Category: Dossier

  • Inleiding tot de geschiedenis van de Belgische arbeidersbeweging (1)

    Inleiding tot de geschiedenis van de Belgische arbeidersbeweging

    We publiceren de komende dagen een dossier over de geschiedenis van de Belgische arbeidersbeweging. Dit is voornamelijk een samenvatting van het uitstekende boek ‘Wat zoudt gij zonder het werkvolk zijn’ van prof. Jaak Brepoels. Aangezien deze handleiding thans soms moeilijk te vinden is, maar wel onmisbaar om een vollediger beeld te krijgen van de geschiedenis van de Belgische arbeidersbeweging, hebben we o.a. op basis van dit boek een inleiding tot de geschiedenis van de Belgische arbeidersbeweging gemaakt. Dit is uiteraard verre van volledig, maar het kan een nuttige eerste kennismaking zijn.

    Het opkomende kapitalisme leidt tot de ontwikkeling van een arbeidersklasse omwille van de aard van de productie in het nieuwe systeem. De arbeiders hebben aanvankelijk sterk te lijden onder verschrikkelijke arbeidsomstandigheden en lage lonen. Dit leidt van bij het begin tot arbeidersverzet en zelfs opstanden. Toch wordt deze periode van de geschiedenis gekenmerkt door een sterk gebrek aan eigen organisaties. Het is de verdienste van onder meer Marx en Engels om het idee van een eengemaakte organisatie (zelfs op internationaal vlak) te vestigen doorheen de oprichting van de Eerste Internationale.

    Repressie tegen arbeidersverzet

    De industriële revolutie zorgt ervoor dat de burgerij de touwtjes in handen neemt, maar daarbij bleven wel de repressieve instrumenten behouden om deze te kunnen inzetten tegen de arbeiders. Zo maakte de burgerij veelvuldig gebruik van de zogenaamde ‘Wet Le Chapelier’, een wet die er aanvankelijk op gericht was om collectieve afspraken bij contracten te vermijden, maar die al snel gebruikt werd om collectief overleg van arbeiders te verbieden. Deze wet werd gebruikt om gezamenlijk overleg onder arbeiders te vervolgen. Tussen 1830 en 1866 werden in België op deze basis 1.611 arbeiders vervolgd, waarvan er 946 een gevangenisstraf kregen, 144 een geldboete en 521 werden vrijgesproken. In de zogenaamde werkrechtersraden (voorloper van de arbeidsrechtbanken) zetelden enkel patronale vertegenwoordigers. Tenslotte was er ook een werkmansboekje dat verplicht was. Dit was een boekje dat de werknemer bij het indiensttreden aan de werkgever moest overhandigen zodat deze hierin nota’s kon maken. Na het einde van de tewerkstelling werd het (meestal) teruggegeven, alleszins was het nodig om een nieuwe job te kunnen beginnen. Met opmerkingen over het ‘subversief’ karakter van een werknemer in het werkmansboekje, waren de kansen op een nieuwe job natuurlijk wel uitermate beperkt.

    De repressie tegenover de arbeidersbeweging is maar één element dat verklaart waarom er nog amper sprake is van arbeidersorganisaties op dit ogenblik. Het belangrijkste element is echter dat de enorme woede onder de arbeiders nog niet duidelijk gekanaliseerd wordt, bij gebrek aan een visie op de rol van een organisatie en de kracht van een georganiseerde beweging. De arbeidersklasse was dan wel een ‘klasse an sich’ (een groep mensen die omwille van haar plaats in het productieproces een specifieke maatschappelijke klasse vormt), maar nog geen ‘klasse für sich’ (een klasse die zich bewust is van haar maatschappelijke positie en van daaruit gezamenlijk in actie kan komen). Dit maakte het voor de burgerij gemakkelijker om arbeidersprotest neer te slaan, of te kanaliseren voor eigen doeleinden. Dat was bijvoorbeeld het geval met de Belgische revolutie van 1830.

    Belgische revolutie van 1830: burgerij gebruikt arbeidersopstand voor eigen doeleinden

    In 1830 was er een enorme woede onder de groeiende arbeidersklasse. Dit werd versterkt door de strenge winter waardoor heel wat arbeiders honger leden. De arbeidersklasse was de decennia hiervoor snel gegroeid, zo waren er in 1825 reeds zo’n 150.000 arbeiders in Oostvlaamse katoenfabrieken. Het ongenoegen leidde tot heel wat spontane acties, zo werden machines vernietigd door arbeiders in Brussel, Luik en Verviers. Dit soort acties is een uitdrukking van wanhoop, waarbij de woede gekoeld werd op de machines. Dit bracht de arbeiders echter geen stap vooruit, aangezien hiermee geen betere lonen of arbeidsomstandigheden werden afgedwongen. Het vormde enkel een aanleiding voor nog meer repressie.

    Anderzijds was het een uitdrukking van een groeiend potentieel van arbeidersstrijd. Onder de oppervlakte begon de klassenstrijd over te koken en dit kwam tot uiting in soms erg gewelddadige spontane acties. De burgerij maakte een inschatting van deze situatie en probeerde om de woede te kanaliseren tegen de Nederlanders. Op dat ogenblik was het huidige Belgische grondgebied nog een onderdeel van Nederland. De burgerij deed dit enerzijds om het protest af te leiden, maar anderzijds ook om de eigen positie te versterken om een grotere rol te kunnen spelen.

    In de zomer van 1830 komt het ongenoegen tot een uitbarsting waarbij arbeiders massaal op straat kwamen. Daarbij waren er heel wat pro-Franse gevoelens aanwezig, vooral omwille van het voorbeeld van de verschillende Franse revoluties en de rol van de Franse arbeidersklasse daarbij. De Marseillaise, het strijdlied uit Frankrijk, werd ook hier overgenomen. Na een voorstelling van ‘De stomme van Portici’ werden regeringsgebouwen bestormd en slaagde de beweging erin de macht over te nemen. De opstand werd door de Belgische burgerij aangewend om de eigen positie te versterken door het ‘stelen’ van de arbeidersrevolutie. De revolutie werd gevoerd door de arbeiders, maar de gevolgen waren vooral voor rekening van de rijken. Er werd een nationaal conflict gecreëerd om de sociale kwestie naar de achtergrond te verdringen… Deze methode bij het ontstaan van België, zou nadien meermaals opnieuw toegepast worden!

    De uiteindelijke Belgische onafhankelijk was enkel mogelijk door de steun van de bankiersfamilie Rotschild die een grote invloed had in Engeland en Frankrijk. Dit was bepalend voor de aanstelling van Leopold I als koning, de afbakening van het grondgebied (een deel van Limburg en Luxemburg moesten worden afgestaan), de verplichte neutraliteit van het land,… De inbreng van de Rotschilds bleek noodzakelijk om de Nederlandse financiële belangen te kunnen opkopen.

    Dat de Belgische revolutie enkel voor de rijken verandering teweegbracht, bleek onder meer uit het feit dat politieke rechten zoals stemrecht slechts aan een uiterst kleine elite werden toegekend. Van de 4 miljoen inwoners, hadden slechts 40.000 Belgen stemrecht! Enkel wie voldoende verdiende of bezat, mocht stemmen. Voor de arbeiders die de Belgische revolutie hadden gevoerd op straat, veranderde er in de praktijk zowat niets. Dit was een pijnlijk gevolg van het gebrek aan eigen sterk uitgebouwde organisaties met een politiek perspectief waarmee leiding aan bewegingen kon worden gegegeven.

    Miserie en armoede onder de arbeiders

    De schrijnende toestand van de arbeidersklasse, was een internationaal gegegeven. Het was de basis waarop heel wat intellectuelen begonnen te radicaliseren en socialistische conclusies begonnen te trekken. In 1844-45 onderzocht Friedricht Engels bijvoorbeeld de toestand van de arbeidersklasse in Engeland. De miserie en armoede onder de arbeiders was enorm. België was daar zeker geen uitzondering op, integendeel. Van de 314.842 arbeiders in de industrie in 1846 waren er 66.385 kinderen. 7 jaar na de afschaffing van de kinderarbeid (1891), waren er op 842.000 arbeiders nog steeds zo’n 10% jonger dan 16 jaar. Het volledige gezin moest werken om zo net voldoende te hebben om de huishuur en iets van voedsel te betalen.

    De gemiddelde arbeidsduur was tot het einde van de 19e eeuw ongeveer 14 uur per dag. Er werd 7 dagen op 7 gewerkt. Van de povere lonen ging zo’n 70% naar voedsel (voornamelijk aardappelen, zwart brood,… Vlees en vis waren zeldzaam wegens te duur). De huisvesting werd bovendien duurder door de snelle uitbreiding van de steden omwille van de ontwikkeling van de fabrieken. De huisvesting was niet bepaald luxueus, de meeste arbeiders leefden met een volledig gezin in één kamer in beluiken die eerder op een open riool leken. In de beluiken waren ziektes als tyfus en cholera wijd verspreid.

    Uit een onderzoek naar de woningen in grote steden in de periode 1843-46 bleek dat een grote meerderheid van de arbeidersgezinnen leefde in één of maximum twee kamers. In Brussel ging dit om 20.546 van de 30.550 gezinnen, in Luik om 10.733 op 17.391 gezinnen,in Brugge 7.001 op 10.706 gezinnen, in Verviers om 4.251 op 5.671 gezinnen. De stijging van de huurprijzen zorgde ervoor dat in Antwerpen op het einde van de 19e eeuw reeds gemiddeld 30% van het gezinsinkomen aan huur werd besteed.

    Dat de werk- en leefomstandigheden miserabel waren, had enorme gevolgen. Ook de gezondheid van de arbeidersbevolking leed eronder. Uit een studie bleek dat in het tweede kart van de 19e eeuw een gemiddelde 20-jarige textielarbeider zo’n 5 à 6 centimeter kleiner was dan leeftijdsgenoten eind 18e eeuw…

    Het kapitalisme kende in deze periode nog een sterke ontwikkeling, onder meer door het opdrijven van de productiviteit (door het invoeren van een strikter arbeidsregime en langere arbeidsdagen) en door een concentratie van bedrijven. Waar in de mijnen in 1846 nog gemiddeld 100 arbeiders werkten voor één patroon, was dit in 1875 reeds 449. Bovendien was er in ongeveer dezelfde periode een verdriedubbeling van het totaal aantal mijnwerkers.

    Eerste primitieve elementen van arbeidersorganisaties

    Terwijl de burgerij, de oude adel en de Kerk samen beschikte over twee politieke formaties – de katholieken en de liberalen – was er geen politiek verlengstuk voor de arbeiders. Meer zelfs, er was amper sprake van eengemaakte arbeidersorganisaties op syndicaal vlak. Er waren wel arbeidersopstanden, maar door het ongeorganiseerd karakter van de arbeidersbeweging was er veel apathie, onwetendheid en passiviteit onder de arbeiders. Toch kwam het tot een aantal arbeidersopstanden, zoals het Katoenoproer in Gent in 1839 of de mijnstaking in Charleroi in 1867 (waarbij tien doden vielen door repressie van het leger in Montigny).

    Er waren eerste initiatieven vanuit kleinburgerlijke hoek of onder invloed van een burgerlijk radicalisme, zoals met de Meetingbeweging van Jacob Kats. Bij deze initiatieven was er een invloed van utopisch-socialistische denkers en anarchisten zoals Proudhon (1809-1865). Proudhon analyseerde het kapitalisme, maar beperkte zijn alternatief tot het idee van coöperatieven van zelfproductie om op gedecentraliseerde wijze de macht geleidelijk over te nemen. Proudhon was bovendien tegen politiek getinte strijd, stemrecht was niet aan de orde aangezien Proudhon tegen de burgerlijke staat was… Deze opvattingen waren een uitdrukking van het ongeorganiseerd karakter van de arbeidersbeweging op dat ogenblik, maar het vormde wel geen weg vooruit. Het was immers van meet af aan duidelijk dat coöperatieven van arbeiders binnen het kapitalistisch systeem gewoon zouden weggeconcurreerd worden door de kapitalisten.

    Marx daarentegen stelde de noodzaak van klassenstrijd voorop waarbij die strijd ook over een eigen politiek instrument moet beschikken om uiteindelijk het kapitalisme te kunnen breken door een revolutionaire beweging. Marx verbleef van 1845 tot 1848 in Brussel en had een invloed op een aantal arbeiders. Dit kwam vooral omdat Marx niet enkel een analyse aanbood, maar ook een strategie om stappen vooruit te zetten. Marx was geen ‘filosoof’, maar een actieve politieke militant. Voor de marxisten was het op dat ogenblik belangrijk om het idee te vestigen van een organisatie die strijdbewegingen kon verenigingen en bovendien zou kunnen bouwen aan een politiek verlengstuk.

    In café ‘De Swaen’ op de Brusselse Grote Markt schreef Marx aan het Communistisch Manifest. Later werd in ditzelfde café de Belgische Werkliedenpartij (BWP) opgericht. Vandaag is het een chique restaurant.

    In die zin was de vorming van de Eerste Internationale in 1864 een immense overwinning voor de marxisten. In deze organisatie waren ook anarchisten, Engelse vakbondsactivisten en burgerlijke nationalisten actief. Maar het vestigde wel het idee van een eengemaakte organisatie. Dit had een invloed op de eerste arbeidersorganisaties in België. Zo waren er de Broederlijke Wevers en de Maatschappij van Spinners sinds 1857 in Gent, de Algemene Werkmansbond in Antwerpen (1862) of de Association Générale Ouvrière in Brussel. De Eerste Internationale had afdelingen in Brussel, Antwerpen, Gent, Verviers,… De organisatie groeide snel tot een 60-tal afdelingen en speelde bijvoorbeeld een belangrijke rol in de staking bij Cockerill in Luik in 1869. Het georganiseerd karakter zorgde voor een aantal successen. Zo werd een loonsverhoging voor de mijnwerkers in de Borinage afgedwongen en werd de 10-urendag ingevoerd in de metaal in Verviers, Brussel en Gent. Dit zorgde er tevens voor dat de Proudhonistische invloed afnam, ook bij Proudhonistische leiders in de Belgische afdeling zoals César De Paepe (1842-1890).

    In haar korte bestaan, vestigde de Eerste Internationale het idee van een georganiseerde arbeidersbeweging. Na de nederlaag van de Commune van Parijs (1871), verdween de Eerste Internationale uiteindelijk wel als georganiseerde kracht. De formele ontbinding kwam er in 1876. Maar de sporen die deze organisatie naliet, zouden van beslissend belang zijn voor de verdere ontwikkeling van de arbeidersbeweging.

  • De Eerste Wereldoorlog en de ineenstorting van de Tweede Internationale

    De Eerste Wereldoorlog maakte de consequenties van het opportunisme in de Tweede Internationale duidelijk: de sociaal-democratische massapartijen stapten mee in de oorlogslogica en steunden het "eigen" land in de oorlog. Dit verraad aan het internationalisme betekende in realiteit het einde van de Internationale.

    George Novack

    In oktober 1912 verklaarde Montenegro de oorlog aan Turkije en kort daarna stond de hele Balkan in lichterlaaie. Het gevaar dat het kruit, dat in Europa lag opgeslagen zou worden aangestoken door de vonken van dit conflict, was volkomen duidelijk. Het Internationaal Socialistisch Bureau organiseerde bijeenkomsten tegen de oorlog en riep een Buitengewoon Internationaal Socialistisch Congres bijeen, dat gehouden werd in Bazel op 24 en 25 november 1912.

    Hoewel de uitnodigingen minder dan een maand tevoren waren uitgegaan, bracht het congres toch 555 afgevaardigden uit 23 landen bijeen. Het was bedoeld als een indrukwekkende demonstratie van de kracht en de internationale solidariteit van de arbeidersklasse tegen de dreiging van een algemene oorlog. Op de tweede dag van het congres namen de afgevaardigden unaniem een manifest aan dat opgesteld was door het Bureau. Het Bazel-Manifest stelde voor het eerst vast, dat de komende Europese oorlog alleen maar een imperialistisch karakter kon hebben. Het bevestigde de principiële stelling over de arbeidersstrijd tegen de oorlog, die was aangenomen op de congressen van Stuttgart in 1907 en Kopenhagen in 1910. Het benadrukte de dreiging dat er een sociale revolutie zou volgen op het uitbreken van de oorlog. Herinnerend aan de voorbeelden van de Commune van Parijs, volgend op de Frans-Pruissische oorlog in 1871 en de revolutie van 1905 tijdens de oorlog tussen Rusland en Japan, verklaarde het Manifest:

      “De regeringen zouden krankzinnig zijn als zij zich niet zouden realiseren, dat alleen al het idee van de monsterachtigheid van een wereldoorlog onvermijdelijk de verontwaardiging en de opstand van de arbeidersklasse zou opwekken.”

      (Landauer, European Socialism, blz. 495).

    Lenin en de bolsjewistische afgevaardigden op het congres van 1912, waren “uiterst tevreden” over deze resolutie. Zij beschouwden het Bazel-Manifest als een belangrijke verklaring van de marxistische houding tegenover een imperialistische oorlog. Niettemin was Lenin zich ervan bewust dat daden nog iets anders zijn dan woorden. Hij kende de patriottistische en verzoeningsgezinde stromingen binnen de Tweede Internationale maar al te goed. Volgens Zinoviev, zei Lenin toen hij het manifest las: “Ze hebben ons een enorme promesse gegeven, laat ons zien hoe ze die gaan inlossen.”

    In juli 1914 was de aflossingstermijn verstreken, met het ultimatum van Oostenrijk-Hongarije aan Servië. De partijen van de Tweede Internationale deden hun best om deze ernstige crisis het hoofd te bieden door de eerste richtlijn van de resolutie van Bazel uit te voeren: “Als een oorlog dreigt uit te breken… elke poging in het werk te stellen om dit te voorkomen, met de middelen die zij het meest effectief achten.”

    Op 29 juli, terwijl Oostenrijkse troepen optrokken naar Belgrado, hield het Internationaal Socialistisch Bureau een spoedvergadering in Brussel, organiseerde enorme anti-oorlogsdemonstraties in Duitsland, Oostenrijk, Italië, Frankrijk en België en verplaatste de viering van haar 25-jarig bestaan van 23 augustus in Wenen naar 9 augustus in Parijs. Twee dagen later, publiceerde de Socialistische Partij van Duitsland een brandbrief waarin de Duitse regering dringend werd verzocht zich niet in de “afschuwelijke oorlog” te storten. Ze organiseerde vredesbijeenkomsten, waaraan miljoenen arbeiders deelnamen. Op 1 augustus, de dag waarop Duitsland de oorlog verklaarde aan Rusland, werd Herman Miller, in de overtuiging dat zijn partij niet voor de oorlogskredieten zou stemmen, door de Duitse sociaal-democratie naar Parijs gestuurd om een eensluidend handelen in het parlement overeen te komen. Een dag tevoren was Jean Jaures, de Franse socialistische leider, vermoord door een chauvinist.

    Te midden van de overweldigende golf van patriottisme waren de sociaal democratische leiders veel te optimistisch in hun hoop dat deze gebaren en drukmiddelen hun regeringen zouden dwingen om op te houden en terug te trekken. Hoewel massale protesten de oorlogsplannen van de imperialisten tijdelijk mochten doorkruisen, leerde de ervaring dat het verval van het kapitalisme en de spanningen tussen de grote mogendheden zo waren aangescherpt dat louter dreigementen niet konden volstaan cm te voorkomen dat zij zich in de oorlog zouden storten als hun belangen dat voorschreven.

    Nu ze er niet in geslaagd waren, het uitbreken van het imperialistische conflict te voorkomen, moesten het Bureau en de partijen van de Tweede Internationale beslissen, of en hoe ze de tweede richtlijn van de resolutie van Stuttgart zouden uitvoeren: “al het mogelijke te doen om de economische en politieke crisis veroorzaakt door de oorlog, te gebruiken om de massa’s op te wekken en daardoor de val van de kapitalistische klassenheerschappij te bespoedigen.”

    Dit was de vuurproef van het proletarisch internationalisme en van het vermogen van partijen en individuen om burgerlijke druk te weerstaan. Op dit punt werden de werkelijke revolutionairen gescheiden van hen die zich overgaven en werden zij onderscheiden van degenen die wankelden in hun principes. Oorlog en revolutie leverden toen, net als vandaag, de toetsstenen die de namaak-marxisten onderscheiden van het echte soort. De eenheid en eenstemmigheid die door socialisten van verschillende landen ten toon was gespreid bij de pogingen het uitbreken van vijandelijkheden te voorkomen, werd plotseling verstoord door de oproepen voor mobilisatie. Ze zou nooit meer op de oude basis hersteld worden.

    De oorlog splitste de Tweede Internationale in drie verschillende groeperingen: de rechtervleugel, het centrum en links. De stromingen die ontkiemd waren in de voorafgaande periode, kwamen tot wasdom door de invloed van de oorlog. Al in hun eerste manifest, uitgegeven in november 1914, wezen de bolsjewieken erop dat de sociaal-patriotten gewoonweg de opportunistische koers die ze al jaren volgden en zelfs predikten, naar haar logische conclusie voerde.

    De ineenstorting van de Tweede Internationale – zo zeiden zij – is de ineenstorting van het opportunisme, dat voortkwam uit de verschijnselen van een nu voorbij (en zogenaamd “vreedzaam”) tijdperk van de geschiedenis en dat in de laatste jaren de Internationale praktisch was gaan domineren. De opportunisten hebben lange tijd de grond voor deze ineenstorting rijp gemaakt door de socialistische revolutie te verloochenen en er het burgerlijk reformisme voor in de plaats te stellen; door de klassenstrijd af te wijzen met haar op bepaalde momenten onvermijdelijke overgang in de burgeroorlog, en de klassensamenwerking te prediken; door het burgerlijk chauvinisme te prediken onder het mom van patriottisme en verdediging van het vaderland en door de fundamentele waarheid van het socialisme, lang geleden uiteengezet in Het Communistisch Manifest, dat de arbeiders geen vaderland hebben, te negeren of af te wijzen; door zich in de strijd tegen het militarisme te beperken tot een sentimenteel, platvloers standpunt in plaats van de noodzaak te erkennen van een revolutionaire oorlog van de proletariërs van alle landen tegen de bourgeoisie van alle landen; door zich blind te staren op het noodzakelijke gebruik van het burgerlijk parlementarisme en de burgerlijke legaliteit en te vergeten, dat in tijden van crisis illegale vormen van organisatie en propaganda geboden zijn. (Lenin, Collected Works, vol 21, blz. 32).

    Het merendeel van de partijen en hun leiders maakten een plotselinge ommezwaai. De oorlog die ze in juli als “algehele imperialistische agressie” afwezen, werd veranderd in een oorlog van algemene nationale verdediging in augustus. De meerderheid van de Duitse sociaal democratie onderschreef de ‘nationale verdediging” tegen Rusland. Zich onderwerpend aan de partijdiscipline, stemden haar leden in de Rijksdag unaniem voor de oorlogskredieten op 4 augustus 1914. Op de vergadering van de parlementaire fractie, de avond ervoor, hadden slechts 14 van de 110 vertegenwoordigers er tegen gestemd dat de partij zich op het standpunt van steun aan de oorlogskredieten zou stellen – onder hen Haase, de leider van het centrum, en Liebknecht, de leider van de linkervleugel. Tijdens de zitting van de Rijksdag op 4 augustus las Raase evenwel een verklaring voor, waarin hij het “voldongen feit van de oorlog” erkende en “weigerde het vaderland in de steek te laten tegenover het Russische gevaar en de verschrikkingen van een vijandige invasie”. Voor het gemak liet hij België onvermeld, dat door de troepen van de Kaiser werd binnengevallen.

    In België schaarden de socialistische en vakbondsleiders zich rondom het bewind van koning Albert en Vandervelde, voorzitter van het Internationaal Socialistisch Bureau, werd minister in het oorlogskabinet. In Frankrijk gingen niet alleen de socialisten, maar ook de syndicalisten, die in theorie elk soort regering verwierpen, er toe over de regering te steunen. Ren “heilige alliantie” van alle partijen werd uitgeroepen in de verdediging van het vaderland.

    In Engeland hielden de socialisten en de Labour Party, op 1 en 2 augustus enorme “stop de oorlog”-bijeenkomsten. Enige dagen later gaven de Labour Party en het Congres van Vakverenigingen hun ongedeelde steun aan de oorlogsregering. Een pacifistische stroming, geleid door Ramsay MacDonald (die aftrad als voorzitter van de Labour Party), de Onafhankelijke Arbeiders Partij en een paar andere kleine socialistische groepjes zetten hun oppositie voort. In Oostenrijk-Hongarije was het hetzelfde liedje. Op die manier gingen de belangrijkste partijen van het opportunisme naar het sociaal-patriottisme, deden ze afstand van de klassenstrijd~ in naam van de nationale verdediging en de nationale eenheid, verbraken ze de solidariteit van de internationale arbeidersklasse gaven zich over aan hun kapitalistische meesters en verrieden de zaak van het socialisme. Deze beschamende acties kondigden de ineenstorting van de Tweede Internationale aan, niet alleen als organisatie, aangezien de oorlogsvoorschriften het functioneren van het Internationaal Socialistisch Bureau verboden, maar ook in de meer beslissende politieke zin. Ze had gefaald in het vervullen van haar plicht en in het gestand doen van de beloften, die haar leiders aan het proletariaat gedaan hadden in 1912. Door het opportunistische verraad van het socialisme werd de Tweede Internationale dermate besmet en in diskrediet gebracht, dat ze nooit meer haar kracht en aanzien van voor de oorlog kon herwinnen. De buitelingen van de centristische leiders, Haase en Kautski, rond de oorlogskredieten waren typerend voor de schommelingen van deze stroming gedurende heel haar loopbaan. Lenin definieerde de centristen als mensen die schommelden tussen de sociaal-chauvinisten en de ware internationalisten. In April 1917 schreef hij:

    Heel het “Centrum” zweert en verklaart dat ze marxisten en internationalisten zijn, dat ze voor vrede zijn, dat ze er voor zijn alle soorten van “pressiemiddelen” op de regeringen toe te passen en van hun eigen regering op alle mogelijke manieren te “eisen” dat zij zou “vaststellen dat het volk vrede wil”, dat ze voor alle soorten vredescampagnes zijn, voor vrede zonder annexaties etc, etc… – en voor vrede met de sociaal-chauvinisten. Het “Centrum” is voor “eenheid”, het “Centrum” is tegen een scheuring….

    De kern van de zaak is, dat het “Centrum” niet overtuigd is van de noodzaak van een revolutie tegen de eigen regering; het predikt de revolutie niet; het voert geen oprechte revolutionaire strijd en teneinde een dergelijke strijd te ontlopen neemt het zijn toevlucht tot de meest versleten ultra-”marxistische” smoesjes…

    Het “Centrum” bestaat uit alledaagse gebedsdienaar, aangetast door de kanker van de legaliteit, verdorven door de parlementaire atmosfeer etc. Bureaucraten die eraan gewend zijn zich te nestelen op gerieflijke plaatsen en in makkelijke baantjes. Historisch en economisch beschouwd, zijn zij geen afzonderlijke laag maar vertegenwoordigen ze slechts een overgang van een voorbij stadium van de arbeidersbeweging – de fase tussen 1871 en 1914, welke het proletariaat veel waardevols heeft gebracht, in het bijzonder waar het de onontbeerlijke kunst betreft van langzaam, volhardend en systematisch organisatorisch werk op grote en zeer grote schaal – naar een nieuw stadium, dat objectief van wezenlijk belang werd met het uitbreken van de eerste imperialistische wereldoorlog, welke het tijdperk van sociale revolutie inluidde. (Collected Works, vol, 249 blz. 76-77)

    Niet alle socialistische partijen stemden voor oorlogskredieten of negeerden de mandaten van de resolutie van Bazel. Er waren twee opvallende uitzonderingen in Europa. In Duitsland weigerden de sociaal-democratische afgevaardigden het, zowel de bolsjewistische als de mensjewistische. In Servië maakte de Oostenrijks-Hongaarse invasie het bijzonder moeilijk om te weigeren de theorie van de zelfverdediging aan te nemen. Toch weigerden de Servische sociaal-democraten, in tegenstelling tot hun Franse en Belgische kameraden, het burgerlijke bewind te steunen. Zij beschouwden de invasie, die zij aan de kaak stelden, niet als een geldig excuus om hun socialistische oppositie op te geven. Lenin beschreef het ware internationalisme in de volgende termen: Deze richting wordt gekarakteriseerd door “haar volledige breuk mei zowel het sociaal-chauvinisme als het “Centrisme”, en haar moedige revolutionaire strijd tegen haar eigen imperialistische regering en tegen haar eigen imperialistische bourgeoisie. Haar principe is: “Onze belangrijkste vijand staat in eigen land”. Ze trekt meedogenloos ten strijde tegen zoetsappige sociaal-pacifistische praatjes (een sociaal-pacifist is een socialist in woorden en een burgerlijke pacifist in daden, burgerlijke pacifisten dromen van een eeuwigdurende vrede zonder het juk en de heerschappij van het kapitaal af te schudden) en tegen al de uitvluchten die gebruikt worden om de mogelijkheid, of de geschiktheid, of de actualiteit van een proletarische revolutionaire strijd en van een proletarische socialistische revolutie verbonden met de huidige oorlog, te ontkennen.” (ibid. 77-78)

    Lenin koos de gevangen genomen Karl Liebknecht, die vanaf de tribune van de Rijksdag openlijk de arbeiders en soldaten had opgeroepen, hun wapens op hun eigen regering te richten, als de uitgesproken vertegenwoordiger van de revolutionaire richting in Duitsland. Heel de rest van de sociaal-democratie, schreef hij, om de juiste woorden van Rosa Luxemburg (met Liebknecht lid en één der leiders van de Spartacus Groep) te citeren, was een “stinkend lijk”.

    De meest consequente en vooruitziende van alle revolutionaire internationalisten was de Bolsjewistische groep onder leiding van Lenin. Maar haar leden in ballingschap stonden evenzeer bloot aan de druk van de oorlogscrisis. Het comité van Organisaties in het Buitenland, dat in Parijs had gediend als centrum voor de Bolsjewistische secties buiten Rusland, viel uiteen? Twee van haar leden lijfden zich in het Franse leger in en een ander trok zich terug, waardoor er nog slechts twee actieve leden overbleven. De verbindingen tussen met Centraal Comité van de Bolsjewieken in Rusland en Lenin en Zinoviev, leden van het Buitenlandse Bureau van het Centraal Comité, werden verbroken.

    Toen deze twee mannen aan het Begin van de oorlog van Galicië naar Zwitserland reisden, hadden ze zo ongeveer alles bij zich dat was overgebleven van de centrale organisatie der Bolsjewieken Buiten Rusland. Lenin werkte aan het herstel van de contacten tussen de versnipperde Bolsjewistische secties Buiten Ruslandn aan het opnieuw verschijnen van de Sociaal Democraat (het centrale orgaan van de partij), aan het opnieuw leggen van contacten, het binnensmokkelen van partijliteratuur in Rusland en het naar buiten krijgen van nieuws. Bovenal richtte hij meedogenloze polemieken tegen de sociaal-patriotten en centristen, niet alleen in Rusland, maar op internationale schaal, terwijl hij de Bolsjewistische politiek van strijd tegen de oorlog uitwerkte.

    De belangrijkste punten in zijn programma dat gepubliceerd werd in oktober 1914 in “De oorlog en de Russische Sociaal Democratie” waren deze:

      1. De oorlog was imperialistisch aan beide zijden van de gevechtslinies en er was geen sprake van nationale verdediging in de wederzijdse agressie.

      2. “Het (is) de plicht van het klassenbewuste proletariaat haar klassensolidariteit te verdedigen, haar internationalisme en haar socialistische overtuigingen tegenover het ongebreidelde chauvinisme van de “patriottische” burgerlijke klieken in alle landen. Als klassenbewuste arbeiders dit doel zouden opgeven, zou dit betekenen, dat ze afstand zouden doen van hun streven naar vrijheid en democratie, om maar van hun socialistische aspiraties te zwijgen.” (Collected Works, vol. 21, blz. 29)

      3. De opportunisten hadden de zaak van het socialisme verraden; met hen moest de strijd aangebonden worden tot het bittere einde. Zij waren “de laagste en gevaarlijkste verraders” en eenheid of verzoening met hen, zoals de centristen aanraadden, was niet mogelijk.

      4. De oude Internationale was dood; haar paste slechts een eerloze begrafenis. Het was essentieel om de redenen daarvan te begrijpen en onmiddellijk te beginnen met het leggen van de basis voor een nieuwe Internationale.

      5. De hoofdvijand stond in eigen land. De onmiddellijke en strategische taak bestond uit de omvorming van de imperialistische oorlog in een strijd van de arbeiders voor de revolutionaire omverwerping van het kapitalisme. De enige weg naar vrede en socialisme was die van de revolutionaire massa-actie.

    Hoewel Trotski toen nog geen bolsjewiek was, was hij wezenlijk dezelfde mening toegedaan. Hij moest nog afrekenen met de restanten van verzoeningsgezinde neigingen ten aanzien van de Russische centristen en moest zijn standpunt nog net zo scherp en duidelijk formuleren als Lenin. Niettemin was zijn opvatting door en door internationalistisch en baande hij consequent zijn weg er naar toe.

    De stemming van 4 augustus, schreef hij in zijn autobiografie, “is me bij gebleven als een van de tragische ervaringen uit mijn leven” (zoals dat ook voor Lenin gold). Reeds op 9 augustus schreef hij in zijn dagboek: “Het is volkomen duidelijk, dat het hier niet gaat om vergissingen, om zekere opportunistische handelingen, om verwarde verklaringen vanaf de parlementaire tribune, om het goedkeuren van de begroting door de sociaal democraten van het Groothertogdom Baden, om de experimenten van het Franse militarisme, om het overlopen van bepaalde leiders – het. gaat om de ineenstorting van do Internationale, op het moment van de grootste verantwoordelijkheid, het moment waartoe al het voorafgaande werk enkel voorbereiding was.” (geciteerd in My life, blz, 238) “Op 11 augustus”, vervolgt hij, “kwam ik tot het volgende: slechts het ontwaken van de revolutionaire socialistische beweging, een ontwaken dat van meet af aan zeer krijgshaftig zal moeten zijn, zal de fundamenten voor een nieuwe Internationale leggen. De jaren die komen, zullen het tijdperk van een sociale revolutie vormen.” (ibid).

    Terwijl het in gebreke blijven van de Internationale algemeen erkend werd, was er onder de vertegenwoordigers van de verschillende stromingen geen overeenstemming over wat er aan gedaan moest worden. De opportunisten geloofden, dat de Internationale haar oude bedrijf weer zou voortzetten als de oorlog voorbij was – en hun vaderland gewonnen had. Hoewel de hele wereld op zijn kop was gezet door de catastrofe, was er in hun ogen niets fundamenteels veranderd en stonden ze klaar om zodra het vrede was weer terug te vallen op de oude gewoonten en handelswijzen. De centristen die zich aan de opportunisten aanpassen, probeerden de ineenstorting van de Internationale te verdoezelen. Ze aarzelden of weigerden duidelijk te breken met de sociaal-patriotten. Ze koesterden illusies over de vooruitzichten van een herstel van de oude Internationale tot haar vroegere status en ontkenden de noodzaak voorwaarts te gaan in de opbouw van een nieuwe Internationale op een geheel nieuwe grondslag.

    Om het debacle goed te praten zei Kautski: “De Internationale is een instrument voor vrede, niet voor oorlog.” Stalin bediende zich daar ook van toen hij in 1943 de Comintern afdankte. Voor echte marxisten is de Internationale echter niet in tijden van kalmte het meest noodzakelijk, maar wanneer nationale en sociale tegenstellingen op de spits gedreven worden, tijdens interimperialistische, koloniale en burgeroorlogen. Wat betreft de internationalisten, zij eisten een openhartige verantwoording van het bankroet van de Internationale en de oorzaken daarvan, een afwijzing van de opportunistische en sociaal-patriottische politiek die de ineenstorting had bewerkstelligd, een duidelijke breuk met de chauvinistische elementen, geen programmatische noch organisatorische verzoening met deze corrupte agenten van de bourgeoisie, een ontmaskering van de hypocriete en verzoeningsgezinde neigingen van de centristen en hardnekkige arbeid om te komen tot de opbouw van een nieuwe Internationale in revolutionaire strijd tegen de oorlog en het kapitalistisch systeem.

    Tijdens de eerste oorlogsjaren deden alle drie de groeperingen pogingen om de uiteengevallen delen van de sociaal-democratie bijeen te brengen op basis van hun algemene stellingnames en vooruitzichten. De Italiaanse, Zwitserse en Amerikaanse socialistische partijen, behorend bij neutrale landen, probeerden het eerst een gezamenlijke conferentie bijeen te roepen, tevergeefs. De bijeenkomst van de Scandinaviërs in januari 1915 om vredesvoorwaarden te overwegen, was al even nutteloos. De Conferentie van Socialistische Vrouwen, gehouden van 26 tot 28 maart 1915 te Bern, Zwitserland, was de eerste feitelijk bijeengeroepen internationale socialistische conferentie na het uitbreken van de oorlog. Het initiatief was uitgegaan van Russische bolsjewistische vrouwen in samenwerking met Clara Zetkin, een van de vooraanstaande leden van de Duitse sociaal-democratie. Twee verschillende stromingen kwamen tijdens de discussies tegenover elkaar te staan. De meerderheidsresolutie gesteund door Zetkin, veroordeelde de oorlog als imperialistisch en spoorde de arbeiders aan te “vechten voor vrede”. Maar de noodzakelijke conclusies worden uit deze stellingname niet getrokken. De minderheidsresolutie, voorgelegd door de bolsjewieken, hield staande dat de vertegenwoordigers van de meerderheden in de socialistische partijen “feitelijk het socialisme hadden verraden door het te vervangen door nationalisme” en riep de arbeiders op het kapitalisme omver te werpen, teneinde vrede tot stand te brengen en het socialisme te vestigen. De belangrijkste conferentie van socialisten die tegen de oorlog waren, vond plaats in september 1915 te Zimrnerwald, Zwitserland. Daar waren 42 afgevaardigden aanwezig, waaronder Trotski. Zo karakteriseerde hij de bijeenkomst:

      “In vier volle diligences vertrokken de afgevaardigden naar de bergen. De voorbijgangers sloegen de zonderlinge stoet nieuwsgierig gade. De afgevaardigden zelf maakten er grapjes over, dat een halve eeuw na de oprichting van de Eerste Internationale het nog steeds mogelijk was alle internationalisten in vier diligences te krijgen. Maar ze waren niet sceptisch. De draad der geschiedenis breekt vaak af – dan moet een nieuwe knoop worden gelegd. En dat was wat we in Zimmerwald deden.

      De conferentiedagen, 5 tot 8 september, hadden een stormachtig verloop. De revolutionaire vleugel, geleid door Lenin, en de pacifistische vleugel, die de meerderheid van de afgevaardigden omvatte, konden met moeite overeenstemming bereiken over een gezamenlijk manifest waarvan ik het ontwerp had gemaakt. Het manifest bevatte lang niet alles wat het had moeten bevatten, maar het was niettemin een grote stap voorwaarts. Lenin bevond zich aan de uiterste linkerzijde op de conferentie. In veel vraagstukken nam hij een eenpersoonsminderheidsstandpunt in, zelfs binnen de linkervleugel van Zimmerwald, waar ik formeel niet toe behoorde, hoewel ik er in de belangrijkste vraagstukken niet ver van af stond. In Zimmerwald wond Lenin de veer op van de komende internationale actie. In een Zwitsers bergdorpje legde hij de hoeksteen van de revolutionaire Internationale.”

      (My life, blz. 249-250).

    April daarop werd langs dezelfde lijnen een tweede conferentie gehouden te Kienthal, Zwitserland. Er werden resoluties aangenomen die het pacifisme en de houding van het Internationaal Socialistisch Bureau bekritiseerden. Het betekende een stap vooruit in de afbakening van de uiteenlopende stromingen die met elkaar in strijd waren over het vraagstuk van de oorlog. De ideologische en politieke strijd die gevoerd werd door Lenin, Luxemburg en hun geestverwanten was historisch van het grootste belang. In de eerste jaren van de strijd leken zij alleenstaande, vervolgde en hulpeloze personen te zijn, die zich in een hoekje beklaagden over de koers die de rest van de wereld insloeg. Zij behielden echter het vertrouwen in hun ideeën, het vermogen van de antikapitalistische krachten, er weer bovenop te komen en in de vooruitzichten van de socialistische revolutie. De kracht van hun overtuiging was ontleend aan het theoretische inzicht in de ontwikkeling van het kapitalisme, verschaft door Marx en aan hun praktische ervaring met de kracht en het strijdvermogen van het proletariaat – onthuld in de revolutie van 1905 en andere klassengevechten.

    Hun geestdrift werd toentertijd welsprekend uitgedrukt in het slot van Trotski’s boek “The War and the International”:

      “Als de oorlog de macht van de Tweede Internationale te boven ging, dan zullen de onmiddellijke gevolgen ervan de macht van de bourgeoisie van de hele wereld te boven gaan. Wij, revolutionaire socialisten, hebben de oorlog niet gewild. Maar we vrezen haar evenmin. Wij zullen niet toegeven aan wanhoop over het feit dat de oorlog de Internationale uiteen geslagen heeft. De geschiedenis heeft zich reeds over de Internationale ontfermd.

      Het revolutionaire tijdperk zal nieuwe organisatievormen scheppen uit de onuitputtelijke bronnen van het proletarisch socialisme, nieuwe vormen die berekend zullen zijn op de zwaarte van de nieuwe taken. Op deze arbeid zullen wij ons onmiddellijk toeleggen, te midden van het dwaze bulderen der machinegeweren, de verplettering van kathedralen en het patriottistische gehuil der kapitalistische wolven. We zullen onze scherpe geest bewaren te midden van deze helse doodsmelodie, onze niet verflauwende visie. Wij beschouwen ons als de enige scheppende kracht van de toekomst. Reeds zijn wij met velen, meer dan lijken mag. Morgen zullen wij met meer zijn dan vandaag. En overmorgen, zullen miljoenen opstaan onder onze vlag, miljoenen die nu, zevenenzestig jaar na het Communistisch Manifest, nog steeds niets anders te verliezen hebben dan hun ketenen.”

      (blz. 76—77).

    Bezield van deze ideeën voerden de revolutionaire socialisme hun strijd voor internationalisme voort van 1914 tot 1917. Ze vonden hun rechtvaardiging in de triomf van de revolutie van Oktober 1917, waaruit in 1919 de Derde Internationale ontstond.

    De vooruitzichten van het internationalisme.

    In deze korte geschiedenis zijn de wisselvalligheden nagegaan van de eerste twee grote pogingen van de socialistische voorhoede van vele landen, een georganiseerde en vereende internationale leiding tot stand te brengen en te handhaven, om de gevechten van de onderdrukten tegen het kapitalisme aan te voeren.

    Twee tegengestelde algemene conclusies kunnen uit deze ervaringen getrokken worden.

    De eerste is door en door pessimistisch en defaitistisch. De redenering loopt als volgt. De ineenstorting van zowel de Eerste als de Tweede Internationale, gevolgd door de degeneratie van de Derde, toont aan dat het nutteloos is ie proberen een dergelijke organisatie op te bouwen. Marx, Engels en hun volgelingen hadden utopische verwachtingen. Het is veel verstandiger een dergelijke illusoire onderneming op te geven, met veel minder genoegen te nemen en socialistische banden en activiteiten in te perken in nationaal kader met zo nu en dan conferenties en bezoekjes elders. Sinds 1914 hebben veel mensen en partijen zo’n stelling en vooruitzicht aangenomen, in theorie dan wel in de praktijk.

    Lenin, Trotski, Luxemburg en hun volgelingen richtten zich op iets heel anders. Het was waar, bevestigden zij, dat de oude organisatievorm, na goed werk te hebben verricht, niet levensvatbaar en onwaardig was gebleken en in elkaar gevallen was. Dat betekende dat het geboden was de opbouw van een nieuwe en verbeterde Internationale ter hand te nemen, geschikt voor de veranderde omstandigheden en taken waar de arbeidersklasse op wereldschaal mee geconfronteerd werd.

    Trotski schreef in de donkere dagen van het eerste imperialistische bloedbad en de val van de oude Internationale, dat zijn hele boek “The War and the International”, “van de eerste tot de laatste bladzijde geschreven was met het idee van de Nieuwe Internationale voortdurend voor ogen, de Nieuwe Internationale die moet oprijzen uit de huidige wereldberoering, de Internationale van het laatste gevecht en de definitieve overwinning.”

    Hij merkte op dat “de Tweede Internationale er niet voor niets was geweest. Ze heeft een reusachtig cultureel werk volbracht. Ze is ongeëvenaard. in de geschiedenis. Ze heeft de onderdrukte klassen onderwezen en samengebracht. Het proletariaat hoeft niet meer van het begin af aan te beginnen. Het slaat de nieuwe weg niet met lege handen in. Het voorbije tijdperk heeft haar een rijk arsenaal aan ideeën nagelaten. Het heeft haar de wapenen der kritiek nagelaten. Het nieuwe tijdperk zal het proletariaat leren de oude wapenen der kritiek te combineren met de nieuwe kritiek der wapenen.” (blz. xiii).

    Dit bleek in 1917. Dat was in het tweede decennium van de twintigste eeuw. Vandaag zijn we in het achtste. De Internationale van het laatste gevecht en de beslissende overwinning waarover hij sprak moet nog tot stand worden gebracht. De kaders van de Vierde Internationale zijn vastberaden haar op te bouwen.

  • De verspreiding van het opportunisme in de Socialistische Internationale (1904-1914)

    In het vierde deel van de brochure van George Novack over de geschiedenis van de eerste twee Internationales wordt ingegaan op het verval van de Tweede Internationale. De politieke zwakte komt op de voorgrond met de verspreiding van reformistische illusies doorheen de internationale. Het betekent ook de doodsteek voor de Tweede Internationale.

    George Novack

    Het Amsterdamse congres van 1904 en de Russische Revolutie van 1905 waren de nauw met elkaar verbonden hoogtepunten van de revolutionaire stemming in de Geschiedenis van de Tweede Internationale. Het congres markeerde de overwinning van de ideeën van het marxisme over de ideeën van de revisionistische rechtervleugel, van de proletarische wil om te vechten voor de omverwerping van het kapitalisme over de trend om de georganiseerde arbeid aan te passen binnen het raamwerk van de parlementaire democratie, van de tactiek die gebaseerd is op onverzoenlijke klassenstrijd over de tactiek van de opportunisten en de socialistische reformisten – in het kort, het overwicht van de proletarische tendens over de kleinburgerlijke invloeden in de Tweede Internationale. In de Russische Revolutie van 1905 was deze stemming en dit programma het richtsnoer van de massa-actie. Hierbij moet men zich herinneren dat er in Europa in geen vijfendertig jaar, sinds de Parijse Commune in 1871 neergeslagen was, revolutionaire processen op grote schaal geweest waren. Nu, in het achterlijke tsarenrijk, de voornaamste steun van de Europese reactie, “de gevangenis van nationaliteiten”, waar een absoluut staatsbestel de democratische instellingen de socialistische en arbeidersbewegingen onderdrukte, begon na het debacle van de Russisch Japanse oorlog de gehele onderdrukte bevolking zich in oppositie te bewegen. Aan het hoofd stond de jonge Russische arbeidersklasse – en die werd geleid door de Russische sociaal-democratie,

    In een lezing over de revolutie van 1905 die Lenin een maand voor het uitbreken van de revolutie van 1917 hield, toen hij in ballingschap in Zwitserland leefde, gaf hij de volgende analyse:

      “Voor 22 (9) januari 1905 bestond de revolutionaire partij van Rusland uit een handvol mensen, en de reformisten van die dagen (precies zoals de reformisten van tegenwoordig) noemden ons spottend een “sekte”. Enige honderden revolutionaire organisatoren, enige duizenden leden van lokale organisaties, een half dozijn revolutionaire kranten die niet vaker verschenen dan eens per maand, hoofdzakelijk uitgegeven in het buitenland en in Rusland binnengesmokkeld met ongelooflijke moeilijkheden – en ten koste van vele slachtoffers – dat waren de revolutionaire partijen in Rusland, en de revolutionaire sociaal-democratie in het bijzonder, voor 22 (9) januari 1905. Deze situatie gaf de kortzichtige en aanmatigende reformisten de formele rechtvaardiging om te beweren dat er nog geen revolutionair volk was in Rusland.

      Binnen enkele maanden veranderde het beeld echter volkomen. De honderden. revolutionaire sociaal-democraten groeiden “plotseling” aan tot duizenden, de duizenden werden de leiders van twee tot drie miljoen proletariërs. De proletarische strijd produceerde een wijdverspreide gisting, veelal revolutionaire bewegingen onder de boerenmassa’s, vijftig tot honderd miljoen in aantal, de boerenbeweging had zijn gevolgen voor het leger en leidde tot opstanden van de soldaten en tot gewapende strijd tussen het ene gedeelte van het leger en het andere. Op deze manier kwam een kolossaal land, met een bevolking van 130.000.000 in revolutie; zo werd sluimerend Rusland veranderd in een Rusland van een revolutionair proletariaat en een revolutionaire bevolking."

      (Collected Works, deel 23, pag. 238).

    De Russische revolutie zette door geheel Europa revolutionaire stromingen in beweging, zoals Trotski later opmerkte:

      “De Russische revolutie was de eerste grote gebeurtenis die een fris briesje bracht in de muffe atmosfeer van het Europa van na de Parijse Commune. De snelle ontwikkeling van de Russische arbeidersklasse en de onverwachte kracht van hun geconcentreerde activiteit maakten een grote indruk op de gehele beschaafde wereld en gaven overal een stoot aan de verscherping van de politieke verschillen. In Engeland verhaastte de Russische revolutie de vorming van een onafhankelijke arbeiderspartij. In Oostenrijk leidde het, dankzij bijzondere omstandigheden, tot het algemene mannenkiesrecht. In Frankrijk nam de echo van de Russische revolutie de vorm aan van syndicalisme, wat, op een onvoldoende praktische en theoretische wijze, uitdrukking gaf aan de ontwaakte revolutionaire tendensen van het Franse proletariaat. En in Duitsland liet de invloed van de Russische revolutie zich zien in de versterking van de jonge linkervleugel van de partij, in de toenadering van het leidende centrum naar haar toe en in de isolering van het revisionisme. De kwestie van het Pruissische stemrecht, de sleutel voor de politieke positie van het Junkerdom, kreeg een scherpere kant. En de partij nam de revolutionaire strijdmethode van de algemene staking in principe aan."

      (The War and the International, pag. 61).

    De gewelddadige opstand van 1905 liet ook diepe sporen achter in geheel Azië en stimuleerde de daaropvolgende koloniale revoluties in Turkije, Perzië en China.

    Maar deze revolutie werd verslagen en na de nederlaag en de overwinning van de contrarevolutie, begon een aanhoudende periode van reactie, niet alleen in Rusland maar in geheel Europa. Trotski beschreef het politieke eb als volgt:

      “In Rusland begon de contrarevolutie en begon een periode van verval. voor het Russische proletariaat, zowel in politieke zin, als in de sterkte van de organisaties. In Oostenrijk werd de rij van successen voor de arbeidersklasse afgebroken, sociale verzekeringswetsvoorstellen rotten weg in de regeringsbureaus, nationalistische conflicten staken weer met hernieuwde kracht de kop op in de arena van het algemeen stemrecht, waardoor de sociaal—democratie verzwakt en verdeeld werd. In Engeland ging de Labour Party, nadat ze zich van de Liberal Party had afgescheiden, opnieuw een nauwe band met haar aan. In Frankrijk gingen de syndicalisten over op reformistische stellingnames. Gustave Herve veranderde in de kortst mogelijke tijd in het tegendeel van hemzelf. En in de Duitse sociaal-democratie werden de revisionisten weer sterker, aangemoedigd doordat de geschiedenis hun een dergelijke wraak bood. De Zuid-Duitsers brachten hun demonstratieve stem ten gunste van de begroting uit. De marxisten werden gedwongen een offensieve in een defensieve tactiek om te zetten. De pogingen van de linkervleugel om de partij tot een meer actieve politiek te krijgen hadden geen succes. Het dominerende centrum bewoog zich meer en meer naar rechts, zodat de radicalen geïsoleerd werden. Het conservatisme won over de gehele linie, terwijl het zich herstelde van de slagen die het in 1905 toegebracht kreeg."

      (Ibid. pag. 63).

    In zijn hierboven vermelde lezing maakte Lenin de opmerking dat “de Russische revolutie – juist door haar proletarische karakter – de proloog is van de komende Europese revolutie.” (Collected Works, deel 23, p. 252). Deze heldere mening werd toentertijd ook door Karl Kautski gedeeld. Maar dit was niet de overheersende mening, en nog minder een leidraad voor strategie, onder de leiders van de Tweede Internationale van 1906-1914. Zij handelden vanuit een andere analyse en verwachting die, hoewel ze deze niet duidelijk formuleerden of volledig tot uitdrukking brachten, niettemin duidelijk bleek uit hun daadwerkelijke gedrag. Dit was het reformistisch perspectief.

    Wat waren hiervan de vooronderstellingen? Zij geloofden dat het kapitalisme zich voor onbepaalde tijd verder zou uitbreiden en haar productiekrachten zich zouden ontwikkelen, net zoals het de afgelopen honderd jaar gedaan had. Dit zou het mogelijk maken om de levensstandaard van de arbeiders te verhogen en met succes meer politieke vrijheden en economische overwinningen te behalen. Deze doeleinden konden bereikt worden door stap voor stap de macht van de arbeidersorganisaties, hun politieke partijen, vakbonden en coöperatieve verenigingen te versterken, door druk uit te oefenen op de kapitalistische regeringen om politieke concessies te verlenen en de belastingen te verlagen, en door de ondernemers ertoe te dwingen economische concessies te doen. Deze opvatting verschafte hen de rechtvaardiging voor hun zgn. minimumprogramma, wat een politiek is voor het verbeteren van de situatie van de arbeiders binnen het raamwerk van de bestaande nationale staat. Dit ging hand in hand met een strategie voor de buitenlandse politiek die hoofdzakelijk afhankelijk was van waarschuwingen en protesten van de arbeidersorganisaties om de vrede te bewaren en oorlog te voorkomen.

    De tendens was echter dat dit minimumprogramma van druk op het regime het echte programma werd, en het maximumprogramma gebaseerd op de revolutionaire strijd om de macht, hieraan ondergeschikt werd. Het strategische doel van de verovering van de macht en de afschaffing van het kapitalisme verdween naar een verre toekomst, raakte verloren in de mist en leek steeds onwerkelijker en onwaarschijnlijker. De dagelijkse strijd voor hervormingen werd de norm voor actie en al gauw de vervanging voor het uiteindelijke doel.

    Opportunisme, revisionisme en reformisme hadden hun materiële basis. Wat waren de economische en sociale voorwaarden die de geleidelijke verandering van de Tweede internationale van revolutionair naar niet-revolutionair bevorderden?

    Dit proces was verbonden met de verspreiding en de versterking van het imperialisme, de monopolistische fase van het kapitalisme waarin de wereld verdeeld werd tussen een kleine groep geprivilegieerde, uitbuitende, plunderende, militaristische en onderdrukkende machten (Engeland, Duitsland, Frankrijk, Rusland, Italië, Japan de Verenigde Staten) terwijl de meerderheid van de mensheid leefde onder koloniale omstandigheden. De superwinsten, die afgeperst en geaccumuleerd waren door de kapitalistische heersers maakten het voor de grootmachten gedurende deze bloei van het wereldkapitalisme mogelijk om een kleine laag van hun arbeiders wat meer kruimels van hun tafel te geven. Deze geprivilegieerde arbeiders vormden een arbeidersaristocratie, met aan het hoofd een sterke partij en een vakbondsbureaucratie.

    De leiders van de parlementaire arbeiderspartijen voerden samen met de vakbondsbureaucratie een relatief vredig, gemakkelijk en gecultiveerd bestaan. Zij voelden, dachten en handelden niet als vertegenwoordigers van de uitgebuitenen, maar meer als de kleinburgerlijke winkeliers, postmeesters, leraren en journalisten die hen omringden. Terwijl zij meer en meer kleinburgerlijk werden, werden zij ook meer en meer geïsoleerd van de beproevingen, de ellende en de doeleinden waar de geruïneerde en verarmde massa naar streefde en waren zij minder geneigd tegen de bazen te vechten.

    Zij waren vooral onverschillig tegenover de volkeren van de koloniale landen door wier uitbuiting hun eigen privileges, comfort en hogere levensstandaard gedeeltelijk veroorzaakt werden. Zij werden daadwerkelijk kleine aandeelhouders in de imperialistische ondernemingen van de kapitalisten van hun eigen landen. Zij berusten ongevoelig in de verovering van kolonies, in de gedragslijnen en afscheidingen op grond van huidskleur, in de degradatie van de gekoloniseerde volkeren. Waar zij niet zo ver gingen om de koloniale slavernij goed te keuren, bleven zij passief. Zij voerden geen actieve strijd tegen de imperialistische politiek en activiteiten en zij staken geen hand uit om deze te ontmaskeren en om de arbeiders op te voeden, te werken aan hun socialistisch klassenbewustzijn en solidariteitsbanden aan te knopen met de meest “verworpenen der aarde”.

    Als logisch gevolg begonnen degenen in de rechtervleugel van de arbeidersbeweging die zich het minst van iets aantrokken zich te richten op lam nationale bourgeoisie tegen de gekoloniseerde volkeren, tegen de arbeiders van andere landen, en zelfs tegen de super-uitgebuite meerderheid van arbeiders in de stad en op het platteland in hun eigen landen. De praktijk van klassensamenwerking in plaats van een volhardende klassenstrijd is de kern van het opportunisme. Lenin definieerde dit als “de opoffering van de fundamentele belangen van de massa’s voor tijdelijke belangen van een onbetekenende minderheid der arbeiders, of in andere woorden, het bondgenootschap van een gedeelte der arbeiders met de bourgeoisie tegen de massa van het proletariaat.”

    Vier kwesties markeerden de groei van de volstrekt opportunistische elementen in de Tweede Internationale van 1906 tot 1914. De eerste en belangrijkste was de koloniale kwestie.

    Op het congres dat in 1907 in Stuttgart werd gehouden voerde de linkervleugel een principiële strijd voor de socialistische politiek van het bestrijden van verovering, de onderwerping van anderen en het geweld en de roof die koloniale handelingen van de imperialistische machten karakteriseerden.

    De opportunisten, geleid door de kopstukken van de Duitse vakbonden, waren tegen op elke strijd tegen de imperialisten en zij bepleitten een aanpassing aan hen. Een Duitse afgevaardigde, Eduard David, betoogde dat, omdat koloniale politiek en onderdrukking onvermijdelijk waren onder het kapitalisme, de sociaal-democratie niet moest vechten tegen het kapitalisme als zodanig, maar juist moest vechten voor een verbetering van de arbeidsomstandigheden van de bewoners van de kolonies en voor een matiging van de onderdrukking van de kolonies door de bourgeoisie. Dat wil zeggen dat de strijd niet gevoerd moest worden om een eind te maken aan de slavernij, maar om de situatie van de slaven te verbeteren.

    Bernstein beweerde dat er twee categorieën volkeren moesten zijn – de heersers en de overheersten. Sommige volkeren waren kinderen die niet in staat waren zich te ontwikkelen, Daarom was koloniale politiek onvermijdelijk, zelfs onder het socialisme. Voor zulke ideologen waren hun eigen naties altijd volwassen en behoorden ze natuurlijk tot de slavenhouders.

    Het congres stemde op deze kwestie voor de revolutionairen tegen de opportunisten, 127 tegen 103, met 10 onthoudingen. Alle Russische socialisten stemden voor de revolutionairen, terwijl de meerderheid van de Duitse vakbondsleiders de opportunisten steunden in deze en andere kwesties. Hun respectievelijke posities waren voorportalen voor de toekomst.

    De tweede kwestie betrof de immigratiepolitiek. Een Amerikaanse afgevaardigde voerde aan dat de Internationale een wetgeving moest eisen die de immigratie van gele arbeiders in “beschaafde landen” beperkte, waarbij hij voorstelde een verschil te maken tussen de Westerse en de Aziatische arbeiders door kapitalistische wetgeving. Dit was een traditionele politiek geweest van de Amerikaanse vakbeweging, en is het nu nog steeds.

    Het derde belangrijke twistpunt had betrekking op de verhouding tussen de socialistische partijen en de vakbonden. De voedingsbodem van het opportunisme en het belangrijkste bolwerk van de rechtervleugel in de Tweede Internationale waren de vakbonden. Vakbondsleiders, die steunden op geprivilegieerde en achterlijke arbeiders, wilden ontsnappen aan de politieke controle en toezicht van de partij waar socialistische ideeën en klassenstrijdmethodes gangbaar waren. Zij eisten daarom “neutraliteit” van de bonden met betrekking tot programma’s en invloed van de socialistische partijen.

    Organisatorische autonomie van de bonden is een noodzaak. Maar totale onafhankelijkheid van de bonden in politiek en praktijk is onmogelijk. Voor de overname van de macht zullen zij ofwel onder de overheersing van de kapitalistische klasse en haar regering vallen, ofwel onder de invloed van de antikapitalistische arbeidersklasse. In werkelijkheid is er geen middenweg. Door de economische, en politieke strijd te scheiden wilde de rechtervleugel een vrijbrief voor haar opportunisme krijgen. In Stuttgart werd de strijd tegen de neutraliteit formeel gewonnen door de revolutionairen die de traditionele marxistische principes voorstonden op dit punt. Clara Zetkin schreef in die tijd: “In principe bediscussieerde niemand meer de fundamentele historische tendens van de proletarische klassenstrijd om de politieke strijd met de economische strijd te verbinden, om de politieke en economische organisaties zo innig mogelijk te verenigen in één enkele socialistische arbeidersmacht.” (citaat bij Lenin, Collected Works, deel 15, pag. 88).

    Lenin merkte op bij deze discussie: “Met inachtneming van de noodzakelijke voorzichtigheid en geleidelijkheid, en zonder enige onstuimige en tactloze stappen te nemen, moeten we gestaag werken in de vakbonden om hen, dichter en dichter naar de sociaal-democratische partij te brengen.” (Collected Works, deel 13, pag. 89).

    Het probleem van de relatie tussen de voorhoedepartij die het proletariaat vertegenwoordigt zoals dat zou moeten zijn, en de vakbonden die het proletariaat vertegenwoordigen zoals het is (en zelfs dat zeer onvolkomen), is één van de beslissende problemen van het revolutionaire marxisme. Het is ook een van de meest ingewikkelde problemen en moeilijk te behandelen in de praktijk.

    Deze relatie verschilt niet alleen in de verschillende landen maar is ook aanzienlijk verschillend bij verschillende ontwikkelingsfases in hetzelfde land. De vakbeweging heeft twee tegengestelde types van die relatie gekend. In Duitsland en Rusland creëerde en leidde de sociaal-democratie voor een groot gedeelte de vakbonden. In Engeland en de Verenigde Staten ontstonden en ontwikkelden de socialistische beweging en de vakbeweging zich aan de andere kant los van en zelfs in tegenstelling tot elkaar. In Frankrijk en in Spanje hadden de syndicalisten, die principieel tegen elke band tussen de bonden en de politieke organisaties van de arbeidersklasse waren, een aanzienlijke invloed.

    Later ontstond in verschillende van de grootste imperialistische landen zoals in Groot-Brittannië en Canada, de politieke massabeweging uit de vakbonden en vloeide geleidelijk samen met de. voorhoede in de vorm van arbeiderspartijen, met of zonder een expliciete socialistische ideologie en programma.

    Gezien de veelheid van mogelijke varianten van beide kanten, kan er geen unieke, simpele, afdoende formule zijn, die de relatie bepaalt tussen de economische en de politieke bewegingen van de arbeiders. Hoe deze relatie er uit ziet in elke gegeven fase hangt af van een heel complex van historische en politieke factoren.

    Eén overweging blijft echter constant voor marxisten. Dit is de beslissende rol van de politiek over de economie, welke organisatorisch haar uitdrukking vindt in de rol van de partij in vakbondsaangelegenheden. “Politiek is de geaccentueerde uitdrukking van de economie”, zoals Trotski het uitdrukte.

    Trotski beschreef het ideale doel van deze relatie als volgt: “De partij, als zij waard is zo genoemd te worden, organiseert de hele voorhoede van de arbeidersklasse en gebruikt haar ideologische invloed om iedere tak van de arbeidersbeweging zo vruchtbaar mogelijk te maken. Maar als de vakbonden de naam waard zijn, dan organiseren zij ook een steeds groeiende massa arbeiders, waaronder vele achterlijke elementen. Maar zij kunnen hun taak enkel vervullen als ze bewust geleid worden rond krachtige principes. En zij kunnen enkel deze leiding hebben als hun beste elementen verenigd zijn in de partij van de proletarische revolutie” (Leon Trotski on the Trade Unions, pag. 12). De Tweede Internationale had de verdienste dit uit te spreken, al kwam zij ook veel tekort om het te realiseren.

    De belangrijkste Europese machten waren al bezig met diplomatieke manoeuvres en een bewapeningswedloop hetgeen zeven jaar later zou leiden tot een oorlog. De socialistische strijd tegen die voorbereidingen nam een centrale plaats in in de discussies op het Stuttgarter congres. De drie klassieke standpunten over het oorlogsgevaar werden alle naar voren gebracht. De opportunistische mening werd op grove wijze uitgedrukt door Georg Vollmar, een leider van de rechtervleugel van de Duitse sociaal-democratie, die openlijk afstand deed van de revolutionaire proletarische principes en het patriottisme van het kapitalistische vaderland preekte. Het is niet zonder belang dat hij de eerste was die de theorie van het socialisme in één land naar voren bracht. Vollmar verklaarde: “Het is niet waar te zeggen dat we geen vaderland hebben. We hebben een vaderland. Al onze liefde voor de mensheid kan ons er niet van weerhouden goede Duitsers te zijn… Wij zijn van mening dat antimilitaristische propaganda niet alleen fout is vanuit het standpunt van theorie, maar het is principieel schadelijk.”

    Aan het andere einde van het politieke spectrum bracht de Fransman Herve een ultralinks standpunt naar voren. Hij stelde voor op elke oorlog te antwoorden met een algemene staking en een opstand. Herve vergat, zoals Lenin stelde, “dat het gebruik van een of ander strijdmiddel (tegen de oorlog) afhangt van de objectieve voorwaarden van de betreffende crisis, economisch of politiek, verhaast door de oorlog, en niet van enige voorafgaande beslissing die revolutionairen genomen hebben.” (Collected Works, deel 13, pag 91).

    De ervaring heeft sindsdien geleerd dat de algemene staking meestal onmogelijk is bij het uitbreken van een oorlog, als chauvinisme en nationale eenheid op hun hoogtepunt zijn, en de kapitalisten het sterkst en de arbeiders het zwakst zijn. Herve’s voorstel was foutief, zo stelde Lenin, omdat het "niet in staat was de oorlog te verbinden met het kapitalistische regime in het algemeen, en antimilitaristische agitatie niet met het gehele werk van het socialisme" (Ibid.)

    Het geval Herve is bijzonder leerzaam omdat het laat zien hoe een kleinburgerlijke houding en een hoogdravende ultralinkse en avonturistische opstelling over deze kwestie van levensbelang de tegenovergestelde kant is van het opportunisme en hoe het bij latere verandering van de gebeurtenissen hierin kan omslaan. Herve, de verbeten antimilitarist, werd een vurig patriot in 1914.

    De marxistische vleugel, niet alleen aangevoerd door Lenin, maar ook door Rosa Luxemburg en Clara Zetkin, won het debat. Dit was de uitdrukking, zo zei Zetkin, van, “revolutionaire energie en het moedige geloof van de arbeidersklasse in haar strijdvermogen… over het pessimistische lied van impotentie en de bekrompen tendens om te blijven hij de oude, enkel parlementaire strijdmethodes (zowel als) over de banale antimilitaristische sport van de Franse semi-anarchisten van het type Herve.” (Ibd., pag. 92)

    Het congres eindigde met het aannemen van een resolutie waarin verklaard werd dat oorlogen “een deel zijn van de aard van het kapitalisme; zij zullen enkel ophouden te bestaan als het kapitalistische systeem is afgeschaft…”. De resolutie riep op tot actie tegen de bewapening en voor antimilitaristische propaganda. Verklaard werd dat, hoewel het onmogelijk was de uiteindelijke vormen van de antimilitaristische acties vast te stellen die de arbeidersklasse zou gebruiken in geval van oorlog, het toch de plicht was van de Internationale om “de inspanningen van de arbeidersklasse tegen de oorlog te coördineren en tot het uiterste te verhogen”. Hieraan toegevoegd werden een aantal voorbeelden van een succesvolle anti-oorlogsactie van de arbeidersklasse, zoals bijvoorbeeld de Russische Revolutie van 1905, die groeide uit de sociale crisis die versneld werd door de Russisch-Japanse oorlog. De impliciete dreiging dat oorlog zou leiden tot revolutie werd expliciet gemaakt in de afsluitende paragrafen van de resolutie, die gezamenlijk werden opgesteld door Luxemburg, Lenin en Martov:

      “Als een oorlog dreigt uit te breken, is het de plicht van de arbeidersklassen en hun parlementaire vertegenwoordigers in de betrokken landen, gesteund door de coördinerende activiteit van het Internationale Socialistisch Bureau, zich tot het uiterste in te spannen om het uitbreken van de oorlog to voorkomen door de middelen die zij het meest effectief vinden, die natuurlijk zullen verschillen naar gelang de verscherping van de klassenstrijd en de verscherping van de algemene politieke situatie.

      Als de oorlog toch zou uitbreken, dan is het hun plicht tussenbeide te komen om er zo snel mogelijk een eind aan te maken, en met al hun krachten de economische en politieke crisis geschapen door de oorlog te benutten om de massa’s in opstand te brengen en zo de val van de kapitalistische klassenheerschappij te verhaasten.”

      (Voor de volledige tekst van de resolutie zie Braunthal, pag. 361-363)

    Het lijkt uit dit overzicht van de gebeurtenissen en de besluiten van het congres in Stuttgart dat typerend was voor de congressen die daarna elk jaar gehouden werden tot 1914, dat, ondanks de weerstand van de opportunisten, de marxistische ideeën het overwicht hielden in de Tweede Internationale. Een dergelijk oordeel zou de onderliggende realiteit van de situatie verwarren met de formele standpunten van de Internationale. Niemand analyseerde de groeiende kloof tussen de officiële marxistische ideologie en het reële politieke karakter van de Duitse sociaal-democratische leiding van de periode voor de oorlog scherpzinniger als Trotski in 1914:

      “Ideologie is een belangrijke, maar geen beslissende factor in de politiek. Haar rol is die van het wachten op de politiek… De Duitse revisionisten werden beïnvloed in hun optreden door de tegenstelling tussen de hervormingspraktijk van de partij en haar revolutionaire theorieën… De vergissing van de revisionisten was niet dat zij het reformistische karakter van de tactiek van de partij in het verleden bevestigden, maar dat zij het reformisme theoretisch wilden vereeuwigen en het tot de enige methoden van de proletarische klassenstrijd wilden maken. Zo slaagden de revisionisten er niet in de objectieve tendensen van de kapitalistische ontwikkeling in hun theorie te betrekken, die door de verdieping van de klassentegenstellingen moet leiden tot de sociale revolutie als de enige weg voor de emancipatie van het proletariaat. Het marxisme kwam bij deze theoretische discussie over de gehele linie als overwinnaar naar voren. Maar het revisionisme, hoewel verslagen op het gebied van de theorie, bleef leven, terwijl ze haar steun haalde uit het werkelijke optreden en psychologie van de gehele beweging.”

      (War and the International, pag. 60).

    Trotski schreef in 1914 dat de generatie die opgegroeid was in de geest van gematigdheid en een constitutioneel wantrouwen van de revolutie was samengesteld uit “mannen van vijftig tot zestig jaar oud… juist degenen die nu de leiding hebben van de bonden en de politieke organisaties. Reformisme is hun politieke psychologie als het niet ook al hun doctrine is. De geleidelijke groei naar het socialisme – wat de basis is van het reformisme – bewees een zeer miserabele utopische droom te zijn in het licht van de daadwerkelijke kapitalistische ontwikkeling. Maar de geleidelijke politieke groei van de sociaal-democratie in een mechanisme van de nationale staat blijkt een tragische werkelijkheid te zijn – voor de gehele mensheid. (Ibid. pag. 60—61).

    Zo bleef de Tweede Internationale, ondanks haar uitbreidende grootte en invloed, van 1904 tot 1914 meer een losse federatie van strijdende tendensen en krachten dan een gecentraliseerde, gedisciplineerde strijdorganisatie van het wereldproletariaat. Belangrijke en beslissende problemen werden opgelost door compromissen of uitgesteld voor nader onderzoek. De organisatie nam niet deel aan gemeenschappelijke acties op basis van een enkel programma noch oefende zij disciplinaire macht uit over haar deelnemende secties.

    Deze tegenstellingen in de Tweede Internationale werden meer uitgesproken na het congres te Kopenhagen in 1910. Van 1910 tot 1913 schokten sociale onrust en scherpe klassenconflicten de meeste landen. Mijnwerkers, spoorwegarbeiders en havenarbeiders zorgden voor grote stakingen in Engeland, zoals de bouwvakkers en de spoorwegarbeiders in Frankrijk deden, de machinisten en de gouddelvers in Rusland, en de textielarbeiders en mijnwerkers in de Verenigde Staten. Deze sociale situatie bracht hervormingsbewegingen teweeg die de opkomst van de revolutie verhinderden.

    Nationalistische gevechten ontstonden in Turkije, het Nabije Oosten en China, Al deze binnenlandse ontwikkelingen waren verweven met een aantal internationale crises het Agadir incident dat een conflict veroorzaakte tussen Frankrijk en Duitsland in Marokko in 1911; de oorlog over het bezit van Libië tussen Turkije en Italië en de eerste Balkan- oorlog van 1912.

    Dit waren schokken voor de aardbeving die Europa zou treffen in 1914. Maar gedurende al deze tijd versterkten de macht van de gewoonte, de routine van een relatief vredige ontwikkeling, nationale vooroordelen, de angst voor grote veranderingen en het gebrek aan vertrouwen in de krachten van de arbeidersklasse en haar bondgenoten, de opportunistische tendens en de hypocriete en laffe instemming met het opportunisme onder de centristen zich.

    Deze groei van een gezwel in de belangrijkste socialistische partijen bewees kwaadaardig te zijn en veroorzaakte de machteloosheid en het overlijden van de Tweede Internationale als een progressieve kracht, toen de dreigende wereldoorlog over haar hoofd heen uitbrak.

  • De opkomst van de Socialistische Internationale (1889-1904)

    In het derde deel van de brochure van George Novack over de geschiedenis van de eerste twee internationales, schetst hij een beeld van de opkomst van de Tweede Internationale. In tegenstelling tot de Eerste Internationale, was de Tweede wel een massale organisatie met duizenden leden. De Tweede Internationale vestigde het idee van massale arbeiderspartijen. De arbeiders zijn niet langer louter georganiseerd, maar vormen eigen politieke partijen.

    George Novack

    Trotski karakteriseerde ooit de periode van internationale arbeidersactiviteiten die bestreken wordt door de Eerste Internationale als in wezen een anticiperen op. Het Communistisch Manifest was het theoretisch anticiperen op de moderne arbeidersbeweging. De Eerste Internationale was het praktische anticiperen op de wereld-arbeidersassociatie. De Parijse Commune was het revolutionaire anticiperen op de dictatuur van het proletariaat.

    De historische brug tussen de Internationale van de anticipatie en de Internationale van de actie was de Tweede Internationale. Deze kan kortweg gekarakteriseerd worden als de Internationale van het organiseren, de Internationale die brede massa’s arbeiders op de been bracht in een aantal landen, hen in vakbonden en politieke arbeiderspartijen organiseerde, en de weg bereidde voor de onafhankelijke massa-arbeidersbeweging.

    Hoewel zij zich nog een zestal jaren voortsleepte, stierf de Eerste Internationale in werkelijkheid in 1872, toen zij de rug brak door het falen van de Parijse Commune. Het duurde zeventien jaar voordat de arbeidersklasse voldoende kracht verzameld had om weer in de internationale arena naar voren te treden en een nieuwe Internationale op te richten. De zeventiger en tachtiger jaren vond er in heel Europa een reactie plaats van politieke onderdrukking. Dit was in de grond van de zaak het resultaat van economische omstandigheden die in wezen dezelfde waren als degenen die in de vijftiger jaren het conservatisme veroorzaakt hadden. Het kwam voort uit de enorme ontwikkeling van het kapitalisme op de basis van nationale staten. De grote opgang van de kapitalistische economie vervulde niet alleen de kapitalistische heersers met vertrouwen, maar boezemde ook de arbeiders ontzag in en bond hen aan het kapitalistische systeem, haar staat en haar ideologie. De arbeiderslagen die het meest onderdanig waren, waren de bureaucraten en aristocraten onder de arbeiders die deelden in de imperialistische uitbuiting door de meer ontwikkelde landen. Het is een historische wet dat hoe stabieler de materiële macht van de kapitalisten is, hoe meer de reactie heerst in de arbeidersrijen. Dit was eveneens te zien in de Verenigde Staten van 1923 tot 1929 en van 1947 tot de huidige dag.

    Paradoxaal genoeg gaf de snelle industriële ontwikkeling tegelijkertijd op het meest elementaire niveau een stoot aan de arbeidersbeweging. Het leverde de materiële voorwaarden voor meer spreiding van de organisatie zodat, ondanks de heersende politieke reactie, de vakbonden en zelfs in bepaalde gevallen de socialistische partijen in staat bleken te groeien en aanzienlijke terreinwinst te boeken. Ditzelfde verschijnsel vindt in de huidige VS plaats waar bepaalde vakbonden in omvang toenemen ondanks hun politieke achterlijkheid en ideologische traagheid. Dit tegenstrijdige proces, waarbij de arbeiderskant in het algemeen vooruitgang boekte ondanks de versterking van de reactie van de heersende klasse werd het duidelijkst geïllustreerd in Duitsland. Het centrum van de Eerste Internationale was Engeland. Na haar overwinning in de Frans-Pruisische oorlog in 1871 ging Duitsland, verenigd onder de Pruisische monarchie, een tijdperk van industriële uitbreiding in dat vergelijkbaar is met wat Engeland twintig jaar eerder meegemaakt had. Toen de economische grondvesten van Duitsland gerevolutioneerd werden, kreeg de arbeidersbeweging nieuw leven en energie die uitdrukking zocht in het organiseren van de strijd om betere levens- en werkomstandigheden.

    Het karakter en de consequenties van deze industriële revolutie in Duitsland werden door Engels aangegeven in een brief aan Bebel, de onbetwiste marxistische massaleider van de Duitse sociaal-democratie. Vanuit Londen schreef Engels op 11 december 1848:

      “Ons grote voordeel is dat bij ons de industriële revolutie pas net volledig op gang komt, terwijl het in Frankrijk en Engeland, voorzover het de belangrijkste punten betreft, afgesloten is. Daar is de scheiding tussen stad en platteland, industriegebied en landbouwgebied zover voltrokken dat het slechts langzaam verandert. De grote massa van de bevolking groeit op in de omstandigheden waarin ze later moeten leven, zijn er aan gewend, zelfs de schommelingen en crises zijn iets geworden wat zij praktisch normaal vinden. Hierbij komt nog de herinnering aan de onsuccesvolle pogingen van eerdere bewegingen.

      Anderzijds is bij ons alles nog in volle gang… Onze industriële revolutie die in beweging gezet werd door de Revolutie van 1848 met zijn burgerlijke vooruitgang (hoe zwak die ook was), werd enorm versneld door 1) het opruimen van interne belemmeringen tussen 1866 en 1870 en 2) de Franse miljarden (herstelbetalingen aan de Duitse overwinnaars na de nederlaag van 1870), die tenslotte op kapitalistische wijze geïnvesteerd moesten worden. Zo verkregen we een industriële revolutie die verdergaand en meer ingrijpend is en ruimtelijk gezien meer spreiding en omvang heeft dan die van de andere landen, en dit met een volledig fris en intact proletariaat, niet gedemoraliseerd door nederlagen en last but not least een proletariaat dat – dankzij Marx – inzicht heeft in de oorzaken van economische en politieke ontwikkelingen en in de voorwaarden voor de aanstaande revolutie zoals geen van onze voorgangers hadden.”

      (Selected Correspondence Moskou, pag. 455-456).

    Handelend voor de Duitse bourgeoisie, de Junker grootgrondbezitters en hun monarchie, probeerde Bisrnarck deze groeiende sociaal-democratische beweging onder de meer ontwikkelde Duitse arbeiders te onderdrukken. Het totale stemmenaantal voor de sociaal-democraten bij de Rijksdagverkiezingen was van 102.000 stemmen in 1871 gestegen tot 493.000 in 1877. Daarop kwam in 1879 de Anti-Socialistenwet welke de socialistische propaganda-activiteiten van de Duitse sociaal-democratie onwettig maakten en de partij beperkte tot parlementaire activiteiten, net als de toepassing van de Wet Smith in de VS een poging was om eerst de Socialistische Arbeiders Partij en vervolgens de Communistische Partij onwettig te maken. De politie ondernam duizenden vervolgingen tegen de sociaal-democratische leiders en arbeiders.

    Maar in plaats dat dit de marxistische partij verpletterde, versterkten deze vervolgingen juist haar rangen en nam haar populariteit onder de arbeiders toe. Na een terugval tijdens de eerste jaren van illegaliteit begon een snelle groei van het aantal stemmen. In 1824 haalde de partij het hoogste aantal stemmen tot dan toe, nl. 550.000 stemmen. Toen de wet in 1890 werd ingetrokken, haalde ze drie maal dat aantal. In zijn brief aan Bebel op 18 november 1884 schreef Engels: “De verkiezingen hebben aangetoond dat we door toegeven niets te verwachten hebben, d.w.z. door concessies aan onze tegenstanders. We hebben enkel aan respect gewonnen en zijn een macht geworden door ze het hoofd te bieden. Alleen macht wordt gerespecteerd, en zolang we macht hebben, zullen de filisters ons respecteren. Een ieder die aan hem concessies doet, is niet langer een macht en wordt door hem veracht. De ijzeren vuist kan zichzelf in een fluwelen handschoen doen voelen, maar hij moet gevoeld worden. Het Duitse proletariaat is een machtige partij geworden; moge haar vertegenwoordigers zich daaraan waardig betonen.” (Selected Correspondence, New York, pag. 429-430).

    Terwijl deze aansporende ontwikkelingen de Duitse arbeidersbeweging bezielden, was de Engelse organisatie van arbeiders in apathie en stagnatie verzonken. Engels beschreef en verklaarde deze terugval in een brief aan Bebel, 30 augustus 1883: “Deelname aan de overheersing over de wereldmarkt was en is de basis van de politieke slapte van de Engelse arbeiders. De staart van de bourgeoisie bij de economische uitbuiting van dit monopolie, maar niettemin delend in haar voordelen, in politiek opzicht vormen zij natuurlijk de staart van de “grote Liberale Partij” die van haar kant hun weinig aandacht geeft…” (Selected Correspondence, New York, pag. 420). Eerder had Engels aan Bernstein op 17 juni 1889 verklaard: “De vakbonden houden alle politieke actie tegen uit principe en in hun handvesten, en verbieden daarbij ook de deelname aan enige algemene activiteit van de arbeidersklasse als klasse… Men kan hier slechts in zoverre van een arbeidersbeweging spreken dat er hier stakingen plaatsvinden die, of zij nu gewonnen worden of niet, de beweging geen stap verder helpen” (Selected Correspondence, Moskou, pag. 386).

    Onder deze omstandigheden beschouwde Marx alle pogingen, om een nieuwe Internationale te organiseren als voorbarig. Overeenkomstig schreef hij aan de Nederlandse revolutionair Domela Nieuwenhuis in 1881: “Het is mijn overtuiging dat het kritieke moment voor een nieuwe arbeidersassociatie nog niet gekomen is en om deze reden beschouw ik alle congressen van arbeiders of socialisten voor zover deze niet rechtstreeks betrokken zijn op omstandigheden zoals die in deze of gene aparte natie bestaan, niet zozeer als nutteloos als wel schadelijk. Zij zullen altijd vervagen in ontelbare muffe en algemene banaliteiten.” (Selected Correspondence, Moskou, pag. 411). Deze voorspelling werd bevestigd door het feit dat verschillende pogingen van Belgische en Duitse socialisten in het begin van de tachtiger jaren, om de Internationale te laten herleven geen daadwerkelijke resultaten opleverden.

    Drie hoofdfactoren brachten omstreeks het einde van de tachtiger jaren verandering in deze situatie. Deze waren de gestage groei en versterking van de socialistische beweging en de vakbonden van heel Europa, het verlies van Engeland van haar industrieel monopolie en de voortdurende werkloosheid en economische crises die leidden tot de groei van een nieuwe vakbeweging, en de harde strijd van de Duitse socialistische arbeidersbeweging zoals die al eerder beschreven werd.

    Jules Guesde, die amnestie gekregen had voor zijn aandeel in de Parijse Commune, had in Frankrijk de leiding van de jonge vakbeweging op zich genomen en bouwde na 1880 een sterke socialistische partij op. In Engeland werden een aantal verenigingen gesticht voor de propaganda van marxistische en socialistische ideeën, zoals de ‘Social Democratic Foundation’ en de ‘Fabian Society’. Gedurende de tachtiger jaren werden er socialistische en arbeiderspartijen opgebouwd, of hiervoor fundamenten gelegd in Denemarken, Zweden, België, Oostenrijk, Zwitserland en Italië. In Finland en Rusland zetten de eerste marxistische groepen zich aan het werk, in de Verenigde Staten werd de “Socialist Labor Party” opgericht in 1877 en het jaar 1866 was hier getuige van het hoogtepunt van de sterkte van de “Knights of Labor” en van een nationale stakingsgolf. De ineenstorting van het Engelse monopolie op de wereldmarkt veroorzaakte een aanzienlijke werkloosheid en onrust, vooral in het “East End” van Londen. In 1886 waren er gewelddadige demonstraties van werklozen in het Hyde Park. Met de opleving in de industrie ontstond een grote beweging onder de ongeschoolde arbeiders van Londen in 1889. De meest opvallende gebeurtenissen van deze “New Union” beweging, die geleid werd door John Burns, Tom Mann en Ben Tillet (leden van de “Social Democratic Federation” die geïnspireerd werden door socialistische ideeën), waren de havenstaking en de staking in de gasfabrieken. Engels vatte deze beweging in 1892 als volgt samen:

      “Deze grote door ellende geplaagde buurt (het East End van Londen) is niet langer de stilstaande poel die hij zes jaar geleden was. Hij heeft zijn verstijfde wanhoop afgeschud en is het tehuis geworden van datgene wat het “New Unionisme” genoemd wordt, d.w.z. van de organisatie van een grote massa van “ongeschoolde” arbeiders. Deze organisatie kan tot op grote hoogte de vorm aannemen van de oude vakbonden van “geschoolde” arbeiders, maar zij is essentieel verschillend in haar aard. De oude bonden behouden de tradities van de tijd waarin zij ontstonden, en zij bekijken het loonsysteern als een systeem dat voorgoed gevestigd is en dat zij in het gunstigste geval kunnen wijzigen in het belang van hun leden. De nieuwe bonden werden opgericht in een tijd waarin het geloof aan de eeuwigheid van het loonsysteem ernstig geschokt werd; hun oprichters en bevorderaars waren socialisten, hetzij bewust, hetzij gevoelsmatig; de massa’s, door wier steun zij sterk werden, waren ruw, verwaarloosd en de arbeidersaristocratie keek op hun neer. Maar zij hadden dit enorme voordeel dat hun bewustzijn zich op een maagdelijke bodem kon ontwikkelen, geheel vrij van de burgerlijke geërfde “respectabele” vooroordelen die de gedachtegang van de beter gesitueerde “oude” vakbondsmensen belemmerden. Zo zien we nu dat deze nieuwe bonden de leiding van de arbeidersbeweging over het algemeen overnemen en dat zij steeds meer de rijke en trotse “oude” bonden op sleeptouw nemen.”

      (Selected Correspondence, New York, pag. 456).

    De specifieke gelegenheid voor de oprichting van de Tweede Internationale werd verstrekt door de honderdste verjaardag van de grote Franse Revolutie in 1889. Er werden negenenzestig internationale congressen gehouden in verband met de internationale tentoonstelling in Parijs, die door de Franse regering georganiseerd was. Hieronder waren twee verschillende socialistische en arbeiderscongressen, één dat bijeen geroepen was door de Britse socialisten en door de Franse guesdisten georganiseerd werd, en het andere dat georganiseerd was door de Britse vakbonden en de franse reformisten, oftewel possibilisten, zoals zij genoemd werden. “De twee elkaar beschuldigende congressen werden in afzonderlijke hallen gehouden door respectievelijk de possibilisten en de impossibilisten, terwijl de anarchisten, die onpartijdig waren, op beide congressen aanwezig waren. Deze openbaarmaking van de onmogelijkheid voor socialistische broederorganisaties om te verbroederen, werd met stormen van spot begroet door de niet herboren wereld” schreef de Britse socialist Hyndman. (Zie Braunthal, History of the International, deel 1, pag 198-200).

    Het was niettemin het congres van de “impossibilisten” dat zich baseerde op marxistische principes dat een blijvende eenheid en vitaliteit bleek te hebben. Het was het eerste congres van de Tweede Internationale.

    Het eerste congres ging in op twee praktische kwesties. In tegenstelling tot hen die beweerden dat “arbeidswetgeving onverenigbaar was met socialistische principes”, deed het congres een beroep op de arbeiders om een programma voor een internationale arbeidswetgeving te ondersteunen. Het congres besloot ook de strijd voor een achturige werkdag te ondersteunen, die door de Amerikaanse Federatie van Arbeiders (AFL) gevoerd werd. De AFL had, ook al was ze op geen van beide congressen vertegenwoordigd, beide begroet en dringend om steun gevraagd voor hun campagne die op 1 mei 1880 zou beginnen. Het congres besloot om op die dag een internationale demonstratie te organiseren voor de achturige werkdag, waarmee ze de basis legde voor de internationale 1 meiviering. De AFL distantieerde zich later van deze internationale socialistische feestdag en bepleitte in plaats daarvan de viering van de Dag van de Arbeid op een burgerlijk nationalistische manier.

    De belangrijkste politieke strijd tegen rivaliserende tendensen in de arbeidersbeweging in de eerste jaren van de Tweede Internationale, werd uitgevochten tegen de ideeën en methoden van het anarchisme, wat een voortzetting was van de strijd van Marx tegen Bakoenin en diens volgelingen. De anarchisten van de zogenoemde “Zwarte Internationale” verzetten zich tegen politieke en parlementaire actie, verrichtten terroristische acties en maakten de algemene staking tot hun fetisj. Deze anarchistische invloeden werden bestreden onder leiding van de Duitse marxisten, en op het congres te Londen in 1896 werden anarchisten en nonparlementaristen definitief uitgesloten en er werden regels aangenomen om alleen socialistische politieke partijen en vakbonden toe te laten. Dit sluiten van de socialistische rijen markeerde de consolidatie en permanente organisatie van de Tweede Internationale.

    Vanaf dat tijdstip tot 1914 was zij de erkende leiding van de arbeidersvoorhoede. In de volgende tien jaar steeg de Tweede Internationale tot het hoogtepunt van haar kracht en prestige. Op haar congressen werden de belangrijkste problemen waar de arbeidersklasse zich voor gesteld zag bediscussieerd door de belangrijkste leiders van de verschillende landen en dit werd vastgelegd in resoluties. Het internationale karakter van deze discussies was een grote vooruitgang voor de arbeidersbeweging, waardoor haar theoretisch niveau voortdurend steeg en waardoor het provincialisme en de nationale bekrompenheid overwonnen werden. Sinds die tijd zijn de grote problemen die de arbeidersklasse aangaan het gemeenschappelijke goed geworden van vooraanstaande arbeiders in alle landen.

    Een van deze problemen was de verhouding tussen hervorming en revolutie. De marxistische theorie bracht deze twee volmaakt met elkaar in overeenstemming. “De dagelijkse strijd voor hervormingen, voor de verbetering van de situatie van de arbeiders binnen de bestaande sociale orde, en voor democratische instituties, verleent de sociaal-democratie haar enige middelen om zich in te mengen in de proletarische klassenstrijd en te werken in de richting van haar uiteindelijke doel – de verovering van de politieke macht en de afschaffing van de loonarbeid”, schreef Rosa Luxemburg in 1899 in haar pamflet Reform or Revolution (pag 8).

    De marxisten moesten twee foutieve en schadelijke tendensen in deze kwestie bestrijden in de socialistische beweging: de opportunisten en de sektariërs. De opportunisten, die zich baseerden op de praktijk die de sociaal-democratische partijen in dit stadium van hun ontwikkeling opgelegd werd en die noodzakelijkerwijze beperkt bleef tot de strijd voor hervormingen binnen het raam van de nationale kapitalistische staten, wilden hervormingen tegenover de sociale revolutie stellen en hervormingen tot de essentie maken, tot het enige dat belangrijk zou zijn voor de socialistische beweging. “De vergissing van de revisionisten was… dat zij het reformisme theoretisch wilden vereeuwigenen dat zij het reformisme tot de enige methode van de proletarische klassenstrijd wilden maken”, stelde Trotski in The war and the International. “Zo faalden de revisionisten erin rekening te houden met de objectieve tendensen van de kapitalistische ontwikkeling, die door een verdieping van de kloof tussen de klassen moet leiden tot de sociale revolutie als de enige manier voor de emancipatie van het proletariaat” (pag. 60).

    Het standpunt van de reformisten werd duidelijk geformuleerd door Bernstein: “Voor mij is datgene wat over het algemeen wordt aangeduid als het uiteindelijke doel van het socialisme niets, maar de beweging is alles” (Reform or Revolution, pag. 64).

    In haar kritiek stelde Rosa Luxemburg dat “Tussen sociale hervormingen en revolutie bestaat voor de sociaal-democratie een onbreekbare band. De strijd voor hervormingen is haar middel; de sociale revolutie haar doel.” (pag. 8)

    De sektariërs begingen de tegenovergestelde vergissing. Terwijl de opportunisten hervormingen voorop zetten tegenover revolutie, maakten de ultraradicalen de naakte abstractie van revolutie absoluut tegenovergesteld aan de strijd voor hervormingen; Zij verzetten zich principieel tegen de strijd voor hervormingen omdat, volgens hen, hervormingen ernaar tendeerden de arbeiders te verzoenen met het kapitalisme en zo obstakels plaatsten voor de revolutionaire strijd voor emancipatie. De Verenigde Staten kent een afschuwelijk voorbeeld van een dergelijk steriel sektarisme in de Socialist Labor Party, die elke massa-actie voor hervormingen verwerpt als zijnde reactionair.

    In de theoretische discussies met deze twee tendensen binnen de Internationale, kwam het marxisme over de gehele linie als de overwinnaar naar voren. Tegen de opportunisten die de socialistische beweging wilden aanpassen aan het kapitalistische systeem hamerden de marxisten op de noodzaak om de klassenstrijd vooruit te helpen naar de overname van de macht om het kapitalisme te vernietigen en het socialisme te vestigen. Tegenover de ultralinksen handhaafden zij de noodzaak voor hervormingen te vechten en democratische en parlementaire instituties te gebruiken om de arbeiders te onderwijzen, te organiseren en te verlichten tot de meerderheid klaar was voor het overnemen van de macht, voor de revolutionaire aanval op het kapitalisme.

    Het voortdurende conflict tussen marxisten en opportunisten barstte het hevigst los in die landen van Europa met de meest vergevorderde socialistische bewegingen – Frankrijk en Duitsland. In Frankrijk kwam de strijd tot een hoogtepunt met de praktische politieke problemen die betrekking hadden op de actie van Alexandre Millerand, een lid van de Onafhankelijke Socialistische Partij, die in 1899 op eigen verantwoordelijkheid de post van minister van industrie accepteerde in het kapitalistische kabinet “van republikeinse verdediging”. Dit was de eerste keer dat een socialistische leider een post accepteerde in een burgerlijke regering maar het was zeker niet de laatste keer. Millerand rechtvaardigde zijn ministerspost onder het voorwendsel dat het verplicht was de Franse democratie te redden van de monarchisten en de bonapartisten, die misbruik maakten van de agitatie rondom de Dreyfus-affaire om de Derde Republiek te bedreigen. De daaropvolgende strijd rond Millerands verraad van hei socialisme leidde tot een splitsing tussen de rechter- en linkervleugel in de Franse Socialistische Partij en het geschil verspreidde zich over de gehele Europese sociaal-democratie.

    Deze fundamentele kwestie van coalitiepolitiek, van socialistische samenwerking met de liberale vleugel van de kapitalistische klasse tegen andere reactionaire krachten, heeft niet alleen een historisch maar ook een actueel belang. Dit probleem komt steeds weer terug bij elke nieuwe ontwikkeling in de geschiedenis van de socialistische beweging. En iedere keer brengen de opportunisten dezelfde valse leuzen en argumenten naar voren en bereiden zij dezelfde rampzalige gevolgen voor de arbeidersklasse voor. Ebert en Scheidernann namen in 1918 in Duitsland deel aan een burgerlijk-republikeinse regering om de Duitse democratie “te redden”. Uiteindelijke resultaten: het neerslaan van de proletarische revolutie en de uiteindelijke overwinning van het nazisme. Socialisten en later de stalinisten namen deel aan de burgerlijk-republikeinse regering van Spanje om de democratie te verdedigen tegen de fascisten en de monarchisten. Resultaat: de overwinning van Franco. Roosevelt moet ondersteund worden tegen de ultrareactionairen in de Verenigde Staten, zeiden de arbeidersleiders en stalinisten, en zijn oorlogsprogramma moet ondersteund worden om het Europese fascisme terug te drijven. Resultaat: bevriezen van de lonen en de werkgelegenheid, stakingsbrekende activiteiten van de regering en, na de oorlog, het lanceren van de “rode zuivering” in de vakbonden en de heksenjacht van McCarthy onder de liberale “arbeidersvriend” Harrie Truman. In 1968 moest Lyndon Johnson ondersteund worden tegen de reactionaire “oorlogsstoker” Barry Goldwater. Zoals het gezegde luidt: “Hoe meer de dingen veranderen, hoe meer ze hetzelfde blijven” (the more things change, the more they stay the same).

    Deze en vergelijkbare historische ervaringen van de twintigste eeuw bewijzen onweerlegbaar dat de marxisten in de tijd van Millerand hebben verklaard en voorspeld: dat politieke samenwerking van socialisten met welke vertegenwoordigers van het kapitalisme dan ook, enkel dient om de reactionaire heersende klasse te versterken, om de positie van de arbeiders zwak te maken en om de democratie te ondermijnen. Het precedent is geschapen met Millerand, die later de staking van de Franse spoorwegarbeiders heeft gebroken. Zulk een samenwerking is de basis geweest voor de “volksfronten” die de Europese arbeiders naar vele nederlagen hebben geleid voor de Tweede Wereldoorlog en tijdens de oorlog de basis voor de nationale eenheid met de democratische imperialisten wat niet minder rampzalig is gebleken te zijn. De arbeiders kunnen hun economische verworvenheden en hun democratische rechten niet verdedigen door met de vijanden van hun klasse samen te gaan in een coalitiepolitiek, maar alleen door zich te organiseren voor een onverzoenlijke en onafhankelijke strijd tegen hun klassenvijanden, hun politiek en hun regeringen.

    Deze twee kwesties waren integrale onderdelen van de bredere strijd tussen de marxistische en de revisionistische vleugel van de sociaal-democratie. De leider en het theoretische hoofd van de revisionisten was Eduard Bernstein die in zijn artikelenserie over “Problems of Socialism” (1897-98) en in zijn boek “Evolutionary Socialism” (1899) opriep voor een revisie van het marxisme, gezien de “levende realiteit”. Hij was de theoretische leider van de kleinburgerlijke opposanten van die tijd die met het marxisme braken. Hij maakte de dialectiek op dezelfde manier belachelijk als de Burnham-Shachtman oppositie in de Socialist Workers Party (1939-1940), hij verliet de methode van het historisch materialisme (zoals zij deden m.b.t. de kwestie van het klassenkarakter van de Sovjetunie) en hij ontkende het belang van theorie in zijn algemeenheid voor de socialistische beweging. In het bijzonder viel hij de arbeidswaardeleer aan, waarop de gehele structuur van de marxistische politieke economie berust; de historische noodzaak van het socialisme, de onvermijdelijke ineenstorting van het kapitalisme, de wet van de concentratie van kapitaal, en de tendens naar een intensievere uitbuiting van de arbeidersklasse. Hij was een voorstander van allianties met burgerlijk democratische partijen en van de methodes van het opportunisme.

    De geschiedenis geeft de beste weerlegging van de theorie en de voorspellingen van Bernstein, die zich tegenwoordig als een stem vanuit het graf laten lezen, al krijgen zij in brede kringen opnieuw populariteit. Bernstein beweerde, tegenover de marxisten, dat het kapitalisme vredelievender aan het worden was, progressiever, door de crises te elimineren en de levensstandaard van de massa’s te verhogen. Hij voorspelde dat hervormingen langzamerhand de weg zouden bereiden voor het socialisme, dat de kapitalistische staat zich pijnloos zou ontwikkelen tot socialisme als de klassentegenstellingen afgestorven zouden zijn. De afgelopen halve eeuw heeft laten zien hoe het kapitalisme vervalt en ontaard, hoe het wankelt van crisis naar crisis, hoe het honger veroorzaak,? werkloosheid en fascisme als de klassentegenstellingen hun grootste intensiteit bereiken, en uitbreken in oorlogen en revoluties. Zelfs in die tijd behaalden de marxisten gewapend met de wapens van het wetenschappelijke socialisme, een complete theoretische overwinning op de ideeën van hot revisionisme, hoewel ze niet in staat waren de reformistische praktijken en gewoonten in hun partijen te elimineren. In Duitsland sloegen Bebel, Kautski en Rosa Luxemburg de revisionisten terug die geleid werden door Bernstein en Vollmar die overigens de geestelijke vader van Stalins theorie van “het socialisme in één land” is geweest.

    Op het congres van de Duitse sociaal-democratie te Dresden in 1903 slaagden Bebel en Kautski er in de eenheid in de partij te handhaven terwijl er een resolutie werd aangenomen die gericht was tegen de revisionisten. In deze resolutie staat:

      “Het congres veroordeelt met de grootste vastberadenheid de pogingen van de revisionisten om de beproefde en succesvolle tactische lijn te veranderen, die we in het verleden gevolgd hebben en die ontwikkeld is vanuit de klassenstrijd-idee, door een politiek van concessies aan de huidige orde in de plaats te stellen van de verovering van de politieke macht door het verslaan van onze vijanden. Deze revisionistische tactiek verandert onvermijdelijk het karakter van onze partij van een beweging die streeft naar de snelst mogelijke vervanging van de bestaande burgerlijke maatschappij door een socialistische maatschappij, in een groep die tevreden is met het hervormen van de burgerlijke maatschappij.

      Het congres verklaart:

      Ten eerste dat de partij weigert verantwoordelijkheid te dragen voor politieke en economische situaties die veroorzaakt zijn door de kapitalistische productiewijze.

      Ten tweede dat de sociaal-democratische partij niet kan streven naar een aandeel in de regeringsmacht binnen de burgerlijke maatschappij. Bovendien veroordeelt het congres alle pogingen om de bestaande, steeds toenemende tegenstelling tussen de klassen te versluieren, om samenwerking met burgerlijke partijen te vergemakkelijken.

      (Vertaling van citaat in Landauer, European Socialism, deel 1, pag. 359).

    Op het congres van de sociaal-democratie in 1904 te Amsterdam werd deze Dresdener resolutie het middelpunt van een vurig en heftig debat dat vier dagen duurde en dat een “titanisch internationaal duel” te zien gaf tussen de Franse socialist Jaures en de Duitse leider Bebel. Door de Dresdener resolutie aan te nemen verwierp de Internationale de revisionistische theorie en schaarde zich in beginsel onder de vlag van het revolutionaire marxisme.

    Het Amsterdamse congres markeerde het hoogtepunt van de Tweede Internationale. Er waren 444 afgevaardigden aanwezig, de grootste en meest samenhangende groep vertegenwoordigers die de socialistische beweging ooit gekend had. Toen de Nederlandse socialist Van Kol de vergadering begroette, wees hij op het contrast tussen 1904 en 1872, toen enkele tientallen afgevaardigden van de Eerste Internationale elkaar ontmoetten in een cafeetje in Den Haag om hun organisatie te begraven.

    Het was een groot moment van triomf voor de Tweede Internationale en voor de ideeën van het marxisme binnen die organisatie. Deze triomf werd nog verhoogd toen de eerste Russische revolutie uitbrak in het jaar daarop en de jonge Russische arbeidersklasse onder leiding van de sociaal-democratie voor het eerst haar revolutionaire dapperheid toonde. Dit was het hoogtepunt van de Tweede Internationale. Haar neergang begon toen het revolutionaire getij begon te ebben.

  • De Eerste Internationale (1864-1876)

    In het tweede deel van de brochure van George Novack wordt ingegaan op de Eerste Internationale. Deze organisatie vestigde voor het eerst de traditie van arbeidersorganisaties en dat op internationaal vlak. De Eerste Internationale was numeriek niet bijzonder uitgebreid, maar had een beslissende impact op de verdere geschiedenis van de arbeidersbeweging.

    George Novack

    Economische en politieke omstandigheden van het hedendaagse leven, zoals het wereldomvattend karakter van de economie, de wereldwijde ontwikkeling van de productiekrachten en de mondiale schaal van de klassenstrijd zijn de grond waaruit het internationalisme van de arbeiders met niet te onderdrukken kracht groeit. Dat is bevestigd door de hoofdontwikkelingen van de arbeidersbewening in de afgelopen eeuw en het allereerst door de vorming van de Internationale Arbeidersassociatie of, zoals ze gewoonlijk genoemd wordt, de Eerste Internationale.

    De Eerste Internationale moet beschouwd worden als het organisatorisch hoogtepunt van de beginperiode van verzet van de arbeidersbeweging tegen de toestand van kapitalistische uitbuiting. De strijd van het proletariaat tegen de kapitalistenklasse begint vanaf zijn eigen ontstaan zo’n tweehonderd jaar geleden. Hij ontstaat en wint aan kracht in de verschillende landen in verhouding mat de mate van industrialisatie. In het begin neemt deze strijd primitieve vormen aan, laait op van tijd tot tijd, blijft beperkt binnen bepaalde grenzen, is ongeorganiseerd en heeft politiek geen richting. Marx en Engels schilderen de ontplooiing van de arbeidersbeweging aldus in het Communistisch Manifest:

    “Aanvankelijk strijden de afzonderlijke arbeiders, daarna de arbeiders van een fabriek, dan de arbeiders van een tak van bedrijf op één plaats tegen de enkele bourgeois, die hen onmiddellijk uitbuit… Op deze trap van ontwikkeling vormen de arbeiders een over het gehele land verstrooide en door de concurrentie verbrokkelde massa… Maar met de ontwikkeling der industrie vermeerdert niet alleen het proletariaat, het wordt in grotere massa’s samengedrongen, zijn kracht groeit aan het voelt ze meer… steeds meer nemen de botsingen tussen de afzonderlijke arbeider en de afzonderlijke bourgeois het karakter van botsingen van twee klassen aan, De arbeiders beginnen coalities (vakbonden) tegen de bourgeoisie te vormen; zij komen bijeen tot verdediging van hun arbeidsloon. Zij stichten zelf duurzame associaties, om zich voor de telkens voorkomende opstanden van proviand te voorzien. Hier en daar breekt de strijd in oproer los,… Zij (vereniging van de arbeiders) wordt bevorderd door de toenemende verkeersmiddelen, die door de groot-industrie worden voortgebracht en die de arbeiders van verschillende streken met elkaar in verbinding brengen. Maar verbinding is ook alleen nodig, om de vele lokale worstelingen, van overal gelijk karakter, tot een nationale, tot een klassenstrijd te centraliseren. Iedere klassenstrijd is echter een politieke strijd.” (Hoofdstuk 1, vertaling H.Gorter)

    Dat proces van proletarische organisatie, vereniging en centralisatie op vakbondsniveau gaat verder van stedelijke tot regionale, nationale en tenslotte internationale federaties, Voor een vluchtige blik op dit proces volgen we een krantenverslag uit die tijd van een toespraak, afgestoken door de voorzitter van een grote bijeenkomst die een eeuw geleden midden onder de Amerikaanse Burgeroorlog, op 24 maart 1863, in het Cooper Instituut werd gehouden. De meeting was uitgeschreven om de eerste Centrale Vakbond van New York City op te richten. “Door zo’n bond zouden (de arbeiders) de invloed van alle bedrijven kunnen aanwenden op ieder bedrijf dat zou willen dat de omstandigheden verbeterden… Ze zouden de macht krijgen om voor hun werk een billijke beloning te vragen, en meer dan de armzalige aalmoes, die ze nu betaald kregen. Het was de politiek van de patroons geweest om de ene nationaliteit tegen de andere op te zetten… Er zou een bond moeten zijn voor alle nationaliteiten… Het was de arbeid die rijkdom schiep, en zonder arbeid zou dit land een wildernis zijn. Het was tijd dat ze hun eigen belangen in de gaten kregen en zich verenigden in een grote vakbondsvereniging, die ze macht zou geven, zoals ze nooit zouden krijgen als ze verdeeld bleven.”

    Zo was de geest onder de arbeiders van New York een jaar voor de oprichting van de Eerste Internationale.

    Vanaf 1935 waren de Verenigde Staten opnieuw getuige van de groei van een dergelijke vakbondsvereniging in het Congres van Industriële Organisaties, wat erin slaagde om voor de eerste maal de massa van de productiearbeiders in de door de monopolies gecontroleerde basisindustrie te verenigen. Maar dezelfde algemene trekken vertoonden zich, zij het in minder uitgesproken vorm, in de drie grote arbeidsfederaties die voorafgingen aan de CIO: de Amerikaanse Federatie van de Arbeid, de Ridders van de Arbeid en de Nationale Arbeids Bond, die gegroeid waren uit de strijdbare beweging gedurende de Burgeroorlog, die hierboven beschreven is.

    Mensen willen nog wel eens jammeren dat de arbeidersklasse vier politieke internationales heeft moeten opbouwen. Er kan op gewezen worden, dat de Amerikaanse arbeiders alleen al minstens vier belangrijke nationale vakbondsfederaties hebben moeten opbouwen (om nog maar niet te spreken van veel kleinere pogingen, die nooit tot rijping kwamen) om hun huidige organisatorische macht en kracht te verwerven.

    Hoewel de arbeidersbeweging zijn oorsprong vindt en vorm krijgt binnen nationale grenzen, kan zij net zo min gevangen blijven binnen het nationale raamwerk als dat zij beperkt kan worden tot afzonderlijke steden en staten. Eenmaal georganiseerd, heeft de arbeidersbeweging, alleen al door de dwingende noodzaak, de neiging internationale verbindingen te zoeken en organisatorische banden aan te gaan. “Ofschoon niet naar inhoud, is de strijd van het proletariaat naar vorm voorlopig een nationale strijd”, schreven Marx en Engels in het Communistisch Manifest. “Het proletariaat van ieder land moet vanzelfsprekend eerst orde op zaken stellen ten opzichte van zijn eigen bourgeoisie.”

    Dit betekent bijvoorbeeld dat, als de Amerikaanse arbeiders eerst orde op zaken moeten stellen, ze eerst de macht moeten bevechten op hun eigen kapitalistische heersers. De vaderlandslievende arbeidersbureaucratie, gesteund door de stalinisten, zeiden dat deze strijd moest worden opgeschort tijdens de Tweede Wereldoorlog (in vredestijd gingen ze er ook al niet al te energiek achteraan). Zij raadden de arbeiders aan om in zee te gaan met de Engels-Amerikaanse ‘big business’, die in strijd gewikkeld was met wedijverende kapitalisten uit de landen van de As. Dat was in directe tegenspraak met de les van Marx en Engels, dat, in welk land ooit, het proletariaat allereerst de rekening moet vereffenen met zijn eigen bourgeoisie. Zij maakten geen uitzondering voor opschorting in geval van imperialistische oorlogen. De Russische arbeiders gaven, onder leiding van de bolsjewieken, een schitterende demonstratie van de werking van deze marxistische politiek tijdens de Eerste Wereldoorlog.

    Omdat de kapitalistische heersers alle mogelijke internationale verbindingen hebben, die ze in stelling brengen tegen de arbeiders en boeren, zijn de werkende massa’s uit zelfverdediging tegen kapitalistische en imperialistische aanvallen gedwongen overeenkomstige verbindingen te zoeken met hun werkende kameraden in andere landen; eerst in buurlanden en vervolgens over de hele wereld. De internationale protestbeweging tegen de oorlog in Vietnam is het meest recente voorbeeld.

    Dezelfde noodzaak van internationale samenwerking wordt gevoeld op elementair vakbondsniveau als op het hoogst ontwikkeld politiek niveau. De grootste AFL-CIO bonden zijn internationaal in hun rechtsbevoegd heid, met inbegrip van Canadese en in sommige gevallen Mexicaanse arbeiders onder hun leden. De AFL is aangesloten bij de Internationa1e Federatie van Vakbonden, die wordt gesteund door de Tweede Internationale, en bij de Pan-Amerikaanse Vakbondsfederatie die wordt gesteund door de regering in Washington. De CIO maakte altijd deel uit van de Latijns-Amerikaanse Vakbonds Federatie, onder leiding van Lombardo Toledano. Tijdens de Tweede Wereldoorlog waren er zelfs uitgebreide discussies rond een voorstel voor een Engels-Amerikaans-Russisch Vakbondscomité. De Amerikaanse en Engelse vakbondscentrales hebben altijd broederlijk afgevaardigden uitgewisseld naar nationale vergaderingen. De groei van het aantal internationale ondernemingen, gedurende de afgelopen twintig jaar, dwingt de arbeiders, die daar in dienst zijn, om gezamenlijke tegenmaatregelen te nemen om hun welzijn te verdedigen. Een voorbeeld: vijf en zestig vakbondsafgevaardigden uit twintig landen, samengebracht in de Internationale Federatie van Chemische en Algemene Arbeiders Bonden, ontmoetten elkaar gedurende twee dagen in Genève, in Zwitserland, in juni 1972. Ze vertegenwoordigden bijna negentig procent van de bijna 200.000 arbeiders, in dienst hij de Dunlop-Pirelli combinatie.

    Ze zetten een permanente wereldraad op poten om steun- en solidariteitsacties ten behoeve van de Dunlop-Pirelli arbeiders te organiseren, en ze hadden bijeenkomsten met de bedrijfsleiding om de mogelijke gevolgen van de internationale plannen wat betreft werkgelegenheid en lonen in de vestigingen over heel de wereld te bespreken. De Verenigde Auto Arbeidersbond overweegt gelijksoortige stappen om de belangen van haar leden te verdedigen tegen de internationale operaties van General Motors Ford en Chrysler.

    De kapitalistische regeringen van die landen waar de vakbonden bloeien, moedigen dergelijke internationale banden alleen in zoverre aan en tolereren ze maar zover en zolang ze behulpzaam zijn de buitenlandse politiek van hun staten te bevorderen. Maar op het moment dat op de een of andere manier internationale solidariteit tot uitdrukking komt, zoals bij solidariteitsstakingen van havenarbeiders, of als internationale eenheid op politieke punten de controle van de kapitalisten dreigt te buiten te gaan, of de belangen van de arbeid dient tegen die van het kapitaal, dan zullen de kapitalistische regeringen trachten ze te verbieden. Dat is, bijvoorbeeld, de betekenis van het verbod op internationale organisatie in de Voorhis Act van 1941, die de Socialist Workers Party dwong af te zien van aansluiting bij de Vierde Internationale. De georganiseerde arbeidersbeweging wordt in de eerste plaats gedwongen tot internationale organisatie door dezelfde oorzaken, die de arbeiders ertoe bracht bonden op te richten, door economische noodzaak. De kapitalisten proberen niet alleen de lonen te drukken en arbeidsomstandigheden te verslechteren, door arbeiders van een plaats op te zetten tegen die van een andere, ze voeren die operaties ook uit op internationale schaal. Voor hun zelfzuchtig voordeel proberen ze arbeiders uit het ene land uit te spelen tegen die van een ander, door ze te verdelen, door buitenlandse arbeiders te gebruiken als onderkruipers en stakingsbrekers, om de binnenlandse levensstandaard omlaag te brengen door producten gemaakt door laagbetaalde arbeid in te voeren, of, heden ten dage, door lage lonen industrieën op te zetten in andere landen (Puerto Rico, Zuid Korea, Taiwan).

    Twee sprekende voorbeelden van dergelijke praktijken, uit de tijd van de Burgeroorlog van de kant van noordelijke kapitalisten volgen hieronder.

    In 1862 begon een van de eerste mijnwerkersbonden, de Amerikaanse Mijnwerkers Associatie uit de streek van Belleville, Ilinois, een staking die negen maanden duurde, voor hogere lonen vanwege de stijging van de kosten voor levensonderhoud. De ondernemers haalden in antwoord, daarop mijnwerkers uit België, om de staking te breken. Ze hadden geen succes. De strijdbare tradities van de mijnwerkers gaan terug tot ver in de Amerikaanse geschiedenis.

    Toen de arbeidersbeweging militant en machtig werd tijdens de Burgeroorlog, probeerden de handelaars en fabrikanten de stakingsbeweging te onderdrukken door arbeidskracht te halen uit Canada en Europa. In 1864 wettigde het Congres de invoer van contractarbeid en gaf zijn goedkeuring aan de oprichting van een Amerikaanse Emigratie Maatschappij, met een beginkapitaal van een miljoen dollar, om potentiële stakingsbrekers te importeren. De New Yorkse arbeiders hielden veel protestbijeenkomsten tegen dit soort, door de regering gesteunde plannen. Gelijksoortige acties door de Britse bourgeoisie waren één van de belangrijkste aanleidingen voor de oprichting van de Eerste Internationale.

    Niet minder belangrijk waren de politieke factoren, nauw verbonden met de economische oorzaken. In hun felle onderlinge wedijver om zakelijke voordelen, uitbuitingsgebieden, grondstoffen, territoria en een groter deel van de buit, veranderden de kapitalistische machten de wereld in een gewapend kamp. Ze voeren periodiek oorlog. Niet alleen tegen elkaar, maar ook tegen arbeiders en opstandige volken, die strijden voor nationale onafhankelijkheid en sociale vrijheid. Ongeacht hoe heftig hun onderlinge rivaliteiten zijn, de wedijverende kapitalistische machten zullen hun krachten verenigen, als het erom gaat de arbeiders en koloniale volkeren neer te knuppelen. Ze vormen een internationale broederschap van de reactie.

    Tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog hitsten de Engels en Franse regeerders de slavenhouders uit het Zuiden op en ondersteunden ze, precies zoals ze Franco hielpen tijdens de Spaanse Burgeroorlog, en ze dreigden zelfs tussenbeide te komen aan de kant van de Zuidelijken. Napoleon de Derde greep de gelegenheid aan om een expeditiemacht te laten landen, die probeerde Mexico te veroveren als een eerste stap in de richting van het terugwinnen van andere delen van Noord-Amerika.In zijn beroemde “Inwijdingsrapport” aan de Eerste Internationale bracht Marx naar voren dat:

      “de emancipatie van de arbeiders broederlijke betrekking vereiste tussen de arbeiders van alle landen. Maar hoe zou dit grote doel bereikt kunnen worden tegenover een buitenlandse politiek van de kant van de verschillende regeringen, waarmee alleen misdadige bedoelingen worden nagejaagd, met gebruikmaking van nationalistische vooroordelen en onder bloedvergieten en verspillen van het meest waardevolle van de volkeren in verspillende en roofzuchtige oorlogen. Niet de wijsheid van de heersende klassen, maar het heldhaftig verzet van het proletariaat tegen deze misdadige dwaasheid had de landen van West-Europa afgehouden van een schandelijke kruistocht om de slavernij in stand te houden aan gene zijde van de Atlantische Oceaan. De schaamteloze bijval, de schijnheilige sympathie of stompzinnige onverschilligheid, waarmee de heersende klassen hadden toegekeken, hoe tsaristisch Rusland het bergachtige bolwerk van de Kaukasus had veroverd en de heldhaftige Polen had afgeslacht, had de werkende klasse gewezen op hun plicht om binnen te dringen in de geheimen van de internationale politiek, om de diplomatieke streken van hun regeringen nauwkeurig in de gaten te houden, om ze met alle mogelijke middelen tegen te houden, en om grote demonstraties te organiseren om te eisen, dat de elementaire wetten van zedelijkheid en rechtvaardigheid, die de verhoudingen tussen individuen beheersten, ook zouden gelden als opperste wetten in de verhoudingen tussen naties. De strijd voor een dergelijke buitenlandse politiek lag vast besloten in de algemene strijd voor de emancipatie van de arbeidersklasse.” (Mehring, Karl Marx — Sun Reprint pag. 295)

    De arbeiders hebben een internationale politieke organisatie nodig voor zowel de aanval als de verdediging, Om de macht te kunnen veroveren hebben de arbeiders van welk land ook de hulp nodig van de arbeiders in andere landen. Dat werd het eerst aangetoond bij de ervaringen in Sovjet-Rusland tijdens en na de Eerste Wereldoorlog. De Britse bonden dreigden met een algemene staking in 1920 toen Curzon en Churchill overwogen een expeditiemacht te zenden tegen de bolsjewistische regering. Dezelfde les werd nog onlangs duidelijk aan de hand van de ervaringen van het Vietnamese volk.

    De Internationale moet niet alleen materiële hulp bieden, maar ook politieke leiding, theoretische kennis en historisch inzicht. Het marxisme is in wezen de beknopte formulering van de totale ervaring van het proletariaat in haar strijd voor ontvoogding. De internationale stelt die onschatbaar waardevolle wetenschappelijke kennis ter beschikking van de arbeidersvoorhoede in ieder land, zodat die in staat is de strijd op de meest geslepen en efficiënte manier te voeren, en om fouten uit het verleden niet te hoeven herhalen, en algemeen om het theoretisch, politiek en cultureel bewustzijn van de revolutionaire stroming in de arbeidersklasse te verhogen.

    We zullen zien hoe deze algemene historische motieven bleven optreden doorheen de negentiende eeuw en leidden tot de vorming van de Eerste Internationale. Later zullen we dan zien hoe telkens als de internationale organisaties van de arbeiders een tijdelijke nederlaag moesten verduren, ze zich opnieuw doen gelden en een hergroepering in de rijen van de arbeidersvoorhoede tot stand brengen op een hoger niveau.

    Het ontstaan van de Eerste Internationale

    De Eerste Internationale ontstond in Engeland. Dat was geen toeval, Engeland, bakermat van het industrieel kapitalisme, was het economisch meest ontwikkelde gebied van de negentiende eeuw. De hedendaagse klassentegenstellingen staken het eerst de kop op in Engeland en ontwikkelden zich daar het krachtigst. Daar openbaarden zich de wezenlijke vormen van de proletarische strijd tegen de kapitalistenklasse, In de grote Chartisten-beweging van de jaren 1840 was Engeland getuige van de eerste politieke beweging van het proletariaat als klasse. Het was in Engeland dat de arbeidersklasse zich voor het eerst organiseerde in vakbonden. De meest onverschrokken en vooruitziende leiders van de Engelse arbeidersklasse kwamen tot een eerste helder begrip van de klassenstrijd, zowel als historisch gegeven, als ook als tactisch principe. Het was in Engeland dat het proletariaat zich voor het eerst een diep gevoel voor internationale solidariteit en voor de dwingende noodzaak van samenwerking, gebaseerd op solidariteit, in de strijd tegen de kapitalistische maatschappij, verwierf.

    De Eerste Internationale viel niet, volledig volgroeid, uit de hemel en was ook niet alleen de schepping van de grote geest van Marx. Zij was het onvervalst product van de ontwikkeling van de arbeidersbeweging en de voorhoede van de arbeidersklasse. Ze groeide op uit een bodem, die langdurig doorploegd was door klassenstrijd en die was bevrucht met het zaad van het internationalisme. Haar komst was voorbereid door een aantal voorlopers, die het idee en het gevoel voor solidariteit hadden verspreid en doen bloeien in kleine gezelschappen van de meest bewuste arbeiders, zelfs onder de meest ongunstige en ontmoedigende omstandigheden. Van 1845 tot 1864 waren er een aantal pogingen geweest om te komen tot organisaties van de arbeidersklasse, die hun hoogtepunt tenslotte vonden in de oprichting van de Eerste Internationale. We zullen eenvoudigweg de belangrijkste van die organisaties opsommen. Eerst was de Maatschappij van Broederlijke Democraten opgericht in 1845 door Julian Harney in Londen, waarin zich politieke vluchtelingen verzamelden uit heel Europa. Dit was de eerste internationale organisatie van de arbeidersklasse. Tweede was de Bond van Communisten, die met het werk van Marx en Engels in de vorm van Het Communistisch Manifest voor het eerst een wetenschappelijk programma en een juiste theoretische basis gaven aan de internationale arbeidersbeweging. Derde was het Internationale Comité bijeengebracht door Ernest Jones in Londen, die door massabijeenkomsten en manifestaties de traditie van het internationalisme levend hield tijdens de reactionaire jaren 1850.

    Toen het zover was dat de Eerste Internationale gevormd werd, heeft men haar opgebouwd op de grondvesten van het werk dat deze pioniers hadden verricht. Na de nederlaag van de revoluties van 1848 en de daaropvolgende kapitalistische hausse tijdens de 50er jaren, raakte de arbeidersbeweging in een zware inzinking. Voor velen leek het alsof zij nooit de revolutionaire intensiteit zou terugkrijgen die zij vertoond had bij de hoogtepunten van de revoltes van 1848. Hoewel het idee van het internationalisme wegstierf, verdween het toch nooit helemaal. Het werd levend gehouden door kleine groepen geïsoleerde, verarmde maar trouwe leiders van de arbeidersklasse. Degenen die vergelijkbare periodes van reactie en teruggang hebben doorgemaakt in de 20sto eeuw kunnen het klimaat van die tijd begrijpen.

    Dan vinden, aan het eind van de 50er jaren, een reeks gebeurtenissen plaats die de internationale situatie veranderen en leiden tot een heropleving van de arbeidersbeweging en daarmee van de geest van internationalisme.

    De belangrijkste waren de economische crises van 1857, de meest catastrofale en wijdverspreide van de 19e eeuw; de Italiaanse onafhankelijkheidsoorlog in 1859 en het uitbreken van de burgeroorlog in de Verenigde Staten 1860-1861.

    Deze grote historische gebeurtenissen hadden uitermate belangrijke economische en politieke gevolgen in Frankrijk en Engeland, de hoogst geïndustrialiseerde landen van Europa. Zij verzwakten het dictatoriaal regime van Napoleon III en dwongen hem ertoe economische en politieke concessies te verstrekken aan de tot dan toe geatomiseerde Franse arbeiders. Stap voor stap maakten de arbeiders vorderingen. Zij kregen de gelegenheid om bij verkiezingen te stemmen; wetten die het vakbondsorganisaties verboden de arbeidsvoorwaarden te verbeteren werden ingetrokken.

    De beslissende ontwikkelingen vonden echter plaats in Engeland. Hoewel de Engelse arbeiders het recht op vakhonden in 1825 verworven hadden, hadden de massa’s geen stemrecht. Ondertussen vormde de ontwikkeling van het kapitalisme in Europa een gevaarlijke concurrentie voor de Engelse arbeiders in de vorm van onderbetaald werk. Toen zij probeerden om hogere lonen of kortere werkdagen te krijgen, dreigden de Engelse kapitalisten goedkope arbeidskrachten te importeren uit Frankrijk, België, Duitsland en andere landen. Het uitbreken van de Amerikaanse Burgeroorlog en het embargo (verbod) op katoenexport veroorzaakte een katoencrisis die grote ellende teweegbracht onder de Engelse textielarbeiders. Deze omstandigheden schudden de Engelse vakbonden wakker en leidden tot de ontwikkeling van wat bekend werd onder de naam “New Unionism”, onder aanvoering van een aantal ervaren leiders van o.a. de vakbonden van mecaniciens, timmerlui, meubelmakers, aannemers, schoenmakers,… Deze mensen erkenden de noodzaak van politieke strijd van de kant van de vakbonden en begonnen een energieke belangstelling te krijgen voor binnenlandse en buitenlandse vraagstukken. Zij hielden reusachtig grote massavergaderingen waar zij de uitbreiding van stemrecht voor de arbeiders eisten, protesteerden tegen de samenzwering van de minister-president Palmerston tegen het Noorden in de Amerikaanse Burgeroorlog, en organiseerden een welkomstreceptie voor de Italiaanse vrijheidsstrijder Mazzini toen hij in 1864 Londen bezocht.

    Dit politieke ontwaken van de Engelse en de Franse arbeidersklasse deed ook het idee van het internationalisme herleven. Het bezoek van Franse arbeidersvertegenwoordigers aan de wereldtentoonstelling te Londen in 1862, gekoppeld aan de samenzwering van Frankrijk, Engeland en Rusland om de Poolse onafhankelijkheidsopstand neer te drukken, leidde tot een correspondentie-uitwisseling over hun gemeenschappelijke grieven en uiteindelijk tot een gezamenlijke vergadering van vertegenwoordigers van de Franse en Engelse arbeiders in de St. Martins Hall te Londen, op 28 september 1864. Daar werd besloten, en een commissie gekozen, om de statuten voor een internationale arbeidersassociatie op te stellen, die op een internationaal congres het volgend jaar in België te houden ter goedkeuring voorgelegd zouden worden. De krantenverslagen van de commissie, die bestond uit talrijke vakbondsleden en vertegenwoordigers van buitenlandse arbeiders, noemen Karl Marx nauwelijks. Maar hij was voorbestemd om te behoren tot de belangrijkste personen die met de organisatie werden geassocieerd.

    De rol van Marx

    Nadat de nederlagen van 1843 de opheffing van de Bond van Communisten afdwongen, en gedurende de daaropvolgende jaren van reactie, concentreerden de verbannen Marx en Engels zich op hun wetenschappelijke werk, hoewel zij de gebeurtenissen nauw in het oog hielden. Erkennend dat er voor alles een tijd is, wachtten zij op een omslag in het getij der gebeurtenissen dat hun praktische interventie in de organisatorische activiteiten van de arbeidersbeweging vruchtbaar zou maken. Zodra de arbeiders- en revolutionaire beweging nieuw leven toonde, trokken de krijgers hun wapenuitrusting aan en stortten zich in het krijgsperk met de wapens die tot hun beschikking stonden. Op 13 februari 1863 schreef Marx aan Engels: “Het tijdperk van revolutie is nu werkelijk weer geopend in Europa” (Marx-Engels, Selected Correspondence, New York, pag, 1-4). Toen het Internationaal Arbeiders Comité gevormd was, schreef hij aan Amerikaanse vrienden: “Hoewel ik jarenlang systematisch geweigerd heb om deel te nemen aan wat voor ‘organisaties’ dan ook, heb ik deze keer geaccepteerd omdat hier een mogelijkheid is om echt goed werk te verrichten” (Mehring, pag. 323).

    Marx trad meteen op de voorgrond als intellectueel leider van dit vijftig leden tellende comité, dat voor de helft uit Engelse arbeiders bestond. Na het gepruts van anderen nam hij de taak over om programma en statuten van de Eerste Internationale op te stellen. Het comité nam enthousiast en unaniem “De Inaugure1e Rede” en “Voorlopige Regels” aan en eiste slechts de toevoeging van een paar abstracte frasen over “recht en plicht, waarheid, moraliteit en rechtvaardigheid” die, zoals Marx Engels vertelde, hij op zodanige wijze invoegde dat zij de algemene geest niet aantastten.

    “De Inaugurale Rede van de Internationale Arbeiders Associatie” die gehouden werd op de openbare vergadering van 28 september 1864 in de St. Martins Hall te Londen, vormt met Het Communistisch Manifest een krachtige aanklacht tegen het kapitalisme en een uitdrukking van de doelstellingen van de arbeidersklasse. Het begon met het aangeven van het in het oog lopende feit dat de ellende van de arbeidersklasse in de jaren 1848 tot 1864 niet verminderd was hoewel dit een periode was van ongekende industriële ontwikkeling en commerciële groei. Dit punt werd bewezen door de angstaanjagende cijfers die in officiële regeringspublicaties stonden met betrekking tot de ellende van het Engelse proletariaat te vergelijken met de officiële cijfers die de minister van financies, Gladstone, gebruikte in zijn begrotingstoespraken.

    Deze toonden aan dat de bedwelmende toename van welvaart en macht die in deze periode had plaatsgevonden in zijn totaal aan de bezittende klasse toegevallen was. De mogelijke enkele uitzondering betrof een kleine laag van hogere aristocratische arbeiders (labor aristocrats) in Engeland, die iets hogere lonen kregen, hoewel zelfs deze verbetering wegviel tegen de algehele prijsverhogingen. “Overal zonk het overgrote deel van de arbeidende klasse verder omlaag, op zijn minst in dezelfde mate als degenen boven hun stegen… Elke nieuwe ontwikkeling van de productiekrachten van de arbeid neigen er noodzakelijk toe de maatschappelijke contrasten te vergroten en de aandacht te vestigen op maatschappelijke tegenstrijdigheden… In de jaarboeken van de wereld wordt dat tijdperk gekenmerkt door versnelde teruggang, gebiedsvergroting, en de dodelijke effecten van de maatschappelijke pest genaamd een commerciële en industriële crisis.” (Selected Works, vol. 1, pag. 345-346)

    In de rede werd opgemerkt dat de arbeiders, zelfs in de reactionaire vijftiger jaren, twee belangrijke vorderingen gemaakt hadden. Eén ervan was de wettelijke vastlegging van de 10-urige werkdag, afgedwongen door de strijd van het Engelse proletariaat. “De Tien Uren Wet was niet alleen een belangrijk praktisch succes, het was de overwinning van een principe; het was de eerste keer dat op klaarlichte dag de politieke economie van de middle class het moest afleggen tegen de politieke economie van de arbeidersklasse.” (Selected Works, vol. 1, pag 345-346). De andere overwinning was de vestiging van een coöperatieve beweging en coöperatieve fabrieken die in de praktijk aantoonden dat de arbeiders productie en ruil zelf kunnen organiseren zonder de uitbuiters. Maar, ging het verder, “de heren van het land en de heren van het kapitaal. zullen gestaag voortgaan met het gebruiken van hun politieke privileges ter verdediging en voortzetting van hun monopolie (op de productiemiddelen).” Daarom was het de grote plicht van de arbeidersklasse de politieke macht te veroveren. De arbeiders schijnen de noodzaak hiervan te hebben begrepen, zoals de gelijktijdige opleving van de arbeidersbewegingen in Engeland, Frankrijk, Duitsland en Italië, evenals de pogingen om de arbeiders politiek te organiseren, aantonen. De arbeiders “bezitten een element voor succes – hun aantal. Maar aantallen leggen slechts gewicht in de schaal als zij verenigd zijn in een organisatie en geleid naar een bewust doel.” (pag. 317)

    Ervaringen in het verleden hadden aangetoond dat het negeren van de solidariteit die tussen arbeiders van alle landen zou moeten bestaan, en gebrek aan aansporingen om bij alle strijd voor hun emancipatie schouder aan schouder te staan, zich altijd wreekt door een algemene mislukking van al hun verwante inspanningen. Deze overweging, gevoegd bij de overwegingen van buitenlandse politiek die we hierboven schetsten, had de vergadering in de St. Martins Hall ertoe gebracht de Internationale Arbeiders Associatie te stichten (Mehring, pag. 327).

    De rede werd beëindigd met de onvergankelijke strijdkreet van Het Communistisch Manifest: “Arbeiders aller landen, Verenigt U!”

    In de “Voorlopige Regels” zijn veel klassieke principes van het marxisme belichaamd. De emancipatie van de arbeidersklasse moet het werk zijn van de arbeiders zelf. De strijd voor de emancipatie van de arbeidersklasse is niet gericht op het vestigen van nieuwe klassenprivileges, maar op de totale opheffing van het klassensysteem. De economische onderschikking van de arbeider aan degenen die de arbeidsmiddelen in bezit hebben, d.w.z. de bron van leven, loopt uit op allerlei vormen van slavernij, maatschappelijke ellende, geestelijke afstomping en politieke afhankelijkheid. De economische emancipatie van de arbeidersklasse is daarom het belangrijkste doel waartoe alle politieke bewegingen als middel moeten dienen. De emancipatie van de arbeiders is noch een lokale, noch een nationale taak; het is een maatschappelijke taak. Het betreft alle landen waarin de moderne maatschappij bestaat en het kan slechts bereikt worden door systematische samenwerking tussen al deze landen. De regels voorzagen in, en definieerden de taken van een Algemene Raad, samengesteld uit arbeiders van diverse landen die in de associatie vertegenwoordigd waren.

    De “Inaugurele Rede” had een andere vorm dan Het Communistisch Manifest. “Er is tijd voor nodig, voordat de herleefde beweging zich de oude vermetele taal kan permitteren. Op dit moment is de behoefte kernachtig in de zaak, maar zacht in de aanpak,” schreef Marx aan Engels (Mehring, pag, 329). Het document had eveneens een andere inhoud, want het was bedoeld om alle arbeiders met wisselende politieke ontwikkeling binnen één kader te omvatten. Maar het bevatte, hoewel impliciet, de basisideeën van het communisme. Marx vertrouwde op de verdere ontwikkeling en verhoging van het klassenbewustzijn van de arbeiders uit hun gezamenlijke actie, om de uiteindelijke overwinning van het wetenschappelijke socialisme binnen de Internationale te verkrijgen, en door de Internationale de overwinning op de kapitalistenklasse.

    Verworvenheden van de Eerste Internationale

    De Eerste Internationale bestond veertien jaar, van 1864 tot 1878. Aangezien het werk en de vorderingen van haar congressen onmogelijk te beschrijven zouden zijn, zullen we slechts de meest opvallende verworvenheden en organisatorische activiteiten noemen.

    De Internationale scoorde haar eerste opmerkelijke succes in de strijd die haar leden voerden voor de hervorming van het stemrecht in Engeland. In zijn brief aan Engels van 7 juli 1866 verklaarde Marx: “De arbeidersdemonstraties in Londen, fantastisch vergeleken met wat we in Engeland sinds 1849 hebben meegemaakt, zijn zuiver het werk van de Internationale. Bijvoorbeeld Lucraft, de leider van de Trafalgar Square demonstratie, is een lid van onze raad.” Op een bijeenkomst van 20.000 mensen op Trafalgar Square stelde Lucraft een demonstratie voor in de Whitehall Gardens, “waar we eens het hoofd van een koning afgehakt hebben”, en kort daarna ontwikkelde een demonstratie van 60.000 mensen in Hyde Park zich bijna tot een opstand.” (Mehring, pag. 349-350).

    De huidige leiders die de Labour Party omgevormd hebben tot een agentschap tot behoud van het Britse kapitalisme en het marxisme als on-Engels en onpraktisch betitelen danken in feite hun kantoren en macht aan deze strijd voor de uitbreiding van het stemrecht, die gevoerd werd onder Marx’ intellectuele leiding.

    De leden van de Internationale voerden een krachtige campagne voor progressieve arbeidswetgeving. Zij eisten een kortere arbeidsdag, veroordeelden nachtarbeid en alle vormen van werk die zij schadelijk achtten voor vrouwen en kinderen. Het Congres in Genève van de Internationale in 1866 verklaarde: “Door het aannemen van zulke wetten af te dwingen consolideert de arbeidersklasse de heersende machten niet, integendeel, zij zal juist de macht die momenteel tegen haar gebruikt wordt omvormen tot een instrument van haarzelf.” (Mehring, pag. 354).

    De Internationale stimuleerde vakbondsorganisatie in veel landen. Zij probeerde ook het politieke niveau van de vakbondsbeweging te verhogen en haar leden bewust te maken van hun historische missie. “Door een onophoudelijke guerrillaoorlog te voeren in de dagelijkse strijd tussen kapitaal en arbeid zullen de vakbonden nog belangrijker worden als hefboom voor de georganiseerde afschaffing van loonarbeid. In het verleden hadden de vakbonden hun activiteiten te exclusief geconcentreerd op de directe strijd tegen het kapitaal, maar in de toekomst zouden zij zich niet moeten afhouden van de algemene politieke en maatschappelijke beweging van hun klasse. Hun invloed zou toenemen naarmate de grote sociale lagen van arbeiders zich zouden realiseren dat hun doel niet klein en zelfzuchtig was, maar ertoe leidde dat de algemene emancipatie van miljoenen vertrapten zeker gesteld werd.” (Mehring, pag. 355).

    Overeenkomstig deze richtlijn ondersteunde de Internationale de stakingen die het ene na het andere land troffen na de economische ineenstorting in 1866. Waar de strijd ook uitbrak, de Internationale riep de arbeiders op om in hun eigen belang de strijd van hun buitenlandse kameraden te steunen. De kapitalisten probeerden toen deze stakingen toe te schrijven aan de machinaties van de Eerste Internationale, precies zoals ze tegenwoordig de stakingen toeschrijven aan activiteiten van vreemde agitatoren; “rooien” en trotskisten. Sommige Zwitserse kapitalisten stuurden zelfs agenten naar Londen om de financiële hulpbronnen van de Internationale te onderzoeken, die inderdaad vrij mager waren. “Als deze brave orthodoxe christenen in de begintijd van het christendom geleefd hadden, zouden ze een onderzoek ingesteld hebben naar de bankrekening van de apostel Paulus te Rome”, grapte Marx. (Mehring, pag. 395).

    De Internationale betuigde haar actieve solidariteit steeds wanneer de strijd van de volken het punt bereikte van een nationale oorlog of burgeroorlog. De Internationale stuurde van 1864 tot 1869 vier brieven aan de bevolking van de Verenigde Staten. De eerste was aan president Lincoln ter ondersteuning van het verzet van de regering tegen de slavernij; de tweede aan president Johnson betrof de moord op Lincoln, de derde brief aan het volk betrof hun overwinning op de slavenhouders. De vierde in 1869 ging naar William Sylvis, voorzitter van de Nationale Vakbond, en daarin werd geprotesteerd tegen de pogingen van de heersende klasse in Europa om de Verenigde Staten in een oorlog te trekken. De Internationale kreeg de woede van de gehele bourgeoisie en de filisters op haar dak toen zij in twee door Marx geschreven brieven de Franse arbeiders toejuichte die aan het eind van de Frans-Pruissische oorlog van 1871, het klaarspeelden de macht te grijpen en de Parijse Commune te stichten. Met een vijandelijk leger voor de deur trokken deze “hemelbestormende titanen” van de arbeidersklasse voorwaarts en richtten een arbeidersrepubliek op. Zij werden bloedig neergeslagen door de legermacht van de Franse bourgeoisie, daarbij geholpen door het leger van Bismarck – net zo als in 1943-45 generaal Badoglio erin slaagde de Italiaanse revolutie te doen ontsporen en neer te slaan met hulp van de Engels-Amerikaanse legermacht en de stalinisten.

    De belangrijkste verworvenheid van de Internationale bestond er uit dat zij het levende bewijs was dat internationale eenheid van arbeiders mogelijk en vruchtbaar was. Ondanks haar onvermijdelijk primitieve interne organisatie, leverde de Eerste Internationale een model voor alle volgende internationale proletarische organisaties. De term “internationalisme” staat in het woordenboek en het lied “De Internationale” werd geschreven dankzij het bestaan van de Eerste Internationale.

    De strijd voor het marxisme

    Naast deze demonstratie van arbeiderssolidariteit in de praktijk, diende de Internationale als instrument en arena om de ideeën van het marxisme te populariseren. Hoewel Marx de erkende inspirator en theoretische leider van de Internationale was, moest er strijd geleverd worden om voor zijn opvattingen de hegemonie te verkrijgen binnen de organisatie en onder de rangen van de klassenbewuste arbeiders. Van het begin af aan had Marx to wedijveren met de burgerlijk-liberale ideologie en de druk te pareren van de Britse vakbondsleiders in de Algemene Raad.

    Maar de meest serieuze mededingers voor de ideeën van het wetenschappelijk socialisme naar de invloed onder meer ontwikkelde arbeiders waren diverse soorten kleinburgerlijk socialisme, anarchisme en vormen van sektarisme en opportunisme in verband met de problemen waar de arbeidersbeweging mee geconfronteerd werd. Marx schreef in een brief aan Bolte op 23 november 1871 dat de geschiedenis van de Internationale “een voortdurende strijd van de Algemene Raad tegen de sekten en experimenten van amateurs, die zich wilden profileren binnen de Internationale tegen de werkelijke beweging van de arbeidersklasse was. Deze strijd werd op de congressen gevoerd, maar meer nog in de privé onderhandelingen tussen de Algemene Raad en de afzonderlijke secties” (Selected Correspondence, Moskou, pag. 326).

    Marx moest het opnemen tegen de ideeën van het Proudhonisme, een stroming die nu vrijwel verdwenen is, maar toentertijd de meest verbreide tak van het kleinburgerlijk socialisme was. Twee aanstaande schoonzonen van Marx, Paul Lafargue en Charles Longuet, waren problematische apostelen van Proudhon voor zij marxist werden.

    In tegenstelling tot de wetenschappelijke socialisten wilden de Proudhonisten het privé-bezit in stand houden, maar de ruil van producten die in privé-bezit waren hervormen. Hun praktische voorschriften om de burgerlijke maatschappij te hervormen kwamen neer op het vormen van coöperatieve gemeenschappen en het wat prutsen aan het monetaire systeem. Deze kleinburgerlijke socialisten waren gekant tegen de belangrijkste vormen en methoden van de proletarische strijd. Proudhon verzette zich tegen vakbonden en betreurde stakingen en verwierp directe deelname aan de politiek. Zijn volgelingen droegen de mening uit dat de naties zich in kleine groepen moesten ontbinden die dan een vrijwillige associatie zouden vormen in plaats van de staat.

    Marx en zijn volgelingen moesten deze stroming, die veel aanhang had bij de Franse en Zwitserse arbeiders die niet op de fabriek werkten maar kleine ambachtslieden waren en nog beïnvloed werden door kleinburgerlijke denkwijzen, voortdurend bestrijden.

    Marx’ hoofdstrijd op theoretisch en organisatorisch gebied betrof echter de ideeën van het anarchisme, vertegenwoordigd door Michaël Bakoenin, een heldhaftige Russische revolutionair en de vader van de politieke anarchistische beweging die nu op zijn laatste benen loopt. De belangrijkste verschillen tussen Marx en Bakoenin kunnen slechts kort aangeduid worden. Het marxisme baseert zich volledig op het industrieproletariaat als zijnde de beslissende maatschappelijke kracht van de moderne maatschappij. Bakoenin zocht de maatschappelijke basis voor zijn revolutionaire beweging bij de boeren; bij het lompenproletariaat en de dakloze en wanhopende kleinburgerlijke elementen.

    Het marxisme vocht tegen alle reactionaire gezagsdragers en regeringen en probeert de staatsmacht van de arbeidersklasse te vestigen als zijnde de noodzakelijke overgang tot de afschaffing van alle staatsmacht en vormen van dwang. Het anarchisme is tegen alle vormen van autoriteit en tegen alle staten, zonder te letten op hun reactionaire of progressieve karakter of hun klassenkarakter. De anarchisten verzetten zich daarom tegen deelname aan politiek, terwijl de marxisten leren dat de arbeiders zich actief in de politiek moeten inschakelen en de staatsmacht “met alle mogelijke manieren” moeten veroveren.

    Deze principiële verschillen vormden voor Bakoenin de basis om binnen de Internationale een geheime organisatie op te bouwen die met samenzweringstaktieken probeerde de leiding over te nemen. De interne strijd tussen de twee onverzoenlijke stromingen verdeelde en verzwakte de Internationale aanzienlijk.

    De marxisten moesten ook op twee belangrijke punten wedijveren met de leiders van de Duitse arbeidersbeweging die beïnvloed werden door Lasalle. Een van de punten was hun opportunistische tactiek rond de kwestie met welke krachten men zich in de strijd moest verenigen. Zij ondersteunden de Junker-grootgrondbezitterspolitiek van Bismarck tegen de burgerlijke partijen, in plaats van het doorvoeren van een onafhankelijke proletarische politiek. Tegelijkertijd hadden deze “Bismarck socialisten” een sektarische houding ten opzichte van de vakbonden, zij weigerden lid te worden en mee te helpen aan de opbouw van alle vakbonden die hun opvattingen niet deelden. Zij begrepen het verschil niet tussen de vakbond als massaorganisatie, die arbeiders van alle politieke niveaus op economische gronden moet bevatten, en de proletarische partij die een selectie is van de socialistisch gezinde revolutionaire arbeiders.

    Doorheen haar bestaan moesten de oprichters van de Internationale vechten tegen een hoop externe vijanden, en interne tegenstanders. Deze destructieve krachten kregen de overhand onder de ongunstige historische omstandigheden die de arbeidersbeweging deden inzinken na het neerslaan van de Parijse Commune. Deze leidden tot de neergang, desintegratie, en uiteindelijk de formele opheffing van de Eerste Internationale toen in 1876 haar hoofdkwartier verplaatst was naar New York.

    Hoewel de Internationale overleefd was, duurde haar werk voort. In 1878 viel Marx de bewering aan dat de Internationale gefaald zou hebben. Hij schreef: “In werkelijkheid vertegenwoordigen de sociaal-democratische partijen in Duitsland, Denemarken, Portugal, Italië, België, Nederland en Noord-Amerika, min of meer georganiseerd binnen nationale grenzen, evenzoveel internationale groepen, niet langer geïsoleerde secties die schaars verspreid zijn over diverse landen en bijeen gehouden worden door een perifere Algemene Raad, maar veeleer de arbeidersklasse zelf in voortdurende actieve en directe verbinding, bijeengehouden door ideeënuitwisseling, wederzijdse hulp en gezamenlijke doeleinden… Dus, in plaats van af te sterven, heeft de Internationale zich ontwikkeld van de ene fase in een ander en hoger gelegen niveau waarin veel van de oorspronkelijke tendensen reeds vervuld zijn. Tijdens het verloop van deze constante ontwikkeling zal zij veel veranderingen doormaken voor het laatste hoofdstuk van haar geschiedenis geschreven kan worden. “ (Mehring, pag. 483-484). We zullen zien hoe deze profetische visie van Marx over de wisselvalligheden van de Internationale in de werkelijkheid uitkwam.

  • De historische noodzaak van internationalisme

    We publiceren een oude tekst van de Amerikaanse trotskist George Novack uit 1972 over de geschiedenis van de Eerste en Tweede Internationale. In het eerste deel van deze tekst wordt ingegaan op de noodzaak van internationalisme doorheen de jaren. Het biedt een interessante kijk op de rol van een internationale organisatie van arbeiders en jongeren. De andere delen van de brochure door Novack verschijnen de komende dagen op deze site.

    George Novack

    Internationalisme, zoals dat gestalte krijgt in een wereldpartij van de werkende klasse, is een van de centrale principes van het socialisme. Ondanks het dwingende belang van dit grondbeginsel, is heter deze eeuw nog nooit zo droevig meee gesteld geweest als nu – zowel in de theorie als in de praktijk.

    De Derde Internationale werd formeel ontbonden en zonder plichtplegingen begraven door Stalin in mei 1943, midden in de Tweede Wereldoorlog, om de Engels-Amerikaanse bondgenoten te verzekeren dat de Communistische Partijen, onder de curatele van het Kremlin, geen gebruik zouden maken van eventuele mogelijkheden om het kapitalisme in het Westen omver te kegelen. Zijn volgelingen hielden zich nauwgezet aan deze belofte in Griekenland, Italië, Frankrijk en België tussen 1943 en 1948.

    De Tweede Internationale had haar aanspraak op revolutionair leiderschap al verbeurd tijdens de Eerste Wereldoorlog, en sleept zich sindsdien voort als een levend lijk. Zelfs de partijen, die er deel van uitmaken, besteden nauwelijks aandacht aan de zeldzame conferenties of laten zich iets gelegen liggen aan haar uitspraken. Al tientallen jaren lang heeft ze niets noemenswaards ondernomen. Voor velen zal het zelfs nieuws zijn dat de Socialistische Internationale nog bestaat. Maar ze houdt inderdaad zo af en toe nog wel eens congressen, die veel weg hebben van familiereünies van succesvolle of aankomende politieke opzichters van de kapitalistische staat.

    Van de nieuwe stromingen die de leiding hadden van zegevierende arbeiders- en boerenrevoluties na de Tweede Wereldoorlog, is er niet één in staat gebleken een aanzet te geven of de organisatie ter hand te nemen van een levensvatbare nieuwe Internationale, om de overleden Comintern, of de zieltogende Tweede Internationale te vervangen: Tito, Mao, en zelfs Castro hebben als staatshoofd en partijchef deelgenomen aan internationale conferenties van velerlei aard en hebben zulke conferenties op touw gezet in hun eigen hoofdsteden. Maar geen van deze conferenties is afgelopen op de vorming van een nieuwe wereldomvattende organisatie van de arbeidersklasse; zelfs de wenselijkheid of noodzaak van iets dergelijks kwam niet naar voren.

    De krachtigste en meest belovende onderneming met een revolutionaire geest en doelstelling was de Drie Werelddelen Conferentie, die begin 1966 bijeenkwam in Havanna. Dit lichaam evenwel, samengesteld uit nationale bevrijdingsbewegingen met verschillende programma’s, is toch wel heel iets anders dan een internationale organisatie van het soort zoals Marx, Engels, Luxemburg, Lenin en Trotski voor ogen hadden en zoals zij die opbouwden. Het had ook niet die pretentie en heeft een armetierig bestaan geleid.

    Alleen de Vierde Internationale, opgericht in 1938, houdt de tradities en lessen van deze marxistische leiders overeind, wat betreft de volle plichten van het Internationalisme. De Trotskisten beschouwen dit niet als een rituele frase, maar als het onmisbaar kompas om de richting te geven aan de alledaagse activiteiten van alle delen van de arbeidersklasse op wereldschaal in haar strijd, tegen de oude orde en voor de opbouw van een socialisme.

    Daarentegen legt het gedrag van de leiding van drie communistische regimes in de oorlogscrises in de vijftiger en zestiger jaren de teruggang bloot van hun internationale solidariteit.

    Ten tijde van de Koreaanse oorlog koos Tito’s Joegoslavië onder de dekmantel van de Verenigde Naties de zijde van het Amerikaans imperialisme tegen de arbeidersstaten Noord-Korea en China. Tijdens het grensgeschil tussen India en China weigerde de regering-Kroetsjev niet alleen Peking te ondersteunen, maar gaf ze zelfs wapens aan het burgerlijke regime van Nehru. De Maoïsten weigerden om samen met de Sovjet Unie en andere arbeidersstaten een front te maken ter verdediging van Vietnam tegen de Amerikaanse agressie, zelfs ten koste van China’s eigen nationale veiligheid. Nog onlangs kreeg president Nixon een hartelijk welkom zowel in Peking als in Moskou terwijl zijn bommenwerpers dood en verderf zaaiden over heel Vietnam.

    Het nagenoeg algemeen loslaten van het internationalisme wordt op verschillende manieren gerechtvaardigd. Een van de meest gangbare argumenten die aangevoerd worden door sociaal-democraten en evenzeer door neo-stalinisten, is dat onder de huidige voorwaarden de arbeiders niet langer een internationale organisatie nodig hebben.

    Wat vijftig of honderd jaar geleden nuttig en progressief was, wordt nu afgedankt als verouderd en achterhaald.

    In een tijd dat satellieten en kosmonauten rond de aardbol cirkelen, en projectielen willekeurig welke plaats op deze planeet binnen een half uur kunnen bereiken, en terwijl de antikapitalistische strijd heftiger oplaait en meer noodzakelijk is dan ooit, is het toch paradoxaal dat de marxistische stelling, dat de wereldrevolutie een generale staf moet hebben in zo’n kwade reuk moest komen te staan. Het historisch proces beweegt zich wel op een uiterst ongeregelde manier.

    Velen binnen en buiten het socialistische kamp leggen deze stand van zaken uit als stellig bewijs voor de definitieve overwinning van het nationaal-chauvinisme op het internationalisme. En dit geloof wordt gebruikt om opnieuw een nagel te slaan in de doodskist van de marxistische leer.

    Nationaal-chauvinisme heeft overal de overhand gehad op vrome internationalistische gevoelens en leuzes, die met de mond beleden werden. Arbeiders hebben tegen elkaar gevochten in twee wereldoorlogen. Elke internationale is bezweken en is er niet in geslaagd haar taak te vervullen. Elk land, waar het kapitalisme vernietigd is, jaagt zijn eigen nationale belangen na en volgt afzonderlijk een eigen weg naar het socialisme, zonder zich te bekommeren om het lot van de andere. Marx zat er helemaal naast met zijn programma, praktijk en voorspellingen. Nationaal-chauvinisme is onweerstaanbaar, de almachtige kracht in de moderne wereld. Het wordt tijd om in te zien dat de leus “arbeiders aller landen blijft verdeeld” het enige antwoord is dat aansluit op de werkelijke voortgang van de sociale en politieke ontwikkeling.

    Een dergelijke conclusie komt overeen met de belangen van de heersende klasse. Dit standpunt sluit eveneens volledig aan bij de politiek van die verbureaucratiseerde regimes in de arbeidersstaten, die hun eigen belangen zwaarder laten wegen dan het welzijn van het wereldproletariaat. Maar het is volledig onaanvaardbaar voor eenieder, die wetenschappelijk socialist en proletarisch revolutionair wil zijn in de tradities van Marx en Lenin en die een diepgaande lange termijn visie ontwikkelt over de weg naar en de vereisten bij de opmars naar het socialisme. Het is beslist een teken van reactie, en niet van vooruitgang, in de socialistische beweging, om te proberen bij de arbeidersklasse de uitgangspunten van het internationalisme uit te bannen en in plaats daarvan de noodlottige vooroordelen en de overleefde perspectieven van nationaal-chauvinisme te zaaien. Juist omdat de leidende partijen van de tweede internationale in 1914 overliepen naar het kamp van het sociaal-patriottisme, verklaarden Lenin, Trotski, Luxemburg en hun medestanders dat een nieuwe Internationale noodzakelijk was. En het was het breken met het internationalisme door de Sovjetbureaucratie, wat al begon 20 jaar voor Stalins cynische ontbinding van de al volledig ongeloofwaardige Comintern, dat leidde tot de oprichting van de Vierde Internationale in 1938.

    Iedere afwijking van een internationalistische opvatting in de richting van eng nationalisme is een lafhartige navolging van de allerslechtste burgerlijke ideologie. Bovendien is het ontleend aan de periode van verval van het kapitalisme, en gaat het in tegen de meest verheven strevingen en de meest glansrijke tradities van de strijd voor plebeïsche democratie, die kenmerkend waren voor de jeugd van het kapitalisme in zijn fase van opgang. Het zou daarom wel eens leerzaam kunnen zijn om een verhandeling over de Eerste en Tweede Internationale te laten voorafgaan door het in herinnering brengen van de internationalistische ideeën die geuit werden tijdens de burgerlijk-democratische revoluties

    Internationalistische idealen van de burgerlijk-democratische revoluties

    Toen de krachten van het kapitalisme jong waren, moesten ze het opnemen tegen de druk van de oude gevestigde orde van de middeleeuwse maatschappij, precies zoals heden ten dage de krachten voor het socialisme moeten opboksen tegen bestaande kapitalistische voorwaarden. In deze strijd om de voorkapitalistische en in het bijzonder de feodale ideeën en instellingen omver te werpen, waren de meer revolutionaire vertegenwoordigers van de burgerij gedwongen de volksmassa’s op de been te krijgen en te leiden, en moesten daarom, zij het dan niet altijd in daden, dan toch tenminste in woorden, tegemoet komen aan hun meest diepgaande verlangens. Niet in de allerlaatste plaats was dat de roep om broederschap tussen de volken en vrede tussen de staten.

    Dit soort verheven idealen bezielden oprecht de eerste voormannen van de Amerikaanse, Franse en andere burgerlijk-democratische revoluties. De hoop om de ‘broederschap van de mensheid’ te verwezenlijken, die onder het Christendom niets anders was gebleken dan een bedrieglijke frase en een valse belofte, drong nu door in de rijen van de revolutionairen en vond uitdrukking in de overtuiging van de meest vooruitziende woordvoerders onder hen.

    Tom Paine, die de Amerikaanse kolonisten opriep om in opstand te komen tegen Engeland, nam vol trots tot zijn zinspreuk: “Mijn land is de wereld, goed doen mijn geloof”, Paine was de eerste internationalist van zijn tijd. Nadat hij was verbannen uit Engeland omdat hij zich bezighield met wat je zou kunnen noemen ‘radicaal vakbondswerk’ onder lagere regeringsambtenaren, voer hij in 1774 naar Amerika en werd de heraut van revolutionaire ideeën. Nadat hij meegewerkt had aan de overwinning van de Onafhankelijkheidsoorlog, ging deze internationale propagandist en filosoof van de democratie terug naar Engeland, waar hij werd vervolgd omdat hij de Franse Revolutie verdedigde. Nadat hij naar Parijs was gevlucht, werd hij uitgenodigd om zitting te nemen in de Nationale Vergadering en werd Frans staatsburger. Deze gebeurtenis toont de internationalistische geest van de Franse Revolutie in de fase van opgang.

    Paine had zeer ondermijnende ideeën. Zijn belangrijkste werk, “De rechten van de mens”, verdedigde het revolutionaire recht van het volk om hun regering te veranderen naar eigen goeddunken. In feite was hij zo’n subversief persoon dat hij werd gehaat en uitgespuugd door alle eerbare lieden met enige eigendom aan beide zijden van de oceaan.

    “De Tories waren zeer fel op hem…. In de Londense clubs werd het mode voor heren om TP-spijkers onder de hakken van hun schoeisel te dragen om te laten zien hoezeer ze zijn vuige ideeën de grond in wilden trappen. Hij werd vogelvrij verklaard en verbannen, en zijn boeken werden verbrand door de scherprechter. Hij werd beschouwd als erger dan een gewone misdadiger, omdat hij gevaarlijker was. In Amerika klonk de echo van deze algemene walging in de conversatie van de heren: Paine haten was een bewijs van achtenswaardigheid.” (Parrington, Main Currents in American Thought, deel 1, pag. 328)

    Wat waren dan die verschrikkelijke ideeën van Paine? Hij vond dat de Amerikaanse kolonisten het recht hadden vrij te zijn en onafhankelijk van Engeland; dat een volk het recht had een republiek te verkiezen boven een monarchistische regeringsvorm; dat alle politieke macht van het gewone volk komt en daar ook hoort te blijven. Het zijn deze gemeenplaatsen, die hem de onsterfelijke haat van de Tories bezorgden. De haat en politieke gevoelens ten opzichte van Tom Paine zijn tot op de dag van vandaag nog niet verdwenen, Theodore Roosevelt noemde hem “een smerige kleine atheïst” (wat hij overigens niet was; Pain was een deïst). En in tegenstelling met andere vaders van de Amerikaanse Revolutie bleef hij uitgesloten van the New York University Hall of Fame (beroemdhedenkabinet) tot 1945.

    Het is in dit verband tekenend om te zien hoe uitdrukkingen een waardeverandering ondergaan in de loop van de tijd. In de heroïsche dagen van de Eerste Amerikaanse Revolutie werd Tom Paine veroordeeld omdat hij ‘democraat” of ‘republikein’ was. Deze benamingen hadden in die tijd eenzelfde soort lading als vertegenwoordigers van de reactie in onze tijd meegeven aan termen als ‘communist’, ‘bolsjewiek’ of ‘trotskist’. Wie ‘democraat’ was, was voorstander van de revolutionaire rechten van de massa’s tegenover de contrarevolutionaire privileges van de heersende, bezittende klassen. ‘Republikein’ zijn, betekende voorstander zijn van een gekozen parlementaire regering van het volk tegenover de traditionele erfelijkheid van monarchieën of oligarchieën, Heden ten dage worden termen als ‘Republikein’ of ‘Democraat’ terecht geassocieerd met conservatisme, reactie en chauvinisme. Deze omvorming van politieke benamingen in hun tegendeel is een teken van de grote historische veranderingen die plaats gevonden hebben sinds de kapitalisten de macht veroverden en de heersende klasse werden. Als we even de oorzaken, aard, en het karakter van deze veranderingen in ogenschouw nemen, kunnen we begrijpen waarom en hoe de internationalistische ideeën van de burgerlijke revolutionairen verdwenen, en vandaag de dag alleen nog voortleven, samen met alle andere waardevolle bedoelingen en aspiraties van de democratische kant van de burgerlijke revolutie, in de beweging en het programma voor de socialistische revolutie.

    De ontwikkeling van het burgerlijk nationalisme

    Hoewel de radicaalste en meest geliefde leiders van de democratische bewegingen altijd het principe hebben beleden, en in praktijk gebracht van mensenrechten, ongeacht nationaliteit, ras, geloof of huidskleur, toch waren deze ideeën van onvoorwaardelijke gelijkheid, broederschap en vrijheid, de meest verheven en vergaandste uitdrukkingen van de revolutie, inderdaad alleen typerend voor die uiterste linkervleugels, voor degenen die spraken voor de gewone volksmassa’s. Zij werden alleen algemeen op die momenten dat de macht van het volk op zijn hoogtepunt was, wanneer de revolutie, door een weergaloze krachtsinspanning van haar innerlijke dynamiek, tijdelijk, haar eigen historische beperkingen te buiten ging.

    Zeer zeker geldt dit voor het internationalisme. De grondtoon, de meest overheersende en kenmerkende trek van de burgerlijke kijk op de revolutie is niet internationalisme, maar nationalisme. Internationalisme was uitzondering, terwijl nationalisme regel was, en het overheersend oogmerk van de burgerlijke krachten, van het burgerlijk programma en perspectief.

    Dit bepalend karakter van nationalisme kwam overeen met de wezenlijke aard van de burgerlijke revolutie en de historische noodzaken van de eeuw die getuige was van de overwinning van het kapitalisme. De taken voor de burgerlijke revolutionairen waren bepaald door aan de ene kant het karakter van de voorkapitalistische feodale instellingen, en door de krachten dus waartegen ze het moesten opnemen, en aan de andere kant door de dwingende behoeften van kapitalistische ontwikkeling.

    De maatschappij, waaruit het kapitalisme naar voor kwam, was gegrondvest op feodale eigendomsverhoudingen – slavernij, feodale privileges, gilden, monopolies,… – die door kapitalistische handel, geldwezen en industrie moesten worden vernietigd, wilde het kapitalisme kunnen opbloeien.Verbonden met dit grondprobleem van de vervanging van feodale door kapitalistische eigendomsverhoudingen, was de vraag van de territoriale en bestuurlijke indeling waarbinnen zij besloten zouden liggen.

    De zich ontwikkelende kapitalistische krachten werden verstikt, gewurgd en in hun groei belemmerd door de enge grenzen van de feodale sociale en politieke verhoudingen en beukten daar zonder ophouden tegenaan. De feodale maatschappij was verbrokkeld in onduidelijk met elkaar in verbinding staande vorstendommetjes en staatjes, waarover de bevolking op een onduidelijke wijze was verdeeld. Om ruimte te scheppen voor volledige en vrije ontplooiing van de kapitalistische productiekrachten en ruilverhoudingen, moesten deze traditioneel afzonderlijke gebieden samengebracht worden tot een gecentraliseerde eenheid, moesten ze worden omgevormd tot één enkele staat. Om het materiële en culturele peil van de bevolking omhoog te brengen, om het kapitalisme in staat te stellen zijn verborgen productiekrachten te ontwikkelen, om de mensheid een stap vooruit te brengen, moesten deze middeleeuwse beperkingen, deze middeleeuwse structuur, worden opgeruimd. Dit doel van het opbouwen van naties vroeg eeuwenlange strijd. Maar wat moest gebeuren, werd gedaan door de gezamenlijke inspanning van de volkeren van West-Europa en Noord-Amerika. Door hun revolutionaire strijd werd het feodalisme, met zijn verouderde instellingen, verbannen naar de schroothoop. Nieuwe kapitalistische verhoudingen, territoriale eenheden en politieke vormen kregen een plaats.

    Dit proces van het scheppen, bestendigen en centraliseren van nationale staten voltrok zich het meest in het oog lopend en typerend in West-Europa, in Frankrijk, Duitsland en Italië.

    Naar wat zijn strekking betreft, was het internationaal. De dertien Noord-Amerikaanse wingewesten bevochten hun onafhankelijkheid van Groot-Brittannië en gebruikten hun recht op zelfbeschikking om samen te gaan in de Verenigde Staten van Amerika in de eerste Amerikaanse Revolutie van 1775 tot 1789. Deze drang naar nationale eenheid en onafhankelijkheid was de drijvende kracht achter de nationalistische ideeën, leuzen en het programma van de burgerlijk-democratische revolutionaire beweging.

    Zolang deze fundamentele taken voor de historische ontwikkeling onvoltooid bleven, behielden de nationalistische bewegingen van de ontwikkelde landen in het Westen een vooruitstrevend karakter en verdiende de steun van revolutionairen. In de Verenigde Staten bijvoorbeeld, verloor de oorlogsleuze voor onafhankelijkheid en eenheid zijn progressieve inhoud niet eerder dan bij de definitieve overwinning van de kapitalistische klasse ten gevolge van de Burgeroorlog. In die revolutionaire oorlog werd de eenheid van het land, en in feite ook de onafhankelijkheid, bedreigd door de contrarevolutie van de slavenhouders uit het Zuiden, die de Statenbond op poten zetten. Op dat moment stond Lincolns Republikeinse partij aan het hoofd van de regering die onafhankelijkheid verdedigde en slavernij bestreed. Die regering werd gesteund door Marx en de Eerste Internationale.

    De wortels van de kapitalistische ontwikkeling zijn internationaal: “De ontdekking van Amerika, het ronden van de Kaap opende nieuwe gebieden voor de opkomende burgerij. De Oost-Indische en Chinese markten, de kolonisatie van Amerika, de handel met die wingewesten en de vermeerdering van ruilmiddelen en ruilwaren in het algemeen, gaven een stoot voorwaarts als nooit tevoren aan handel, scheepvaart en industrie; en daarmee aan de revolutionaire bestanddelen binnen de wankelende feodale maatschappij… De moderne industrie heeft een wereldmarkt gesticht, waarvoor de ontdekking van Amerika de weg had vrijgemaakt.” (Communistisch Manifest, Hoofdstuk I)

    De kapitalistische economie, in tegenstelling met het provinciale feodalisme, opereerde van het begin af aan op wereldniveau. Nadat ze de kluisters van het feodalisme had gebroken en afgeworpen hielden de kapitalistische productiekrachten niet op bij de nationale grenzen, voor de schepping waarvan ze zelf het instrument waren geweest. In de ontwikkeling van vestiging van nationale staten, overschreed het kapitalisme, zelf uitvloeisel van de nieuwe wereldmarkt, die grenzen en schiep daarmee een internationale arbeidsdeling en goederenruil. Het was de eerste wereldeconomie. Naarmate het kapitalisme zich ontplooide raakte elk land vroeger of’ later betrokken in de wereldmarkt, werd er onlosmakelijk onderdeel van, en maakte mee hoe de nationale gang van zaken erdoor bepaald werd. De kapitalistische ontwikkeling leidt tot een kolossale vervlechting op wereldschaal van de banden tussen de verschillende landen. Geen enkel kapitalistisch land is of kan zelfstandig zijn of economisch onafhankelijk.

    Trotski beschreef deze historische ontwikkeling aldus: “Door landen en werelddelen, die op verschillend niveau van ontwikkeling zijn, te verbinden in een stelsel van wederzijdse afhankelijkheid en tegenstrijdigheid, door de verschillende niveaus van ontwikkeling in evenwicht te brengen en tegelijk onmiddellijk de onderlinge verschillen te vergroten, door meedogenloos het ene land tegen het ander op te zetten is de wereldeconomie een machtige realiteit geworden, die het economisch leven van de afzonderlijke landen en continenten beheerst.” (The Third International after Lenin, pag. 5).

    Deze onontkoombare onderlinge afhankelijkheid van staten onder het kapitalisme drukt zich uit op verschillende manieren. Woodrow Wilson’s handelssecretaris verklaarde eens: “Een paar schoenen is een volkerenbond.” Deze kernachtige uitspraak drukt op beknopte wijze de strekking van de moderne economie op wereldschaal uit, zoals die naar voren komt in de cijfers van buitenlandse handel, de uitvoer van kapitaal en de betalingsbalans. Hij laat zich gelden in de economische crisis, die, waar ze ook toevallig het eerst uitbreekt, zich verspreidt over andere landen en ze tezamen meesleept in de ellende. Onder het kapitalisme zijn de volkeren van deze planeet onafscheidelijk onder hetzelfde juk. Ze zwemmen of verdrinken, feesten of verhongeren, leven in vrede of sterven in oorlog, tezamen.

    De meest volkomen uitdrukking van die mondiale hoedanigheid van de kapitalistische economie was het wereldomvattend karakter van de Tweede Wereldoorlog.

    Deze imperialistische oorlog, de tweede binnen een generatie, was het bloedige, barbaarse, beestachtige gevolg van de verdere voortgang en ontaarding van de kapitalistische productiekrachten. Deze geweldige macht, die zich bleef opstapelen in de handen van de heersende kapitalistenklasse tijdens de negentiende eeuw ontgroeide de nationale grenzen. De Duitse staalindustrie kon voorzien in de behoefte van heel Europa. Onder het overwicht van het monopoliekapitalisme wordt de nationale staat, voordien het politieke instrument voor de groei van de kapitalistische economie, een dwangbuis. De pogingen van de monopolistische grote zakenbelangen om zich van die nationale dwangbuis te ontdoen en een groter strijdperk te vinden voor hun ekonomische operaties leidden onontkoombaar naar imperialisme.

    Bij de hoge ontwikkeling van de krachten van het kapitalisme overschrijden de imperialisten de nationale grenzen door kapitaal uit te voeren naar andere landen, door zich meester te maken van de grondstoffenvoorraden en markten, door invloedsferen af te bakenen, door zwakkere en minder ontwikkelde volkeren te overvallen, te veroveren en te onderwerpen, door roofzuchtige oorlogen tegen rivaliserende imperialistische clubs, tegen koloniale volkeren, of tegen arbeidersstaten zoals de Sovjet Unie en Noord Vietnam.

    De krampachtige pogingen van de imperialisten om de opdrachten van het monopoliekapitaal uit te voeren, getuigen op hun manier van de noodzaak om een wereldeconomie opnieuw op poten te zetten en van de noodzaak van een wereldomvattende federatie van de volkeren. Ze zijn een reactionaire poging om een vooruitstrevende historische taak uit te voeren.

    Waar de kapitalisten ook de macht veroverd en geconsolideerd hebben, overal zijn ze volledig reactionair. Deze nieuwe heersers van de maatschappij verloochenen alle vooruitstrevende ideeën van hun oorsprong. In de landen waar de kapitalistenklasse imperialistisch en monopolistisch is geworden, is het idee van nationalisme vervuld van de meest reactionaire inhoud en een vijgenblad voor roofzuchtige bedoelingen. In het najagen van hun roofzuchtige plannen, voeren de meest uitgesproken imperialisten de vlag van het nationalisme. Hitler sprak van “het Germaanse Herrenvolk”, Mussolini van het herleven van “het Romeinse Rijk”, Churchill verklaarde dat “Brittania Rules the Waves”, en Henry Luce kondigde “de Amerikaanse Eeuw” af. Maar als er behoefte is aan het toepassen van democratische tradities verschuilen de imperialisten hun bedoelingen achter een vals internationalisme om niet alleen hun eigen volk maar ook anderen te bedriegen. Dat was de bron van Wilson’s en Roosevelt’s pseudo-internationalisme en al de nu gangbare retoriek omtrent de verdediging van “de vrije wereld”.

    In onze tijd kunnen nationalistische bewegingen nog steeds een progressieve rol spelen in alledrie de sectoren van de wereldrevolutie. Nationale minderheden in ontwikkelde industriële landen, zoals de zwarten, Chicano’s en Puerto Ricanen in de Verenigde Staten, de Quebecois in Canada en de katholieke minderheid in Noord Ierland voeren de strijd voor bevrijding van imperialistische onderdrukking. Daar komt nog bij, dat al deze groepen voor wat betreft hun samenstelling voor het overgrote deel proletarisch zijn, hetgeen hun strijd tegen nationale onderdrukking nog meer verbindt met de strijd van de arbeidersklasse in zijn geheel tegen het kapitalisme.

    Onderdrukte minderheden in de Sovjet Unie zoals de Oekraïnse en Baltische volkeren, de Joden en de Armeniërs, hopen erop, verlost te zijn van Moskou’s bureaucratische dwingelandij. Hetzelfde geldt voor het Tjechoslowaakse volk in Oost Europa. De strijd voor nationale bevrijding is gewettigd onderdeel van de strijd voor socialistische democratie in de arbeidersstaten ondanks alle pogingen van de stalinisten om haar af te schilderen als “anticommunistisch” en de pogingen van de imperialisten om ze te gebruiken voor hun doeleinden.

    De meest omvangrijke nationalistische strijd ligt samengebald bij de volkeren van de Derde Wereld, in de onderontwikkelde koloniale en half-koloniale landen, die nog niet een revolutie hebben volbracht. Het gaat hier om landen die ofwel nog geen nationale eenheid en onafhankelijkheid hebben bereikt of die alleen in naam onafhankelijk zijn, terwijl ze economisch en politiek onderworpen zijn aan een van de imperialistische grootmachten. Trotskisten steunen het streven van dergelijke landen naar zelfbeschikking, net zo goed als ze China steunden in de oorlog tegen Japan en India in de strijd voor vrijheid tegen Engeland tijdens de Tweede Wereldoorlog. De slachtoffers van het imperialisme moeten hun 1776 en 1861 verbinden met een strijd tegen het kapitalisme, zodat ze, onder de leiding van de arbeidersklasse, via de kortste weg kunnen uitkomen bij hun oktober 1917.

    Heden ten dage evenwel zijn officiële nationalistische zienswijzen, ideeën en programma’s in de ontwikkelde landen van Europa, Noord-Amerika en Japan overwegend verbonden met de meest chauvinistische en reactionaire krachten. Voor deze landen gaat de totale druk van historische noodzaak, economisch, politiek en cultureel, in de richting van het afbreken en vernietigen van nationale grenzen en niet om ze in te stellen of in stand te houden. Precies zoals in de tijd van de burgerlijk-democratische revoluties verstrooide en verdeelde volkeren samengesmolten moesten worden tot gecentraliseerde nationale staten om de gunstigste en meest vruchtbare voorwaarden te scheppen voor de ontwikkeling van economie en cultuur, zo zullen nu de kunstmatig gescheiden en tegenover elkaar staande nationale burgerlijke staten moeten opgaan in een socialistische federatie en zich ontwikkelen in de richting van een enkel staatssysteem op regionale, continentale en uiteindelijk op wereld schaal.

    Deze dringende historische taak kan alleen volbracht worden door de socialistische revoluties van de internationale arbeidersklasse.

    De internationale lessen van het marxisme

    Dit is een deel van de inhoud van het marxisme, een les, die de grondleggers en leraren van het.wetenschappelijk socialisme onophoudelijk bijbrachten aan de klassenbewuste arbeiders in de hele wereld. Trotski onderstreepte dit punt in zijn werk “The permanent revolution”, dat was gewijd aan de verdediging van het principe van internationalisme tegenover de stalinistische theorie van het socialisme in een land. “Marxisme neemt als vertrekpunt de wereldeconomie, niet als een optelling van de nationale delen, maar als een machtige en onafhankelijke realiteit, die is voortgekomen uit de internationale arbeidsdeling en de wereldmarkt, en die in onze tijd heerszuchtig de nationale markten domineert. De productiekrachten van de kapitalistische maatschappij zijn lang geleden de nationale grenzen ontgroeid.” (p. 146)

    De kapitalistische wereldeconomie echter berust op een systeem van nationale staten, die sinds lange tijd hun nut overleefd hebben en die een rem geworden zijn op de ontwikkeling van de productiekrachten die op hun beurt er heftig tegenaan beuken om zich verder te ontplooien, Dit conflict tussen de zich ontwikkelende productiekrachten en het feit dat ze geperst moeten worden in een nationaal keurslijf, is een van de belangrijkste tegenstellingen van de kapitalistische maatschappij. De klassentegenstelling tussen kapitaal en arbeid is de andere. Beide tegenstellingen vragen voor hun oplossing een socialistische revolutie. Het marxisme is de wetenschap van die revolutionaire beweging. Het brengt de wetten van de maatschappij onder woorden en bestudeert het proces van sociale ontwikkeling door middel van de materialistische methode, die leert dat geen samenlevingsvorm vernietigd kan worden, geen nieuwe tot stand gebracht kan worden voordat en zonder dat de noodzakelijke materiële voorwaarden en de economische krachten daarvoor aanwezig zijn. Het kapitalistische systeem werd geboren en groeide tot rijpheid uit de schoot van haar feodale voorganger, die de belangrijkste hinderpaal was geworden voor de verdere ontplooiing van de menselijke beschaving. Het socialisme zal haar bestaan veroveren langs eenzelfde weg van strijd als de opvolger; en revolutionaire antithese van het ontaarde kapitalisme.

    Het internationalisme van de socialistische beweging, de meest gewetensvolle uitdrukking van de verlangens en de belangen van de werkende klasse, is gebaseerd op deze “machtige onafhankelijke realiteit” van een wereldeconomie, die het kapitalisme heeft geschapen. Haar internationalisme is geen dogma, geen droom, geen sentimenteel of onbereikbaar fantastisch ideaal. Voor materialisten is internationalisme het herkennen en doorzien van de realiteit en van de noden van de hedendaagse beschaving. De materieel sociale onderbouw van de wereldeconomie vormt de hedendaagse fundering van het marxistisch internationalisme.

    In het Communistisch Manifest, de eerste klassieke uiteenzetting van het wetenschappelijk socialisme, geven Marx en Engels het kapitalisme de eer, die het toekomt omdat het een begin maakte aan dit proces van internationalisering en het verspreidde: “Nationale verschillen en tegenstellingen tussen volkeren verdwijnen dagelijks meer en meer dankzij de ontwikkeling van de bourgeoisie, de vrijheid van handel, de wereldmarkt, de eenvormigheid in wijze van produceren en tengevolge daarvan in de levensomstandigheden” (Hoofdstuk II) Sinds dit geschreven werd in 1848 hebben de tendensen om nationale afzondering te doorbreken, zich bliksemsnel doorgezet.

    Maar Marx en Engels waren er ook zeer uitdrukkelijk over dat er niet gewacht moest en won worden tot de burgerij dit proces tot voltooiing zou brengen en haar weldaden over de hele mensheid zou uitstrekken. In feite voorspelden ze dat het tegenovergestelde zou gebeuren. Om hun winsten, voorrechten, eigendom en macht te handhaven tegenover de verlangens van de massa’s zouden de kapitalisten gedwongen worden, onafhankelijk van hun wil, om vooruitstrevende tendensen op welk gebied ook af te remmen, tot stilstaan te brengen en in hun tegendeel te doen omkeren. Ze zouden de ontwikkeling van de productiekrachten verstikken, en daarmee onzekerheid verwekken voor de massa”s en verlaging van de levensstandaard. Precies zoals de naties in zichzelf verdeeld waren in uitbuiters en uitgebuitenen, zo zouden ook de naties als totaal uiteenvallen in een handvol aristocratische, overheersende, uitbuitende machten, die de zwakkere, meer achtergebleven landen zouden onderdrukken, en daarmee de overgrote meerderheid van de mensheid. In plaats van internationale broederschap en vrede, zouden oorlogen ontstaan uit de spanningen en conflicten tussen de kapitalistische staten en tussen de kapitalistische grootmachten en de koloniale volkeren. Het imperialistisch tijdperk, het tijdperk van oorlogen, revoluties en koloniale opstanden heeft deze ontwikkeling opgevoerd tot de grootst mogelijke hoogte.

    De enige sociale kracht, die in staat is de historische taken te volbrengen, die door kapitalistische krachten losgelaten of onvoltooid gelaten zijn, is de arbeidersklasse: “De opperste macht van het proletariaat zal ervoor zorgen dat ze (nationale verschillen en tegenstellingen) nog sneller verdwijnen. Gezamenlijk optreden, tenminste van de leidende beschaafde landen, is een van de eerste voorwaarden voor de ontvoogding van het proletariaat. Naarmate er in verhouding een eind komt aan de uitbuiting van het ene individu door het andere, zal er ook een eind komen aan de uitbuiting van de ene natie door de andere.” (hoofdstuk II) Deze zinnen zouden gegraveerd moeten zijn in het bewustzijn van iedere arbeider, omdat ze de essentie van het socialistisch internationalisme samenvatten. Een eenvoudige vergelijking tussen Het Communistisch Manifest, wat voor het eerst de overtuiging van het proletarisch internationalisme verkondigde, en Stalin’s redenen om de Comintern te ontbinden, is voldoende om aan te tonen hoe ver de kleinburgerlijke nationalistische denkbeelden van de Kremlin-bureaucraten afwijken van het onvervalst revolutionair internationalisme van de grondleggers van het marxisme. Stalin rechtvaardigde de ontbinding van de Comintern in een interview met Harold King, een correspondent van Reuters, gepubliceerd in juli 1943, twee maanden na het formele besluit, aldus:

      Het ontbinden van de internationale is juist omdat:

      A. Het de leugen blootlegt van de Hitlerkliek, die beweert dat Moskou van plan is te interveniëren in de gang van zaken in andere staten, en ze te ‘bolsjewiseren’. Aan deze leugen wordt hiermee een eindgemaakt.

      B. Het de laster van de tegenstanders van het communisme binnen de arbeidersbeweging ontmaskert, dat de communistische partijen in de verschillende landen niet handelen in het belang van hun volk, maar aan de hand van richtlijnen van buitenaf. Ook aan deze laster wordt een eind gemaakt.

      C. Het vergemakkelijkt het werk van de patriotten in de vrijheidslievende landen om de progressieve krachten van hun verschillende landen te verenigen, ongeacht partij of geloofsovertuiging, in een enkel kamp van nationale bevrijding, om de strijd tegen het fascisme aan te gaan.

      D. Het vergemakkelijkt het werk van de patriotten van alle landen om alle vrijheidslievende volkeren te verenigen in een enkel internationaal kamp, om te vechten tegen de bedreiging van overheersing van de wereld door het Hitlerdom, en op die manier de weg vrijmaakt voor de toekomstige organisatie van bondgenootschap van staten, gebaseerd op hun gelijkheid. (Aangehaald in Poster, History of the Three Internationals, p. 438)

    Marx en Engels verklaarden: “Gezamenlijke actie (…) is een van de eerste voorwaarden, nodig voor de ontvoogding van de arbeiders.” Stalin hield vijf en negentig jaar later aan de arbeiders voor: – Het idee van een gecentraliseerde internationale organisatie van arbeiders om het internationale kapitalisme te bestrijden is “laster”, uitgevonden door de “tegenstanders van het communisme”, Geef iedere gedachte aan internationale samenwerking op, ondersteun je eigen “vrijheidslievende imperialisten”, beperk je activiteiten tot het nationale kader waarin je toevallig gevangen zit. –

    Marx en Engels leerden: “Naarmate in verhouding een eind komt aan de uitbuiting van het ene individu door het andere, zal er ook een eind komen aan de uitbuiting van de ene natie door de andere.” Dat wil zeggen, alleen door het uitbannen van de kapitalistische loonslavernij in ieder land kan vrijheid en gelijkheid tussen de naties tot stand gebracht worden.

    Stalin hield de arbeiders voor: – Gaat samen met alle “progressieve krachten”. Schuif de strijd voor handhaving van je levensstandaard en voor je bevrijding maar op de lange baan, in die kapitalistische landen, die toevallig op dat moment een bondgenootschap hebben met de Sovjet Unie. Ondersteun de democratische imperialistische regeringen van de Verenigde Staten en Groot-Brittannië die zullen de mensheid wel gelijkheid, onafhankelijkheid en “de vier vrijheden” schenken nadat de oorlog gewonnen is.

    Kijk eens hoe Marx en Engels in een stevige knoop de strijd van de arbeiders tegen kapitalistische uitbuiting binnen de staten, en de strijd tegen imperialistische oorlogen, uitbuiting en overheersing samenbonden: “Het opheffen van de klassentegenstellingen binnen de naties zal een eind maken aan onderlinge vijandelijkheid tussen de naties.” Stalin daartegenover: —Houd je niet bezig met de opheffing van de klassentegenstellingen in de geallieerde landen, steun de ene bende van imperialistische uitbuiters tegen de andere.

    Waar Stalin de voortzetting van de klassenstrijd en de strijd voor vrede en gelijkheid tussen de naties losmaakt en tegenover elkaar stelt, leggen Marx en Engels de onderlinge afhankelijkheid bloot. Deze lijnrecht tegenovergestelde opstelling wat betreft de meest wezenlijke opvattingen ten aanzien van het internationalisme en de noodzaak van een Internationale toont aan hoe onverzoenlijk de nationaal-bureaucratische zienswijze van het stalinisme, staat tegenover het onvervalst marxisme.

    Nationale eenheid tegenover eenheid op klassenbasis

    Socialistisch internationalisme is de theoretische en politieke weerspiegeling van het karakter van de wereldeconomie, de ontwikkeling op wereldschaal van de productiekrachten en de wereldwijde omvang van de klassenstrijd.

    De democratische revoluties van het kapitalistische tijdperk konden zich ontplooien op nationale basis. Dat was het geval met het tot stand brengen van de Verenigde Staten van Amerika en het bewaren van de nationale eenheid en onafhankelijkheid. Deze nationale problemen werden in de ontwikkelde landen lang geleden opgelost, tenminste voor de overheersende nationaliteiten. Zij hebben hun nationale onafhankelijkheid en zoveel democratie als ze willen of kunnen krijgen onder kapitalistische verhoudingen.

    De volksmassa’s bereikten deze verworvenheden in samenwerking met en onder leiding van de kapitalistische klasse of tenminste onder leiding van de meest radicale delen ven de bourgeoisie. John Hancock, de eerste ondertekenaar van de Onafhankelijkheidsverklaring, was de rijkste koopman in Boston. Georgo Washington, de planter, grondspeculant en slavenhouder, was de rijkste man in de Amerikaanse wingewesten. Toch leidden zij een opstand. Stel je de Rockefellers, Morgans of Hellons eens voor in een dergelijke rol! Deze miljardairfamilies en de regeringen die ze controleren, kunnen niet andere dan imperialistische ondernemingen en activiteiten financieren, gericht tegen het welzijn van de massa’s in eigen land of in het buitenland. Dit contrast illustreert het verschil tussen de revolutionaire burgerij en de contrarevolutionaire kapitalisten van vandaag.

    Zelfs op de hoogtepunten van burgerlijk-democratische revoluties waren er ernstige conflicten en bloedige botsingen tussen de volksmassa’s, die meer democratische rechten vroegen, en leden van de bezittende klassen. Maar als in het verleden samenwerking met de revolutionaire burgerij tegen de monarchie, de Kerk, de feodale heersers, de slavenhouders en tegen al de krachten van de middeleeuwse reactie onder bepaalde omstandigheden toelaatbaar en noodzakelijk was, dan bestaat die mogelijkheid vandaag niet meer.

    Onder de heerschappij van de ‘big business’ is de enige weg van vooruitgang de strijd tussen kapitalistenklasse en arbeiders tot het einde toe voeren. De arbeiders moeten de politieke macht veroveren op de kapitalisten en hun wurggreep op het economisch en cultureel leven van het land breken. De eerste vereiste daarvoor is de eenheid van de arbeiders in de strijd tegen het kapitaal, het loskomen van alle kapitalistische instellingen, denkbeelden en invloeden, die de dodelijke greep van het verleden vertegenwoordigen, het ontwikkelen van eigen partijen en programma’s en het tot stand brengen van een eigen staat om zelf, als klasse, te kunnen beslissen over hun eigen toekomst.

    De ideeën en tradities van nationale eenheid onderleiding van het kapitaal zijn afkomstig van overleefde toestanden en zijn de grootste hinderpaal voor het bereiken van onafhankelijkheid door de arbeidersklasse. Iedere onderdrukte klasse is door een stadium gegaan van vernedering door haar onderdrukkers. Zelfs de bourgeoisie heeft op haar knieën gelegen voor de landadel, de koningen, de pausen en bisschoppen voordat ze zich in haar volle lengte oprichtte als de herschepper en heerser van de maatschappij. De slechtste eenheid is de eenheid tussen slavenhouders en slaven, tussen heersers en beheersten, tussen uitbuiters en uitgebuitenen.

    De noodzaak van eenheid van de arbeiders is de noodzaak van klasseneenheid op nationale en internationale schaal. Tegenover nationale eenheid met kapitalistische uitbuiters, stelt het marxisme klasseneenheid tussen de arbeiders van alle landen tegenover de gemeenschappelijke kapitalistische vijand. Dat is de betekenis van de leus “Arbeiders aller landen, verenigt U!”. Dat is het wezen van het internationalisme van de arbeiders.

    De onuitroeibare vitaliteit van het internationalisme

    Stalinisten waren niet de eerste afvallige leiders van de arbeidersbeweging, die internationalisme verloochenden en uit eigen belang terugvielen op de vooroordelen en praktijken van kleinburgerlijk nationalisme. Ze hadden vele voorgangers in de kleurrijke geschiedenis van de klassenstrijd. Nadat Marx en Engels in 1848 zo schitterend het proletarisch internationalisme hadden verkondigd, druppelden de denkbeelden van de communistische voorhoede langzaam maar zeker in het bewustzijn van de meest verlichte arbeiders van het ene na het andere land, en de uitkomst was de oprichting van internationale politieke organisaties. Elk van deze drie organisaties markeerde een grote stap voorwaarts in het verloop van de strijd van de werkende klasse voor haar bevrijding. Elk ervan leverde onvergankelijke verworvenheden die vandaag in ere gehouden en als een schat bewaard dienen te worden. Na het volbrengen van een aantal opmerkelijke taken kwam elk ervan tot verval en ging tenslotte ten onder ten gevolge van de objectieve historische omstandigheden, die een tijdelijke overwinning toelieten van eng nationalistische denkbeelden, afwijkingen en verdeeldheid binnen de rijen van de arbeidersklasse.

    Maar iedere keer was het alleen de voorlopige vorm van de internationale proletarische strijd die een nederlaag leed en werd vernietigd. De behoefte aan internationale politieke organisatie en klassenactie is niet uit te roeien, noch de gedachte eraan of de aandrang en beweging in die richting. De geschiedenis van de afgelopen honderd jaar bewijst dat.

    Telkens wanneer ongunstige omstandigheden de vorm van de internationale organisatie verpletterden, werd er een nieuwe geschapen op een hoger historisch, theoretisch, politiek en organisatorisch peil. Waar komt die uitzonderlijke vitaliteit van de gedachte van internationalisme vandaan? Zij heeft haar wortels in het wereldomvattend karakter van de economie en de wereldwijde ontwikkeling van de productiekrachten. Ze krijgt onophoudelijk nieuwe drijfkracht van de klassenstrijd op wereldschaal, die de arbeiders van alle landen aanzet de hinderpalen voor gezamenlijk optreden en gezamenlijke organisatie te overwinnen.

    Er zijn veel lafhartige zielen, die weifelen, terugdeinzen, en de strijd voor het internationalisme verlaten als het moeilijk wordt en als de reactie tijdelijk opnieuw de overhand krijgt. Een dergelijk aftakelen van het internationalisme vond plaats tijdens de Eerste Wereldoorlog. In die tijd schreef een onverschrokken voorman van de Duitse arbeidersklasse, Frans Mehring, het volgende in zijn biografie over Karl Marx: “Wat de bourgeoisie, dankzij de vernauwing van haar blikveld door winstbejag, als onvaderlandslievend beschouwt, als onwetendheid en onbegrip, is in werkelijkheid een levensvoorwaarde voor het bestaan zelf van de proletarische strijd voor emancipatie. Hoewel deze strijd de tegenstrijdigheid tussen nationalisme en internationalisme kan oplossen, terwijl de bourgeoisie gedwongen is heel haar bestaan daartussen heen en weer te draaien, hebben de arbeiders geen tovermiddelen, in dit opzicht net zo min als in welk ander ook, en zijn niet bij machte om de moeilijke en zware klim om te toveren in een vlak en machtig pad. De moderne arbeidersklasse moet de strijd voeren onder voorwaarden voortkomend uit de historische ontwikkelingen, en kan die niet met een bliksemaanval uit de weg ruimen. Ze kan ze overwinnen, maar alleen door ze te begrijpen in de Hegeliaanse zin, dat begrijpen is overwinnen.” (Karl Marx, p 343)

    Het terugkijken op de eerdere pogingen van de arbeidersklasse om internationale eenheid en een internationale leiding op te bouwen, zoals hieronder gebeurt, moet een aantal waardevolle lessen opleveren. De successen en het falen, de voortgang en de terugval van honderd jaar strijd moet dieper begrip bijbrengen voor de historische noodzaak en voor de sociale beweegredenen. Daardoorheen moet het tonen hoe beslissend de rol van het internationalisme is om de mensheid van een zieltogend kapitalisme te brengen naar een bloeiend democratisch socialisme. Er is maar een manier om het onvergetelijke leidende parool van het Communistisch Manifest, ‘Arbeiders aller landen, verenigt U!‘, in daden om te zetten, dat is door te bouwen aan de wereldpartij van de socialistische revolutie, zoals de Internationales van Marx, Engels, Bebel en Lenin trachtten te worden en die de Vierde Internationale beoogt te zijn.

  • 60 jaar na het einde van Wereldoorlog 2

    Op dit ogenblik wordt de 60e verjaardag van het einde van de Tweede Wereldoorlog gevierd. De media brengen tal van artikels en historische getuigenissen over de grootste slachtpartij van de menselijke geschiedenis (60 miljoen doden). Is dit artikel nog zo’n dossier? Neen, in tegenstelling tot de officiële geschiedschrijving gaan wij niet voorbij aan de manier waarop WO 2 de internationale krachtsverhoudingen voor de daaropvolgende decennia heeft veranderd.

    Thierry Pierret

    De Eerste Wereldoorlog was een oorlog om de wereld te herverdelen tussen de imperialistische mogendheden. Gedurende decennia was er een wedloop tussen de verschillende Europese mogendheden om Afrikaanse en Aziatische gebieden in te palmen. Groot-Brittannië en Frankrijk kwamen naar voor als de grote overwinnaars van die wedloop, terwijl Duitsland zich moest tevreden stellen met de “kruimels” van de koloniale wereld.

    Duitsland wou een herverdeling in haar voordeel en stortte de wereld in de “Grote Oorlog” van 1914. De belangrijkste sociaal-democratische partijen sloten de rangen achter de vlag van hun eigen imperialistische staten. Het was de Russische Revolutie van 1917 die een einde maakte aan de Grote Oorlog, of toch alleszins aan het oostelijk front, door het sluiten van het vredesakkoord van Brest-Litovsk. Enkele maanden later leidde de Duitse revolutie ertoe dat de activiteiten aan het westelijk front werden stopgezet. Jammer genoeg heeft de Duitse revolutie niet geleid tot een machtsovername door de arbeiders, zoals dit in Rusland het geval was. De sociaal-democratische partij (SPD) was er sterker dan de Russische mensjevieken, de jonge Duitse Communistische Partij (KPD) beging bovendien tal van tactische fouten. De nederlaag van de revolutie in Duitsland, maar ook in Italië, Hongarije, Slovakije,… opende de weg naar een periode van contra-revolutie in Europa, die uiteindelijk de voorbode vormde van een nieuwe wereldwijde oorlog.

    De opkomst van het fascisme

    De kleinburgerij zag zichzelf in de tang genomen tussen de arbeidersbeweging enerzijds, en de groot-industriëlen en banken anderzijds. De sociaal-democratie en de stalinisten – SPD en KPD – slaagden er niet in om met de arbeidersbeweging een anti-kapitalistische weg vooruit te tonen. Het faillissement hing de kleinburgerij boven het hoofd, en daarmee samenhangend, de noodzaak om haar arbeidskracht te verkopen om te overleven. De kleinburgerij verlangde naar een terugkeer van de “orde”: dikwijls naar de situatie die bestond voor de industrialisatie, toen er een samenleving bestond van kleine producenten.

    De fascisten slaagden erin om de kleinburgerij te verleiden met hun retoriek tegen “het financie-kapitaal” en het communisme. De economische crisis van de jaren ‘30 leidde ertoe dat belangrijke delen van de burgerij het fascisme ondersteunden. Dit om hun winsten veilig te stellen door het breken van de arbeidersbeweging en het openen van buitenlandse markten voor Duitse producten.

    Het klopt dus niet dat de oorzaak van de Tweede Wereldoorlog de megalomanie van Hitler en Mussolini was. In feite kwam het programma van de fascistische partijen overeen met de noodwendigheden van het kapitalisme in een periode van scherpe crisis. De burgerij van de verslagen landen (Duitsland), of van overwinnende landen die slechts een klein deel van de buit toebedeeld kregen (Italië), dacht haar positie enkel te kunnen herstellen door een nieuwe verdeling van de wereld. Ze wilde dit forceren door middel van een imperialistische oorlog.

    Daarbij waren de fascistische partijen het meest vastberaden om naar een oorlog te gaan, terwijl de klassieke burgerlijke partijen nog terughoudend waren omtrent het verstoren van de internationale evenwichten. Er is dus een verband tussen fascisme en oorlog, in die zin dat het twee parallelle gevolgen zijn van de crisis van het kapitalisme in een periode van ontbinding.

    Capitulatie van de arbeidersbeweging

    De overwinning van het fascisme was niet onoverkomelijk. In Duitsland waren de arbeiderspartijen (SPD en KPD) en hun milities veel sterker dan de nazi’s. Maar de SPD weigerde de confrontatie aan te gaan onder het voorwendsel dat ze binnen de grenzen van de legaliteit wou blijven, terwijl de nazi’s zich daar niets van aantrokken. In de plaats van de arbeiders te organiseren, werd ervoor gekozen om zich achter president Hindenburg te scharen als een “waarborg voor de democratie”.

    De KPD daarentegen volgde de lijn van Moskou, dat de absurde theorie naar voor bracht dat de sociaal-democratie en het nazisme tweelingen waren (theorie van het sociaal-fascisme). De KPD heeft zelfs samen met de nazi’s acties georganiseerd! Die houding van de leiding van de twee grote arbeiderspartijen in Duitsland heeft de arbeiders compleet gedesoriënteerd in hun strijd tegen het nazisme. In 1933 kwam Hitler zonder slag of stoot aan de macht, met de instemming van Hindenburg…

    Het Hitler-Stalin pact

    Het aan de macht komen van Hitler zorgde voor paniek in Moskou, ook al was Stalin grotendeels verantwoordelijk voor die machtsovername. Om haar verdediging te garanderen, wou de Sovjetunie een akkoord sluiten met Frankrijk en Groot-Brittannië. Daartoe wou het ten alle prijze vermijden dat die landen aanstoot zouden nemen aan de communisten. Bijgevolg namen de communistische partijen in het Westen een laag profiel aan en werden ze voorstander van allianties met niet enkel de sociaal-democratie, maar ook met de “progressieve burgerij”.

    Die strategie leidde tot de vorming van de volksfrontregeringen in Frankrijk en Spanje in 1936. Om die klassencollaboratie vol te houden, aarzelde de Communistische Partij niet om een algemene staking te breken in Frankrijk of om de revolutie in Spanje te verraden. In 1938 werd een voorstel van Stalin, om samen op te treden tegen de plannen van Hitler in Tsjechoslovakije, geweigerd door Londen en Parijs. Stalin besloot om het geweer van schouder te veranderen en sloot in 1939 een akkoord met Hitler. Hij dacht zich op die manier beter te kunnen indekken. Hoewel het Hitler-Stalin pact een overeenkomst van niet-agressie was, bevatte het ook een geheim protocol over het opdelen van Oost-Europa tussen Duitsland en de Sovjetunie. Terwijl de bolsjevieken in 1917 alle geheime akkoorden bekendmaakten, aarzelde Stalin niet om zelf aanknoping te zoeken met de slechtste methoden van de imperialistische mogendheden.

    Een nieuwe oorlog om de wereld te verdelen

    De Tweede Wereldoorlog was in Oost-Europa, Afrika en Azië een nieuwe oorlog om de wereld te verdelen. Duitsland had al haar kolonies verloren in 1918 en wou wraak nemen. Italië had bij de overwinning in 1918 weinig oorlogsbuit gekregen en ging daarom over tot het annexeren van Albanië en het binnenvallen van Ethiopië in 1935. Ethiopië was echter het enige Afrikaanse land dat nog niet gekoloniseerd was. Italië kon haar koloniale rijk niet verder uitbreiden zonder voet aan grond te zetten in Franse of Britse kolonies. Dit is de reden waarom Italië in 1940 besloot om aan de kant van Duitsland deel te nemen aan de oorlog.

    In Azië ging Japan na de annexatie van Korea en Mantsjoerije over tot de verovering van het volledige Chinese grondgebied. Daarnaast hield Japan ook de Franse, Britse en Nederlandse kolonies in Azië in de gaten. De VS verzette zich tegen de imperialistische ambities van Tokyo in Azië en besloot om de olietoevoer stop te zetten. Dat verklaart de aanslag op Pearl-Harbour in december 1941. Die aanval vormde het ideale voorwendsel voor president Roosevelt om met de VS deel te nemen aan de oorlog, aangezien Japan een bondgenoot was van Duitsland en Italië. De oorlog werd hierdoor mondiaal. De gevestigde imperialistische mogendheden (VS, Frankrijk, Groot-Brittannië) stonden tegenover de As van Duitsland, Italië en Japan, de landen die slecht toebedeeld waren bij de verdeling van de kolonies. Ondertussen was er het Duitse offensief tegen de Sovjetunie in 1941. Dit nieuwe gegeven veranderde niet enkel het verdere verloop van de oorlog, maar wijzigde deels ook het karakter ervan.

    De Sovjet-overwinning

    Stalin dacht 10 jaar te kunnen winnen met het Hitler-Stalin pact. Hij maakte van de gelegenheid gebruik om de westelijke grens van de Sovjetunie op te schuiven naar die van voor 1914 (met de annexatie van het oosten van Polen, de Baltische staten en Wit-Rusland). De invasie van Finland daarentegen werd een fiasco. Stalin had in zijn strijd tegen de linkse oppositie alle legerofficieren die gevormd waren door Trotski geliquideerd. Zonder zijn beste officieren was het Rode Leger niet in staat om het hoofd te bieden aan het Finse leger.

    Hitler leidde hieruit af dat het Rode Leger een papieren tijger was die snel zou worden verslagen door de Wehrmacht. De nazi’s konden bij het systematisch vernietigen van de georganiseerde arbeidersbeweging niet toelaten dat er in Rusland een arbeidersstaat bestond, ook al was die gebureaucratiseerd.

    Op 22 juni 1941 viel de Wehrmacht de Sovjetunie binnen. Dit tot opperste verbazing van Stalin, die een ijzeren geloof had in het Pact. De eerste weken van het offensief leken Hitler gelijk te geven. Het Rode Leger, slecht voorbereid, beroofd van haar competente officieren, stortte ineen onder de stoottroepen van de Wehrmacht. Op enkele dagen tijd verloor het Rode Leger honderdduizenden soldaten, die gevangen werden of gedood. Hitler onderschatte echter het vermogen tot weerstand en zelforganisatie van de Russische bevolking. Hij miskende vooral het potentieel van een geplande economie, zelfs al was die op bureaucratische wijze georganiseerd. Een relatief achtergebleven land als de Sovjetunie had nooit zo’n oorlogsinspanning kunnen leveren op basis van de condities van een markteconomie.

    Het Rode Leger kon het Hitleriaanse offensief stoppen, om vervolgens over te gaan tot een tegenoffensief. De Sovjetunie betaalde haar overwinning echter met 27 miljoen doden. Het dodental liep veel hoger op: het nazi-regime liet immers haar duivels los op de “ondermensen” (Joden, Slaven, zigeuners).

    Terwijl het antisemitisme van het regime in het begin als doel had om een praktische zondebok te vinden voor het lijden van de bevolking, neemt het vanaf dit moment een eigen dynamiek aan die leidt tot de Finale Oplossing. Deze doodsdrift drukte vooral het onvermogen van de nazi’s uit om terug te keren naar een situatie die in hun voordeel was.

    Vanaf dit moment verandert het karakter van de oorlog. Er begint een koers tegen de tijd tussen het Rode Leger en de Anglo-Amerikanen. Deze laatsten beslissen enkel om een nieuw front te openen – landing in juni 1944 – om de sovjet-opmars in te dijken. Na de Duitse overgave wordt deze koers verdergezet in het Verre Oosten. De Verenigde Staten aarzelen niet om de atoombom te gebruiken om Japan zonder uitstel op de knieën te dwingen en een verdeling van Japan, zoals in Duitsland en Korea, te vermijden.

    De revolutie maakt een einde aan de oorlog

    De Amerikaanse en Britse leiders overwegen zelfs om een aparte vrede af te sluiten met Duitsland, om het Rode Leger af te weren. De nazi’s blijven echter koppig de oorlog voeren op beide fronten en de putsch tegen Hitler mislukt. Belangrijker nog is dat de arbeiders de verderzetting van de oorlog en haar omzetting in een “Oost-West”-oorlog niet aanvaard zouden hebben.

    In Italië, Frankrijk, Joegoslavië en Griekenland bevrijdden communistische partizanen het merendeel van het territorium. Ze waren een kracht waarmee de geallieerden rekening moesten houden. De machtsovername door de communisten was mogelijk in verschillende landen, ook in de landen van westelijk Europa. Stalin heeft hen dit echter verboden. Hij legde de partizanen op om hun wapens in te leveren, in ruil voor garanties van de kant van de geallieerden.

    We kunnen zeggen dat het stalinisme in 1945 dezelfde contrarevolutionaire rol speelde als de sociaal-democratie in 1918. In de landen die bezet werden door het Rode Leger werden niet weinig communisten die actief waren in het verzet geliquideerd, omdat ze weinig betrouwbaar werden geacht. Terwijl het de revolutie (of de dreiging van revolutie) was die de geallieerden verhinderde om de oorlog verder te zetten tegen de Sovjetunie, dacht Stalin te kunnen kiezen voor vreedzame coëxistentie met het imperialisme (de akkoorden van Jalta).

    Maar Stalin plukt hierdoor niet meer vruchten uit zijn “matiging” dan in de jaren ’30. In 1949 creëren de imperialistische grootmachten de NAVO om Rusland in te dijken. De wereld komt in de Koude Oorlog terecht. Gedurende bijna een halve eeuw werd het geweld van het imperialisme in bedwang gehouden door het bestaan van het Oostblok. Door de structurele gebreken van het stalinisme werden de gebureaucratiseerde arbeidersstaten echter op een pad van zelfvernietiging gezet. De val van de Sovjetunie als misvormde arbeidersstaat luidde een nieuw tijdperk van imperialistische spanningen in.

  • Imperialisme en oorlog: toeval of kapitalistische noodzaak?

    De Pruisische theoreticus Clausewitz stelde in het begin van de 19e eeuw dat oorlog de verderzetting van politiek is, maar met andere middelen. In een tekst van Lenin uit 1915, “Het failliet van de Tweede Internationale”, werd die beroemde uitspraak aangepast: “Oorlog is de verderzetting van de politiek van de imperialistische burgerij (…), met name de plundering van andere naties door de burgerij in neergang van de ‘grootmachten’”. Dat idee werd later uitgediept in één van de klassiekers die Lenin aan het marxisme heeft toegevoegd: “Het imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme”.

    Nicolas Croes

    De discussie over de aard van het imperialisme heeft nooit aan actualiteit ingeboet. De hele 20e eeuw werd bloedig overschaduwd door imperialistische conflicten. De invasie van Irak, om maar één voorbeeld te noemen, toont bovendien aan dat de 21e eeuw verre van de eeuw van vrede en welvaart is, zoals het door velen werd gehoopt.

    Maar is het imperialisme slechts één optie, een vorm van kapitalistische politiek naast andere, of zelfs een toevalligheid?

    Er wordt veel gesproken over imperialisme, maar de definities die er meestal aan gegeven worden, voldoen niet. Dat geldt zowel voor meest voorkomende definitie (Bush die zijn leger en zijn multinationals overal wil parkeren) als voor de definitie die Attac hanteert (het industriële kapitalisme, dat productief was en min of meer moreel aanvaardbaar in de jaren 1945-’75, maar nu plaats heeft geruimd voor het financiële kapitalisme, dat speculatief is en immoreel, dat enkel gericht is op maximale en onmiddellijke winsten ten koste van het merendeel van de bewoners van de planeet, inclusief de eerlijke bazen).

    Wij denken dat het imperialisme niet een keuze is die iedere staat vrij kan maken, noch een vorm van kapitalistisch beheer naast andere en nog minder dat het een toeval van de geschiedenis zou zijn. Zoals Lenin uitlegde, is het imperialisme de concrete ontwikkelingsvorm van het internationale kapitalisme eind 19e en begin 20e eeuw.

    Lenin legde uit dat het imperialisme in feite ingebakken zit in de kapitalistische productiewijze. Terwijl bij het vroege kapitalisme van de 18e en 19e eeuw de vrije concurrentie nog dominant was, heeft zich vrij snel een onevenwicht gevestigd tussen de bedrijven (de grote bedrijven die kleine bedrijven opslorpen, in het bijzonder tijdens economische crises). Vanaf het einde van de 19e eeuw ontstond een gecombineerde concentratie van productie en kapitaal, wat de basis vormde voor de monopolies: grote bedrijven die op hun eentje een bijna volledige markt controleren. Ook dat is geen toeval, de vrije concurrentie laat immers toe dat er winnaars en verliezers zijn waarbij de winnaars versterkt uit de strijd komen en meer middelen hebben.

    Vanaf dat ogenblik speelde de vrije concurrentie dezelfde rol dat het vandaag nog speelt: een pronkstuk van de burgerlijke ideologie om haar bestaan te rechtvaardigen, maar die evenveel met de realiteit te maken heeft als de theorie dat de aarde plat is destijds. De opeenvolgende economische crises hebben de tendens tot concentratie niet afgeremd. Integendeel, deze tendens werd nog versterkt en het gewicht van de monopolies nam toe. Ze organiseerden zich internationaal en werden de voorlopers van de hedendaagse multinationals.

    Samen met de opkomst van de monopolies, hebben de banken aan belang gewonnen. Ze waren niet langer tussenpersonen die geld ter beschikking stelden van de kapitalisten, maar begonnen zelf steeds meer tussen te komen in het beheer zelf. Er kwam een “fusie” tussen de banken en de industrie, waarbij de export van kapitaal snel die van goederen inhaalde. Bij het ontstaan van het kapitalisme was de export van goederen nochtans een erg belangrijk gegeven. De export van kapitaal stimuleerde ook de verkoop van goederen: ik investeer in je land op voorwaarde dat je je materiaal enkel nog bij mij aankoopt… De meerwinst (zo genoemd omdat het verkregen wordt bovenop de winst voortgebracht door de arbeiders van hun land) liet de kapitalisten toe iets meer toegevingen te doen aan de arbeidersklasse in eigen land en om een aantal lagen van de arbeidersklasse af te kopen.

    De omvang van de wereld is echter beperkt en wanneer de afzetmarkt niet meer volstaat, zal gezocht worden naar een herverdeling van de wereldkaart door middel van oorlogen die enorm vernietigend zijn. Zowel in 1914-18 als in 1940-45 was er een enorme verspilling van goederen, en mensenlevens.

    Het huidige kapitalisme IS imperialistisch. De strijd beperken tot de gevolgen (het veroveren van grondgebied door middel van oorlog, de verschrikkelijke praktijken van multinationals,…) zonder de economische basis van het systeem aan te vallen, is een illusie. Het is een illusie dat de gevolgen van het systeem kunnen worden bestreden, terwijl de oorzaken intact blijven en ook de mechanismen blijven bestaan die deze gevolgen voortbrengen. Dat is de beste manier om mislukking en ontgoocheling te verzekeren.

  • DE ‘BEDRIJFSRISICO’S’ VAN MACHT door Christian Rakovski

    In 1928 maakte Christian Rakovski – een medestander van Leon Trotski in de Russische Linkse Oppositie die zich verzette tegen het opkomende stalinisme – een analyse van de ontwikkeling van meer ongelijkheid en politieke degeneratie in de Sovjetunie. Rakovski deed dit in een brief die later werd gepubliceerd in het Bulletin van de Linkse Oppositie en nu voor het eerst in het Nederlands verschijnt. De vertaling gebeurde door Peter den Haan van Offensief.

    Christian Rakovski, augustus 1928

    Beste kameraad Valentinov,

    In je werk Overwegingen ten aanzien van de Massa’s, van 8 juli jl., waarin je de problemen van de “activiteit” van de arbeidersklasse onderzoekt, heb je het over het fundamentele vraagstuk hoe het proletariaat haar leidende rol in onze staat kan behouden. Hoewel alle politieke eisen van de oppositie hierop gericht zijn, ben ik met je eens dat hierover nog niet alles is gezegd. Tot op heden hebben we dit altijd beschouwd in samenhang met het algehele probleem van de overname en het behoud van de politieke macht, maar om het duidelijker te maken, zou het apart behandeld moeten worden, als een vraagstuk dat op zichzelf van waarde en belang is. De realiteit van de gebeurtenissen heeft dit aan de oppervlakte gebracht.

    Een van de door niemand te ontkennen positieve punten van de oppositie, in tegenstelling tot de partij, is altijd geweest, dat ze in een vroeg stadium al de alarmklok heeft geluid over de afschuwelijke achteruitgang in de geest van activiteit van de arbeidende klassen en van haar toenemende onverschilligheid ten aanzien van het lot van de dictatuur van het proletariaat en de Sovjet staat.

    Wat nog het beste de stroom van schandalen die openbaar zijn geworden karakteriseert en wat het grootste gevaar oplevert, is juist die passiviteit van de massa’s (een passiviteit die nog groter is onder de communistische als onder de niet partijgebonden massa’s) tegenover de ongeëvenaarde manifestaties van het opkomende despotisme. Arbeiders zijn hier getuige van geweest, maar laten het gebeuren zonder ertegen te protesteren, of beperken zich tot een paar opmerkingen, uit angst voor hen die aan de macht zijn, of vanwege politieke onverschilligheid. Van het schandaal in Tsjoebarovsk (om niet verder terug te kijken) tot het misbruik in Smolensk, Artiemovsk, etcetera, is overal hetzelfde refrein hoorbaar: “Dat wisten we al een poosje”. Diefstal, bedrog, geweld, orgie’s, ongelofelijk machtsmisbruik, onbegrensd despotisme, dronkenschap, verborgen agenda’s: overal wordt hierover gesproken als bekende feiten, niet pas een maand maar al jaren en ook over dingen die iedereen tolereert zonder te weten waarom.

    Ik hoef niet uit te leggen dat, wanneer de wereld bourgeoisie begint te schreeuwen over de slechte kanten van de Sovjet Unie, we dit met gerust hart naast ons neer kunnen leggen. We zijn al te goed bekend met de dubbele moraal van de regeringen en parlementen in de hele burgerlijke wereld. Maar dat voorbeeld willen wij niet volgen. Wij zijn een arbeidersstaat. Vandaag de dag kan niemand de verschrikkelijke gevolgen van de politieke onverschilligheid van de arbeidersklasse meer ontkennen. Bovendien wordt de kwestie van de oorzaken van deze onverschilligheid en de manieren om deze weer weg te werken als elementair beschouwd. Maar dat dwingt ons om deze kwestie op een fundamentele manier te behandelen, wetenschappelijk, door het aan een diepgaande analyse te onderwerpen. Dit fenomeen verdient onze volledige aandacht.

    De uitleg die jij hebt gegeven is ongetwijfeld juist: ieder van ons heeft hem al naar voren gebracht tijdens onze gesprekken; zij zijn al onderdeel van het programma van ons platform (het platform van de linkse oppositie in 1927). Niettemin hadden en hebben de interpretaties en voorgestelde remedies tegen deze pijnlijke situatie nog steeds een empirisch karakter: ze gaan in op geval tot geval en raken de kern van het vraagstuk niet.

    In mijn visie is dit het gevolg geweest omdat dit vraagstuk in feite een nieuw vraagstuk is. Tot vandaag de dag hebben we een groot aantal voorbeelden gezien waarin de initiatiefrijke geest van de arbeidersklasse verzwakt werd en terugviel, tot bijna het niveau van politieke reactie. Maar deze voorbeelden werden aan ons pas duidelijk, zowel in binnen,- als buitenland, tijdens een periode dat het proletariaat nog aan het vechten was om de macht te veroveren.

    We konden geen eerder voorbeeld hebben van een neergang van het proletarische bravoure in een periode waarin ze al de macht had, om de simpele reden dat in de geschiedenis, wij de eerste zijn waar het proletariaat voor langere periode aan de macht is. Tot op heden wisten we wat er met het proletariaat kon gebeuren, oftewel, de schommelingen in gemoedstoestand als ze een onderdrukte en uitgebuite klasse is; pas nu kunnen op basis van feiten, haar veranderingen in gemoedstoestand evalueren, nu ze het bestuur heeft over genomen.

    Deze politieke positie (van de regerende klasse) is niet zonder gevaar: integendeel, de gevaren zijn erg groot. Ik bedoel hier niet de objectieve problemen mee als gevolg van het hele complex van historische omstandig-heden van kapitalistische omcirkeling van buiten en de druk van de kleinburgerij binnen het land. Nee, ik doel hier op de inherente problemen van elke nieuwe heersende klasse, consequent in het nemen van de verantwoordelijkheid en het uitvoeren van die macht en de mogelijkheid en onmogelijkheid om die ook te gebruiken. Je kan begrijpen dat deze problemen tot een bepaald punt zullen blijven bestaan, zelfs als we, voor dit moment, uit zouden gaan van een land dat alleen door proletarische massa’s was bewoond en omringd door alleen proletarische staten. Deze moeilijkheden kunnen worden omschreven als de “bedrijfsrisico’s” van macht.

    In feite zijn de omstandigheden van een klasse die aan het vechten is om de macht en een klasse die de controle in handen heeft verschillend. Ik wil herhalen dat toen ik over gevaren sprak, ik niet op de verhouding tot andere klassen doelde, maar meer op die welke worden geschapen binnen de rijen van de overwinnende klasse zelf. Wat wordt er door een klasse die in het offensief is vertegenwoordigd? Het maximum in eenheid en cohesie. Handelsgeest en kliekjesgeest, om persoonlijk gewin nog maar buiten beschouwing te laten, raken op de achtergrond. Al het initiatief is in handen van de militante massa zelf en haar revolutionaire voorhoede, die met de massa is verbonden in een zeer innige, organische relatie.

    Als een klasse de macht overneemt, wordt een van haar delen de vertegenwoordiger van die macht. En zo ontstaat bureaucratie. In een socialistische staat, waar kapitalistische accumulatie is verboden voor leden van de regerende partij, begint dit onderscheid als een functioneel onderscheid; pas later wordt het een sociaal verschil. Ik denk hierbij aan de maatschappelijke positie van een communist die een auto tot zijn beschikking heeft, een mooi appartement, regelmatige vakantie en het maximale salaris ontvangt dat is toegestaan door de partij; een positie die verschilt van een communist die werkt in de kolenmijnen en een salaris ontvangt van 50 of 60 roebel in de maand. Wat betreft arbeiders en medewerkers, jullie weten dat die onderverdeeld worden in 18 verschillende categorieën … .

    Een ander gevolg is dat bepaalde taken die in het verleden door de partij als geheel werden vervuld, door de hele klasse, nu attributen van de macht zijn geworden, oftewel, alleen voor een bepaald aantal personen in de partij en in de klasse.

    De eenheid en cohesie die eerst het natuurlijke gevolg van de strijd van de revolutionaire klasse waren, kunnen nu niet meer gehandhaafd worden zonder de toepassing van een heel systeem van maatregelen, die tot doel hebben, het evenwicht tussen de verschillende groepen binnen deze klasse en de partij te bewaren en deze groeperingen te onderwerpen aan het fundamentele doel.

    Maar dat is noodzakelijkerwijs een lang en delicaat proces. Het bestaat uit het politiek scholen van de dominante klasse op dusdanige wijze, dat ze in staat is het staatsapparaat, de partij en de vakbonden te behouden en deze organen te leiden en te besturen. Ik herhaal: het is een kwestie van scholing. Er wordt geen klasse geboren die van nature de kunst van het regeren beheerst. Deze kunst kan alleen in de praktijk worden opgedaan, dankzij de gemaakte fouten, door van de fouten te leren. Geen enkele Sovjet grondwet, al is het een ideale, kan aan de arbeidersklasse een probleemloze uitoefening van haar dictatuur of controle over de regering garanderen, als het proletariaat niet weet hoe ze haar rechten onder die grondwet moet gebruiken. Het gebrek aan overeenstemming tussen de politieke capaciteiten van een bepaalde klasse, haar bestuurlijke mogelijkheden en de juridische grondwettelijke vormen die ze na de machtsovername voor haar eigen gebruik instelt, zijn een historisch feit. We kunnen dat terugvinden in de ontwikkeling van alle klassen, gedeeltelijk ook in de geschiedenis van de bourgeoisie. Bijvoorbeeld de engelse bourgeoisie leverde vele gevechten, niet alleen om de grondwet aan haar specifieke eisen aan te passen, maar ook om van haar rechten te kunnen profiteren en, met name, volledig en zonder beperkingen van haar stemrecht. Een van de boeken van Charles Dickens; Pickwick Papers, bevat vele incidenten in deze periode van het Engelse constitutionalisme, tijdens welke de regerende groep, met behulp van haar eigen bestuurlijke apparaat, koetsen gevuld met leden van de oppositie onderweg naar de stembus, in greppels liet omslaan, zo trachtend te voorkomen dat ze op tijd bij het stembureau aan zouden komen.

    Dit proces van differentiatie is de normaalste zaak van de wereld voor de overwinnende, of bijna overwinnende bourgeoisie. Feitelijk is, in de bredere zin van het woord, de bourgeoisie samengesteld uit een serie van groepen en zelfs economische klassen. We herkennen het bestaan van de groot,-, midden,- en de lage bourgeoisie (kleinburgerij): we weten dat er een financiële bourgeoisie bestaat, een commerciële bourgeoisie, een industriële bourgeoisie en een agriculturele bourgeoisie. Na gebeurtenissen zoals oorlogen en revoluties vinden er hergroeperingen plaats binnen de rijen van de bourgeoisie zelf: nieuwe lagen verschijnen, beginnen de rol te spelen die ze van nature toekomt, bijvoorbeeld als bezitters, de verwervers van de nationale goederen; de nouveaux riches, zoals ze worden genoemd, die ontstaan na elke oorlog van een zekere lengte. Tijdens de Franse Revolutie, in de periode van het Directoraat, werden deze ‘nieuwe rijken’ een van de factoren van de reactie.

    Algemeen gesproken is de overwinning van de Derde Stand in Frankrijk in 1789 buitengewoon leerzaam. In de eerste plaats bestond de derde stand zelf uit buitengewoon onderscheidende elementen. Ze bestond uit iedereen die niet tot de adel of de geestelijkheid behoorde; dus bestond ze niet alleen uit alle takken van de bourgeoisie, maar ook uit arbeiders en arme boeren. Het was pas geleidelijk, na een lange strijd, na herhaaldelijke gewapende interventies, dat de gehele Derde Stand in 1792 de legale mogelijkheid kreeg deel te nemen in het landsbestuur. De politieke reactie, die zelfs voor de Thermidor begon, bestond hieruit, dat de macht, zowel formeel als effectief in handen kwam van een steeds kleiner aantal burgers. Stap voor stap, eerst door de loop van de gebeurtenissen en daarna op wettelijke basis, werd de gewone bevolking verdrongen uit de regering van het land.

    Het is waar dat de druk van de reactie het eerst voelbaar werd op de naden waarmee de verschillende delen van de klassen, waaruit de derde stand bestond, met elkaar verbonden waren. Maar net zo goed is het waar, als we een bepaald deel van de bourgeoisie onderzoeken, ze niet die duidelijke scheurlijnen tussen de klassen tonen, als we bijvoorbeeld hebben kunnen waarnemen tussen de bourgeoisie en het proletariaat; oftewel, twee klassen die een totaal verschillende rol in de productie spelen.

    Bovendien intervenieerde de macht in de loop van de Franse Revolutie, in haar periode van neergang, niet alleen om die sociale groepen te elimineren, die daarvoor nog gezamenlijk marcheerden en verenigd waren rond hetzelfde revolutionaire doel, de onderlinge scheidslijnen volgend, maar ook om op vergelijkbare wijze min of meer homogene massa’s te desintegreren. Door functionele specialisatie bracht deze bepaalde klasse, uit haar eigen gelederen, nieuwe kringen van hoge functionarissen voort; dat is het gevolg van haarscheuren die onder druk van contrarevolutie worden omgevormd tot gapende kloven. Als gevolg hiervan veroorzaakte de dominante klasse zelf tegenstellingen in de loop van het conflict.

    De tijdgenoten van de Franse revolutie, die eraan deelnamen en meer nog, de geschiedkundigen van de er op volgende periode, werden volledig opgeslokt door het vraagstuk van de oorzaken van degeneratie van de Jacobijnse Partij.

    Meer dan eens waarschuwde Robespierre zijn deelgenoten tegen de gevolgen die deze vergiftiging van macht met zich mee zou brengen. Hij waarschuwde hen dat ze, met de macht in handen, niet te vooringenomen moesten worden, “opgeblazen”, zoals hij het noemde, of, zoals wij nu zeggen, geïnfecteerd met “Jacobijnse verwaandheid”. Maar zoals we later zullen zien, droeg Robespierre zelf grotendeels bij aan het verliezen van de macht uit de handen van de kleinburgerij, die steunden op de Parijse arbeiders.

    We zullen hier niet alle feiten noemen die de tijdgenoten naar voren brachten ten aanzien van het uiteenvallen van de Jacobijnen, bijvoorbeeld de tendens zichzelf te verrijken, het afromen van voorraden, commissies op contracten, enzovoort. Laten we liever een vreemd maar welbekend feit noemen: volgens de mening van Babeuf werd de ondergang van de Jacobijnen zeer bespoedigd, omdat ze zich inlieten met allerlei adellijke dames. Zijn noodkreet aan de Jacobijnen was echter tevergeefs: “Wat doen jullie nu, stelletje lafhartige plebejers? Vandaag wiegen ze je in hun armen, morgen zul je ermee worden gewurgd!” (Als tijdens de Franse revolutie de auto al had bestaan, dan zou de “auto-harem” factor, zoals kameraad Sosnovsky al aangaf, een net zo grote rol hebben gespeeld als bij ons in het ontstaan van de ideologie van onze bureaucratie in de sovjets en de partij).

    Maar hetgeen de belangrijkste rol heeft gespeeld in het isoleren van Robespierre en de Jacobijnen, wat hen volledig van de arbeidende en kleinburgerlijke massa’s afsneed, was, samen met de liquidatie van alle linkse elementen, beginnend met de Enragés, de Hebertistes en de Chaumettist ( van de Parijse Commune in zijn algemeen), de geleidelijke afschaffing van het principe van verkiezingen en vervanging door het principe van voordrachten.

    Het zenden van gevolmachtigden naar de legers of naar de steden waar de contrarevolutie weer vaste grond onder haar voeten aan het krijgen was, was niet alleen legitiem, maar ook verdedigbaar. Maar toen Robespierre stap voor stap de rechters en gevolmachtigden van de verschillende delen van Parijs begon te vervangen, die tot op dat moment op dezelfde manier werden gekozen als de rechters, toen hij de voorzitters van de revolutionaire comités begon aan te wijzen en zelfs de leiding van de Communes liet vervangen door aangewezen functionarissen, kon het niet anders dan dat door deze maatregelen de bureaucratie versterkte en initiatief van het volk smoorde. Dus in plaats van de revolutionaire activiteit van de massa’s te ontwikkelen, verslechterde het regime van Robespierre, dat al onder druk stond door de economische crisis en meer nog door het tekort aan voedsel, de situatie en maakte het werk van de antidemocratische krachten aanzienlijk makkelijker. Dumas, de voorzitter van het revolutionaire tribunaal, beklaagde zich er bij Robespierre over dat hij geen mensen kon vinden die als jurylid voor het tribunaal op wilden treden, omdat niemand die baan meer wilde hebben. Maar ook Robespierre zelf ondervond de onverschilligheid van de Parijse massa’s, toen hij in de tiende Thermidor gewond en bebloed door de straten van Parijs werd geleid, zonder enige angst dat het gewone volk zou interveniëren ten bate van de dictator van gisteren.

    Uit het aangeleverde bewijsmateriaal lijkt het belachelijk om Robespierre’s val en de ondergang van de revolutionaire democratie toe te schrijven aan het principe van voordrachten. Maar zonder enige twijfel heeft dit het proces van alle andere factoren versneld. Van deze werd een beslissende rol gespeeld door de problemen in de voedsel en ammunitie voorziening, grotendeels het gevolg van twee jaar van slechte oogsten (en de verontrusting daarover door de overgang van de grote adellijke landgoederen naar een cultuur van keuter- boeren), de constante stijging van de brood en vleesprijzen en omdat de Jacobijnen er in eerste instantie voor terugschrokken om bestuurlijke maat-regelen te treffen tegen de inhaligheid van speculanten en rijke boeren. En toen ze uiteindelijk, onder druk van de massa’s, voor de Maximum wet stemden, was deze wet, onder de omstandigheden van vrije markt en kapitalistische productie onvermijdelijk een ontoereikend lapmiddel.

    Laat ons dan nu overgaan tot de realiteit waar wij in leven.

    Ik geloof dat het eerst noodzakelijk is om aan te geven als we termen gebruiken als “de partij” en “de massa”, we niet uit het oog moeten verliezen welke inhoud deze begrippen hebben gekregen in de laatste tien jaar. De arbeidersklasse en de partij – niet alleen fysiek, maar ook moreel – zijn niet langer wat ze tien jaar geleden waren. Ik overdrijf niet als ik stel dat de militant van 1917 problemen zou hebben zich te herkennen in de militant van 1928. er heeft zich een diepgaand verandering voltrokken in de anatomie en de fysiologie van de arbeidersklasse.

    Volgens mij is het noodzakelijk om onze aandacht te concentreren op de veranderingen in de organen en hun functies. Een analyse van de veranderingen die er hebben plaatsgevonden, zullen ons een uitweg op de gecreëerde situatie bieden. Ik wil niet beweren dat ik die analyse hier geef; ik beperk me tot een aantal opmerkingen hierover.

    Als we het over de arbeidersklasse hebben, moeten we een antwoord vinden op een reeks van vragen. Bijvoorbeeld, wat is het aandeel industrie arbeiders die na de revolutie in die bedrijfstak zijn gaan werken, ten opzichte van arbeiders die er al voor de revolutie werkten? In welke verhouding zijn diegenen, die eerst participeerden in de revolutionaire beweging en stakingen, nu gedeporteerd, gevangen gezet, hebben deelgenomen aan de oorlog of juist in het Rode Leger? Wat is de verhouding van vaste en flexibele krachten in de industrie? Wie werken er slechts sporadisch? In welke mate werken er semi-proletaren of juist semi-boeren in de industrie? Enzovoort, enzovoort.

    Als we echt afdalen en doordringen in de diepe lagen van het proletariaat, het semi-proletariaat en de arbeidende massa’s in het algemeen, zullen we ontdekken dat er hele delen van de bevolking ons niet steunen. Ik heb het hier niet alleen over de werklozen, wat een steeds groter gevaar begint te vormen, wat in ieder geval al duidelijk door de oppositie is aangegeven. Ik denk hierbij aan de massa’s die armoe leiden, of de semi-paupers die, dankzij de bespottelijke subsidies van de staat, op de rand van pauperdom, diefstal en prostitutie staan.

    We kunnen ons niet voorstellen hoe mensen soms moeten leven, die maar een paar huizen verder wonen. Het gebeurt soms dat we op gevallen stuiten, waarvan we ons niet kunnen voorstellen dat ze in een Sovjet staat bestaan, alsof we plotseling een hel binnentreden. Het is geen kwestie dat we de zaak van de Sovjet macht willen bepleiten, het feit erbij te betrekkend dat ze er niet in is geslaagd met de twijfelachtige erfenis van het tsaristische en kapitalistische regime af te rekenen. Nee. In onze tijd, onder ons regime, ontdekken we het bestaan van scheuren in het lichaam van de arbeidersklasse, die de bourgeoisie kan gebruiken om de boel te splijten.

    Tijdens een bepaalde periode van het burgerlijke regime, wist het denkende deel van de arbeidersklasse de talloze massa’s met zich mee te slepen, inclusief de semi-vagebonden. De val van het kapitalistische regime zou de bevrijding van het gehele proletariaat hebben moeten brengen. De semi-vagebonden elementen stelden de bourgeoisie en de kapitalistische staat verantwoordelijk voor hun situatie; ze hadden verwacht dat de revolutie een verandering in hun omstandigheden zou brengen. Deze mensen zijn nu verre van tevreden, hun omstandigheden zijn weinig tot niets verbeterd. Ze beginnen de Sovjet macht en dat deel van de arbeidersklasse dat in de industrie werkt, als vijandig te beschouwen. En met name zijn ze de vijand aan het worden van de functio-narissen in de sovjets, de partij en de vakbonden. Soms praten ze al over de toplagen van de arbeidersklasse als “nieuwe adel”.

    Ik zal hier niet stil staan bij de differentiatie die de macht heeft veroorzaakt in de boezem van het proletariaat en die ik eerder al als “functioneel” heb gekwalificeerd. De functie heeft het organisme zelf gemodificeerd; hiermee bedoel ik te zeggen dat de psychologie van degenen die met de diverse taken van aansturing zijn belast in de besturen van de economie en de staat, dusdanig is veranderd dat ze niet alleen objectief, maar ook subjectief, niet alleen materieel, maar ook moreel, niet langer onderdeel uitmaken van diezelfde arbeidersklasse. En dus zal bijvoorbeeld een fabrieksdirecteur, die zich als een machtswellusteling gedraagt, ondanks het feit dat hij een communist is, ondanks zijn proletarische afkomst, ondanks het feit dat hij een paar jaar geleden fabrieksarbeiders was, in de ogen van arbeiders nooit een toonbeeld van de beste kwaliteiten van het proletariaat worden. Molotov mag dan wel, tot zijn grote opluchting, een “is gelijk aan” teken plaatsen tussen de dictatuur van het proletariaat en onze staat met haar bureaucratische degeneraties en nog erger met de bruten uit Smolensk, de bedriegers uit Tasjkent en de avonturiers uit Artiemovsk. Maar door dit te doen is het enige wat hij bereikt het in het diskrediet brengen van de dictatuur, zonder aan de legitieme ontevredenheid van de arbeiders tegemoet te komen.

    Als we dan naar de partij zelf kijken, zien we alle schakeringen die ook in de arbeidersklasse gevonden kunnen worden, maar daar moeten ook diegenen die van de andere klassen overkwamen bij worden opgeteld. De sociale structuur van de partij is veel heterogener dan die van het proletariaat. Dat is altijd al zo geweest, natuurlijk met dit verschil dat, toen de partij nog een intens ideologisch leven leidde, zij deze sociale samenstelling wist om te smeden tot één enkele legering, dankzij de strijd van een revolutionaire klasse in actie.

    Maar macht is een oorzaak, net zo goed binnen de partij als binnen de arbeidersklasse, van dezelfde differentiatie, die de naden toont die bestaan tussen de diverse sociale lagen. De bureaucratie van de sovjets en de partij vormen een nieuwe orde. We zijn niet geïnteresseerd in geïsoleerde gevallen, in de misstappen van een enkele kameraad, maar juist in een nieuwe sociale categorie, waaraan een aparte verhandeling zou moeten worden geweid.

    Ten aanzien van het ontwerpprogramma van de Communistische Internationale (Komintern) schreef ik onder andere aan Leon Davidovich (Trotski):

      ‘Ten aanzien van hoofdstuk 4 (de overgangsperiode) is de wijze waarop de rol van de communistische partijen in de periode van de dictatuur van het proletariaat is geformuleerd nogal zwak. Zonder twijfel is deze vage tekst over de rol van de partij tegenover de arbeidersklasse en de staat niet het resultaat van gevaar. De antithese tussen proletarische en burgerlijke democratie wordt duidelijk aangegeven; maar er wordt geen woord gesproken over hoe de partij concreet die proletarische democratie moet laten ontstaan. “De massa’s aantrekkenen hen deel laten nemen aan de opbouw”, “naar haar eigen aard herscholen”(Boekarin probeert dat laatste punt verder te ontwikkelen, met name in samenhang met de culturele revolutie): uit historisch oogpunt zijn het ware beweringen en al jaren bekend; maar het worden gemeenplaatsen als ze niet worden gekoppeld aan de opgebouwde ervaringen van tien jaar proletarische dictatuur.

      En hier komen dan ook de methodes van leiderschap aan de orde, methodes die een zeer belangrijke rol spelen. Maar onze leiders houden er niet van hier over te praten, angstig als ze zijn dat het duidelijk wordt dat vooral zijzelf nog een lange weg hebben te gaan voordat ze ”naar hun aard herschoold zijn”. Als ik belast zou zijn met het schrijven van een ontwerpprogramma voor de Komintern, zou ik in dit hoofdstuk (de overgangsperiode)veel plaats hebben ingeruimd voor de theorie van Lenin over de staat tijdens de dictatuur van het proletariaat en de rol van de partij in het scheppen van een proletarische democratie zoals die had moeten zijn. En niet een waar er een bureaucratie bestaat van de sovjets en de partij, zoals op dit moment’.

    Kameraad Preobrazhensky heeft toegezegd een speciaal hoofdstuk aan de Sovjet bureaucratie te wijden in zijn boek “De Veroveringen van de Dictatuur van het Proletariaat in het Elfde jaar van de Revolutie”.

    Ik hoop dat hij niet zal vergeten de rol van de bureaucratie in de partij te behandelen, die een veel grotere rol in de Sovjet staat speelt, dan die van haar dochters, de sovjets zelf. Ik heb aan hem de hoop uitgesproken dat hij het specifieke sociale fenomeen in al haar aspecten zal behandelen. Er is geen communistisch pamflet te vinden dat, ten aanzien van het verraad van de sociaal democratie in Duitsland op 4 augustus 1914, niet tegelijk de nadruk legt op de fatale rol die de topbureaucratie van de partij en de vakbonden speelde in de geschiedenis van de neergang van de partij. Aan de andere kant is er maar weinig gesproken en dan nog alleen in zeer algemene bewoordingen, over de rol die onze bureaucratie van de sovjets en de partij hebben gespeeld in het versplinteren van de partij en de Sovjet staat. Het is een sociologisch fenomeen van de eerste orde, dat echter niet begrepen kan worden en op al zijn merites worden beoordeeld, als de gevolgen die ze heeft veroorzaakt in het veranderen van de ideologie van de partij en de arbeidersklasse niet worden onderzocht.

    Je vraagt wat er is gebeurd met de geest van revolutionaire activiteit van de partij en ons proletariaat? Waar is het revolutionaire initiatief gebleven? Waar zijn haar ideologische belangen, haar revolutionaire normen, haar proletarische trots gebleven? Je bent verbaasd dat er zoveel apathie is, zwakheid, lafhartigheid, opportunisme en allerlei andere zaken die ik zelf erbij kan verzinnen? Hoe is het mogelijk dat diegenen die een eervol revolutionair verleden hebben, wiens huidige oprechtheid niet in twijfel kan worden getrokken, die meer dan eens hun aanhankelijkheid aan de revolutie hebben bewezen, hebben kunnen veranderen in betreurenswaardige bureaucraten? Waar komt dit verschrikkelijke “Smerdyakovshchina” vandaan, waar Trotski het in zijn brief over de verklaringen van Krestinsky en Antonov-Ovseenko over heeft.

    Maar als we kunnen verwachten dat diegenen die zijn overgekomen uit de bourgeoisie en de kleinburgerij, de intellectuelen, de “individualisten” in het algemeen, terugvallen op het gebied van ideeën en moraal, hoe kan zo’n gelijksoortig fenomeen ten aanzien van de arbeidersklasse worden verklaard? Veel kameraden hebben het feit van haar passiviteit geconstateerd en kunnen hun gevoelens van desillusie niet verbergen.

    Het is waar dat sommige kameraden, tijdens een bepaalde graaninzamelingscampagne, symptomen van een robuuste revolutionaire houding hebben aangetroffen, het bewijs dat er nog steeds klasse reflexen in partij bestaan. Nog recent heeft kameraad Ishchenko mij geschreven (in feite heeft hij aan een aantal mensen, waaronder ik, een aantal theses gezonden) dat de inzameling van graan en de zelfkritiek een gevolg zijn van het verzet van het proletarische deel van de partij. Helaas moeten we stellen dat dit niet juist is. Deze twee feiten zijn het gevolg van een combinatie die op hoog niveau is gearrangeerd en zijn niet het gevolg van de druk van de kritiek van de arbeiders; het is vanwege politieke redenen en soms vanwege groepsredenen, of beter kan ik zeggen fractie, dat een deel van de topmensen deze lijn nastreven. Het is maar mogelijk over één soort proletarische druk te spreken – die leiding gaf aan de oppositie. Maar er moet duidelijk gesteld worden dat deze druk niet voldoende was om de oppositie binnen de partij te houden; meer nog, ze is er niet in geslaagd de politieke lijn te veranderen. Ik ben het eens met Leon Davidovich, die met een aantal onweerlegbare bewijzen heeft aangetoond welke waarlijke en positieve rol bepaalde revolutionaire bewegingen hebben gespeeld in hun nederlaag: de Commune van Parijs, de opstand van december 1905 in Moskou. De eerste zorgde voor het voortbestaan van de republikeinse regeringsvorm in Frankrijk, de tweede opende de weg naar grondwettelijke hervormingen in Rusland. Maar de effecten van zulke veroverende nederlagen zijn van korte duur als ze niet worden versterkt door een nieuwe revolutionaire vloed.

    Het meest vervelende feit van dit moment is dat er geen reflex ontstaat in de partij of onder de massa’s. Gedurende de laatste twee jaar heeft er een buitengewoon bittere strijd gewoed tussen de oppositie en de hogere kringen van de partij; in de laatste twee maanden zijn er dingen gebeurd die zelfs voor de meest blinden de ogen had moeten openen. Maar tot op heden heeft niemand de indruk dat de massa’s of de partij zijn tussengekomen.

    Het pessimisme van bepaalde kameraden is dan ook goed te begrijpen, net zoals dat naar mijn gevoel in jouw vragen doorklinkt.

    Babeuf, die na zijn vrijlating uit de gevangenis van Abbaye om zich heen keek, begon met zich af te vragen wat er met de bevolking van Parijs was gebeurd, de arbeiders van de faubourgs St. Antoine en St. Marceau, zij die op 14 juli 1789 de Bastille hadden bestormd, op 10 augustus 1792 de Tuileriën, op 30 mei 1793 de Conventie hadden belegerd, om niet te spreken van andere gewapende ingrepen. In één zin, waarin de verbittering van de revolutionair kan worden gevoeld, stelde hij vast: “Het is moeilijker het volk in de liefde voor de vrijheid her op te voeden, dan haar te overwinnen”.

    We hebben gezien waarom de bevolking van Parijs de aantrekkingskracht van vrijheid vergat. Honger, werkloosheid, de liquidatie van revolutionaire kaders (een aantal kwam onder de guillotine), het uitsluiten van de massa’s uit de leiding van het land, dit alles bracht zo’n overweldigende morele en fysieke vermoeidheid over de massa’s, dat de bevolking van Parijs en de rest van Frankrijk een pauze van zevenendertig jaar nodig hadden voordat ze een nieuwe revolutie begonnen.

    Babeuf formuleerde zijn programma in twee fasen (ik heb het hier over zijn programma van 1794): “Vrijheid en een verkozen Commune”.

    Ik moet iets opbiechten: ik heb mijzelf nooit met de illusie in slaap gewiegd dat het voor de leiders van de oppositie toereikend zou zijn om op partijbijeenkomsten en arbeidersvergaderingen te verschijnen, zodat de massa’s over zouden gaan tot het programma van de oppositie. Ik heb zulke hoop, die met name bij de leiders uit Leningrad vandaan kwam (dit slaat vooral op Zinoviev en Kamenev) als een soort overblijfsel beschouwd van de periode toen ze applaus en officiële instemming kregen voor hun weergave van het oprechte gevoel van de massa’s en bijdroeg aan hun eigen ingebeelde populariteit.

    Ik zal nog verder gaan: dit verklaart mij ook hoe ze zo snel een complete ommezwaai in hun gedragingen konden maken. Ze liepen over naar de oppositie in de hoop snel de macht te krijgen. Het was met dit doel dat ze zich aansloten bij de oppositie van 1923. Toen één van de “groep zonder leiders” Zinoviev en Kamenev benaderde met de vraag, waarom ze hun bondgenoot Trotski hadden laten vallen, antwoordde Kamenev: “We hebben Trotski nodig om te regeren, om de partij er mee binnen te dringen is hij alleen maar ballast”.

    Maar het uitgangspunt, eerste vereiste, had moeten zijn dat het scholen van de partij en de arbeidersklasse een langdurige en moeilijke taak is en des te meer omdat in de eerste plaats alle gedachten dienen te worden gereinigd van alle onvolkomenheden die er in zijn gebracht door de praktijken van de sovjets en de partij en door de bureaucratisering van deze instituten.

    We moeten het feit niet uit het oog verliezen dat de meerderheid van de leden van de partij (om nog maar te zwijgen van de jonge communisten) een zeer onjuiste opvatting hebben over de taken, functies en structuur van de partij, namelijk de opvatting die ze door de bureaucratie wordt geleerd, met haar voorbeeld, haar praktische gedragingen en stereotype formules. Alle arbeiders die na de Burgeroorlog lid van de partij werden, deden dit grotendeels na 1923 (de “Lenin-lichting”); ze hebben er een idee van hoe het regime van de partij was voor die tijd. De meerderheid van hen ontbeert de revolutionaire klasse scholing die opgedaan wordt in strijd, het leven, in de opbouw van het socialisme. Maar omdat onze bureaucratie deze deelname tot een dode letter heeft laten verworden, zijn de arbeiders niet in staat ook maar een deel van deze scholing te verwerven. Ik laat hier natuurlijk als abnormale methode van klasse educatie het feit buiten beschouwing dat onze bureaucratie, door de reële lonen te verlagen, de arbeidsomstandigheden te verslechteren, door de ontwikkeling van werkloosheid te bevorderen, de arbeiders dwingt te vechten en hun klassebewustzijn doet ontwaken; maar deze staat dan vijandig tegenover de socialistische staat.

    Volgens de opvatting van Lenin en van ons allen, bestaat de taak van de partijleiding juist precies uit het behoeden van de partij en de arbeidersklasse van corruptie door privileges, van gunsten, van speciale rechten inherent aan macht vanwege haar contact met de nazaten van oude adel en van de kleinburgerij; we hadden voorbereid moeten zijn op de verraderlijke invloed van de NEP, tegen de verlokkingen van de ideologie en de moraal van de bourgeoisie.

    Tegelijkertijd hadden we de hoop dat de partijleiding een werkelijk nieuw arbeiders en boeren apparaat zou hebben geschapen, echte proletarische vakbonden; een nieuwe moraal voor het dagelijks leven. We moeten eerlijk en open, luid en duidelijk vaststellen: het partijapparaat heeft deze taak niet volbracht. In deze dubbele taak van behoud en scholing heeft ze haar volledige incompetentie getoond: ze is bankroet gegaan: ze is blut. Wij waren er al lange tijd van overtuigd en de laatste acht maanden moet aan iedereen hebben duidelijk gemaakt, dat de leiding van de partij een zeer gevaarlijke weg is ingeslagen. En op deze weg doorgaat.

    De verwijten die wij hen maken gaan niet zozeer over het kwantitatieve aspect van het werk, maar juist om de kwalitatieve kant. Dit moet benadrukt worden, anders worden we weer ondergedompeld door een stroom van cijfers over de ontelbare en volledige successen die door het apparaat van de partij en de sovjets zijn behaald. Het is hoog tijd dat we een eind maken aan die statistische kwakzalverij. Bestudeer het verslag van het Vijftiende Partij Congres. Lees wat Kossior zegt over organisatorische activiteit. Wat vind je daar? Letterlijk staat er: “De enorme ontwikkeling van democratie in de partij… De organisatorische activiteit van de partij is aanzienlijk verbreed”. En om dit alles te ondersteunen; statistieken, statistieken en nog eens statistieken. En dit alles werd beweerd op een moment dat in de archieven van het Centraal Comité documenten zaten, die een verschrikkelijke desintegratie van het apparaat van de partij en van de sovjets aantoonden, van vervolging, van een terreur die speelde met het leven en het bestaan van militanten en arbeiders.

    Dit is hoe de Pravda van 11 april de macht van de bureaucratie omschrijft: “Opportunistische elementen, wanhopig, vijandig en incompetent, besteden hun tijd aan het wegjagen van de beste Sovjet uitvinders tot over de grenzen van de USSR. Een zware slag moet aan deze elementen worden uitgedeeld, met al onze kracht, met al onze toewijding, met al onze moed …” Maar, onze bureaucratie kennende, zal het me niets verbazen om binnenkort weer iemand te horen spreken over de “enorme en buitengewone” ontwikkeling van de activiteit van de massa’s en van de partij, van het organisatorische werk van het Centraal Comité in het implanteren van democratie. Ik ben er van overtuigd dat de bureaucratie van de partij en van de sovjets, die op dit moment bestaat, met hetzelfde succes door zal gaan om zichzelf met dit soort etterende abcessen te omringen, ondanks de luidruchtige terechtzittingen van afgelopen maand. Deze bureaucratie zal niet veranderen, alleen omdat ze is onderworpen aan een zuivering. Ik zal natuurlijk niet het relatieve nut en de absolute noodzakelijkheid van zo’n zuivering ontkennen. Ik wil juist onderstrepen dat het niet alleen een kwestie is van het vervangen van personen, maar in de eerste plaats een verandering van methode.

    Naar mijn mening is het in de eerste plaats noodzakelijk om de leiding van de partij geschikt te maken een educatieve rol te spelen, door haar omvang te verkleinen, evenals de taken van deze leiding. Driekwart van het apparaat zou geschrapt moeten worden. De taken van het overgebleven kwart zouden strikt bepaalde grenzen moeten hebben. En dit geldt in dezelfde mate voor de taken, functies en de rechten van de centrale organismes. De leden van de partij moeten de rechten die zijn vertrapt, terugkrijgen en er moeten harde garanties tegen het despotisme worden afgegeven, dat de heersende kringen ons heeft opgedrongen.

    Het is moeilijk voor te stellen wat er in de lagere regionen van de partij allemaal gebeurt. Vooral in de strijd tegen de oppositie is de ideologische middelmaat van deze kaders naar boven gekomen, net als de corrumperende invloed die ze hebben op de proletarische massa’s van de partij. Als er in de top al een zekere ideologische lijn bestond, een aantrekkelijke maar foutieve, vermengd met, helaas het is waar, een grote dosis fatalisme, is in de lagere regionen demagogie van het laagste soort ingezet tegen de Oppositie. De vertegenwoordigers van de partij hebben er niet voor teruggedeinsd om antisemitisme, xenofobie, haat tegen intellectuelen en dergelijke te gebruiken. Ik ben er van overtuigd dat alle partijhervormingen die op de bureaucratie zijn gebaseerd utopisch zijn. Om samen te vatten: terwijl ik, net als jij, vast stel dat er een gebrek aan geest van revolutionaire activiteit onder de massa’s van de partij is, zie ik toch niets verassend in dit fenomeen. Het is een gevolg van alle veranderingen die in de partij en onder de massa’s hebben plaatsgevonden. Het is noodzakelijk de arbeidersmassa’s en de massa’s in de partij opnieuw te scholen binnen het raamwerk van de partij en de vakbonden. Dit proces zal lang en moeilijk zijn; maar onvermijdelijk. Het is al begonnen. De strijd van de oppositie, de uitsluiting van honderden en honderden kameraden, de gevangenzettingen, de deportaties, die weinig tot niets bijdragen aan de communistische scholing van onze partij, hebben al meer effect gehad dan het hele apparaat bij elkaar. In werkelijkheid kunnen deze twee factoren niet eens met elkaar worden vergeleken; het apparaat heeft het kapitaal van de partij dat ze door Lenin kregen overgedragen verkwanseld, niet alleen op een zinloze manier, maar zodanig dat het problemen oplevert. Het heeft vernietigd, terwijl de oppositie aan het opbouwen was.

    Tot nu, heb ik abstract geredeneerd op basis van de feiten uit ons economisch en politieke leven, die zijn geanalyseerd in het platform van de oppositie. Ik heb dit bewust gedaan, omdat het mijn taak was om de veranderingen te onderstrepen die zich hebben voltrokken in de samenstelling en de psychologie van de partij en het proletariaat in relatie tot het verkrijgen van de macht zelf. Deze feiten geven misschien een eenzijdig karakter aan mijn uitleg. Maar zonder eerst een voorbereidende analyse te maken, is het moeilijk te begrijpen waar de oorsprong van de economische en politieke fouten ligt die worden begaan door onze leiding, in datgene wat de boeren aangaat en de problemen van industrialisatie, het interne partijregime en uiteindelijk, het besturen van de staat.

    Astrakan, 6 augustus 1928.

  • Welk politiek verlengstuk? Nieuwe arbeiderspartij heeft socialistisch programma nodig

    Sinds de uitholling en verburgerlijking van de voormalige arbeiderspartijen, zoals SP.a en PS, werden wereldwijd verschillende nieuwe initiatieven genomen. Dit om een politiek verlengstuk op te bouwen voor de strijd van miljoenen tegen de aanvallen op onze levensstandaard. Sommige nieuwe partijen ontstonden uit een afscheuring van voormalige arbeiderspartijen. Anderen ontstonden uit strijdbewegingen, of door het samenbrengen van verschillende linkse krachten en vakbonden.

    Els Deschoemacker

    Enkele van die nieuwe formaties hebben de bedoeling om te bouwen aan een nieuwe strijdpartij. Weer anderen houden het bij electorale allianties bij verkiezingen. In ieder geval, een aantal lessen kunnen en moeten worden getrokken om het gebrek aan een politiek instrument en een strijdpartij voor de arbeidersklasse op te lossen.

    Een partij als instrument voor strijd en discussie

    Hoe vechten tegen jobverlies, voor betere lonen en arbeidscondities, voor het behoud en de uitbreiding van de sociale zekerheid, het recht op degelijk onderwijs voor iedereen,… Dit zijn vragen waarop die partijen een antwoord zullen moeten bieden. Internationaal en in België zien we een heropleving van klassenstrijd. In april alleen al stonden de textiel-arbeiders, de metaalarbeiders, de werkers uit de non-profit en de leerkrachten op straat.

    Bij geen enkele partij konden deze arbeiders met hun eisen terecht. Iedere nieuwe formatie, wil ze levensvatbaar zijn en een aantrekkingspool vormen voor arbeiders in actie, zou een actieprogramma moeten aanbieden waarmee we de strijd kunnen aangaan tegen de neoliberale hervormingen. De strijd voor een arbeidsduurvermindering, als manier om het beschikbare werk te verdelen over de hele werkende bevolking, is één voorbeeld. De eis voor het behoud en tegen de splitsing van de sociale zekerheid een ander. Maar ook het gevecht voor betere lonen, een gegarandeerd pensioen,… moet deel zijn van het programma.

    De ASG in Duitsland

    Hoewel onze leden in Duitsland deelnemen aan het nieuwe linkse electoraal initiatief ASG en er het potentieel van zien, moeten we wijzen op de zwakheden van dit initiatief. ASG is een initiatief van vakbonds- en oud SPD-bureaucraten. Het wil zich bij de verkiezingen links presenteren van de SPD van Schröder. Dit als reactie op het groeiende ongenoegen onder de bevolking en de snelle val in steun voor de SPD in verkiezingen en verschillende opiniepeilingen.

    Het bestaan van een linkse lijst en de media-aandacht daarvoor volstaat om een aantrekkingspool te zijn voor diegenen die zich gedegouteerd afkeren van de SPD en uitkijken naar een alternatief. Dit initiatief zal echter de rug toegekeerd worden als het afwezig blijft in de concrete strijd tegen de neoliberale maatregelen. Zeker in een eerste fase zal ASG kunnen inspelen op electorale en reformistische illusies die aanwezig zijn onder brede lagen. Op termijn biedt een zuiver electorale strategie echter geen uitweg. Zeker nu ook ex-SPD’er Lafontaine heeft aangegeven aan te sluiten bij ASG zal het reformistische karakter van dit initiatief verder worden versterkt. Lafontaine was een bekend figuur binnen de SPD, maar is iemand die netjes blijft tekenen binnen de lijnen van het kapitalisme.

    Nu al wordt het onze leden – georganiseerd in SAV – niet toegelaten om aan te sluiten bij ASG, omwille van hun pogingen om van ASG een strijdpartij te maken. Alles wijst erop dat de leiding op een ondemocratische manier arbeiders en jongeren zal verhinderen om een meer radicaal programma naar voor te schuiven.

    De PSol in Brazilië

    De ontwikkeling van de PSol in Brazilië is van een heel ander kaliber. Deze nieuwe partij vloeide voort uit de strijdbeweging van arbeiders en jongeren tegen het neo-liberalisme van de gewezen arbeiderspartij PT. Dissidente parlementairen werden uit de PT gezet omdat ze stemden tegen de pensioenhervormingen van Lula. Ze vormden samen met revolutionaire socialisten een nieuwe formatie, de Partij voor Socialisme en Vrijheid. In tegenstelling tot bovenstaand initiatief spreekt deze formatie zich openlijk uit tegen het kapitalisme en het neoliberalisme dat dit met zich meebrengt. Ze erkent de rol van de arbeidersklasse in de strijd tegen het kapitalisme en spreekt zich uit voor een verandering van de maatschappij in socialistische zin.

    Bovenal begrijpen de initiatiefnemers, waaronder ook onze Braziliaanse afdeling, dat democratie en vrijheid van discussie essentieel zijn voor de opbouw van een nieuwe arbeiderspartij. Zeker in dit stadium van de klassenstrijd is er nog veel verwarring over waar naartoe en hoe zaken af te dwingen. Daarom is het van ongelooflijk belang dat verschillende opinies besproken en getest kunnen worden, om daaruit lessen te trekken voor de hele arbeidersbeweging.

    Maar ook hier is de druk van het electoralisme aanwezig. De presidentsverkiezingen in 2006 en de nood om klaar te staan en een alternatief neer te zetten naast de PT zet deze militanten onder druk. Het zich zuiver richten op deze verkiezingen echter, zonder ermee rekening te houden dat belangrijke strijdbewegingen antwoorden zullen vragen over hoe te vechten en met welk programma, zou een fout van jewelste zijn. Het zou betekenen dat de PSol een belangrijke kans laat liggen om de echo die ze vandaag krijgt om te zetten in partij-afdelingen die de militante jeugd en arbeiders van Brazilië kunnen organiseren in de strijd tegen Lula.

    Hoe je het ook draait of keert: reële veranderingen worden slechts afgedwongen wanneer de arbeidersklasse en de arme massa’s leren uit hun krachtmetingen met de bestaande orde. Wanneer ze via ervaring in strijd beseffen wat hun rol kan zijn in de verandering van de maatschappij in socialistische zin.

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop