toe te eigenen.

    Het was onvermijdelijk dat de spanningen toenamen tussen de “arrogante, zelfvoldane bureaucratie”, die zich in het staatsapparaat verschanste, en de overlevende bolsjewistische kaderleden. De bureaucratie kon niet gerust zijn zolang de macht in handen bleef van de revolutionaire marxisten. Een strijd om de controle over de Communistische Partij was inherent aan de situatie.

    In de partij werd het marxistische kader tot het uiterste belast door de eisen van de publieke taken, terwijl de gelederen van de partij werden aangezwollen door een massale toevloed van nieuwe leden. Het aantal leden steeg van 23.600 in februari 1917 tot 115.000 begin 1918, 313.000 een jaar later, en 650.000 in maart 1922.

    Veel van degenen die lid werden, vooral tijdens de donkere dagen van de burgeroorlog, waren militante arbeiders en jongeren die zich aangetrokken voelden tot de partij van de revolutie. Maar in toenemende mate begonnen ex-mensjewieken, bureaucraten, NEP-mannen en andere vijandige elementen, op zoek naar een nieuw werktuig voor hun politieke ambities, hun aandacht op de Communistische Partij te richten.

    Al in maart 1919 erkende het achtste partijcongres het gevaar:

    “Elementen die niet voldoende communistisch of zelfs regelrecht parasitair zijn, komen in een brede stroom de partij binnen. De Russische Communistische Partij is aan de macht, en dit trekt onvermijdelijk, naast de betere elementen, ook carrière makende elementen naar zich toe… Een serieuze zuivering is onontbeerlijk in de Sovjet- en partijorganisaties.” (Geciteerd door Carr, De bolsjewistische revolutie, pg 212)

    De interne partijstrijd raakte tijdens de oorlogsjaren op de achtergrond. De zuivering werd uiteindelijk in 1921-22 doorgevoerd. In tegenstelling tot de meedogenloze bureaucratische aanvallen op de oppositie van latere jaren, ook bekend als “zuiveringen”, bestond deze uit een zorgvuldig onderzoek door lokale partijorganisaties van hun leden, om te bepalen wie van hen door hun inzet en activiteit daadwerkelijk tot de communisten gerekend kon worden.

    Een ander besluit van het achtste congres resulteerde in de oprichting van een Volkscommissariaat van Arbeiders- en Boereninspectie (“Rabkrin”) in februari 1920, met als taak het bestrijden van “bureaucratie en corruptie in de Sovjetinstellingen”.

    Als Volkscommissaris belast met de nieuwe afdeling had het congres Jozef Stalin aangesteld – een partijlid met een lange staat van dienst, geen theoreticus maar een goed organisator, die buiten de partij zelf nauwelijks bekend was. In 1922 werd Stalin benoemd in een andere belangrijke administratieve functie: die van algemeen secretaris.

    Rabkrin faalde volledig in zijn taak. In de praktijk bestonden haar leden, zoals Trotski het uitdrukte, uit “arbeiders die elders waren omgekomen”. Of zoals Lenin opmerkte: “de beste arbeiders zijn meegenomen naar het front.” (Geciteerd door Carr, pg. 232-233)

    Maar er waren meer fundamentele redenen waarom het tij van bureaucratische aantasting niet kon worden gekeerd.

    Het achtergebleven karakter van Rusland werd politiek weerspiegeld in de zwakte van de arbeidersklasse ten opzichte van de boeren en de reactionaire klassen, nationaal en internationaal. Zoals Lenin het verwoordde:

    “Terwijl wij een land van kleine boeren blijven, is er in Rusland een solidere basis voor kapitalisme dan voor communisme.” (Geciteerd in Het Platform van de Gezamenlijke Oppositie, pg. 6)

    De sociale zwakte van de arbeidersklasse in de Sovjet-Unie kon niet worden overwonnen door administratieve maatregelen; de druk van de burgerij binnen het staatsapparaat kon niet worden weggenomen door het creëren van nieuwe bureaucratische structuren. De oplossing lag in de politieke regeneratie van de arbeidersklasse door de opmars van de revolutie op internationaal vlak.

    De invloed van de bureaucratie drong steeds meer door in de partij. Veel communisten, die opgingen in ingewikkeld administratief werk, werden al door de bureaucratie “geleid”.

    Zelfs de partijleiders kwamen onder druk te staan om zich aan te passen aan de “praktische” eisen van de bureaucratie, zich te concentreren op het creëren van stabiliteit in Rusland door organisatorische maatregelen, en de internationale revolutie naar de achtergrond te verschuiven.

    In de laatste periode van zijn actief leven, werd Lenin zich steeds meer bewust van de gevaren die de macht van de bureaucratie met zich meebracht. Op het elfde partijcongres in 1922 (het laatste dat hij bijwoonde) liet hij deze waarschuwing horen:

    “De [staats]machine weigerde te gehoorzamen aan de hand die haar leidde. Het was als een auto die niet reed in de richting die de bestuurder wenste, maar in een richting die iemand anders wenste: alsof hij werd bestuurd door een wetteloze, mysterieuze hand… misschien van een profiteur, of van een particuliere kapitalist, of van beiden.” (Verzameld werk, deel 33, pg 279)

    In deze periode trad Stalin op de voorgrond. Het waren niet zijn eigen persoonlijkheid of bekwaamheden, of zelfs zijn bewuste bedoelingen, die dit kleurloze individu veranderden in de tiran van latere jaren. Het aan de macht komen van Stalin was geheel en al een gevolg van het veranderende evenwicht van krachten in de maatschappij en de staat.

    De bureaucratie van de arbeidersstaat begon de “socialistische tendens” te isoleren, en elementen in de arbeidersleiding die politiek zwak waren te corrumperen. Stalin was een sleutelfunctionaris die “het meest consequent en betrouwbaar” bleek voor de bureaucratie. Zoals Trotski uitlegt:

    “(Stalin) bracht (de bureaucratie) alle noodzakelijke garanties: het prestige van een oude bolsjewiek, een sterk karakter, enge visie, en nauwe banden met de politieke machine… De kleinburgerlijke visie van de nieuwe heersende laag was zijn eigen visie. Hij geloofde heilig dat de taak om het socialisme te creëren nationaal en administratief van aard was.” (De verraden revolutie, pg. 93, 97)

    De uitzonderlijke centralisatie van de macht, teweeggebracht door de burgeroorlog, was voor de bureaucratie de natuurlijke regeringsmethode. Het verschafte de middelen om hun privileges te beschermen tegen de dreiging van toekomstige controle van de arbeidersklasse.

    Stalin speelde een centrale rol in de consolidatie van de positie van de bureaucratie binnen het partijapparaat. Vanaf 1922 installeerde hij systematisch zijn eigen volgelingen als afdelings-, district- en provinciesecretarissen. Dit gaf hem effectieve controle over de dagelijkse uitvoering van het beleid, de organisatie van vergaderingen, de verkiezing van congresafgevaardigden, enz.

    Deze manoeuvres maakten de weg vrij voor een frontale botsing met Lenin, Trotski en de rest van de bolsjewistische leiding.

    Het keerpunt

    1923-1924 betekende een keerpunt voor de Sovjet-Unie: het was een periode waarin de tegenstellingen in de staat en de partij in een beslissende politieke strijd uitbarstten.

    Tegen het einde van 1922 was Lenin erg ziek na een reeks beroertes. Het was niet langer zeker wanneer en of hij zijn politieke activiteiten zou hervatten.

    De bureaucratie stond vijandig en bevreesd tegenover Trotski – naast Lenin de meest gezaghebbende en onverbiddelijke marxistische leider van de partij. Toch waren enkele “oude bolsjewistische” leiders, geleid door politieke bekrompenheid, persoonlijke ambities en twijfelachtige loyaliteiten weigerachtig tegenover het feit dat Trotski, in afwezigheid van Lenin, zijn plaats aan het hoofd van het Politbureau zou innemen.

    In december 1922 vormden Zinovjev (toenmalig voorzitter van de Communistische Internationale) en Kamenjev (een naaste medewerker van Zinovjev) samen met Stalin een geheime fractie (later bekend als het trio, of triumviraat) met het specifieke doel: samenzweren tegen Trotski. Dit gaf hen een effectieve meerderheid in het zes leden tellende Politbureau en, als gevolg daarvan, een bevelend gezag over het centraal comité en de partij als geheel.

    Het was Lenin, vanop zijn ziekbed, die als eerste de betekenis inzag van wat er gebeurde, en die de strijd opende tegen Stalin en de bureaucratie.

    In een korte notitie, later bekend als zijn ‘testament’, schreef Lenin op 25 december 1922: “Kameraad Stalin, die secretaris-generaal is geworden, beschikt over een onbeperkte macht en ik ben er niet zeker van dat hij altijd in staat zal zijn die macht met voldoende voorzichtigheid te gebruiken…”

    Tien dagen later voegde hij toe;

    “Stalin is te onbeleefd, en dit gebrek, hoewel in ons midden, in het handelen en onder ons, communisten, heel goed te verdragen, wordt onverdraaglijk bij een secretaris-generaal. Daarom stel ik de kameraden voor na te denken over een manier om Stalin uit die functie te ontheffen en iemand anders in zijn plaats te benoemen die in alle andere opzichten verschilt van kameraad Stalin en die slechts één voordeel heeft tegenover hem. Namelijk dat hij toleranter, loyaler, beleefder en attenter voor kameraden is, minder wispelturig, enz… Deze omstandigheid lijkt misschien een verwaarloosbaar detail. Maar ik denk dat het, vanuit het oogpunt van voorzorgsmaatregelen tegen een splitsing, geen detail is en geen kleinigheid, maar iets dat van doorslaggevend belang kan worden.” (Verzamelde werken)

    Lenin verduidelijkte niet het ‘doorslaggevende belang’ van het gedrag van Stalin waarvoor hij vreesde, maar wat kon het anders betekenen dan dat Stalin, in conflict gekomen met de beste vertegenwoordigers van het marxisme in de partij, zich het werktuig zou voelen van vijandige krachten – de koelakken, de bureaucratie, de “kapitalisten” en de “profiteurs”?

    Dit inzicht zou mede Lenins verrassende eis kunnen verklaren om de algemeen secretaris zo snel na zijn benoeming af te zetten.

    Maar terwijl Lenin op zijn sterfbed lag, gedroegen Stalin en zijn fractie zich met toenemende arrogantie en misbruikten zij hun macht in weerwil van alle tradities van de partij.

    De zaak bereikte een hoogtepunt met Stalins bureaucratische inlijving van de Sovjetrepubliek Georgië in de USSR (gevormd op 30 januari, 1922) en zijn onderdrukking van de plaatselijke bolsjewistische leiders. Toen Lenin vernam wat er gebeurd was, vond hij dat een strijd tegen deze vreemde tendens in de partij niet meer langer kon worden uitgesteld.

    Te ziek om het twaalfde partijcongres in april 1923 bij te wonen, vertrouwde Lenin Trotski de taak toe om de Georgische bolsjewieken te verdedigen en een “bom” tegen Stalin af te leveren.

    Maar Stalin trok zich terug, accepteerde alle kritiek van Trotski en corrigeerde zijn formuleringen over de nationale kwestie. Trotski was op dit punt terughoudend om een publieke aanval op Stalin door te drukken, die zou worden gezien als een “machtsstrijd” om Lenins positie en het gevaar voor een mogelijke splitsing van de partij.

    Zo werd een confrontatie uitgesteld. Kort daarna kreeg Lenin nog een beroerte en werd hij tot zijn dood in januari 1924 van politieke activiteiten weerhouden.

    In de daaropvolgende maanden explodeerden de spanningen in de partij rond twee centrale kwesties: partijdemocratie en economisch beleid.

    Op het congres had Trotski een balans opgemaakt van de NEP en gewezen op de gevaarlijke achterstand in de industriële productie. Hij gebruikte een diagram van prijsveranderingen van industriële- en landbouwproducten om zijn punt te illustreren. Het had het uiterlijk van een open schaar: de landbouwprijzen lieten een neerwaartse lijn zien en de industriële prijzen een stijgende lijn.

    In maart 1923 bereikten de industriële prijzen 140 procent van het niveau van 1913, terwijl de landbouwprijzen waren gedaald tot minder dan 80 procent. Het probleem dat dit weerspiegelde, werd later de “schaarcrisis” genoemd.

    Trotski waarschuwde ervoor, dat als de industriële productie zou blijven dalen en de prijzen zouden blijven stijgen, een breuk tussen de boeren en de werkende klasse, tussen het platteland en de steden, onvermijdelijk zou worden.

    Het congres accepteerde Trotski’s argumenten voor een nieuwe wending binnen het kader van de NEP: het ontwikkelen van de staatssector op basis van een centraal plan, en het uitbreiden van de industrie, om uiteindelijk de particuliere sector te absorberen en te elimineren.

    Maar deze beleidswijziging bleef een dode letter. De bureaucratie, die aan de “particuliere sector” door banden van gemeenschappelijk privilege, gebonden was, had geen zin om die band te ondermijnen. In de praktijk bleef men net als voorheen vertrouwen op de koelakken om de productie voor winst te verhogen.

    In juli en augustus was er een golf van stakingen toen arbeiders hun frustratie over hun barre omstandigheden ventileerden. De leiders – velen van hen oude bolsjewieken – werden op bevel van de bureaucratie gearresteerd. Alle signalen toonden aan dat de ziekte in de partij een gevaarlijk niveau bereikte.

    Trotski waarschuwde. Het opsluiten van tegenstanders, legde hij uit, zou niets oplossen terwijl de directe oorzaken van het conflict bleven: gebrek aan economische planning en de greep van de bureaucratie op de partij.

    “Dit huidige regime,” schreef Trotski op 8 oktober aan het Centraal Comité, “staat veel verder van elke arbeidersdemocratie af dan het regime onder de strengste periode van oorlogscommunisme.” (Documents of the 1923 Opposition, page 2) De hiërarchie van secretarissen, van bovenaf benoemd, “creëerde de partijopinie,” domineerde de basis en zorgde ervoor dat kritische standpunten geen echt gehoor kregen.

    Binnen enkele dagen na Trotski’s protest werd een verklaring uitgegeven door 46 andere vooraanstaande partijleden, waarin ze hun kritiek uitten op de koers van het Politbureau en verschillende voorstellen om deze te corrigeren.

    Victor Serge, lid van de oppositie van 1923, legt hun algemene standpunt uit:

    “Het land naderde een onherstelbare economische crisis, een crisis die honderdtwintig miljoen boeren tegen de socialistische macht in beweging zou kunnen brengen waardoor de staat overgeleverd zou kunnen worden aan de genade van buitenlands kapitaal door het te dwingen te importeren (op krediet? En onder welke voorwaarden?) grote hoeveelheden gefabriceerde goederen. Om deze crisis te voorkomen moesten bepaalde maatregelen worden genomen voordat het te laat was.

    Deze maatregelen waren:

    (1) Het herstel van de democratie in de partij, zodat de invloed van de arbeiders voelbaar zou zijn; om de staatsbureaus te ventileren. Dit was de voor de hand liggende voorwaarde voor het succes van alle economische maatregelen.

    (2) Het aannemen van een plan voor industrialisatie en binnen enkele jaren een merkbare wederopbouw.

    (3) Om de middelen te verkrijgen die nodig zijn voor industrialisatie, dwing de welgestelde boeren om hun tarwe aan de staat te leveren.” (From Lenin to Stalin, page 40)

    Zo werden de lijnen van het interne partijconflict duidelijker getrokken. Het was een strijd tussen tegengestelde sociale krachten: tussen een tendens die zich baseerde op de arbeidersklasse, en een die de ‘welgestelde boeren’ en andere bevoorrechte groepen verdedigde.

    Het ‘trio’ en hun aanhangers werden door deze situatie in beroering gebracht. De verklaring van de 46 werd, tegen alle partijtradities in, verboden en Trotski werd veroordeeld voor het “aanstoken” ervan.

    Maar onder druk van de meerderheid van de partij (inclusief het leger en de jeugd) werd de bureaucratie gedwongen een stap terug te zetten. Ze accepteerden de eisen van de oppositie in woorden en verkondigden een “nieuwe koers” van vrijheid en democratie in de partij – maar hielden alle touwtjes van de macht in hun handen.

    Trotski antwoordde met een open brief aan partijleden op 8 december, waarin hij waarschuwde dat een “Nieuwe Koers” op papier niet genoeg was. Dat de partij niet kon worden teruggedraaid op de weg van het bolsjewisme tenzij de basis – en de jeugd in het bijzonder – handelde om “het partijapparaat te regenereren en te hernieuwen.” (The New Course, page 71)

    Deze brief werd onder de partijwerkers met enorm enthousiasme ontvangen – en door de bureaucratie als een oorlogsverklaring gezien. Het debat zou worden beslecht op het dertiende congres in januari 1924.

    De strijd in de partij van de Sovjet-Unie werd echter resoluut doorbroken door de ontwikkelingen in Duitsland in 1923.

    De nederlaag van de Duitse Revolutie

    De wankele stabiliteit van Duitsland ging er in januari 1923 onderdoor, toen Franse troepen het Ruhrgebied bezetten om gewapenderhand de “herstelbetalingen” op te eisen die de Duitse imperialisten moesten betalen als de prijs van hun nederlaag in de Wereldoorlog.

    De Duitse economie zakte ineen. De inflatie, die al in 1922 omhoogschoot, werd astronomisch – waarschijnlijk in de buurt van 1.000.000.000.000.000 procent in 1922-1923 !

    De levensstandaard van arbeiders en van de middenklasse stortte in. De arbeidersklasse draaide scherp naar links. Fabrieksraden ontstonden in oppositie tegen de reformistische vakbondsleiders. De KPD (Communistische Partij van Duitsland) groeide met tienduizenden. “Proletarische honderden” (arbeidersmilities) werden gevormd, waarbij tegen de herfst 60.000 arbeiders betrokken waren, die (volgens kapitalistische schattingen) over 11.000 geweren in beschikten.

    In twee deelstaten, Saksen en Thüringen, waren linkse SPD-regeringen aan de macht, die van de steun van de KPD afhankelijk waren.

    Op 11 augustus bracht een algemene staking de rechtse regering Cuno in Berlijn ten val. Duitsland verkeerde in een revolutionaire crisis.

    De arbeidersleiding was onvoorbereid. De KPD-leiding was verdeeld tussen de “centrum”, “linkse” en “rechtse” fracties, met de voorzichtige Brandler aan het hoofd. Aarzeling en onzekerheid kenmerkten de politiek van de partijleiding.

    De Comintern werd steeds meer beïnvloed door de strijd in de partij van de Sovjet-Unie. Het conservatisme en de kortzichtigheid van de bureaucratie, overgeslagen van de leiding van de Sovjetpartij, begon de overhand te krijgen.

    De vertegenwoordiger van de Comintern in Duitsland, Radek, gaf zijn volledige steun aan Brandler. Nog in juli adviseerde Stalin dat “de Duitsers in bedwang moesten worden gehouden en niet moesten worden aangespoord.” (Carr, The Interregnum 1923-1924, page 195)

    Pas met de val van de regering-Cuno accepteerde het Uitvoerend Comité van de Comintern (ECCI) Trotski’s argument dat er in Duitsland een strijd om de macht op de agenda stond, dat er dringend politieke en organisatorische voorbereidingen voor de gewapende opstand moesten worden getroffen.

    Maar tragisch genoeg werd dit beleid niet doorgezet. Trotski vat samen wat er is gebeurd:

    “Waarom leidde de Duitse revolutie niet tot een overwinning? De redenen daarvoor moeten allemaal worden gezocht in de tactiek, en niet enkel in de gegeven omstandigheden. Hier hadden we een klassiek voorbeeld van een gemiste revolutionaire situatie. Na alles wat het Duitse proletariaat de afgelopen jaren had doorgemaakt, kon het alleen tot een beslissende strijd worden geleid als het ervan overtuigd was dat de kwestie deze keer resoluut zou worden opgelost en dat de Communistische Partij klaar was voor de strijd en in staat was om de overwinning te behalen. Maar de Communistische Partij voerde de wending [naar opstand] weinig resoluut en na een zeer lange vertraging uit. Niet alleen rechts, maar ook links… had het proces van revolutionaire ontwikkeling tot september-oktober 1923 nogal fatalistisch bekeken.” (The Third International After Lenin, page 70)

    Het triumviraat was niet in staat om in te grijpen en de KPD-leiding een gedurfd revolutionair begrip van de situatie bij te brengen. Trotski werd opzettelijk geïsoleerd. De gevolgen waren desastreus. Zoals een naaste medewerker van Trotski in 1936 schreef (geciteerd in Ted Grant, The Rise and Fall of the Third International, pagina 28): “Toen de Duitse bourgeoisie eindelijk haar troepen verzamelde, een staat van beleg afkondigde, overging tot het offensief, capituleerde de [KPD] zonder strijd – dat wil zeggen, ze blies de opstand af.” (Het woord van de capitulatie bereikte Hamburg niet op tijd en er vond een geïsoleerde opstand plaats, die na dagen van gevechten werd neergedrukt.)

    Het falen van de KPD-leiding kostte de Duitse arbeidersklasse en de Europese revolutie de kans op een overwinning die de loop van de wereldgeschiedenis zou hebben veranderd. In plaats daarvan werd de KPD enkele maanden buiten de wet gesteld. Met massale Amerikaanse hulp werd de Duitse economie gestabiliseerd en trok het kapitalisme zich terug op, van de rand van de afgrond.

    Een paar maanden eerder weigerde de Bulgaarse Communistische massapartij, nadat haar leiders dogmatisch weigerden deel te nemen aan een eenheidsregering met de Boerenunie tegen een rechtse militaire staatsgreep. Ook in Polen werden de arbeiders, geïnspireerd tot actie door de Duitse gebeurtenissen, verslagen.

    Deze tegenslagen hadden een bepalend effect op de interne partijstrijd in Rusland. Vooral Duitsland werd altijd gezien als de sleutel tot de Europese revolutie. Nu werd duidelijk dat er de komende maanden of jaren geen steun van West-Europa kon worden verwacht.

    Er werd een vicieuze cirkel in gang gezet. De toenemende greep van de bureaucratie op de Sovjetpartij (en daardoor op de Comintern) werd een ernstig obstakel voor de ontwikkeling van revolutionaire politiek en leiderschap internationaal. De tegenslagen die hieruit voortvloeiden, versterkten op hun beurt de stromingen van demoralisatie en conservatisme waarop de bureaucratie gedijde.

    Minder gepolitiseerde arbeiders begonnen het vertrouwen in het marxistische perspectief van de internationale revolutie te verliezen. Voor de achterlijke lagen begon het scepticisme en cynisme van de bureaucratie er ‘realistisch’ uit te zien.

    “Een golf van depressie trok over Rusland,” schreef Serge, “en de bureaucratie ging drie jaar lang zijn eigen weg.” (From Lenin to Stalin, page 42)

     

    Vragen voor discussie:
    1. Toonden de nederlagen van revolutionaire bewegingen in Duitsland, Italië etc. in 1918-21 niet aan dat de Russische revolutie voorbarig was en gedoemd te mislukken?
    2. Heeft het meedogenloze regime van het ‘oorlogscommunisme’ niet de weg bereid voor het stalinisme?
    3. Waarom “stierf” de staat niet “af” onder bolsjewistische heerschappij zoals Lenin voorspelde?
    4. Liet het neerslaan van de opstand van de zeelieden in Kronstadt in 1921 niet zien dat de bolsjewieken autoritair waren?
    5. Als Stalin zo slecht was, hoe werd hij dan secretaris-generaal van de Communistische Partij?
    Verdere lectuur
    • Leon Trotski: ‘De Verraden Revolutie’, Marxisme.be 2015
    • Ted Grant en Alan Woods: ‘Lenin en Trotski: hun echte opvattingen’. https://nl.marxisme.be/2009/11/02/lenin-en-trotski-hun-echte-opvattingen/
    • Ted Grant: ‘Opgang en val van de Comintern’, online: https://nl.marxisme.be/1943/11/23/opgang-en-val-van-de-communistische-internationale-2/
    • 1918-1923: Revolutie in Duitsland, Marxisme.be 2018
    • Het ‘testament’ van Lenin: https://www.marxists.org/nederlands/lenin/1922/testament/1.htm
  • Waar liep het fout na de Russische Revolutie van 1917 – deel 2

    Deel 2 – Internationaal isolement en opgang bureaucratie

    Vandaag hoor je wel eens de term ‘socialisme 2.0’ vallen. Daarmee wordt een onderscheid gemaakt met de dictatuur van het stalinisme in Rusland en elders. Alleen valt het op dat sommigen, waaronder de PVDA, die term vooral gebruiken om niet te moeten uitleggen waar het fout liep met het socialisme 1.0. Voor alle duidelijkheid: stalinisme was volgens ons geen ‘socialisme 1.0’ maar een karikatuur van het socialisme.

    Voor marxisten is het belangrijk om een zicht te hebben op het verleden om vandaag sterker te staan in de noodzakelijke strijd voor socialistische maatschappijverandering.

    Als bijdrage aan deze politieke opheldering publiceren we de eerste Nederlandse vertaling van de brochure ‘Hoe de bureaucratie de macht greep’ door George Collins, een militant van onze Zuid-Afrikaanse zusterorganisatie in de jaren 1980. Het is een oude tekst, uit 1986, maar nuttig als kernachtige brochure over de Russische ervaring.

    We publiceren de brochure in verschillende delen, telkens op zondag.

     

    Amerikaanse troepen in Vladivostok in 1918

    Deel twee: Isolement en degeneratie van de arbeidersstaat

    Nederlagen op internationaal vlak

    De machtige bewegingen van de arbeidersklasse die volgden op de Oktoberrevolutie, plaatsten de omverwerping van het kapitalisme doorheen Europa op de agenda.

    De overwinning van de arbeidersklasse in de ontwikkelde landen zou vervolgens ook de basis bieden om de verlammende economisch achterstand in Rusland in te halen, en de dreiging van een imperialistische aanval wegnemen.

    Zich internationaal organiseren, was essentieel om de in actie tredende arbeiders in de verschillende landen te verengingen en de strijd te leiden tegen de wereldwijde kapitalistische alliantie.

    De Tweede Internationale was geen instrument meer voor de arbeiders in hun strijd voor de macht (zie kader). Een nieuwe Internationale moest worden opgebouwd.

     

    De crisis van de leiding van de arbeidersklasse.

    Voor 1914 was de Tweede Internationale vastbesloten zich met alle middelen te verzetten tegen imperialistische oorlog, ook via de algemene staking. Wanneer de oorlog echter uitbrak, steunde de overweldigende meerderheid van haar leiding op actieve of passieve wijze de “eigen” regering.

    Wat ligt aan de oorsprong van dit vreselijke verraad?

    De Tweede Internationale werd in 1889 opgericht als een federatie van (hoofdzakelijk Europese) sociaaldemocratische partijen die, in het algemeen, het marxisme aanhingen. Ze werd opgebouwd in een periode van imperialistische expansie en, over het algemeen, stabiele groei in de ontwikkelde kapitalistische landen. Dit was van beslissende invloed op haar karakter.

    Belangrijke gevechten werden gestreden onder de vlag van de Internationale. Grote toegevingen werden afgedwongen – democratische rechten, hogere lonen en betere arbeidsvoorwaarden. In dit proces ontstond een opgeleide en relatief goedbetaalde “arbeidersaristocratie”. De leiding kwam steeds meer uit deze laag, samen met een groep intellectuelen die besloten hun carrière op te bouwen in de arbeidersbeweging.

    Verwijderd van de dagelijkse strijd van de arbeiders voelden deze leiders zich steeds comfortabeler met een goedbetaalde job als parlementair of verantwoordelijke in de partij of vakbond. Onvermijdelijk beïnvloede hun omgeving ook hun ideeën. Hun perspectief werd samengevat in de theorie van het “reformisme” zoals de Duitse sociaaldemocraat E. Bernstein die formuleerde – die stelt dat het kapitalisme gradueel weg “hervormd” kan worden via vreedzame parlementaire methodes.

    Dit betekende dat de strijd om het kapitalisme omver te werpen stilletjes naar de achtergrond kon worden geduwd. De “strijd” kon geleid worden vanuit zachte parlementaire zetels – met een mooi loon, betaald door de staat!

    De reformistische tendens nam steeds dominantere proporties aan. Onvermijdelijk leidde het tot toenemende samenwerking met de kapitalistische klasse. Arbeidersleiders raakten steeds meer betrokken in verschillende staatsorganen. Publieke functies gaven hen bijkomende privileges.

    Door deze invloeden werd een nationalistisch perspectief gecultiveerd. Het perspectief van de sociaaldemocratische leiders beperkte zich steeds meer tot de nationale instellingen en het lokale bestuur. Hun band met de internationale beweging beperkte zich tot sentimentele banden en lege retoriek.

    De catastrofale gevolgen van dit graduele proces van politieke degeneratie werden zichtbaar in augustus 1914, toen de reformisten bijna unaniem de zijde kozen van de kapitalistische staat. Strijd van de arbeiders om het kapitalisme omver te werpen zou vanaf dan op openlijk en furieus verzet van de reformistische leiders stoten.

     

    Begin 1919 werd een belangrijke brief verzonden naar organisaties van revolutionaire arbeiders in verschillende landen. De brief werd ondertekend door Lenin en Trotski namens de Russische Communistische Partij (de nieuwe naam van de Bolsjewistische Partij) en arbeidersleiders uit verschillende landen. De organisaties werden uitgenodigd voor een congres in Moskou. De bedoeling van het congres werd als volgt omschreven:

    “Het congres moet een gezamenlijk strijdfront vormen met als doel de permanente coördinatie en het systematisch leiderschap van de beweging te bekomen, een centrum van de Communistische Internationale, die de belangen van de beweging in verschillende landen ondergeschikt maakt aan de belangen van de internationale revolutie” (Geciteerd in Degras, Volume 1, page 5)

    Tijdens dit congres, dat plaats vond van 2 tot 6 maart 1919, werd de Communistische (Derde) Internationale gesticht.

     

    Uit de “platformtekst van de Communistische Internationale”, aangenomen op het stichtingscongres

    “Het imperialistisch systeem valt uiteen. Gisting in de kolonies, gisting in de vroeger kleine, afhankelijke naties, opstanden van het proletariaat, succesvolle revoluties in sommige landen, desillusie in de imperialistische legers … – dit is de stand van zaken overal in de wereld vandaag…

    “Er is slechts één kracht die [de mensheid] kan redden, en dat is het proletariaat… het moet echte orde creëren, communistische orde. Het moet de heerschappij van het kapitaal breken, oorlog onmogelijk maken, de staatsgrenzen afschaffen, de hele wereld omvormen tot een samenwerkende gemeenschap…

    “De groei van de revolutionaire beweging in alle landen, het gevaar dat de alliantie van kapitalistische staten deze beweging zal versmachten, en, ten laatste, de absolute noodzaak om de proletarische actie te coördineren – dit alles moet leiden tot de oprichting van een waarlijk revolutionaire, waarlijk proletarische communistische Internationale.

    “De Internationale … zal de internationale assistentie tussen het proletariaat van verschillende landen belichamen… [Ze] zal de uitgebuite koloniale volkeren ondersteunen in hun strijd tegen het imperialisme, om het imperialistische wereldsysteem ten val te brengen.”

     

    De inspirerende stappen voorwaarts van de arbeidersklasse in 1918-1919 waren echter slechts het startschot van een uitgerekte periode van revolutie en contrarevolutie. In dit proces van opgang en neergang van de klassenstrijd in Europa waren de arbeiders niet in staat om hun verworvenheden te behouden.

    Twee belangrijke factoren lagen aan de basis van een reeks nederlagen: ten eerste het doelbewuste verraad van de sociaaldemocratische leiders; ten tweede de onvolwassenheid van de revolutionaire stroming in de arbeidersbewegingen buiten Rusland – m.a.w. de zwakte van echte marxistische leiders, zelfs in die partijen die deel uitmaakten van de Derde Internationale.

    In Duitsland hadden grote delen van de arbeidersklasse nog illusies in de reformistische SPD-leiding. In november 1918 werden de reformisten, onder leiding van Noske en Scheidemann, in een regering geduwd, als bewuste agenten voor de contrarevolutie.

    Hun strategie bestond erin om de arbeidersklasse te overhalen de autoriteit van het “democratische” kapitalistische parlement te aanvaarden. Vervolgens hervormden ze het leger met als doel de arbeidersraden te vernietigen.

    Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht, de briljante revolutionaire leiders van de Duitse arbeidersbeweging, werden in januari 1919 vermoord door de militaire reactie die hun vroegere partijgenoten en kameraden hadden ontketend.

    Maar de Duitse kapitalisten bleven erg zwak en de arbeidersbeweging was allesbehalve verslagen. Veel gevechten moesten nog worden uitgevochten voordat de kwestie van machtsovername voor een langere tijd beslecht zou zijn.

    Het lidmaatschap van de Communistische Internationale (“Comintern”) kende een explosieve groei. 51 nationale afdelingen, met een gecombineerd lidmaatschap van 2,8 miljoen leden (waarvan slechts 550.000 in de USSR) waren vertegenwoordigd op het derde congres in 1921.

    Veel verschillende politieke tendensen werden opgenomen in de Internationale, variërend van “centristische” (d.w.z. tussen het marxisme en reformisme: revolutionair in woorden maar terughoudend in de praktijk) tot ultralinkse.

    In Hongarije waren het de fouten van de ultralinkse communistische leiding die tot de nederlaag van de radenrepubliek leidde. Door hun weigering om het land te verdelen onder de boeren en dogmatisch vast te houden aan de nood tot de collectivisering van het land van de grootgrondbezitters, konden ze de steun van de boeren niet winnen en het land niet verenigen.

    Toen de contrarevolutie toesloeg in de vorm van een invasie van Roemeense en Tsjechoslowaakse legers, waren de boeren niet bereid te vechten voor een regering die weigerde hun meest elementaire eisen in te willigen.

    In augustus 1919, na vier maanden van heroïsch weerstand, viel de arbeidersrepubliek. Een gruwelijk bloedbad volgde voor de arbeiders tijdens de reactionaire terreur nadien.

    In Italië was het gebrek aan ruggengraat van de “revolutionaire”, centristische leiders die de overwinning onmogelijk maakte.

    Een massale golf van fabrieksbezettingen in 1920 creëerde een revolutionaire situatie met sovjets die de fabrieken controleerden en rode gardisten die ze verdedigden. De kapitalistische staat was verlamd. De uitdaging was om de arbeiders te mobiliseren en te bewapenen voor de verovering van de macht.

    De “marxistische” leiders van de Italiaanse Socialistische Partij moesten onder druk van de basis hun steun uitspreken voor de Comintern. In realiteit waren ze verdeeld en zelfs de “maximalisten” (de linkerzijde) lieten na om de leiding over de strijd te nemen. Zo kon het initiatief overgaan naar de reformisten, die de macht aan de kapitalisten teruggaven – zoals gewoonlijk – in ruil voor enkele tijdelijke toegevingen.

    In Frankrijk, Ierland, Groot-Brittannië, Nederland, en vele andere landen slaagde de kapitalistische klasse erin om terug de controle te verwerven over de situatie met de hulp van de reformistische arbeidersleiders. Dit werd steeds mogelijk gemaakt door de afwezigheid van een ervaren, marxistische leiding die in staat zou zijn om gebruik te maken van de enorme mogelijkheden en de reformisten te isoleren, zoals de bolsjewieken hadden gedaan in Rusland.

    Tegen 1921 kwam de arbeidersstrijd internationaal in een tijdelijke impasse terecht. Een bijzondere en gevaarlijke samenloop van krachten ontwikkelde zich: enerzijds consolideerde de kapitalistische klasse internationaal haar positie, anderzijds bleef de Russische arbeidersstaat geïsoleerd en uitgeput achter.

     

    De uitputting van de Sovjet-democratie

    De Russische arbeiders overleefden de burgeroorlog, maar tegen een verschrikkelijke prijs.

    Tegen 1920 was de productie in de grootindustrie gedaald naar 14% van het niveau in 1913. De landbouwproductie viel terug met 16% tussen 1917 en 1921. De staalproductie bedroeg 5% van het niveau in 1913.

    In 1921 en 1922 heerste er hongersnood in het oosten en zuidoosten van Rusland, wat leidde tot de dood van 5 miljoen mensen. Het dreef geïsoleerde gemeenschappen naar barbarij en zelfs kannibalisme. Het elan van 1917 veranderde in wanhoop, de wilskracht om de maatschappij te veranderen sloeg om naar een grimmige strijd om te overleven.

    Een politieke democratie kan niet overleven onder deze condities. Elke oorlog vraagt een strakke centralisatie van het commando over middelen en mankracht.  Bovendien wordt een revolutionaire burgeroorlog niet alleen bevochten op het militaire front, maar ook tegen deze groepen die onzichtbaar in de maatschappij de contrarevolutie ondersteunen.

    De Oktoberrevolutie steunde op het bondgenootschap tussen de arbeidersklasse en de boeren. Die laatsten hadden de arbeidersstaat ondersteund omdat die hen vrede en land had gegeven.

    Maar de ontberingen van de oorlog ondermijnden de steun van de boeren voor de revolutie. Gefabriceerde goederen waren amper te verkrijgen, terwijl voedselvoorraden van de boeren voor het Rode Leger en de steden werden opgevorderd.

    Enkel de brutaliteit van de Witte legers, en de intentie om grootgrondbezitters terug land te geven, voorkwam dat grote delen van het boerenbestand zich niet achter de contrarevolutie schaarde.

    Vrijheid van meningsuiting en organisatie kon niet in stand worden gehouden, als de samenleving in tweeën was gesplitst en de arbeidersmacht aan een zijden draadje hing. Vijandige elementen, agiterend rond de klachten van de massa’s, zouden het land in rebellie kunnen doen ontvlammen hebben en de deur voor de contrarevolutie hebben kunnen openzetten. Trotski legde uit;

    “We vechten op leven en dood. De media zijn een wapen, niet van een abstracte samenleving, maar van twee niet verenigbare, bewapende en strijdende kanten. We vernietigen de media van de contrarevolutie, op dezelfde manier als we haar versterkte posities hebben vernietigd, haar winkels, haar communicatie en haar geheime dienst.” (Terrorisme en communisme, pagina 80)

    Deze periode stond bekend onder de naam: “oorlogscommunisme”. In die economie werd de consumptie van ’s lands enorm schaarse goederen strikt gecontroleerd. Tegelijkertijd, in de verwachting van de overwinning van de Duitse arbeidersklasse, hoopte de Sovjetregering de wissel te kunnen maken tussen controle over de distributie naar controle over de productie. Men gebruikte de methodes van het oorlogscommunisme als startpunt voor een geplande socialistische economie.

    Reformisten en ex-marxisten toonden zich verontwaardigd bij de meedogenlozen maatregelen die de bolsjewisten gedwongen waren te nemen om de contrarevolutie neer te slaan. “Wat is het verschil”, vroegen ze, “tussen de methodes van het bolsjewisme en die van het Russische rijk onder de tsaar ?” Trotski antwoordde:

    “Versta je dit niet, heilig man ? We zullen het je uitleggen. De terreur van de tsaar wurgde de arbeiders die vochten voor een socialistische samenleving. Bijzondere commissies worden aangesteld om huisbazen, kapitalisten en generaals dood te schieten die het kapitalisme willen herinstalleren. Snap je dit… verschil? Ja? Voor ons communisten is het duidelijk.”(Terrorism and Communism, pages 78-79)

    Repressie, werd door de bolsjewieken echter gezien als een uitzonderlijke en tijdelijke methode, die ze gedwongen waren te gebruiken door de imminente dreiging van de reactie. Zelfs onder deze moeilijke condities was er ruimte voor verzoening met politieke tegenstanders, op voorwaarde dat ze de arbeidersstaat in de praktijk steunden en op basis daarvan campagne voerden voor hun beleid.

    Er is op geen enkel moment door de bolsjewieken het idee van een ‘eenpartijstaat’ naar voren geschoven, aangezien er hiervoor ook geen marxistisch argument bestaat.

    In de praktijk sloten diegenen die de revolutie steunden zich evenwel in grote getallen aan bij de bolsjewieken. De oppositiepartijen werden steeds meer bij de vijanden van de arbeidersstaat achtergelaten. Ze vochten, en ze verloren.

    In juni 1918 sloten de sovjets de rechtse sociaal revolutionairen en mensjewieken uit hun rangen als gevolg van hun betrokkenheid in de contrarevolutie.

    Eind augustus in 1920 hielden de mensjewieken hun partijconferentie in Moskou, en kregen er ook media-aandacht voor. Maar tegen 1921 hadden de meeste mensjewistische leiders Rusland verlaten, om hun campagne tegen de arbeidersstaat vanuit het buitenland verder te voeren.

    Het congres van de Communistische Partij van 1921 erkende dat de arbeidersdemocratie opgebouwd moest worden. Maar de basis voor arbeidersdemocratie – de eenheid, organisatie en revolutionaire energie van de arbeidersklasse – werd ondermijnd door de bovenmenselijke moeite die nodig is geweest voor het winnen van de oorlog.

    De ineenstorting van de industrie betekende een decimering onder de rangen van de arbeiders:

    “Tegen 1919 was het aantal arbeiders dat in de industrie werkte afgezwakt naar 76% van het niveau in 1917. Tegen 1920 was het aantal arbeiders in de industrie teruggevallen van drie miljoen in 1917 tot 1.240.000. In twee jaar tijd was de arbeidersbevolking in Petrograd gehalveerd.” (A. Woods and E. Grant, Lenin and Trotsky: What they really stood for, page 75)

    De politieke kaders van de arbeiders – de klassenbewuste activisten die hun collega’s hadden gemobiliseerd, stakingen hadden geleid, wapens opgenomen hadden, aan de wieg gestaan hadden van de sovjets en ze ook geleid hadden – waren bijna allemaal verdwenen. Zoals Ilyin-Genevsky in Petrograd al in de begindagen van de oorlog optekende:

    “Het front riep voor versterkingen – voor zowel soldaten van het rode leger als leidinggevende figuren… Het comité van Petrograd zond 300 van zulke personen, leden van onze partij, naar het front. We moesten onze beste krachten opofferen aan de eisen van het front” (De bolsjewieken aan de macht, pagina 116-117)

    Duizenden van deze revolutionaire kaders stierven in de oorlog. De meeste van de overlevenden werden opgenomen in de ministeries van de arbeidersstaat.

    De werkkrachten die overbleven in de fabrieken veranderden naar het tegenovergestelde van de revolutionaire voorhoede van 1917. Al in 1919 waarschuwde een afgevaardigde op het vakbondscongres:

    “We zien in een groot aantal industriële centra dat de arbeiders opgenomen worden in de boerenmassa, en in plaats van een bevolking van arbeiders krijgen we een halve boeren of soms zelfs een volledige boerenpopulatie.” (Geciteerd door Woods en Grant, pagina 75)

    Met de klassenbewuste arbeiders die gedecimeerd en verspreid waren, met de werkkrachten van ruwe semi-boeren in de fabrieken die dag en nacht worstelden om de productie voort te zetten met de versleten apparatuur en de voortdurende tekorten, hielden de sovjets op te functioneren.

    Het Al-Russische Congres van de Sovjets, dat normaal elke drie maand samenkwam, was maar één keer per jaar samengekomen tegen 1918; en zelfs die vergaderingen waren onvolledig voorbereid.

    Door volledige uitputting waren de massa’s niet meer in staat om directe macht uit te oefenen. Deze factor was bepalend voor de ontaarding van de Russische arbeidersstaat.

    Maar, men kan de vraag stellen, of de bolsjewieken er niet voor hadden kunnen zorgen dat de staat een politiek instrument van de arbeidersklasse had kunnen blijven? Ze waren aan de macht – waarom konden ze de bureaucratisering niet uitroeien en een socialistisch beleid voeren?

    Deze vraag is ook belangrijk om duidelijk te maken waarom, vandaag, echte socialistische eisen onmogelijk zijn zonder massale participatie van de arbeidersklasse in het bestuur van elk staatsorgaan.

    In de volgende drie paragrafen wordt nader ingegaan op de objectieve obstakels waarmee de bolsjewieken werden geconfronteerd, de beperkingen van hun controle over het staatsapparaat bij gebrek aan functionerende sovjets en de gevolgen van de veranderende situatie voor de Communistische Partij zelf.

     

    Bureaucratie en de arbeidersstaat

    Lenin legde, kort voor de Oktoberrevolutie, de aard van de arbeidersstaat op een briljante manier uit in zijn boek Staat en Revolutie:

    “Naast een immense uitbreiding van de democratie, die voor het eerst een democratie voor de armen wordt… brengt de dictatuur van het proletariaat een reeks beperkingen met zich mee van de vrijheid van de onderdrukkers, de uitbuiters en de kapitalisten. We moeten ze onderdrukken om de mensheid te bevrijden van loonslavernij; hun verzet moet met geweld worden verpletterd… maar het is nu de onderdrukking van de uitbuitende minderheid door de uitgebuite meerderheid. Een speciaal apparaat, een speciale machine voor onderdrukking, de ‘staat’, is nog steeds nodig, maar dit is al een overgangsstaat…” (zie pagina’s 107-110)

    Het “afsterven” of het “oplossen” van de staat als gespecialiseerd orgaan van onderdrukking en controle, als gewapende lichamen van mannen die losstaan van de massa van het volk – dit is de politieke maatstaf van de heerschappij van de arbeiders. Lenin vat samen wat het betekent.

    “De uitbuiters zijn natuurlijk niet in staat om het volk te onderdrukken zonder een zeer complexe machine.. Maar het volk kan de uitbuiters onderdrukken met een zeer eenvoudige ‘machine’… door de eenvoudige organisatie van de gewapende massa’s (zoals de Sovjets van Arbeiders en Soldaten Afgevaardigden…)” (pagina 110)

    Hoe zou deze “eenvoudige machine” in de praktijk werken? Hoe kunnen arbeiders controle over de staat die ze hebben gecreëerd, blijven uitoefenen en de groei van een militaire en bureaucratische elite voorkomen? Lenins basisrichtlijnen zijn vandaag de dag nog net zo geldig als op de dag dat ze werden geschreven:

    1. “Geen enkele ambtenaar krijgt een hoger loon dan de gemiddelde geschoolde werknemer…”
    2. “Administratieve taken moeten worden geroteerd tussen de breedste lagen van de bevolking om de kristallisatie van een ingegraven kaste van bureaucraten te voorkomen.”
    3. “Alle werkende mensen moeten wapens dragen om de revolutie te beschermen tegen bedreigingen uit alle windstreken, zowel intern als extern.”
    4. “Alle macht zou bij de sovjets komen te liggen. De samenstelling van de Sovjets, basisafgevaardigden van de werkplaatsen, die direct werden teruggeroepen, verplichten de afgevaardigden om verslag uit te brengen aan de massabijeenkomsten van hun arbeiders… en zo te zorgen voor een maximale massaparticipatie.” (R. Silverman and E. Grant, Bureaucratism or workers’ Power?, page 3)

    De revolutie had de oude tsaristische staat in die mate vermorzeld dat de meest reactionaire generaals en edelen aan het hoofd van de ministeries en de strijdkrachten werden verdreven. De communisten namen hun plaats in waar mogelijk. Maar een grondige transformatie van het staatsapparaat was onmogelijk met de middelen van de geïsoleerde Sovjet-Unie. De bolsjewieken telden in februari slechts 23.600 leden. Een minderheid van dit aantal vormde het kader van de partij, in staat om anderen te leiden en in de strijd voor het partijprogramma. Het staatsapparaat, daarentegen, telde honderdduizenden ambtenaren.

    “Specialisten” en ervaren ambtenaren van het oude regime konden niet worden vervangen; zij moesten worden behouden, zelfs als dat zou betekenen dat ze met privileges zouden worden omgekocht. In de stad Vyatka bijvoorbeeld, waren in 1918 niet minder dan 4476 van de 4766 ambtenaren oudgedienden van de Tsaar.

    Trotski legde in zijn boek, De Verraden Revolutie uit, hoe groot de impact hiervan was: “Een arbeidersstaat is een brug tussen een burgerlijke (kapitalistische) en socialistische samenleving.” Haar taak bestaat erin om een samenleving te creëren van overvloed door op een geplande manier om te gaan met haar middelen, waardoor de klassentegenstellingen – en de staat zelf als een orgaan van klassen heerschappij – zullen verdwijnen.

    Doorheen de eerste fase moet de arbeidersstaat binnen het economisch kader dat hij heeft overgeërfd van het kapitalisme opereren. Men moet de vaardigheden gebruiken van die mensen die hun opleiding onder het kapitalisme hebben gekregen, en de methodes die van tel waren onder het kapitalisme zoals arbeidsverdeling, de uitbetaling van lonen, e.d…

    De hele ontwikkeling van de arbeidersstaat wordt dus bepaald door “de veranderende relatie tussen de burgerlijke en socialistische tendensen” (pagina 54) – bijvoorbeeld, tussen de overblijvende elementen van het oude burgerlijke staatsapparaat en de methode van top-down controle ervan, en de ontwikkeling van een arbeidersklasse georiënteerde bottom-up beheer.

    Enkel door de toenemende zeggenschap van de arbeidersklasse over de samenleving kunnen de laatste restanten van het kapitalisme uitgeroeid worden.

    In het achtergebleven Rusland hadden de sovjets echter opgehouden te bestaan als organen van het gewapende volk. Het dagelijks bestuur was in handen van een leger van niet-communistische ambtenaren, die het perspectief van de bevoorrechte lagen in de samenleving vertegenwoordigen.

    Bureaucratie in een achtergesteld land, legde Trotski uit, is een product van die achtergesteldheid zelf – de zwakte van de arbeidersklasse, haar gebrek aan vaardigheden, en de positie van macht waarvan de ambtenaren kunnen genieten:

    “De basis van de bureaucratische heerschappij is het gebrek van de maatschappij aan consumptiegoederen, met de daaruit voortvloeiende strijd van ieder tegen allen. Als er genoeg goederen in een winkel zijn, kunnen de klanten komen wanneer ze willen. Als er slechts weinig goederen zijn, kunnen de kopers nog steeds komen wanneer ze willen, maar wanneer er een tekort aan goederen is, moeten de klanten in de rij staan. Als de rijen erg lang zijn, is het nodig om een politieagent aan te stellen om de orde te handhaven. Dat is het startpunt van de Sovjet-bureaucratie. Zij ‘weet’ wie iets moet krijgen en wie moet wachten.” (Revolution betrayed, pg 112)

    Daarmee wordt de bureaucratie in een geïsoleerde, achtergestelde arbeidersstaat niet ineens overbodig om nadien “weg te sterven”. In de mate dat de “onderontwikkelde” arbeidersklasse niet in staat is om haar functies over te nemen, krijgt de bureaucratie, minstens voor een periode, een objectieve reden om haar bestaan te rechtvaardigen.

    Via de bureaucratie werd de druk van de reactionaire klassen uitgeoefend op en binnen de Russische arbeidersstaat. Dit werd steeds duidelijker naarmate de uitputting van de sovjets, de ambtenaren meer vrijheid gaf om te handelen zoals zij dat wilden.

    De politieke vertegenwoordigers van de arbeidersklasse, georganiseerd in de Communistische Partij, werden steeds meer tot een hard bevochten strijd tegen de bureaucratie gedwongen.

    Lenin, die in de laatste twee jaar van zijn leven door ziekte werd geveld, werd zich sterk bewust van de gevaren van de situatie. Op het vierde Comintern-congres in 1922 gaf hij de internationale afgevaardigden deze openhartige inschatting van de situatie in Rusland:

    “Ongetwijfeld hebben we een heleboel domme dingen gedaan, en zullen we dat nog doen… Waarom doen we deze dwaze dingen? De redenen zijn duidelijk: ten eerste, omdat we een achtergesteld land zijn; ten tweede, omdat het onderwijs in ons land op een laag niveau staat; ten derde, omdat we geen hulp van buitenaf krijgen. Geen enkel ontwikkeld land helpt ons. Integendeel, ze werken ons allemaal tegen; ten vierde is onze staatsmachinerie de schuldige. Wij hebben de oude staatsmachinerie overgenomen, en dat was ons ongeluk. Heel vaak werkt dit apparaat tegen ons… We hebben nu een enorm leger van overheidspersoneel, maar het ontbreekt ons aan de voldoende opgeleide krachten om werkelijk controle over hen uit te oefenen.” (Lenin, Het vierde Congres van de Communistische Internationale, pagina 19)

    Met “opgeleide krachten”, bedoelde Lenin communistische arbeiders, georganiseerd en in staat om de “specialisten” te controleren. Lenin kon geen onmiddellijk antwoord geven aan het probleem, omdat er in Rusland zelf geen was.

    “In al onze agitatie,” zei Lenin, “moeten we uitleggen dat de tegenslag die we hebben gehad, een internationale tegenslag was, dat er geen andere weg is, dan een internationale revolutie.” (Geciteerd door Trotski in zijn ‘Geschiedenis van de Russische Revolutie’)

    Met andere woorden, enkel de verovering van macht door de arbeidersklasse in ontwikkelde landen, en het verlenen van grootschalige technische bijstand aan hun broeders en zusters in Rusland, zouden de basis voor de bureaucratische macht kunnen wegnemen.

     

  • Waar liep het fout na de Russische Revolutie van 1917?

    Deel 1 – De Russische Revolutie van 1917

    Vandaag hoor je wel eens de term ‘socialisme 2.0’ vallen. Daarmee wordt een onderscheid gemaakt met de dictatuur van het stalinisme in Rusland en elders. Alleen valt het op dat sommigen, waaronder de PVDA, die term vooral gebruiken om niet te moeten uitleggen waar het fout liep met het socialisme 1.0. Voor alle duidelijkheid: stalinisme was volgens ons geen ‘socialisme 1.0’ maar een karikatuur van het socialisme.

    Voor marxisten is het belangrijk om een zicht te hebben op het verleden om vandaag sterker te staan in de noodzakelijke strijd voor socialistische maatschappijverandering.

    Als bijdrage aan deze politieke opheldering publiceren we de eerste Nederlandse vertaling van de brochure ‘Hoe de bureaucratie de macht greep’ door George Collins, een militant van onze Zuid-Afrikaanse zusterorganisatie in de jaren 1980. Het is een oude tekst, uit 1986, maar nuttig als kernachtige brochure over de Russische ervaring.

    We publiceren de brochure in verschillende delen, telkens op zondag.

     

    Inleiding

    Een jonge Zuid-Afrikaanse activist, de 20-jarige kameraad Bongani van de ondergrondse beweging in de township Tumahole, weerspiegelt de houding van serieuze strijders over de hele wereld ten opzichte van de noodzaak van socialistische theorie. Op de vraag van een journalist wat “de opvoeding van mensen” kan betekenen, antwoordde hij:

    “Ik bedoel het soort onderwijs waarmee alle mensen tevreden zijn omdat ze betrokken zijn bij de besluitvorming in het belang van iedereen.

    “Bijvoorbeeld, wanneer het gaat over de Russische Revolutie van 1917, zal het Bantoe-onderwijs [discriminerend onderwijssysteem opgelegd aan zwarten door de Zuid-Afrikaanse staat] je een aantal zaken vertellen over het feit dat Rusland een communistisch land is en over hoe slecht het communisme is.”

    “Ze zullen je niet de ware feiten vertellen over wat er in die tijd in Rusland is gebeurd …”

    “Zou je in dit land socialisme willen ?”

    “Ja, want het gaat met het kapitalisme komaf maken.”

    “Wat versta je onder kapitalisme?”

    “Het is een systeem van privé-eigendom waarbij bepaalde individuen de productiemiddelen bezitten. Mijn ouders kunnen van maandag tot en met vrijdag een productie van R1.000 realiseren, maar ze krijgen bijvoorbeeld R50. Onze ouders worden dus uitgebuit waardoor bepaalde individuen rijk kunnen worden.

    “Daarom geef ik de voorkeur aan socialisme, omdat dan de arbeidersklasse de productie zal controleren.” (Financial Mail, Johannesburg, 31 oktober 1986)

    Het is niet toevallig dat deze kameraad het voorbeeld van de Russische revolutie gebruikt om dit punt te illustreren. De eerste (en tot nu toe enige) bewuste socialistische revolutie in de wereld, bewees onweerlegbaar de mogelijkheid om de heerschappij van de reactionaire klassen omver te werpen en de heerschappij van de arbeidersklasse te vestigen.

    Ondanks systematische verdraaiingen door de kapitalistische media en het onderwijssysteem, zijn arbeiders, jongeren en boeren (vooral in de ontwikkelingslanden) zich bewust van de verbazingwekkende omvorming van Rusland, na de Oktoberrevolutie, van een achterlijk boerenland naar een supermacht.

    Daarom is de Russische revolutie miljoenen onderdrukte mensen blijven inspireren met vertrouwen in hun eigen overwinning. Om dezelfde redenen bevat geen enkele andere gebeurtenis meer fundamentele lessen voor de arbeidersbeweging van vandaag.

    Wat zijn de “ware feiten over wat er in die tijd in Rusland is gebeurd?” Met welk programma veroverde de Russische arbeidersklasse de macht? Zijn de fundamentele doelstellingen van dat programma vandaag nog steeds van toepassing in onze strijd ?

    Kameraad Bongani noemt Rusland een ‘communistisch’ land. In hoeverre is het programma van de revolutie van 1917 in de praktijk gebracht? In hoeverre is Rusland in de richting van het communisme gegaan ?

    Politiek bewuste arbeiders zijn er zich van bewust dat er ernstige problemen bestaan in de Sovjet-Unie. In 1956 hekelde Sovjetleider Chroesjtsjov de monsterlijke corruptie en repressie die de heerschappij van zijn voorganger Stalin van de jaren 1920 tot zijn dood in 1953 hadden gekenmerkt. Dertig jaar later klaagt Michail Gorbatsjov het voortdurende bureaucratische misbruik aan.

    Kameraad Joe Slovo, leider van de Zuid-Afrikaanse Communistische Partij, uit vandaag zijn “woede en afschuw” over het feit dat hij een verdediger van Stalins regime is geweest. (Interview met The Observer, Londen, 1 maart 1987)

    Maar veroordelingen, woede en walging geven geen antwoord op de echte vraag: wat gebeurde er na 1917 in de Sovjet-Unie waardoor dit leidde tot een regime van massale repressie? Wat blijft er zeventig jaar later over van het systeem van arbeidersdemocratie dat onder leiding van Lenin en Trotski werd ingevoerd?

    Voor socialisten is het essentieel om deze vragen volledig en open te beantwoorden. Ons kritisch onderzoek naar de Russische revolutie en de daaropvolgende degeneratie heeft niets gemeen met de klassenhaat van de kapitalisten tegenover de USSR. We moeten “de ware feiten” kennen om de lessen te leren en om correct te reageren op het beleid van de huidige Sovjetleiding.

    Kameraden moeten discussies organiseren waarin deze gebeurtenissen, en de ideeën die ze verklaren, kunnen worden geanalyseerd, waarin vragen kunnen worden gesteld en ideeën kunnen worden besproken. Deze brochure is bedoeld als bijdrage aan de discussie, en als inleiding tot verder lezen.

    Elk van de vier onderdelen zou bijvoorbeeld de basis kunnen vormen voor een groepsdiscussie. Individuele kameraden zouden bijdragen kunnen voorbereiden over de onderwerpen (secties) waarin elk deel is verdeeld. De boeken en brochures die aan het einde worden vermeld, moeten worden bestudeerd door kameraden die de problemen grondiger willen begrijpen. Deze studie, en het trekken van de lessen hieruit, is de beste manier om de verjaardag van de Russische revolutie te herdenken.

    George Collins, Oktober 1987

     

    Deel één: De Russische arbeidersklasse grijpt de macht

    De Oktoberrevolutie

    Petrograd, hoofdstad van Rusland, in de nacht van 25 oktober 1917. De Eerste Wereldoorlog raast over de slachtvelden van Europa en de Russische Revolutie bereikt haar beslissende fase. Gewapende groepen van arbeiders en soldaten, die door de Bolsjewistische Partij georganiseerd waren, hebben controle genomen over de stad. De pro-kapitalistische Voorlopige Regering, geïsoleerd en in diskrediet, heeft haar activiteiten gestaakt.

    In het Smolny Instituut, een voormalige meisjesschool, vindt het Al-Russisch Congres van Sovjets (verkozen raad) van Arbeiders- en Soldatenafgevaardigden plaats.

    Enkele delegaties bestaan uit professionele politici, linkse intellectuelen of geradicaliseerde legerofficieren. Maar de grote meerderheid zijn vertegenwoordigers van de gewone werkende bevolking: “een grote massa van armoedige soldaten, ongewassen arbeiders, boeren – arme mensen, gebogen onder en bang voor de harde strijd voor het bestaan” (John Reed, Ten Days That Shook the World) – maar vervuld van een revolutionaire visie op de toekomst, en een gepassioneerde vastberadenheid om hun onderdrukking voor eens en voor altijd te beëindigen.

    Reformisten uit de middenklasse klagen de Bolsjewieken aan en vragen dat het Congres wordt ontbonden! Maar afgevaardigde na afgevaardigde van arbeiders, boeren en soldaten overstemt hen met de wil en inspiratie van een massa die opstaat.

    Een soldaat beschrijft de sfeer: “Ik vertel je, de Letse soldaten hebben vele keren gezegd: ‘Geen resoluties meer! Geen woorden meer! Wij willen daden – de macht moet in onze handen zijn!’” De zaal, zo geeft John Reed aan, “daverde onder het gejuich…”

    Onder tumultueus applaus kondigen de Bolsjewieken de overdracht van de macht aan, naar de staat aan de sovjets van de werkende bevolking.  Een “Verklaring aan arbeiders, soldaten en boeren”, door de bolsjewieken voorgesteld, wordt uitbundig aangenomen. Het vat de onmiddellijke taken samen:

    “De Sovjetmacht zal aan alle volken een democratische vrede en een onmiddellijke wapenstilstand aan alle fronten voorstellen. Zij zal zorgen voor de overdracht zonder schadeloosstelling van de grond van de landheren, de domeinen en de kloosters, aan de landcomités. Zij zal de rechten van de soldaat verdedigen door de volledige democratisering van het leger door te voeren. Zij zal de arbeiderscontrole op de productie instellen. Zij zal ervoor zorgen dat de stad brood en het platteland de noodzakelijke gebruiksvoorwerpen ontvangt. Zij zal aan alle naties, die in Rusland wonen, het werkelijke recht op zelfbeschikking waarborgen.”

    Het congres besluit dat alle lokale macht wordt overgedragen aan de Sovjets van Afgevaardigden van Arbeiders, Soldaten en Boeren, die verplicht zijn een waarlijk revolutionaire orde te verzekeren.

    Onder een regering van de revolutionaire arbeiderspartij, gesteund door de meerderheid van arme boeren, bevrijdde de Russische bevolking zichzelf van eeuwen slavernij. Op deze manier wierpen ze de voorwaarden voor het bestaan van het kapitalistisch systeem omver.

    Lenin sprak de volgende avond tot het Congres toe. Wanneer hij zichzelf eindelijk hoorbaar kon maken boven het daverend applaus, bevestigden zijn eerste woorden de taak die de democratische revolutie op de agenda had geplaatst: “We zullen nu overgaan tot het vestigen van de socialistische orde.”

    Doorheen de lange en harde jaren van strijd die aan deze avond voorafgingen, hadden marxisten in theorie uitgewerkt wat deze taak zou inhouden. Nu was het aan de Bolsjewistische leiders om het in praktische termen uit te leggen.

    Leon Trotski, samen met Lenin de grootste autoriteit van de Russische revolutie, sprak later diezelfde nacht:

    “We stellen echter al onze hoop erop, dat onze revolutie een Europese revolutie ontketenen zal. Als de opstandige volken van Europa het imperialisme niet zullen vernietigen, dan zullen wij vernietigd worden. Of de Russische Revolutie zal een storm van strijd in het Westen teweegbrengen, of de kapitalisten van alle landen zullen onze revolutie wurgen.” (Trotski, Geschiedenis van de Russische Revolutie, volume 3, pagina 1364)

    De afgevaardigden, zo omschreef een toeschouwer, begroetten deze woorden ‘met een uiterst strijdbaar gejuich’. Blijkbaar hadden Lenin en Trotski de gedachten en gevoelens tot uitdrukking gebracht van de grote meerderheid van revolutionaire strijders die in het Smolny aanwezig waren die avond.

    Op die manier bevestigde het nieuwe, proletarische regime in haar allereerste uren twee fundamentele voorstellen van het marxisme – niet langer als theoretische concepten, maar als de basis voor het overheidsbeleid:

    1. Democratie en een oplossing voor de landkwestie is in een onderontwikkeld land als Rusland enkel mogelijk onder de leiding van de arbeidersklasse, samen met de val van het kapitalisme en de overgang naar socialisme.
    2. Socialistische revolutie kan niet worden beperkt tot de grenzen van één land; het kan enkel ontwikkelen doorheen de strijd voor het omverwerpen van het kapitalisme op wereldschaal.

    Het vervolg van deze brochure zal het hebben over het lot van de Russische revolutie in de tien tot twintig daaropvolgende jaren, en de vervanging van een arbeidersdemocratie naar een monsterachtige, bureaucratische dictatuur behandelen. Door deze ontwikkelingen zorgvuldig te bestuderen, kunnen lessen worden getrokken voor de belangrijke strijd voor het omverwerpen van het kapitalisme vandaag en de opbouw van gezonde arbeidersdemocratieën in de volgende periode.

     

    De Contrarevolutie

    Marx en Engels achtten het meest waarschijnlijk dat het kapitalisme eerst verslagen zou worden in de ontwikkelde landen, waar de arbeidersklasse het sterkst was, en waar de industriële basis bestond voor de overgang naar socialisme.

    In plaats daarvan brak in oktober 1917 de ketting van het kapitalisme in haar zwakste schakel.

    De regering van bolsjewieken erfde een achtergestelde samenleving in een staat van desintegratie, door drie jaar oorlog verzwakt was en een reeks van verwoestende nederlagen door Duitsland.

    De imperialisten konden niet verdragen dat hun gezag werd betwist en dat hun belangen in Rusland werden bedreigd door de bolsjewieken. Zoals een pro-kapitalistische historicus openlijk toegeeft: “Ze (de imperialistische leiders zoals Churchill en Foch) waarschuwden dat het Bolsjewisme een gevaarlijke dreiging was voor de hele wereld en zou moeten worden neergeslagen wanneer het nog zwak was”. (J.N. Westwood, Russia 1917 to 1964, pagina 38)

    In Rusland werd de revolutie bestreden door de geprivilegieerde en reactionaire klassen, alsook de reformisten in de arbeidersbeweging, met alles wat binnen hun mogelijkheid lag – boycotten, economische sabotage, zelfs de dreiging van een algemene staking.

    Arbeiderscontrole over de productie, via een systeem van bedrijfs-, regionale en nationale comités, werd uitgeroepen om de activiteiten van de kapitalisten te controleren. Maar er bleek geen vredevolle wijze te bestaan om de uitbarsting van klassenstrijd, ontketend door de revolutie, te beheersen.

    Enerzijds weigerden de kapitalisten om arbeiderscontrole toe te staan, anderzijds stopten de arbeiders (waar ze hun macht deden gelden) niet in het ‘controleren’ van de kapitalisten. Ze namen de bedrijven in hun geheel over, nog voor hun regering in de mogelijkheid was om hen van steun en middelen te voorzien.

    Deze strijdbewegingen in de industrie bevestigden heel duidelijk het perspectief dat Trotski in zijn theorie van de ‘permanente revolutie’ uitlegt: eens de arbeidersklasse de macht neemt, zelfs in een achtergesteld land, wordt het onmogelijk haar programma te beperken tot de limieten van het kapitalisme. De arbeiders zullen onvermijdelijk overgaan tot het onteigenen van de kapitalisten en tot het programma van socialistische omvorming.

    Een burgerlijke historicus beschreef de verregaande verlamming van de Russische samenleving toen de strijd tussen de klassen heviger werd:

    “In de lente van 1918 was de Russische economie het punt van volledige ineenstorting nabij. Geld had alle waarde verloren, geproduceerde goederen verdwenen uit de winkels, de winkels zelf sloten wanneer de normale handelskanalen ophielden te functioneren; speculatie en corruptie waren schering en inslag.” (Theodore H. von Laue, Why Lenin? Why Stalin? Pagina 154)

    Honger nam toe in de steden omdat de voedselvoorziening bijna tot stilstand kwam: wanneer vervaardigde goederen niet door ruilhandel konden worden verkregen, waarom zouden de boeren dan meer voedsel voor de stedelijke markten voorzien?

    Revolutionaire tegenmaatregelen werden genomen. De banken, ondanks hun hardnekkige tegenwerking, werden bezet en genationaliseerd in december 1917. De arbeiders namen spontaan meer en meer bedrijven over tot het decreet van juni 1918 alle belangrijke sectoren van de industrie in staatseigendom bracht.

    Comités van arme boeren en gewapende afdelingen van arbeiders werden georganiseerd om de graanvoorraden die gehamsterd werden door de rijke boeren (Koelakken) in handen te nemen.

    De onverzoenbare strijd tussen de klassen escaleerde in een krachtmeting op grote schaal. De gewapende contrarevolutie verscheen op het toneel, door een alliantie van het imperialisme met de Koelakken, de kapitalisten en restanten van tsaristische troepen. De Russische burgeroorlog woedde, met opstoten en tussenpozen, van mei 1918 tot de lente van 1921.

    Burgeroorlog, zoals revolutie, dwingt elkeen om kant te kiezen – voor of tegen de regering. Rechtse ‘socialisten’, ex-revolutionairen en reformisten hadden een sterkere haat tegenover het marxisme dan angst voor de reactie. Zij namen in groten getale deel aan de woeste aanvallen tegen de arbeidersstaat.

    In maart 1918 bezetten Britse troepen de noordelijke haven van Moermansk en in augustus namen ze de stad Archangelsk in en sloten op deze manier de Russische handelsplaatsen af van de zee. In april landden Japanse troepen in Vladivostok in Oost-Siberië.

    “Aangemoedigd door het vooruitzicht van een tussenkomst door de Geallieerden,” schrijft de burgerlijke historicus E.H. Carr, “bepleitten de rechtse Sociaal Revolutionairen (rechtervleugel van de zogenoemde socialistische revolutionaire Partij, gebaseerd op de rijkere boeren) op hun partijconferentie te Moskou in mei 1918 openlijk  een politiek ‘om de bolsjewistische dictatuur omver te werpen en om een regering te vestigen gebaseerd op algemeen stemrecht en bereid om steun van de Geallieerden te aanvaarden in de oorlog tegen Duitsland’” – dat wil zeggen een pro-imperialistische regering! (The Bolshevik Revolution 1917-1923, pagina 170)

    De mensjewieken, verdeeld in alle richtingen, waren “onbuigzaam op slechts één punt – hun vijandigheid ten opzichte van het (bolsjewistische) regime”. (Carr, pagina 170)

    In Samara vormden de sociaal revolutionairen een anti-Bolsjewistische ‘regering’ en zetten een eigen leger op. In augustus namen ze Kazan in. De Linkse Sociaal Revolutionairen (gebaseerd op de arme boeren) waren in een coalitie met de Bolsjewieken tot maart 1918, wanneer ze de regering verlieten omdat ze niet akkoord gingen met het vredesverdrag met Duitsland, wat ze een ‘verraad’ noemden.

    Nu spanden zij tegen de regering samen en probeerden ze een Duitse aanval te provoceren, die –zo geloofden zij – zou ontvangen worden door een ‘revolutionaire oorlog’. Ze ensceneerden een opstand in juli, die al gauw mislukte, omdat ze de situatie volledig verkeerd hadden ingeschat.

    De Westerse machten concentreerden hun aandacht op Rusland zodra hun oorlog tegen Duitsland op zijn einde liep. In Moermansk en Archangelsk landden nog meer Britse, Franse en Amerikaanse troepen. Amerikaanse, Japanse, Britse, Franse en Italiaanse troepen bezetten Vladivostok en rukten op tot aan het Oeralgebergte. Omvangrijke Franse troepen werden ingezet op de Zwarte Zee.

    Tegelijkertijd financierden en bewapenden de imperialisten de contrarevolutionaire (‘Witte’) legers samengesteld uit de laag van meest achterlijke boeren en geleid door ex-tsaristische officieren.

    Victor Serge, een bolsjewiek in die tijd, omschrijft levendig de uitzichtloze situatie in oktober 1919:

    “Het Witte Leger onder leiding van Admiraal Koltjak heeft Siberië in zijn macht; het vormt de regering van Oekraïne onder leiding van generaal Denikin, die een mars op Moskou aan het voorbereiden is. In het Noorden domineert het, met dank aan de Britse bataljons, een verstrooide socialistische regering, voorgezeten door de oude Tsjaikovski, een veteraan van de strijd tegen het Tsarisme; en Generaal Joedenitsj bereidt een overname van Petrograd voor, waar de mensen van honger sterven in de straten en dode paarden zich opstapelen voor de Grote Opera.” (From Lenin to Stalin, pagina 31)

    Toch werd Wrangel (de opvolger van Denikin) een jaar later verslagen op de Krim en de militaire bedreiging werd effectief beëindigd.

    De overwinning van de Bolsjewieken op de verenigde troepen van de interne en externe reactionaire krachten, vanuit een enorm zwakke positie, staat heel zeker gerangschikt als één van de meest briljante militaire verwezenlijkingen aller tijden.

    Hoe werd deze overwinning bereikt?

     

    Hoe de Bolsjewieken de Contrarevolutie versloegen

    Het overleven van de Russische arbeidersstaat was in de eerste plaats mogelijk door de internationale steun van de arbeidersklasse via de enorme bewegingen die op de Oktoberrevolutie volgden.

    De perspectieven van de bolsjewieken werden bevestigd en Europa trad een periode van revolutie in. De weg naar overwinning opende zich voor de arbeidersklasse in het ene land na het andere.

    De imperialisten, die in strijd op leven en dood in hun eigen landen verwikkeld waren, konden hun aanvallen op Rusland niet verderzetten zonder de arbeiders nog verder uit te dagen en hun soldaten tot muiterij te drijven.

    Een staking door Hongaarse munitiearbeiders in januari 1918 verspreidde zich als een lopend vuurtje tot in Wenen, Berlijn en doorheen Duitsland, met meer dan twee miljoen arbeiders in staking. Hun centrale eis, als een echo van de eis van de Russische arbeidersklasse, was vrede. In Finland werd een Onafhankelijke Arbeidersrepubliek uitgeroepen. Na maanden van vechten werd die omvergeworpen met steun van de Duitse troepen.

    Daarna, toen op 4 november 1918 muiterij uitbrak op de Duitse marinebasis Kiel, ontstak de Duitse revolutie. In enkele dagen tijd waren enkele belangrijke steden in handen van arbeidersraden.

    Het effect op de Russische arbeidersklasse was aanstekelijk. De bolsjewiek Ilyin-Genevsky nam een avond vrij in het theater van Petrograd en stelde de impact doorheen het land vast:

    “Voor één van de theaterstukken zou beginnen, kwam een man in lange jas en hoge laarzen op het podium en zei: ‘Kameraden! We hebben net nieuws ontvangen uit Duitsland. Er vond een revolutie plaats in Duitsland. Wilhelm (de keizer) is van de troon gestoten. In Berlijn werd een Sovjet van arbeidersafgevaardigden gevormd en zij hebben ons een telegram met hun groeten gezonden.’ “Het is moeilijk uit te drukken wat volgde… De bekendmaking werd ontvangen door een soort van gebrul en een waanzinnig applaus wat het theater voor enkele minuten deed daveren…” (The Bolsheviks in Power, pagina 127-128)

    In Oostenrijk werd het keizerrijk van de Habsburgers door massale stakingen en muiterijen in het leger verslagen. Het rijk viel uiteen en in maart 1919 nam in Hongarije een revolutionaire Sovjetregering de macht.

    Frankrijk werd gegrepen door massale stakingen en muiterij bij de zeemacht. Britse soldaten muitten en de rode vlag werd gehesen over de rivier Clyde in het Schotse industriegebied. Ierland was in gewapend verzet tegen de Britse overheersing. In de VS waren er in 1919 stakingen met vier miljoen arbeiders in beweging.

    Deze gebeurtenissen, nauwelijks vermeld in de officiële geschiedenisboeken, toonden een wet aan die elke socialist moet begrijpen: een succesvolle arbeidersrevolutie heeft een onschatbare internationale impact, die kapitalistische reactie uitlokt, maar tegelijkertijd de arbeiders in andere landen inspireert om die revolutie te verdedigen en haar voorbeeld te volgen.

    De spirit van internationale solidariteit was het krachtigste wapen van de Russische arbeiders. Niet door oproepen tot ‘democratie’ of de ‘moraal’ van de kapitalistische klasse, maar door zichzelf te verbinden met de internationale strijd van de arbeidersklasse voor machtsovername, wonnen de Bolsjewieken onmeetbare steun vanuit elke hoek van de wereld en ontwikkelde zich een ‘tweede front’ ten opzichte van de imperialisten.

    Britse en Amerikaanse troepen in Rusland startten een muiterij nadat ze kameraadschappelijk werden benaderd. Op de Zwarte Zee hesen Franse matrozen de rode vlag. De imperialisten werden gedwongen hun troepen terug te trekken en het Witte Leger werd hierdoor aan zijn lot over te laten.

    De eerste congressen van de Communistische Internationale riepen de internationale arbeidersbeweging op om actie te voeren tegen elke vorm van steun voor het Witte Leger in Rusland. In juli 1920, naar aanleiding van de invasie van Rusland door reactionaire Poolse troepen, riep het Tweede Congres op:

    “Stop al het werk, daarenboven al het vervoer van goederen, wanneer jullie merken dat ondanks jullie protest de kapitalistische elite van jullie landen een nieuwe interventie tegen Rusland voorbereidt. Hou elke trein en elk schip naar Polen tegen.” (Geciteerd uit J. Degras, The Communist International 1919-1943 – Documents, Volume 1, pagina 113)

    In Groot-Brittannië steunden de Londense dokwerkers op een prachtige wijze hun kameraden in Rusland toen ze weigerden het schip Jolly George met wapens voor het Witte leger in Polen te laden.

    Toen het Rode Leger dat de invallers terugdreef, dreigde de Britse regering in juli troepen te zenden naar Polen. Actiecomités werden door vakbondsafgevaardigden opgezet over heel Groot-Brittannië, met de dreiging van een algemene staking wanneer de interventie zou doorgaan. De Britse regering bezweek 48 uur na het verwerpen van het Sovjetantwoord op het ultimatum.

    Zowel op de slagvelden van Rusland als op internationaal vlak, was de overwinning van de arbeiders, slechts mogelijk door het compromisloos revolutionair beleid van de Bolsjewieken.

    Een soldaat die sprak op een massameeting in Petrograd verhelderde het klassenprogramma waarop het Rode Leger werd gebouwd:

    “De soldaat zei: ‘Toon waar ik voor vecht… Is het voor democratie of voor de kapitalistische plunderaars? Als je mij kan bewijzen dat ik de Revolutie verdedig, dan zal ik gaan vechten zonder een doodstraf om me daartoe te dwingen’.”

    “Wanneer het land aan de boeren toebehoort, de bedrijven aan de arbeiders en de macht aan de Sovjets, dan weten we dat we ergens voor vechten en we zullen er dan ook voor vechten!” (John Reed, Ten Days That Shook the World, pagina 45-46)

    Een sleutelrol in de strijd is leiderschap – in de eerste plaats ideeën en programma; maar daaruit volgend, de rol van individuen om deze ideeën aan te grijpen, de voorwaartse dynamiek van de klasse te belichamen en anderen de weg te tonen.

    Het zou onmogelijk zijn om bijvoorbeeld de historische bijdrage van Marx en Engels te ontkennen in de ontwikkeling van het socialistisch programma, of van Lenin in het voorbereiden van de weg voor de Oktoberrevolutie.

    Het zou evengoed onmogelijk zijn de rol van Trotski te onderschatten als Volkscommissaris voor Oorlog van 1918 tot 1925, in de opbouw van het Rode Leger en de strategie dat tot de overwinning leidde.

    Trotski organiseerde het Rode Leger als een revolutionair leger, met motivatie op basis van politiek begrip en niet door blinde gehoorzaamheid. Zijn onwankelbaar vertrouwen in de arbeiders, jeugd en boeren die zijn rangen vervoegden, wordt het best uitgedrukt in zijn eigen woorden:

    “Wat was er nodig (om de revolutie te redden)? Slechts weinig. De eerste linies van de massa’s hadden het dodelijk gevaar van de situatie begrepen. De eerste vereiste voor succes was om niets te verbergen, nog het minst onze zwakte; om niet te spotten met de massa’s, maar alles correct te benoemen.” (My Life, pagina 43)

    Toegewijde jonge arbeiders werden aangetrokken tot het leger en werden haar voorhoede. Trotski gaat verder: “De Sovjets, de partij en de vakbonden wijdden zich aan het oprichten van nieuwe afdelingen en zonden duizenden communisten naar het front. Het merendeel van de jeugd van de partij wist niet om te gaan met wapens, maar ze hadden de wil om te winnen en dat was het belangrijkste. Ze vormden de ruggengraat van het zwakke lichaam van het leger.”

    De ‘wil om te winnen’ was doorslaggevend. Wapens leren gebruiken, vergt niet veel tijd. Maar de wil om te winnen kan slechts ontstaan uit het gevoel een duidelijk doel te hebben waarvoor te vechten en uit het begrip hoe dit kan worden bekomen.

    De bolsjewieken hadden de moraal om te winnen en het is net die vitale kracht die ontbrak binnen de rangen van het Witte leger. Zelfs de pro-kapitalist Westwood moest toegeven:

    “Tot Wrangel de overblijfselen van het Witte Leger overnam (bijna op het einde van de oorlog), stelden zijn officieren een voorbeeld van dronkenschap, plunderingen en geweld, met hun soldaten die gewillig volgden. Schandelijke behandeling van de lokale bevolking, de uitgesproken intentie om de landheren te herstellen in hun macht en de groter wordende kloof tussen het Witte Leger en de boeren, maakte dat de laatstgenoemden uiteindelijk voorkeur gaven aan het Rode Leger.” (Russia 1917 to 1964)

    Zo werd de oorspronkelijke, woeste aanval van de contrarevolutie verslagen. De bolsjewieken begrepen dat hun overwinning niet meer dan wat uitstel van de strijd kon brengen. Zo sprak Lenin in 1920:

    “We zijn nu overgegaan van oorlog naar vrede. Maar we zijn niet vergeten dat oorlog nog zal terugkeren. Zo lang dat zowel kapitalisme als socialisme blijven bestaan, zullen we niet in vrede leven. Of de één of de ander zal uiteindelijk overwinnen.” (Geciteerd door Trotski, in History of the Russian Revolution, Volume 3, pagina 365)

     

       

     

     Vragen voor discussie:
    1. Waarom voltrok de revolutie zich in het achterlijke Rusland en niet in Groot-Brittannië of Duitsland waar de arbeidersklasse sterker was?
    2. Wat zou er zijn gebeurd als Lenin en Trotski niet in Rusland waren ten tijde van 1917?
    3. De revolutie vond plaats in Rusland vanwege de unieke voorwaarden van oorlogsmoeheid, verhongering en landloze boeren. Zeker dat het onder andere omstandigheden niet zou hebben plaatsgevonden?
    4. Toont de ontwikkeling van een driejarige burgeroorlog niet aan dat de bolsjewieken slechts de steun hadden van een kleine minderheid?
    5. Hoe konden de Bolsjewieken de burgeroorlog winnen tegen militair sterkere troepen?

     

    Verdere lectuur
    • 1917: Russische Revolutie schokt de wereld, Marxisme.be 2017, 80 pagina’s
    • Leon Trotski: Geschiedenis van de Russische Revolutie, Marxisme.be 2017, 1200 pagina’s (drie delen)
    • John Reed: Tien dagen die de wereld schokten
    • Victor Serge: Year One of the Russian Revolution
    • Grant en Woods: Lenin en Trotski, hun echte opvattingen
  • Waarom zijn socialisten internationalisten?

    Door Darragh O’Dwyer uit The Socialist (krant van de Socialist Party in Ierland)

    Klimaatrampen, oorlogen, pandemieën en ongelijkheid: dit zijn mondiale problemen die allemaal om mondiale oplossingen schreeuwen. De wereld wordt geconfronteerd met meerdere en onderling verbonden crises, die allemaal het resultaat zijn van de economische, sociale en politieke orde die onze planeet regeert: het kapitalisme. Het internationalisme van socialisten komt voort uit ons inzicht dat er een internationale strijd van arbeiders, jongeren en onderdrukten nodig is om een einde te maken aan dit systeem. Uiteindelijk is socialisme internationaal, of het is niets.

    Een wereldwijd systeem

    Hoewel elk land zijn eigen kenmerken heeft, maken ze allemaal deel uit van een ondeelbare wereldeconomie. Toen het kapitalisme door een bloedig proces van koloniale plundering en onteigening de overhand kreeg als het dominante economische systeem, verbond het de wereld door handel. Marx schreef in het Communistisch Manifest: “In de plaats van de oude lokale en nationale zelfgenoegzaamheid en afgeslotenheid komt er een veelzijdig verkeer, een veelzijdige afhankelijkheid van de volkeren onderling.”

    Recente gebeurtenissen hebben aangetoond hoe dat vandaag nog steeds bijzonder correct is. De blokkade van het Suezkanaal was voor veel kapitalisten een pijnlijke herinnering aan het feit dat jaarlijks 12% van de wereldhandel via deze route verloopt; de oorlog in Oekraïne heeft de voedselproductie en -export verstoord en de prijzen in de hele wereld opgedreven.

    We moeten een wetenschappelijk begrip hebben van het systeem dat we bestrijden als we een programma en strategie willen ontwikkelen om het omver te werpen. Daarom bekijken socialisten de dingen vanuit een wereldperspectief. Eenvoudig gezegd, we kunnen de gebeurtenissen in een land niet begrijpen zonder eerst uit te gaan van een wereldwijde analyse.

    De strijd van de arbeidersklasse is internationaal

    De ontwikkeling van de industrie en het doordringen van het kapitalisme tot in alle uithoeken van de planeet, hebben ook een internationale arbeidersklasse doen ontstaan.

    De meest klassenbewuste arbeiders hebben altijd begrepen dat wie één werkende raakt, alle werkenden treft, ongeacht geslacht, etniciteit of nationaliteit. De geschiedenis staat bol van voorbeelden van inspirerende solidariteitsacties over de grenzen heen. In de jaren zeventig weigerden Schotse werknemers van Rolls Royce onderhoud te verrichten aan de motoren van de voormalige RAF-vliegtuigen die door de wrede dictatuur van Pinochet werden gebruikt; van 1984-1987 staakten werknemers van Dunnes Stores in Dublin, voornamelijk jonge vrouwen, omdat ze weigerden goederen uit het apartheidsland Zuid-Afrika te verhandelen.

    Tegenwoordig dragen nieuwe technologie en sociale media bij tot een nog groter internationalistisch bewustzijn, vooral onder jongeren. De moord op George Floyd ontketende een sociale opstand in de VS, maar verspreidde zich snel naar alle continenten; zo ook de klimaatstakingen van scholieren, die in 2019 leidden tot een gecoördineerde stakingsdag met 7 miljoen deelnemers; de nieuwe wereldwijde feministische golf deelt eveneens lessen, slogans en tactieken – de aanval op Roe vs. Wade in de VS heeft een golf van solidariteit gegenereerd van arbeiders en jongeren over de hele wereld.

    Een systeem gebouwd op concurrentie

    Een onderling verbonden wereld is echter niet hetzelfde als een samenwerkende wereld. In tegenstelling tot het internationalisme van de arbeidersklasse is de kapitalistische klasse uiteindelijk nationaal, in voortdurende concurrentie met andere natiestaten om markten, grondstoffen en winsten. We zien dit vandaag met de opkomst van protectionisme, deglobalisering en het uitbreken van oorlogen. We zagen dit ook bij de stormloop op vaccins, waarbij rijke landen enorme reserves kochten ten koste van armere landen, in een wedloop om hun economieën eerder te heropenen dan hun concurrenten.

    Zoals veel jongeren nu instinctief beseffen, vereist de klimaatcrisis een internationale oplossing. Zoals veel van de verschrikkingen die door het kapitalisme worden veroorzaakt – armoede, ziekte, honger – is er geen oplossing op een louter nationale basis. Alleen door de ontwikkeling van een internationaal productie- en distributieplan, waarin rijkdom, grondstoffen, technologie en kennis op rationele en coöperatieve basis worden georganiseerd, kan een catastrofe worden afgewend en kan de mensheid tot bloei komen en haar volledige potentieel bereiken.

    Een internationale strijd

    Dat klinkt misschien utopisch, maar, zoals hierboven uitgelegd, is de klassenstrijd internationaal en revolutie besmettelijk. Hoewel een socialistische revolutie in één land een enorm positieve ontwikkeling zou zijn, zouden het voortbestaan en de consolidatie ervan uiteindelijk afhangen van de verspreiding van de revolutie elders. Imperialistische machten over de hele wereld zouden alles in het werk stellen om elk project dat hun heerschappij bedreigt te saboteren. Oproepen tot internationale actie zouden in dit opzicht absoluut essentieel zijn, een oproep aan arbeiders om zich te verzetten tegen de acties van ‘hun eigen’ heersende klassen en zich aan te sluiten bij de revolutie.

    Een belangrijk deel van het winnen van socialistische verandering is ons organiseren om het te bereiken, in de vorm van een wereldwijde revolutionaire organisatie. Malcolm X zei ooit dat “morgen behoort aan hen die zich er vandaag op voorbereiden.” Sluit je bij ons aan om de toekomst vrij van kapitalisme af te dwingen die zo hard nodig is.

  • Frankrijk. Macron, inflatie, recessie… Geen andere keuze dan een krachtsverhouding opbouwen voor maatschappijverandering

    5 mai 2018, manifestation « Stop Macron ». Photo : Olivier Ortelpa, Wikimedia Commons

    De werkende klasse en de jongeren staan voor enorme uitdagingen. De inflatie explodeert, de rente zal stijgen, het begrotingstekort zal aanzwellen en voor Macron betekent dit alles besparen, terwijl onze koopkracht al aan het instorten is. De enige uitweg is het opbouwen van strijd op straat, op het werk, in de wijken, op hogescholen en scholen. Dat is noodzakelijk om de krachtsverhouding tussen arbeid en kapitaal om te keren. Het is ook de beste manier om in de Nationale Vergadering niet alleen een linkerzijde te hebben die het verzet op het terrein vertegenwoordigt, maar ook om een permanente waakzaamheid in te stellen tegenover de krachten die de nieuwe linkse eenheidsformatie NUPES (Nouvelle Union populaire écologique et sociale, Nieuwe ecologische en sociale volkseenheid) vormen.

    Door Stéphane Delcros

    Jean-Luc Mélenchon en La France Insoumise (FI)zorgden in de eerste ronde van de presidentsverkiezingen voor een verrassing door derde te worden met 22% van de stemmen. Dit was nipt onvoldoende om naar de tweede ronde door te stoten. Na deze verrassing volgde een nieuwe. Dit gebeurde eerst door de campagne voor de parlementsverkiezingen op te voeren met de uitdaging om Mélenchon tot premier verkozen te krijgen, vervolgens door de belangrijkste politieke krachten links van Macron te verenigen in de Nieuwe Ecologische en Sociale Volkseenheid NUPES.

    De niet aflatende aanvallen van rechts, extreemrechts en de mainstream media getuigen van de angst die de dynamiek en de hoop van links de heersende klasse inboezemen. Er zijn sterke punten, maar ook gevaarlijke beperkingen in deze nieuwe linkse formatie die een breuk wil vormen met het eenzijdige beleid ten gunste van de rijken en de bazen, maar helaas zonder de ambitie om een einde te maken aan het kapitalisme.

    Linkse thema’s domineren het debat

    In een context van snel stijgende energie- en grondstoffenprijzen en een koopkrachtcrisis maakt de aanwezigheid van links – met sterke elementen van een breuk met het systeem – in de schijnwerpers van de media het mogelijk sociale en ecologische thema’s op de voorgrond van de discussies te plaatsen. En dit ondanks de pogingen van Macron en Le Pen om de aandacht af te leiden naar ‘identiteitskwesties’, om te proberen het momentum rond Mélenchon te breken.

    Na maanden en maanden waarin migratie- en veiligheidskwesties de media overheersten om verdeeldheid te zaaien en de uitslag van de presidentsverkiezingen te beïnvloeden, stonden sociale kwesties vanaf eind februari eindelijk op de agenda, tegen de wil van de dominante media en partijen in. Dit gebeurde op basis van de razendsnelle prijsstijgingen. Door zich te baseren op de linkse elementen van zijn programma heeft Mélenchon een laag van kiezers die anders niet zou stemmen kunnen overtuigen. Le Pen van haar kant had haar campagne opgebouwd door sociale bekommernissen te instrumentaliseren voor een schijnbare breuk met het beleid van Macron.

    Macron beweert nu begrepen te hebben dat zijn tweede termijn socialer en ecologischer moet zijn. De benoeming van Elisabeth Borne tot premier half mei is een poging om een schijn van een feministisch, ecologisch en progressiever imago hoog te houden. Het is een poging die weinig indruk maakt. Zonder lid te zijn geweest, is Borne al sinds het begin van de jaren negentig verbonden aan de PS, en werd ze zelfs adviseur inzake vervoer onder premier Lionel Jospin tussen 1997 en 2002 en kabinetschef van Ségolène Royal op het ministerie van Ecologie in 2014. Ze maakt deel uit van die golf PS-leden en naaste medewerkers die zich in 2017 bij de partij van Macron aansloten. Ze werd vervolgens minister van Vervoer en minister van ‘Ecologische en Solidaire Transitie’. In al haar functies heeft Borne een grote rol gespeeld bij de openstelling van het spoor voor concurrentie en werd tijd verloren om de klimaatcrisis effectief aan te pakken. Borne weigerde een ambitieus beleid van ecologische strijd te voeren, wat onder meer zou kunnen door gratis en meer openbaar vervoer in te voeren.

    In 2020 werd Borne benoemd tot minister van Arbeid, Werkgelegenheid en Integratie en drukte zij een hervorming van de werkloosheidsuitkeringen door waardoor meer dan een miljoen werklozen hun uitkering zagen dalen. Met de sociale kwesties in het nieuws en achter het linkse momentum, is het mogelijk dat de nieuwe regering van Macron bijvoorbeeld de lage lonen en pensioenen zal indexeren. Maar de regering zal in wezen een politiek ten voordele van de rijken blijven voeren. Een nieuwe diepe recessie zal spoedig als excuus dienen om zelfs beperkte koopkrachtmaatregelen van tafel te vegen.

    “Le Pen is niet aan de macht gekomen, laten we er nu voor zorgen dat Macron daar niet blijft”

    Met deze slogan lanceerde La France Insoumise haar campagne om president Macron een linkse regering op te leggen door een alternatieve meerderheid in het parlement te laten verkiezen waardoor Macron een regering-Mélenchon zou moeten aanvaarden. Het idee van deze electorale ‘derde ronde’ had de verdienste een perspectief van een volgende strijd te bieden meteen na de presidentsverkiezingen. La France Insoumise probeerde zich niet te beperken tot oppositie, maar om de basis te leggen om elementen van haar programma te realiseren.

    Deze benadering liet toe om de mobilisatie tussen de presidents- en de parlementsverkiezingen door te zetten, voortbouwend op het elan van de campagne en het resultaat van Mélenchon in de presidentsverkiezingen. Het doel is om bij de parlementsverkiezingen van 12 en 19 juni een meerderheid in het parlement te veroveren voor het programma dat La France Insoumise verdedigde bij de presidentsverkiezingen.

    NUPES

    Op basis van het resultaat in de eerste ronde van de presidentsverkiezingen slaagde La France Insoumise erin om op 13 dagen een akkoord te creëren rond een linkse eenheid: de NUPES.

    Parallel aan deze oproep om hem tot premier te verkiezen, sloten Mélenchon en FI een akkoord met de drie grootste formaties die zich rechts van FI en links van Macron bevinden: de Franse Communistische Partij (PCF), Europa Écologie Les Verts (EELV) en de Socialistische Partij (PS). Het doel is vooral om concurrentie tussen kandidaten van deze formaties in zowel de eerste als de tweede ronde van de parlementsverkiezingen te voorkomen. Dergelijke concurrentie zou een obstakel zijn om de drempel van 12,5% van de geregistreerde kiezers te halen die in elk kiesdistrict nodig is om de tweede ronde te behalen. Het doel van de eenheid is om zoveel mogelijk linkse verkozenen naar het parlement te sturen, in de hoop dat ze samen een meerderheid hebben en een linkse regering kunnen vormen die een ander soort politiek voert.

    Bij de onderhandelingen die tot dit akkoord leidden, had FI enkele “niet-onderhandelbare” eisen uit haar programma ‘L’Avenir En Commun’ naar voren gebracht, met name pensioen op 60 jaar; de uitkering van 1063 euro per maand voor jongeren; de verhoging van het minimumloon met 15% (aanvankelijk 1400 euro netto, nu verhoogd tot 1500 euro); de bevriezing van de prijzen van eerste levensbehoeften; ecologische planning; de intrekking van de arbeidswet (“El Khomri”) die onder Hollande ten uitvoer is gelegd; 1 miljard euro tegen geweld tegen vrouwen; de 6e republiek en het referendum op volksinitiatief; de ontwikkeling van de openbare diensten en de weigering om deze te privatiseren en open te stellen voor concurrentie; en de verwerping van Europese regels die onverenigbaar zijn met deze voorstellen.

    Dit zijn linkse elementen die breken met de huidige politiek, maar helaas worden zij afgezwakt door een reeks belangrijke eisen te laten vallen die een grotere breuk betekenen, zoals het afzien van kernenergie en een aantal noodzakelijke concrete punten betreffende met name de gezondheidszorg, het onderwijs en het vervoer. In het door NUPES goedgekeurde akkoord werd een aantal eisen bovendien minder duidelijk geformuleerd. Zo wordt in het FI-programma gepleit voor “het garanderen van gratis schoolmaaltijden”, terwijl er in de NUPES-overeenkomst sprake is van “het streven naar gratis schoolmaaltijden.”

    Een ander element dat door de tijd en de onderhandelingen met de andere partijen is afgezwakt, is de benadering van de Europese Unie. Mélenchon is gelukkig altijd verder gegaan dan ‘links Europeanisme’ met beperkte ambities om de EU beetje bij beetje van binnenuit te veranderen. Het is een illusie om deze instelling te willen hervormen. De EU is vanaf het begin een niet-democratisch instrument in handen van de kapitalistische heersende klasse om haar belangen te verdedigen. Het verbiedt bijvoorbeeld de verlaging van de BTW tot minder dan 5% op eerste levensbehoeften of de oprichting van staatsmonopolies op bepaalde goederen of diensten. De verdediging van de private eigendom van de productiemiddelen en de dictatuur van de markten zit in haar DNA.

    In 2017 verdedigde Mélenchon een ‘Plan A’ (een breuk met de Europese verdragen die een sociaal en klimaatbeleid in de weg staan) en een ‘Plan B’ (uit de EU stappen). Vandaag bestaat ‘plan B’ er gewoon in de EU-regels te negeren die onverenigbaar zijn met het programma. Om dit standpunt van ongehoorzaamheid aan de verdragen te verdedigen, haalde Mélenchon de “2903 gevallen van andere landen aan waarin sprake is van schendingen” en waarover “niemand iets heeft gezegd”, of de “gouden regel” volgens welke het jaarlijkse begrotingstekort niet meer dan 3% van het bruto binnenlands product (BBP) mag bedragen, die 171 keer zou zijn geschonden, waaronder 7 keer door Duitsland. Mélenchon zelf omschreef zijn nieuwe aanpak als “minder agressief”.

    Maar terwijl de ‘ongehoorzaamheid’ aan bepaalde Europese regels (met name economische en begrotingsregels zoals het stabiliteits- en groeipact, het mededingingsrecht, de neoliberale oriëntaties van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, enz.) duidelijk werd bevestigd in het gezamenlijke communiqué van EELV en FI, zijn de zaken veel vager in het gezamenlijke communiqué van FI en PS.

    We moeten duidelijk zijn: we moeten niet alleen breken met dit Europa van het kapitaal, maar ook rechtstreeks opkomen voor de opbouw van een ander Europa, een Europa van de werkenden en de onderdrukten, met behulp van een socialistisch programma dat gebaseerd is op mobilisatie van onderaf om de macht van de heersende klasse aan te vallen. Het is belangrijk dat we ons daarop voorbereiden door deze noodzaak nu al uit te leggen, zelfs indien dit vandaag misschien minder begrepen wordt.

    FI had nog een voorwaarde voor een akkoord met de andere partijen, namelijk dat in een akkoord de krachtsverhoudingen tussen de verschillende formaties in de eerste ronde van de presidentsverkiezingen (min of meer) zouden worden gerespecteerd. Het ging om de verdeling van de 577 kiesdistricten, waarbij elke partij een ‘monopolie’ op elk van die kiesdistricten kreeg om concurrentie te voorkomen.

    Zo sloot FI een akkoord met de groenen van EELV (4,6% in de eerste ronde), de PCF (2,3%) en de PS, die niet was uitgenodigd voor de eerste onderhandelingen maar door haar enorme debacle (1,7%) geen andere keuze had dan zichzelf uit te nodigen. Naar eigen zeggen verliet de NPA (Nieuwe Antikapitalistische Partij, 0,8%) de onderhandelingen wegens de aanwezigheid van de PS, maar ook wegens een meningsverschil over de verdeling van de kiesdistricten. LO (Lutte Ouvrière, 0,6%) van haar kant analyseert de huidige periode ten onrechte als één van “politieke terugtrekking en verrechtsing van het hele politieke leven.” LO verkiest zich afzijdig te houden van deze “opsmukoperatie van het reformisme.” De houding van NPA en LO, waarop we verder terugkomen, laat een boulevard open voor carrièristen, opportunisten en rechtse elementen die alle zwakheden van de NUPES zullen versterken.

    Zowel wat het programma als wat het aantal kiesdistricten betreft, zijn de krachtsverhoudingen zeer gunstig voor FI. De formaties zijn uiteindelijk tot deze verdeling van kiesdistricten gekomen: 326 voor FI, 100 voor EELV en haar bondgenoten, 70 voor de PS en 50 voor de PCF (over 31 kiesdistricten, op Corsica en in de overzeese gebieden, is geen overeenstemming bereikt of is later een akkoord bereikt). Elk onderdeel van de NUPES zal de mogelijkheid hebben zijn eigen fractie te vormen in het parlement.

    Helaas is dit alles nog steeds een kwestie van top-down onderhandelingen tussen apparaten die, in het geval van de PS en EELV, gepokt en gemazeld zijn in het meebesturen van het systeem en daar sterk door aangetast zijn. Het zou uiterst verbazingwekkend zijn indien deze laatsten in een crisissituatie bereid zouden zijn de nodige maatregelen te nemen door ondubbelzinnig de kant van de werknemers te kiezen boven die van de bazen en de markt. De voorstanders van het kapitalisme zullen weten met wie ze moeten praten. NUPES is gevormd door apparaten, maar kan verder geduwd worden door het enthousiasme te mobiliseren dat gelukkig niet ontbreekt onder grote delen van de bevolking.

    Golf van hoop voor een breuk met het beleid van Macron

    Het akkoord dat een (zij het kleine) kans op een ‘linkse’ regering biedt, wekte in het land een golf van hoop op. Dat is uiteraard het geval bij de linkse partijen, waar er een spontane neiging tot eenheid bestaat, maar ook bij bredere lagen van de werkende klasse en de jongeren die actief werden in de dynamiek van de campagne van Mélenchon. Dit is vooral het geval in de steden, waaronder in de arme wijken waar veel mensen met een migratie-achtergrond leven, en ook in de overzeese departementen.

    Deze golf van enthousiasme is gebaseerd op de mogelijkheid om te voorkomen dat het programma van Macron nog vijf jaar wordt toegepast; om te voorkomen dat mensen pas op 65 jaar met pensioen gaan of nog om het idee van 20 uur dwangarbeid per week voor mensen met een uitkering tegen te houden.  Mélenchon spreekt van een “eenheidsreflex tegenover een aangekondigde episode van verergerde sociale mishandeling.”

    Begin mei beschouwde 37% van de mensen Mélenchon als de belangrijkste tegenstander van Macron, tegen 33% voor Le Pen. In de eerste ronde van de presidentsverkiezingen had hij veruit de meeste stemmen verzameld onder jongeren van 18-24 jaar en 25-34 jaar (na onthoudingen). Dit momentum lijkt zich nog te versterken naar de parlementsverkiezingen toe: volgens een enquête van begin mei zou 59% van de jongeren van 18-24 jaar (onthoudingen niet meegerekend) op NUPES stemmen (+9%), tegen 13% voor zowel Macron en zijn bondgenoten (-6%) als voor het extreemrechtse Rassemblement National.

    Om een idee te krijgen van het potentieel van deze eenheid (en natuurlijk wetende dat het geen mechanische herhaling zal zijn), zou NUPES in een projectie op basis van de resultaten van de presidentsverkiezingen de grootste worden in 261 kiesdistricten en in 471 doorstoten naar de tweede ronde. Macron en zijn bondgenoten zouden de grootste worden in 155 en in 448 districten naar de tweede ronde gaan. Het Rassemblement National zou de grootste worden in 161 districten en in 296 naar de tweede ronde gaan.

    Volgens peilingen half mei staat NUPES op 28-34% van de stemmen, tegenover 24-27% voor Macron en zijn bondgenoten, 19-24% voor het Rassemblement Nationale en 9-12% vaan Les Républicains. Dit geeft op zich geen volledig beeld aangezien er geen rekening wordt gehouden met de kiesdistricten en het feit dat er verkiezingen in twee ronden zijn.

    Ondanks deze peilingen en de bevraging waaruit bleek dat 68% voorstander is van een cohabitatie (president en regering die niet tot dezelfde politieke formatie behoren), is een scenario van een linkse meerderheid niet het meest waarschijnlijke. Het kan niet worden uitgesloten, zeker niet indien de verkiezingen gepaard gaan met een dynamiek van strijd op de werkplaatsen, in de straten en in de wijken. Het is waarschijnlijker dat Macron en zijn bondgenoten dankzij de tweede ronde de meeste kiesdistricten winnen, ook al zullen zij misschien de handen ineen moeten slaan met bijvoorbeeld een deel van de Republikeinse parlementsleden (traditioneel rechts) om een absolute meerderheid te behalen, wat de interne crisis bij hen nog zou kunnen verergeren.

    Akkoord leidt tot verdeeldheid bij de andere NUPES-partijen

    De verhoudingen binnen NUPES, die zeer gunstig zijn voor La France Insoumise, en het programma van de linkse eenheid, zorgen voor spanningen binnen de andere formaties. Binnen de PCF vooral met diegenen die op basis van het akkoord geen kandidaat kunnen zijn in hun kiesdistrict. De groenen zijn verdeeld tussen verschillende stromingen. Dit bleek al in de voorverkiezingen in september die gewonnen werden door Yannick Jadot van de meer liberale vleugel. Hij haalde 51% tegen Sandrine Rousseau, die een meer sociaal programma verdedigde.

    Maar het is natuurlijk in de PS dat de spanningen het meest explosief zijn, tussen de leiding rond partijsecretaris Olivier Faure en de meest rechtse en carrièristische elementen (althans onder degenen die de afgelopen jaren de PS nog niet hadden verlaten), met name in de entourage van François Hollande, Macrons voorganger als president. Binnen de PS-leiding werd het akkoord goedgekeurd met 57% tegen 35% (van de 292 stemmers). De meerderheid staat kritisch tegenover het onder Hollande gevoerde beleid, zoals wordt verwoord door Stéphane Troussel, één van de nationale secretarissen: “een periode van vijf jaar gekenmerkt door de CICE [belastingverlaging voor bedrijven] en het stabiliteitspact zonder enige tegenprestatie op het gebied van jobs, lonen, arbeidsvoorwaarden, dat is één van onze problemen. Het misselijkmakende debat over het verlies van nationaliteit is één van onze moeilijkheden. De Arbeidswet is één van onze moeilijkheden.” De nieuwe periode die we wereldwijd zijn ingegaan en die breekt met het tijdperk van het neoliberalisme – het “tijdperk van de wanorde”, waarin de meervoudige crises van het kapitalisme leiden tot een proces van verdieping van de sociale en politieke polarisatie – dwingt een meerderheid in de PS ertoe kritisch te zijn over haar beleid in het verleden.

    Tijdens het mandaat van Hollande werden degenen binnen de PS die tegen zijn beleid waren de “frondeurs” genoemd; vandaag zijn de frondeurs de “olifanten” van de PS in de entourage van Hollande geworden. Voormalig partijsecretaris Jean-Christophe Cambadélis riep op tot zelfontbinding van de partij om in de herfst een heroprichtingscongres te houden. Hij waarschuwde dat Frankrijk zich met een overwinning van Mélenchon “in de positie van Noord-Korea zou bevinden.” Jean-Marc Ayrault en Bernard Cazeneuve, twee voormalige premiers onder Hollande, waren fel tegen het akkoord gekant en de laatste verliet zelfs de partij. De federale voorzitter van de PS in Bourgogne-Franche-Comté verklaarde: “Wat Mélenchon wil, is dat de PS de suiker in de koffie is en oplost.”

    Dissidente kandidaturen werden rechtstreeks aangekondigd door degenen die gefrustreerd waren over het akkoord, met name uit de PS. De voorzitter van de regio Occitanie (Zuid-West) en voormalig staatssecretaris Carole Delga en de voormalige minister Stéphane Le Foll willen alle dissidente kandidaten van de partij – die met uitsluiting bedreigd zijn – bijeenbrengen. Terloops moet nog opgemerkt worden dat de PS amper tien jaar geleden de verkiezingen op alle niveaus won: van de gemeenten tot de presidentsverkiezingen.

    In reactie op de lancering van NUPES heeft Macron zijn eigen alliantie opgericht: “Ensemble”, waarin zijn Renaissance-partij (ex-LREM) en haar bondgenoten Horizon en MoDem zijn verenigd. Hij heeft ook een campagne gelanceerd om te proberen elementen van de PS en de Groenen aan te trekken die de deal met FI afwijzen. Eén van de leiders van Renaissance, Stanislas Guerini, nodigde de “sociaaldemocraten” uit die teleurgesteld zijn in de PS “die haar overtuigingen voor sommige kiesdistricten heeft verloochend.”

    Sommige dissidenten zullen de partij inderdaad verlaten, anderen zullen worden uitgesloten, maar vele anderen zullen zich gewoon stil houden, en eerst wachten tot zij na de parlementsverkiezingen een verkozen plaats hebben, en dan een gunstiger moment om te proberen de interne verhoudingen te keren.

    Sommige kandidaten in het NUPES-akkoord dragen de breuk met het beleid van de afgelopen decennia duidelijk niet in zich. Dit is met name het geval voor Cécile Untermaier, uittredend PS-parlementslid voor het kiesdistrict Bresse, die van plan was zich aan te sluiten bij de gelederen van Macron. Het is niet alleen in de PS dat er zulke kandidaten zijn. Tot de bondgenoten van EELV behoren Les Nouveaux Démocrates (LND), een partij gevormd door parlementsleden die in 2017 in het kamp van Macron werden verkozen.

    Het is niet verwonderlijk dat er, terecht, dissidente kandidaturen uit de sociale beweging zijn. Dit is met name het geval voor Raphaël Arnault, van de antifascistische beweging Jeune Garde, in het 2e kiesdistrict van Lyon (waarschijnlijk de grote Franse stad waar extreemrechts in al zijn vormen het meest actief is), tegenover een NUPES-kandidaat van Génération Ecologie die tussen 2017 en 2020 Macronistisch parlementslid was.

    Een overeenkomst en een campagne met sterktes, maar ook gevaarlijke zwaktes

    Het enthousiasme en de hoop onder brede lagen van de bevolking worden niet door iedereen ter linkerzijde of in de volkswijken gedeeld.

    Zo sprak de activiste Zouina op televisie over de oproep ‘On s’en mêle’ die in de volkswijken campagne voerde voor Mélenchon. Ze stelde: “Het is moeilijk de allianties te verteren met de PCF, met de PS, met de Groenen, met al diegenen die hebben deelgenomen aan het tot stand brengen van een groot verraad, een verschuiving in de richting van racisme. Het is moeilijk deze allianties te aanvaarden, maar ze worden gesloten op basis van een programma en ze worden gesloten opdat het parlement van morgen zal worden bezet door een meerderheid van linkse afgevaardigden.” Ze wees er ook op dat verscheidene activisten uit arbeiderswijken die bij deze parlementsverkiezingen kandidaat hadden kunnen zijn, niet zijn geselecteerd, met name omdat er ruimte moest worden gelaten voor de nieuwe FI-bondgenoten.

    Het is waar dat met deze eenheid de campagne meer gericht is op de logica van het partijapparaat en minder op bepaalde lagen die nochtans de campagne voor de presidentsverkiezingen tot een succes hadden gemaakt. Veel jongeren en arbeiders, vooral onder de meest precaire en onderdrukte groepen, zijn terecht van mening dat de PS, zelfs ‘gezuiverd’ van haar meest rechtse elementen, en grote delen van de EELV, en zelfs binnen de PCF, deel uitmaken van het probleem en dus niet van de oplossing. Op gemeentelijk niveau voeren de meerderheden die aan de macht zijn, waaronder PS, EELV en PCF, geen echt ander beleid. En bovenal hebben zij het neoliberale beleid geleid in de regeringen Jospin tussen 1997 en 2002 en onder Hollande tussen 2012 en 2017. Zij zijn medeplichtig aan de electorale successen van vader en dochter Le Pen in 2002 en 2017. Het zal moeilijk zijn om Macron en Le Pen te verslaan door zich aan te sluiten bij degenen die het beleid hebben uitgevoerd dat de weg voor hen heeft vrijgemaakt…

    Toch heeft deze campagne een groot belang en wekt hij hoop op. De campagne is gebaseerd op een programma van breuk, ook al is het afgezwakt, en een intern machtsevenwicht binnen de NUPES dat zeer gunstig is voor FI, met de kleine mogelijkheid van een regering die zeker niet ver genoeg zou gaan, maar wel in de goede richting. De campagne omvat kandidaten die belangrijke strijdfiguren zijn, zoals Rachel Keke, woordvoerster van de stakers van het hotel Ibis Batignolles die na meer dan een jaar van strijd een overwinning boekten. Maar hoewel er duidelijke sterke punten zijn, zijn er ook zwakheden in de campagne en in deze eenheid. Het programma is afgezwakt en de waakzaamheid tegen interne en externe gevaren moet worden opgevoerd, in het bijzonder door de strijd van onderaf tegen Macron en co te organiseren.

    Wat is de houding van ‘revolutionair links’?

    LO en de NPA hadden een rol kunnen spelen, maar deze formaties (vooral LO) hebben ervoor gekozen aan de zijlijn te blijven staan, alsof ideale situaties uit de lucht komen vallen. Tussenkomen in de klassenstrijd betekent uitgaan van de situatie zoals die is, waarbij moeilijkheden worden onderkend en niet weggemoffeld, maar ook waarin het potentieel wordt gezien en aangegrepen om het te versterken.

    Zoals gezegd heeft de NPA uiteindelijk de deur voor de NUPES-onderhandelingen dichtgeslagen: “naarmate de besprekingen met de andere politieke krachten vorderden, verschoof het politieke evenwicht van de coalitie, waardoor het karakter van breuk met het liberale beleid, dat haar kracht was, werd afgezwakt.” De NPA hekelt de “problematische” overeenkomst met de PS en vele elementen van de EELV “die geen breuk met het liberalisme betekenen”, en zij heeft niet helemaal ongelijk, ook al menen wij dat het zwaartepunt van NUPES grotendeels blijft liggen bij een linkerzijde die wel wil breken met het gevoerde beleid.

    De NPA zegt ook dat zij zich uit de onderhandelingen heeft teruggetrokken wegens het geringe aantal kiesdistricten dat haar werd toegekend (5), en het feit dat zij geen kiesdistrict in de Gironde kreeg om Philippe Poutou verkozen te krijgen. Poutou in het parlement zou inderdaad een welkome versterking van NUPES geweest zijn. We  begrijpen de frustratie van de NPA, maar moeten tegelijk opmerken dat de houding van Besancenot en Poutou de afgelopen tien jaar op geen enkele manier de weg heeft bereid voor een akkoord.

    LSP/PSL heeft uiteraard meer programmatische affiniteit met Poutou dan met Mélenchon. Net als in 2012 en 2017 ging het er echter niet om deze verkiezingen te benaderen vanuit de invalshoek van een kandidatuur ‘om te bestaan’. Een kandidatuur die enkel dient om een programma en ideeën te promoten, kan op bepaalde momenten een belang hebben. De vraag vandaag is echter wat de klassenstrijd kan versterken en de noodzaak van maatschappijverandering het beste kan profileren.

    Mélenchon’s kandidatuur droeg een programma van breuk, verhoging van het klassenbewustzijn, dat zich tot zeer brede lagen richtte en deze probeerde te mobiliseren, en dat mogelijk de tweede ronde van de verkiezingen kon bereiken. Dit programma voor een breuk met het gevoerde beleid en deze campagne waren een stap vooruit, waarop een antikapitalistische formatie kon steunen om constructieve voorstellen te doen, deel te nemen aan de opbouw van de maatschappelijke krachtsverhouding en een socialistisch alternatief voor het kapitalisme kon populariseren.

    De NPA, evenals LO en de PCF, lieten zich vangen in de val van het pessimisme en gaven er de voorkeur aan een kandidatuur te presenteren en te handhaven ‘om te bestaan’ in plaats van de dynamiek van de campagne van Mélenchon te versterken. Zij dragen een zeer zware verantwoordelijkheid voor de valse keuze van de tweede ronde van Macron vs Le Pen. Een oproep om voor Mélenchon te stemmen en bijvoorbeeld het terugtrekken van de eigen kandidaten in de laatste fase van de campagne, had niet alleen een deel van hun kiezers kunnen mobiliseren maar ook mensen die anders niet zouden stemmen. Opnieuw werd een kans gemist, zelfs na de ervaring van 2017.

    Het was mogelijk om deel te nemen aan de NUPES-dynamiek, niet alleen om kritische steun te geven, maar ook om de noodzaak van strijd en waakzaamheid van onderaf te stimuleren. Dit zou de NPA in een veel betere positie hebben geplaatst om op te roepen tot de oprichting van waakzaamheidscomités aan de basis tegen elke mogelijkheid van verraad over het programma, door een beroep te doen op en voorstellen te doen voor actie bij de plaatselijke NUPES-groepen die bijvoorbeeld de presidentscampagne van Mélenchon hadden geleid, en door te proberen vakbondsmensen aan de basis, huisvestingsactivisten, activisten zonder papieren en al diegenen die een einde willen maken aan de politiek van de rijken, te betrekken. Een dergelijke dynamiek, gericht op werkenden en jongeren in de strijd, kan de druk opvoeren om een programma van een breuk met het beleid te handhaven en om de meer rechtse en carrièristische elementen te verdringen. In geval van verraad aan de belangen van de werkenden en de onderdrukten, had de NPA als onderdeel van NUPES nog uit het akkoord kunnen stappen en een ander ambitieus initiatief lanceren samen met anderen die teleurgesteld zijn in de wending van NUPES.

    Heersende klasse in het offensief tegen Mélenchon en NUPES

    Het is niet alleen uit de entourage van Hollande dat de aanvallen op NUPES komen. Ze zijn ook brutaal van rechts en uiterst rechts, geholpen door de mainstream media, en weerspiegelen de vrees dat een door La France Insoumise geleide linkerzijde kan winnen, en mogelijk zelfs een regering kan vormen.

    Maar de huidige aanvallen van de bazen zijn niets vergeleken met wat er van hun kant zal gebeuren indien NUPES effectief wint en er een regering-Mélenchon komt. Het beleid dat een dergelijke regering zou willen voeren, zal onmiddellijk op een “kapitaalstaking” botsen, een totale sabotage van elke poging om een links beleid uit te voeren. We zullen rechts horen roepen dat “Mélenchon Frankrijk in de schulden wil steken.” Indien er geen krachtsverhouding opgebouwd is om die argumenten te weerleggen, zou het kunnen pakken en NUPES terugdringen. Dat is wat SYRIZA in 2015 overkwam – in een land als Griekenland dat economisch helemaal niet op hetzelfde niveau staat als Frankrijk. Zes maanden na de vorming van een regering moest SYRIZA inbinden en werd het gedwongen een beleid te voeren dat gunstig was voor de belangen van de Griekse en Europese heersende klasse.

    Zonder een krachtsverhouding zal de reactie van de werkgever het zeer moeilijk maken om het (zelfs beperkte) programma van NUPES concreet uit te voeren. De herinvoering van de vermogensbelasting, de oprichting van publieke polen in bepaalde sleutelsectoren van de economie (naast private ondernemingen), of de verwachting van gunstige effecten van een beleid ter stimulering van de vraag: deze maatregelen zullen niet alleen moeilijk toe te passen zijn, maar zullen ook grotendeels ontoereikend zijn om een beleid te voeren dat werkelijk aan de behoeften beantwoordt.

    Het voorbeeld van Griekenland en de SYRIZA-regering heeft duidelijk aangetoond dat het kamp van het kapitaal nog liever een economische ramp ondergaat dan ruimte te laten voor een links politiek alternatief. Een links beleid vereist dat het wapen van de nationalisatie onder controle van de werkenden en de gemeenschap wordt gebruikt, alsook de controle op kapitaalstromen en het staatsmonopolie op buitenlandse handel.

    Dit zullen slechts de eerste stappen zijn in de richting van de nationalisatie van sleutelsectoren van de economie, met name de financiële sector en het bankwezen, maar ook de energiesector – hetgeen echte prijsbevriezing mogelijk zal maken, maar ook de financiering en de verwezenlijking van de noodzakelijke ecologische planning. Om de aanvallen van de heersende klasse af te slaan, moet een tegenmacht worden gemobiliseerd: een oproep aan de werkenden en jongeren elders in Europa om het voorbeeld te volgen en een krachtsverhouding op te bouwen voor de uitvoering van de noodzakelijke maatregelen.

    Doorheen strijd een echte krachtsverhouding opbouwen

    De derde ronde is uiteraard ook electoraal, maar moet vooral sociaal zijn: een krachtsverhouding opbouwen ten gunste van de werkende klasse en de jongeren. Dat kan doorheen strijd op de werkplaatsen, op straat en in de wijken. Er is een offensievere benadering nodig naar de georganiseerde arbeidersbeweging, waarvan de kracht niet hoeft aangetoond te worden (denk maar aan de massale vakbondsbewegingen tegen de wet-El Khomri in 2016 of tegen de pensioenhervorming in 2019). Tegelijk laat de linkse eenheid geen excuus meer over voor de vakbondsleiders om de strijd niet te organiseren.

    Een grootscheepse strijd om deze verkiezingscampagne te begeleiden, zou het mogelijk maken voldoende kiezers te mobiliseren die anders niet zouden stemmen. Dit is nodig om een zo groot mogelijke overwinning bij de verkiezingen te behalen. Het zou ons ook in staat stellen om een links programma af te dwingen indien er een meerderheid wordt behaald en om, indien dit niet het geval is, de parlementaire aanwezigheid en zichtbaarheid in de media te gebruiken om de strijd van de werkende klasse te versterken. Het zou ons versterken in het gevecht tegen elke aanval die een regering op aandringen van Macron zal doen. Een gunstige krachtsverhouding voor de werkenden en jongeren is de belangrijkste uitdaging.

    Het zou bovendien een permanente waakzaamheid van onderaf creëren tegen het onvermijdelijke verraad van die elementen binnen NUPES die niet voor een breuk met gevoerde beleid staan. Het zou ons in staat stellen om het potentieel voor systeemverandering duidelijker te maken: de vestiging van een democratisch socialistische samenleving waar de productiemiddelen collectief gepland worden en gericht zijn op de behoeften van mens en planeet.

  • Fascistische moord en antifascistische staking van 1936 herdacht

    Op initiatief van het ABVV werd op zaterdag 21 mei in het centrum van Antwerpen een herdenking van de in 1936 vermoorde vakbondsmilitanten Albert Pot en Theo Grijp gehouden. Er werd verzameld aan het Operaplein, in de buurt waar de twee vermoord werden. Vervolgens werd in betoging naar het BTB-lokaal aan de Paardenmarkt getrokken. Daar werd in 1936 in reactie op die moord van onderuit een staking geëist en effectief afgedwongen. Met 150 aanwezigen was het een geslaagde herdenking die ongetwijfeld een traditie zal worden.

    Door Geert Cool (eerst gepubliceerd op rodedriehoek.be)

    Op de herdenking afgelopen zaterdag waren er bij aanvang twee sprekers: Antwerps ABVV-voorzitter Bruno Verlaeckt en schrijver Tom Lanoye. Die hielden sterke toespraken waarin ze ook de link met vandaag legden. Tom Lanoye erkende dat hij Pot en Grijp en het verhaal van 1936 voorheen niet kende, maar beloofde bij te dragen om het onder de aandacht te brengen, bijvoorbeeld in de vorm van een theaterstuk. Op het eindpunt op de Paardenmarkt sprak BTB-voorzitter Frank Moreels via een videoverbinding.

    Een goed geheugen versterkt ons in de strijd die vandaag nodig is tegen zowel extreemrechts als voor onze sociale eisen zoals rond koopkracht. Die twee zijn net als toen nauw met elkaar verbonden: de offensieve strijd van 1936 die onder meer de veralgemening van betaalde vakantie, echte loonsverhogingen en sociale bescherming afdwong, duwde extreemrechts even terug in het defensief. In een internationale context van massale stakingen en bedrijfsbezettingen in Frankrijk en gewapende strijd tegen het fascisme in Spanje, was het in 1936 mogelijk om het fascisme nog te stoppen. Helaas werd dit niet doorgezet, maar het potentieel bestond om de oorlog te voorkomen.

    Ook vandaag is sociale strijd en het afdwingen van eisen in het belang van de werkende klasse essentieel om extreemrechts te stoppen. Koopkracht is vandaag het centrale thema. Extreemrechts probeert zich daarrond te profileren, maar staat steeds aan de andere kant van de barricaden als de arbeidersbeweging de strijd voor effectieve maatregelen opvoert. Die strijd ernstig nemen zal bepalend zijn en kan ook de verkiezingen van 2024 er helemaal anders laten uitzien. Sommigen gaan ervan uit dat het vaststaat dat Vlaams Belang en N-VA op een overwinning afstevenen en dat het politieke debat in Vlaanderen door rechts en extreemrechts zal gedomineerd worden. De Franse presidentsverkiezingen geven echter aan dat dit niet zo hoeft te zijn. Een consistente linkse stem kan scoren en het politieke debat omgooien. De strijd voor de koopkracht die nu op gang komt richting geven, zowel qua organisatie en actieplan als qua programma en alternatieven, kan het verschil maken.

     

    Video: bekijk de toespraken van Bruno Verlaeckt en Tom Lanoye

    Staking van 1936

    Het is belangrijk dat het ABVV de staking van 1936 herdenkt. Het is immers een voorbeeld van offensieve strijd die blijvend resultaat opleverde. Het opeisen van onder meer betaalde vakantie als verwezenlijking van de arbeidersbeweging versterkt de strijd vandaag.

    In 1936 werden Albert Pot en Theo Grijp, militanten van de socialistische transportbond BTB, vermoord door extreemrechtse activisten. Op de dag van hun begrafenis, 26 mei, werd een 24-urenstaking gehouden. Het ongenoegen beperkte zich niet tot het dodelijke geweld op de twee collega’s, in de haven broeide het al langer en over veel meer. De lonen liepen achter op de prijsstijgingen en er werd al jarenlang bespaard op de levensstandaard van de werkenden. De moord op Pot en Grijp was slechts de druppel die de emmer deed overlopen.

    De vakbondsleiding werd gepasseerd door de basis die zich niet neerlegde bij een éénmalige 24-urenstaking. De basis was symbolische acties om wat stoom af te laten beu. De BTB-leiding zag zich onder druk van de basis – met onder meer een vechtpartij voor de lokalen van de BTB aan de Paardenmarkt – genoodzaakt om een grote meeting in het Sportpaleis te houden en om op 2 juni de oproep voor een staking te lanceren met als centrale eisen een 40-urenweek, algemene loonsverhoging, een minimumloon van 32 frank per dag en zes dagen betaald verlof. De vakbondsleiders erkenden dat de staking “over den kop van de leiding uitbrak.”

    De staking sloeg snel en spontaan over naar andere sectoren: scheepsherstellers, de diamantsector, … en vanaf 9 juni ook onder meer de steenkoolmijnen en de metaalsector. FN-Herstal, in de buurt van Luik, werd bezet door het personeel. Het was meteen de eerste grote bedrijfsbezetting uit de Belgische sociale geschiedenis. Communistische militanten zoals Emiel en Piet Akkerman speelden een grote rol in de uitbreiding van de staking  in de diamantsector. Beide broers sneuvelden nadien in Spanje waar ze gingen vechten tegen het fascisme. Vera Akkerman, de vrouw van Emiel, trok daarop ook naar Spanje om de strijd verder te zetten en was tijdens de oorlog betrokken bij de verzetsorganisatie ‘Het Rode Orkest’ rond Leopold Trepper.

    De beweging groeide snel: eerst in Wallonië waar tegen 15 juni de staking algemeen was in de arbeiderscentra en daarna ook in Vlaanderen en Brussel. De zwaartepunten lagen in Antwerpen, Luik en de Borinage. Pogingen om communautaire verdeeldheid te zaaien, werden beantwoord met de slogan: “Uw voornaam is Vlaming of Waal, uw achternaam is arbeider.” Het aantal stakers liep op tot een half miljoen. De regering zag zich verplicht om op 17 juni voor het eerst in de geschiedenis nationaal overleg te houden met de vakbondsleidingen en de werkgevers.

    Regering en patronaat moesten toegevingen doen, ze vreesden een verdere uitbreiding van de stakingsbeweging en hadden de ervaring van de stakingsgolf van 1932 nog vers in het geheugen. Bovendien was er het Franse voorbeeld: de massale golf van stakingen en bedrijfsbezettingen vanaf mei 1936, maar met een hoogtepunt in juni 1936, dwong het patronaat en de nieuwe Volksfrontregering daar tot verregaande toegevingen aan de arbeidersbeweging (*). Het was dat of de controle helemaal verliezen en dan stond een breuk met het kapitalisme op de agenda. De bazen aanvaardden sociale verworvenheden als echte loonsverhogingen en betaalde vakantie om te vermijden dat ze zelf alles zouden verliezen. Toegegeven, met betaalde vakantie hoopten ze ook dat de arbeiders in de zomer even niet op de werkvloer zouden komen en hierdoor voldoende afgeleid zouden zijn om geen verdere acties organiseren.

    Echte loonsverhogingen en betaalde vakantie

    In ons land kwam het nationaal overleg tot een voorstel met een loonsverhoging van 7 tot 8%, de invoering van een wettelijk minimumloon, de invoering van de 40-urenweek in de mijnen en het recht op 6 dagen betaalde vakantie voor alle werkenden. In een aantal sectoren werden voor het eerst paritaire comités (voor overleg tussen werkgevers en werknemers) opgezet. De havenarbeiders werd een bijkomende loonsverhoging beloofd. De nationale vakbondsleiders stelden voor om vanaf 24 juni het werk te hervatten. In een aantal sectoren werd die oproep niet gevolgd, zo staakten de Antwerpse scheepsherstellers tot begin augustus en de textielarbeiders van Moeskroen tot 6 juli. In een aantal sectoren werd voor 24 juni niet gestaakt, maar nadien wel om ook in deze sectoren paritaire comités te bekomen om onder meer regelingen voor het betaald verlof uit te werken.

    Op 8 juli 1936 was de wet over het betaald verlof een feit. Onder druk van een strijdbare en offensieve algemene staking kan het snel gaan! Voor de toepassing ervan in alle sectoren waren nog acties nodig. Bij de stakingsacties die tot het bekomen van het betaald verlof leidden, vielen gewonden en zelfs een dode: een vrouw in Quaregnon werd gedood door kogels van de rijkswacht die willekeurig schoten loste na eerdere confrontaties met stakers.

    Voor 1936 bestond betaalde vakantie enkel in grote bedrijven waar de vakbonden sterk stonden. Zo werd in 1925 acht dagen vakantie afgedwongen bij de spoorwegen. Maar het was pas in 1936 dat het recht op betaalde vakantie voor iedereen gold. Voor kleine ondernemingen met minder dan tien werknemers werd dit pas in 1938 ingevoerd. De druk van het massale arbeidersprotest en de radicalisering na de Tweede Wereldoorlog leidden tot een verdubbeling van het vakantiegeld. Onder druk van de opstandige en revolutionaire algemene staking van 1960/61 werd in 1963 een derde vakantieweek ingevoerd.

    Iedere verworvenheid die we als gewone werkende kennen, is er niet zomaar gekomen. Het is op basis van strijd en stakingen dat we zaken afgedwongen hebben. Daarbij hebben de werkgevers op ieder ogenblik geklaagd over de stakers die de bevolking en de economie zouden ‘gijzelen’ en zich onverantwoord opstelden. Als we de werkgevers laten doen, dan zouden we geen enkele sociale bescherming kennen want dat bedreigt hun ‘concurrentiepositie.’ Dan zouden ze onze werkloosheid en miserie organiseren, onze koopkracht verder kelderen en wie daar iets over durft te zeggen, meteen repressief de mond snoeren.

    Herdenken om te leren voor de strijd vandaag

    De herdenking van Pot en Grijp, maar uitdrukkelijk ook van de staking van 1936 én het resultaat van die staking, is een uitstekend initiatief. Het ging niet alleen om het verleden, maar ook over vandaag en de strijd voor betere arbeids- en loonvoorwaarden voor de werkende klasse. Dat is meteen ook onderdeel van het verzet tegen extreemrechts dat vandaag opnieuw goed scoort in peilingen en haar verdeeldheid verspreidt, ook onder collega’s op de werkvloer. Kort voor de vakantieperiode is het nuttig om eraan te herinneren dat het niet op basis van schoppen naar migranten of al wie ‘vreemd’ is dat sociale vooruitgang geboekt is, maar door met de arbeidersbeweging en antifascisten op te komen voor systeemverandering.

    Op de herdenking in Antwerpen was Steunpunt Antifascisme aanwezig met een stand aan het Operaplein en in het BTB-gebouw op de Paardenmarkt. De rode driehoekjes – symbool van strijd tegen fascisme en racisme – vlogen de deur uit. We plannen om later dit jaar met Steunpunt Antifascisme een bijdrage te leveren aan de herdenking van de staking van 1936 en het verdere engagement van voortrekkers zoals de broers Akkerman en Vera Akkerman in het verzet tegen het fascisme in Spanje en in het geval van Vera Akkerman tegen de nazibezetting hier.

     

    (*) Over de staking van 1932 verscheen het boek ‘1932. Mijnwerkers in opstand’ door Frans Driesen. Over de Franse gebeurtenissen van 1934 tot en met 1938 het boek ‘Waar gaat Frankrijk heen?’ door Leon Trotski. 

  • De falende markt breken: breng de sleutelsectoren in publieke handen!

    Elke energiefactuur en elke tankbeurt maken duidelijk dat de markt niet in ons voordeel werkt. Waals minister-president Elio Di Rupo (PS) merkte op: “De controle zonder meer overlaten aan de markten brengt ons in een situatie die onhoudbaar is.” De liberale premier Alexander De Croo zei dat de markt niet functioneert in de energiesector. Dat klopt niet: de markt functioneert wel voor de grote aandeelhouders. Als er maatregelen worden genomen in de hoop de prijzen te temperen, is het minstens evenzeer bedoeld om een explosie van woede te vermijden.

    Dossier uit maandblad De Linkse Socialist

    Zowel de vakbonden als de PVDA pleiten voor een reeks maatregelen zoals de definitieve verlaging van BTW op energie naar 6%, uitbreiding van het sociaal tarief, verlaging van accijnzen op brandstof en het afromen van de overwinsten van de energiebedrijven. Dergelijke maatregelen zouden zeker een stap vooruit betekenen om de aanslag op onze portemonnee te verzachten. Op een ogenblik dat het falen van de markt zo flagrant is, moet er echter een stap verder gegaan worden. De volledige energiesector moet in publieke handen komen. Zowel de PVDA als de vakbonden lijken bang om de noodzaak van nationalisatie te populariseren. Ze vergissen zich.

    Nationaliseren betekent een bedrijf of een sector in publieke handen nemen, onder controle van de gemeenschap dus. Het betekent het uitschakelen van de marktwerking en de productie ten dienste van de winsten. Het opent de weg om democratisch te beslissen over hoe een bedrijf of sector wordt ingezet voor de noden van de werkende klasse, met inbegrip van onze ecologische noden. Er is nood aan een rationele en democratische planning van de productie, alle crises van het systeem maken dat duidelijk. Nationalisatie van de sleutelsectoren van de economie is essentieel om zo’n planning mogelijk te maken. Als we dit nu niet verdedigen, wanneer dan wel?

    Nationaliseren van de sleutelsectoren

    Het voornaamste argument tegen nationalisatie is dat het een inbreuk vormt op de eigendomsrechten. Meteen wordt geprobeerd om het voor te stellen alsof socialisten alle privé-bezit willen afschaffen, van de bakker om de hoek tot en met de persoonlijke bezittingen van gewone werkenden. Dat is een karikatuur die niets met de socialistische eis van nationalisatie van de sleutelsectoren van de economie te maken heeft.

    Het gaat om sectoren die het dagelijks leven van de meerderheid van de bevolking bepalen, zoals energie of financiewezen, maar die in de greep zitten van een kleine groep superrijke aandeelhouders. In 2021 waren de grootste 500 bedrijven ter wereld goed voor een derde van het wereldwijde BBP. Het gaat om oliebedrijven die alles eraan doen om een groene energietransitie te vermijden omdat dit hun winsten bedreigt. Het gaat om distributiebedrijven als Amazon die hun personeel nog geen plaspauze gunnen. Het gaat om die tien rijksten ter wereld die tijdens de pandemie hun vermogen zagen verdubbelen en 15.000 dollar per seconde rijker werden.

    Onder het kapitalisme betekent het recht op privé-eigendom van productiemiddelen het recht van een handvol superrijken om de belangrijkste economische en natuurlijke hulpbronnen van de wereld, inclusief de menselijke hulpbronnen, te bezitten en te controleren. Ze bezitten niet alleen rijkdom, maar ook de middelen om rijkdom te produceren. Die rijkdom wordt verkregen door de uitbuiting van iedereen die deze middelen niet bezit: de werkende klasse. Het kapitalisme biedt een wettelijke bescherming van uitbuiting en de bijhorende sociale ongelijkheid.

    Zoals Marx en Engels al opmerkten in ‘Het Communistisch Manifest’ uit 1848: “Gij zijt ontsteld dat wij het privé-eigendom willen opheffen. Maar in uw bestaande maatschappij is het privé-eigendom voor negen tiende van haar leden opgeheven; het bestaat juist alleen daardoor, dat het voor negen tiende niet bestaat. Gij verwijt ons dus dat wij een eigendom willen opheffen dat het niet-hebben-van-eigendom van de overgrote meerderheid van de maatschappij als noodzakelijke voorwaarde vooronderstelt.”

    Nationaliseren: hoe het niet moet

    Het is niet omdat de overheid een bedrijf of een sector overneemt, dat deze ook daadwerkelijk verandert. Overheidsbedrijven werden de voorbije decennia kapot bespaard. Om dan te kunnen pleiten voor een privatisering. In restanten van overheidsbedrijven zoals de NMBS is ondertussen de marktlogica evengoed dominant. Heel wat publieke bedrijven waren of zijn bureaucratische gedrochten. In sommige gevallen komt daar nog misbruik bovenop, denk maar aan de Publifin-schandalen. Wij eisen een nationalisatie onder controle van de werkende klasse, niet onder leiding van managers die doordrongen zijn van de winstlogica of bureaucraten die hun postjes en prestige centraal stellen.

    Nationalisatie betekent evenmin dat de private aandeelhouders gewoon uitgekocht worden. Dat betekent immers middelen die de gemeenschap toebehoren uitdelen aan diegenen die al jarenlang geprofiteerd hebben van het werk van anderen. Wij komen op voor nationalisatie zonder schadeloosstelling, behalve op basis van bewezen behoefte (bijvoorbeeld voor werkenden die hun spaargeld in aandelen hebben geïnvesteerd). Zoals eerder gezegd willen we de superrijken onteigenen, niet de werkenden of kleine zelfstandigen.

    Democratische controle

    Wat we niet bezitten, kunnen we niet controleren. Dat is waarom er vandaag zoveel sociale en ecologische noden niet ingelost worden. Het is ook waarom de energiefactuur compleet uit de hand kan lopen. Als de gemeenschap wil beslissen over hoe en wat er geproduceerd wordt, dan moet ze de sleutelsectoren van de economie in handen nemen.

    Nationalisatie betekent voor ons publiek bezit en democratische controle door het personeel, de vakbonden en de gemeenschap. Verkozen vertegenwoordigers van die groepen controleren de volledige bedrijfsvoering, productie en distributie. Het personeel kent de werkvloer het beste en is dus ook het best geplaatst om de productie te organiseren. Tegelijk is er nood aan vertegenwoordiging van de bredere werkende klasse om de belangen van alle werkenden te vertegenwoordigen en van de overheid in het kader van een overkoepelende planning in het belang van de volledige samenleving.

    Een democratisch geplande economie zou de productie en distributie richten op de noden van de werkende klasse. Uiteraard zou dit ruimte laten voor persoonlijke initiatieven. Meer nog: door een rationele planning, de uitbouw van meer openbare diensten en het uitschakelen van heel wat verspilling, kan iets gedaan worden aan de verstikkende druk die veel werkenden en hun gezinnen vandaag ondergaan. Werkenden zullen niet vervreemd raken van het product of de dienst die ze produceren en daardoor veel meer creativiteit aan de dag kunnen leggen en voldoening halen uit hun werk.

    Transitie naar een andere samenleving

    De private eigendom van de productiemiddelen van de sleutelsectoren van de economie in vraag stellen, gaat regelrecht in tegen het kapitalisme. Het raakt immers aan de centrale hoeksteen van dit systeem: de winsten van de kapitalisten. Een bedrijf of zelfs een sector nationaliseren is mogelijk onder het kapitalisme, soms zal het kapitalisme zelf overgaan tot nationaliseren om een sector of zelfs het volledige systeem overeind te houden. Dat gebeurde met heel wat banken tijdens de financiële crisis van 2008-09. Dat is echter niet het soort nationalisatie waar de arbeidersbeweging voor opkomt.

    Om ervoor te zorgen dat nationalisaties in het belang van de werkende klasse gebeuren, moeten de werkenden zich er in elke fase mee bemoeien. Ze moeten zich erop voorbereiden door een zicht te krijgen op het beheer van hun bedrijf en de hele economie, maar ook door zich te organiseren op de werkvloer met een zo groot mogelijke betrokkenheid van collega’s. Elke staking stelt de vraag wie een bedrijf eigenlijk doet draaien en kan een opstap zijn naar bredere vragen over wie het voor het zeggen heeft op de werkvloer en in de samenleving. Een bewuste en strijdbare benadering is essentieel om tot verandering te komen. Het is bovendien een voorbereiding op de toekomstige democratische controle over onze samenleving.

    De nationalisatie van één bedrijf creëert helaas geen eiland van socialisme. Zo’n bedrijf werkt in een vijandige omgeving waar marktlogica en uitbuiting  heerst. Wanneer door strijd een bedrijf of sector wordt genationaliseerd moet dit gebruikt worden als opstap, als voorbeeld in de strijd, om uiteindelijk een hele economie volgens dit model te kunnen organiseren.

    Nationalisatie is dan ook wat wij een ‘overgangseis’ noemen. Het biedt een brug tussen de dagelijkse eisen van de werkende klasse en de noodzakelijke maatschappijverandering. Deze transitie voorbereiden en populariseren is nodig om de strijd rond dagelijkse eisen perspectief te geven. Doorheen deze strijd wordt de kwestie van de macht in de samenleving gesteld. De werkende klasse kan daarbij rekenen op de kracht van haar aantal.

    De hele situatie vandaag schreeuwt om system change. Van de economische problemen over de ecologische rampen en de pandemie tot de oorlogen. Het kapitalisme is een uitgeleefd systeem van ellende voor de meerderheid van de bevolking om enorme concentratie van rijkdom bij een kleine groep kapitalisten mogelijk te maken. Een socialistische samenleving is noodzakelijk. Daarvoor opkomen is onderdeel van en versterkt onze dagelijkse strijd voor betere arbeids- en leefomstandigheden.

  • Oorlog in Oekraïne – een nieuwe uitputtingsfase

    De oorlog in Oekraïne is een uitputtingsslag geworden. Alleen solidariteit van de arbeiders kan deze beëindigen.

    Dossier door Walter Chambers

    Het Kremlin hoopte op een dubbel feest op 9 mei: ter gelegenheid van de overwinning van de Sovjet-Unie in WO2, en de jubelende terugkeer van de troepen na een korte zegevierende oorlog in Oekraïne. Maar het is daar niet in geslaagd. Het heeft zijn eerste doel om Kiev in te nemen en Zelenski ten val te brengen niet bereikt. Het Russische regime heeft evenmin de overname van de hele Donbas in Oost-Oekraïne voltooid. [Donbas – het Donetsk-kolenbekken bestaande uit de regio’s Donetsk en Loehansk].

    Tegen het einde van maart heeft het zijn activiteiten rond Kiev en Tsjernjov teruggeschroefd. Uit protest beweerden de oorlogszuchtige voorstanders dat het Kremlin zich terugtrok van zijn oorspronkelijke oorlogsdoelen. Maar er waren zoveel verliezen geleden, zowel materieel als inzake soldaten, dat de Russische “gevechtsgroepen” moesten worden hervormd en opnieuw uitgerust alvorens te worden uitgezonden om de Russische posities in Donbas te versterken. Sindsdien beweerde een generaal dat het nieuwe doel was om het hele zuiden van Oekraïne in te nemen, tot aan Transnistrië in Moldavië. Dit heeft de spanningen doen toenemen en doet vrezen voor een verdere escalatie.

    Een ‘proxy-oorlog’

    Op het moment van schrijven lijkt de oorlog zich te ontwikkelen tot een langdurige uitputtingsoorlog in Oost-Oekraïne. In de eerste drie weken hebben de Russische troepen een aanzienlijk deel van het grondgebied van de Donbas-regio ingenomen en Cherson veroverd. Na drie maanden van bittere gevechten en belegering trokken de Oekraïners uiteindelijk hun laatste troepen terug uit de AzovStal-fabriek in Marioepol. Maar in het algemeen hebben de Russische pogingen om sindsdien verder op te rukken in het oosten geen succes gehad. De Oekraïense troepen lijken kleine vorderingen te maken in de regio Cherson, en de Russen hebben zich teruggetrokken uit de omgeving van Charkov, de tweede stad van Oekraïne met bijna anderhalf miljoen inwoners. Terwijl het Oekraïense leger vertrouwen lijkt te hebben, hebben de Russen een aantal zware klappen gekregen, waaronder het tot zinken brengen van het vlaggenschip van de Zwarte Zeevloot “Moskva”, het verlies van wel tien generaals, en onlangs de vernietiging van bijna een heel tankbataljon in Donbas.

    De ware aard van de oorlog als een “proxy-oorlog” komt aan het licht. Het Russische imperialisme – dat beweert tegen de uitbreiding van de NAVO te strijden – en het VS-imperialisme – dat Rusland wil verzwakken – vechten het uit met Oekraïne als slagveld.

    Velen verklaren zich internationaal solidair met het lijden van het Oekraïense volk. De Oekraïners zelf zijn terecht gekant tegen de Russische bezetting. Maar de oplossing is duidelijk niet, zoals veel sympathisanten van de Oekraïense bevolking denken, het opvoeren van wapenleveringen, het opvoeren van sancties en het steunen van een versterking van de NAVO. Dit zal de oorlog, met al zijn wreedheid, alleen maar verlengen.

    Integendeel, alleen onafhankelijke actie van de arbeidersklasse, door de Oekraïense arbeidersklasse met oproepen aan de Russische arbeidersklasse en zelfs soldaten om zich tegen de oorlog te verzetten, door de Russische arbeidersklasse met verzet tegen de mobilisatie voor de oorlog, door de internationale arbeidersklasse door solidariteit te betuigen en het transport van wapens te blokkeren, kan dit conflict stoppen. In plaats van nationalistisch militarisme is er solidariteit van de arbeidersklasse nodig tegen de kapitalisten, dictators en oorlogsstokers.

    Vóór 9 mei werd er druk gespeculeerd dat Poetin de volgende stap zou aankondigen. Sommigen dachten dat de republieken Donetsk en Loehansk (DNR & LNR), dat deel van Donbas dat in 2014 door pro-Russische troepen werd overgenomen en waar er sindsdien bij gevechten meer dan 14.000 doden vielen, bij Rusland zou gevoegd worden, samen met een nieuwe ‘republiek Cherson’. Of dat de schijn van een ‘speciale militaire operatie’ zou worden opgegeven door een oorlogsverklaring, die een nationale mobilisatie mogelijk zou maken om het onder druk staande leger in Donbas te ontlasten. Er waren speculaties dat de president dringend geopereerd moest worden en de macht zou overdragen aan het hoofd van de Veiligheidsraad, Nikolaj Patroesjev, of aan premier Michail Misjoestin, die de oorlog hopelijk zou afbouwen. Meer samenzweerderig suggereerden anderen dat hij de operatie niet zou mogen overleven.

    Maar de speculaties bleken onjuist. Uiteindelijk bleek zijn toespraak een storm in een glas water. Hij zei dat hij geen andere keuze had dan Oekraïne aan te vallen, maar kondigde geen nieuwe initiatieven aan. Ondanks een stralende zon werd de luchtparade (met het zogenaamde Doomsday-vliegtuig dat een vliegende atoombunker voor Poetin zou vormen) afgelast wegens ‘slecht weer’. Wellicht was de annulatie er onder druk om de spanningen met het Westen niet verder op te voeren.

    Langdurige uitputtingsoorlog waarschijnlijk

    Om de oorlog in de Donbas te voeren, zullen zowel het Kremlin als het Oekraïense regime veel meer troepen, wapens en voorraden nodig hebben, niet in het minst om de enorme verliezen te compenseren die al geleden zijn. Het Oekraïense regime verlengt zijn algemene mobilisatie nu met nog eens drie maanden, en ontvangt uiteraard veel nieuwe wapens van het Westen.

    Maar Rusland heeft problemen met een algemene mobilisatie. Ten eerste moet het Kremlin er mee instemmen dat het niet om een ‘speciale militaire operatie’ gaat, maar om een oorlog. Dit zou een nationale mobilisatie mogelijk maken, hoewel men ervan uitgaat dat het Rusland ontbreekt aan de officieren en de uitrusting die nodig zijn om een grootscheepse mobilisatie in goede banen te leiden. Het Kremlin denkt ook dat het verzet hiertegen groot zou kunnen zijn. In meer dan tien steden zijn al brandstichtingen gepleegd in rekruteringscentra van het leger, met name in regio’s dicht bij Oekraïne, zoals Ryzan, Rostov en Volgograd, waar reservisten al onder druk worden gezet om zich aan te melden.

    Indien het Russische regime echter zou besluiten de oorlog spoedig te beëindigen door in te stemmen met de annexatie van de DNR/LNR met uitgebreide grenzen, zouden de voorstanders van de oorlog dit veroordelen als verraad aan de oorspronkelijke doelstellingen en aan de reeds geleden verliezen. Als er dus geen onverwachte wending komt, dreigt er in Oost-Oekraïne een langdurige uitputtingsoorlog te ontstaan die meer weg heeft van de loopgravenoorlog van WO1 dan van iets van de 21e eeuw.

    De propaganda van het Kremlin wordt aangepast om de verwachtingen te beheersen. Verklaringen zijn nog steeds doorspekt met zinnen over het “denazificeren” van Oekraïne, maar het accent ligt nu op de bredere confrontatie met de NAVO. Het zal moeilijker zijn tegenslagen te verklaren als Rusland alleen tegen Oekraïne vecht. Dat wordt gemakkelijker als het tegenover het hele Westen staat. Kremlin-woordvoerder Dmitri Peskov is zelfs begonnen de Krim niet langer “een deel van Rusland” te noemen, maar “een betwist gebied.”

    De leider van de pro-Kremlinpartij “Rechtvaardig Rusland”, Sergej Mironov, geeft blijk van de bezorgdheid van de mensen rond het Kremlin en heeft nu voorgesteld om de “eengemaakte verkiezingsdag” in september, waarop regionale gouverneurs en enkele lokale autoriteiten worden “gekozen”, af te gelasten. Tot dusverre is er nog geen besluit genomen. Het Kremlin lijkt er voorstander van te zijn, omdat het beseft dat naarmate de oorlog langer aansleept en de economische situatie verslechtert, de verkiezingen een katalysator kunnen zijn voor wat zij “een ernstige groei van een proteststemming” noemen. Zij menen echter dat het een vergissing zou zijn dit nu aan te kondigen, omdat dit een feitelijke erkenning zou zijn van een langdurige oorlog.

    De Veiligheidsraad en de FSB (veiligheidsdiensten, één van de opvolgers van KGB) willen daarentegen dat er snel wordt besloten de verkiezingen af te gelasten, omdat de steun voor de regering volgens hen door de gevolgen van de oorlog ernstig afneemt, wat “krachten van buitenaf de mogelijkheid geeft op te treden.” Als de verkiezingen in Rusland worden afgelast, wordt het moeilijker om ‘volksraadplegingen’ in DNR/LNR en mogelijk Cherson te rechtvaardigen.

    Elke oorlog heeft een hoge menselijke tol, deze is geen uitzondering. Tienduizenden troepen aan beide zijden zijn omgekomen, nog veel meer raakten gewond. Het aantal burgerslachtoffers ligt officieel in de buurt van 4.000. Nog veel meer liggen begraven onder het puin van Marioepol en in de kelders van scholen die als schuilkelders zijn gebruikt en door Russische raketten zijn getroffen. Meer dan vijf miljoen Oekraïners zijn het land uit gevlucht, hoewel sommigen terugkeren omdat Kiev nu relatief veiliger is. Er zijn evenveel ontheemden in Oekraïne zelf. Minder bekend is dat honderdduizenden uit Rusland zijn gevlucht, naar Georgië, Armenië, Turkije en elders.

    De hele wereld is geschokt door de verschrikkingen van Boeka, de verhalen over dronkenschap, plunderingen en verkrachtingen van zowel vrouwen als mannen, die vaak werden aangemoedigd door officieren in gebieden die door Russische troepen waren bezet.

    Nieuwe economische crises

    Ook de economische kosten zijn groot en worden wereldwijd gevoeld. De inflatie nam al voor de oorlog toe, maar is door het conflict versneld. De energiekosten rijzen de pan uit, evenals de kosten van levensmiddelen. De zeeblokkade van de Zwarte Zee door Rusland verhindert de uitvoer van het broodnodige graan, waardoor volgens het Wereldvoedselprogramma 44 miljoen mensen met de hongerdood worden bedreigd.

    De Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD) voorspelt dat het Oekraïense BBP dit jaar met 30% zal dalen. De Wereldbank zegt 35%, en de regering gaat uit van een instorting met 50%. Tot 5 miljoen mensen zijn werkloos. En natuurlijk zijn er vele miljoenen binnenlandse vluchtelingen die ook werk nodig hebben. Het is voorbarig om de kosten van de wederopbouw van Oekraïense steden en industrie te voorspellen, maar de regering schat het op zo’n 1 triljoen dollar. Sommige EU-cijfers suggereren de bij Rusland in beslag genomen activa te gebruiken.

    De EBRD denkt echter dat het BBP na de oorlog vrij snel weer zal aantrekken naarmate de economie wordt heropgebouwd. Wat echter nu al duidelijk is, is dat aan geld dat door buitenlandse donoren zoals de EU is toegezegd, voorwaarden zijn verbonden. Oekraïne zal, om toegang te krijgen tot het overeengekomen wederopbouwfonds van 9 miljard euro, zijn economie moeten omvormen in overeenstemming met de EU-regels en in het belang van het bedrijfsleven.

    In Rusland heeft de regering maatregelen genomen om de eerste schok te boven te komen. Strikte kapitaalcontroles en een verhoging van de bankrente tot 20% hebben geholpen om de roebel te stabiliseren. Ondanks al het gepraat over het beperken van Ruslands inkomsten uit energie, zullen de totale inkomsten uit deze sector volgens Bloomberg dit jaar 321 miljard dollar bedragen, meer dan het vorige record van 230 miljard dollar in 2019. Alleen al de EU betaalt Rusland volgens Josep Borrell momenteel 1 miljard euro per dag voor olie en gas, meer dan het Kremlin per dag uitgeeft aan de oorlog – 650 tot 900 miljoen dollar, naargelang de schattingen. Deze cijfers kunnen aan beide zijden overdreven zijn, maar zijn een indicatie van de situatie.

    Dit betekent niet dat alles rozengeur en maneschijn is in de Russische economie. Het ministerie van Economische Zaken verwacht dat het BBP dit jaar met 8% zal krimpen, terwijl het ministerie van Financiën uitgaat van een daling met 12%, wat volgens het ministerie de ergste daling in 30 jaar is en een decennium van economische groei teniet zal doen.

    Deze droge statistieken gaan voorbij aan de realiteit voor gewone mensen. Zelfs vóór de pandemie had de gemiddelde Rus in 2020 11% minder te besteden dan in 2013. Officieel bedraagt de inflatie nu 17%, maar veel basisproducten zijn dramatisch veel meer duurder geworden. Meer dan 300 bedrijven hebben zich uit Rusland teruggetrokken, waardoor alleen al in Moskou 200.000 mensen zonder baan zitten. Het effect is vertraagd omdat sommige bedrijven, zoals McDonald’s, hun werknemers nog een paar maanden doorbetalen. Dit is geen liefdadigheid. Hoewel McDonald’s beweert dat het Rusland volledig verlaat, lijkt het van plan te zijn een deal te sluiten met lokale bedrijven om de activiteiten onder licentie, of met een andere merknaam, voort te zetten.

    De gevolgen zijn nu voelbaar in de meer traditionele sectoren. Luchtvaartmaatschappijen schrappen hun vluchten, luchthavens ontslaan personeel en zelfs sommige wapenproducenten schorten tijdelijk hun productie op omdat de voorraden om te kunnen produceren opdrogen. De Bank van Rusland noemt dit “omgekeerde industrialisatie.” Dit proces wordt goed samengevat door Avtotor, een autoassemblagefabriek in Kaliningrad. Het bedrijf besliste om 3500 werknemers enkele weken te ontslaan en hen percelen grond te geven om groenten te verbouwen om “hen door deze moeilijke periode te helpen.”

    De regering van Moskou heeft aangekondigd dat zij de Renault-fabriek in de stad, waar 4000 mensen werken, overneemt. De fabriek zal, aldus de burgemeester van Moskou, low budget, low tech auto’s produceren onder de naam van het voormalige Sovjet-merk ‘Moskvich’. Er is al een nieuwe wet in voorbereiding die de certificering mogelijk maakt van nieuwe auto’s met lagere veiligheids- en ecologische normen.

    Het Westen voert zijn “economische oorlog” op

    De acties van het Kremlin hebben de NAVO niet verzwakt, maar juist versterkt. Finland en Zweden hebben een toetredingsverzoek ingediend en de westerse mogendheden hebben hun militaire uitgaven drastisch opgevoerd.

    De EU worstelt met het bereiken van overeenstemming over de volgende, zesde ronde sancties, die gericht zijn op een verbod op de invoer van Russische olie voor het einde van het jaar. Griekenland, Cyprus en Malta hebben al een stap terug gedaan en hun tankers toestemming gegeven om de brandstof te blijven vervoeren. Hongarije, Tsjechië, Bulgarije en Slowakije hebben moeite met het vinden van alternatieve bevoorrading. De Hongaarse premier Viktor Orban, wiens woordvoerder het effect van het embargo op de Hongaarse economie vergeleek met een atoombom, graaft zich in. Hij wil dat de EU de 7 miljard euro teruggeeft die zij heeft ingetrokken als reactie op zijn aanvallen op de democratische rechten en zijn falen om de corruptie aan te pakken, en meer geld om de energie-infrastructuur van het land opnieuw op te bouwen.

    Om de brutale “uitputtingsoorlog” te laten voortduren, voert het westerse imperialisme de levering van wapens op. De NAVO-landen, met name de VS, het VK en Canada, hebben miljarden dollars gestuurd om de oorlog te financieren. Andere regeringen sturen geweren, raketten, luchtafweergeschut, mortieren, munitie, voertuigen, en in het geval van Polen 200 T72-tanks.

    De regering-Biden voert haar oorlogsdoelen op en roept op tot de “verzwakking van Rusland.” Het door beide Amerikaanse partijen gesteunde wetsvoorstel om 40 miljard dollar vrij te maken voor de Oekraïense regering, wat overeenkomt met een kwart van het Oekraïense BBP, wordt aangevuld met een nieuw “Lend-Lease”-programma. Dit programma werd oorspronkelijk door de regering van de VS in de Tweede Wereldoorlog gebruikt om de “neutraliteit” van het land te omzeilen en militaire bijstand te verlenen aan het VK, Frankrijk, China en de USSR.  Deze keer heeft Biden, aldus de New York Times, “de Verenigde Staten in feite nog dieper in een andere oorlog in Europa gestort, die steeds meer een epische strijd met Rusland is geworden, ondanks zijn pogingen om de grenzen ervan vast te stellen.” Lend-Lease betekent dat de VS nu enorme hoeveelheden modern wapentuig kunnen leveren, waarbij de betaling wordt uitgesteld of verrekend nadat de oorlog is afgelopen.

    Veranderende aard van de oorlog

    In het begin van de oorlog waren er elementen van sociale conflicten. De overgrote meerderheid van de Oekraïners was tegen de interventie, en soms bracht vreedzaam verzet de Russische troepen ertoe zich tenminste tijdelijk terug te trekken, zoals in de kerncentrale van Zaporizja, toen arbeiders massaal naar buiten kwamen om zich tegen de troepen te verzetten. Als er een sterke arbeidersbeweging had bestaan, had zij dit kunnen organiseren, een beroep kunnen doen op de Russische arbeidersklasse en het verzet in Rusland kunnen aanzwengelen.

    Dergelijke methoden zijn vreemd aan kapitalistische regeringen zoals die van Zelenski en zijn imperialistische geldschieters. Zij begrijpen alleen het gebruik van wapens, gesteund door nationalistische retoriek. Nu het Russische leger zich in Donbas ingraaft, kan de oorlog uitlopen, waarbij beide partijen zoveel mogelijk raketten op elkaar afvuren. Donbas, eens het bloeiende industriële hart van de Sovjet-Unie, dreigt een post-apocalyptische woestenij te worden.

    Terwijl Kiev weer een beetje normaal begint te worden, keert de pro-zakelijke politiek terug. Deze week heeft het parlement een nieuwe wet aangenomen, waarbij de oorlog als excuus wordt gebruikt om het voor bedrijven veel gemakkelijker te maken om personeel af te danken. Deze week heeft de politie van Kiev familieleden gearresteerd van soldaten die zich nog steeds in Azovstal verschansten. Zij organiseerden een betoging om de regering te vragen hulp naar Marioepol te sturen. De familieleden zijn zo wanhopig dat zij een bezoek brachten aan de paus in Rome, die beloofde voor hen te bidden, en nu hebben zij een beroep gedaan op Xi Jingping. Pro-Russische politieke partijen zijn ondertussen verboden in Oekraïne.

    Vredesonderhandelingen zijn vastgelopen. Tot de terugtrekking uit Kiev stemde Oekraïne ermee in het NAVO-lidmaatschap af te wijzen, buiten alle blokken te blijven, kernwapens te weigeren en een “neutrale staat” te worden, en de status van de Krim en de DNR/LNR in de komende 15 jaar te bespreken. Maar nu de stroom wapens naar Oekraïne toeneemt, denkt Zelenski duidelijk dat de tijd aan zijn kant staat. Hij dringt aan op de volledige territoriale integriteit van Oekraïne. Hij bekritiseerde Macron op de Italiaanse TV Rai1 omdat hij had gesuggereerd dat Kiev compromissen moest sluiten om Poetin te helpen “zijn gezicht te redden.” Onder druk van het westerse imperialisme en vol zelfvertrouwen lijkt hij bereid de oorlog voort te zetten om de DNR/LNR en misschien zelfs de Krim te heroveren.

    Verkeerde inschattingen van het Kremlin

    Het Kremlin heeft de stemming van het Oekraïense volk verkeerd ingeschat toen het de invasie lanceerde. Het verwachtte dat ten minste een deel van de bevolking, met name in traditioneel pro-Russische steden als Marioepol, Charkiv en Cherson, de invasie zou toejuichen. Ook in Rusland verwachtte het een overweldigende patriottische steun. Maar ook daar is de stemming veel verwarrender en tegenstrijdiger en is het Kremlin nu teleurgesteld.

    Sommigen suggereren dat deze oorlog is veroorzaakt door de slechte gezondheid van Poetin. Maar dat is net zo min een verklaring voor deze oorlog als dat de moord op aartshertog Ferdinand in Sarajevo de imperialistische slachting van WO1 heeft veroorzaakt. De oorlog is een gevolg van het herstel van het kapitalisme in de voormalige Sovjet-Unie, het groeiende conflict tussen de imperialistische mogendheden, in combinatie met een steeds agressiever en autoritairder Russisch regime, gebaseerd op de tsaristische imperialistische ideologie.

    Hoewel opiniepeilingen in Rusland hoofdzakelijk worden gehouden om de heersende elite te steunen, kunnen zij toch enkele belangrijke tendensen aantonen. De steun voor de ‘speciale militaire interventie’ is toegenomen, wat niet echt verwonderlijk is wanneer het een belediging is om tegen de oorlog te zijn. Maar slechts een klein deel van de voorstanders zijn hard-line oorlogsgezind. De meesten zeggen dat zij de interventie alleen steunen om de kwestie DNR/LNR snel op te lossen. Velen geven het Westen en de NAVO de schuld. In een enquête werd degenen die zichzelf als patriotten beschouwen gevraagd één ding te noemen waar zij trots op zijn, maar slechts weinigen konden dat daadwerkelijk doen. Een andere opiniepeiling, voornamelijk in de grote steden, vroeg drie categorieën mensen hun mening te geven. Degenen “die geen probleem hebben om te kopen wat zij nodig hebben” waren grotendeels vóór de interventie. Degenen die “geen grote aankopen kunnen betalen” waren verdeeld, terwijl een meerderheid van degenen die “moeilijkheden hebben om zelfs de allernoodzakelijkste dingen te kopen” tegen de oorlog waren. Tegelijkertijd bleek uit een ander onderzoek naar leeftijd dat er in die laatste groep duidelijk en kennelijk toenemend verzet bestaat.

    De oorlog verergert ook de nationale kwestie in Rusland zelf. Veel soldaten die naar Oekraïne zijn gestuurd, komen uit de armste regio’s. Zij lijden de zwaarste verliezen. In Boerjatië – Noord-Mongolië – aan de oevers van het Baikalmeer zijn officieel 98 doden gevallen, terwijl Dagestan in de Kaukasus met meer dan 30 nationaliteiten, voornamelijk moslims, 135 verliezen heeft geleden. Moskou en Sint-Petersburg melden samen slechts 13 doden. Het nationalisme in deze gebieden neemt toe, nu opnieuw van hen wordt gevraagd offers te brengen voor Moskou en wat steeds meer de ‘Russische wereld’ wordt genoemd.

    Intussen woedt het zwartepietenspel binnen de Russische heersende elite. Uit rapporten blijkt dat de FSB – de belangrijkste opvolger van de KGB – als eerste het vuur aan de schenen wordt gelegd omdat zij de stemming onder de Oekraïners verkeerd heeft ingeschat. Het verzamelen van inlichtingen zal nu de taak zijn van de GRU – bekend om het vergiftigen van tegenstanders. Chef van de Generale Staf Gerasimov ontbrak ook opvallend bij de parade op de Dag van de Overwinning; hij zou aan de kant zijn geschoven. Veldcommandanten en tot 150 andere hoge officieren zijn uit hun functie ontheven. Ondertussen hebben oorlogszuchtigen zoals de Tsjetsjeense dictator Kadirov te horen gekregen dat zij alle publieke verklaringen met de omgeving van Poetin moeten afspreken.

    Isolatie van Rusland

    Rusland is zelfs geïsoleerd geraakt van zijn vroegere vrienden. Hoewel de Wit-Russische president Loekasjenko in december aankondigde dat de Krim rechtsgeldig deel uitmaakt van Rusland, hebben Kazachstan, Armenië, Tadzjikistan, Oezbekistan en Kirgizië allemaal geweigerd het Russische bewind over de Krim, Donetsk en Loehansk te erkennen, en weigeren ze troepen te sturen om Poetins invasie te ondersteunen.

    Voor een groot deel is dit een weerspiegeling van de nationale kwestie. In Kazachstan bijvoorbeeld wordt het officiële regeringsstandpunt van neutraliteit weerspiegeld in de Russischtalige media. De Kazachstaanse media daarentegen zijn zeer pro-Oekraïens. Ondanks de inzet van Russische troepen om de protesten van januari te stoppen, wordt het land sindsdien geteisterd door een stakingsgolf. Ook in Armenië zijn er nu massale protesten tegen premier Nikolai Pasjinjan, aangewakkerd door de economische situatie, door afschuw over het feit dat hij aan de zijlijn blijft staan in plaats van Rusland te veroordelen, maar vooral om de door Pasjinjan voorgestelde concessies in het geschil over Nagorno-Karabach te veroordelen.

    Nu zeggen de leiders van Zuid-Ossetië, de pro-Russische enclave in Georgië, dat zij in juli een referendum zullen organiseren om zich bij Rusland aan te sluiten. Het is echter niet zo zeker dat de meerderheid van de Zuid-Ossetiërs een dergelijke stap steunt. Sinds de Russisch-Georgische oorlog van 2008 regeert Moskou de republiek met autoritaire hand. In de eerste maand van het Oekraïense conflict werden honderden troepen uit Zuid-Ossetië gestuurd. Nadat een aantal was gesneuveld, weigerden ze te vechten en keerden ze terug naar huis, waar ze klaagden over slechte uitrusting, het feit dat ze als kanonnenvoer werden gebruikt, en officieren die verdwenen telkens als er gevochten werd. Eén officier was zo bang voor zijn eigen mannen, dat hij een bewaker had om hem te beschermen.

    De Russische opschepperij dat het een gebiedsdeel in Zuid-Oekraïne tot aan de pro-Russische enclave Transnistrië zal veroveren, heeft de spanningen in Moldavië doen oplopen. Explosies in Tiraspol, de hoofdstad van de enclave, en rond Russische wapendepots hebben de kwestie Trans-Dnjestrië nieuw leven ingeblazen. Trans-Dnjestrië wordt geleid door een corrupte kliek – één oligarch controleert 60% van de economie – die de voorkeur geeft aan de status-quo en zich daarom heeft verzet tegen pogingen van Rusland om het land bij het conflict te betrekken. Vadim Krasnoselski, de president van Trans-Dnjestrië, is bij Kisjenev geweest om te praten over de versterking van de status van het land binnen Moldavië.

    De Moldavische president Maia Sandu, een neoliberale politica die zeer pro-EU en pro-Roemenië is, heeft de campagne om toe te treden tot de EU en de NAVO opgevoerd. Zij zegt dat ze wellicht een referendum zal organiseren over toetreding tot de EU, dat waarschijnlijk door een meerderheid zal worden gesteund, maar ten koste van verslechterde betrekkingen met Trans-Dnjestrië, en waarschijnlijk ook met de regio Gagaoezië, die wordt bevolkt door een Turks sprekend, maar Russisch-Orthodox volk.

    Hoewel de EU belooft de aanvragen voor EU-lidmaatschap van Oekraïne, Moldavië en Georgië al in juni te beoordelen, zegt Macron dat het jaren, misschien wel decennia zal duren om ze te verwerken. Om de drie te sussen, stelt hij een “parallelle Europese Gemeenschap” voor hen voor. Noch de volledige, noch de tweederangs optie in de zich ontwikkelende koude oorlog van vandaag zal de Moldavische arbeidersklasse helpen, of de vrede helpen verzekeren. De terughoudendheid van de EU-leiders om de aanvraag te aanvaarden kan Sandu er zelfs toe aanzetten een referendum te organiseren over een fusie met Roemenië, om via de achterdeur tot de EU toe te treden. Het Oekraïense regime heeft zijn ware aard getoond door Sandu aan te bieden Oekraïense troepen in te zetten om de controle over Trans-Dnjestrië over te nemen.

    Ook in Wit-Rusland kan Loekasjenko de oorlog niet openlijk steunen als gevolg van de oppositie in het hele land. Aanzienlijke aantallen Witrussen zijn als “partizanen” naar Oekraïne gegaan, en in Wit-Rusland zelf is de sabotage van spoorwegen om wapentransporten tegen te houden wijdverbreid. Loekasjenko heeft de herinvoering aangekondigd van de doodstraf voor “terroristen”, gericht tegen degenen die betrokken zijn bij sabotage.

    Verder weg heeft de Russische druk op de Republika Srpska in Bosnië de spanningen doen oplopen, waarbij de leiders van deze republiek meer autonomie eisen. Op zijn beurt voert de Kroatische entiteit zijn eisen op met het oog op de verkiezingen van oktober, gesteund door rechtse nationalisten in Kroatië zelf.

    China – voorzichtige “no limits”

    De “no limits”-overeenkomst die in februari door Xi Jinping en Poetin werd ondertekend, is onder zware druk komen te staan. De leiders van de VS blijven benadrukken dat zij China als de grootste bedreiging zien en waarschuwen het land Rusland niet te helpen de sancties te omzeilen. China weigert op zijn beurt de inval van het Kremlin in Oekraïne te veroordelen, geeft de VS en de NAVO de schuld van het aanwakkeren van de spanningen en verzet zich tegen het gebruik van sancties tegen Rusland. Xi krijgt te maken met toenemende kritiek van binnen het Chinese regime op de overeenkomst, en was naar verluidt ziedend van woede na de onthullingen van het brute bloedbad in Boeka. De toon van de Chinese verklaringen is veranderd. Volgens Aleksej Arestovitsj, de woordvoerder van Zelenski, heeft Xi hen in het geheim verteld dat China de territoriale integriteit van Oekraïne steunt, met inbegrip van Donbas en de Krim.

    Het westerse imperialisme gebruikt de actie tegen Poetin als een waarschuwing voor China. Het Chinese regime is zijn systemen aan het testen. Militaire specialisten bespreken de Russische strategie en de aanvankelijke mislukkingen ervan. Taiwan is niet Oekraïne, maar een eiland met de helft van de bevolking op een grondgebied dat net iets groter is dan de Krim. Zhao Tong (Carnegie Endowment for International Peace) suggereert dat Chinese strategen tot de conclusie komen dat ze “een veel sterkere en veel uitgebreidere operatie in het prille begin nodig hebben om de Taiwanese strijdkrachten te shockeren en te ontzag in te boezemen.” De Chinese centrale bank overlegt met internationale bankiers om haar buitenlandse reserves van 3 biljoen dollar veilig te stellen, zodat hun tegoeden niet worden bevroren zoals die van Rusland. Er worden meer maatregelen genomen om de toeleveringsketens te lokaliseren.

    China danst op een slappe koord wat sancties betreft. Het doet niets om Rusland te helpen ze te omzeilen. Na acht jaar vertraging wordt de brug over de Amoer-rivier geopend, zodat het goederenvervoer per spoor kan aansluiten op de trans-Siberische route, als onderdeel van de nieuwe zijderoute. De bilaterale handel, die dit jaar al met 28% is gegroeid, zal hierdoor verder toenemen. Hoewel dit niet erg belangrijk is voor China, waarvan het BBP tien keer groter is dan dat van Rusland, is het voor Rusland wel belangrijk.

    Het gebruikt echter zijn eigen economische invloed om het Kremlin onder druk te zetten. De Chinese National Petroleum Corporation houdt zich aan het contract van februari om aardgas van Rusland te kopen tegen de toen overeengekomen prijs. Hierdoor zal de hoeveelheid afgenomen gas toenemen tot 48 miljard m3 per jaar – wat overeenkomt met 27% van wat Rusland momenteel aan de EU levert. China is de grootste afnemer van ruwe olie uit Rusland en ook hier komen de staatsbedrijven Sinopec en PetroChina hun verplichtingen na, maar weigeren zij extra voorraden af te nemen. Dit laat enkele kleinere onafhankelijke Chinese raffinaderijen over om olie te kopen tegen aanzienlijk verlaagde prijzen.

    Tegelijkertijd verlaten Chinese bedrijven Rusland uit vrees dat zij een sanctie opgelegd zullen krijgen. UnionPay, het Chinese alternatief voor Visa en Mastercard, heeft tot dusver geweigerd Russische banken toe te staan het te gebruiken. Andere banken, waaronder China’s “Asian Infrastructure Investment Bank”, hebben zich uit projecten teruggetrokken, terwijl Huawei, Lenovo, Xiaomi en Lifan, de grootste detailhandelaar in Chinese auto’s in Rusland, stilletjes zijn vertrokken. Ook dronefabrikant DJI is gestopt met de verkoop van zijn producten “die voor militaire doeleinden worden gebruikt.” Het is blijkbaar niet erg dat ze door het Chinese regime tegen de Oeigoeren worden gebruikt.

    China verzet zich tegen “unilaterale sancties”, maar gaat wel over tot een diplomatiek offensief. In april lanceerde het zijn “Globaal Veiligheidsinitiatief”, waarin het oproept tot duurzame veiligheid, het handhaven van soevereiniteit, territoriale integriteit en niet-inmenging in binnenlandse aangelegenheden. Dit zou de druk op Taiwan rechtvaardigen, en onder het mom van “duurzame veiligheid” gebruikt het regime het argument van Rusland dat het defensiebeleid van Oekraïne een bedreiging voor Rusland zelf vormde. Op de dag dat het Globaal Veiligheidsinitiatief werd aangekondigd, ondertekende China een defensiepact met de Salomoneilanden. Xi Jinping zal het akkoord op de BRICS-top, die na twee jaar van virtuele ontmoetingen in juni bijeenkomt, naar voren schuiven in een poging India in het anti-VS-kamp te krijgen. India staat echter kritisch tegenover de inval van China in Ladakh, in Kasjmir.

    Hoe de oorlog stoppen?

    Of de oorlog blijft voortduren als een uitputtingsslag of als één van beide kampen een doorbraak realiseert, een terugkeer naar wat ‘normaal’ was staat niet op de agenda. Er is de wereldwijde versterking van de militarisering en er zijn de voedsel- en energietekorten met een omhoogschietende inflatie.

    Noch de ene, noch de andere partij voert deze oorlog in het belang van de gewone man. Het klopt dat Zelenski enorm populair is geworden in Oekraïne en de rest van de wereld, onder het mom van strijd voor de Oekraïense natie, maar na de oorlog zal zijn regime doorgaan met het neoliberale en rechtse nationalistische beleid dat hij voorheen voerde en dat ingaat tegen de belangen van de Oekraïense arbeidersklasse.

    We verzetten ons volledig tegen de invasie en bezetting van Oekraïne door het Russische leger. We steunen het recht op zelfbeschikking voor Oekraïne volledig. Dat betekent ook dat wij ons verzetten tegen de NAVO en tegen de massale toename van militarisering, wapenleveringen en sancties. We steunen noch de versterking van het Russische noch die van het westerse imperialisme, maar zijn voor de organisatie en solidariteit van de arbeidersklasse tegen de oorlog, de nationale verdeeldheid, de uitbuiting en het kapitalistische systeem.

    Alleen wanneer de arbeidersklasse de handschoen opneemt en strijdt voor de vervanging van het kapitalisme en het imperialisme door een wereldwijd democratisch socialistisch systeem, kan aan deze verschrikkingen een einde worden gemaakt.

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop