Category: Feminisme

  • Betoging tegen het recht op abortus

    Op zondag 28 maart vond in Brussel een betoging plaats tegen het recht op abortus. Deze actie, die werd opgezet door een schimmig comité “Studenten tegen abortus” in navolging van gelijkaardige betogingen die plaatsvonden in andere Europese landen, bracht ook leden van diverse extreemrechtse organisaties samen zoals het NSV, het Vlaams Belang, Nation en Belgique et Chrétienté. Deze betoging vond plaats in het kader van het twintigjarig bestaan van de depenalisering van abortus in België. Een tegenbetoging vond tegelijk plaats op het initiatief van een aantal linkse organisaties.

    Door Stephane P. (Brussel). Foto: Marc Chauvaux

    De betoging tegen abortus die plaatsvond onder de naam “Mars voor het Leven” heeft 500 à 1000 betogers samengebracht. Franstalige, Nederlandstalige, Ierse en Poolse sprekers spraken op de actie. Het toonde het internationale karakter waar hun actie zich inschreef. Vorig jaar in december hadden duizenden Spanjaarden betoogd na een oproep van de kerk tegen de nieuwe abortuswetgeving die recent werd gestemd door de sociaaldemocratische regering.

    In Europa is het recht op abortus nog steeds niet erkend in Ierland, Cyprus, Malta en Polen. De politiek van het Vaticaan tegenover vrouwenrechten en andere maatschappelijke thema’s zoals het gebruik van voorbehoedsmiddelen, de rechten van holebi’s, enz. is de laatste jaren steeds harder naar voor gebracht o.a. door de aanduiding van paus Benedictus XVI, die de rechts conservatieve vleugel van de katholieke kerk vertegenwoordigt. In België is de recente aanduiding van Léonard een logisch gevolg van de ideologie die vandaag door de kerk wordt verdedigd. Léonard heeft de anti-abortusbetoging overigens openlijk ondersteund en was er ook aanwezig.

    Ondanks een zwakke mobilisatie van het laatste moment kwam toch een kleine honderdtal tegenbetogers samen voor een korte betoging met het doel zich tegenover de “pro-life”-aanhangers te stellen, want dat is hoe ze zichzelf noemen. We kunnen slechts het gebrek aan organisatie en aan duidelijk politieke eisen betreuren in de rangen van deze tegenbetogers. De Brusselse politie was sterk aanwezig om de seksistische betoging te beschermen tegen zij die opkomen voor de rechten van vrouwen. We zijn niet vergeten hoe Willy Decourty, PS-burgemeester van Elsene, enkele jaren terug de betoging van Iraanse vrouwen (die LSP mee organiseerde) verbood. Uiteindelijk moest hij daarop terugkomen na een consequente campagne die duizenden protestmails en brieven op het gemeentebestuur deed toekomen. Vandaag heeft zijn partijgenoot Freddy Thielemans, burgemeester van Brussel-Stad, er duidelijk geen scrupules over om fundamentalistische katholieke en extreemrechtse organisaties toe te staan in de straten van Brussel te betogen en er hun boodschap te verspreiden.

    Met de crisis, de toename van de armoede en de sociaaleconomische onzekerheid worden talrijke arbeiders geduwd in zoeken naar een zekere zekerheid via het gezin. Sinds de jaren ’80 hebben de privatiseringen en de chronische onderfinanciering van de openbare diensten steeds meer gezinnen ertoe gedwongen steeds meer taken op zich te nemen, zoals in de opvoeding van de kinderen, zieken- en ouderenzorg,… Zij die hierdoor het hardst worden geraakt, zijn de vrouwen en de jongeren. Traditionele gezinswaarden zoals het huwelijk en de terugkeer van de vrouw naar de haard zijn ideeën die al tientallen jaren door conservatieve katholieken en door extreemrechtse en fascistische organisaties worden verdedigd.

    Vandaag profiteren deze krachten van de gevolgen van de crisis om hun seksistische ideologie onder de arbeiders en hun gezinnen te verspreiden. We moeten ons organiseren en ons verzetten tegen deze terugkeer van conservatieve en extreemrechtse ideeën. LSP vecht actief tegen het seksisme, het fascisme en andere vormen van onderdrukking van (delen van) de werkende bevolking. We vechten o.a. voor een degelijke job voor iedereen, een studentenloon, gratis openbare diensten van goede kwaliteiten en andere eisen die vrouwen en jongeren in staat stellen zelf over hun leven te beslissen.

    We verdedigen het recht op abortus – niemand mag de macht hebben om in plaats van de vrouw te beslissen of zij kinderen krijgt of niet – maar we denken ook dat veel vrouwen die abortus plegen dat niet zouden doen indien hun financiële situatie beter was. We eisen een echte keuze voor vrouwen, wat inhoudt dat we vechten voor het behoud van het recht of abortus met liefst een verlenging van de termijn waarin je legaal een abortus kunt doen, maar ook voor het recht op een stabiel en voldoende inkomen waarmee comfortabel kan worden geleefd, waartoe de lonen en alle sociale uitkeringen moeten worden verhoogd. Samen met kinderbijslag die reëel de kosten van het grootbrengen van kinderen dekt en diensten die vrouwen in staat stellen gezin en werk te combineren, moet dit programma garanderen dat geen enkele vrouwen abortus pleegt vooral uit financiële overwegingen.

    Op donderdag 1 april vindt een actie plaats voor het recht op abortus in Europa. Verzamelen geblazen om 10u. voor de Poolse ambassade, Galliërslaan 29 te Brussel (in de nabijheid van het Jubelpark, metrohalte Merode).

  • Betoging tegen hoofddoekenverbod

    Zaterdag waren er een duizendtal betogers tegen het hoofddoekenverbod op school. De betoging werd georganiseerd door de “Mouvement pour les Droits Fondamentaux” (MDF) en werd ook ondersteund door onder meer BOEH, het Antwerps platform tegen het hoofddoekenverbod.

    Verslag door Vincent (Brussel) en foto’s door Boris

    Het recht om te dragen wat je wil, staat onder druk. Er wordt een beleid gevoerd dat er op gericht is om ons te verdelen. Racisme en discriminatie worden gretig gebruikt om ons uiteindelijk te laten opdraaien voor hun crisis. Het hoofddoekenverbod is een aanval op de moslimgemeenschap en ontzegt de toegang tot de scholen en universiteiten voor een aantal meisjes. Op de betoging waren er vooral veel vrouwen, hoofdzakelijk moslima’s.

    Er waren slogans als “geen verplichting, geen verbod” of nog “gratis en degelijk democratisch onderwijs voor iedereen”. Dat soort slogans maakte duidelijk dat er werd gepleit voor gelijkheid en vrijheid, maar ook voor sociale eisen als degelijk onderwijs. Dat soort eisen brengen wij ook naar voor in onze campagnes rond vrouwenrechten of onderwijs.

    In het verleden hadden we een meningsverschil met het MDF dat organisaties verbood om vlaggen mee te brengen bij een eerste protestactie. Gelukkig was dit nu niet het geval, er kwamen heel wat positieve reacties op het feit dat we als partij aanwezig waren.

    De jongeren van LSP voeren campagne voor een jongerenmars voor werk en tegen racisme. We namen contact op met de jongeren van het FGTB (ABVV) en JOC (de Franstalige KAJ). Wie aan dit initiatief wil deelnemen, is steeds welkom.

  • Wereldvrouwenmars in Brussel. Jobs, geen seksisme!

    Gisteren kwamen enkele duizenden mensen op straat in Brussel voor de wereldvrouwenmars. De centrale slogan van de organisatoren was: “Het leven van vrouwen veranderen om de wereld te veranderen – De wereld veranderen om het leven van vrouwen te veranderen.” Wij denken dat de wereld effectief moet veranderen, of beter gezegd dat we nood hebben aan een ander systeem, een socialistische samenleving zonder uitbuiting. We deden een goede tussenkomst waarbij een 60-tal exemplaren van ons maandblad werden verkocht alsook een 30-tal exemplaren van onze brochure “Een socialistisch anti-crisisprogramma voor de werkende vrouw.”

    Fotoreportage door Nico

  • Vrouwen en de economische crisis. Verslag uit het Europees parlement

    Vorige week hield de fractie van Verenigd Links (GUE/NGL) in het Europees parlement een bijeenkomst over “vrouwen en de economische crisis”. Er werd aan de bijeenkomst deelgenomen door verschillende activisten, linkse partijen en vrouwengroepen. De discussie ging over de effecten van de economische crisis op vrouwen en de antwoorden van links hierop. Ook LSP was aanwezig.

    Verslag door Tanja Niemeier, fractiemedewerker van GUE/NGL

    [box type=”shadow” align=”alignright” width=”100″]

    6 maart: Wereldvrouwenmars

    12u30 afspraak aan de beurs in Brussel

    [/box]

    Er waren sprekers uit Cyprus, Griekenland, Zweden, Duitsland, Nederland, Ierland, België, Engeland, Portugal en Frankrijk. Diverse sprekers gingen in op de situatie van vrouwen onder het kapitalisme. Vrouwen zijn vaak de eerste slachtoffers van armoede, ondanks het feit dat ze steeds meer en langer werken. Doorheen de EU blijft er een loonkloof bestaan tussen mannen en vrouwen. In Duitsland bedraagt het verschil gemiddeld 23%.

    Vrouwen verlaten sneller de arbeidsmarkt om voor kinderen of bejaarde ouders te zorgen. Het kapitalisme leidt ertoe dat arbeiders die tijd vrij nemen van hun werk daarvoor worden gestraft. Ze verliezen loonsvoordelen, anciënniteit, pensioenrechten, carrièremogelijkheden,…

    Een spreker van het “Age Platform Europe” stelde dat de privatisering van de pensioenen vrouwen discrimineert. Europese regelgeving laat financiële bedrijven toe om vrouwen te discrediteren omdat de gemiddelde levensverwachting van vrouwen hoger is. De spreker stelde ook dat private pensioenen “doorgaans gebaseerd zijn op individuele bijdragen waardoor wie minder bijdragen betaalt, ook minder pensioen krijgt. Ook dat treft vrouwen harder indien ze tijd vrijmaken om voor de kinderen te zorgen.”

    Europarlementslid Joe Higgins sprak over de pensioenen en veroordeelde de Spaanse en Griekse regeringen voor hun plannen om de pensioenleeftijd op te trekken. Hij stelde: “Demografische gegevens worden gebruikt om de arbeiders te bombarderen met de kwestie van de pensioenen. We moeten de rijkdom in de samenleving in handen nemen. Dan wordt het mogelijk om voldoende te produceren opdat iedereen op 55 of 60 op pensioen zou kunnen gaan los van eventuele onderbrekingen van de loopbaan omwille van zorg voor kinderen, zieken of bejaarden.”

    Vrouwen werken in een grotere proportie in sectoren zoals de handel en de gezondheidszorg waar de lonen doorgaans lager liggen. Ook zijn vrouwen oververtegenwoordigd in de statistieken van deeltijdse arbeid of andere flexibele contracten.

    Heel wat rechten van vrouwen werden net als rechten van de arbeiders in het algemeen afgedwongen op basis van strijd. Deze verworvenheden liggen nu onder vuur omwille van de economische crisis. Heel wat neoliberale regeringen en partijen roepen op tot zware besparingen waarbij vrouwen hard worden geraakt.

    Sarah Wrack, een organisator van de Britse campagne Youth Fight For Jobs (YFFJ), stelde op de vergadering: “De verkiezing van een conservatieve regering kan leiden tot een reeks contrahervormingen die hard zullen aankomen bij vrouwen. Door belastingen te koppelen aan de gezinssituatie worden vrouwen dikwijls gedwongen om in hun relatie te blijven, zelfs indien er sprake is van geweld of misbruik. Ze kunnen niet anders wegens financiële redenen. De Tories willen ook een nieuwe aanval inzetten op het recht op abortus, ze willen de tijdsperiode waarin dit kan beperken.”

    Sarah wees er op dat heel wat hervormingen voor vrouwen werden doorgevoerd door een regering van Labour die onder druk van de arbeidersbeweging hervormingen moest doorvoeren. Sinds 1997 zijn deze sterk afgebouwd. “Alle traditionele partijen in Groot-Brittannië, met inbegrip van Labour, roepen nu op voor besparingen in de openbare diensten waarbij vrouwen hard worden geraakt. Een groot aantal werkende vrouwen heeft een job in de publieke sector en veel vrouwen zijn ook afhankelijk van openbare diensten.”

    Ze had het ook over de gevolgen van de besparingen op vrouwen in het onderwijs. De Britse regering wil besparen op onderwijs en vraagt de universiteiten om besparingen door te voeren. Aan haar universiteit in Brighton staan bijvoorbeeld diensten als kinderopvang onder vuur. “Deze besparingen zullen een grote impact hebben op vrouwen die willen studeren. Vrouwen die werken en een laag loon hebben of studenten met kinderen zullen niet langer kunnen studeren.”

    Anja Deschoemacker van de Linkse Socialistische Partij had het over de plannen van Carrefour om 1.700 personeelsleden aan de deur te zetten in België. Ze stelde dat we het verzet daartegen moeten steunen. Ze vervolgde: “Steeds meer zijn degelijke jobs vervangen door kleine tijdelijke jobs waardoor steeds meer werkenden in armoede terecht komen. Er is nood aan een algemene strijd voor werk met degelijke arbeidscontracten en degelijke arbeidsvoorwaarden en lonen. We moeten opkomen voor een volledige tewerkstelling om een einde te maken aan discriminatie.”

    Anja wees er op dat de verworvenheden van de vrouwenbeweging het resultaat zijn van stakingen en acties van de arbeidersbeweging. Ze riep op om het initiatief te ondersteunen om lokale jongerenmarsen voor werk op te zetten. Ze stelde tenslotte dat er een volledig einde moet worden gemaakt aan discriminatie en seksisme en dat we daartoe moeten opkomen voor een socialistische samenleving.

    Sarah Wrack van Youth Fight for Jobs had het ook over de nood om in te gaan tegen de plannen van het patronaat en de regeringen om de crisis te laten betalen door de arbeiders. De campagne Youth Fight for Jobs richt zich tegen jongerenwerkloosheid, maar ook tegen werkloosheid in het algemeen en pleit voor degelijk werk voor iedereen. Sarah stelde: “Jongeren zijn groot gebracht met het idee dat een degelijke job, huisvesting,… mogelijk is als je er hard voor werkt. Jonge vrouwen werden verteld dat het feminisme had gewonnen en dat het niet langer nodig was om op te komen voor vrouwenrechten. Dat is duidelijk niet het geval.”

    De strijd moet op alle vlakken worden gevoerd. Sarah stelde dat het verraad van Labour sterk wordt gevoeld door de Britse arbeiders. De Trade Union and Socialist Coalition zal op beperkte schaal alternatieve kandidaten naar voor schuiven: mannen en vrouwen die zich verzetten tegen de besparingen op de openbare diensten en die opkomen voor een samenleving waar de middelen worden ingezet om jobs en lonen te verdedigen.

    Deze bijeenkomst was belangrijk, het benadrukte de centrale punten en uitdagingen voor de arbeidersbeweging. Op 8 maart vieren we de internationale vrouwendag. Zoals dit ook met de eerste internationale vrouwendagen het geval was, willen we dit verbinden met de strijd van alle arbeiders. Joe Higgins en het CWI zullen hun verkozen positie in het Europees parlement blijven gebruiken om een stem te geven aan deze bewegingen en om onrechtvaardigheid tegen vrouwen en de rest van de arbeidersbeweging bekend te maken.

  • 6 maart 2010 – 12u30 Beurs Brussel. Wereldvrouwenmars

    LSP-pamflet. PDF

    Tegen armoede

    “Vrouwelijke gezinshoofden lopen een hoog risico om onder de armoededrempel te komen.” (Rosa-factsheets juni 2004) “Zestien % van de vrouwen in een relatie zit onder de armoedegrens. Als een jaar later de vrouwen bekeken worden die een relatiebreuk achter de rug hebben, verdubbelt hun aantal.” (Jaarboek Armoede, september 2008) “De helft van de gepensioneerde werkneemsters in België moet het stellen met een pensioen van minder dan 700 euro.” (id) “Het aantal vrouwen met een tijdelijk arbeidscontract bedraagt bijna het dubbele in vergelijking met de mannen.” (Federaal Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, 2000)

    Tegen oorlog

    “Sinds de oudheid tot vandaag is de massale verkrachting van vrouwen een integraal deel van oorlog. Vrouwen en hun lichamen worden beschouwd als de buit van oorlog,…, als entertainment voor de soldaten, als een strijdtoneel (waarbij het lichaam van vrouwen gezien wordt als vijandig terrein), etc.” “In de zogenaamde “moderne” conflicten is het aantal burgerslachtoffers veel hoger dan de militaire slachtoffers, de meerderheid van hen zijn vrouwen en kinderen.” (“Peace and demilitarisation” van de Wereldvrouwenmars)

    Tegen geweld tegen vrouwen

    “Dagelijks worden miljoenen vrouwen wereldwijd geslagen, vermoord en verhandeld. In de media wordt geweld tegen vrouwen teveel genegeerd of gebagatelliseerd, stelt het VN-Bevolkingsfonds.” (MO, 2 december 2007) “Veel vrouwen hebben aangegeven dat hun eerste seksuele ervaring hen werd opgelegd” (Wereldgezondheidsorganisatie, november 2009) “België: in 1999 vonden 44,3 % van de moorden plaats in familiale context; jaarlijks worden gemiddeld 70 vrouwen gedood door hun (ex)partner.” (The Stairs, een initiatief van Politie Regio Utrecht en Women’s Counseling Service Ljubljana)

    Tegen de afbouw van basisvoorzieningen (gezondheidszorg, huisvesting,…)

    “Jaarlijks sterven ongeveer 1,7 miljoen mensen aan diarree door vervuild water” (Wereldgezondheidsrapport 1999)

    “Haast 1/3de van de Belgische huishoudens geven aan dat de eigen uitgaven voor gezondheidszorg moeilijk tot zeer moeilijk om dragen zijn; in de laagste inkomenscategorie zou dit voor 68 % het geval zijn. Een tiende van de Belgische huishoudens moet zelfs omwille van financiële redenen medische zorg (…) staken; de minst bedeelden worden hier met 28 % het zwaarst getroffen.” (Belgische gezondheidsenquête 2001) “De huurprijzen stegen het laatste kwarteeuw, en vooral de laatste 10 jaar, sterker dan het inkomen van de huurders, vooral voor huurders met lage inkomens. Dat betekent dat die mensen, na het betaling van hun woonkosten, armer zijn dan in 1976. Huisvesting is in België eerste oorzaak van armoede. » (Het Laatste Nieuws, 20 augustus 2002)

    Om hiertegen te protesteren, roept LSP op voor de Wereldvrouwenmars- betoging op 6 maart in Brussel. Veel van de bovenstaande cijfers dateren uit de periode voor de economische crisis toesloeg – de situatie is er sindsdien enkel op achteruitgegaan. In de komende jaren is enkel een verdere achteruitgang te verwachten. De regeringen en de rijke elite doen er immers alles aan om de kosten van de crisis af te wentelen op de rug van de werkenden en de zwaksten in de samenleving. Zolang dat niet wordt gestopt, zal de situatie van werkenden er verder op achteruitgaan. Vandaag zijn twee lonen in een gezin nodig om de levensstandaard te behouden die in de jaren ’70 haalbaar was met één loon. De situatie van de groepen met de zwakste sociale positie – vrouwen, migranten en asielzoekers, jongeren en gepensioneerden, laaggeschoolden,… – is nu al nagenoeg onhoudbaar geworden en ook dat dreigt enkel toe te nemen in de crisisjaren die nog voor ons liggen.

    Rommelen in de marge verandert niets!

    De enige manier om de armoede van vrouwen tegen te gaan, is de creatie van voldoende werkgelegenheid, o.a. in openbare voorzieningen als gezondheidszorg, onderwijs en kinderopvang, huisvesting, hulp in het huishouden,… Het moet daarbij gaan om voltijdse, statutaire jobs met een volwaardig loon. Arbeidsduurvermindering zonder loonverlies en met bijkomende aanwervingen moet een eerste stap zijn om het aantal beschikbare jobs te verdelen over de beschikbare arbeidskrachten en om werkenden een leefbare werkdruk te bieden, zeker werkende moeders met een dubbele dagtaak. Een drastische stijging van alle vervangingsuitkeringen voor wie niet kan werken en de omvorming van alle onzekere, deeltijdse en slechtbetaalde jobs in voltijdse jobs met een algemeen minimumloon van 1500 euro netto, zijn het soort eisen die nodig zijn om enige voelbare verandering teweeg te brengen.

    Economische onafhankelijkheid is ook de beste bescherming tegen geweld op vrouwen. De duizenden vrouwen die geraakt worden door partnergeweld worden door de overheid grotendeels in de steek gelaten. De reeds te beperkte sociale begeleiding botst op een tekort aan jobs die toelaten onafhankelijk te leven, op een tekort aan betaalbare huisvesting, op tekorten in alle zorgsectoren,… Enkel investeringen op al die terreinen kunnen vrouwen bescherming bieden.

    Om tot een situatie van vrede in de wereld te komen, moeten de oorzaken van oorlogen – gevoerd omwille van de controle over grondstoffen en territoria en om tot een herverdeling van de tekorten op alle vlakken te komen – worden aangepakt. Het wereldwijd in handen nemen door de werkende bevolking van de belangrijkste productiemiddelen, waardoor beslissingen niet langer genomen worden uit winsthonger, maar gebaseerd zijn op de behoeften van de meerderheid van de bevolking, is de enige manier om de wereldwijde slachtpartijen duurzaam een einde toe te roepen.

    Deze en andere eisen worden besproken in onze brochure “Een socialistisch anti-crisisprogramma voor werkende vrouwen”.

  • Wereldvrouwenmars. Betoog mee tegen armoede, oorlog, geweld op vrouwen en afbouw van basisdiensten

    Op 6 maart vindt in onder meer Brussel een nieuwe internationale actie van het Wereldvrouwenmarsplatform plaats. Duizenden vrouwen en mannen – syndicalisten, feministen, activisten uit allerlei sociale bewegingen – zullen er hun protest laten horen tegen armoede, oorlog, geweld op vrouwen en de gebrekkige toegang tot noodzakelijke basisdiensten. LSP roept haar leden en sympathisanten op hieraan deel te nemen.

    Artikel uit het februarinummer van de Linkse Socialist, door Anja Deschoemacker

    [box type=”shadow” align=”alignright” width=”100″]

    Stop de Congolese nachtmerrie!

    Het project 2010 van de Wereldvrouwenmars sluit op 10 oktober af met een Europese delegatie naar Kivu in Congo. Hoewel de absoluut barbaarse toestand waarin de bevolking zich bevindt en het bijna ondenkbare geweld tegen vrouwen van alle leeftijden genoegzaam zijn gekend, gebeurt feitelijk niets om hieraan een einde te maken.

    Amnesty International schrijft het volgende, gebaseerd op haar eigen onderzoek in Noord-Kivu tussen februari en maart 2008: “leden van gewapende groepen en regeringstroepen zetten de verkrachtingen en het seksuele misbruik van vrouwen en meisjes verder en, in een kleiner aantal gevallen, ook van mannen en jongens. Kleine kinderen en bejaarde vrouwen bevinden zich onder de slachtoffers, waarvan velen groepsverkrachtingen hebben ondergaan of meermaals werden verkracht. (…) Sommige vrouwen zijn ontvoerd en worden als seksslaven gebruikt. In veel gevallen blijkt seksueel misbruik en verkrachting etnisch gemotiveerd te zijn en/of gericht op het terroriseren en demoraliseren van gemeenschappen die ervan worden verdacht vijandige groepen te steunen.”
    [/box]

    Strijd blijft nodig

    In de jaren ’90 luidde het dat collectieve strijd voor verbetering en bevrijding van de lasten die op de rug van vrouwen rusten niet langer nodig was. Of een vrouw een goede positie kon uitbouwen, hing enkel nog af van haar individuele capaciteiten en inzet. De realiteit was en is anders. Een aantal schrijnende wettelijke discriminaties werd weggeruimd, maar net als vandaag leden vrouwen onder een hogere werkloosheid dan mannen en vooral een sterkere ondertewerkstelling: zo’n 7,8 % van de mannen werkt deeltijds (cijfers uit 2006) tegenover 44,2% van de vrouwelijke werkenden. Gemiddeld zouden vrouwen ook drie maand per jaar langer moeten werken om aan een gemiddeld mannenloon te komen.

    Deze zwakke economische positie verdwijnt niet door wetswijzigingen. Deze wetten verhinderden immers niet dat deeltijdse en tijdelijke tewerkstelling een hoge vlucht namen – vandaag werken meer vrouwen buitenshuis, maar procentueel zijn er minder die van hun loon kunnen leven zonder in de categorie werkende armen te vallen. Waar mannen met kinderen gemiddeld meer verdienen dan kinderloze mannen, is dat voor vrouwen omgekeerd. Gevolg: toenemende afhankelijkheid van een mannelijke kostwinner om basiscomfort te verzekeren en toenemende armoede voor die vrouwen (en hun eventuele kinderen) die het zonder mannelijke kostwinner moeten stellen.

    Bovendien draaien de vrouwen in de gezinnen op voor de gevolgen van de afbouw van openbare diensten en sociale zekerheid. Wachtlijsten in iedere zorgsector vertellen het verhaal van hoe mensen met een grotere zorgbehoefte enkel op hun gezin kunnen rekenen. Een deel van de dagelijkse voorkomende familiedrama’s vindt hun oorzaak in deze situatie. Een bejaarde moeder die haar volledig afhankelijke gehandicapte zoon vermoordt omdat ze niet weet wie voor hem zal zorgen eens zij sterft, het is slechts één voorbeeld van hoe het gebrek aan diensten de gezinnen taken toebedeelt die ze niet aankunnen.

    De betoging op 6 maart is dan ook een noodzakelijke betoging, de eisen die naar voor worden gebracht een strikt minimum om de sociale problemen van vrouwen en hun gezinnen te beginnen aanpakken.

    Ons programma

    In het najaar van 2009 heeft de vrouwencommissie van LSP de brochure “een socialistisch anti-crisisprogramma voor werkende vrouwen” (te bestellen bij de redactie) uitgebracht. Daarin leggen we uit hoe voor een reële bevrijding van de grote massa van vrouwen, voor het verkrijgen van een volwaardige positie, een politiek nodig is waarbij sociale behoeften beantwoord worden door de creatie van diensten zonder het afschuiven van sociale taken op de rug van vrouwen.

    Zo kan de strijd tegen ondertewerkstelling (en dus te lage lonen) enkel gewonnen worden door de vernietiging van alle slechtbetaalde, deeltijdse en tijdelijke jobs en hun transformatie tot jobs die werkzekerheid en een volwaardig loon bieden. Een belangrijke eerste stap om te komen tot volledige tewerkstelling – waarbij het patronaat niet langer de ene groep arbeiders tegen de andere kan opzetten door systematische discriminatie op basis van sekse, leeftijd, opleiding, nationale afkomst,… – is een algemene arbeidsduurvermindering zonder loonverlies en met bijkomende aanwervingen. Die maatregel is ook nodig om iedereen meer tijd te bieden om met hun gezin door te brengen, om zijn/haar talenten te ontwikkelen, om te ontspannen.

    Alle vrouwen – en dan vooral vrouwen met kinderen – een voltijdse job aanbieden, kan dan weer enkel indien collectieve oplossingen worden geboden voor de vele taken die vandaag op de schouders van het gezin vallen. We willen meer tijd met onze kinderen besteden en flink uitgebreide ouderschapsverlofregelingen met doorbetaling van het volle loon – voor moeders en vaders – zijn daarvoor nodig. Maar dat is op zich niet voldoende: het routinewerk in het huishouden moet minstens deels overgenomen worden door te creëren openbare diensten.

    Vandaag kunnen gezinnen met voldoende inkomen daarvoor beroep doen op dienstencheques. Wij erkennen de nood aan dergelijke diensten, maar vinden het schandalig dat de loon- en werkomstandigheden van het personeel bij de slechtste op de arbeidsmarkt zijn. Hetzelfde geldt voor de kinderopvang door onthaalmoeders: LSP steunt dan ook de door het LBC aangekondigde staking van de onthaalouders voor een volwaardig werknemersstatuut. Dergelijke diensten zouden openbare diensten, toegankelijk voor iedereen, moeten zijn, waarbij werknemers recht hebben op een volwaardig ambtenarenstatuut. Financiële onafhankelijkheid is voor vrouwen ook de beste bescherming tegen geweld. De samenleving moet veel meer investeren om mishandelde vrouwen en kinderen te beschermen en te helpen om een nieuw leven op te bouwen. Een voldoende aanbod aan betaalbare en kwaliteitsvolle sociale huisvesting, diensten voor noodopvang met voldoende personeel en middelen, sociale en psychologische begeleiding van slachtoffers en daders,… zijn nodig, maar zonder financiële onafhankelijkheid zal er fundamenteel weinig veranderen.

    Wie zal dat betalen?

    Zo’n programma kost veel geld. Vandaag worden immers een pak noodzakelijke taken vervuld door de onbetaalde arbeid van vrouwen. Kan een gezin al die taken niet aan? Pech gehad, zoek het zelf maar uit! Dat is wat regering en patronaat feitelijk zeggen. Hen dwingen die onbetaalde arbeid om te zetten in volwaardige betaalde arbeid zou een massale strijd vergen van de volledige arbeidersklasse.

    Het is immers een strijd rond de vraag of de vruchten van de arbeid toekomen aan een kleine kapitalistische elite of aan de volledige samenleving, die deze middelen kan inzetten om een oplossing te bieden voor armoede, werkloosheid, slechte en dure huisvesting, wachtlijsten in de zorgsectoren,… en een einde te maken aan iedere vorm van discriminatie en uitbuiting. Het is de winsthonger van die elite die vereist dat vrouwen overal ter wereld onbetaalde arbeid verrichten. Het is die elite die de verschillen binnen de arbeidersklasse op basis van sekse, maar ook nationale afkomst, leeftijd, opleidingsniveau, religie,… misbruikt om steeds meer iedereen lage lonen, slechte arbeidsvoorwaarden en onzekere contracten op te dringen. Het is die elite die oorlogen en gewelddadige conflicten ontketent in hun onderlinge strijd voor de grootste buit.

    Een volledige en definitieve oplossing hiervoor is dan ook enkel mogelijk door deze elite de macht uit handen te slaan, een taak die enkel de arbeidersbeweging kan vervullen, en een samenleving te organiseren die gebaseerd is op samenwerking en zorg voor ieder individu. Echte emancipatie voor de meerderheid van vrouwen is enkel mogelijk door de strijd voor socialisme – dat is het programma dat LSP op 6 maart zal verdedigen en bediscussiëren met zoveel mogelijk deelnemers aan de betoging. Help ons hiermee en neem contact op met vrouwen@socialisme.be.

    6 maart – 12u30 aan de beurs in Brussel – Wereldvrouwenmars

  • Pleidooi voor een socialistisch anti-crisisprogramma voor werkende vrouwen. Deel 4 – Slot

    Vrouwencommissie LSP

    [box type=”shadow” align=”alignright” width=”100″]

    De drie vorige delen van deze brochure:

    • Deel 1
    • Deel 2
    • Deel 3

    [/box]

    5. De slechte sociale positie van vrouwen biedt een voedingsbodem voor seksisme en geweld op vrouwen

    De lage inkomens van brede lagen van vrouwen uit de arbeidersklasse – of ze nu werken of leven van een uitkering – en de keuze die hen vaak wordt opgedrongen tussen financiële afhankelijkheid van een mannelijke kostwinner en armoede, maken dat de effecten van vorige emancipatiegolven, die o.a. leidden tot vlottere echtscheidingsprocedures en het strafbaar maken van geweld en (seksueel) misbruik binnen het gezin, beperkt blijven.

    De cijfers van verschillende onderzoeken lopen flink uiteen, maar alle onderzoeken tonen aan dat zowel seksistisch gedrag als (partner-)geweld op vrouwen een reëel bestaande en vrij uitgebreide sociale problematiek blijven vormen. Hoewel zeer veel vrouwen hiermee worden geconfronteerd, is er politiek nauwelijks aandacht voor.

    5.1. Geweld op vrouwen – binnen en buiten het gezin – blijft vaak onbestraft en maatschappelijke hulp voor de slachtoffers is nauwelijks beschikbaar

    Zo is verkrachting één van de minst bestrafte misdaden in ons land, hetzelfde geldt voor geweld binnen het gezin. Een seponeringsbeleid dat de meerderheid van de klachten verticaal klasseert, een vervolgingsbeleid dat de meeste klachten die voor de rechter komen naar vrijspraak wegens gebrek aan bewijzen leidt,… maar vooral een gebrek aan een sociaal beleid dat belaagde vrouwen kan beschermen en begeleiden, maken dat er nauwelijks nog iets beweegt in deze problematiek. Het lijkt erop dat de overheid aanvaardt dat geweld op vrouwen een “normaal maatschappelijk gegeven” is, waaraan weinig kan veranderen.

    Als er al iets gebeurt van overheidswege, blijft dat meestal beperkt tot een “sensibiliseringscampagne”. Ondertussen zijn er veel te weinig opvangplaasten waar mishandelde vrouwen in nood beroep kunnen op doen. De plaatsen die er zijn, zonder ondergefinancierd en hebben een schrijnend gebrek aan middelen en personeel om hun werk naar behoren te kunnen uitoefenen. Vluchthuizen, bij uitstek plaatsen waar vrouwen terechtkomen voor dringende hulp, zijn door deze situatie verplicht niet alleen met wachtlijsten te werken (!), maar ook om financiële bijdrages te vragen aan vrouwen die gebruik maken van hun diensten. Ondanks de enorme inzet van het personeel van dergelijke instellingen, blijven dergelijke inspanningen door gebrek aan middelen van overheidswege jammer genoeg een druppel op de hete plaat.

    Bovendien belemmert de financiële afhankelijkheid van een nog steeds grote groep van vrouwen hun kansen om uit een gewelddadige relatie te ontsnappen. Waar moet ze zonder job of met een hongerloontje naartoe, zeker als er ook kinderen zijn? Een woning huren, is vaak al onmogelijk met hun beschikbare inkomen en het aanbod van sociale woningen is te beperkt om die vrouwen via die weg een nieuwe kans in het leven te bieden. Ook de sociale en psychologische begeleiding van geslagen vrouwen en hun kinderen laat door gebrek aan middelen te wensen over. Wat de daders betreft, tonen projecten met dadertherapie aan dat ze kansen op recidive flink kunnen beperken, maar ook daar worden veel te weinig middelen geïnvesteerd om alle noden op te vangen.

    5.2. Seksisme is niet grappig, maar gevaarlijk

    Hoewel op wettelijk vlak de meeste open discriminaties van vrouwen weggewerkt zijn, bijft de sociale positie van vrouwen die van een tweederangsburger. In België bestaan daar geen studies over, maar onderzoek in Nederland toont dat niet eens de helft van de werkende vrouwen financieel onafhankelijk is. Bij de niet werkende vrouwen ligt dat percentage uiteraard nog hoger, behalve dan in kapitalistische kringen, een minieme minderheid van de bevolking.

    Die slechte positie maakt dat een grote groep vrouwen regelmatig vernederingen moet ondergaan zonder dat ze zich daartegen kunnen verzetten uit angst hun job te verliezen. De meeste vrouwen hebben wel al te maken gehad met seksistische opmerkingen en pesterijen door leerkrachten, door chefs, door klasgenoten en collega’s,… Die situatie wordt verder in de hand gewerkt door de rol die media en reclame spelen in dit verband. Het steeds opnieuw opvoeren van vrouwen als lustobjecten in de verkoop van nagenoeg alle producten die je je kunt indenken, de enorme aanwezigheid van porno die vrouwen in een ondergeschikte positie voorstelt (in tegenstelling tot wat vaak beweerd wordt, blijkt niet minder dan 90 tot 95% van de porno geproduceerd te worden voor mannen, met gebruik van alle clichés over mannelijke macht en constante vrouwelijke beschikbaarheid),… hebben een stevige maatschappelijke invloed in het steeds opnieuw herbevestigen van vrouwelijke ondergeschiktheid.

    Deze discussie wordt vaak overwoekerd door de kwestie van seksuele vrijheid. En er zijn uiteraard maatschappelijke krachten die ingaan tegen pornografie en seksistische beeldvorming door zich te verzetten tegen een meer vrije seksualiteit. LSP/PSL schaart zich niet bij die krachten. We verdedigen het recht van mannen en vrouwen op seksueel plezier, vooropgesteld natuurlijk dat dit niet de vrijheid van anderen beperkt. En daar wringt hem het schoentje. De massale verspreiding van pornografie is van vrij recente datum, maar steeds meer studies tonen aan dat dit zeker onder jonge meisjes leidt tot een druk om tot seksuele prestaties over te gaan die men zelf niet wil. Zonder enig tegenwicht door bijvoorbeeld een uitgebreid seksuele en relationele vorming in het onderwijs en ernstige aandacht voor deze kwesties in de media, leidt het er bij veel jongens toe dat ze vrouwelijke inschikkelijkheid tegenover hun wensen als een normaal gegeven beschouwen.

    Diverse studies in verschillende Europese landen tonen dat bijvoorbeeld verkrachting erdoor gebanaliseerd wordt en door veel mannen en jongens niet als een onaanvaardbare misdaad wordt beschouwd. In België bestaan dergelijke uitgebreide studies niet, maar bijvoorbeeld het feit dat in iedere schoolweek meer dan één verkrachting gebeurt binnen de schoolmuren, toont aan dat het probleem ook hier aanwezig is. Politiestatistieken voor 2007 vermelden 69 verkrachtingen in scholen (tegenover 54 in 2006 en 52 in 2006). Het aantal aanrandingen: 122 gevallen in 2007 en 139 in 2006 (Het Laatste Nieuws, 07/02/’09). Zowel de politie als gespecialeerde diensten als Sensoa denken dat het reële cijfer hoger ligt omdat niet alle gevallen uitkomen of worden aangegeven.

    LSP/PSL heeft geen probleem met open seksualiteit, met publiekelijk bloot, met seksscènes in films enz. We verzetten ons tegen een visie die vrouwelijke seksualiteit als passief voorstelt of die seks wil beperken tot de voortplanting. We denken echter niet dat de huidige pornografie en prostitutie uitdrukkingen zijn van de seksuele vrijheid van vrouwen, maar dat ze integendeel veeleer uitdrukking geven aan de seksuele druk op vrouwen en dus de beperkingen op hun vrijheid.

    In de crisis die vandaag ontwikkelt, zullen nog veel meer vrouwen dan vandaag gedwongen worden hun lichaam te lenen voor pornografie en prostitutie. Een artikel in het Franstalige weekblad Télémoustique (http://www.telemoustique.be/tm/magazine/6960/la-prostitution-occasionnelle.html) toont hoe steeds meer “gewone vrouwen en meisje” (bedoeld wordt “geen beroepsprostituees”) zich in de zoektocht naar “snel geld” voor o.a. het betalen van de onderwijskosten van hun kinderen (of de eigen studiekosten, vooral binnen het hoger onderwijs waar de kosten de laatste jaren steeds meer de pan uitswingen) “occasioneel” prostitueren. Waar dergelijke economische druk bestaat om tot prostitutie over te gaan, kan moeilijk nog over “vrije keuze” worden gesproken.

    LSP/PSL vindt dat de strijd tegen seksisme in al zijn vormen gevoerd moet worden en draagt daar zelf zijn steentje aan bij door campagnes en acties daar waar wij aanwezig zijn in de scholen, hogescholen en universiteiten, in de werkplaatsen en de wijken, in het uitgangsleven,… We tonen meisjes en vrouwen dat het geen kwestie is van “preutsheid” of “seksuele frustraties” om te weigeren als seksobject behandeld te worden. Wat pornografie en prostitutie betreft ijveren we niet voor verboden en censuur, die volgens ons niets uithalen, maar wel voor een sociale politiek die vrouwen een economische positie biedt die hen in staat stelt die rol van seksobject te weigeren.

    6. Wat te doen?

    In een reportage van de RTBF over de staking in 1966 van de vrouwelijke arbeider van FN-Herstal (rond de eis “gelijk loon voor gelijk werk”) werd één van de toenmalige leidsters gevraagd waarom het erop lijkt dat er vandaag nauwelijks nog vooruitgang wordt geboekt. De vrouw antwoordde: “omdat er niet meer gevochten wordt”. En zo is het. In een samenleving waarin de arbeidersklasse voor iedere cent moet vechten, voor iedere verworvenheid door strijd een krachtsverhouding moet uitbouwen, zal het patronaat steeds opnieuw proberen onze verworven rechten in te perken en op de helling te zetten.

    Als ze vermoedt dat dit kan gebeuren zonder slag of stoot, aarzelt ze er geen enkel moment over om de sociale zekerheid in te perken, om aan principes van “gelijk loon voor gelijk werk” hun voeten te vegen,… De laatste 20 à 30 was de arbeidersbeweging constant in het defensief gedrukt door opeenvolgende besparingsrondes die vooral de overgrote meerderheid van werkenden en uitkeringsgerechtigden voor de winsten van de bedrijven lieten opdraaien. Indien er geen massale acties waren gevoerd toen de opeenvolgende regeringen het Sint-Annaplan, het Globaal Plan en het Generatiepact aan de werkende bevolking wilden opleggen, zou het patronaat en de regeringen die in haar dienst stonden de sociale politiek nog veel grondiger hebben afgebouwd.

    Hetzelfde geldt voor andere sociale bewegingen zoals de vrouwenbeweging er één is. Zo gauw de aandacht verslapt en de troepen gedemobiliseerd zijn, begint het afbraakwerk. Een zeer duidelijk voorbeeld hiervan is de afbouw van de bijkomende deeltijdse werkloosheidsuitkering bij onvrijwillig deeltijds werk, iets waarop vandaag enkel nog niet-samenwonende werklozen recht hebben. In België gebeurt dergelijke afbraak, vooral door de sterkte van de georganiseerde arbeidersbeweging, meestal sluipend, niet met één grote maatregel, maar met een hele reeks van opeenvolgende “kleine” maatregelen.

    De oude vrouwenorganisaties – meestal geleid door burgerlijke en kleinburgerlijke feministische krachten – zijn vandaag vaak nog slechts papieren organisaties. Grote mobilisaties die aanleiding kunnen geven tot een breed maatschappelijk debat liggen al lang achter ons. Nochtans toont de reële situatie van de grote meerderheid van vrouwen dat de weg verre van afgelegd is. We gaan er op bepaalde vlakken zelfs op achteruit.

    Vrouwenbeweging of arbeidersbeweging?

    Voor LSP/PSL ligt de oplossing echter niet in het doen herleven van die vrouwenorganisaties. Veel van de “vrouwenkwesties” vloeien immers rechtstreeks of onrechtstreeks voort uit de klassennatuur van het kapitalisme en kunnen niet definitief en volledig worden opgelost zonder die klassensamenleving in vraag te stellen. Veeleer dan vrouwenorganisaties, die geacht worden vrouwen uit alle maatschappelijke klasse samen te brengen, hebben werkende vrouwen nood aan arbeidersorganisaties die hun verantwoordelijkheid opnemen voor de zwakkere en gediscrimineerde lagen van de arbeidersklasse.

    Dat was in het verleden feitelijk niet anders. De eisen van de vrouwenbeweging als aparte beweging werden pas bereikbaar eens de voorwaarden voor vrouwelijke onafhankelijkheid gecreëerd werden door de verworvenheden van de arbeidersbeweging, bijvoorbeeld het recht op onderwijs, de sociale zekerheid, openbare diensten en instellingen voor gezondheidszorg, een toegenomen loonpeil, … Het recht op abortus, de gemakkelijker echtscheiding, … hebben immers pas echt een impact als vrouwen ook over voldoende eigen financiële middelen beschikken en als, in het geval van abortus, er toegankelijke en betaalbare diensten bestaan waar vrouwen veilig terechtkunnen.

    En vandaag zitten we in West-Europa in een situatie waarin burgelijke vrouwen zo goed als alles bereikt hebben wat ze willen bereiken, hoogstens kunnen ze nog meer plaatsjes in de hogere regionen van de samenleving verkrijgen. Werkende vrouwen hebben er echter weinig belang bij dat hun chef een vrouw is – dat maakt op zich weinig verschil. Idem voor de quota’s op verkiezingslijsten: deze bieden kansen aan een beperkte groep vrouwen die in de burgerlijke partijen actief is, maar eenmaal verkozen voeren deze vrouwelijke politici exact dezelfde politiek als hun mannelijke collega’s. Meer zelfs: een aantal van de grootste aanvallen op de levensstandaard en de positie van vrouwen (afschaffing van het verbod op nachtarbeid voor vrouwen, de afschaffing van een pensioenregeling die rekening houdt met de dubbele dagtaak en de gevolgen ervan op de loopbanen van vrouwen, de invoering van sterk onderbetaalde statuten als PWA’s, dienstencheques, statuut van onthaalmoeders,…) werden juist door vrouwelijke ministers doorgevoerd.

    Nood aan een nieuwe arbeiderspartij

    LSP/PSL roept sinds midden de jaren ’90 op voor de opbouw van een nieuwe arbeiderspartij. Toen werd immers duidelijk dat de werkenden de sociaal-democratische partijen SP.a en PS – die zich neerlegden bij de neoliberale politiek van sociale afbraak ten voordele van de winsten – niet zouden kunnen heroveren voor een politiek ten voordele van de werkenden en hun gezinnen. De arbeidersbeweging werd politiek dakloos, een situatie die tot vandaag voortduurt. Een situatie die uiteraard ook de werkende vrouwen politiek dakloos maakt.

    Dit niet meer als maatschappelijke kracht met één stem kunnen spreken op het politieke toneel, heeft gemaakt dat steeds meer progressieve ideeën op de achtergrond zijn geraakt, o.a. anti-seksisme en anti-racisme. De beste tradities van de arbeidersbeweging, zoals de solidariteit en de eenheid in de strijd, moeten opnieuw van onder het stof worden gehaald. In de vakbonden en op de werkplaatsen moeten linkse militanten daar een rol in spelen. In de huidige crisis zal het patronaat en de tot haar dienst staande burgerlijke politici er immers alles aan doen om de arbeidersbeweging uit elkaar te spelen.

    Een voorbeeld daarvan is bijvoorbeeld het voorstel van ex-pensioenminister Bruno Tobback (SP.a) om als oplossing voor de te lage pensioenen van vrouwen binnen koppels de pensioenbijdragen van de mannen gewoon de “delen” onder man en vrouw. Met andere woorden: het pensioen van de mannelijke helft van het koppel verlagen om het pensioen van de andere helft op te trekken. Alsof het pensioen van mannen te hoog zou zijn…

    Dit soort voorstellen zijn niet eens bedoeld als “oplossingen”, maar vooral om de kracht die het patronaat en haar regering tot toegevingen kan dwingen – de georganiseerde arbeidersbeweging – te verdelen. Het geld voor de oplossing van de slechte maatschappelijke positie van vrouwen kan niet komen van de andere werkenden – wat je daar kunt vinden, zou trouwens nooit volstaan! Dat geld moet gevonden worden bij de parasieten in onze samenleving, bij zij die rijk worden door anderen voor zich te laten werken.

    Om een programma te ontwikkelen en een krachtsverhouding op te bouwen om dat programma aan het patronaat op te leggen, heeft de arbeidersklasse echter naast haar vakbonden nood aan een arbeiderspartij, die alle lagen van de arbeidersklasse kan samenbrengen in de democratische discussie over wat nodig is om de problemen waarmee we geconfronteerd worden aan te pakken.

    Het probleem ligt immers niet in de potentiele kracht van de arbeidersbeweging – die potentiële kracht is enorm – maar in het gebrek aan organisatie, het gebrek aan een eengemaakte stem op het politieke terrein. Dat gebrek maakt dat progressieve oplossingen die worden uitgewerkt door academici of ervaringsdeskundigen op diverse terreinen van de sociale politiek nauwelijks politieke aandacht krijgen gezien er geen enkele in het parlement vertegenwoordigde partij is om dat in hun eisenpakket op te nemen. Net als in het verleden, zullen ook de bredere lagen van de arbeidersbeweging door ervaring in de strijd met hun neus op deze noodzaak van een van het patronaat onafhankelijke partij gedrukt worden.

    7. Socialisme en de positie van vrouwen

    Vandaag begint de crisis echt pijn te doen voor een groeiende groep mensen, vooral werkenden, uitkeringsgerechtigden en kleine zelfstandigen. Politiek wordt echter enkel gepraat over de noodzaak aan besparingen die hoedanook vooral door diezelfde groep mensen zal moeten worden opgehoest. Als de burgerlijke partijen erin slagen, zetten ze de komende jaren alles wat nog rest van onze naoorlogse verworvenheden op de schop.

    Hun motto is de noodzaak aan een herneming van de “economische groei”. Maar zij bedoelen hiermee feitelijk enkel een herneming van de winstgroei, dat in de huidige periode enkel kan gebeuren op basis van een verdere daling van de lonen en van de sociale uitgaven. De geschiedenis van het kapitalisme – en haar huidige staat – toont aan dat de kapitalisten geen last hebben van scrupules als het om de verdediging van haar winsten gaat.

    Nochtans is er nog nooit in de geschiedenis van de mensheid een dergelijke overvloed aan rijkdom geproduceerd en de technische mogelijkheden om het op dat vlak nog beter te doen, zijn aanwezig. Nog nooit echter is er in de geschiedenis is de kloof tussen rijk en arm zo groot geweest. De toeëigening door de meerderheid van de bevolking van die geproduceerde rijkdom is noodzakelijk om de sociale noden van iedereen te vervullen.

    Daarom organiseert LSP/PSL zich als socialistische partij en brengen we mannen en vrouwen samen om te vechten voor een sociale politiek die een einde kan maken aan de situatie van bittere armoede van brede lagen van de wereldbevolking tegenover de misselijk makende rijkdom van de kleine minderheid van kapitalistische parasieten. Enkel op die manier zullen we als mensheid komaf kunnen maken met de verdeeldheid die voortvloeit uit de strijd voor de bestaansmiddelen. Enkel door de productie maatschappelijk in handen te nemen en hierover democratisch te beslissen, zullen we voldoende produceren om de behoeften van iedereen te vervullen en een einde te maken aan de strijd binnen de onderdrukte en uitgebuite lagen om de kruimels die van de rijke tafel afvallen.

    Socialisme is immers meer dan ooit noodzakelijk. De mensheid zelf wordt bedreigd door de klimaatcrisis, die verder zal blijven woekeren indien winst als het hoofddoel voor economische activiteit wordt beschouwd. Voor LSP/PSL zijn socialisme en een echt einde aan vrouwenonderdrukking en –discriminatie onderdelen van één en hetzelfde proces: de opbouw van een samenleving waarin iedereen bijdraagt naar mogelijkheid en krijgt naar behoefte, waarin de werkende bevolking die de rijkdom produceert ook op een democratische manier kan beslissen hoe die rijkdom wordt ingezet voor een verbetering van de levensstandaard van iedereen, waarin onderdrukking van de mens door de mens niet langer bestaat omdat er geen economische basis meer voor is.

    Kapitalisten hebben belang bij de discriminatie en de slechte economische positie van vrouwen (en andere gediscrimineerde groepen): de sociale uitgaven kunnen door het onbetaalde werk van vrouwen in het gezin tot een minimum worden beperkt, vrouwen leveren nog steeds goedkope arbeidskrachten,… De slechte economische positie van vrouwen creëert elke dag opnieuw seksisme en die verdeeldheid binnen de arbeidersklasse wordt door het patronaat uitgebuit om hun winsten te verhogen ten koste van heel de arbeidersklasse.

    Maar zelfs als enkele kapitalisten seksisme en vrouwendiscriminatie de wereld zouden willen uithelpen, zouden ze dat niet kunnen op basis van hun systeem. De klassenverdeling van de samenleving, tussen een kleine minderheid van rijke bezitters van productiemiddelen en een grote meerderheid van mensen die voor hun levensonderhoud moeten werken voor die rijke bezitters, maakt dat ongelijkheid en onderdrukking onvermijdelijk is, evenals verdeeldheid. Eens de arbeidersklasse immers van haar eenheid bewust is, van de gelijkheid van de belangen van alle arbeiders ongeacht hun sekse of seksuele voorkeur, het land of de regio waar ze geboren zijn, hun taal of godsdienst,… zal dat de doodsklok beginnen luiden over dat systeem.

    Die eenheid van de arbeidersklasse in de strijd tegen het patronaat is nodig om het kapitalisme de genadeslag toe te brengen. Je kunt m.a.w. het kapitalisme niet omverwerpen zonder de strijd tegen alle vormen van onderdrukking en uitbuiting, waardoor de kracht van alle onderdrukten en uitgebuiten gebundeld kan worden in één strijd tegen de onderdrukkers en uitbuiters. Maar je kunt socialisme ook niet opbouwen indien je niet een sociale structuur uitbouwt die niemand in de steek laat en die niemand de macht geeft een ander te onderdrukken. In die zin zijn socialisme en de strijd tegen vrouwenonderdrukking één – dezelfde maatregelen zijn nodig om beide te bewerkstelligen.

  • Pleidooi voor een socialistisch anti-crisisprogramma voor werkende vrouwen. Deel 3

    Vrouwencommissie LSP

    4. Echte gelijkheid op de arbeidsmarkt is enkel te verkrijgen door een consequent sociale politiek

    Burgelijke partijen en politici kennen slechts één soort “gelijkheid” voor werkenden: een neergaande spiraal waarbij betere lonen en arbeidsvoorwaarden voor iedereen worden afgebouwd.

    Bij burgerlijke politici en hun partijen – en reken daar gerust maar de sociaal-democratie (SP.a/PS) en de Groenen (Groen!/Ecolo) bij – is de blijvend slechte economische positie van vrouwen nauwelijks een discussiepunt. Op vaste tijdstippen in het jaar (Nationale Vrouwendag in Vlaanderen op 11/11, Internationale Vrouwendag, Equal Pay Day en heel soms eens in verkiezingscampagnes) wordt wel nog wat lippendienst bewezen aan de noodzaak om de loonkloof af te bouwen. Maar hier botsen we helemaal op een ander verschil: de burgerlijke politici verdedigen de belangen van het patronaat dat slechts op één manier een “oplossing” kan bedenken voor de loonkloof, namelijk om de werknemers met hogere lonen te laten opdraaien voor de loonverhoging van werknemers met lagere lonen. Het spreekt vanzelf dat LSP/PSL zich hiertegen verzet.

    Maar spreekt het wel vanzelf? Ook in “linkse” kringen wordt vaak een burgerlijke opvatting van het feminisme gehuldigd (waarbij mannen in het algemeen aan de schandpaal worden genageld, ongeacht hun sociale positie). LSP/PSL plaats zich binnen het feminisme in de stroming van het socialistisch feminisme (of feministisch socialisme). Het socialistisch feminisme legt de voornaamste oorzaken van vrouwenonderdrukking niet in biologische kenmerken, noch in de “macho-mentaliteit”, maar verklaart die macho-mentaliteit juist uit de sociale organisatie van mensen, uit het maatschappelijk systeem waarin we leven. Het is de klassenverdeling binnen de samenleving, waarbij een zeer kleine groep van kapitalisten leeft en floreert op de rug van de werkende meerderheid, die maakt dat de slechte positie van vrouwen in stand wordt gehouden om de simpele reden dat het winst oplevert (door de gratis gezinsarbeid van vrouwen, door de lage lonen van vrouwen en de druk die het zet op alle lonen,…) en verdeling zaait binnen die kracht die in staat zou zijn die kapitalisten van hun positie te verjagen: de arbeidersklasse.

    LSP/PSL denkt niet dat fundamentele veranderingen kunnen aangebracht worden in de positie en in de levensvoorwaarden van de grote meerderheid van werkende vrouwen door zaken als positieve discriminatie, quota’s op verkiezingslijsten en voor hogere functies en andere maatregelen in de marge. De oorzaken van de loonkloof zijn slechts ten dele verklaarbaar door botte discriminatie vanwege werkgevers in zowel tewerkstelling, verloning als promotiekansen.

    Strijd tegen slechte statuten op de arbeidsmarkt

    Zoals het loonkloofrapport aantoont, is de loonkloof tussen mannen en vrouwen voor een groot stuk samenlopend met de loonkloof tussen lage en hoge lonen in het algemeen – en dus deels puur te wijten aan de algemene kapitalistische loonwetten. “Vrouwensectoren” zijn vaak sectoren waar veel met laagopgeleide arbeidskrachten wordt gewerkt en/of waarvan de winsten (relatief) beperkt zijn. Om echt iets te doen aan de loonkloof, zou in een aantal sectoren zoals bijvoorbeeld kuisdiensten, de gezondheidsdienst of de sociale sector een inhaaloperatie moeten gebeuren voor de lonen die stukken onder het gemiddelde loon vallen.

    Een hoger algemeen minimumloon, creatie van voltijdse jobs die combineerbaar zijn met de zorg voor kinderen, afschaffing van allerlei slechte statuten (o.a. dienstencheques, statuut onthaalmoeders, niet-statutaire jobs in de openbare sector,…) en de omzetting ervan in voltijdse jobs met een contract van onbepaalde duur, inperking van de flexibiliteit tot wat maatschappelijk nuttig is,… zijn een greep uit de maatregelen die nodig zijn om een begin te maken met het afschaffen van de loonkloof.

    De burgerlijke politici hebben het daar echter niet over, het probleem is volgens hen immers niet dat de bazen in die sectoren te lage lonen betalen (hoewel de meeste politici voor zo’n lonen nog hun bed niet zouden uitkomen), maar dat vrouwen “foute keuzes” maken. Hun “oplossing” bestaat er dan in vrouwen “beter in te lichten” over de gevolgen van deeltijds werk, loopbaanonderbreking om bij de kinderen te kunnen zijn, studiekeuze, enz. De oorzaak van het “glazen plafond” (de ondervertegenwoordiging van vrouwen in kaderfuncties), maar ook van de lagere pensioenen van vrouwen, ligt er volgens veel van hen in dat “vrouwen nu eenmaal een grotere prioriteit leggen bij het gezin terwijl mannen meer carrièregericht zijn”.

    Maar “keuzes” worden gemaakt binnen welbepaalde omstandigheden. Dat het vrouwen zijn die deeltijds gaan werken om kinderzorg en betaalde arbeid te combineren, heeft uiteraard te maken met de maatschappelijke visie op man-vrouw-rollenpatronen, maar ook wanneer binnen het koppel die visie niet bestaat, lijkt het op een moment dat de kosten door gezinsuitbreiding stijgen logischer dat diegene die het minst verdient minder gaat werken. Over het algemeen, maar niet altijd, is dat de vrouw. Op die manier wordt dit klassieke rollenpatroon steeds opnieuw herbevestigd.

    Uitgebreide rechten op ouderschapsverlof, met doorbetaling van het loon, voor moeders en vaders

    Dit fenomeen blijft ook voortbestaan in die landen waar ook mannen uitgebreide rechten hebben op ouderschapsverlof e.d. De enige manier waarop dergelijke aanzetten tot verandering van rollenpatronen zou kunnen werken, is door in de eerste plaats tijdens deze vormen van ouderschapsverlof niet een aalmoes te geven, maar doorbetaling van het volle loon.

    Bovendien zou ouderschapsverlof voor beide ouders een verplicht op te nemen verlof moeten zijn, de enige manier om te voorkomen dat bazen hun werknemers chanteren om het niet op te nemen. Enkel op die manier zou de traditioneel mannelijke meerverdiener zijn tijd beter kunnen verdelen over werk en gezin zonder zijn gezin in financiële moeilijkheden te storten. Dit is ook de enige manier waarop een werkende moeder werk en gezin kan combineren zonder een flink stuk van haar pensioen te verliezen. Voor de alleenstaande moeder is dit noodzakelijk om niet in de armoede te verzeilen.

    LSP/PSL wil een uitbreiding van het zwangerschapsverlof, zodat vrouwelijke werknemers er niet toe worden aangezet zolang mogelijk voor de bevalling te blijven werken om zoveel mogelijk dagen na de bevalling over te houden. Zes maanden lijkt ons een minimum, gezien zeker de eerste maanden zeer vermoeiend kunnen zijn. Ook voor vaders eisen we een verplicht op te nemen bevallingsverlof van minimum drie maand na de bevalling. Voor beide systemen eisen we doorbetaling van het volle loon.

    In ieder gezin met kinderen zijn er momenten waarop het tijdelijk moeilijk gaat en er moeten dus mogelijkheden zijn voor het opnemen van ouderschapsverlof – voor zowel de moeder als de vader – indien dat nodig is. Ook voor die vormen van ouderschapsverlof (voltijds of deeltijds) eisen we doorbetaling van het volle loon.

    Gratis publieke kinderopvang van goede kwaliteit

    Een ander element dat zeker meespeelt, is het gebrek aan betaalbare en kwaliteitsvolle kinderopvang. Dat gebrek is zeker aanwezig voor wat betreft kinderen in de voorschoolse leeftijd – in de meeste grotere steden ga je je best op verschillende plaasten inschrijven vanaf het moment dat je weet dat je zwanger bent. Maar ook met schoolgaande kinderen is het niet evident om op de huidige ultra-flexibele arbeidsmarkt met haar zeer hoge arbeidsritme een voltijdse job aan te houden. Het is geen wonder dat nagenoeg alle werkende moeders in enquêtes gewag maken van tijdsdruk en stress als de voornaamste problemen waarmee ze geconfronteerd worden. <p< De “oplossing” die uit bepaalde liberale kringen komt van 24-uurcrèches of alvast zeer flexibele opvang – steevast gecombineerd met een zeer slecht statuut en loon voor het personeel – kan enkel aanvaard worden als we als enige sociale functie het geld verdienen zien en de andere dan financiële belangen van het kind opzij schuiven. Weinig moeders zullen overtuigd worden om meer uren buitenshuis te werken als dat betekent dat ze hun kinderen ’s morgens om vijf uur uit hun bed moeten plukken om ze bij de opvang af te zetten of ze daar om 23u. ’s avonds op te pikken. En terecht!

    Openbare diensten voor de opvang van de huishoudelijke taken

    De belangrijkste conditie waarbinnen vrouwen “keuzes” maken, is die van het bestaan van een klassenmaatschappij, waarbij een kleine minderheid een zo groot deel van de maatschappelijke rijkdom opstrijkt dat er voor de rest nog slechts wat kruimeltjes overblijven. Een deel van de rijkdom die ze op zak steekt en waarmee ze lustig op de beurzen speculeert, zou door de maatschappij gebruikt kunnen worden om de zorg- en huishoudelijke taken van voornamelijk vrouwen lichter te maken door diensten die hiervoor kunnen instaan en bovendien aan hun personeel een degelijk inkomen en degelijke arbeidsvoorwaarden bieden.

    Dat werkende vrouwen dergelijke diensten nodig hebben, wordt meer dan overvloedig aangetoond door het succes van de dienstencheques. De dienstencheques toejuichen als een “stap vooruit” voor werkende vrouwen, doen we met LSP echter niet. Net als met onthaalmoeders wordt met het systeem van de dienstencheques wel mogelijkheden gecreëerd voor werkende vrouwen om de combinatie arbeid-gezin aan te kunnen, maar dan wel met schandalig lage lonen en een schandalig arbeidsstatuut voor de mensen die er werken. LSP vecht ervoor dat dergelijke sectoren openbare diensten worden met vaste statutaire tewerkstelling – vandaag gaat het eerder de omgekeerde kant op: overheidsdiensten worden geprivatiseerd.

    Openbare diensten in de vorm van was- en strijkateliers, uitbreiding van thuiskuisdiensten met voldoende aanbod voor alle gezinnen die daar nood aan hebben, aanbod van verse en kwaliteitsvolle maaltijden in de werkplaatsen, scholen en wijken, crèches en andere onthaalstructuren voor kinderen van alle leeftijden, voor zieken, zorgbehoevende bejaarden en mensen met een handicap,… zijn maatregelen die het leven van brede lagen van vrouwen een flink stuk zou verlichten. Het is echter een utopie te denken dat het patronaat voldoende rijkdom naar de samenleving zou laten terugstromen om een dergelijk programma uitgevoerd te krijgen.

    Kindergeld ter hoogte van de reële kosten van een kind

    Hetzelfde geldt voor het beleid rond kinderzorg. Kinderen vallen vandaag bijna exclusief onder de verantwoordelijkheid van de ouders. De overheid komt slechts tussen in die gevallen waarin aanklachten gebeuren van verwaarlozing en mishandeling. En zelfs dan is ze niet in staat die kinderen veiligheid te kunnen garanderen, wat bewezen wordt door de lange wachtlijsten voor opvang waarmee kinderen in een problematische opvoedingssituatie geconfronteerd worden. De diensten die met deze situaties in aanraking komen, schreeuwen al jaren om meer financiële middelen en meer personeel. De reactie van de verantwoordelijke politici blijft echter beperkt tot vage beloftes, herschikking van de middelen en eventueel nu en dan een aalmoes om de openbare opinie te lijmen.

    LSP pleit ervoor dat de samenleving kinderzorg opvat als een verantwoordelijkheid van de samenleving en als een noodzakelijke investering in de toekomst. Die zou ervoor moeten zorgen dat ieder kind de kansen krijgt en over de middelen beschikt om zo volledig mogelijk zijn/haar talenten te kunnen ontwikkelen. Een groot deel van de gevallen van kinderverwaarlozing en –mishandeling hebben te maken met een te grote druk op de gezinnen waarin ze leven, soms een te grote werkdruk, soms de druk van bittere armoede, soms die van kinderen die om verschillende redenen meer aandacht nodig hebben,… De overheid laat dergelijke gezinnen vandaag in de steek.

    Inperking van de flexibiliteit op de arbeidsmarkt tot wat maatschappelijk nuttig is

    Een allereerste eis die een begin kan maken met de oplossing hiervoor, is de eis voor kinderbijslag die reëel de kosten van de opvoeding van een kind dekt, gecombineerd met een voldoende aanbod van gratis en kwaliteitsvolle kinderopvang en onderwijs. Zo kunnen ook gezinnen met lage tot gemiddelde inkomens hun kinderen bieden wat ze nodig hebben.

    Andere maatregelen moeten de werkdruk en de kwestie van de dubbele dagtaak aanpakken. Een begin zou gemaakt kunnen worden met een drastische arbeidsduurvermindering tot 32 uur per week, zonder loonverlies en met bijkomende aanwervingen, samen met meer uitgebreide rechten voor verschillende vormen van ouderschapsverlof om moeilijke periodes binnen het gezin tot een goed einde te kunnen brengen. Een inperking van de flexibiliteit tot wat maatschappelijk nodig en nuttig is, zou ook al een deel van de druk van de schouders van werkende ouders kunnen halen.

    Invididualisering van de sociale zekerheids- en OCMW-uitkeringen

    Een andere maatregel die nodig is om de armoede van veel ouders en kinderen – en alle problemen die hiermee verbonden zijn – tegen te gaan, is o.a. de individualisering van sociale zekerheids- en OCMW-uitkeringen, gecombineerd met een fikse verhoging van de uitkeringen. Vandaag verliezen langdurige werklozen die samenleven met een partner met een inkomen al snel hun werkloosheidsuitkering, idem voor samenwonende onvrijwillig deeltijds werkenden. Vooral vrouwelijke werklozen worden hierdoor geraakt en komen dan in een situatie van quasi volledige financiële afhankelijkheid van de partner terecht.

    Ook koppels die van een OCMW-uitkering leven, worden niet behandeld als individuen die recht hebben op maatschappelijke ondersteuning. Deze politiek toont duidelijk aan dat de overheid financiële afhankelijkheid van de partner geen probleem vindt, integendeel: ze rekent erop om zo de sociale uitgaven van de staat zelf te kunnen beperken.

    Massaal programma van sociale woningbouw

    Ook de huisvestingsproblematiek heeft een beperkende invloed op de onafhankelijkheid van vrouwen. Onderzoeken tonen aan dat de hoge koop- en huurprijzen op de privé-markt, gekoppeld aan een enorm tekort aan sociale huisvesting en binnen het kader van gemiddeld lagere vrouwenlonen, ertoe leiden dat het hebben van een mannelijke partner voor vrouwen de beste strategie tegen armoede is. Met een vrouwenloon of –uitkering dit soort hoge afbetalingen of huur ophoesten, leidt op zijn minst tot een stevige inperking van de koopkracht en is – na de lage lonen en uitkeringen – één van de belangrijkste redenen achter de zeer hoge aantallen alleenstaande moeders die in armoede leven.

    Het huisvestingsbeleid in België is altijd een beleid geweest van stimulansen voor de aankoop van een woning, waarbij het leeuwendeel van de middelen werd geinvesteerd in die lagen van de bevolking die het minst ondersteuning nodig hebben. Veel gezinnen moeten een belangrijk deel van hun inkomen investeren in huisvesting, voor gezinnen met een laag tot gemiddeld inkomen betekent dit vaak dat ze in een slechte woning of minstens één met beperkt comfort leven, zonder de noodzakelijke bijkomende middelen om hieraan iets te kunnen verhelpen. In geval van jobverlies riskeert een deel van deze gezinnen bovendien ook hun huis te verliezen. De enige oplossing hiervoor is volgens LSP een massaal programma van sociale woningbouw en stadsrenovatie, waarbij speculatieve leegstand beantwoord moet worden door het aanslaan en het renoveren van die gebouwen om er sociale woningen van te maken. Enkel met een veel groter deel van de woningmarkt die ingenomen wordt door sociale woningen – nu is dat in België een schamele 12% van de markt – zullen ook de huur- en koopprijzen van gezinswoningen onder druk komen.

    Hogere wettelijke uitkeringen

    In dit stuk over de noodzaak aan een sociale politiek kan de schrijnende situatie van grote groepen gepensioneerden niet ontbreken. Terwijl België in de jaren ’60 en ’70 nog bekend stond als een land met uitgebreide sociale voorzieningen – vaak werd het zelfs vernoemd als het land met het “beste sociale zekerheidssysteem”, o.a. door het feit dat voor werkloosheidsuitkeringen terecht geen tijdslimiet werd ingebouwd – is het vandaag genoegzaam bekend dat in ons land zowat de laagste pensioenen worden uitgekeerd in vergelijking met de andere EU-landen.

    De armoede van bejaarde mensen zou als een absoluut schandaal moeten worden beschouwd in een land waar de grote bedrijven de laatste 20 jaar de ene na de andere recordwinst hebben geboekt. Niet minder dan 20% van de gepensioneerden leven op of onder de armoedegrens, in de hoofdstad gaat loopt dit zelfs op tot 25%. Ook hier weer worden vrouwelijke gepensioneerden buitenproportioneel getroffen, zeker sinds de gelijkschakeling van het aantal carrièrejaren dat nodig is om een volledig pensioen te genieten. Die gelijkschakeling ging en gaat totaal voorbij aan de sociale functie die moeders vervullen in de opvoeding van de kinderen en in het huishoudelijk werk, een functie waardoor veel vrouwen (tijdelijk) deeltijds gaan werken of zich zelfs enige jaren terugtrekken uit de arbeidsmarkt.

    LSP vecht voor een minimumuitkering (werkloosheid, ziekte of handicap, pensioen) van 1.500 euro/maand, een absoluut minimum om relatief comfortabel te leven. Niemand zou bovendien verplicht mogen worden – zij het door loopbaanvereisten of door de lage pensioenen – om door te werken na de leeftijd van 60 jaar. In een heel pak sectoren is 60 jaar zelfs te hoog gemikt en moet een sectoraal bepaalde lagere pensioenleeftijd worden aangenomen. In andere sectoren is 60 jaar haalbaar mits aanpassingen in het werkritme, in de werklast (bijvoorbeeld via het uitoefenen van een andere functie, uiteraard met behoud van loon en ancienniteit) en eventueel in de werktijd. Daar moeten voor individuele werknemers de mogelijkheid tot brugpensioen bestaan.

    Dat alles kost geld – meer dan 60% van de huidige gepensioneerden beschikt over een pensioen onder 1.000 euro/maand – maar die middelen zijn aanwezig indien de politieke wil bestaat om ze te zoeken waar ze zich bevinden. Om een einde te maken aan de belastingsverminderingen voor de rijkste lagen van de bevolking, aan de verlagingen van de patronale bijdragen aan de sociale zekerheid, om voor de werkende bevolking een groter deel van de door de werkende bevolking geproduceerde rijkdom op te eisen.

    De politieke ontwikkelingen van de laatste 20 à 30 jaar tonen dat geen enkele in het parlement vertegenwoordigde partij hiertoe bereid is – allen hebben ze de neoliberale logica aanvaard dat als je de rijken maar rijk genoeg laat worden, die rijkdom wel naar beneden zal druppelen. Nochtans tonen alle cijfers dat die neoliberale politiek enkel ertoe heeft bijgdragen dat de kloof tussen arm en rijk nog enorm is toegenomen, met enorme gevolgen voor de levensstandaard van grote groepen werkenden en met buitenproportionele gevolgen voor de zwakste groepen van de arbeidersklasse, o.a. vrouwen en migranten, maar ook laaggeschoolden, jongeren en oudere werknemers,…

  • Pleidooi voor een socialistisch anti-crisisprogramma voor werkende vrouwen. Deel 2

    Vrouwencommissie LSP

    3. Meer dan een kwart eeuw explosie van onvolwaardige jobs

    Het cliché geldt “na zeven vette jaren volgen zeven magere jaren”. Hiermee werpen regeringen alle verantwoordelijkheid voor de crisis af en wordt de werkenden meteen een “geschikte” reactie aangeboden: de broekriem aantrekken en wachten op betere tijden. Maar zoals meestal het geval is met clichés hebben ze wel een kern van waarheid in zich – jaren van opgang en neergang volgen elkaar op – maar daar houdt het mee op. In essentie beleeft de arbeidersklasse sinds het midden van de jaren ’70 een gestage achteruitgang. Dat wordt duidelijk als we de evolutie van de arbeidsmarkt bekijken.

    We laten professor Jozef Pacolet (KUL) aan het woord (in het artikel “van dienstencheques naar arbeidsduurvermindering”), wanneer hij met een pleidooi voor collectieve arbeidsduurvermindering reageert op de resultaten van de Werkgelegenheidsconferentie van 2003. Hij verwijst naar het feit dat de totale gesalarieerde werkgelegenheid tussen 1973 en 2003 toegenomen is met 400.000 eenheden, maar in de marktsector nog met 150.000 eenheden gedaald is. “…de totale werkgelegenheidsgroei staat volledig op het conto van de toename in de zogenaamde quartaire sector of non-profitsector.”

    “Dit op zich leerrijke verhaal over de kwetsbaarheid van het private sectorale weefsel om extra jobs te creëren – de marktsector heeft per saldo enkel jobs verloren – wordt echter ronduit negatief als men corrigeert voor de toenemende mate van deeltijds werk. Sinds de eerste oliecrisis van 1973 is er in België per saldo in voltijdsequivalent geen enkele job bijgekomen, integendeel, wij zitten vandaag nog 1% lager dan toen.”

    Hij verwijst naar de toename van deeltijds werk en stelt dat: “…dankzij deze, al dan niet vrijwillige, individuele arbeidsduurvermindering, 400.000 arbeidsplaatsen gecreëerd zijn en dat mutatis mutandis, indien deze individuele arbeidsduurvermindering er niet was geweest, er 400.000 meer mensen in de werkloosheid zouden terechtgekomen zijn.”

    In tegenstelling tot de jubelberichten van een aantal jaren terug over zeer lage werkloosheid, vooral in een aantal Vlaamse regio’s, zien we sinds midden jaren ’70 de creatie van massale structurele werkloosheid. De periodes van groei en relatieve werkcreatie slagen er sindsdien niet in die werkloosheid fundamenteel in te dijken. Dat is zo omdat “economische groei” en “verbetering van de levensstandaard van de arbeidersklasse” geen synoniemen zijn.

    De periodes van groei in de jaren ’90 en in de nieuwe eeuw zijn periodes van “jobloze groei” geweest. De economische groei (lees: de toename van de winsten) werd geboekt door het afbouwen van de levensstandaard van de werkenden. Volwaardige jobs met volwaardige lonen werden afgebouwd en vervangen door deeltijdse, tijdelijke en laagbetaalde jobs.

    Deze ontwikkeling gaat vandaag door en drukt zich uit in de veel grotere toename van de mannelijke werkloosheid in vergelijking met de toename van de vrouwelijke werkloosheid. Gezien mannen vooral werken in sectoren die op dit moment het hardst geraakt worden door de crisis, zoals de productie-industrie en de bouw, terwijl vrouwen vaker actief zijn in publieke (zorg)diensten, is het vooral de mannelijke werkloosheid die toeneemt (+34% tegenover een jaar terug, +10% voor vrouwen). (cijfers: De Standaard, 02/09/’09)

    Maar het feit dat de dienstencheques, zowat het slechtste statuut dat men kan indenken, volgens alle commentatoren een belangrijke rol speelt in de minder snelle stijging van de werkloosheid bij vrouwen, toont al waar het om gaat. De stijging van het deeltijds werk (van minder dan 15% begin jaren ’90 tot meer dan 20% in 2003, rapport deeltijdarbeid van het Steunpunt werkgelegenheid, arbeid en vorming), dat geen volwaardige lonen biedt, raakt vooral de vrouwelijke werknemers. In 2006 werkte reeds 44,2% van de vrouwelijke werknemers deeltijds tegenover 7,8% van de mannelijke werknemers.

    Waar vrouwelijke werkenden vandaag minder dan mannen worden geraakt door de recente toename van de werkloosheid, is ondertewerkstelling zich steeds meer aan het uitbreiden. We zouden de evolutie als volgt kunnen omschrijven: steeds meer vrouwen werken, maar een steeds kleiner percentage van hen verdient ook genoeg om onafhankelijk van te leven.

    3.1. “Vrouwen kiezen voor deeltijds werk”

    Niemand kan die laatste vaststelling ontkennen: een groot percentage van vrouwen werkt deeltijds, met alle gevolgen van dien voor hun inkomen vandaag, maar ook voor hun pensioen. Maar alle burgerlijke partijen bevestigen ten stelligste dat dit een vrije keuze van vrouwen is, dat vrouwen nu eenmaal hun gezin belangrijker vinden dan hun carrière. Meteen wordt dan ook verondersteld dat dit voor mannen niet geldt.

    Het is zonder enige twijfel het geval dat de voornaamste reden voor vrouwen om deeltijds te werken de combinatie werk-gezin is, meer dan 60% van de vrouwelijke deeltijdwerkers geven dat alvast als reden op (tegenover een derde van de mannelijke deeltijdwerkers). Slechts 1 op 20 geeft de combinatie met een andere betrekking, met studies of met een (brug)pensioen op als reden (tegenover bijna 20% van de mannelijke deeltijdwerkers). Maar maakt dit het een “vrije” keuze? Dat is betwijfelbaar, zeker als je ziet dat slechts 10,5% van de vrouwelijke en 8,8% van de mannelijke deeltijdwerkers geen voltijdse betrekking wenst (gegevens: loonkloofrapport 2009 van de federale overheid).

    In realiteit is het een opgedrongen “keuze”. De combinatie van te weinig kinderopvang (en te weinig opvang voor zieken, mensen met een beperking, bejaarden,…) met een zeer flexibele arbeidsmarkt met een zeer hoge werkdruk maakt dat een voltijdse job vandaag nauwelijks te combineren valt met de zorg voor een gezin. Deeltijds werk biedt een antwoord hierop, maar dan wel een antwoord dat werkende vrouwen in een afhankelijke positie houdt.

    Het loonkloofrapport komt na uitgebreid onderzoek vooral tot de vaststelling dat het klassieke rollenpatroon – waarbij de man de voornaamste kostwinner van het gezin is en de vrouw een “bijverdienste” zoekt – stevig standhoudt op de arbeidsmarkt. De gevolgen hiervan voor bijvoorbeeld alleenstaande moeders (die 85% van de alleenstaande ouders uitmaken) zijn schrijnend.

    Op 6minutes.be (23/06/2006) legt men op basis van de Arbeidsmarktflits van Steunpunt WAV het volgende uit: “Vaak brengen ze met een job niet meer geld binnen dan met een werkloosheidsuitkering. Voor alleenstaande moeders is het dikwijls financieel onhaalbaar om huishoudelijke taken uit te besteden en loopbaanonderbreking of tijdskrediet opnemen betekent ook inkomensverlies, de combinatie werk en gezin valt voor hen dus extra zwaar uit. De vaststelling is des te relevanter omdat het eenoudergezin het snelst groeiend gezinstype is. Tussen 1991 en 2003 daalde het aantal gezinnen van ouders met kinderen met 11 procent terwijl de groep eenoudergezinnen met liefst 34 procent aangroeide.”

    Dus ja, vrouwen “kiezen” voor deeltijds werk. Maar “keuzes” worden gemaakt binnen welbepaalde omstandigheden. Dat het vrouwen zijn die deeltijds gaan werken om kinderzorg en betaalde arbeid te combineren, heeft uiteraard te maken met de maatschappelijke visie op man-vrouw-rollenpatronen, maar ook wanneer binnen het koppel die visie niet bestaat, lijkt het op een moment dat de kosten door gezinsuitbreiding stijgen logischer dat diegene die het minst verdient minder gaat werken. Over het algemeen, maar niet altijd, is dat de vrouw. Op die manier wordt dit klassieke rollenpatroon steeds opnieuw herbevestigd.

    3.2. Een echte keuze mogelijk maken

    Vandaag houdt de arbeidsmarkt geen rekening met de veranderingen die zijn opgetreden in ons gezinsleven. Een groot deel van de “vrouwenjobs” biedt gewoon niet voldoende loon om een gezin van in leven te houden, ook de creatie van de dienstencheques of het statuut van onthaalmoeders toont dit nogmaals aan: het idee erachter is “iets extra” verdienen, niet een volwaardig loon bieden.

    De ervaring van de laatste 30 à 40 jaar, waarin we een grote toename hebben gezien in het aantal vrouwen dat buitenshuis werkt, toont dat hierin een verandering teweegbrengen niet evident is. Indien de overheid niets doet om dit te beletten, gaat de hogere tewerkstellingsgraad van vrouwen immers hand in hand met de constante groei van jobs die geen volwaardig loon bieden en meestal met onzekere statuten en contracten werken. We moeten echter vaststellen dat een hele reeks van die statuten juist door de overheid in het leven zijn geroepen en zelfs door de overheid worden gesubsidieerd (w at feitelijk betekent dat de werkende bevolking als belastingsbetaler en als betaler van sociale bijdragen deels haar eigen lonen betaalt).

    Een andere politiek is nodig, maar dat is niet in het belang van het patronaat, dat van de positie van vrouwen gebruik maakt om extreem lage lonen te betalen en extreem slechte contracten aan te bieden. Een hele reeks elementen zijn nodig om verandering te bekomen en die elementen zullen niet verwezenlijkt worden zonder strijd van de arbeidersbeweging tegen de degeneratie van de arbeidsmarkt. We sommen hier de belangrijkste op.

    Arbeidsduurvermindering zonder loonverlies en met bijkomende aanwervingen

    Politiek is het nauwelijks een thema, burgerlijke politici wuiven het al snel terzijde als “onuitvoerbaar” en vooral “onbetaalbaar”, maar onder organisaties en experts die de problematiek van de arbeidsmarkt bestuderen, spreekt men over de nood aan arbeidsduurvermindering. De ene gaat zover om een algemene arbeidsduurvermindering te bepleiten (zoals professor Pacolet, maar ook bijvoorbeeld de Gezinsbond, niet meteen bekend als een radicaal linkse instelling), anderen houden het bij de “creatie van schoolbeljobs” en dergelijke, zoals bijvoorbeeld de vrouwenwerking van CD&V.

    De meesten onder hen voegen er niet “zonder loonverlies” aan toe, maar zonder die toevoeging heeft de operatie weinig zin als het doel verbetering van de vrouwenlonen is. Velen organisaties die verbonden zijn aan de burgerlijke partijen of gesubsidieerd worden door de overheid citeren echter “gelijkheid” als doel, wat meestal inhoudt dat ze voor de verhoging van de laagste lonen (waar vrouwen oververtegenwoordigd zijn) een compensatie willen door de verlaging (of de niet-verhoging, wat op hetzelfde neerkomt) van de hogere lonen.

    Professor Pacolet stelt in het al geciteerde artikel uit 2003 dat “… enkel een massale en drastische maatregel van veralgemeende (eventueel gefaseerde) arbeidsduurvermindering erin zou kunnen slagen om het effect van de productiviteitswinst – (…) de voorbije 30 jaar nam ons reëel BBP toe met 70% terwijl het volume gesalarieerde werkgelegenheid in voltijdequivalent daalde met 1% – op de arbeidsmarkt recht te trekken.”

    Hij verwijst hierbij naar het feit dat de creatie van werkgelegenheid in de marktsectoren – waar o.a. door lange vakbondstradities hogere lonen werden afgedwongen – al lang stagneert. Dit toont aan hoe de economische groei in die periode verkregen werd door arbeiders langer en harder te laten werken, waardoor aan de andere zijde een massale werkloosheid ontstaat.

    En als er werkloosheid is, zeker een blijvende hoge werkloosheid, zullen de bazen niet nalaten dat in hun voordeel te draaien. Ze gebruiken de enorme arbeidsreserve om de arbeiders tegen elkaar uit te spelen en de lonen te drukken. Het is binnen dit kader dat discriminatie plaats kan vinden. De strijd voor volledige tewerkstelling is dan ook van het allergrootste belang in de strijd tegen discriminatie op de arbeidsmarkt en tegen de steeds verdergaande afbouw van de arbeids- en loonvoorwaarden.

    Naast de strijd tegen de werkloosheid door het verdelen van de beschikbare arbeid over alle mensen die kunnen werken, is arbeidsduurvermindering ook noodzakelijk om mensen meer tijd te geven voor andere zaken dan werk, zoals het gezin, maar ook voor studies, hobby’s, deelname aan het syndicale of politieke leven,… De vrijwillige arbeidsduurvermindering, ook in de vorm van tijdelijke uitstap uit de werksituatie zoals tijdskrediet, maakt dat vrouwen weinig mogelijkheden hebben om minder te werken om iets bij te leren bijvoorbeeld (wat meespeelt in de redenen waarom vrouwen in het algemeen minder promotie maken in verschillende sectoren) omdat hun uitstap al moet gebeuren om toegenomen taken in het gezin op te vangen.

    LSP/PSL eist dan ook de invoering van de 32-urenweek zonder loonverlies en met bijkomende aanwervingen in een eerste stap naar het oplossen van de werkloosheid en de te hoge werkdruk.

    Omzetting van alle nepstatuten in echte jobs

    Als we het vergelijken met de situatie begin jaren ’70 wordt onze huidige arbeidsmarkt overwoekerd met allerlei slechte statuten. Er komen wel nieuwe jobs bij, maar een zeer groot percentage ervan is tijdelijk, deeltijds en/of laagbetaald. Dat is niet alleen het geval in de privésector, maar ook bij de overheid. Het percentage contractuelen neemt steeds toe, wat een kloof creëert tussen de vastbenoemde ambtenaren en de contractuelen die niet het statuut en dus ook niet de werkzekerheid noch de betere pensioenen van de openbare diensten krijgen.

    En het gaat op dat vlak van kwaad naar erger: nu ligt in de Post het voorstel op tafel voor “wijkpostbezorgers”, mensen (studenten, langdurig werklozen, oudere werklozen, huisvrouwen,…) die verondersteld worden zo’n drie uur per dag te werken voor nauwelijks 8 euro per uur. Voorlopig is de maatregel bevroren door de reactie van de postbodes, maar de directie laat er geen twijfel over bestaan dat een dergelijke maatregel “noodzakelijk” is in het kader van de liberalisering van de postmarkt in de Europese Unie.

    Het is in de openbare diensten ook niet het eerste of enige feit. Naast de toename van het aantal contractuelen is er ook het afstoten van bepaalde taken, zoals het inschakelen van privé-poetsdiensten bijvoorbeeld (i.p.v. het kuispersoneel essentieel dezelfde voorwaarden te bieden als de andere werkenden in de dienst) of de afbouw van de schoolkeukens en het inschakelen van cateringbedrijven.

    Die aangehouden poging tot het breken van de door strijd bekomen statuten en contracten was ook duidelijk in de acties van Carrefour, met de creatie van een supermarkt in Brugge waar door het behoren tot een ander paritair comité andere loon- en arbeidsvoorwaarden gelden. Het was in het laatste tijdperk ook duidelijk in het afstoten van steeds meer werk uit de grote werkplaatsen naar onderaannemers die hun personeel slechtere voorwaarden bieden.

    Vrouwen zijn absoluut oververtegenwoordigd in deze nepstatuten, maar ook migranten en steeds meer jongeren worden gedwongen deze werkomstandigheden te ondergaan, waarbij geen enkele zekerheid geboden wordt dat je ook morgen nog in staat zult zijn de huur te kunnen betalen. Ook alle voorstellen die bij de traditionele partijen de ronde doen om de werkzaamheidgraad bij oudere werklozen op te trekken, gaan in deze richting.

    Dit moet stoppen. Indien de arbeidersbeweging er niet in slaagt deze ontwikkeling in te dijken en om te keren door de strijd voor volwaardige jobs, is de enige mogelijke uitkomst een arbeidsmarkt die lijkt op de Amerikaanse, waar werkenden vaak twee of zelfs drie deeltijdse jobs moeten aanhouden om een leefbaar inkomen te krijgen.

    Zo’n arbeidsmarkt heeft ook gevolgen voor de sociale politiek van de overheid. Lagere lonen en afwisselende periodes van werk en werkloosheid voor een grote laag van de werkenden betekenen immers ook minder inkomsten voor de sociale zekerheid. Op het einde van de rit staan dan de privatisering van de zorg, een verdere afbouw van het wettelijke pensioen, de beperking van de werkloosheidsuitkeringen in de tijd, enz.

    Op de toename van onzekerheid en armoede staan dan steeds minder limieten, met alle gevolgen van dien. Zo zijn in de VS steeds meer kinderen aan het werk in de landbouw, vaak kinderen van migranten die niet voldoende verdienen om hun gezin in leven te houden. Ook in Oost-Europa, waar 20 jaar terug het kapitalisme opnieuw werd ingevoerd, met o.a. een enorme daling van de levensstandaard en in veel gebieden ook de daling van de levensverwachting zelf tot gevolg, kent kinderarbeid opnieuw een opgang.

    LSP/PSL vecht dan ook voor de omzetting van alle nepstatuten in de privé en bij de overheidsdiensten in voltijdse jobs met volwaardige lonen (met een minimum nettoloon van 1500 euro). We verzetten ons tegen een verdere daling van de zogenaamde patronale bijdragen aan de sociale zekerheid en eisen een terugschroeving van die maatregel (die de sociale zekerheidskassen jaarlijks berooft van 5 tot 6 miljard euro, die vandaag volledig in de zakken van de aandeelhouders van de grote bedrijven verdwijnen) met terugwerkende kracht.

    De creatie van openbare diensten voor zorg en hulp aan de gezinnen

    Maar ook met dit soort maatregelen – collectieve arbeidsduurvermindering en omzetting van alle nepstatuten in voltijdse en vaste jobs – zal het voor vrouwen niet evident zijn zich volwaardig in de arbeidsmarkt in te schakelen. De reden is dat van werkende vrouwen een dubbele dagtaak wordt verwacht: werken buitenshuis en het merendeel van de (kinder-)zorg en het huishoudelijk werk. Het is dan ook niet verwonderlijk dat dit deel van de bevolking in enorme aantallen laat weten zich uitgeput te voelen en dat depressies hier welig tieren.

    De situatie waarbij de vrouw in het gezin deze huishoudelijke en zorgtaken opneemt en daar op haar eentje verantwoordelijk voor wordt gesteld, wordt vaak voorgesteld als een natuurwet. Nochtans is het kerngezin zoals we dat vandaag kennen niet zo oud, in de grotere samengestelde gezinnen uit vroegere tijden was kinderopvang, het bereiden van maaltijden en de was en de plas veel meer een collectief gebeuren. Er zijn natuurlijk allerlei apparaten in het leven geroepen om dit huishoudelijk werk sneller te doen verlopen, maar wanneer de arbeid buitenshuis en de arbeid binnenshuis worden opgeteld, leidt dit tot de vaststelling dat vrouwen met kinderen een pak minder vrije tijd hebben dan mannen, die gemiddeld nochtans meer uren buitenshuis werken.

    Het is een situatie die ook volop meespeelt in de gemiddeld lagere lonen voor vrouwen. Bazen geven in het algemeen en zeker in de best betaalde – en dus meest winstgevende – sectoren en jobs absoluut de voorkeur aan mannen in de leeftijd tussen 25 en 54 jaar (gemiddelde tewerkstellingsgraad boven de 80%), met een piek voor de leeftijdsgroep van 30 tot 44 jaar (tot bijna 90%). Hoewel in sectoren als onderwijs en gezondheidszorg vrouwen de meerderheid van het personeel uitmaken, vormen ze vaak ook daar een kleine minderheid in de kaderfuncties. Hoeveel studies er ook gepubliceerd mogen worden over de gunstige effecten van vrouwen in leidinggevende functies, voor kaders hebben bazen de voorkeur aan personeel dat niet zwanger kan worden en dat niet geacht wordt af en toe spoedverlof op te nemen omdat de kinderen ’s morgens ziek zijn opgestaan. Hoe hoger de lonen in een bepaalde functie, hoe lager het aandeel vrouwen je erin zult aantreffen. Omgekeerd betekent de feminisering van een bepaald beroep of functie meestal dat de beroepsinkomens relatief gaan dalen (door minder werkuren of minder flexibele werkuren).

    LSP/PSL ziet de huishoudelijke taken (feitelijk de verzorging van de werkenden om ervoor te zorgen dat ze er de volgende dag weer staan) en kinderzorg (het opvoeden en verzorgen van de volgende generatie) niet als de verantwoordelijkheid van de individuele vrouw in het gezin, noch als de taak van het individuele gezin. We denken dat de samenleving hier een verantwoordelijkheid te dragen heeft want die taken zijn onontbeerlijk om de samenleving te laten draaien.

    Kinderopvang

    Zo eisen we gratis kinderopvang van goede kwaliteit, dus met goed betaalde en opgeleide werkkrachten.

    Michel Vandenbroeck, voorzitter van het Expertisecentrum voor opvoeding en kinderopvang, luidt de alarmbel in een interview in Knack (02/09). Over de wachtlijsten voor kinderopvang in Vlaanderen stelt hij: “Kind en Gezin heeft onlangs wel de zoektocht van ouders in kaart gebracht. Daaruit bleek dat één op de tien geen plaatsje vindt. En dat nog eens één op de tien vrede moet nemen met een plaatsje dat hen niet past. Dat is immens veel. Die mensen moeten vaak drastische beslissingen nemen: minder werken, niet werken, jobaanbiedingen weigeren. Dat tekort is er al sinds eind jaren tachtig, onafgebroken.”

    Over de maatregelen vanwege de overheid om dit tekort op te lossen: “Eind jaren tachtig en begin jaren negentig was het gouden antwoord daarop: onthaalmoeders. Ze kosten niet veel en je hoeft er geen instellingen voor te bouwen. En voor werkzoekende vrouwen was het in economisch onzekere tijden een makkelijke manier om aan de slag te gaan. (…) het tweede gouden antwoord lag daarna jarenlang in de zelfstandige, niet-gesubsidieerde sector. Ook daar kun je als beleidsmaker snel en met weinig investeringen veel nieuwe plaatsen creëren. Maar die zijn helaas niet duurzaam. De gemiddelde levensduur van een onthaalmoederschap is vandaag vijf à zes jaar. 10 à 20 procent houdt het amper twee jaar vol (…). Hetzelfde geldt voor de zelfstandige kinderdagverblijven: voor elke plaats die we willen, moeten we er twee creëren want er gaat telkens één verloren. We zijn dus al een hele tijd aan het investeren in sectoren die niet duurzaam zijn. Dat is een tijdbom.”

    De oplossingen? Net als LSP/PSL brengt hij de noodzaak naar voor om onthaalmoeders een professioneel statuut te geven als volwaardige werknemers van de dienst waarbij ze aangesloten zijn. Hij wil ook meer investeringen in de gesubsidieerde kinderdagverblijven, de enige duurzame structuur in de kinderopvang. Dat kost geld, maar is de enige garantie op een goede kwaliteit van de kinderzorg. Dat is voor de samenleving een legitieme investering in de toekomst. Michel Vandenbroek: “We weten uit onderzoek dat kinderen heel veel voordelen ondervinden in hun ontwikkeling als de kinderopvang van hoge kwaliteit is. De kinderen bij wie dat bovendien het duidelijkste merkbaar is, zijn kinderen uit zwakkere sociale milieus. Hun taalontwikkeling, cognitieve ontwikkeling, sociale ontwikkeling, alles heeft er baat bij.”

    LSP/PSL deelt zijn analyse maar denkt dat hij in zijn voorstellen tot oplossing niet ver genoeg gaat. Wij denken niet dat privécrèches gelijke subsidies moeten krijgen als de openbare crèches, wij denken dat de privésector, die toch draait op het maken van winst, in de kinderopvang, net als in andere zorg, niets te zoeken heeft. Wij eisen een nationale coördinatie van gemeentelijke openbare kinderopvangdiensten, die zowel de bestaande crèches als de bestaande onthaalmoeders groeperen en de zorg organiseren op maat van de behoeften. We eisen voor het al het betrokken personeel een overheidsstatuut.

    Jeugdzorg

    Maar kinderopvang alleen is niet voldoende. Wie elke dag de krant leest, wordt overstelpt door berichten van lange wachtlijsten en andere signalen van tekorten in de opvang van nagenoeg alle groepen die opvang nodig hebben: mensen met een handicap, jongeren in een problematische opvoedingssituatie, zorgbehoevende bejaarden.

    Zo titelde de voorpagina van De Standaard op 04/09 “Jeugdtherapeuten bieden noodhulp als vrijwilliger”. Het artikel begint met: “Een kerngroep van Antwerpse jeugdtherapeuten heeft besloten voorlopig maar als vrijwilliger te doen wat moet gebeuren: ook op zaterdag en na de schooluren eerstelijnszorg aanbieden aan de talloze jongeren in moeilijkheden die nood hebben aan begeleiding en die maar niet door de wachtlijsten raken. (…) Het gaat om jongeren die op de rand van de criminaliteit hebben gestaan, die thuis mishandeld werden, jongeren die het helemaal niet meer zien zitten. ‘En ook jongeren van wie te zien is dat ze “ernstig” zullen ontsporen als ze nu geen begeleiding krijgen. Maar die zullen ze pas krijgen als ze straks ernstig ontspoord zijn’, zegt Ingrid De Jonghe, initiatiefneemster.”

    Het gebrek aan investeringen in deze zorg – en ondanks de regionalisering zien we hetzelfde plaatje in alle gewesten in België – laten het aan de gezinnen over om “hun plan te trekken” met problemen die ze vaak niet kunnen oplossen. Veel vrouwen gaan dan ook deeltijds werken of trekken zich zelfs volledig terug uit de arbeidsmarkt, niet als de kinderen klein zijn, maar als ze beginnen te puberen, in een poging om alles terug recht te trekken.

    Bejaardenzorg

    Is het niet schandalig dat in een land dat miljarden veil had om de banken te redden, er blijkbaar geen geld is om jongeren in problematische situaties te begeleiden? En toch geldt dit beeld voor nagenoeg alle zorgfaciliteiten. De combinatie van wachtlijsten en de hoge prijs voor bejaardentehuizen (de gemiddelde prijs ligt een serieus pak hoger dan het gemiddelde pensioen) leiden ertoe dat een aantal bejaarden opgevangen wordt door de gezinnen van hun kinderen, maar zonder dat dit een vrije keuze was. Het gebrek aan thuiszorgdiensten maakt dat het extra werk dat hierbij komt kijken gewoon door de gezinnen moet worden opgevangen, terwijl daar niet steeds ruimte voor is.

    Het is een recept voor familiedrama’s omdat de bijkomende druk de spanningen ten top kan drijven. Waar kindermishandeling al iets minder taboe is geworden (hoewel dat vooral betekent dat er cijfers over bekend zijn, maar niet dat er oplossingen bestaan gezien het gebrek aan investeringen in opvang en begeleiding), ligt er nog een groot taboe op oudermishandeling. Experts verwachten dan ook dat het cijfer van 3 tot 10% ouderen die psychologisch of fysiek geweld, verwaarlozing of diefstal van hun middelen ondergaan slechts het topje van de ijsberg is.

    Gehandicaptenzorg

    Hetzelfde geldt voor het schandalige gebrek aan opvang in de gehandicaptensector. In de media verschijnen regelmatig schrijnende verhalen van mishandeling, moord en moordpogingen en totale wanhoop bij de gezinnen die met de zorg voor mensen met een handicap geconfronteerd worden, maar niet over de middelen noch de kennis beschikken om dat ook aan te kunnen. Net zoals bij kinder- en jeugdzorg en ouderenzorg worden zij echter met de vinger gewezen als de zaken aan hun controle ontsnappen en ernstig mislopen. Maar het is voor niemand een goede zaak – noch voor de persoon met de fysieke of mentale handicap, noch voor het gezin in kwestie – dat zwaar hulpbehoevende personen 24 uur op 24 door familie moeten worden opgevangen.

    We begrijpen dat mensen alternatieven willen op de klassieke zorgstructuren, waar het vaak alles of niets is: je gehandicapte kind in een instelling stoppen of hem/haar thuis opvangen. Met de nodige middelen kunnen alternatieven worden uitgewerkt op maat van de betrokkenen: dagverblijven, uitgebreide thuiszorg,… waar voldoende goed opgeleid personeel de druk op de gezinnen kan verlichten. Net als in de kinderopvang is het voorzichtigheid geblazen over hoe je dat organiseert. Vandaag maakt het gebrek aan voldoende middelen dat dit op zich progressieve idee over keuze in de opvang en het inspraak geven aan de betrokkene in de vorm van opvang die hij/zij verkiest – d.m.v. het persoonlijk assistentiebudget waarmee de persoon met een handicap zelf kan beslissen welke zorg hij/zij inkoopt – misbruikt wordt om in de sector laagbetaalde jobs te creëren en de privésector binnen te loodsen.

    LSP/PSL eist dan ook een uitbreiding van de zorg in de jeugdsector, in gehandicapten- en bejaardenzorg. We willen publieke, kwaliteitsvolle instellingen met voldoende personeel met een overheidsstatuut en een drastische uitbreiding van de thuiszorg (eveneens via openbare diensten) voor gezinnen die met deze noden geconfronteerd worden.

    Dit soort diensten zou het leven voor een gans pak gezinnen al ernstig verbeteren en een oplossing bieden voor eventueel aanwezige spanningen. Maar om werkende vrouwen gelijke kansen op de arbeidsmarkt te bieden, moeten er ook op vlak van de “gewone” huishoudelijke arbeid – de was en de plas, koken voor het gezin, … – collectieve alternatieven komen op de onbetaalde arbeid van vooral vrouwen (nagenoeg alle onderzoeken komen tot een gemiddelde in de buurt van drie vierden van de huishoudelijke taken die door de vrouw worden vervuld) in het gezin.

    Niet dienstencheques, maar openbare diensten voor hulp in het huishouden

    Wij eisen bijvoorbeeld dat op de werkplaatsen en in de scholen een kwaliteitsvolle verse maaltijd wordt aangeboden, zodat gezinnen zelf kunnen kiezen of ze ’s avonds nog koken of niet. Misschien heeft niet iedereen er behoefte aan dat iemand bij hen komt kuisen, maar het succes van de dienstencheques voor poetshulp aan huis of voor was- en strijkwerk toont toch dat de behoefte groot is. En vandaag zijn er veel gezinnen die wel behoefte hebben aan dat soort diensten, maar het niet kunnen betalen: grote gezinnen en gezinnen met kleine kinderen, bejaarden, mensen die langdurig ziek zijn, ….

    Maar hier zien we weer die perverse ontwikkeling waarbij een op zich progressief gegeven – het creëren van diensten die voor werkende vrouwen de huishoudelijke arbeid verlichten – door het tekort aan middelen die de regering ervoor vrijmaakt uiteindelijk leidt tot zowat de slechtste contracten, werkomstandigheden en lonen die je op de arbeidsmarkt kunt vinden.

    LSP/PSL is er niet mee akkoord dat de armste lagen van de bevolking voor peanuts moeten werken in gezinnen die zich dat kunnen permitteren (hoewel we begrijpen dat die gezinnen er gebruik van maken gezien dat vaak een vereiste is om beide partners toe te laten voltijds te werken). We eisen dat het systeem van dienstencheques wordt omgevormd tot een openbare dienst, met vastbenoemd personeel met degelijke lonen en arbeidsomstandigheden, die publiek wordt gefinancierd en gratis wordt aangeboden aan wie er nood aan heeft.

    3.3. De loonkloof tussen mannen en vrouwen verkleint niet

    In de jaren ’60 kwam wereldwijd een strijd op gang rond de eis voor “gelijk loon voor gelijk werk”. In eigen land voerden de vrouwelijke arbeiders van de wapenfabriek FN-Herstal een 12 weken lange strijd, waardoor een gevoelige loonsverhoging werd bekomen. Sindsdien werd het principe opgenomen in o.a. Europese en verschillende nationale wetten, in charters allerhande,…

    Maar vandaag kunnen we overal ter wereld vaststellen dat de loonkloof tussen mannen en vrouwen zeer hardnekkig is. In het vorige stuk leggen we al uit hoe de slechte positie van vrouwen op de arbeidsmarkt grotendeels voortvloeit uit de dubbele taak van werkende vrouwen, het feit dat ze zwanger kunnen worden en een groot deel van de zorgtaken in de samenleving opvangen, waardoor in vergelijking met mannelijke arbeiders minder energie en tijd overblijft voor hun job, minder mogelijkheden ook tot superflexibiliteit.

    Bij ABVV en ACV kun je uitgebreide dossiers over de loonkloof vinden, ook de overheid erkent vandaag met haar jaarlijkse rapporten (sinds 2007) over de loonkloof dat het probleem nog steeds reëel is en een groot effect heeft op het leven en de sociale positie van vrouwen. Het loonkloofrapport 2009 overloopt een hele reeks statistieken die de loonkloof bekijken vanuit verschillende hoeken.

    De belangrijkste vaststelling van het rapport is dat de loonkloof overal aanwezig is, niet alleen in de maand- en jaarlonen (wat deels verklaard wordt door het meer deeltijds werken van vrouwen), maar ook in de bruto-uurlonen. Een aantal cijfers uit het rapport:

    • Vrouwen maakten in 2006 45.60% van de werknemers uit en vervulden 40,87% van de bezoldigde werkdagen; ze kregen hiervoor 37,06% van de totale loonmassa. Een op twee vrouwen verdient minder dan 2.250 euro bruto per maand, terwijl dit bij mannen bij slechts vier op tien het geval is. Bijna twee mannen op tien verdienen meer dan 3.500 euro bruto per maand, slechts één vrouw op tien heeft een dergelijk loon. Hoe hoger de lonen (vanaf 3.500 euro bruto), hoe miniemer het aandeel van het aantal vrouwen: 3% van de mannen verdient meer dan 6.000 euro bruto per maand tegenover 1% van de vrouwen.
    • In de bruto-jaarlonen van voltijds werkende mannen en vrouwen is er een gemiddeld verschil in loon van 12% en een gelijkaardige kloof in de premies. Vermoed wordt dat het verschil nog groter zou zijn indien er ook de extra voordelen zoals bedrijfswagens e.d. zou worden bijgeteld.
    • Als we bij de groep van voltijds werkenden ook de deeltijdsen bijtellen, stijgt de loonkloof tot een verschil van 24% in de gemiddelde bruto-maandlonen van mannen en vrouwen. In bedrijven (industrie en diensten) kleiner dan 10 werknemers blijkt de loonkloof iets kleiner (10%), maar daar liggen de lonen voor alle werknemers lager dan in de grotere bedrijven. Uitzondering op de lagere loonkloof in kleine ondernemingen is de semi-openbare, grotendeels socio-culturele sector, waar de loonkloof zelfs oploopt tot 20%.
    • In de privé-sector ligt de loonkloof (in bruto-uurlonen van voltijdse en deeltijdse werknemers) onder arbeiders op 16%, bij bedienden zelfs op 27%. In de publieke sector is er daarentegen nauwelijks sprake van een loonkloof bij de statutaire (vast benoemde) werknemers, terwijl die bij contractuelen terug oploopt tot 7%. Als we dat bekijken op vlak van de jaarlonen, komen we in de privé-sector terecht op een loonkloof van 37% voor de arbeiders en 38% voor de bedienden; in de publieke sector op 20% voor de contractulen en 11% van de statutairen. Totaal geeft dat aan dat vrouwen per jaar gemiddeld slechts 75% van een gemiddeld mannenloon verdienen.

    Een aantal andere interessante vaststellingen in het rapport zijn:

    • Vrouwen zijn oververtegenwoordigd in sectoren en beroepen waar minder te verdienen valt.
    • De loonverschillen tussen mannen en vrouwen lopen samen met de verschillen tussen hoge en lage lonen in een sector. De gemiddelde algemene loonverschillen (tussen de laagste en hoogste lonen in een sector) variëren van 33,66% in de houtindustrie tot 65,3% in de luchtavaart. De twee sectoren met de grootste algemene loonkloof zitten in de top drie van de sectoren met de grootste gemiddelde loonkloof tussen mannen en vrouwen.
    • De gegevens bevestigen grotendeels het rollenpatroon. De werkzaamheidsgraad van mannen ligt telkens hoger dan die van vrouwen, en het verschil wordt meer uitgesproken binnen het huwelijk (en is relatief beperkt bij vrijgezellen). Concreet: gehuwde mannen hebben gemiddeld hogere lonen dan ongehuwde mannen, maar vrouwen met kinderen hebben gemiddeld lagere lonen dat vrouwen zonder kinderen.

    Wat niet in het loonkloofrapport bekeken wordt, maar wel doorschemert in de bevestigingen in het rapport dat de lonen in de kleine bedrijven gemiddeld een pak lager liggen (met grote verschillen naargelang de sector) dan in grote bedrijven, is het verschil tussen collectief onderhandelde lonen en individueel overeengekomen lonen. De lonen in gesyndiceerde bedrijven liggen hoger dan in kleine bedrijven waar de vakbond niet aanwezig is. De loonkloof (algemeen en tussen mannen en vrouwen) ligt het laagst onder statutairen in de openbare diensten, waar de lonen volgens welbepaalde regels vastliggen.

    LSP/PSL heeft dan ook een probleem met de aanpak die aan vrouwen wordt voorgesteld in de Equal Pay Day campagne. Op de website www.sosgriet.be krijgen vrouwen “5 recepten om meer te verdienen”, met tips over hoe je best individueel onderhandelt over je loon. Geen enkele van die vijf tips brengt de voor alle arbeiders die hun werkomstandigheden en loon willen verbeteren beste tip naar voor: actief worden in de vakbond op je bedrijf en daar vechten voor een strijdbaar programma. O.a. eisen voor vakbondsaanvertegenwoordiging in kleine bedrijven en het uitwerken van een vakbondswerking naar de precaire statuten toe (interim, contractuelen in de openbare diensten, deeltijdsen, mensen met een tijdelijk contract,…) om de strijd te voeren voor de omzetting van die statuten in vaste contracten,… ontbreken totaal in de aanpak van deze campagne, terwijl het voor alle arbeiders de beste garantie is dat hun rechten verdedigd worden.

    En het toont een voor de arbeidersbeweging pijnlijk probleem nogmaals aan. De Equal Pay Day campagne is immers niet een zuivere vakbondscampagne van het ABVV, maar een samenwerking met zij-kant, de vrouwenwerking van de SP.a dat niet alleen socialisme, maar ook gewoon verzet tegen het neoliberalisme en alle problemen dat het neoliberalisme creëert voor werkende mensen aan de kant heeft gezet. Niet alleen voor wat betreft hun vrouwenstandpunten, maar op alle terreinen van het vakbondswerk is de breuk met SP.a/PS (en met CD&V/CDH voor de christelijke arbeidersbeweging) noodzakelijk om opnieuw echt stappen vooruit te kunnen zetten en een programma uit te werken dat onafhankelijk is van de heersende klasse en de politieke groepen die haar dienen.

    3.4. Vrouwen uit de (niet-EU-) migrantengemeenschap lijden onder een dubbele problematiek

    Het loonkloofrapport biedt ook een zicht op de arbeidsmarktsituatie van migranten. Zo blijkt er geen verschil te merken in de werkzaamheidgraad van mannelijke werknemers met de Belgische nationaliteit en die van mannelijke werknemers afkomstig uit andere EU-landen (voor beide een werkzaamheidgraad van 69%). Bij vrouwen is er een licht verschil: voor Belgische vrouwen ligt de werkzaamheidsgraad op 57%, voor vrouwen uit andere EU-landen op 52%.

    De verschillen tussen Belgische werknemers en zij afkomstig uit niet-EU-landen zijn echter enorm: voor mannen met een niet-EU-nationaliteit daalt de werkzaamheidsgraad tot 52% en voor vrouwen maar liefst tot amper 25%. De negatieve impact van een vreemde nationaliteit of geboorteland op de kansen op werk is telkens groter voor vrouwen dan voor mannen.

    Het loonkloofrapport stelt dan ook dat de genderkloof (verschil tussen mannen en vrouwen) nog aanzienlijk vergroot wordt door de “etnische kloof”. Vrouwen met een niet-EU-nationaliteit hebben nog niet half zoveel kans op werken als mannen uit die cateorie en eveneens niet half zoveel kans op een job als Belgische vrouwen en vrouwen met een EU-nationaliteit. Ook de loonkloof (uitgedrukt in verschillen tussen bruto-uurlonen) ligt telkens hoger bij niet-Belgische werknemers dan bij Belgen.

    Deze gegevens tonen hoe futiel en steriel de door de politiek en de media opgeklopte heisa rond de hoofddoek is. Na protesten tegen het hoofddoekverbod in laatste Antwerpse scholen waar dat nog niet eerder het geval was, heeft de raad van het gemeenschapsonderwijs beslist religieuze symbolen in al haar scholen te verbieden. In Antwerpen volgt ook het christelijk onderwijs op die weg, hoewel zij geen algemeen verbod instellen voor scholen buiten Antwerpen. Aan Franstalige kant is de MR na haar nederlaag in de regionale verkiezingen nu ook op deze populistische trein gesprongen en ijvert ze eveneens voor een hoofddoekenverbod in de scholen en voor het personeel in openbare diensten.

    De kwestie is ondertussen driftig aan het uitdijen. Nadat op initiatief van de burgemeester van Antwerpen, Patrick Janssens (SP.a), een hoofddoekenverbod is ingesteld voor het stadspersoneel dat in contact staat met het publiek, is dat uitgebreid naar een aantal andere steden. In de pers worden nu ook gevallen gemeld van rechters die vrouwen die voorkomen sommeren hun hoofddoek af te nemen. Recht op vrije meningsuiting en godsdienstvrijheid zijn er blijkbaar niet voor vrouwen die een hoofddoek willen dragen.

    LSP/PSL heeft steeds haar steun geboden aan moslimmeisjes die protesteerden tegen het verbod op de hoofddoek in school. Het verbod zou dan immers wel kaderen in de strijd tegen reactionaire krachten (waarbij meestal dan wel de wereldwijde moslimgemeenschap gelijk wordt gesteld aan de reactionaire krachten die erin aanwezig zijn), maar is op dat vlak absoluut contraproductief.

    Het steeds opnieuw stigmatiseren van de islamitische migrantengemeenschap, die reeds op vlak van onderwijs, tewerkstelling, huisvesting, … gediscrimineerd wordt, leidt immers net tot een versterking van de reactionaire krachten en een meer op zichzelf plooien van de gemeenschap. Cijfers hierover zijn niet te vinden, maar vermoed mag worden dat die gemeenschap zowel voor tewerkstelling als voor huisvesting die vooral binnen de eigen gemeenschap vindt. Hierbij wordt nu nog eens een uitzondering op de wettelijke vrije meningsuiting speciaal en enkel voor hen gevoegd.

    LSP/PSL wil een einde aan het hoofddoekenverbod in de scholen en voor werknemers in de openbare diensten. Dat is echter niet voldoende. Het verbod in het gemeenschapsonderwijs is er gekomen onder specifieke omstandigheden, namelijk in een periode waarin niet alleen de werkloosheid en armoede steeg, voor iedereen, maar met de meest schrijnende gevolgen voor de zwakste lagen, o.a. migranten, en in een kader waarin het onderwijs het met steeds minder middelen moet doen.

    Naast de eerder geciteerde eisen die een oplossing moeten creëren voor de werkloosheid, eisen we dan ook veel meer middelen voor het onderwijs dat toch geconfronteerd wordt met alle problemen die onze samenleving bestaan. Onze syndicalisten in het onderwijs vechten dan ook, net als onze studentenorganisatie Actief Linkse Studenten/Scholieren, voor een herfinanciering van het onderwijs, waardoor deze belangrijke sector opnieuw 7% van het BNP tot haar beschikking zou krijgen. Met die middelen kan gratis onderwijs van goede kwaliteit op alle niveaus voor iedereen worden gecreëerd.

    LSP/PSL is niet blind voor het feit dat vrouwenonderdrukking en –discriminatie ook in de migrantengemeenschap, zoals in de Belgische gemeenschap, bestaat. Zo voeren we bijvoorbeeld mee de strijd tegen het theocratische Iraanse regime, o.a. tegen haar barbaarse seksistische wetten en gebruiken, met Iraanse vluchtelingen- en vrouwenorganisaties. Godsdienst moet een persoonlijke keuze zijn en niet door de staat worden opgelegd.

    We vinden dan ook dat meisjes die de hoofddoek niet willen dragen, daartoe niet gedwongen mogen worden. Maar we denken dat een hoofddoekenverbod ook daar echter eerder contraproductief is. Emancipatie kun je niet opleggen, je kunt er wel of niet de voorwaarden voor creëren. En daar ontlopen de politici die stoere verklaringen tegen de hoofddoek afleggen juist hun verantwoordelijkheid.

    Wij vechten er dan ook voor dat de overheid meisjes helpt die geconfronteerd worden met familiale druk om hun leven zus of zo te leiden. Naast gratis onderwijs ijveren wij dan ook voor een studieloon die alle jongeren in staat stelt de studies van hun keuze aan te gaan, ook als hun ouders daarmee niet akkoord zijn of het simpelweg niet kunnen financieren.

    Ook andere algemene eisen als werk voor iedereen door arbeidsduurvermindering zonder loonverlies of een massaal programma voor sociale woningbouw zijn van belang indien je meisjes de kans wil bieden tegen de wensen van hun familie, milieu of gemeenschap in te kunnen gaan en zelf te beslissen over hun leven, kortom zich te emanciperen. Zolang jongeren en vrouwen voor hun levensonderhoud afhankelijk zijn van het gezin of zoals veel migranten van hun gemeenschap, zijn de basisvoorwaarden voor echte emancipatie niet aanwezig, zoals ook de vooruitgang van vrouwenemancipatie in het verleden heeft aangetoond.

  • Pleidooi voor een socialistisch anti-crisisprogramma voor werkende vrouwen. Deel 1

    LSP publiceerde op het einde van 2009 een brochure met een "pleidooi voor een socialistisch anti-crisisprogramma voor werkende vrouwen". Momenteel zijn we een campagne aan het opzetten voor de wereldvrouwenmars op 6 maart. Dat biedt meteen een goede gelegenheid om de brochure ook online te publiceren. We zullen dit in verschillende stukjes doen om de leesbaarheid te bevorderen.

    Vrouwencommissie LSP

    1. De crisis slaat toe

    Hoewel de meeste economen de “eerste tekenen van verbetering van de economische situatie” zien, voegen ze er allen aan toe dat de werkloosheid nog enorm zal toenemen.

    Elke dag wordt wel een aankondiging gepubliceerd van honderden ontslagen in het kader van herstructureringen, overnames of sluitingen van bedrijven. Ondertussen verliezen ook honderden mensen hun werk en inkomen in de vele faillissementen van kleinere bedrijven die de pers niet halen. In september gingen niet minder dan 1.015 bedrijven failliet, een absoluut maandrecord. Dat brengt de teller voor dit jaar al op 6.981 bedrijven die over de kop zijn gegaan (De Morgen 01/10/’09).

    Tussen januari en september 2009 verloren ruim 57.000 mensen hun werk. Net geen 1,4 miljoen mensen (op een beroepsbevolking van bijna 5 miljoen) ontvangen vandaag een uitkering van de RVA (Knack 02/09/’09). En de toekomst ziet er niet rooskleurig uit, zo goed als iedere instelling verwacht een verdere toename van de werkloosheid tot minstens eind 2010.

    En werkloosheid is niet de enige manier waarop de regeringen en het patronaat de rekening voor de crisis aan de arbeiders, de uitkeringsgerechtigden en hun gezinnen (zullen) presenteren.

    Steeds meer is werk hebben geen garantie dat je ook enigszins comfortabel kunt leven. De armoedegraad is vooral hoog onder mensen die van een sociale uitkering leven, maar ook bijna 5% van de werkenden is officieel arm (inkomen als alleenstaande lager dan 878 euro per maand) en bijna 8% van de deeltijds werkenden (Gazet van Antwerpen, 02/04/’09). Zoals de krant vermeldt, verdienen heel wat deeltijdsen nauwelijks 600 euro/maand.

    Deze cijfers weerspiegelen hoe op de arbeidsmarkt steeds meer vaste en voltijdse betrekkingen verdwijnen en hoe steeds meer laagbetaalde, onzekere, tijdelijke en/of deeltijdse jobs gecreëerd worden. In 2006 werkte reeds 7,8% van de mannelijke werknemers deeltijds en maar liefst 44,2% van de vrouwelijke loontrekkenden (cijfers: loonkloofrapport 2009 van de federale overheid). De druk op werklozen om dit soort jobs aan te nemen stijgt verder met ieder “activeringsplan”. En het is een vicieuze cirkel want iedere dergelijke job zet een bijkomende druk op het algemene loonpeil. De beter verdienende arbeiders, zij met een vast contract en collectief onderhandelde lonen, worden er dagelijks mee gechanteerd.

    Vandaag liggen bijvoorbeeld de overheidspensioenen in het vizier, hoewel men met dergelijke structurele ingrepen waarschijnlijk zal wachten tot na de verkiezingen die ten laatste in juni 2011 moeten plaatsvinden. De oplossing van de burgerlijke partijen – zij die de belangen van het patronaat verdedigen – voor de ongelijkheid in de pensioenen van werknemers uit de privé en zij uit de openbare diensten zal in geen geval een gelijkschakeling van de slechtste pensioenen met de beste zijn, m.a.w. pensioenen met welvaartsaanpassing via het perequatiesysteem. Veeleer zal het gebruikt worden om de verdere afbouw van de overheidspensioenen in te luiden. Nu reeds betekenden de besparingen van de laatste 25 jaar dat een steeds groter deel van het personeel niet vastbenoemd is en dus niet in aanmerking komt voor een ambtenarenpensioen.

    Naast een dalend inkomen door gestegen werkloosheid en slechtere loon- en arbeidsomstandigheden, betalen we ook voor de crisis via de afbouw van de openbare diensten en de sociale zekerheid.

    In de afbouw van de sociale zekerheid zijn in de laatste 25 jaar al heel wat reuzenstappen gezet. Door de constante afbouw van de inkomsten van de sociale zekerheid (door aangehouden loonmatiging en verminderingen van de patronale bijdragen, maar ook door de structurele hoge werkloosheid) zijn we nu in een situatie terechtgekomen waarin de sociale zekerheidskassen tekorten vertonen. Tekorten die gebruikt worden om de uitkeringen onder de leefbaarheiddrempel te houden.

    Ondertussen werden tal van openbare diensten geprivatiseerd en zij die dat lot ontliepen, ontsnapten niet aan de gevolgen van de liberalisering en de niet aflatende druk van opeenvolgende saneringen. Personeelstekort en een te hoge werkdruk kenmerken zowel de geprivatiseerde bedrijven als zij die in overheidshanden gebleven zijn, zoals de Post en de NMBS. Hetzelfde beeld gaat op voor de zorginstellingen. Nochtans namen de kosten voor gebruikers en patiënten enkel toe.

    En ook alle andere besparingspistes die vandaag door de diverse regeringspartijen worden naar voor gebracht, zullen hoofdzakelijk door de grote meerderheid van werkenden en uitkeringsgerechtigden worden opgehoest.

    Meer betalen voor diesel door de verhoging van de accijnzen erop zal zich immers laten voelen in de portemonnee van zij met een laag tot gemiddeld inkomen, terwijl het voor de echt rijken nog geen speldenprik betekent. En, zoals ex-gouverneur van de Nationale Bank Verplaetse in een interview in de Knack (22/09) liet neerschrijven, "Over één zaak mogen we ons geen illusies maken: de saneringsinspanningen zullen worden gedragen door de gezinnen. Ik weet wel dat de overheid ook een bijdrage zal vragen aan de banken en aan de elektriciteitsproducenten, maar je moet er niet aan twijfelen dat die de gevraagde inspanning zullen doorberekenen aan de gezinnen. Gevolg is dat hoe dan ook vooral de gezinnen zullen opdraaien voor de crisis."

    2. Regering en patronaat voeren een verdeel-en-heerspolitiek om ons te doen betalen

    Het is frappant hoe alle regeringspartijen over elkaar struikelen in de verzekering dat “niet de allerzwaksten voor de crisis moeten betalen”. De PS voorop natuurlijk, maar ook de CD&V moet de indruk wekken de verdediger van de armsten te zijn. En zelfs de liberalen van Open VLD en MR bevestigen dat het degenen zijn die de crisis hebben veroorzaakt die ervoor moeten opdraaien. Als de vos de passie preekt, boer pas op je kippen!

    Vandaag worden de arbeiders die nog een voltijdse en “vaste” job hebben, door de heren en dames politici “de happy few” genoemd. Zij worden immers “nauwelijks” geraakt door de crisis. En ze zouden dan ook tevreden moeten zijn met wat ze hebben om de ruimte vrij te laten om de levensstandaard van de gezinnen met de laagste inkomens te vrijwaren. In realiteit wordt hier, volgens aloud recept, de roof van de eeuw voorbereid. De werkenden zullen gevraagd worden om nog eens tien jaar loonmatiging te aanvaarden, om meer te betalen voor noodzakelijke diensten en goederen, om harder of langer te werken voor hetzelfde loon,… in naam van “de solidariteit”.

    Van de sommen die hiermee worden binnengehaald zullen dan wel een aantal kruimels gegooid worden naar de uitkeringsgerechtigden en de werkenden met de allerlaagste inkomens, maar het bulk van die middelen zal gaan naar het “herstellen van de economische groei”, lees: “het herstellen van de winsten” van de grote bedrijven en de banken.

    Ondertussen zal iedere ongelijkheid binnen de arbeidersklasse worden uitgebuit. Racisme, seksisme, communautaire verdeeldheid, … zullen worden opgezweept, waarbij de concurrentie onder de zwaksten op de arbeidsmarkt zal worden misbruikt om voor de bazen zo gunstig mogelijke voorwaarden te creëren. Een vlottere ontslagregeling, een verdere afbouw van de sociale zekerheidsbijdragen, nog meer flexibiliteit, … het staat allemaal op het verlanglijstje van het patronaat. Indien we dit laten gebeuren, zal er van de naoorlogse verworvenheden van de arbeidersklasse – nochtans met bloed, zweet en tranen verkregen door opeenvolgende massale strijd – niet veel meer overblijven.

    Het is daarom zo belangrijk dat de arbeidersbeweging een eigen programma en strategie ontwikkelt die de arbeidersklasse verenigt en de verdediging van de zwaksten op de arbeidsmarkt opneemt door een actieplan voor de uitbreiding van de verworvenheden van die groepen – vrouwen, migranten, jonge arbeiders en 50-plussers,… – i.p.v. het afbouwen van de verworvenheden van de sterkste groepen.

    Een van die zwakkere groepen op de arbeidsmarkt – zoals alle cijfers aantonen – zijn vrouwen. Massaal geraakt door tijdelijk en deeltijds werk, waarmee niet voldoende wordt verdiend om vandaag de hoge kosten van huisvesting, energie, enz. te betalen, nog steeds oververtegenwoordigd in de lage loonsectoren,… verdienen vrouwen gemiddeld een kwart minder dan mannen. In het voorwoord van het loonkloofrapport 2009 van de federale overheid wordt dan ook correct gesteld: “Hardnekkige ongelijkheden tussen mannen en vrouwen afdoen als een luxeprobleem is vrouwen immers veroordelen tot een levenslange crisis.”

    De oplossing van de slechte positie van vrouwen op de arbeidsmarkt kan echter niet verkregen worden door het inperken van de zogenaamde privileges (wij noemen dat: verworvenheden) van de mannelijke arbeiders. De loonmatiging van de beter verdienende – meestal mannelijke – arbeiders raakt de arbeidersgezinnen immers evenzeer als de lage lonen van vrouwen dat doen. Het is immers een vicieuze cirkel. De loonmatiging sinds de jaren ‘80, die geleidelijk maar zeker de reële lonen heeft afgebouwd, heeft gemaakt dat nu minimum één loon en een half nodig is om als arbeidersgezin financieel de kop boven water te houden. Die financiële noodzaak zet vrouwen dan weer onder druk om gelijk welke “bijverdienste” aan te nemen, zelfs als die onderbetaald is. Het bestaan van die slechte contracten en de creatie van een lage loonsector zet dan weer druk op de beter verdienende arbeiders, die erdoor tot loonmatiging worden aangezet.

    Het patronaat en de regering – en alle in het parlement vertegenwoordigde oppositiepartijen – misbruiken systematisch ideeën als “gelijkheid” en “solidariteit” om ons een rad voor de ogen te draaien, in onze zakken te zitten en de rijken een nog groter deel van de door ons geproduceerde rijkdom toe te bedelen.

    De enige gelijkheid waar wij naar streven, is een gelijkheid op basis van de beste posities – vaste contracten en voltijdse tewerkstelling voor iedereen, een arbeidstijd en flexibiliteit die iedereen toestaat ook tijd te hebben voor een gezinsleven, hobby’s en de ontwikkeling van de eigen kennis en talenten, een goede pensioenregeling met welvaartsvaste uitkeringen, vakbondsvertegenwoordiging in alle bedrijven,… Solidariteit binnen de arbeidersklasse is nodig om die gelijkheid te bekomen. Ieder ander programma leidt tot de afbouw van het algemeen loonpeil en de algemene arbeidsomstandigheden en moet door socialisten worden geweigerd.

    Het is daarom dat de vrouwencommissie van LSP/PSL het nodig vindt deze brochure uit te brengen en een anti-crisisprogramma te ontwikkelen voor werkende vrouwen. De burgerlijke partijen buiten immers de ongelijkheid tussen man en vrouw uit om hun afbouw van de welvaartsstaat – waarin openbare diensten, sociale zekerheid en toename van de levensstandaard door hoge lonen centraal stonden – te rechtvaardigen.

    Voorbeelden zijn legio. Zo opperde de voormalige minister van pensioenen Bruno Tobback bruutweg om het pensioen van mannen in een koppel te verlagen door het overdragen van een deel van zijn pensioenbijdragen naar de pensioenrekening van zijn partner. Op die manier zouden vrouwen dan minder lage pensioenen hebben als gevolg van een tijdelijke uitstap uit de arbeidsmarkt of het tijdelijk deeltijds werken om de toegenomen gezinstaken op te vangen.

    Zo slaagt hij erin het voor te stellen alsof het gebrek aan leefbare pensioenen voor vrouwen er is door een slechte verdeling van de pensioengelden, terwijl de problemen in de sociale zekerheidskas niet veroorzaakt worden door de degelijke pensioenen van een minderheid van werkenden – meer dan de helft van de gepensioneerden heeft een pensioen dat lager ligt dan 1.000 euro – maar door de afbouw van de patronale bijdragen aan de sociale zekerheid. Een afbouw die de partij van meneer Tobback – de SP.a – van het begin tot het einde heeft begeleid.

    Om te voorkomen dat de burgerij erin slaagt verschillende groepen van arbeiders tegen elkaar op te zetten – Franstaligen tegen Vlamingen, Belgen tegen sans-papiers, migranten en nieuwe Belgen, vrouwen tegen mannen, … – is het nodig dat de arbeidersbeweging een éénmakend programma uitwerkt en er de strijd voor aangaat. Objectief is er immers geen tegenstelling tussen de belangen van de verschillende groepen van de arbeidersklasse en die van de klasse als geheel: om tot verbetering van de levensstandaard van de meerderheid van de bevolking te komen moet de strijd worden aangegaan tegen de kleine elite die met het leeuwendeel van de rijkdom gaat lopen en de arbeidersklasse onderling laat vechten voor de kruimels.

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop