Category: Dossier

  • 120 jaar na het ontstaan van de BWP. Van hoop naar desillussie

    "België is het comfortabel paradijs en de jachtopzichter van de grootgrondbezitters en de kapitalisten.” Zo vat Karl Marx in 1865 de situatie in België samen. “Het Europees proletariaat moet Belgisch leren spreken”, stelde de Duitse revolutionaire Rosa Luxemburg echter in 1902. Ze was diep onder de indruk van de algemene stakingen in België om het algemeen stemrecht af te dwingen.

    Jean Peltier

    In minder dan 40 jaar was de strijdbaarheid en de organisatie van de arbeidersklasse in België duidelijk sterk veranderd. De oprichting van de Belgische Werkliedenpartij speelde daarin een belangrijke rol.

    Wie kan er aan twijfelen dat in 1865 België een paradijs was voor de kapitalisten en een hel voor de arbeiders? Als België op dat moment, na Groot-Brittannië, het belangrijkste geïndustrialiseerde land ter wereld was, dan steunde die rijkdom in grote mate op de uitbuiting van de arbeiders.

    De gemiddelde werkdag van een arbeider bedraagt op dat moment 12 uur. Vrouwen en kinderen werken in de fabriek of in de mijnen. Arbeidsongevallen zijn dagelijkse kost. De woningen van de mensen zijn van zeer slechte kwaliteit, meer dan de helft van de bevolking is analfabeet. Alcohol richt ravages aan onder de arbeidersklasse en religie doet de rest. Dit doet een industrieel verklaren, in 1886: “Geef God aan de mensen en er zullen geen revoltes meer zijn tegen het kapitaal.”

    Naar het algemeen stemrecht

    Gezien de weigering van de patroons en hun liberale en katholieke politici om toegevingen te doen die de omstandigheden van de arbeiders zouden verbeteren, breken er na 1866 bijna ieder jaar spontane en lokale stakingen uit. Dit is het geval in de textiel-industrie in Gent, in de mijnen in de Borinage en in de Luikse staalfabrieken.

    De stakingen worden telkens brutaal de kop ingedrukt. De leiders van de staking worden opgesloten en zwaar gestraft. We moeten wachten tot 1875 vooraleer de eerste socialistische organisaties worden opgericht, eerst in Gent en daarna in Brussel. Op 5 en 6 april 1885 wordt dan de Belgische Werkliedenpartij opgericht, die op dat moment 59 lokale groepen vertegenwoordigt.

    De hoop neemt toe dat een organisatie die de arbeidersklasse echt vertegenwoordigt in staat is om onze rechten af te dwingen. Vooral dan politieke rechten door middel van het algemeen stemrecht. Volgens de leiding van de BWP was dit de beste manier om hervormingen af te dwingen die gunstig waren voor de arbeidersklasse. Op dat moment kon maar één inwoner op de 50 stemmen.

    In de jaren die volgen organiseert de BWP verschillende meetings en manifestaties. Ze neemt zelfs het initiatief om een algemene staking te organiseren in 1893, om het algemeen stemrecht af te dwingen. De rechten die werden afgedwongen na deze staking lieten de BWP toe om 28 socialistische volksvertegenwoordigers naar de kamer te sturen. Dit was een mooi resultaat omdat de partij toen nog nauwelijks over financiële middelen beschikte en het aantal militanten relatief beperkt was. Die militanten waren echter wel gekend door duizenden arbeiders.

    Er zullen nog 2 algemene stakingen nodig zijn in 1902 en 1913, en zeker het “doembeeld” van het overslaan van de Russische revolutie naar België, vooraleer het algemeen enkelvoudig stemrecht wordt afgedwongen. Dit bestond enkel voor mannen en niet voor vrouwen. In 1919 werd ook de 8-urendag ingevoerd.

    Reformisme en parlementaire illusies

    Hoewel de oprichting van de BWP de arbeidersklasse politiek onafhankelijk maakt van de burgerij, zorgt de koers van de partij er wel voor dat die onafhankelijkheid sterk wordt beperkt. Wanneer de eerste algemene staking in België uitbreekt, in 1886, houdt de leiding er voorzichtig afstand van. Ze keuren de bloedige repressie af (24 doden), maar ze vinden de spontane staking een verspilling van energie die de strijd voor het algemeen stemrecht niet ten goede komt.

    De samenstelling van de partij beïnvloedt die positie. De coöperatieven en de hulpkassen hebben een grote invloed in de partij en de puur politieke groeperingen vormen een minderheid. Binnen die minderheid zijn de meesten dan nog voorstander van een hervorming van het kapitalisme, in de plaats van de noodzakelijke verandering van de maatschappij door het voorbereiden van een socialistische revolutie. De leiding van de partij ziet in de stakingen niet de enorme kracht van de arbeidersklasse. Ze ziet er een middel in als een ander om druk uit te oefenen op de burgerij en hervormingen af te dwingen.

    Wanneer de leiding van de BWP oproept om te staken om het stakingsrecht af te dwingen, doet ze dit niet vooraleer er zeker van te zijn dat ze de staking onder controle kan houden. Met deze politiek – die als doel heeft om potentiële bondgenoten onder de liberalen niet af te schrikken – is het niet verbazend dat de BWP nooit de spits zal afbijten in de strijd voor de rechten van de vrouw, noch voor de rechten van de Vlamingen, noch in de strijd tegen het Belgisch kolonialisme in Afrika. Deze reformistische en parlementaire koers zal er snel toe leiden dat de BWP toetreedt tot de regering, om tenslotte het kapitalisme en zijn gevolgen te aanvaarden.

    De geschiedenis van de BWP, en later de BSP, toont aan dat de oprichting van een partij die de belangen van de arbeiders verdedigt een belangrijk instrument kan zijn. Zonder een echt socialistisch programma en een totale onafhankelijkheid tegenover de burgerij bestaat echter het gevaar dat zo’n partij een rem wordt op de strijd en uiteindelijk verwordt tot een instrument van de patroons.

  • Sneevlietherdenking 2005. Strijd en solidariteit toen, strijd en solidariteit nu. Hoe zou het anders moeten?

    Sneevlietherdenking 2005

    Een dertigtal belangstellenden woonde dit jaar op 17 april weer de jaarlijkse Henk Sneevliet herdenking bij op de begraafplaats Westerveld bij Driehuis. Familieleden van Sneevliet en zijn makkers Ab Menist, Willem Dolleman, Jan Edel, Rein Witteveen, Jan Schriefer, Jan Koeslag, Cor Gerritsen, Johan Roebers en Aaldert IJmkers, maar ook onderzoekers van de geschiedenis van de arbeidersbeweging en linkse activisten waren er dit jaar weer bij.

    Ron Blom, Offensief Utrecht

    Op 13 april 1942 stierven deze leden van het Marx-Lenin-Luxemburg-front, de ondergrondse voortzetting van de Revolutionair-Socialistische Arbeiderspartij (RSAP), voor een Duits vuurpeloton. De belangrijkste daarvan was Henk Sneevliet, die een vooraanstaande plaats inneemt in de historie van de Nederlandse arbeidersbeweging en die een pioniersrol vervulde in de socialistische beweging in Indonesië en China.

    Dick de Winter sprak namens het herdenkingscomité een rede uit, die we hierbij opgenomen hebben. Ger Groenenboom-Van Tol droeg enkele gedichten voor, waarna we een moment stilte in acht namen voor de gevallenen.

    Na de bloemlegging bij het monument (zie foto, met dank aan Mathijs Spaas) vertrokken we naar De Dwarsligger in IJmuiden waar onder het genot van koffie, thee en cake bijgepraat kon worden. Als gast was Bart de Cort uitgenodigd. Hij vertelde over zijn boek ‘Solidariteit in anonimiteit. De geschiedenis van de leden van de Onafhankelijke Socialistische Partij’. Bart getuigde van de grote opofferingsgezindheid van de leden, hij ging in op de cultuurverschillen tussen de leden van deze OSP en de Revolutionair-Socialistische Partij van Sneevliet die zouden samensmelten tot Revolutionair-Socialistische Arbeiders-Partij (RSAP). Verder besteedde hij aandacht aan de jongerenorganisatie. Bart de Cort stelde vast dat de solidariteit het leidende thema was van de OSP-leden. Een motto dat nog steeds actueel is.

    Tekst door Dick de Winter namens het comité:

    “Beste vrienden aanwezigen,

    Hartelijk welkom op deze herdenkingsbijeenkomst van het Sneevliet Herdenkingscomité.

    Ook dit jaar zijn weer mensen overleden. Om te beginnen Peter Drenth, de broer van Herman Drenth die ik enige jaren terug hier heb herdacht. Een paar jaar geleden was Peter nog aanwezig bij de herdenking. Broos en vermoeid want Groningen is een heel eind weg. Maar hij was er en dat deed hem goed, zei hij. Als je voor een artikel een beroep op zijn kennis en geheugen deed wilde hij altijd helpen. Dat heb ik zelf ervaren. Peter is ook lid geweest van het NAS, de OSP en, na de fusie met de RSP, van de RSAP. Hij ging over naar de trotskistische Groep Bolsjewiki Leninisten (GBL) en hielp in 1938 mee met het oprichten van de trotskistische 4e Internationale. Daarvan is hij lid gebleven tot in de jaren 50 besloten werd tot een intredepolitiek binnen de sociaal-democratie, de PvdA. In Groningen heeft hij ruim 20 jaar voor die partij zitting gehad in de gemeenteraad. Karel ten Haaf heeft zijn bewogen leven beschreven in het boek In de geest van Oktober. Het verhaal van Peter Drenth. Peter Drenth is 91 jaar geworden.

    Ook een andere trotskistische veteraan is overleden: Rein van der Horst.

    Soms gekscherend door intimi ‘Brein’ van der Horst genoemd nadat in een tv-quiz was gebleken dat hij een fabelachtige kennis bezat over Trotski. Voor de oorlog was hij lid van de AJC. Toen de Duitsers binnen vielen werd hij lid van het MLL-front, de ondergrondse voortzetting van de RSAP, later in 1942 van het trotskistische Comité van Revolutionaire Marxisten (CRM). Tijdens en na de oorlog was hij lid van de trotskistische 4e Internationale. Hij hield zich vooral bezig met een strijdbare vakbeweging, die hij niet herkende in NVV en later FNV. Hij heeft zich sterk gemaakt voor een strijdbare vakbeweging binnen de groep en het gelijknamige blad Solidariteit. Een kenmerkende uitspraak van hem was: ‘Ik geloof niet in sociaal-democratische illusies’. Ik kan me niet herinneren dat ik hem bij een herdenking gezien heb. We wensen zowel de nabestaanden van Peter Drenth als van Rein van der Horst sterkte.

    We leven in een tijd van een dominant economisch liberalisme. Is dat dan erg? Ja, zeg ik, want economisch liberalisme predikt de ideologie van de vrije markt, een markt die volgens de aanhangers bevrijd moet van zoveel mogelijk overheidsbemoeienis. Tegelijk moet het particulier initiatief gestimuleerd worden en daar is op zich niks op tegen maar dan wel graag in een geheel andere sociaal-maatschappelijke context! Bolkestein, nu EU-commissaris af, heeft de markt wel eens gekarakteriseerd als een ontmoetingsplaats, maar dat is poeslief geformuleerd: het is een vechtplaats, een strijdtoneel waar de machtigen aan de touwtjes trekken, hun wil opleggen en waar de zwakste partij, en dat zijn dan voor het merendeel de werkers, in het nadeel zijn. Zij zien als gevolg van dit alles de verzorgingsstaat afgebroken worden. Denk alleen maar eens aan de afbraak door de regering van het solidariteitsbeginsel in de organisatie van de zorg en het toespelen van enorme winsten aan de verzekeraars. En op wereldschaal? Op wereldschaal zien we hoe de messen geslepen worden om de plekken waar de olie in de grond zit te bemachtigen. Bekijken we het eens van de ethische kant, en dat doet Balkenende toch zo graag, dan is het eigenbelang dat op de markt prevaleert, a-moreel. Een hoogleraar ethiek zei het eens zo: ‘Op de markt is de morele zelfbeheersing secundair, het eigenbelang primair’.

    Waar leidt dit alles in de praktijk toe? Een kleine binnenlandse keuze:

    – het heeft geleid tot de bekend spagaat van Balkenende. Het ene been is ‘ieder -voor –zich’, en het andere been: sussende en valse woordjes over normen en waarden en solidariteit die we met elkaar moeten hebben, terwijl solidariteit van de rijken met de armen onder tafel wordt gewerkt.

    – het heeft geleid tot exorbitante zelfverrijking van een kleine groep lieden aan de top die met steun van de regering en werkgeversorganisaties buiten schot blijven, ook al komt ex-Shell-topman Tabaksblatt met afleidende morele codes die als het er echt op aankomt niks voorstellen.

    – het heeft weer eens geleid tot het tegen elkaar uitspelen van jongeren en ouderen.

    – het heeft ook geleid tot regeringsoptreden à la Thatcher, waarbij de vakbeweging getergd en overbodig gevonden werd: de vakbeweging was uit de tijd! Het ‘museumplein-akkoord’ was het antwoord van grimmig massaal verzet. De getoonde solidariteit die de regering heeft willen breken, hartverwarmend. Kinderen liepen mee. Zo wordt bewustzijn gekweekt.

    – het heeft, als laatste van deze korte opsomming, geleid tot het gebruiken van angst als politiek middel om neoconservatieve strafrechtwetten aan te nemen. Effectieve controle is daarbij onmogelijk en voor relatief lichte verdenkingen kan je gemakkelijk voor 2 jaar vast komen te zitten. Donners verruiming van het verbod op ‘haatzaaien’ is een fundamentele inbreuk op het recht op vrije meningsuiting. Donner maakt zich er vanaf met het argument dat toekomstige jurisprudentie zal moeten uitwijzen hoever Nederland binnen Europese regelgevingsgrenzen kan gaan. Wat dit alles voor linkse actiegroepen en organisaties betekent, daar hoeven we niet lang over na te denken. Dat hebben we wel eens eerder meegemaakt.

    Wat dan nodig is? Om te beginnen het besef dat de woorden van Karl Marx ‘De bevrijding van de arbeidersklasse kan allen maar het werk van de arbeidersklasse zelf zijn’ nog steeds actueel zijn. Zowel voor partij als vakbeweging.

    In het blad Offensief, van een revolutionaire politieke groepering met dezelfde naam onder meer actief binnen de SP, wordt dat concreet gemaakt:

    Ik noem een paar actuele eisen:

    > eis herinvoering van de automatische prijscompensatie;

    > eis een Europees minimumloon dat oneerlijke concurrentie tussen Eurolanden kan voorkomen en jongeren bescherming geeft’

    > eis een 32-urige werkweek, want dan heb je minder werkdruk, dus minder stress, dus minder ziekteverzuim, dus meer geluk en plezier in je leven.

    De huidige sociaaldemocratische vakbeweging is te zwak, te veel met handen en voeten gebonden aan deze kapitalistische maatschappij. Het moet weer ‘van onderop’ komen, dat is de kern van Marx’ woorden. Met overtuiging, optimisme en vasthoudendheid moet opgekomen worden voor een betere wereld, een socialistische wereld. Daarvoor zijn degenen van wie de as hier achter mij ligt, opgekomen. Dat is een lange tijd geleden, maar steeds was dat, hoe moeilijk ook in die tijd, de leidraad voor hun denken en handelen. Strijd en solidariteit toen, strijd en solidariteit nu. Hoe zou het anders moeten?”

  • Trotski en de syndicale strijd

    Verschillende documenten van Leon Trotski, de Russische revolutionair, over de syndicale beweging zijn van een fundamenteel belang. Deze teksten vormen, wanneer je ze verklaart vanuit hun context en de achterliggende methode duidelijk maakt, een essentieel instrument voor militanten om eisen van de patroons af te dwingen en de syndicale strijd te verbinden met de socialistische omvorming van de maatschappij.

    Vincent Devaux

    "De vakbonden in het tijdperk van imperialistisch verval" is een tekst die dateert uit 1940, maar die meer dan ooit actueel is. Hij stelt ons in staat om de ontwikkeling en het karakter van de vakbonden te begrijpen. De tekst gaat in op de gevolgen voor de vakbonden van de overgang van het kapitalisme naar een periode waarin er geen sociale verbeteringen voor de meerderheid meer mogelijk zijn. Hij verklaart het fenomeen van de integratie van het syndicale apparaat in de burgerlijke staat, het fundamenteel reformistisch karakter van dit apparaat en haar omvorming tot een instrument in dienst van de staat (afhankelijk van de periode en de omstandig-heden in de samenleving). Trotski legt uit dat het noodzakelijk is dat revolutionaire socialisten militeren in de vakbonden, om ze naar een positie van onafhankelijkheid van de burgerlijke staat te brengen. Dit gaat natuurlijk samen met het streven naar een democratisering van de vakbonden.

    Een andere essentiële tekst is die van het "Overgangsprogramma", geschreven in 1938. Trotski toont, aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog, aan dat de objectieve voorwaarden aanwezig zijn om de overgang naar een socialistische samenleving te maken. Hij legt uit dat de sociale condities een effect hebben op de arbeidersklasse, haar rijp maken voor die overgang. Tegelijk verraadt de arbeidersleiding, onder meer in de vakbonden, de verzuchtingen van de arbeiders door haar vruchteloos reformisme en opportunisme.

    Trotski brengt de nood naar voor van "overgangseisen die vertrekken van de huidige condities en het huidige bewustzijn van brede lagen van de arbeidersklasse en die onveranderlijk leiden tot één en dezelfde conclusie: de machtsovername door het proletariaat."

    Deze overgangseisen vormen een brug tussen eisen die nog realiseerbaar zijn onder het kapitalisme (het minimumprogramma) en de noodzaak – willen we de levensstandaard optillen van de hele bevolking – om de overgang te maken naar een socialistische samenleving (het maximumprogramma). Deze overgangseisen maken ook deel uit van de tradities van het strijdsyndicalisme. De nationalisatie van bedrijven die ontslagen willen opleggen – een nationalisatie zonder vergoeding door de staat of schadeloosstelling van de kapitalisten (behalve op basis van bewezen behoeften) – is een voorbeeld. LSP-MAS bracht deze eis naar voor tijdens de strijd voor het behoud van de werkgelegenheid bij Cockerill en Philips Hasselt, bijvoorbeeld.

    Een ander belangrijk punt in deze tekst is de rol die de arbeiders spelen in een periode van dubbele macht in de samenleving. Elementen hiervan waren aanwezig in Frankrijk in mei ’68. Telkens spelen syndicale militanten en de arbeiders een cruciale rol. Trotski legt het belang uit van stakingscomités en fabriekscomités in zo’n periode van dubbele macht, naast het effect van het wapen van de bedrijfsbezetting: "De stakingen die gepaard gaan met een bedrijfsbezetting, een van de meer recente voorbeelden, overschrijden de limieten van het ‘normale’ kapitalistische regime. Los van de eisen van de stakers, brengt een tijdelijke bedrijfsbezetting een slag toe aan het idool van het kapitalistische privébezit. Elke staking die samengaat met een bedrijfsbezetting stelt in de praktijk de vraag naar wie er meester is in het bedrijf: de kapitalisten of de arbeiders".

    Trotski geeft het belang aan van de onteigening van de hele industrie en de banken. In het overgangsprogramma legt hij ook de rol uit van bedrijfspikketten, om zich te verzetten tegen de “gelen” – elementen binnen de arbeidersklasse die de zijde kiezen van het patronaat – en de repressiekrachten van de burgerlijke staat. Hij gaat ook in op de rol van pikketten in een prerevolutionaire periode.

    Het Overgangsprogramma legt het verband tussen de syndicale strijd voor onmiddellijke eisen en de omvorming van deze syndicale strijd in een politieke strijd. De arbeiders komen tot het besef dat ze hun verworvenheden enkel kunnen behouden en uitbreiden door de overgang naar het socialisme. Deze omvorming van syndicale strijd naar politieke strijd weerspiegelt zich in de omvorming van de instrumenten van syndicale strijd in organen van politieke strijd (pikketten, verkozen comités,…).

    Het Overgangsprogramma leidt tot de conclusie dat de enige syndicale methode die de arbeiders niet verraadt die van het strijdsyndicalisme is, in essentie revolutionair van aard. Een strijdsyndicalisme dat zich bewust is van de noodzaak om de limieten van het kapitalisme te overstijgen. Het is doorheen de discussie en het begrijpen van deze teksten dat de strijdbare syndicale militant zich een methode van strijd kan smeden gericht op het verbinden van de syndicale strijd aan de strijd voor een socialistische transformatie van de maatschappij.

    Meer info:

    Als je meer wil weten over het marxisme of klassieke teksten van onder meer Trotski in het Nederlands wil lezen, bezoek dan Marxisme.Net

  • Socialistische media, jouw media!

    De Linkse Socialistische Partij publiceert haar eigen maandblad en website. We denken dat dit noodzakelijk is om in te gaan tegen de dagelijkse informatiestroom waarmee we vanuit de burgerlijke media geconfronteerd worden. De traditionele media (televisie, kranten,…) staan niet aan onze kant en keren zich geregeld tegen strijdbewegingen. Als wij onze eigen media ontwikkelen, is dit om arbeiders en jongeren zelf aan het woord te laten en tevens om standpunten naar voor te brengen die bewegingen kunnen vooruit stuwen.

    Burgerlijke media om het systeem te verdedigen

    Doorheen de geschiedenis heeft de burgerij verschillende methoden ontwikkeld om haar heerschappij in stand te houden. We leven in een klassenmaatschappij waar de heersende klasse niet de belangen van de hele bevolking vertegenwoordigt, maar waar een minderheid haar macht en privileges handhaaft door de meerderheid uit te buiten. Deze minderheid moet de meerderheid ervan overtuigen de huidige situatie te aanvaarden.

    Ze doet dit gedeeltelijk door haar controle over de ideeën, bvb. door haar bezit van de massamedia, haar algemene controle over onderwijs en andere instellingen. De burgerij probeert er ons van te overtuigen dat het kapitalisme het enige mogelijke systeem is, en bovendien de enige en beste manier is om de maatschappij te organiseren. Het kapitalisme wordt voorgesteld als de “normale gang van zaken” gebaseerd op het “gezond verstand”.

    In de indoctrinatie die ons dagelijks opgedrongen wordt door het huidig systeem, heeft de media sterk aan belang gewonnen. Deels omdat andere middelen de afgelopen decennia minder belangrijk geworden zijn. Zo is de rol van bvb de kerk sterk afgenomen als middel om de onderdrukking van de arbeiders en jongeren te laten aanvaarden.

    Het wordt ons voorgesteld als zou de media begrippen als ‘neutraliteit’ en ‘objectiviteit’ hoog in het vaandel voeren. Ook heel wat journalisten zijn er zelf van overtuigd dat ze boven alle discussies staan en een neutraal standpunt innemen. Dat zoiets een illusie is, werd duidelijk door een enquête onder journalisten waaruit bleek dat geen enkele journalist zich kon inbeelden ook te schrijven voor pakweg een taxi-chauffeur.

    Het uitbrengen van een dagblad of het opzetten van een televisiekanaal is een bijzonder dure zaak. Logischerwijs is de media dan ook in handen van een aantal grote mediagroepen met als enige doel het runnen van een winstgevende zaak. Waar de oorsprong van een aantal kranten vaak in de politieke organisaties ligt – De Morgen als sociaal-democratische krant, Het Volk als de krant van de christelijke arbeidersorganisaties,… – zijn die nu merendeels verkocht aan groepen die gericht zijn op het produceren van winst.

    In zo’n situatie is het begrip “persvrijheid” een hol begrip. Het is een vrijheid van de rijken om de publieke opinie te kunnen vormen, om ons af te leiden van de belangrijke zaken, ons op een verkeerd spoor te zetten inzake politieke ontwikkelingen. Terwijl de persvrijheid een democratisch recht is dat tenvolle moet verdedigd worden, moeten we er op wijzen dat het in de huidige maatschappij een illusie is. Marx stelde ooit dat de burgerlijke rechten in het huidig systeem een illusie zijn: de regel dat je geen appel mag stelen, geldt zowel voor een hongerige dakloze als voor een miljardair die voor zijn villa ligt te klagen over het sociaal profitariaat. Dat is de formele en louter theoretische ‘gelijkheid’ in het kapitalisme.

    Er is geen echte vrijheid van media – hoe zouden wij immers een eigen TV-station kunnen opzetten zoals VTM en VT4 dit konden? Het bestaan van het theoretische recht op persvrijheid is op zich positief, maar in het huidig systeem zal het nooit tot uiting kunnen komen. Enkel in een echt democratische maatschappij – die niet anders dan een socialistische maatschappij kan zijn – kan een echt vrije pers bestaan.

    De media tegen de arbeidersbeweging

    Doorheen verschillende acties van de arbeidersbeweging wordt duidelijk aan welke kant de traditionele media staat. Als de arbeiders van AGC Automotive (het vroegere Splintex) na een aankondiging van 284 ontslagen de directie dwingen tot onderhandelingen, hadden alle traditionele media het over een “gijzelingsactie”. Dat de toekomst van 800 werknemers gegijzeld werd door de directie, kwam zelden of nooit aan bod.

    Als de traditionele media het heeft over de openbare diensten, worden deze voorgesteld als logge bureaucratische bedrijven waar amper gewerkt wordt. Stakende postmannen zijn luiaards, stakende spoormannen “gijzelen” de bevolking,…

    Toen enkele jaren geleden de antiglobaliseringsbeweging tot ontwikkeling kwam met grote betogingen bij samenkomsten van internationale instellingen van het kapitalisme, volgde de media blindelings de tactiek van de burgerij. De aanvankelijke poging tot criminalisering van de antiglobaliseringsbeweging (in Göteborg noemde Verhofstadt de beweging nog een “rondreizend circus”) werd even snel gewijzigd in een ‘knuffeltactiek’ tegenover de inmiddels tot ‘andersglobaliseringsbeweging’ omgedoopte beweging aan wie premier Verhofstadt zelfs een open brief voor dialoog richtte. Toen de betogingen in Göteborg plaatsvonden, ontdekte de Belgische media de campagne Internationaal Verzet en werd gepoogd om ons voor te stellen als stenengooiende hooligans die uit zijn op gewelddadige confrontaties.

    De redactie van het ernstige magazine ‘Ter Zake’ contacteerde ons zelfs met de vraag of we niet wilden gemaskerd getuigen op televisie over de rellen in Göteborg in 2001. Toen we aangaven dat we zo’n getuigenis niet konden doen, maar dat we gerust ons politiek verhaal over het verzet tegen de EU-toppen zouden willen brengen, bleek de interesse te verdwijnen als sneeuw voor de zon. Zo lang het spectaculair is en acties in een negatief daglicht kunnen gesteld worden, is de interesse van de media erg groot.

    Wie controleert de media?

    De media is niet onafhankelijk. Een figuur als Christian Van Thillo bezit bijvoorbeeld twee kranten: De Morgen en Het Laatste Nieuws. De commerciële televisie is in handen van grote mediagroepen. Bovendien is er een sterk doorgedreven concentratie in handen van een kleiner wordende groep. Terwijl er 30 jaar geleden 6 of 7 verschillende dagbladen bestonden in Vlaanderen, zijn er vandaag nog welgeteld 3 groepen die alle dagbladen controleren: de Vlaamse Uitgeversmaatschappij (De Standaard, Het Nieuwsblad, De Gentenaar, Het Volk), de Persgroep (Het Laatste Nieuws en De Morgen) en Concentra (Gazet van Antwerpen en Belang van Limburg).

    Op internationaal vlak zien we bijvoorbeeld hoe in Italië 92% van de media in handen is van twee groepen – de groep rond Silvio Berlusconi en de groep rond Rupert Murdoch.

    Dit biedt mogelijkheden om zelfs bijzonder bewust de media te gebruiken voor het brengen van een boodschap. De oorlog in Irak is daar een voorbeeld van. Bij de eerste Golfoorlog (begin jaren 1990) kende de nieuwszender CNN een grote doorbraak en bij de huidige oorlog in Irak werd vollop gebruik gemaakt van CNN als wapen van de regering. Kritische journalistiek van andere zenders werd vermeden door zoveel mogelijk te werken met ‘embedded journalists’, journalisten trokken mee op met het leger en onder controle van het leger. Dat is uiteraard een goede methode om er zeker van te zijn dat ook de versie van het VS-leger effectief zou gebracht worden in de media…

    Nood aan eigen media

    Tegenover de traditionele media hebben we nood aan een eigen media. Dat is noodzakelijk om ook onze standpunten naar voor te brengen en zelf controle te hebben over hoe onze standpunten naar voor gebracht worden. Daarnaast is het belangrijk dat wij antwoorden bieden op de problemen waarmee arbeiders en jongeren geconfronteerd worden.

    Socialistische media is geen onderdeel van ‘media-activisme’, maar media gericht op het brengen van socialistische opvattingen en het versterken van de krachtsverhouding van de arbeiders tegenover het patronaat. Media op zich is echter onvoldoende om die krachtsverhouding fundamenteel te veranderen, dat kan enkel door de uitbouw van een materiële kracht in de samenleving.

    We produceren geen vrijblijvende media. Marx stelde dat als een idee overgenomen wordt door de massa, het een materiële kracht kan worden. Maar dan moeten we wel aangepaste middelen hebben om die ideeën naar voor te brengen. En daar speelt socialistische media een belangrijke rol bij.

    Nieuwe media? Uittreksel uit ‘Een marxistisch antwoord op Noreena Hertz’ door Peter Van der Biest.

    “In deze chaos van informatie en desinformatie van de traditionele media zijn nieuwe bronnen van informatie voor de activisten van essentieel belang. (…) Maar wat de informatieverschaffing de afgelopen paar jaar werkelijk heeft geradicaliseerd, en wat compleet nieuwe bronnen van informatie voor ons allemaal toegankelijk heeft gemaakt, is natuurlijk het internet. Het meeste van deze informatie is tot op heden, niet in handen van bedrijven of grote organisaties. Informatieverschaffing is niet langer het monopolie van de mediamagnaat. Elk individu of elke organisatie kan, met een minimum aan technische kennis en uitrusting, de wereld laten weten wat hij maar wil door zijn eigen website te creëren.” (Hertz, p.163)

    De internetdiscussies, de webconferenties die het aan de wereldwijde oppositie tegen het kapitalisme mogelijk maken om over een afstand van duizenden, soms zelfs tienduizenden kilometers van gedachten te wisselen; de internationale mobilisaties langs het internet; de nieuwsfora; de internet sit-in waarmee de antiglobalisten in 1999 de WTO-top van Seattle grotendeels van de buitenwereld afsneden; de relatieve ongrijpbaarheid en grote bewegingsvrijheid die dit nieuwe medium biedt en de groeiende alomtegenwoordigheid ervan. In zijn jachtige overwoekering van de wereld, brengt het kapitalisme, in de vorm van het toenemende aantal loonarbeiders, niet alleen de mensen voort als zijn doodgraver, het brengt ook de verkeersmiddelen ter wereld waardoor de mensen zich alsmaar vlotter kunnen verbinden tot een wereldwijde coalitie.

    Het internet verhoudt zich tot het kapitalisme, ongeveer zoals de boekdrukkunst zich verhield tot de feodaliteit. Deze laatste ontstond binnen de verhoudingen van het gildenwezen, de kenmerkende verhoudingen van het stadsleven uit het tijdperk van het Europese feodalisme, maar het doorbrak tegelijkertijd het monopolie van de feodale autoriteiten op de verspreiding van kennis en ideeën. Na het ontstaan van de boekdrukkunst sliep geen enkele kerkvader noch politieke heerser nog op beide oren, alle pogingen om het nieuwe medium te onderdrukken of voor hun eigen doeleinden in gang te zetten ten spijt. Tevergeefs streefden de Hollandse calvinistische kwezels naar het onderdrukken van de werken van de grote verlichte burgerlijke denker Spinoza. Vooraleer de Hollandse censuur er in slaagde om de oorspronkelijke druk van zijn Theologisch-Politiek Tractaat van de markt te nemen, waren er al Duitse en Franse vertalingen in omloop gebracht. De Hollandse stadhouders hadden kunnen weten dat hun eigen godsdiensthervorming een goede anderhalve eeuw tevoren nooit haar snelle verspreiding zou hebben gekend zonder de drukkunst. Boekverbrandingen en censuur waren het middeleeuwse equivalent van de computervirussen en internet-uitsluitingen waarvan de hedendaagse inlichtingendiensten zich bedienen om de vijand te bestrijden. Tevergeefs.

    Maar ook de burgerij bleef in haar politieke stormloop tegen de leenroerige instellingen gebonden aan de massamobilisaties waarvan haar meer dan genoeg voorbeelden ter beschikking stonden uit de revolutionaire tijdvakken in de Oudheid. Al bij al bleef het nieuwe medium een ondergeschikt instrument tot het beter, efficiënter, met meer doorzicht streven naar de omverwerping van de oude orde. De boekdrukkunst was een hulpmiddel tot de revolutionaire actie, maar het is nooit een vervangmiddel geworden. De Levellers van John Lilburne uit de tijd van de Engelse Burgeroorlog in de zeventiende eeuw, wisten tijdig de drukpersen van hun krant ‘The Moderate’ in te ruilen voor de wapenuitrusting en de revolutionaire artikelen van Robespierre, Saint Juste en Marat zijn nooit echt in de plaats getreden van het ruwe hak- en houw werk waarmee ze zich de adellijke contrarevolutie van het lijf moesten houden.

    Had de boekdrukkunst enkele eeuwen nodig om zich te verspreiden, deed het treinverkeer er een paar decennia over, het internet-verkeer heeft zich veralgemeend binnen minder dan een decennium. Deze snelle omwenteling van het internationale verkeer heeft een aantal mensen hardop aan het dromen gebracht over de nieuwe mogelijkheden van de toekomstige maatschappijhervorming. De revolutionairen van de nabije toekomst, of moeten we zeggen: ‘van vandaag de dag’, mogen zeker niet voorbijgaan aan de nieuwe media, ze moeten ze zelfs een hoogst belangrijke plaats geven in hun mobilisaties en hun propaganda. Maar ze mogen ook niet vergeten dat een actieve deelname van de massa’s aan het omwentelingsproces van de samenleving een kenmerk is van de sociale en politieke revolutie in het algemeen, of het nu gaat om de revoluties in de Oudheid, om de Franse Revolutie van 1789-1792 , of om het begin van de Indonesische revolutie in 1998 en de agitatie van de Argentijnse interbarriales.

    De nieuwe bewegingen moeten de nieuwe media naar hun volste mogelijkheden gebruiken, maar ze mogen ze niet in de plaats stellen van straatprotest, massa-staking, bezetting van regeringsgebouwen en strategische verkeersknooppunten, en tenslotte de politieke machtsovername door de strijdorganen die de massa’s tijdens het proces van oproer zelf in het leven hebben geroepen. Trouwens, als de media kunnen dienen als wapens in de handen van de progressieve krachten, dan kunnen ze diezelfde rol vervullen in de handen van de reactie. (…)

    Het is niet de eerste keer in de geschiedenis van de klassieke antikapitalistische bewegingen, dat deze het aanzicht hebben van een bijna onoverzichtelijke variatie aan doeleinden en programma’s. De bepalende factor in de veelzijdigheid van de in 1864, mede door Marx opgerichte Internationale Arbeidersassociatie, de Eerste Internationale, was niet het verdeeld gericht zijn van de aandacht op een deelaspect van de wereldproblematiek, maar de verschillende trappen van ontwikkeling die het kapitalisme had bereikt in de thuislanden van de verschillende verenigde arbeidersstromingen. Zelfs de niet-proletarische republikeinse roodhemden van Garibaldi, het 19de eeuwse burgerlijke spiegelbeeld van Che Guevara, werden door de arbeiders met open armen ontvangen. Maar de Eerste Internationale was ook het resultaat van de massaal aangevoelde noodzaak om de verbrokkelde inspanningen van de verschillende arbeidersbewegingen samen te bundelen in één gemeenschappelijke organisatie die de nationale grenzen oversteeg.

    Mevrouw Klein daarentegen ziet, net zoals mevrouw Hertz, onder andere in de technologische democratie van het internet mogelijkheden om af te zien van een dergelijke gemeenschappelijke discipline. Ironisch genoeg is de inmenging van mevrouw Hertz, haar toenemende en maar weinig tegengesproken rol als woordvoerster juist het aantoonbare resultaat van deze organisatorische en ideologische anarchie. Rondom het lijk van Carlo Guiliani, de eerste martelaar van de beweging, gevallen op het veld van eer in Genua, verdringen zich, bij gebrek aan een leiding die voortspruit uit de beweging zelf, nu de burgerlijke ideologische aasgieren die de kans hebben schoongezien om zich meester te maken van het spreekgestoelte en om, van daaruit, de beweging in onschadelijke banen te leiden. Nu we mevrouw Hertz hier uitgebreid aan het werk hebben gezien, rest ons, met de beste wil van de wereld, geen andere verklaring meer voor haar zogezegde ideologische transformatie die er uiteindelijk geen blijkt te zijn. Haar doorzichtige ophemeling van ‘evangeliserende ondernemers’ (zie p.174-187) en van ‘moederende bedrijven’ die zich bekommeren om het welzijn van hun arbeiders (p. 188-203) maken van onze eerste indrukken alleen maar door mevrouw Hertz zelf gewaarmerkte zekerheden.

    Hoe zien wij socialistische media?

    Wij werken met een eigen maandblad, websites, pamfletten,… waarmee we ons standpunt naar voor brengen. Dergelijke socialistische media heeft twee belangrijke taken:

    1/ Een standpunt naar voor brengen dat vertrekt vanuit de belangen van de arbeiders en jongeren, en niet vanuit burgerlijke standpunten. Daartoe is het essentieel dat we ook financieel onafhankelijk zijn van de burgerij en actief betrokken zijn in de arbeidersbeweging.

    2/ Een instrument vormen in de opbouw van onze organisatie en het versterken van de opvattingen die we naar voor brengen. We willen met onze eigen media bredere lagen in contact brengen met onze standpunten en daartoe willen we een zo breed mogelijke verspreiding bereiken. Dat veronderstelt dat onze media aangepast is voor bredere lagen en tevens dat de verspreiding zo professioneel mogelijk aangepakt wordt, rekening houdend met de beperkte krachten waarover we beschikken. Tenslotte willen we met onze media onze lezers overtuigen van onze standpunten om op die manier van onze media ook een werkinstrument te maken om de organisatie te versterken.

    Onze media moet een antwoord bieden, en tevens gericht zijn op het organiseren van actie om een krachtsverhouding te kunnen uitbouwen.

    Zo hebben wij van onze media gebruik gemaakt om bvb de acties op Dag X (de dag dat de oorlog in Irak begon) te propageren en de noodzaak van stakingen van jongeren sterk te benadrukken, waardoor onze leden het belang ervan inzagen en anderzijds onze opvattingen ook overgenomen werden door arbeiders en jongeren die via ons maandblad voor het eerst in aanraking kwamen met onze organisatie en onze ideeën. De acties op Dag X vormden een uitdrukking van hoe een idee een materiële kracht kan worden als het overgenomen wordt door bredere lagen – de omvang van de acties overtrof immers in grote mate onze beperkte eigen krachten.

    Zoiets is niet mogelijk als we onze ideeën niet in de praktijk uittesten door campagne te voeren. Het belang van campagne voeren is niet enkel om een bepaald aantal bladen te verkopen of een bepaalde som geld op te halen, maar wel om een aantal discussies aan te gaan. De streefdoelen worden opgesteld op basis van een inschatting die we maken van de objectieve situatie en de reacties op onze standpunten. We stellen met andere woorden streefdoelen om bewuster om te gaan met onze beperkte krachten en die zo efficiënt mogelijk te kunnen inzetten.

    Vandaag willen we die streefdoelen ook halen en moeten we nagaan waarom we het wel of niet halen – dat is een discussie over de objectieve situatie naast de mogelijkheden van praktische tussenkomsten door de subjectieve factor in de vorm van de eigen organisatie.

    Onze media verspreiden

    Onze media verspreiden is van cruciaal belang. Wij willen dat niet op een vrijblijvende wijze doen.

    Internet bvb blijft beperkt. Het heeft een functie om de leden dagelijks op de hoogte te houden van standpunten van de partij, duidelijk te maken wat belangrijk is, materiaal aan te bieden dat bruikbaar is voor politieke discussie op de werkvloer of onder kennissen,… Het kan in die zin de rol van organisator deels overnemen bij die leden die toegang hebben tot internet. Het kan ook de band met inactieve leden en sympathisanten in stand houden op een politieke wijze en onze ideeën onder bredere lagen populariseren.

    We willen echter verder gaan en een actieve betrokkenheid creëren bij het uitwerken van standpunten en bij het produceren van onze media. Voor ons is media geen werk van een gespecialiseerde groep “journalisten” die schijnbaar boven de samenleving staat of alleszins voor zichzelf de illusie heeft dat ze naast de realiteit staan en daarom ‘objectief’ kunnen berichten.

    Bijgevolg is het noodzakelijk dat we proberen zoveel mogelijk leden te betrekken in het schrijven van artikels, het maken van verslagen van activiteiten, gebeurtenissen in de regio,… Dit maakt dat leden moeten nadenken hoe en welk standpunt hierover moet geformuleerd worden. Daarnaast worden ervaringen gedeeld zodat deze een onderdeel van onze collectieve ervaring worden.

    Om het collectieve element van onze media te versterken, is het noodzakelijk dat het voldoet aan de eisen van onze werking. Daarbij moeten we nagaan wat onze lezers verwachten, hoe we hen kunnen overtuigen, hoe we met onze standpunten stappen vooruit kunnen zetten.

    Teneinde onze media zo efficiënt mogelijk te gebruiken, willen we de verspreiding ervan efficiënt organiseren. Daarom is een degelijke planning van de verkoop van ons maandblad essentieel. Om de planning te versterken, stellen we streefdoelen op en organiseren we een administratie van de verkoop. Dat moet het mogelijk maken om energie vrij te maken om nieuwe werkingsterreinen te ontwikkelen: extra bedrijven, scholen,… waar we een aanwezigheid kunnen uitbouwen.

    Wat willen we bereiken met socialistische media?

    Ons maandblad is gericht op het opstarten van discussies met bredere lagen en het hebben van een impact in de objectieve situatie. Traditioneel wordt daarbij een onderscheid gemaakt tussen propaganda, agitatie en de organisatorische rol van ons blad. Er is nood aan een ‘gecombineerd’ blad zoals de Amerikaanse trotskist Cannon stelde. Dat betekent dat het blad zowel nuttig moet zijn voor wie het een eerste kennismaking met socialistische ideeën is, als voor meer gevormde partijmilitanten.

    Hoe onze media verbeteren?

    1. Grotere betrokkenheid

    We willen meer leden en sympathisanten laten schrijven en een rol laten spelen in de productie en in de verkoop van ons blad. Beide elementen gaan ook samen. Teneinde de verkoop te stimuleren, is er nood aan aangepaste artikels en wie kan dat beter inschatten dan de verkoper zelf?

    2. Vormgeving

    We zijn geen professionele journalisten, zowel op grafisch vlak als op taalkundig vlak. Toch willen we onze krant zo toegankelijk mogelijk maken voor bredere lagen. Dit betekent dat we bewust nadenken over de vormgeving en dat ook bediscussiëren met onze leden en lezers.

    3. Verkoop opdrijven

    Meer werkingsterreinen ontwikkelen en onze ideeën breder verspreiden, betekent ook dat we een grotere collectieve ervaring opdoen. Daartoe moeten we het opdrijven van de verkoop van ons maandblad efficiënt plannen. Dit kan bvb met een driemaandelijkse planning op regionaal vlak waarbij naast de regelmatige verkopen een aantal extra verkopen gepland worden. Door het opdrijven van de verkoop kunnen we meer ervaringen naar voor brengen, maar kunnen we op termijn ook de omvang van ons blad vergroten of regelmatiger verschijnen.

    Schrijven voor een arbeidersblad

    We werken niet met professionele journalisten, maar willen net verslagen en artikels van arbeiders en jongeren publiceren. Daarbij kan het nuttig zijn om rekening te houden met volgende tips bij het schrijven van een artikel.

    1. Begin met een korte omschrijving van het belangrijkste element of het meest opzienbarende feit. Een artikel moet direct duidelijk maken waarover het gaat, wat de concrete aanleiding is voor het artikel,… Daarbij moet op een kernachtige wijze het kader geschetst worden: hoeveel mensen betoogden waartegen op welke datum? Vanaf welke datum is welk bedrijf om welke reden in staking gegaan?

    2. Maak in een korte commentaar duidelijk waarom het verslag van belang is en aan welke kant wij staan.

    3. Schets de achtergrond van de situatie met een aantal opvallende feiten, of de gebeurtenissen die tot de huidige situatie hebben geleid. Door het brengen van meer algemene informatie kunnen we ons standpunt verscherpen of duidelijker maken tegenover bredere lagen.

    4. Geef meer details over de feiten, bijvoorbeeld hoe een betoging verlopen is of wat in de toespraken op een meeting gezegd werd.

    5. Ontwikkel een commentaar of kritiek. Feiten zonder standpunten leveren slechts een doelloos verhaal op. Commentaar zonder feiten, maakt een artikel te abstract. Beide elementen moeten aanwezig zijn en elkaar aanvullen. Met onze commentaar of kritiek leggen we onze standpunten uit. Hierdoor is de lezer niet enkel geïnformeerd, maar wordt ook een standpunt aangereikt.

    6. Trek de lessen uit de feiten en geef aan hoe stappen vooruit kunnen gezet worden. Doe dit kernachtig, bijvoorbeeld met een aantal slogans die het artikel afsluiten.

    Plan de verspreiding van onze media

    Het versterken van de verspreiding van onze ideeën is in de eerste plaats een politieke taak. Om die zo efficiënt mogelijk in te vullen, is een strikte planning en organisatie noodzakelijk.

    In iedere afdeling van de partij wordt gewerkt met een verantwoordelijke voor ons maandblad. Die volgt de verkoop op en werkt samen met de afdeling een planning voor de verkoop uit.

    Hoe kan een planning uitgewerkt worden?

    1. Nagaan welke vaste campagnemomenten in de afdeling haalbaar zijn, bijvoorbeeld iedere woensdagnamiddag aan de bibliotheek

    2. Een maandplanning of beter zelfs een planning op drie maanden uitwerken met een overzicht van plaatsen waar we een verkoop kunnen organiseren: een bedrijf, deur-aan-deur,…

    3. Vraag aan leden en sympathisanten om een eigen individuele verkoop te organiseren of om een specifiek terrein op te volgen. Zo kan een vakbondsmilitant gevraagd worden om te laten weten waar en wanneer er grotere bijeenkomsten van de vakbond zijn. Een aantal leden die in een bepaalde wijk wonen, kunnen er lokaal een verkoop doen aan een supermarkt of adressen opvolgen van bij een deur-aan-deur verkoop.

    4. Ga op het begin van de maand na welke artikels eventueel een specifieke verkoop mogelijk maken en laat dit bediscussiëren op de bijeenkomsten van de partijafdeling.

    5. Hou de verkoop wekelijks bij en vraag de leden ook naar reacties die ze krijgen bij de verkoop zodat ervaringen kunnen uitgewisseld worden. Dit kan bijvoorbeeld ook leiden tot het formuleren van ideeën voor artikels of het uitwerken van standpunten.

    Hoe ons contacteren?

    > Wil je in jouw regio actief een rol spelen in de verspreiding van ons maandblad? Contacteer dan de afdelingsverantwoordelijk in je stad, of contacteer het nationaal secretariaat: telefonisch op 02/345 61 81, per e-mail op info@lsp-mas.be

    > Wil je een abonnement nemen of iemand een abonnement cadeau doen? Stort dan 12 euro op rekeningnummer 001-3907596-27 van ‘Socialist Press’. Vermeld je naam en adres bij de overschrijving.

    > Wil je een correspondent worden en verslagen en/of artikels schrijven voor onze website? Contacteer dan redactie@lsp-mas.be

  • Theorie: Lenin en de revolutionaire pers

    Voor Lenin, leider van de Oktoberrevolutie in 1917 en van de Russische marxisten (de bolsjevieken), viel de revolutionaire pers samen met het punt waar theorie en praktijk elkaar snijden. Lenin was dan ook erg betrokken bij de ontwikkeling van een revolutionaire krant. Elk goed artikel moest volgens hem algemene ideeën en theorie omzetten in concrete slogans en suggesties om de beweging vooruit te helpen. Lenin zou op officiële documenten – ook na de machtsovername van 1917 – altijd naar zichzelf verwijzen als “journalist”. In een van zijn artikels stelt hij ook dat hij zichzelf eerder als “publicist” dan als “theoreticus” beschouwt. Ongetwijfeld doelde hij daarmee op de idee dat in een “publicist” theorie en agitatie samenvloeien.

    Peter Delsing

    Lenin schreef niet alleen voor de revolutionaire arbeiderspers. Hij wilde op de hoogte zijn van alle technische aspecten van de zaak: het maken van maquettes, de typografie, het corrigeren van artikels,… Hij probeerde het hele proces van de productie van een arbeiderskrant onder de knie te krijgen. Ook hier: geen arbeidsdeling tussen zuivere “hand”- en “intellectuele” arbeiders. Dit is bijvoorbeeld ook iets waar we met de redactieraad van Socialistisch Links naar streven.

    De bedoeling van Lenin en de bolsjevieken was niet om een vrijblijvend literair orgaan op te zetten. De pers was in hun ogen een ideologisch wapen tegen de dictatuur van de tsaar en de burgerij. Lenin was er erg mee begaan dat de artikels in de pers van de bolsjevieken begrepen werden door de arbeiders. Hij stelde zelf: “Ik heb nooit iets anders gewenst, heb nooit van iets anders gedroomd dan van de mogelijkheid om voor arbeiders te schrijven.” Zonder een politieke krant kan een beweging, volgens hem, onder moderne condities niet echt “politiek” worden genoemd.

    Omdat het kapitalisme getekend wordt door klassentegenstellingen heeft een arbeiderspers van nature een polemisch karakter: ze bekritiseert en heeft geen schroom om de heilige huisjes van het kapitaal aan te vallen. De “waarden” van de burgerij zijn geen algemene, eeuwige waarden. Een revolutionaire arbeiderspers rukt het valse masker van de “neutraliteit” van de media af. We tonen aan hoe de heersende ideeën op duizend manieren gevormd – en misvormd – zijn door de heersende productiewijze en de heersende klasse. Tegenover de alledaagse leugens en weglatingen van de burgerij moeten we de waarheid over de kapitalistische condities van arbeiders en jongeren plaatsen.

    Een voorbeeld hiervan is de campagne van de bolsjevieken toen Lenin er in 1917 door de burgerlijke pers van werd beschuldigd samen te werken met de Duitse regering (die toen oorlog voerde tegen Rusland). De Duitse regering had de trein met Lenin doorgelaten richting Rusland. De bolsjevieken voerden een lange, geduldige campagne van “tegeninformatie”, ingaand tegen de idee dat Lenin een “agent van het Duitse imperialisme” was. Een ander voorbeeld is de heksenjacht die de burgerlijke pers een aantal jaren geleden voerde tegen de linkse ABVV-syndicalist Albert Faust, zogenaamd wegens “verregaande fraude”. Het was nodig in onze eigen pers de leugens en de laster van de burgerlijke media te weerleggen. Zij verzwegen bewust dat het hier draaide rond een afrekening van de nationale vakbondsbureaucratie met iemand van de linkervleugel binnen de vakbond.

    Doorheen de strijd tussen persorganen en partijen of fracties kristalliseren zich de verschillende tendenzen uit. De strijd zoals die wordt gevoerd in kranten, media, etc. anticipeert en bereidt de openlijke klassenstrijd voor. Lenin stelt hierover: “Alle kwesties waar de massa’s in de revoluties van 1905 en 1917 voor op de barricades stonden, kan je in een embryonale vorm terugvinden in de pers van die periodes”. Het doel van de polemiek is daarbij duidelijk te maken wie de tegenstrever zal zijn in toekomstige strijdbewegingen, het voorzien van burgerlijke en kleinburgerlijke tactieken tegen de arbeidersbeweging, etc. Lenin zou er zich meermaals over beklagen als hij vond dat de Pravda te weinig strijdbaar en aanvallend klonk, omdat hij daar een verzwakking van de politieke principes in zag. Door openlijke discussie maken marxisten ook duidelijk waarin onze ideeën over een weg vooruit verschillen van andere stromingen binnen de arbeidersbeweging, waarmee we strategisch en programmatorisch van mening verschillen.

    De bedoeling van een revolutionaire pers is het bewustzijn van de arbeiders rond de uitbuiting in de kapitalistische maatschappij te veralgemenen en zo op te tillen. In 1898 werd de Russische sociaal-democratie opgericht, en daarmee ook de eerste krant Rabotchaia Gazeta. Na politieke repressie verdwijnt de redactie naar het buitenland.

    In de beginjaren zou Lenin vooral polemiseren tegen de stroming van de “economisten”. Zij wilden de strijd van de arbeiders beperken tot een zuiver economische strijd. In hun pers weerspiegelde zich dit in een vulgarisering, een versimpeling van het marxisme. Lenin stelde daartegenover: “Arbeiders willen ook zaken bijleren, ze willen ook zaken leren die zogenaamd ‘enkel voor intellectuelen’ worden geschreven”. Het komt er niet op aan om zuiver het fabrieksnieuws te herkauwen. Het hele politieke leven moet in een begrijpelijke, maar niet simplistische taal in klassetermen worden uitgelegd. “Een vulgaire schrijver veronderstelt een lezer die niet nadenkt en niet in staat is om na te denken”.

    In de Iskra, de krant van de Russische sociaal-democratie (niet te verwarren met de “sociaal-democratie” van vandaag), had je natuurlijk een rubriek met bedrijfsnieuws en brieven van arbeiders. Lenin was erg veeleisend rond de details in deze rubrieken. Maar daarnaast moesten de arbeiders zo breed mogelijk politiek worden geïnformeerd als voorbereiding op de politieke en de klassenstrijd.

    Lenin maakte een onderscheid tussen verschillende niveaus van bewustzijn, waar verschillende vormen van communicatie aan beantwoordden. Een eerste groep die hij onderscheidt zijn de meest ontwikkelde arbeiders, de drijvende krachten binnen de partij en de arbeidersbeweging – de voorhoede. Hier moest het “centraal orgaan” van de partij op zijn gericht. Vervolgens was er de doorsnee arbeider, wiens interesse hoofdzakelijk was gericht op lokale problemen en agitatie. Hieraan beantwoordde de populaire krant: zij moest aan elke lokale kwestie de ideeën van het socialisme en de politieke strijd verbinden. De minder politiek ontwikkelde lagen van de klasse, tenslotte, moesten worden bereikt via pamfletten, brochures, mondelinge agitatie,… Dit schema van een revolutionaire pers werd pas realiteit op het moment dat de bolsjevieken een massapartij werden. Intussen werd het centraal orgaan gericht op de meer politiek ontwikkelde arbeiders, maar wel met een benadering die ingang kon vinden bij de bredere lagen.

    Ook met Socialistisch Links proberen we vandaag – in het huidige stadium van ontwikkeling van LSP-MAS – een balans te vinden tussen “centraal orgaan” en “populaire krant”. Een balans tussen lokale thema’s en algemene politieke en theoretische artikels. Net zoals bij de bolsjevieken is het de bedoeling om het bewustzijn van zo breed mogelijke lagen op te tillen tot dat van de voorhoede van de klasse: een proces dat in actie, doorheen strijdbewegingen in een versnelling komt. Een “elitaire” of statische opvatting over de “voorhoede” – hem dikwijls aangewreven door burgerlijke commentatoren – was Lenin vreemd.

    Naast een instrument voor propaganda en agitatie was het blad ook een “collectieve organisator” van de partij. Zeker in de condities van tsaristisch Rusland was het blad dikwijls een van de enige vormen van organisatie. Dit in tegenstelling tot de meer vrije omstandigheden in de “democratische landen”: “Publieke meetings, verkiezingsagitatie, openlijke agitatie in de vakbonden,… In Rusland hadden we om dit te vervangen nood aan een revolutionaire krant.” (Lenin)

    Het centraal orgaan diende ook om de versnipperde marxistische cirkels – met hun voor de politierepressie kwetsbare, lokale bladen – politiek een te maken door de vestiging van een heus partijblad. Om het opdoeken van de krant te verhinderen werd de redactie in het buitenland gevestigd. De Iskra kon wel worden gedrukt in de grote industriële centra in Rusland zelf. Daar was de greep van de politie moeilijker uit te oefenen.

    Het distributienetwerk van het blad was – in een situatie van illegaliteit – het “skelet van de partij”. Doorheen de “Rode Post” kon niet alleen de Iskra worden verspreid, maar konden ook ervaringen worden uitgewisseld door de militanten. Het legde vaste relaties vast tussen de steden. Lenin begon bij de oprichting van de sociaal-democratie met een tour langs de verschillende “cirkels” tegen de idee van zuiver lokale bladen. Dit ging immers in tegen de noodzakelijke politieke eenmaking in een partij en het uitwisselen op nationale basis van de ervaringen van de leden, om zo tot een gemeenschappelijk bediscussieerd en beslist programma te komen.

    Tijdens het tweede congres van de Russische sociaal-democratie in 1903 – waar ook de statuten worden bediscussieerd – krijgt het blad een plaats in de partij, natuurlijk onderworpen aan het Nationaal Congres en het daarin verkozen Centraal Comité. Het punt was echter dat de redactie zich in het buitenland bevond: in de feiten bestond er dus een politieke autonomie. Lenin verdedigde uit noodzaak deze situatie van “2 centra” (redactie en Centraal Comité), omwille van de conditie van clandestiniteit. Gezien het belang van de redactie in zo’n situatie werd die ook verkozen op het tweede congres.

    Het was over de samenstelling van de redactie van Iskra en de omschrijving van wie als partijlid kon gelden dat het meningsverschil tussen mensjevieken en bolsjevieken voor het eerst naar voor kwam. De mensjevieken stonden voor een veel lossere invulling, waarbij “iedere staker” lid zou moeten kunnen worden. Eigenlijk bedoelden ze meer iedere student of intellectueel met vage sympathie voor de arbeidersbeweging. Daartegenover stelde Lenin de noodzaak van actieve deelname aan de partij-activiteiten en politieke eenheid over een revolutionair programma.

    Toen de leden van de Joodse Bund, die kost wat kost hun “autonomie” wilden verdedigen, het congres verlieten, had het standpunt van Lenin een meerderheid bij de stemming. De mensjevieken weigerden zich na het congres echter neer te leggen bij de genomen beslissingen. De mensjevistische leider Martov weigerde deel te nemen aan de redactie, waarin hij nochtans was verkozen met Lenin en Plekhanov.

    Lenin bood de mensjevieken aan om de meningsverschillen in de partijpers naar voor te brengen, wat ze weigerden. Lenin verliet zelfs de redactie om toch maar de interne partijpolemiek te kunnen laten spelen. Plekhanov en Martov ridiculiseerden daarop in de nieuwe Iskra de beslissingen van het congres. Lenin richtte in januari 1905 het bolsjevistische fractieblad Vperiod op om de discussie ten volle te kunnen voeren. Tot zover de mythe dat Lenin een “dictator” was die met harde hand zijn mening wou opleggen, in de plaats van de leden van de partij politiek te overtuigen.

    De meningsverschillen tussen mensjevieken en bolsjevieken waren uiteindelijk politiek, die tussen een opportunistisch aan de slippen hangen van de liberale burgerij, of een onafhankelijke politiek van de arbeidersklasse volgen. Pas in 1912 werd die breuk in de Russische sociaal-democratie definitief.

    In 1912 lanceerden de bolsjevieken de Pravda. Dit gebeurde tegen de achtergrond van een opkomende arbeidersstrijd, als populaire arbeiderskrant. Pravda was een dagblad met een gemiddelde oplage van 40.000 exemplaren. Daarnaast werd er een meer theoretisch centraal orgaan gepubliceerd, in de vorm van de “Sociaal-Democraat”. Dat de Pravda – die regelmatig tegen de tsaristische repressie moest vechten – een arbeidersblad was, zag je ook aan de “collectes” in het blad. Het blad moest leven van de veelheid aan kleine giften van de arbeiders. Dit onderstreepte het klassekarakter van het blad. Het was belangrijk om die steun visueel weer te geven in de krant: de Pravda was het eigen blad van de arbeiders.

    De oorlog in 1914 zou het verschijnen van de Pravda opbreken en de pers van de bolsjevieken herleiden tot een centraal orgaan. In 1917 zelf echter speelde de Pravda een belangrijke rol in de mobilisatie van de massa’s voor de revolutie. Zelfs in die mate dat haar lokalen in juli 1917 werden verwoest door leden van de Cadetten (de belangrijkste burgerlijke partij) en extreem-rechtse Kozakken.

    In 1917 werden de “2 centra” opgeheven. Het centraal orgaan vindt zijn plaats in de rangen van de partij in Rusland. Lenin is ook niet meer exclusief eindredacteur. Het politieke zwaartepunt van de partij was verschoven naar de nationale congressen en het Centraal Comité.

    Met de machtsovername van oktober 1917 geven de bolsjevieken de slogan “vrijheid van de pers” ook een reële inhoud. Die kan immers niet bestaan zolang de pers onderworpen is en gecontroleerd wordt door het kapitaal. Een echte vrijheid van de pers betekent nationalisatie van de drukkerijen en de stocks van papier, met een verdeling van deze middelen op basis van de steun die organisaties hebben in de maatschappij. Net als andere privébedrijven werden de burgerlijke kranten genationaliseerd en gingen ze over in de democratische handen van de sovjets, waarin de massa van de bevolking was georganiseerd.

    Lenin benadrukte de rol van de media ook voor de geplande economie, in dienst van de opbouw van een arbeidersstaat. De pers moest een beeld geven van de successen – die elders tot voorbeeld konden strekken – maar vooral ook de tekortkomingen van de sovjeteconomie. Na de dood van Lenin werd de pers een instrument in handen van de nieuwe stalinistische elite. Ze begonnen een campagne van verdachtmakerij tegen Trotski en zijn ideeën over de “permanente revolutie”, die ze compleet misvormden. De “zwarte lijst” met mankementen uit de sovjeteconomie verdween uit de kolommen van de Pravda. Enkel lofzangen op de Grote Leider Stalin kwamen er nog in, naast in toenemende mate leugenachtige verslagen over alle aspecten van het economische en maatschappelijke leven. De openheid en publiciteit in verband met problemen was door Lenin nochtans een “school voor de arbeiderscontrole” genoemd. Er mocht van de bureaucratie onder Stalin enkel nog maar “positief” worden geschreven. In 1924 wordt de discussietribune in Pravda opgeheven. In 1929 wordt dit door Stalin bekroond met de oprichting van een commissie die voor de publicatie van kranten haar toestemming moest geven.

    De echte traditie van een revolutionaire arbeiderspers werd verdergezet door de internationale Linkse Oppositie rond Trotski. Zo was het blad van de Amerikaanse trotskisten, Militant, bij zijn eerste verschijning een gevreesd wapen tegen de stalinistische partijen. De verkoop ervan moest soms zelfs fysiek worden afgedwongen, tegen verwoede pogingen van de stalinisten in om de echte tradities van het marxisme in de kiem te smoren. Dit voorbeeld toont aan wat het belang is van onze ideeën en onze pers, en hoe ze een wapen zijn in de strijd voor een andere, socialistische maatschappij.

  • Wat is socialisme en hoe ervoor vechten? Hun socialisme en het onze

    Wat is socialisme en hoe ervoor vechten?

    Voor haar 100-jarig bestaan was de slogan van de Parti Socialiste "100 jaar socialisme". 20 jaar later vinden de SP.a- en PS-leiders het niet meer nuttig om te verwijzen naar het socialisme. Er wordt gesproken over "120 jaar van sociale vooruitgang"… Dit kan gezien worden als een bevestiging van de stelling dat de sociaal-democratie op een bepaald moment voluit de belangen van de arbeidersklasse verdedigde. Niets is echter minder zeker.

    Nicolas Croes

    Hoewel de oprichting van een arbeiderspartij een erg belangrijke stap vooruit was, voelde de leiding van de sociaal-democratie zich vanaf het begin in verlegenheid gebracht door de verwijzing naar "socialisme". Vandaar de voorkeur voor de naam Belgische Werkliedenpartij (BWP). Een partij van "werklieden", dat klinkt al een stuk minder "lastig" dan "socialistische partij". Het woord "socialistisch" verwees toen, veel meer dan nu, rechtstreeks naar een radicale verandering van de maatschappij. Het stond voor breken met een productiesysteem dat wordt beheerd door een minderheid van uitbuiters. Het betekende de stap zetten naar een collectief beheer van de productiemiddelen in het belang van iedereen.

    Kloof minimumprogramma en socialistisch doel

    Het BWP-stichtingscongres was een samenkomen van verschillende erg verscheiden groepen. De naar voor gebrachte eisen waren dus enkel basiseisen. Wat veel later de SP.a en de PS zou worden ontwikkelde zich hoofdzakelijk rond punten die strookten met de burgerlijke "democratie", zoals het algemeen stemrecht en de scheiding van Kerk en Staat. En feitelijk werd nooit ernstig nagedacht of gesproken over de toekomstige socialistische maatschappij, zelfs wanneer een hoop problemen werd verwezen naar die verre toekomst waarover de leiders niet wilden praten.

    De arbeidsters, bijvoorbeeld, kregen gedurende een lange periode als enig antwoord op hun problemen de verzekering dat de vrouwenemancipatie zich als natuurlijk zou ontwikkelen onder het socialisme. Over wanneer dat misschien zou gebeuren, en wat ondertussen gedaan moest worden, bleef men het antwoord schuldig. De arbeidersbeweging werd door de BWP-leiding gezien als een instrument dat door hen van bovenaf gecontroleerd moest worden. Nooit was er sprake van ondersteuning van een arbeidersrevolte. Toen een jaar na de stichting – in 1886 – spontane stakingen losbraken, noemde de BWP-leiding die acties "voorbarig" en stelde ze dat die niet moesten worden ondersteund.

    Maar de partij versterkte zich desondanks. Ze was de enige betekenisvolle politieke arbeidersorganisatie in België. Haar woordgebruik verschoof nochtans steeds duidelijker naar het verkrijgen van ingang in de regering, verstandhouding met de liberalen en uiteindelijk naar vijandigheid tegenover de klassenstrijd.

    Steun BWP aan imperialistische oorlog

    Toen kwam de Eerste Wereldoorlog eraan. De BWP volgde meteen het voorbeeld van bijna al haar zusterorganisaties in het buitenland. Ze schaarde zich achter haar eigen burgerij. In naam van het patriottisme trad de BWP toe tot een burgerlijke regering – met katholieken en liberalen – en riep ze de Belgische arbeiders op om te schieten op hun Duitse collega’s. Nochtans werd enkele maanden daarvoor nog plechtig beloofd dat de BWP ten allen prijze een oorlog zou vermijden, die enkel de belangen diende van de kapitalisten. Maar wat zijn internationalisme en solidariteit waard, tegenover het zo begeerde vooruitzicht deel uit te maken van de regering? De hele sociaal-democratische politiek werd ondergeschikt aan de burgerlijke regeringsdeelname. Het is overigens in 1917 dat Emiel Vandervelde, toekomstig voorzitter van de BWP, naar Rusland trekt. Hij probeert de arbeiders ertoe aan te zetten om de oorlog tot het bittere einde verder te voeren, in de plaats van over socialistische revoluties te dromen. Hij had hen beter bedankt dat ze niet naar hem wilden luisteren: het zou vooral de Russische revolutie en de daaropvolgende revolutionaire golf in Europa zijn die ertoe leidden dat het algemeen stemrecht voor mannen er in België doorkwam.

    Het algemeen stemrecht kwam de BWP ten goede. Door de burgerij werd het gebruikt om te ontsnappen aan de druk die werd gezet door de Russische revolutie. De kapitalisten hadden schrik voor een arbeidersklasse in beweging. Zelfs wanneer de BWP-leiding voorbijgestoken kon worden door haar basis, waren de leiders voor de burgerij zeer nuttig om de woede van de arbeidersbevolking in veilige kanalen te leiden. De arbeiders, anderzijds, begonnen te sympathiseren met de Duitse soldaten. Ze defileerden samen met de rode vlag in de hand – in de plaats van de Belgische of Duitse vlag.

    Deelname aan burgerlijke regeringen

    De verkiezingssuccessen die volgden op het algemeen stem-recht brengen de sociaal-democratie ertoe om gretig deel te nemen aan diverse minister-kabinetten. Zelfs als er duidelijk geen enkele ruimte was voor hervormingen. De BWP kwam volledig ontwapend in de crisis van de jaren ’30 terecht. De burgerij was tot de conclusie gekomen dat ze het zich niet meer kon veroorloven "spelletjes te spelen". Terug in de oppositie gegooid, kon de partij zich enigszins herstellen. Hendrik De Man stelde in 1933 zijn befaamde Plan van de Arbeid voor.

    Dit plan streefde naar een versterking van de rol van de burgerlijke staat in de economie, met de nationalisatie van de banken en verschillende industrieën. Het voorzag ook in een arbeidsduur-vermindering en een loonsverhoging. Het plan was een poging op papier om het kapitalisme beter en zachter te beheren, maar leidde desondanks tot een golf van enthousiasme. Massale mobilisaties volgden snel. Het stelde de BWP in staat om terug in de regering te komen, in een coalitiekabinet met de katholieken. In de greep van haar oude gewoontes en haar leiding "vergat" de BWP het Plan onmiddellijk. De regering voerde een programma uit dat enkel in dienst stond van de burgerij. Die laatste bedankte de sociaal-democratie hiervoor door de partij op te nemen in alle regeringen tot 1940.

    De BWP werd ontbonden aan het begin van de Tweede Wereldoorlog en kwam nadien opnieuw tevoorschijn als Belgische Socialistische Partij, die in 1978 zou splitsen op taalbasis. De naoorlogse periode is er opnieuw een van sociale vooruitgang: op basis van een economische heropleving die zichtbaar was voor iedereen, en geconfronteerd met het prestige van de Sovjetunie, leek het de burgerij verstandiger een aantal toegevingen aan de arbeiders te doen.

    De burgerlijke BSP-leiding vocht voor hervormingen met als enig doel: niet voorbijgestoken te worden door haar basis. Toen de crisis terug toesloeg, werd steeds meer duidelijk dat de rol van de sociaal-democratie – nu SP en PS – erin bestond om de arbeiders de besparingsplannen van de burgerij te laten slikken.

    Hoewel ze aarzelde om de belangen van de arbeiders te verdedigen, hielp de sociaal-democratische leiding mee het repressie-apparaat van de staat te versterken. Ze voelde in de jaren ’90 geen enkele gewetenswroeging meer om de rijkswacht – matrak in de hand – te gebruiken tegen protesterende arbeiders en studenten.

    Nieuwe arbeiderspartij nodig

    Onze verworvenheden zijn nooit het gevolg geweest van de daden van SP.a of PS-mandatarissen of hun voorlopers. Ze zijn een product van de strijd van de arbeiders, van mobilisaties en stakingen. In tegenstelling tot de sociaal-democraten denken wij dat de politiek zich vooral afspeelt op straat, in de bedrijven, in de scholen,… Wij komen op voor een systeem van arbeidersdemocratie waarin politieke vertegenwoordigers verkiesbaar zijn, permanent afzetbaar en niet meer verdienen dan een gemiddeld arbeidersloon. Als voor Luc Van den Bossche of Di Rupo de strijd gevoerd moet worden om te zetelen in de leiding van Biac of Dexia, dan verwijzen wij naar het voorbeeld van de Commune van Parijs, de Russische en Spaanse revolutie, de Anjerrevolutie in Portugal, mei ’68,…

    Een partij die de arbeiders wil verdedigen moet onder controle staan van die arbeiders en kan niets anders zijn dan het politieke verlengstuk van hun strijd. SP.a en PS hebben tegenwoordig meer banden met de burgerlijke staat en de bedrijven dan met de arbeidersklasse. De jaren ’90 heeft de sociaal-democratie uitgehold: actieve arbeiders vind je er amper nog. De leiding heeft het dus steeds gemakkelijker om de grillen van de burgerij te volgen. Daarom roept LSP-MAS sinds midden jaren ’90 op voor een nieuwe, brede arbeiderspartij.

    De officiële opening van de 120e verjaardag van de Belgische sociaal-democratie gaat door op 18 en 19 maart. Op dat moment zullen zij die echt willen praten over socialisme zich echter op straat bevinden, met name op de Jongerenmars voor Werk

  • “Gelijk loon voor gelijk werk”. De staking van de vrouwen van FN-Herstal

    16 februari – 8 mei 1966

    Op 16 februari 1966 brak een staking uit die historisch zou worden: die van 3000 arbeidsters van de wapenfabriek FN-Herstal. Deze staking werd een historische staking omwille van twee redenen:

    1. Stakingen van vrouwen zijn zeldzaam. Die van FN was de belangrijkste uit onze geschiedenis: ze duurde 12 weken, werd massaal opgevolgd van het begin tot het einde en vond haar concrete uitdrukking in de slogan “gelijk loon voor gelijk werk”, een eis die opgenomen kon worden door alle werkende vrouwen. De staking leidde ook tot een overwinning (zelfs indien dat slechts een gedeeltelijke overwinning was.)

    2. De staking kwam op een scharniermoment: vijf jaar na de grote staking in de winter van 1960-’61 tegen de Eenheidswet (1 miljoen arbeiders op het hoogtepunt van de staking) en twee jaar voor mei ’68, dat een heropleving van de feministische beweging teweegbracht onder de jeugd. De staking van FN werd dus gekenmerkt door de strijdbaarheid van ’60-’61 en diende als referentiepunt voor alle vrouwen die hun rechten wilden verdedigen en uitbreiden in de jaren die erop volgden.

    Dossier door Jean Peltier

    Veertig jaar later zijn bepaalde foute ideeën rond deze staking ontwikkeld, met name het idee dat het de eerste vrouwenstaking in België betrof en dat die strijd botste op het verzet van de mannelijke arbeiders.

    De eis « gelijk loon voor gelijk werk » en de arbeidersbeweging

    Tijdens de eerste fase van ontwikkeling van het industrieel kapitalisme in België (1800-1870) werden vrouwen en kinderen massaal geïntegreerd in de productie, met name in de niet-geschoolde jobs. Ze leden onder een superuitbuiting en hadden geen rechten. Tegen 1860 vertegenwoordigden vrouwen 35% van de niet-geschoolde en zeer laagbetaalde handarbeid: het loon van een arbeidster was gemiddeld de helft van een volwassen mannelijke handarbeider. In 1900, nadat de burgerij beslist had de arbeidersfamilie “herop te bouwen”, vertegenwoordigden vrouwen nog 26% van de handarbeiders.

    Gedurende de 19e eeuw had de meerderheid van mannen – uit de burgerij, maar ook bij de arbeiders – een diepgaand sexistische visie, getekend door religie : vrouwen werden verondersteld minderwaardig te zijn aan mannen, hun zwakheid werd gezien als natuurlijk, hun plaats was thuis en hun taak lag in de verzorging van de familie en de kinderen.

    De oprichting van de Belgische Werkliedenpartij (BWP, voorloper van SP.A/PS) vertegenwoordigde een grote stap voorwaarts: het Charter van Quaregnon bevestigt dat “de arbeiderspartij de vertegenwoordiger is van niet enkel de arbeidersklasse, maar van alle onderdrukten zonder onderscheid van nationaliteit, religie, ras of sekse”. De BWP vecht dus voor burgerlijke gelijkheid en stemrecht voor iedereen. Desondanks blijft de dominante positie in de partij dat de natuurlijke plaats van vrouwen aan de haard om zich bezig te houden met het huishouden en de kinderen. Maar omdat we nog ver van deze ideale situatie (!) zijn en vrouwen moeten werken, is het rechtvaardig dat ze voor gelijk werk ook een gelijk loon ontvangen. Het centrale streefdoel blijft daarbij dat het loon van mannen voldoende is opdat vrouwen niet moeten werken en het zich kunnen veroorloven thuis te blijven.

    Na de eerste wereldoorlog ontwikkelt het werk van vrouwen zich in de vorm van bediendenwerk in de fabrieken en de administratie. De sociale agitatie neemt toe, de arbeiders bekomen de 8-urendag en loonsverhogingen. Vrouwen nemen deel aan de stakingsbewegingen en de eerste vrouwenstakingen vinden plaats, met name die van de metaalpolijststers in Luik en Herstal in 1920, van de verkoopsters uit de grootwarenhuizen eveneens in 1920 en, in 1922, die van de textielarbeidsters in Verviers (die vijf maanden zou duren!).

    De vakbondsbeweging (die volledig gedomineerd werd door mannen) eist « gelijk loon voor gelijk werk », maar doet slechts weinig inspanningen om die eis reëel te bekomen. Het patronaat aanvaardt uiteindelijk – in theorie – deze stelling, maar gaat die tevens tegen in de praktijk door kleine verschillen tussen de werkposten van mannen en vrouwen op te leggen die maken dat er bijna nooit sprake is van “gelijk” werk… en dus ook niet van gelijk loon!

    Na de tweede wereldoorlog schrijven nieuwe internationale instellingen zoals de VN en de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) het idee “gelijk loon voor gelijk werk” in hun principes. In 1957 herneemt ook het Verdrag van Rome, dat de Eenheidsmarkt (voorloper van de EU) creëert tussen zes landen waaronder België, dat principe in artikel 119. Voor een goed begrip: dat principe wordt nergens ten uitvoer gebracht, maar de toepassing van artikel 119 wordt later de centrale eis van de stakende arbeidsters van FN.

    Voor het Belgisch patronaat is de eis van gelijkheid van loon tussen mannen en vrouwen « een onmogelijke luxe ». De argumenten om dit te rechtvaardigen, waren dezelfde als die men vandaag kan horen: de internationale concurrentie is te sterk, het opzetten van de gezamenlijke markt maakt dat “zottigheden” onmogelijk zijn. Voor het patronaat blijft het vrouwenloon een bijpassing en werkende vrouwen zijn te onstabiel en te vaak afwezig (ziektes, zwangerschappen, kinderzorg) om hen op dezelfde manier te beschouwen als mannen.

    Vrouwen spelen een actieve rol in alle grote stakingsbewegingen in België – in 1936, in 1950 rond de Koningskwestie en in ’60-’61 – maar ze blijven marginaal in de vakbondsbeweging (zowel bij het ABVV als bij het ACV) en in de BWP.

    FN-Herstal

    FN is sinds 1886 een parel van de Luikse industrie. Ze heeft een gevarieerde productie: vooral wapens, maar ook motorfietsen en zelfs gedurende enige tijd auto’s. In 1966 stelt ze 13.000 arbeiders tewerk. Het is een bloeiend bedrijf dat zich dus kan permitteren om hoge lonen te betalen. 3.900 vrouwen werken in FN, zo’n 30% van het personeel. Onder hen 350 bedienden en 3.500 arbeidsters.

    In FN bevinden de arbeidsters zich op alle vlakken onderaan de ladder :

    – Ze worden aangeworven als gespecialiseerde handarbeiders (de laagste graad): ze doen het grove werk op de stukken, waarna die doorgegeven worden aan de geschoolde arbeiders (mannen) die de afwerking verzekeren.

    – Ze hebben geen voorbereidende studies gedaan en leren het beroep dus in het bedrijf.

    – Hun werk vindt plaats in de meest afgrijselijke condities, die zeer goed worden duidelijk gemaakt in de VRT-reportage (olie, lawaai, gebrek aan hygiëne, ontbreken van beschermende kledij,…).

    – Ze worden “machinevrouwen” genoemd (ze zijn het verlengstuk van de machine die het werkritme oplegt).

    – Het kader is volledig mannelijk, van de grote baas, over de ingenieurs en ploegbazen, tot degene die de machines regelt.

    – Ze hebben geen enkel vooruitzicht op promotie: FN organiseert vormingen die officieel open zijn voor iedereen, maar in feite enkel gevolgd kunnen worden door die arbeiders die in school technische lessen mechanica hebben gevolgd (wat op dat moment geen enkele vrouw had gedaan).

    – De loonongelijkheid is schrijnend: de minst gekwalificeerde arbeider die FN binnenkomt, begint onmiddellijk in loonklasse 4 en kan geregeld stappen omhoog zetten. Vrouwen beginnen daarentegen in de loonklasses 1 tot 3 en hebben geen enkele hoop hogerop te raken gezien ze niet kunnen deelnemen aan de interne vormingen.

    – Tenslotte blijven vrouwen ondervertegenwoordigd in het vakbondsleven in het bedrijf: waar ze 30% van de handarbeiders uitmaken, zijn slechts 6,5% van de ABVV-delegees vrouwen en 9% bij het ACV.

    Chronologie van de vrouwenstaking bij FN

    8 november ‘65: begin van de discussies op nationaal niveau voor een nieuwe arbeidsovereenkomst die de loonverschillen tussen mannen en vrouwen in de metaalsector moet verminderen. Het patronaat rekt de onderhandelingen. In FN weigert de directie iedere onderhandeling in het bedrijf zolang een nationaal akkoord niet getekend is.

    Januari ‘66: in het bedrijf vinden talrijke vakbondsvergaderingen plaats rond het thema « gelijk loon voor gelijk werk ». Het ongenoegen groeit.

    9 februari: spontane werkonderbreking van vrouwen. Na een vergadering waar de syndicale delegaties beloven om druk te zetten op de bedrijfsdirectie aanvaarden ze het werk te hernemen.

    16 februari: na een vakbondsvergadering waar de delegees aankondigen dat de directie niet van wijken wil weten, vertrekken de vrouwen spontaan in staking tegen het advies van de delegees in. De mannelijke handarbeiders (de laagst betaalde) verdienen 32 fr. per uur en vrouwen 25 fr.; ze eisen met hun staking een loonsverhoging van 5 fr/uur. De vrouwen die aanwezig waren op de vergadering doen een ronde in het bedrijf om de beweging te lanceren. 3000 vrouwen gaan in staking.

    17 februari: eerste algemene vergadering van de staking. 3000 vrouwen vertrekken in betoging van het bedrijf naar de vergaderplaats. De vakbondsverantwoordelijken vragen de opschorting van de staking, maar de vrouwen weigeren. Op dat moment zijn al 1000 arbeiders werkloos.

    18 februari: een nationaal akkoord wordt getekend, het voorziet in slechts 1fr/u. loonsverhoging.

    19 februari: de FN-directie weigert verder te gaan dan het nationaal akkoord.

    21 februari: tweede algemene vergadering. De vakbondsleidingen beginnen de beweging in handen te nemen. Ze erkennen de staking en stellen de aanwezigheid aan de kaak van “ongewenste elementen die niets te zien hebben met FN”, sprekend over de militanten van buitenuit het bedrijf van de Kommunistische Partij van België (PCB, de officiële KP, pro-sovjet), van de Waalse Kommunistische Partij (PCW, een afsplitsing van de KP, pro-Mao) en van de Waalse Arbeiderspartij (PWT, linkse afsplitsing van de BSP, de nieuwe naam van de na de tweede wereldoorlog heropgerichte BWP, waarin de trotskisten militeren). De arbeidsters van ACEC in Herstal en Schreder in Ans beginnen een solidariteitsstaking. Na de algemene vergadering zetten de meest strijdbare arbeidsters die het meeste wantrouwen hebben tegenover het syndicale apparaat een Actiecomité op om de staking uit te breiden en tot solidariteit op te roepen.

    28 februari: derde algemene vergadering. De vakbondsleidingen versterken hun controle over de staking. Ze laten de creatie van een Stakinscomité van 24 vrouwen (18 ABVV en 6 ACV) stemmen, niet zozeer om de staking te leiden (het zijn de vakbondsverantwoordelijken en de nationale vakbondsinstanties die het merendeel van de contacten met de FN-directie verzekeren), maar veeleer om de meer linkse invloed zoals van het Actiecomité te elimineren. 3000 arbeiders zijn werkloos geworden. De eerste solidariteitsstortingen voor de staking komen toe.

    Begin maart: een solidariteitspetitie van de mannen voor de vrouwen in staking circuleert. De meerderheid van de arbeiders in het bedrijf – nog aan het werk of werkloos – tekenen deze petitie. De vakbonden en de vrouwenbewegingen (gelieerd aan de BSP, de KP en het ACW) populariseren de staking. De sociaal bemiddelaar doet een voorstel voor een loonsverhoging van 3 fr/u. in verschillende stappen.

    3 maart: vierde algemene vergadering. 2500 arbeidsters verwerpen het voorstel van de bemiddelaar en stemmen de voortzetting van de staking. Het Stakingscomité wordt gevraagd de financiële solidariteit van buitenuit te beheren en wordt op de hoogte gehouden van de voortgang van de onderhandelingen door de vakbonden. Het aantal leden ervan wordt opgedreven tot 29 en neemt ook leden op van het Actiecomité dat haar invloed meer en meer ziet verminderen.

    9 maart: vijfde algemene vergadering. De directie geeft niet toe, de staking wordt verdergezet. Op de tribune volgen solidariteitsinterventies van de vrouwenbewegingen en bedrijfsdelegaties elkaar op. De eerste solidariteitsberichten uit het buitenland worden voorgelezen.

    Maart: de financiële moeilijkheden nemen toe, maar de solidariteit wordt steeds beter georganiseerd. Handelaren bieden producten aan, delegaties en vakbondscentrales organiseren collectes zo’n beetje overal in het land, linkse dagbladen lanceren steunintekeningen, donaties komen toe van vakbonden uit andere Europese landen. Het Stakingscomité komt iedere dag samen om de uitreiking van het geld te organiseren, evenals leefpaketten voor de stakende arbeidsters en de werklozen in moeilijkheden. De arbeidsters van ACEC-Herstal vertrekken ook in staking. In een andere fabriek in de regio waar de arbeidsters in staking zijn gegaan, staat de directie een substantiële loonsverhoging aan de vrouwen toe.

    21 maart: zesde algemene vergadering. De FN-directie weigert nog steeds te onderhandelen over loonsverhogingen die hoger zijn dan het nationaal akkoord. De staking wordt verdergezet. Het aantal arbeiders dat werkloos is bedraagt nu al 4.000 en hele onderdelen vna het bedrijf liggen stil. Op de vergadering ontvangt een vertegenwoordigster van de Franse vakbond CGT een staande ovatie en 2500 arbeidsters zingen de Marseillaise. Het TV-journaal van de RTB spreekt voor de eerste maal over de staking (dat na vijf weken!).

    24 maart: een delegatie van de Actiecomités van de vrouwen van FN en van ACEC-Herstal begeven zich naar ACEC-Charleroi op de arbeidsters op te roepen in staking te gaan (de vergaderingen van de arbeidsters van ACEC-Charleroi vragen reeds weken een staking aan, maar worden geblokkeerd door de vakbonsverantwoordelijken); honderden arbeidsters van ACEC gaan in werkonderbreking en vertrekken naar de vakbondsvestigingen om de verantwoordelijken op hun nummer te zetten.

    28 maart: zevende algemene vergadering. De Luikse vakbondsleiders stellen op de tribune de pogingen van de directie aan de kaak om de staking te breken door leugenachtige informatie in de pers… en veroordelen publiekelijk de acties van de Actiecomités in Charleroi. Om de spanningen te doen zakken, kondigen de vakbonden een betoging in Herstal aan voor 7 april. De staking gaat door bij ACEC-Herstal en Schreder in Ans. In Charleroi leggen de vakbondsverantwoordelijken een nieuw uitstel op vooraleer in staking kan worden gegaan.

    Eind maart: intense activiteit in de parlementaire debatten en in de wandelgangen van het parlement rond de staking van FN en de eisen voor loongelijkheid tussen mannen en vrouwen. Maar niets gaat vooruit.

    7 april: na 51 dagen staking vindt een betoging plaats in Herstal met aanwezigheid van de Luikse vakbondsleiders en enkele linkse parlementairen. De gevallen van uiterste miserie vermenigvuldigen zich (in veel gevallen werkten verschillende gezinsleden in FN) terwijl de solidariteit blijft aanzwengelen.

    12 april: ondanks de tegenstand van het vakbondsapparaat gaan de arbeidsters van ACEC-Charleroi in staking. Een Actiecomité van arbeidsters van ACEC-Charleroi wordt opgezet op het initiatief van de PCW.

    15 april : achtste algemene vergadering. De onderhandelingen met de directie worden hernomen, maar niets gaat vooruit. De staking wordt dan ook opnieuw voortgezet.

    19 en 23 april: de staking bij ACEC loopt ten einde, eerst in Charleroi en dan in Herstal. De vrouwen verkrijgen er een loonsverhoging van 2 fr. en beloftes om de classificaties te herzien.

    25 april: 5000 mensen betogen in Luik met de slogan « gelijk loon voor gelijk werk ». de vrouwen van FN maken het grootste deel van de betoging uit, maar er zijn ook bedrijfsdelegaties van het hele land aanwezig, evenals delegaties uit Nederland en Frankrijk.

    Eind april: negende algemene vergadering. De patronale voorstellen worden verworpen als onvoldoende. Bijna 5000 arbeiders zijn nu in technische werkloosheid.

    4 mei: vakbonden en directie bekomen een akkoord : 2 fr/u loonsverhoging bij het hernemen van het werk en 0,75 fr. op 1 januari 1967.

    5 mei: tiende algemene vergadering. De vakbondsbureaucratie werpt haar gewicht in de balans om het akkoord te laten aanvaarden in een haastig bijeengeroepen algemene vergadering, waarop veel minder mensen aanwezig waren dan gewoonlijk. Het akkoord wordt uiteindelijk aanvaard via een geheime stemming waarbij 1320 voor-stemmen en 205 tegenstemmen worden geteld. Veel vrouwen aanvaarden het akkoord omdat het water hen aan de lippen staat: ze zijn financieel uitgeput, maar vinden het akkoord onbevredigend.

    Na de staking: zelfs als de herintreding pijnlijk is en veel arbeidsters teleurgesteld zijn, staat de strijdbaarheid van de vrouwen toe om later nieuwe loonsverhogingen af te dwingen van de FN-directie, loonverhogingen die hoger zijn voor de vrouwen dan voor de mannen. Een nieuwe staking van drie weken in ’74 leidt ertoe dan vrouwen toegelaten worden tot een 60-tal functies die voordien voor hen afgesloten waren. Ze bekomen eveneens een pak verbeteringen van hygiënische aard en betere arbeidsomstandigheden.

    Kenmerken en lessen uit de vrouwenstaking bij FN

    1. Van in het begin was de beweging massaal en verenigd. De staking was zodanig vanzelfsprekend voor iedereen dat het niet nodig was een piket te zetten om de staking te doen respecteren – en dat gedurende 12 weken!

    2. In de eerste fase was de beweging spontaan en radicaal. De vakbondsapparaten werden overrompeld en geplaatst tegenover het voldongen feit van de staking. De extreem-linkse militanten en militantes (PCB, PCW, PWT) speelden een belangrijke rol in het losbreken van de staking en in het aanzetten tot solidariteit. Vanaf de eerste dag bracht een Actiecomité de meest radicale militantes samen om te vermijden dat de vakbonden deze door hen ongewenste staking zouden begraven.

    3. Overrompeld door het uitbreken van de staking heeft de vakbondsbureaucratie een grote tactische intelligentie getoond. Ze erkenden de staking na enkele dagen (ze konden overigens niet anders) en zetten alles in het werk om de staking te recuperen via de creatie van een officieel Stakingscomité om de invloed van het Actiecomité te verminderen.

    4. De mannen stonden stevig aan de kant van de vrouwen van in het begin van de staking (de steunpetitie voor de vrouwen werd massaal ondertekend en geen enkele man speelde de rol van stakingbreker door het aanvaarden van het werk van de vrouwen in het bedrijf). En ze zijn solidair gebleven, zelfs toen de helft van hen terechtkwam in de technische werkloosheid. Het seksisme was niet verdwenen, maar trok zich sterk terug tegenover de moed en de vastberadenheid van de vrouwelijke stakers.

    5. De solidariteit vanwege de arbeidersklasse was enorm: collectes door vakbondsdelegaties op diverse bedrijven, donaties van vakbondscentrales, collectes door de linkse partijen (delen van de BSP, PCB, PCW, PWT) en de vrouwenbewegingen die verbonden waren met de vakbonden en de linkse partijen,… De solidariteit kwam zelfs van de lokale handelaars en de vrije beroepen in Herstal en de brede regio, een bewijs dat de arbeidersklasse de volkse lagen van de bevolking achter zich kan scharen indien ze op een besliste manier vecht. Tenslotte was er ook een belangrijke buitenlandse solidariteit (vanuit Frankrijk, Nederland, Duitsland, Italië) vanwege dezelfde soort bewegingen (vakbonden, linkse partijen en vrouwenbewegingen) als in België.

    6. Onder druk van de strijdbaarheid van de vrouwen en ondanks hun zwakke vertegenwoordiging in de vakbonden (in FN en elders) werd de staking op een gedeeltelijk democratische manier georganiseerd. De belangrijkste positieve punten waren: de wekelijks algemene vergaderingen waar het voortzetten van de staking steeds opnieuw werd bediscussieerd en gestemd en waar solidariteitstussenkomsten van bedrijfsdelegaties, vakbondscentrales, vrouwenbewegingen plaatsvonden; de verkiezing van een Stakingscomité,… Maar die organisatie botste op de limieten die werden aangebracht door de reële conttrole die werd uitgeoefend door de vakbondsbureaucratie: de algemene vergaderingen werden geleid door de vakbondsvrijgestelden (van het bedrijf en van het gewest), de nationale onderhandelingen en die met de FN-directie bleven het privilege van de vakbondsleiders, het Stakingscomité leidde de staking niet, maar werd vooral belast met het beheer van alle sociale problemen (een essentiële, maar tevens beperkte taak),…

    7. De uitbreiding van de beweging werd niet vergemakkelijkt door de vakbondsapparaten. Het beste middel om druk te zetten op regering en patronaat zou het uitbreiden van de beweging zijn geweest met een stakingsoproep in andere bedrijven met een grote tewerkstelling van vrouwen. De Luikse vakbondsbureaucratieën volgden niet deze oriëntatie. Erger nog, de metaalbond van het ABVV in Charleroi (volgzaam tegenover de BSP) heeft er alles aan gedaan om de staking in ACEC-Charleroi tegen te gaan (en haar te breken eens ze begonnen was). De arbeidsters van FN bevonden zich dus zeer alleen in een conflict dat ongetwijfeld geen 12 weken had moeten duren indien de vakbonden waren overgegaan naar een snelle uitbreiding van de staking.

    8. De twee betogingen kwamen zeer laat: die in Herstal na 7 weken staking en die in Luik na 10 weken! Bovendien hebben de vakbonden de betoging in Herstal pas georganiseerd toen de meest strijdbare vrouwen reeds probeerden om zelf de beweging uit te breiden (door het sturen van delegaties naar Charleroi) en omdat het nodig was om de energie van de arbeidsters af te leiden naar iets dat minder gevaarlijk was voor de bureaucratie. Daarbovenop hebben de vakbonden niet geprobeerd om massaal voor die twee betogingen te mobiliseren (5000 mensen in Luik voor een solidariteitsbetoging voor een staking die reeds 10 weken duurt – dat is zeer weinig).

    9. De vrouwenbewegingen hebben een positieve rol gespeeld door het uitbreiden van de solidariteit en door het voeren van een zeer welkome ideologische campagne tegen reactionaire ideeën als “de plaats van de vrouw is aan de haard, niet in de fabriek” of “het loon van vrouwen is slechts een bijpassing bij dat van mannen”, ideeën die in die periode leefden bij de mannen (en zelfs bij een deel van de vrouwen!). Maar de vrouwenbewegingen, die nauw verbonden waren met de BSP en de vakbonden, hebben de leiding van de vakbondsburocratieën niet in vraag gesteld of willen stellen.

    10. De « kleine » partijen van radicaal links (enkele honderden leden van PCW en PWT, meer leden en zeker meer arbeiders dan vandaag bij PvdA en LSP) hebben een actieve en positieve rol gespeeld om de solidariteit te ontwikkelen, maar ook om het autonome initiatief van de vrouwen te stimuleren. Het stalinistische sectarisme van de PCW heeft haar echter in de actie geïsoleerd.

    11. De strijdbaarheid van de FN-vrouwen was uitzonderlijk en de solidariteit van een grote laag van de arbeidersklasse toonde dat zij zich herkenden in die vrouwen en bereid waren hen te ondersteunen. Wat ontbrak voor een klinkende overwinning in plaats van een gedeeltelijke overwinning was, zoals vaak, het bestaan van een strijdbare syndicale stroming die voldoende stevig was georganiseerd en het bestaan van een revolutionaire partij die was ingeplant in de bedrijven, die kon helpen om het reformisme in de vorm van de stevige controle van de syndicale bureaucratie en de PS tegen te gaan


    Wie meer wil weten :

    – “La grève des femmes de la FN en 1966” een boek van Marie-Thérèse COENEN, 1991, Pol-His du CRISP (nog altijd verkrijgbaar in de boekhandel)

    – “La première grève féminine d’Europe. les leçons de la grève de la FN”, artikel in het ocktober nummer van 1966 « Lutte de Classe”, het tijdschrift van de belgische sectie van de vierde internationale.

  • Malcolm X: “de kwaadste neger van Amerika”

    Op 21 februari 1965 werd Malcolm X vermoord. 40 jaar later gaan we na wat het belang van Malcolm X is geweest. Hij was een spreekbuis voor de woede van miljoenen zwarte Amerikanen tegenover armoede, racisme en politiebrutaliteiten. Malcolm X evolueerde van zwart nationalisme tot anti-kapitalisme en in de richting van socialisme, waarbij hij tot vandaag een inspiratie blijft voor wie wil ingaan tegen het racistische kapitalisme.

    Hugh Caffrey

    Malcolm X werd van bij zijn geboorte geconfronteerd met racisme. Onder racistische druk moest hij verhuizen en hij was nog erg jong toen blanke racisten zijn vader vermoord hadden. Verzekeringsinstellingen weigerden een vergoeding te betaling omdat ze beweerden dat de vader van Malcolm X zelfmoord had gepleegd, maar zoals Malcolm X hierover stelde: "Hoe kon mijn vader zichzelf de kop inslaan en dan langs de straat gesleept worden achter een auto om dan overreden te worden?"

    Op school scoorde Malcolm X erg goed, maar het onderwijssysteem liet hem niet toe om daar optimaal gebruik van te maken. Zijn moeder kende een inzinking en belandde in het ziekenhuis. Hierdoor was het gezin gebroken. Malcolm wilde advocaat worden, maar zijn leraars zeiden: "Een advocaat? Dat is geen realistisch doel voor een neger… Waarom word je geen timmerman?"

    Onder druk van de armoede, vervreemd en woedend wegens het gebrek aan antwoorden, werd Malcolm onder meer schoenenpoetser en portier op een trein. Hij kwam in de kleine criminaliteit terecht en belandde in de gevangenis. Daar bekeerde hij zich tot de Nation of Islam. Die organisatie was in 1931 opgericht en kwam op voor zwart separatisme. De Nation of Islam won snel aan steun onder zwarte gevangenen.

    Malcolm X beschreef dit later: "Je zit als zwarte man achter tralies, wellicht voor jaren, en dat door een blanke man. De veroordeelden komen meestal terecht van de armste lagen van de zwarten, de negers die heel hun leven klop hebben gekregen, behandeld werden als kinderen, negers die nooit een blanke man ontmoet hebben die niet ofwel iets van hen afnam of hen iets aandeed… ‘The blanken zijn duivels’ is dan een uitdrukking van de levenslange ervaringen van de zwarte veroordeelden."

    Eens hij uit de gevangenis kwam, bouwde Malcolm mee aan de Nation of Islam. Hij werd al snel een leidinggevende figuur in de beweging waarbij hij tempels stichtte en het blad van de Nation uitbouwde. Hij sprak op meetings en drukte daarbij de woede uit die instinctief gevoeld werd door veel onderdrukte zwarten. Tegen begin jaren 1960 had de Nation zo’n 100.000 aanhangers.

    De massale burgerrechtenbeweging leidde ertoe dat miljoenen kwade zwarten verandering eisten. Tegenover de segregatie werden cafés bezet door jonge zwarten. Er waren ook ‘Vrijheidsritten’ om te protesteren tegen het gescheiden openbaar vervoer. In de neo-koloniale wereld waren er verschillende revolutionaire bewegingen tegen de koloniale heerschappij. De revolutionaire bewegingen samen met de politiebrutatiliteiten versterkten de massabeweging.

    De leiders van de burgerrechtenbeweging probeerden de beweging te verbinden aan politici van de Democratische partij. Malcolm X ging daar terecht tegen in: "Welke kwade revolutionairen laten hun beide voeten samenbinden door hun eigen uitbuiters met hun gospelmuziek en ‘I have a dream’ toespraken? De zwarte massa’s in Amerika hadden en hebben nog steeds een nachtmerrie." Martin Luther King schoof later naar links op en pleitte voor arbeiderseenheid waarbij hij stakingen steunde. Hierna werd hij vermoord.

    De politie van Los Angeles viel in 1962 een tempel van de Nation aan en vermoordde daarbij een leidinggevende activist. Malcolm X begon een verdedigingscampagne en hield daarbij massameetings. Hij steunde in New York een vakbondsboycot van een bedrijf dat weigerde zwarten aan te nemen. Maar dat ging in tegen de conservatieve leiders van de Nation of Islam die geen enkel praktisch alternatief boden in de burgerrechtenbeweging. Er werd hierop binnen de Nation geprobeerd om Malcolm X te ondermijnen, onder meer door de leider van de Nation of Islam, Elijah Mohamed.

    Bij de moord op president Kennedy in 1963 wou de leiding van de Nation of Islam zich daar niet over uitspreken. Maar Malcolm zweeg niet. Hij stelde: "Ik zei dat de haat onder de blanken niet stopte bij het vermoorden van weerloze zwarten, maar dat de haat zodanig gegroeid was dat het uiteindelijk het staatshoofd had neergehaald." De Nation of Islam reageerde erg snel op deze verklaring. Op een bijeenkomst met Elijah Mohamed werd Malcolm X gezegd dat hij gedurende 90 dagen moest zwijgen zodat de moslims zich zouden kunnen distantiëren van zijn uitspraken.

    Binnen enkele dagen werd hij geschorst als lid van de Nation of Islam. Er werd in die kringen zelfs gesproken over de mogelijkheid om Malcolm X te vermoorden. Er waren 50 weken tussen de breuk van Malcolm X met de Nation en de dag dat hij vermoord werd. Malcolm X trok naar Mekka als pelgrim en bezocht Afrika om te discussiëren met vrijheidsstrijders. Daarbij ondergingen zijn ideeën een enorme verandering. Hij ontmoette veel niet-zwarte "echte revolutionairen die het uitbuitingssysteem willen omver werpen met alle mogelijke middelen."

    "Ik dacht veel na en probeerde mijn definitie van zwart nationalisme te herzien. Kunnen we de problemen waarmee we geconfronteerd worden oplossen met zwart nationalisme? Zoals je zal merken, heb ik die term gedurende verschillende maanden niet gebruikt." Malcolm X richtte een nieuwe organisatie op die zwarten van alle religies wou verenigen en "in de praktijk zou omzetten waarover de Nation of Islam slechts predikte."

    "Dat was een stap waar velen op hadden gewacht. Tal van mensen zeiden dat ze wilden aansluiten. Moslims uit verschillende steden schreven dat ze me steunden, waarbij ze benadrukten dat de Nation of Islam te inactief was en te traag bewoog."

    Na zijn internationale reizen probeerde Malcolm X meer internationale banden aan te halen. Hij sprak ook steeds meer over de noodzaak van arbeiderseenheid en zelfs over socialisme. Van het bestrijden van racisme met religie, kwam hij tot het bestrijden van kapitalisme met eenheid van de onderdrukten. Malcolm X zei hierover: "Ik wil met iedereen samenwerken, los van de huidskleur, zolang je maar de miserabele levensvoorwaarden op deze aarde wil veranderen."

    Deze ontwikkeling vormde een bedreiging voor het establishment. Binnen enkele weken werd hij vermoord door de overheid en met de steun van de Nation of Islam. "Dit systeem kan niet leiden tot vrijheid voor de Afro-Amerikanen. het is onmogelijk binnen dit systeem, dit economisch systeem, dit politiek systeem, dit sociaal systeem."

    De opvattingen van Malcolm X worden veel verdraaid. Hij wordt er ten onrechte van beschuldigd een "zwarte racist" te zijn geweest. De Nation of Islam probeert hem te claimen als één van hen. Maar kort voor Malcolm X vermoord werd, stelde Farrakhan, de leider van de Nation, nog: "een man zoals hij verdient enkel de dood." Sommigen zien Malcolm als een moslim predikant. Hij vulde zijn geloof echter aan met de sociale strijd voor bevrijding waarbij hij zich begon te richten naar alle zwarten en ook blanke arbeiders om tot eenheid te komen tegenover racisme en armoede.

    40 jaar later bestaat er een hele industrie rond de verhoudingen tussen verschillende bevolkingsgroepen. De ergste vormen van racisme worden weggemoffeld. Maar er is nog steeds een institutioneel racisme. Het lastig vallen van kleurlingen of de armoede bestaan nog steeds. Zogenaamd progressieve establishmentpartijen bieden daarbij geen antwoord. Malcolm X stelde hierover: "Met deze keuze, kunnen de zwarten enkel kiezen door wie ze opgegeten worden, de ‘liberale’ vos of de ‘conservatieve’ wolf – beiden zullen hen uiteindelijk opeten."

    De moord op Malcolm X leidde tot een enorm protest. Een miljoen zwarte Amerikanen beschouwde zichzelf als revolutionairen. De Black Panther Party organiseerde lokaal verzet tegen racisme en politiegeweld en begon socialistische conclusies te trekken. Bobby Seale, een leider van de Panthers, stelde: "We bevechten racisme niet met racisme. We bevechten racisme met solidariteit. We bevechten de uitbuiting van het kapitalisme niet met een zwart kapitalisme. We bevechten het kapitalisme met socialisme. We bevechten het imperialisme met een proletarisch internationalisme."

    Wij baseren ons op de beste tradities van massastrijd en zelfverdediging waarbij we opkomen voor arbeiderseenheid van alle bevolkingsgroepen, los van afkomst of religie.

    Lees meer:

    The life and legacy of Malcolm X Een brochure door Andrea Enisuoh

  • Boekrecensie. Hoe de Nederlandse staatsveiligheid een eigen maoïstische partij had opgezet

    Reeds enige tijd is er wat controverse over het feit dat de Nederlandse staatsveiligheid, die vroeger Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) noemde, een eigen "maoïstische" partij had opgezet teneinde informatie te verkrijgen over de linkerzijde. De verantwoordelijke voor die operatie wordt door linkse activisten die hem hadden ontmoet in de jaren 1970 omschreven als een ongeloofwaardig en verdacht figuur. Zijn versie van de feiten moet dan ook wat genuanceerd worden, maar alleszins is het opvallend hoe ver de burgerlijke staat gegaan was bij het bespioneren van links. Hieronder publiceren we een recensie van het boek "In dienst van de BVD. Spionage en contraspionage in Nederland."

    Recensie door Ron Blom

    De Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD), vroeger Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) geheten, heeft de wind in de zeilen. Als gevolg van de door de regering afgekondigde oorlog tegen het ‘islamitisch terrorisme’ krijgt de AIVD extra bevoegdheden en middelen. De dienst zal worden uitgebreid met 500 personeelsleden. Naast leger en politie behoort de geheime dienst tot het instrumentarium van de kapitalistische staat en haar ondersteuners om vormen van onwelgevallige oppositie te neutraliseren. Er is daarom ook weinig reden om aan te nemen dat de AIVD niet tevens gewoon door gaat met het bespioneren van links.

    Onlangs verscheen ‘In dienst van de BVD. Spionage en contraspionage in Nederland’, waarin voor het eerst in de Nederlandse geschiedenis een voormalige leidinggevende medewerker van de BVD met zijn ervaringen naar buiten treedt. Frits Hoekstra vertelt in het boek vrij openhartig over de activiteiten van de geheime dienst in de jaren van de Koude Oorlog (1971-1987). Dat is hem niet in dank afgenomen door zijn voormalige werkgever. Mogelijk wacht hem vervolging vanwege overtreding van het ambtsgeheim. Dat terwijl zijn voornaamste doelstelling is dat ‘er maar eens iets nuttigs moet worden gezegd over de nuttige rol die de dienst in de jaren zeventig en tachtig heeft gespeeld’. De BVD overlegde decennialang in het geheim met de top van het NVV en later de FNV (de federatie van Nederlandse vakbonden). De beraadslagingen gingen vooral over de activiteiten van radicale kaderleden, waarvan er vanzelfsprekend velen een communistische of revolutionair-socialistische achtergrond hadden. Daarnaast was er contact met prominente PvdA-leden om gezamenlijk het rode gevaar te keren.

    Infiltratie en uitlokking

    Interessant zijn vooral de inkijkjes in de operaties met betrekking tot communistische organisaties. Zo had de BVD in sommige afdelingen van de CPN (Communistische Partij van Nederland) zoveel agenten rondlopen dat die zouden omvallen als de agenten hun werk zouden staken. Überhaupt was het jagen op alles wat rood was de voornaamste activiteit van de geheime dienst. In Amsterdam had de dienst op een gegeven moment bij 23 van de 28 CPN-afdelingen een informant op bestuursniveau.

    Ook infiltreerde de BVD in de vredesbeweging ten tijde van de strijd tegen de plaatsing van de kruisraketten. Toen dat niet meer mocht van de verantwoordelijke minister, ‘runde’ Hoekstra de Canadese spion John Gardiner die in 1984 in het vredesactiekamp Woensdrecht werd ontmaskerd als CIA-agent. Deze Gardiner probeerde door het stelen van vliegtuiggranaten en deze bij vredesactivisten binnen te smokkelen om de beweging te criminaliseren.

    De meest spectaculaire onthulling is die over de operatie ‘Mongool’, waarbij de dienst de Marxistisch-Leninistische Partij Nederland (MLPN) oprichtte. Het orgaan van de partij ‘De Kommunist’ geheten kwam rechtstreeks uit de huisdrukkerij van de BVD. De partij was een lege huls die nauwelijks leden telde. Dit project slaagde zo wonderwel dat de ‘algemeen secretaris’ van deze partij weldra op staatsiefoto figureerde in de Chinese en Albanese pers. Als drager van de ‘ware leer’ slaagde de BVD er zelfs in om geld te krijgen van deze stalinistische regiemes.

    Samenwerking met wrede onderdrukkende regimes kwam ook op een ander internationaal vlak voor. De dienst werkte in de jaren zestig en zeventig samen met de geheime diensten van de toenmalige fascistische dictaturen Portugal, Spanje en Griekenland. Hoekstra citeert een afdelingshoofd dat ‘met enige huiver’ vertelde ‘over het van hoge rotsen in zee werpen van jonge Portugese marxisten die kort daarvoor in BVD-rapportages genoemd werden’. Ook werd informatie uitgewisseld met de Zuid-Afrikaanse dienst ten tijde van de apartheid.

    De BVD/AIVD heeft in Nederland nogal een sullig image. Het boek van Hoekstra laat er echter geen enkel misverstand over bestaan dat een ieder die serieus streeft naar een breuk met het kapitalisme vroeg of laat de snuffelaars van de inlichtingendienst op zijn of haar pad tegenkomt.

  • 60ste verjaardag van de bevrijding van Auschwitz. Wie was verantwoordelijk voor de machtsovername door de nazi’s?

    Naar aanleiding van de 60ste verjaardag van de bevrijding van Auschwitz is er enorm veel media-aandacht hiervoor geweest met artikels en standpunten van politici, academici en journalisten. Daarbij werd terecht ingegaan op de verschrikkingen van het meest barbaarse regime dat ooit bestaan heeft. We moeten echter ook de vraag stellen hoe zo’n verschrikkingen konden plaatsvinden in Duitsland, een land met een rijke culturele en politieke traditie waar grootheden als Bach, Brahms, Marx en Hegel leefden en werkten. Daarnaast ontwikkelde de Duitse arbeidersklasse een machtige vakbondsbeweging en de Sociaal-Democratische Partij die tegen 1919 een miljoen leden had en in haar programma opkwam voor de socialistische omvorming van de samenleving, een standpunt dat wel geleidelijk aan verlaten werd door haar leiding.

    Tony Mulhearn

    Op een bijeenkomst van wereldleiders op 25 januari deed de Duitse Kanselier Schröder volgens de traditionele media een ‘opvallende toegeving’, hij verklaarde dat de Duitsers zelf verantwoordelijk waren voor de holocaust. Dat versterkt het standpunt van een aantal gerenomeerde historici die stellen dat Hitler aan de macht kwam door de enorme steun die hij genoot.

    Schröder verklaarde: "Het kwaad van de nazi-ideologie kwam niet uit het niets… de nazi-ideologie werd gesteund door de bevolking en uitgevoerd door de bevolking." Dat klopt ten dele, maar over wie heeft Schröder het als hij spreekt over ‘de bevolking’? In de populaire media worden weinig ernstige analyses gebracht over de rol van de Duitse kapitalisten tussen de oorlogen die Hitler financierden en zich inschakelden in Hitler’s vastberadenheid om het ‘marxisme’ te verslaan (waarbij de nazi’s met de term ‘marxisme’ het hadden over de arbeidersbeweging).

    Duitse kapitalisme

    Schröder kon bijvoorbeeld ingegaan zijn op de rol van Emil Kirdof, een steenkoolbaron die de vakbonden haatte, of Fritz Thyssen die aan het hoofd stond van een staalconcern, Vogler van United Steel Works, Georg von Schnitzel van het IG Farben Chemisch kartel, de Keulse industrieel Otto Wolf en tal van banken of verzekeringsbedrijven. Zo speelde de Keulse bankier Kurt von Schroeder een belangrijke rol in de Duitse geschiedenis en ook in de wereldgeschiedenis.

    Voor Hitler kanselier werd, haalden de nazi’s nooit meer dan 36% van de stemmen. De groei van de nazi’s ging samen met het verraad en de terugtocht van sociaal-democratische leiders zoals Ebert, Scheidermann en Noske die vanaf 1919 geregeld samenwerkten met rechtse krachten in Duitsland.

    Stalin’s katastrofale standpunt dat de sociaal-democratie bestond uit ‘sociaal-fascisten’ die even erg zijn als de nazi’s, leidde tot een enorme verdeeldheid in de arbeidersklasse. Hitler kon daar handig gebruik van maken.

    Ondanks de capitulatie van de leiding van de arbeidersorganisaties, bleef de basis zich verzetten tegen de nazi’s. Hitlers hoogtepunt was toen hij bij de presidentsverkiezingen van juli 1932 36% van de stemmen haalde. Bij de verkiezingen van november datzelfde jaar, daalde het aantal stemmen voor de nazi’s met 2 miljoen tot 33% terwijl de Duitse communistische partij en de sociaal-democraten samen 37% haalden.

    Met een vastberaden leiding die beschikte over een correcte strategie en taktieken, zou de arbeidersklasse ongetwijfeld in staat geweest zijn om doorheen mobilisatie de nazi’s te verslaan. De nazi’s bevonden zich in een moeilijkere positie na de verkiezingsnederlaag van november 1932. Hitlers toekomstige propaganda-minister Goebbels schreef: "1932 heeft ons heel wat problemen opgeleverd… Het verleden was moeilijk en de toekomst ziet er somber en donker uit; alle vooruitzichten en hoop zijn verdwenen."

    Aan de macht gebracht

    Maar heel wat kapitalisten die voorheen tegen Hitler ingingen, werden bang van de vooruitgang van de arbeiderspartijen. Op 5 januari 1933 werd Hitler uitgenodigd op een bijeenkomst van industriëlen en bankiers georganiseerd door vice-president baron Von Papen en dit in het huis van de eerder genoemde baron Von Schroeder. Op de meeting beloofde Hitler om komaf te maken met de democratie in Duitsland en om de arbeidersbeweging te verslaan zodat de kapitalisten vrij zouden zijn om hun winsten te vergroten. Binnen de tien dagen waren de financiële problemen van de nazi-partij van de baan.

    Hitler’s racisme en anti-semitisme was nog relatief beperkt op dit ogenblik en alleszins werd door de kapitalisten een oogje dichtgeknepen voor wat ze beschouwden als ‘demagogische retoriek’ die niet ernstig moest genomen worden. Ze zagen in Hitler vooral een figuur die in staat zou zijn om de arbeidersorganisaties te breken.

    Op 30 januari 1933 kwam Hitler aan de macht, niet op basis van een verkozen positie maar door een akkoord van bankiers, kapitalistische ministers en de leiding van het Duitse leger die Hindenberg hadden overtuigd om Hitler aan te stellen als kanselier.

    Ontwapend

    Omwille van de verkeerde strategie van de leiding van de Sociaal-democratie en de Communistische Partij, was de arbeidersklasse ontwapend en zonder verdediging tegenover de stoottroepen van Hitler. Die stoottroepen waren sterk gewapend en bestonden uit delen van de angstige kleinburgerij en het lompenproletariaat, die zoals Trotski omschreef in zijn analyses over het Duitse fascisme, in staat waren om de straat te overheersen.

    De eerste slachtoffers die in de concentratiekampen, martelkamers en executieplaatsen terechtkwamen, waren de beste elementen van de Duitse arbeidersklasse. De sterke beweging van vakbondsdelegees werd compleet neergeslaan. Zelfs toen Hitler zijn moorddadige bedoelingen al duidelijk had gemaakt in de praktijk, pleitten de leiders van de Duitse vakbondsfederatie ervoor om erkenning te vragen aan de nazi-regering. Het antwoord van Hitler bestond uit het vernietigen en uitmoorden van de organisaties van de arbeidersklasse waarbij de leiding gevangengezet en omgebracht werd.

    Het nazisme werd uiteindelijk verslagen, maar dit kostte wel 50 miljoen doden en de enorme horror van de dodenkampen waarvan Auschwitz een belangrijk symbool blijft. De arbeidersklasse vandaag moet bewapend worden met een begrip van de krachten en de voorwaarden die het Duitse kapitalisme ertoe gebracht hebben om Hitler aan de macht te brengen.

    Lees ook:

    Holocaust week. Who was responsible and what we should remember? Een uitgebreide analyse (in het Engels) door Robert Bechert van het CWI.

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop