Your cart is currently empty!
Category: Afrika
-
Ethiopië: nieuw oorlogsoffensief te midden van ergste hongersnood ter wereld

Vluchtelingen uit Tigray leven in erbarmelijke omstandigheden. (Foto: Wikimedia Commons) De oorlog in Ethiopië is bijna een jaar na het begin ervan een derde fase ingegaan, met een nieuw offensief van het federale leger tegen Tigray. De gevolgen van de oorlog voor de mensen zijn rampzalig: het land wordt geconfronteerd met de ergste hongersnood in de wereld sinds meer dan tien jaar.
Door Per-Åke Westerlund (Rättvisepartiet Socialisterna – ISA in Zweden)
Er lijkt op korte termijn geen einde te komen aan de oorlog. De federale regering onder leiding van Abiy Ahmed, die onlangs na gebrekkige verkiezingen is beëdigd als leider van het land, heeft nieuwe wapens en militair materieel gekocht en nieuwe soldaten uit het hele land gemobiliseerd. Deze opbouw wordt ondersteund door propaganda tegen Tigray, zijn leiders en bevolking, als kankergezwellen en terroristen die Ethiopië dreigen op te breken.
De leiders van Tigray daarentegen hebben Ethiopië van begin jaren negentig tot 2018 op dictatoriale wijze geregeerd, waardoor de propaganda tegen hen gemakkelijker kan worden geloofd.
Beide partijen worden beschuldigd van massamoorden op burgers, maar het lijdt geen twijfel dat het regime van Abiy Ahmed in Addis Abeba de hoofdrolspeler is en massale hongersnood organiseert door blokkades van hulptransporten en vernietiging van voedselopslagplaatsen en gezondheidscentra. In heel Ethiopië wordt haatpropaganda tegen Tigray verspreid, waardoor mensen gemarteld en vermoord worden.
November en juni
De eerste fase van deze oorlog begon met de massale aanval van het nationale leger tegen Tigray in november vorig jaar. Door zware bombardementen werd het TPLF (Tigray People’s Liberation Front) gedwongen zich terug te trekken op het platteland. Met de hulp van Eritrese troepen en gewapende milities uit Amhara, de regio ten zuiden van Tigray, nam het Ethiopische leger de hoofdstad Mekele, andere steden en grote delen van Tigray in handen. Na minder dan een maand verklaarde Abiy Ahmed dat de oorlog voorbij was.
Het TPLF, dat zich hergroepeerde als Tigray Defense Forces (TDF), begon hierop een guerrillaoorlog. In juni heroverde het de controle over Mekele en werd het federale leger uit het grootste deel van Tigray verdreven. De troepen van Tigray trokken vervolgens Amhara en Afar binnen, de regio ten oosten van Tigray. Addis Abeba kondigde officieel een staakt-het-vuren af, terwijl het de facto een muur optrok rond Tigray om de regio uit te hongeren. Naast voedsel werden ook brandstof, medicijnen en vitamines in beslag genomen van de weinige hulpverleners die in Tigray werden toegelaten. Internet- en telefoonverbindingen werden en worden nog steeds afgesloten. Het federale regime begon met de rekrutering van meer soldaten en kocht nieuw militair materieel van Russische, Chinese en Iraanse oorsprong, hoofdzakelijk via de Verenigde Arabische Emiraten.
In juli vonden grote gevechten plaats in Amhara, waarbij duizenden burgerslachtoffers vielen. De federale regering vreesde dat de oprukkende troepen van Tigray de belangrijkste stad in het noorden, Gondar, zouden veroveren en zelfs de transportweg door Afar naar Djibouti, de belangrijkste haven voor het door land ingesloten Ethiopië, zouden blokkeren. Addis Abeba riep alle burgers op deel te nemen aan de oorlogsinspanningen. Terwijl in Tigray de troepen van de TPLF/TDF sterke steun genieten van de bevolking, is het omgekeerde het geval in Amhara, waar de bevolking zich herinnert dat het TPLF de dictatuur leidde en dat er langdurige grensgeschillen tussen de regio’s bestonden. Amhara telt nu meer dan 200.000 binnenlandse vluchtelingen sinds juni.
De Amhara-troepen waren in staat het westen van Tigray te behouden ondanks militaire offensieven van het TPLF. Het gebied is belangrijk voor de landbouw, maar ook omdat het grenst aan Soedan. 60.000 Tigray-vluchtelingen zijn naar Soedan gevlucht. Het regime van Abiy Ahmed is al in conflict met het regime in Khartoem, en de leiders van Tigray zouden de grens kunnen gebruiken voor transport. Dat geldt ook voor hulporganisaties, waarvan er veel uit Ethiopië zijn geblokkeerd, waaronder Artsen zonder Grenzen en vooraanstaande VN-functionarissen.
Ergste hongersnood
De humanitaire gevolgen van de oorlog zijn catastrofaal. Volgens de Verenigde Naties leven 400.000 mensen in Tigray in hongersnood. Dat wordt omschreven als “de ergste hongercrisis ter wereld in tien jaar tijd.” Tien jaar geleden was er de hongersnood in Somalië waarbij er 260.000 mensen stierven. Er zijn dagelijks berichten over mensen die omkomen van de honger in de gebieden van waaruit informatie doorsijpelt. In andere gebieden is het mogelijk nog erger. Een verslaggever van Associated Press bezocht een gebied waar “mensen al dagenlang alleen groene bladeren eten,” en een ander gezin “al een maand lang alleen brood met zout eet.” Volgens het Wereldvoedselprogramma van de VN lijdt 80 procent van de zwangere vrouwen en vrouwen die borstvoeding geven aan ondervoeding. De WHO schat dat 90 procent van de bevolking van Tigray voedselhulp nodig heeft. De situatie zal nog verslechteren aangezien de landbouw – aanplant en oogst – zwaar getroffen is.
Ziekenhuizen en centra voor gezondheidszorg zijn verwoest. Sinds juli is er geen enkel medicijn of medische apparatuur aangekomen in Tigray, aldus WHO-directeur-generaal Tedros Adhanom Ghebreyesus, die 12 jaar lang (2005-2016) minister was in Ethiopische regeringen. Ziekenhuizen en gezondheidscentra zijn aangevallen en het personeel krijgt geen loon meer. Het hele banksysteem in Tigray is door de federale regering gesloten.
Oktoberoffensief
Half oktober begon een derde fase van de oorlog, waarbij het Ethiopische leger luchtaanvallen, drones en zware artillerie inzet. Nieuwsagentschappen maken melding van bombardementen, gevolgd door een landoffensief met tienduizenden soldaten uit een recente massale rekruteringscampagne. Naast milities en paramilitairen uit Amhara nemen nu ook soortgelijke gewapende groepen uit andere delen van Ethiopië deel.
Sinds november nemen Eritrese troepen deel aan de oorlog tegen Tigray. Toen Abiy Ahmed in 2019 de Nobelprijs voor de Vrede kreeg, was dat op basis van een vredesakkoord met aartsvijand Eritrea. Het is nu duidelijk dat Ahmed en de Eritrese dictator, Isaias Afwerki, een gemeenschappelijke vijand hadden in de leiders van Tigray.
Westerse diplomaten bevestigen de nieuwe aanvallen in oktober die voor het eerst werden gemeld door de leiders van Tigray, maar alle informatie is uiterst beperkt. Op 20 oktober leek het erop dat de troepen van Tigray Mekele en het grootste deel van Tigray nog steeds in handen hadden, terwijl de federale luchtmacht doorgaat met bombarderen.
Lessen van Ethiopië
Abiy Ahmed kwam in 2018 aan de macht, in een zet van het regime dat geconfronteerd werd met een groeiende opstand. In veel regio’s vonden massabetogingen, stakingen en jongerenprotesten plaats, die elkaar vaak steunden. Abiy Ahmed was een legerofficier die in 2016 minister werd in de door het TPLF geleide regering. Hij werd gekozen als de nieuwe leider omdat hij een Oromo is, de regio met de grootste bevolking en waar de massaprotesten het sterkst waren. Hij heeft nog steeds steun op basis van zijn beginperiode, toen hij verandering beloofde en politieke gevangenen vrijliet. Westerse leiders en bedrijven hadden ook hoge verwachtingen van zijn plannen voor grootschalige privatiseringen.
Nu is de steun aan het wegebben. De economie, die jarenlang de sterkste groei in Afrika kende, zal in 2021 naar verwachting met slechts 2 procent groeien. De inflatie ligt ver boven de 20% en de voedselprijzen stijgen nog meer. De oorlog kost veel geld, minder dan één procent van de bevolking is volledig gevaccineerd en etnisch geweld grijpt om zich heen.
Wanneer het westerse imperialisme, onder leiding van de Verenigde Staten, het Ethiopische regime bekritiseert, is dat niet uit bezorgdheid om de bevolking, maar uit angst voor instabiliteit en het mogelijke verlies van een militaire bondgenoot. Het imperialisme had geen probleem met het lijden van de bevolking, nu meer dan 109 miljoen mensen, zolang het regime maar sterk en stabiel was. De regeringen van de VS feliciteerden herhaaldelijk de door het TPLF geleide regering met de overwinningen in verkiezingen, die de oppositie vanuit de gevangenis moest volgen.
De Hoorn van Afrika is een regio met een sterke imperialistische concurrentie, waaronder de VS tegenover China, alsook Turkije en Qatar tegenover de VAE en Saudi-Arabië.
Analisten hebben gewaarschuwd voor het mogelijke uiteenvallen van Ethiopië. Dit is een potentiële nachtmerrie voor het imperialisme, omwille van het risico van meer oorlogen en onrust. De waarschuwingen van de VS, de EU en de VN moeten in dit licht worden gezien.
De enige weg vooruit voor de Ethiopische massa’s, de arbeidersklasse in de steden, de meerderheid van de plattelandsbevolking, jongeren en vrouwen, is zich organiseren en strijden voor hun belangen. Dit begint met het bestuderen en trekken van lessen uit de gebeurtenissen van 2016-2018, en uit de revoluties in Egypte en Tunesië in 2011 en Soedan 2019. In Ethiopië ontwikkelde de beweging zich zolang zij een massale betrokkenheid had en multi-etnisch was, meestal met eisen rond land en werk. In bovengenoemde revoluties hebben fouten door compromissen te sluiten met de heersende klasse en halverwege te stoppen de weg vrijgemaakt voor contrarevoluties. Er mogen geen illusies zijn in het Westen of delen van het leger.
Ethiopië maakt een periode van verschrikking en barbaarsheid door. Kapitalisme en imperialisme, en hun lokale elites, zijn verantwoordelijk voor de diepe crisis. Solidariteit en echt internationaal socialisme zijn nodig om een proces van strijd tegen het huidige regime en alle krijgsheren op gang te brengen.
-
Voedselrellen in Zuid-Afrika: arbeidersklasse moet zich organiseren in strijd tegen criminele kapitalistische klasse

Standpunt van het Nationaal Comité van de Workers and Socialist Party – ISA in Zuid-Afrika
Zuid-Afrika wordt overspoeld door voedselrellen. Beelden uit KwaZulu-Natal (KZN), Gauteng, Oost-Kaap en het Noord-Westen tonen massa’s mensen die zich haasten om het weinige dat ze kunnen bemachtigen uit winkelcentra, supermarkten en andere winkels in veiligheid te brengen. Veel gebouwen zijn in brand gestoken. Op het moment van schrijven zijn meer dan 70 mensen omgekomen in de chaos, en zijn meer dan 1200 arrestaties verricht. Het is vrijwel zeker dat met de inzet van de Zuid-Afrikaanse Nationale Defensiemacht (SANDF) en een politiemacht die steeds wanhopiger probeert “de wet en de orde te herstellen”, deze aantallen de komende dagen aanzienlijk zullen stijgen.
De protestacties begonnen nadat het Grondwettelijk Hof de voormalige president Jacob Zuma had bevolen zich aan te melden in een penitentiaire inrichting om zijn straf van 15 maanden te ondergaan. Zuma was eerder schuldig bevonden aan minachting van het hof. De mobilisaties voor de vrijlating van Zuma namen een kwalitatieve wending in de vroege uren van zondag 11 juli toen meer dan 20 vrachtwagens in brand werden gestoken rond het Mooi River-gebied in KZN. De betogers gingen over tot brandstichting en plundering in verschillende delen van KZN en later in Johannesburg, toen de onrust zich nationaal uitbreidde. Op maandag sloeg dit over naar delen van Pretoria, waar winkelcentra in Mamelodi in brand werden gestoken. In een openbare toespraak op maandagavond riep president Ramaphosa op tot kalmte. Hij kondigde aan dat het Zuid-Afrikaanse leger zou worden ingezet om de overrompelde politiemacht te versterken.
Rellen voor voedsel, niet voor Zuma
Zondag was het al duidelijk dat deze protesten zich hadden ontwikkeld tot voedselrellen, ondanks het feit dat de media ze bleven bestempelen als “pro-Zuma” of “Free Zuma”. De aanhangers van Zuma maakten opportunistisch gebruik van de situatie om olie op het vuur te gieten. De kinderen van Zuma stonden vooraan in de aanvallen op sociale media. De schade door plunderingen, het in brand steken van vrachtwagens en infrastructuur in KZN alleen al bedraagt momenteel meer dan R100 miljoen. De Special Risks Insurance Association (Sasria) verwacht dat de claims als gevolg van de huidige onrust in de miljarden zullen lopen. Durban, Umbilo, Umhlanga, Springfield Park behoren tot de zwaarst getroffen gebieden in KZN. Ook delen van Gauteng zijn getroffen, waaronder Soweto, Berea, Katlehong, Jeppestown, Daveyton, Benoni, Tembisa en Mamelodi. Nieuwsverslaggevers die probeerden commentaar over Zuma te krijgen, werden volledig genegeerd door mensen die zich haastten om voedsel voor hun gezinnen te grijpen of artikelen die later verkocht of verhandeld konden worden.
De motiverende factoren van de voedselrellen hebben weinig te maken met de eis om Zuma vrij te krijgen. Veel betogers geven de regering de schuld van de economische crisis. Massale werkloosheid, gebrek aan kansen voor de jeugd en corruptie in de regering zijn enkele van de grieven die de betogers uiten. Veel mensen hebben zich uit pure wanhoop bij de rellen aangesloten. Het feit dat vooral supermarkten het doelwit waren, wijst erop dat deze rellen gaan over het veiligstellen van de basisbehoeften om te overleven.
Met de inzet van het leger om de politie bij te staan, gaf de regering te kennen dat zij de controle kwijt was. Benadrukt moet worden dat dit werd gedaan om private eigendommen en winsten te beschermen, niet om gewone mensen en gemeenschappen te beschermen. In plaats van de infrastructuur en de middelen van de SANDF in te zetten om de ongelijkheid en de honger aan te pakken door levensmiddelen te verdelen onder de behoeftigen, nam Ramaphosa – in overeenstemming met zijn reactie op de pandemie – zijn toevlucht tot het inzetten van staatstroepen met hun wapens gericht op de massa’s. Zij hebben de bevolking gewaarschuwd om hen “niet te provoceren” en dat zij “ongedisciplineerd gedrag” niet zullen tolereren.
Het geweld van het kapitalistisch systeem
Het is misschien verleidelijk om de huidige onrust af te doen als daden van ‘zinloos geweld’, maar het is belangrijk om het voortdurende systemische geweld te begrijpen dat de kapitalistische klasse en hun marionetten in de Zuid-Afrikaanse regering jarenlang hebben uitgeoefend op de arbeidersklasse en de armen. De bijna 500 dagen van lockdown en beperkende maatregelen hebben de economische neergang, die in 2019 al duidelijk was, versneld.
In de afgelopen 10 maanden zijn de kosten van levensonderhoud omhoog geschoten met ongebreidelde inflatie: voor voedsel betaalt een huishouden gemiddeld 7,1% meer. De elektriciteitsprijzen zijn aan het begin van de maand met maar liefst 17,8% gestegen, ondanks de aanhoudende stroomonderbrekingen in het hele land. Dit gebeurde na een inkrimping van de Zuid-Afrikaanse economie met 7% in 2020 en een stijging van het uitgebreide werkloosheidscijfer tot een historische 43,2%. Meer dan 1,5 miljoen mensen verloren hun job door de pandemie. De gevolgen van deze economische verwoesting zijn doorgedrongen tot alle lagen van de arbeidersklasse, aangezien de Zuid-Afrikanen steeds meer consumentenschulden aangaan om in hun levensonderhoud te voorzien.
Meer dan een jaar geleden werd Ramaphosa nog geprezen voor zijn aanpak van de COVID-crisis, met de invoering van een harde lockdown en een stimuleringspakket van 500 miljard Rand om de gevolgen tegen te gaan. Een jaar later is minder dan een derde van het stimuleringspakket daadwerkelijk gebruikt, ondanks de aanhoudende precaire situatie als gevolg van de pandemie. Eind april werden de maandelijkse SRD-subsidies (Social Relief of Distress) van 350 Rand voor werklozen stopgezet, terwijl het ANC het verhaal de wereld in hielp dat de Zuid-Afrikaanse economie op weg was naar herstel. Dit komt nog bovenop het feit dat het ministerie van Financiën zegt de begroting de komende drie jaar te zullen afvlakken. Wanneer rekening wordt gehouden met een groeiende bevolking en stijgende inflatie, komt dit neer op een daling van de uitgaven per persoon met 10%.
We zien ook steeds ernstiger infectiegolven, ondanks het feit dat de regering consequent voorbarige aankondigingen doet over hoe de economie op weg is naar herstel. Dit wordt in het geheel niet geholpen door een falende campagne voor de aanschaf en verspreiding van vaccins, waardoor slechts 2,3% van het land volledig is gevaccineerd, één van de laagste ter wereld op dit moment.
ANC-fracties: twee zijden van dezelfde kapitalistische munt
De fractievorming heeft decennialang een diepe wig gedreven binnen het ANC. Ramaphosa begon zijn ambt met de onmogelijke taak om het ANC te bevrijden van corruptie, een taak waarvan wij voorspelden dat die zou leiden tot de volledige vernietiging van de partij. Hoe diep de corruptie gaat in het ANC blijkt uit de schandalen die sinds vorig jaar blijven opduiken. In plaats van het ANC te bevrijden van corruptie, heeft Ramaphosa’s gebrekkige aanpak van de pandemie juist meer mogelijkheden gecreëerd. De tegenstrijdigheden waarin het ANC verkeert, zijn misschien wel het duidelijkst als de grootste plunderaars in de samenleving de wanhopigen en armen oproepen om niet te plunderen!
Noch de fractie van Zuma, noch die van Ramaphosa heeft de steun van de massa’s. Veel betogers uiten hun woede over het ANC als geheel. Er is een scherp wantrouwen in de verhouding tussen de arbeidersklasse en het ANC. Honger, wanhoop en ongelijkheid blijven de geloofwaardigheid van het ANC ondermijnen. Dit wordt versterkt omdat het ANC de kosten van de pandemie en eerdere recessies met brute besparingen op de schouders van de arbeidersklasse blijf leggen. In 2019 bracht voor het eerst sinds 1994 minder dan de helft van de stemgerechtigde bevolking zijn stem uit, en het ANC had zelfs moeite om een meerderheid te behalen. Het toonde een enorme ontgoocheling in het politieke establishment.
Terwijl de RET-brigade [RET – Radical Economic Transformation] onder leiding van Jacob Zuma dit moment aangrijpt om hun agenda naar voren te schuiven en Ramaphosa in diskrediet te brengen door anarchie en verwarring te zaaien, zal de president er alles aan doen om de belangen van de private sector te behartigen. Het neerschieten van de mijnwerkers in Marikana in 2012 gaf slechts een glimp van de maatregelen die Ramaphosa kan nemen om de belangen van de kapitalistische klasse te verdedigen. Geen van beide fracties zal de wortel van de huidige omwentelingen aanpakken: de mislukkingen van het kapitalistische systeem en het gezamenlijke besparingsproject van het ANC. Beide fracties zijn getrouwd met het kapitalistische systeem dat hen toegang geeft tot de macht. De pandemie heeft ons in een nieuw politiek tijdperk gestort en het vertrouwen in het ANC om de aanhoudende stormen te doorstaan, brokkelt sneller af dan ooit.
Een situatie van een steeds meer in nood verkerende arbeidersklasse samen met een totaal verraad van de regeringspartijen bij de aanpak van de pandemie werpt de vraag op waarom dergelijke explosieve gebeurtenissen het afgelopen jaar nog niet plaatsvonden. Als marxisten erkennen wij dat er eerst een vonk moet zijn. De gebeurtenissen van de afgelopen dagen laten zien dat de arbeidersklasse niet te stoppen is als alle angsten eenmaal opzij zijn gezet. De beschuldigingen van politieminister Bheki Cele dat ‘aanstichters’ de rellen hebben veroorzaakt, slaan de plank volledig mis.
Chaos en anarchie zijn niet het antwoord
De kapitalistische economie is een bloedige misdaad tegen de arbeidersklasse en moet worden omvergeworpen. Maar de destructieve en ongeorganiseerde aard van de rellen blijft de massa’s vervreemden. Dit ondanks het feit dat de meerderheid van de arbeidersklasse dezelfde frustraties deelt met degenen die zich tot deze tactieken hebben gewend.
De werkenden en hun gezinnen maken zich ernstige zorgen over de voedselonzekerheid en het verdere banenverlies als gevolg van de vernieling van eigendommen. De blokkering van aanvoerlijnen en het in brand steken van voorzieningen in de gezondheidszorg vormen een nog ernstiger probleem, zeker op een ogenblik dat Zuid-Afrika in de greep is van zijn derde en ergste golf van COVID-19 tot nu toe. Winkels en winkelcentra in het hele land halen hun voorraden uit de winkel en sluiten hun deuren bij wijze van preventieve maatregel, waarbij personeel wordt opgedragen om thuis te blijven en dus ook geen loon krijgt. De verzekering van de grote ketens zal de schade en de verloren voorraden vergoeden, terwijl de kleine bedrijven de ergste gevolgen zullen ondervinden. Niet alleen zal dit de overdracht van rijkdom en kapitaal naar de grote bedrijven versnellen, maar het houdt ook een ernstig risico in dat gemeenschappen nog verder verdeeld raken.
Hoewel deze rellen op korte termijn effectief kunnen zijn om in de basisbehoeften te voorzien, is dit niet zo op langere termijn. Daartoe moet de parasitaire kapitalistische economie worden omgevormd tot een democratisch geplande economie. De werkende klasse moet de controle over de economie in handen nemen. In plaats van brood uit de schappen te stelen, moeten we de bakkerijen, de molens en de commerciële boerderijen in beslag nemen! In plaats van vernietiging van werkplekken en diensten, hebben we georganiseerde en gedisciplineerde massastrijd nodig om de fabrieken, distributielijnen en essentiële infrastructuur onder democratische arbeiders- en gemeenschapscontrole te brengen! Alleen door de bazen uit deze vitale sectoren te verwijderen, kunnen we garanderen dat voedsel en eerste levensbehoeften voor iedereen toegankelijk zijn en niet verkocht worden met winstoogmerk. In plaats van brood te stelen voor één dag, kunnen we dan garanderen dat dat brood blijft komen en de honger volledig beëindigen.
Georganiseerde, gedisciplineerde en democratische massastrijd voor het socialisme nodig
Georganiseerde lagen van de arbeidersklasse moeten een leidende rol op zich nemen in het geven van politieke sturing die kan leiden tot tastbare oplossingen, zoals het eisen van massale investeringen in openbare infrastructuur, jobs en diensten, en een degelijk inkomen om de ellende te verlichten die steeds meer doordringt in alle lagen van de arbeidersklasse.
De heersende klasse is niet in staat een einde te maken aan het lijden. De noodzaak om een politiek alternatief op te bouwen, een massale arbeiderspartij die voor en door de arbeidersklasse en de armen is, is dringender dan ooit. Wij roepen de (Zuid-Afrikaanse Federatie van Vakbonden) SAFTU en de Working Class Summit op om onmiddellijk formaties van de arbeidersklasse, georganiseerde jongeren, burgers en vakbonden bijeen te roepen in een Nationale Vergadering van de werkende klasse om een weg voorwaarts te bespreken. De legitieme frustraties en woede van de arbeidersklasse en de armen moeten worden gekanaliseerd in constructieve acties die dit kapitalistische systeem en zijn uitvoerders – de heersende partijen – aan de kaak stellen. Terwijl de media en het ANC het verhaal opdringen van verdeeldheid in de arbeidersklasse, tussen plunderaars en arbeiders, stammen, nationaliteiten en ras, is het aan de georganiseerde lagen van de arbeidersklasse om een verenigd front te vormen dat de woede van de massa kanaliseert in acties die verworvenheden voor de arbeidersklasse kunnen afdwingen. We kunnen niet genoeg benadrukken hoe gevaarlijk de verdeeldheid tussen rassen, stammen en nationaliteiten is voor de bevrijding van de arbeidersklasse.
We moeten onze strijd ook verbinden met de militante lagen in eSwatini (het vroegere Swaziland) die in opstand komen tegen de laatst overgebleven absolute monarch in Afrika. Die opstand is mee aangedreven door een soortgelijke ongelijkheid als die in Zuid-Afrika. We kunnen inspiratie halen uit de opstanden in Latijns-Amerika, zoals in Colombia, waar een eendaagse algemene staking uitgeroepen door de vakbondsleiding, een massale anti-regeringsbeweging ontketende met prominente slogans als ‘We zijn het overleven beu, we willen leven’. Deze aanhoudende protesten hebben geleid tot de intrekking van belastinghervormingen die tegen de arbeidersklasse waren gericht en tot het aftreden van de minister van Financiën. Het heeft de wereld laten zien dat zelfs in wanhopige en pandemische omstandigheden de arbeidersklasse kan en moet terugvechten. Bovenal moeten we een massale arbeidersbeweging opbouwen die ervoor zorgt dat deze onvermijdelijke opstanden democratisch georganiseerd zijn, geleid worden door de arbeidersklasse, en zich inzetten om te strijden voor een internationaal, socialistisch programma.
Wij zeggen:
- Mobiliseer de hele arbeidersbeweging, de lokale gemeenschappen en de jongeren voor een nationale actiedag.
- Eis een degelijk inkomen voor alle werklozen en behoeftigen; een verhoging en uitbreiding van de uitkeringen voor alle werknemers die door de lockdown getroffen zijn, ook die in de informele sector; een grootschalig banenprogramma voor de publieke sector met een gegarandeerd leefbaar loon voor iedereen; en een moratorium op banenverlies, loon- en uitkeringsverlagingen. Verhoog nu de minimumlonen tot minstens 12.500 Rand per maand voor alle werkenden!
- Bouw georganiseerde en democratische zelfverdedigingscomités in plaats van te vertrouwen op de repressieve tactieken van SAPS en SANDF; wij zijn tegen elke inzet van het leger in onze gemeenschappen!
- Kleine bedrijven moeten overheidssteun krijgen om te helpen bij hun herstel na plunderingen en de gevolgen van de lockdowns.
- Maak zo snel mogelijk een einde aan de pandemie! Nationaliseer de farmaceutische bedrijven, testlaboratoria, privéziekenhuizen en verzekeringsmaatschappijen om ervoor te zorgen dat alle middelen naar het beëindigen van de pandemie gaan, in plaats van naar winst. Schort octrooirechten op en mobiliseer de middelen die nodig zijn voor een snelle vaccinatie van iedereen – voor een massale upgrade van de medische industrie om vaccins te produceren; laat grote bedrijven en de superrijken betalen. Distributie en productie van alle vaccins, inclusief het Johnson&Johnson vaccin dat in Gqeberha verpakt wordt, moet democratisch gecontroleerd worden door de werkende klasse om groepsimmuniteit te bereiken.
- Nationaliseer de commerciële boerderijen en de grote detailhandel onder democratische controle van de arbeiders. Dit zal ervoor zorgen dat niemand die in dit land woont honger lijdt!
- De echte plunderaars zijn diegenen in de regering en de bazen. Een zetel in de regering zou geen ticket moeten zijn om rijkdom op te bouwen via connecties met bedrijven en het plunderen van publieke fondsen! Gekozen ambtenaren zouden slechts het gemiddelde loon van een geschoolde arbeider moeten krijgen. Bouw een massale arbeiderspartij op met een socialistisch programma.
-
Soedan in de greep van krijgsheren en de Janjaweed-milities

Herdenking van het bloedbad twee jaar geleden op 3 juni. Ook deze herdenking werd aangevallen door de autoriteiten. Twee jaar na de revolutie die de dictatuur van Omar Al-Bashir omverwierp en waarbij honderden mensen het leven lieten in de strijd voor een betere toekomst, is Soedan nog steeds in de greep van gewelddadige en onderdrukkende krachten die de ontwikkeling van het land tegenhouden.
Door Satti, ISA in Soedan
Janjaweed milities
De Rapid Support Forces (RSF), ook bekend als de Janjaweed militie, begonnen hun huurlingenmars met een aantal op stammen gebaseerde strijdkrachten in het begin van de jaren 2000, onder het regime van Al-Bashir. Ze maakten gebruik van de gewapende steun van de staat en van zijn onderdrukkende vooringenomenheid jegens specifieke stamgroepen en zijn rotte racistische oorlog. Deze strijdkrachten werden ingezet vanwege hun Arabische etnische achtergrond, die verschilde van de rebellenbewegingen in Darfoer. Vandaag is het een militaire macht die met het leger kan concurreren inzake financiële en economische mogelijkheden. Dit komt als gevolg van de jarenlange corruptie van de staat en de mishandeling en vervolging van etnische minderheden – naast diverse buitenlandse inmengingen.
In 2019, na de val van Al-Bashir, kondigde Hemedti, het hoofd van de RSF, aan dat die milities meer dan 1 miljard dollar hadden betaald aan de Bank van Soedan, wat duidelijk hun financiële kracht aantoont. Volgens de statistieken is de RSF, via hun bedrijf genaamd Al-Junaid, de belangrijkste speler in de goudsector van Soedan. Goud is goed voor 40% van de buitenlandse handel van Soedan en wordt geschat op 16 miljard dollar per jaar, volgens Africa News. Daarnaast is er een deel van de export die gebeurt via smokkel.
Na de afscheiding van het zuiden van Soedan in 2011 en het verlies van bijna 75% van de begrotingsinkomsten van Soedan, wendden veel mensen zich tot de goudgebieden. Jabal Amer in Noord-Darfoer was één van de belangrijkste winningsgebieden voor goud in Sudan. Het is de berg die de milities van Hemedti in 2017 met geweld hebben bezet na een conflict met andere milities, waarbij volgens sommige berichten bijna 800 mensen werden gedood. Smokkel naar Tsjaad was in het begin de enige manier om goud te verkopen voor Hemedti, maar zodra de strijdkrachten formeel waren erkend en ontvangen in Khartoem, opende hij het bedrijf Al-Junaid (dat gelieerd is aan de RSF en waarvan de eigenaars Hemedti’s familie zijn). De export kon toen via officiële kanalen, via luchthavens naar de Verenigde Arabische Emiraten en enkele andere landen. Dit blijkt uit een verslag van Global Witness (https://www.globalwitness.org/en/campaigns/conflict-minerals/exposing-rsfs-secret-financial-network/).
Al-Junaid is al jaren bezig met het winnen van goud in Jabal Amer en twee andere gebieden en met de uitvoer ervan. Het afgelopen jaar kwam onder zware druk het nieuws naar buiten dat de RSF de goudmijnen van Jabal Amer aan de Soedanese regering had overgedragen. Dit werd bevestigd door de regering. Maar zelfs als het nieuws juist is, blijven er nog veel vragen over: hoeveel geld hebben deze Janjaweed-troepen de afgelopen jaren verdiend? Hoe is dat geld besteed? Wat is er nodig om alle rijkdom die gedurende al die tijd aan deze goudhandel is onttrokken, terug te geven? En, misschien wel het belangrijkste: wie zal het nu echt voor het zeggen hebben over het gebruik van deze grondstof, gezien het feit dat de RSF een sterke greep heeft op het staatsapparaat, en Hemedti zelf toevallig ook de plaatsvervangend voorzitter is van de Soevereine Raad, d.w.z. het bestuursorgaan van de staat?
Om te voorkomen dat ondoorzichtige deals worden gesloten en het geld van de goudmarkt in handen komt van corrupte ambtenaren, pleit ISA voor de volledige nationalisatie van de goudreserves van het land onder de democratische controle van organen van volks- en arbeiderscontrole. Hetzelfde moet gebeuren met Al-Junaid en alle andere bedrijven die nog steeds in handen zijn van de militaire top, de veiligheidstroepen en de RSF. Het breken van de economische invloed van deze contrarevolutionaire krachten is een integraal onderdeel van wat nodig is om hun invloed op de politiek van het land uit te hollen. Het is bovendien objectief gezien noodzakelijk om de sociale en economische benarde situatie van de massa’s aan te pakken, een kwestie die meer dan twee jaar na de revolutie nog steeds niet is beantwoord.
Naast het goudgeld heeft Hemedti nu een breed scala aan investeringen binnen en buiten Soedan, deels in de VAE en de rest in verschillende buurlanden. Tijdens Hemedti’s recente bezoek aan Ethiopië werd door verschillende nieuwszenders gesuggereerd dat dit een speciaal bezoek was in verband met zijn investeringen in dat land. Dit komt bovenop het geld dat afkomstig is van de inzet van huurlingen voor Saoedi-Arabië in de oorlog in Jemen en bij de bescherming van zijn landgrenzen (waarvoor meer dan 30.000 soldaten ingezet zijn), en bovenop het geld van de Europese Unie in wat bekend staat als het “Khartoemproces”, dat bedoeld is om illegale immigratie een halt toe te roepen – een deal waarin de RSF de grootste rol speelt door geld aan te nemen van de EU, samen met mensensmokkelaars en krijgsheren in Libië.
Het leger
Sinds de formele onafhankelijkheid van het land heeft het Soedanese leger een lange staat van dienst als het gaat om het doden van Soedanezen, te beginnen met de oorlog in Zuid-Soedan en vervolgens de oorlog in Darfoer, waarbij mensen werden gebombardeerd door Antonov-vliegtuigen. Het leger is een vehikel geweest voor reactionaire politieke partijen en figuren. Het was een instrument om staatsgrepen te plegen tegen democratisch verkozen regeringen, die in Soedan kortstondig hebben bestaan. Het is ook een instrument om het gevaar van revolutionaire bewegingen (die sinds 1964 driemaal de heerschappij van de heersende klasse hebben bedreigd) in de kiem te smoren. Tijdens de lange heerschappij van de islamitische fundamentalisten en hun corruptie in alle staatsinstellingen, zijn enkele hooggeplaatste militaire officieren agenten geworden van de inlichtingendiensten van enkele regionale en mondiale imperialistische landen, waarvan de Verenigde Arabische Emiraten, Saoedi-Arabië en Rusland de belangrijkste zijn.
In de eerste maanden van 2019 verschenen Russische paramilitaire troepen, of wat bekend staat als “Wagner”, in de hoofdstad Khartoem, vergezeld van Soedanese veiligheidstroepen – nadat hun aanwezigheid beperkt was gebleven tot gebieden waar goud werd gewonnen. De voorbije jaren hebben deze troepen investeringen gedaan en een aantal bedrijven opgericht. Op de website van het Ministerie van Financiën van de VS zijn verschillende verslagen te vinden waarin het netwerk van investeringen van deze strijdkrachten in Soedan wordt toegelicht.
In de afgelopen maanden is in sommige berichten de aanwezigheid bevestigd van Russische strijdkrachten in de Rode Zee in het oosten van het land bij Flamingo Bay, de enige marinebasis in Soedan. De Russen zijn van plan een marinebasis op te zetten, hun eerste in Afrika. Dit gebeurt met de goedkeuring van de Soedanese regering, zowel de militaire als de civiele vleugels, waardoor het land nog verder wordt beroofd van zijn reeds kreupele ‘soevereiniteit’ – één van de redenen waarom de revolutie plaatsvond. Er is begonnen met de bouw van deze Russische basis, waar 300 soldaten zullen worden ondergebracht, overeenkomstig een akkoord dat Rusland en Soedan voor een periode van meer dan 25 jaar hebben gesloten.
Deze Russische basis wordt omschreven als een logistieke basis, maar heeft dezelfde strategie als de Tartus-basis in Syrië, die in het begin een logistieke basis was en al snel militaire versterkingen kreeg om een volledige militaire basis te worden. Dit gebeurt in het licht van de voortdurende wereldwijde concurrentie om de wateren van de Rode Zee. Belangrijk is dat het initiatief tot deze overeenkomst werd genomen door Al-Bashir in zijn nadagen, in een poging om sterke internationale steun te vinden. Dit toont het opportunisme van de huidige regering: de door het vorige regime in gang gezette maatregelen worden gewoon doorgezet!
Mishandelingen en schendingen van de mensenrechten
De strijdkrachten hebben zich schuldig gemaakt aan extreme wreedheid en geweld tegen het Soedanese volk, hetzij rechtstreeks (zoals het bombardement op Al-Antanouf, het gebruik van internationaal verboden gassen, enz.), hetzij onrechtstreeks, bijvoorbeeld door huurlingen te rekruteren en steun te verlenen aan paramilitaire troepen, zoals het geval was met de RSF. Het is belangrijk te wijzen op de nauwe band tussen het leger en de RSF. Zo wordt generaal Al-Burhan, die thans voorzitter is van de Soevereine Raad, beschouwd als de officier die verantwoordelijk is voor de oprichting van de Janjaweed.
Onder het toeziend oog en de medeplichtigheid van de staatstroepen zijn de RSF na de revolutie in het hele land verwoestingen blijven aanrichten, onder meer door regelmatige uitbarstingen van dodelijk geweld tegen de Darfoeri-bevolking, maar ook tegen activisten en oppositiekrachten die als een bedreiging voor hun greep op de macht werden beschouwd. Zo is in een aantal rapporten melding gemaakt van de willekeurige en onwettige arrestaties door de RSF van Soedanese burgers en activisten.
In december vorig jaar werd een jonge revolutionaire activist, Bahaa El Din Nuri, vermoord. Hij stierf in een detentiecentrum van de RSF nadat hij in de buurt van zijn huis was ontvoerd. Vijf dagen later belde het openbaar ministerie zijn familie om hen te vertellen dat hun zoon in het mortuarium lag. Ze vervalsten het rapport van de forensisch arts om zijn dood te doen voorkomen als een natuurlijke dood ten gevolge van ziekte, maar na druk van straatprotest, gaf het openbaar ministerie het autopsierapport vrij en werd bevestigd dat de dood door foltering was veroorzaakt.
De Soedanese Beroepsvereniging (SPA) eiste destijds dat degenen die betrokken waren bij de ontvoering en marteling van Nuri werden overgeleverd voor vervolging, en dat alle detentiecentra van de RSF zouden worden gesloten. Tot op heden is er echter niets gebeurd en zijn de daders nog steeds vrij om te opereren. Dit is slechts het topje van de ijsberg van de wijdverspreide misbruiken door deze strijdkrachten. Er wordt niet tegen hen opgetreden en ze zijn het gewend geraakt om straffeloos te kunnen handelen.
Dit is slechts een klein deel van wat deze barbaarse troepen in Soedan hebben aangericht sinds hun oprichting in 2003. Alleen al tussen 2003 en 2005 werden meer dan 300.000 burgers blootgesteld aan hongersnood, droogte en ziekten als gevolg van de conflicten die de RSF en andere strijdkrachten van het regime in Darfoer hebben uitgevochten. In Darfoer zijn vele wreedheden begaan, waaronder massale verkrachtingen, moorden en het platbranden van dorpen, en talloze schendingen die door de toenmalige Soedanese regering in de doofpot werden gestopt, en zonder dat er, tot op de dag van vandaag, eerlijke processen zijn geweest die recht konden doen aan de talloze slachtoffers.
De hoop van de revolutie was een einde te maken aan deze misdaden en gerechtigheid voor de slachtoffers te bekomen met eerlijke processen. Zelfs na twee jaar worden deze processen nog steeds tegengehouden. Het duidelijkste voorbeeld is de overlevering van Al-Bashir aan het strafhof, iets waartegen Al-Burhan, Hemedti en alle leden van de “Coup Council” zich verzetten, omdat zij weten dat zij zelf een integraal onderdeel zijn van de misdaden die in Darfoer en elders hebben plaatsgevonden, en dat onderzoek gemakkelijk hun directe betrokkenheid kan aantonen.
Deze officieren zijn sinds de revolutie een struikelblok gebleven voor de democratische aspiraties en vrijheden. Het laatste voorbeeld hiervan was de ratificatie van de “Wet op de bestrijding van informatiemisdrijven”, die aanvankelijk werd voorgesteld als een wet ter bescherming van de privacy, maar in werkelijkheid de veiligheidstroepen de bevoegdheden geeft om mensen te bespioneren. Deze wet is reeds tegen politieke activisten gebruikt, op beschuldiging van belediging van de reputatie van het leger. Het doel is om activisten het zwijgen op te leggen als die willen ingaan op de rol van de Militaire Raad in de repressie tegen het protest aan het generaal commando in Khartoem op 3 juni 2019, waarbij honderden revolutionaire betogers omkwamen en duizenden anderen zagen wat er gebeurde.
Tweede verjaardag van geweld aan generaal commando
Op 11 mei riepen de families van de martelaren op tot een Ramadan-ontbijt bij het generaal commando van het Soedanese leger, dezelfde plaats waar hun zonen en dochters twee jaar geleden werden afgeslacht, als een herdenking. Na het verbreken van het vasten gaven de families van de martelaren een verklaring waarin zij de RSF, vertegenwoordigd door Hemedti en zijn broer, de eerste plaatsvervanger van de RSF, ervan beschuldigden degenen te zijn die het protest twee jaar geleden hebben neergeslagen en daarbij revolutionairen om het leven brachten. De families gaven de RSF een ultimatum van 3 juni: als het voordien niet toegaf dat het misdaden beging, zou de mobilisatie opgevoerd worden.
De Militaire Raad bevestigde echter dat de legerleiding nog steeds denkt dat ze met alles wegkomt. Er werd met scherp geschoten op betogers waarbij minstens twee doden vielen. Dit bevestigde dat het nieuwe regime een groot obstakel is voor de revolutie: zowel de ‘Raad van de Staatsgreep’ als de burgerlijke leiders die ermee samenwerkten of het bestaan ervan toelieten door compromissen te sluiten over de doelstelling van de revolutie en door te aanvaarden dat de macht wordt gedeeld met reactionaire overblijfselen van de dictatuur van Al-Bashir.
Het doden van activisten en betogers gaat door, zelfs op de tweede verjaardag van het bloedbad van 3 juni 2019. Ondertussen worden de officiële onderzoeken naar het geweld van twee jaar geleden uitgesteld. In een interview met het tijdschrift Newline zei Nabil Adeeb, de advocaat die als hoofd van de onderzoekscommissie is aangesteld: “Het resultaat zou kunnen leiden tot een staatsgreep of tot massale onrust in de straten.” De dreiging van destabilisatie komt echter niet van het resultaat van het werk van deze commissie die werd gevormd om de feiten te schetsen van de dood van vreedzame betogers. Het komt voort uit de gevestigde en machtige positie die de krachten die dit bloedbad hebben aangericht tot op vandaag innemen binnen het staatsapparaat, alsmede in het economische leven van het land.
Deze situatie vloeit voort uit het feit dat de revolutie die in december 2018 begon, weliswaar de immense kracht van de Soedanese massa’s toonde, maar niet tot het noodzakelijke einddoel is doorgevoerd, namelijk de volledige omverwerping van het oude regime en van het kapitalistische systeem waarop het heeft gedraaid.
Zoals ISA al vaak heeft uitgelegd, is er geen duurzame en stabiele coëxistentie mogelijk tussen de onvervulde eisen van de revolutie en de contrarevolutionaire plannen van de parasitaire en corrupte junta die aan de macht is. Miljoenen arbeiders, jongeren, vrouwen en onderdrukten verlangen naar een Soedan dat vrij is van geweld en armoede, terwijl de generaals en krijgsheren die het land regeren en plunderen slechts wachten op hun moment om krachtiger terug te slaan om hun macht en winsten te verdedigen. Daarom is er geen tijd te verliezen om een sterk revolutionair en democratisch socialistisch alternatief in Soedan op te bouwen, om klaar te zijn voor de strijd die uit deze tegenstrijdigheid voortkomt.
-
Kaapstad in brand. Winshonger wakkert het vuur aan

In de ochtend van zondag 18 april keken de inwoners van Kaapstad geschokt toe hoe een kleine brand op de Duivelspiek snel uit de hand liep. Aangewakkerd door sterke wind en droge struiken, verspreidde het vuur zich naar de Tafelberg en bedreigt het de wijk City Bowl.
Door Carmia Schoeman, Workers and Socialist Party in Zuid-Afrika
De omvang van de schade en het aantal gewonden is op dit moment nog onbekend, maar het is duidelijk dat de Universiteit van Kaapstad (UCT) zware verliezen heeft geleden doordat verschillende gebouwen, waaronder de bibliotheek en enkele studentenwoningen, door de vlammen zijn overspoeld. Ten minste vier brandweerlieden worden behandeld voor verwondingen die zij bij hun dappere inspanningen hebben opgelopen. Op dit moment is er groot alarm in de gebieden rond de Tafelberg en worden sommige wijken geëvacueerd.
De oorsprong van de brand is nog niet bevestigd, maar branden zijn een natuurlijk verschijnsel dat vaak onvermijdelijk is en zelfs noodzakelijk aangezien sommige soorten in dit gebied branden nodig hebben voor de kieming van de zaden. Een andere zekerheid is het negatieve effect van de aanhoudende besparingen op de diensten die de natuurgebieden onderhouden en beheren, alsook op de diensten die ons moeten beschermen bij natuurrampen. Gecombineerd met de hete en droge omstandigheden, versterkt door de escalerende wereldwijde klimaatcrisis, leidt dit tot onnodige verwoesting en doden. Dit was te voorkomen indien de rijkdom van de samenleving collectief in plaats van privaat bezit was geweest. Dan zou de rijkdom ingezet worden op basis van de behoeften en niet met het oog op de winsten voor een kleine minderheid.
Huisvesting voor iedereen een centrale kwestie
Branden zijn niet ongewoon in Zuid-Afrika, maar de gevolgen ervan zijn grotendeels te voorkomen. In de afgelopen jaren zijn verschillende arme wijken verwoest door branden die te voorkomen waren, zoals de brand die in januari van dit jaar 152 huizen verwoestte in de informele nederzetting Taiwan in de township Khayelitsha.
Krappe levensomstandigheden, een hoge bevolkingsdichtheid, geen toegang tot basisbehoeften zoals veilige elektriciteitsaansluitingen en stromend water, en een gebrek aan fatsoenlijke betaalbare huisvesting voor de arbeidersklasse zijn allemaal factoren die bepalend zijn voor de omvang van de verspreiding van woningbranden. Wanneer huisvesting geen prioriteit is voor de overheid, is het brandveilig maken van woningen nog minder belangrijk.
In haar meest recente begrotingsvoorstel heeft de stad Kaapstad (COCT) amper 17 miljoen Rand uitgetrokken voor de ontluikende daklozencrisis. De totale bezoldiging van de raadsleden ligt meer dan tien keer zo hoog: 189 miljoen Rand. Eén van deze raadsleden, JP Smith (in 2019 goed voor een jaarloon van meer dan 1 miljoen Rand), suggereerde dat de verantwoordelijkheid voor de brand bij daklozen moet gezocht worden. Er is echter nog geen afgerond onderzoek naar de oorzaak van deze brand. De lokaal regerende Democratic Alliance blijft dakloosheid criminaliseren en tegelijkertijd beleid doordrukken dat de crisis verergert.
Of uiteindelijk wordt vastgesteld dat de brand onmiddellijk door een dakloze werd veroorzaakt, is volgens ons van geen belang. Het is de criminele verwaarlozing door de regering van de allerarmsten in onze samenleving die de daklozen in gevaarlijke situaties dwingt.
Neoliberaal beleid verergert klimaatcrisis
Klimaatdeskundigen voorspellen dat Kaapstad op de lange termijn heter en droger zal worden. De gemiddelde temperatuur in deze regio is in slechts 50 jaar met bijna 1 graad Celcius gestegen. De gevolgen van de klimaatverandering bedreigen de regio.
Dit betekent dat investeringen in bosbeheer en brandpreventie van cruciaal belang zijn als we levens, sociale infrastructuur en de natuurlijke omgeving in stand willen houden. De watercrisis van Kaapstad in 2017/18 heeft aangetoond dat zowel de nationale ANC-regering als de lokale DA-regering alleen geïnteresseerd zijn in kortetermijnoplossingen. In plaats van de verouderde infrastructuur te moderniseren en te investeren in droogtebeheer en preventie op lange termijn, wordt het initiatief overgelaten aan de winstmotieven van de private sector.
Ondertussen blijft de Zuid-Afrikaanse regering voorstander van projecten zoals de met steenkool aangedreven speciale economische zone Greater Musina-Makhado. Dit zal de uitstoot van broeikasgassen doen toenemen en de winsten van bedrijven bevorderen ten koste van de dringende behoefte van de samenleving om over te schakelen op duurzame energie.
Private bedrijven profiteren van openbare diensten
Momenteel moeten we vertrouwen op de moed van de eerstelijnshulp. Deze hulpverleners zetten hun leven en gezondheid op het spel om de lokale gevolgen van de milieucrisis tegen te houden. Sinds 2018 heeft WASP steun gegeven aan brandweerlieden die opkomen voor meer middelen in de strijd tegen bos- en veldbranden en voor hogere lonen. Vandaag krijgen ze een erbarmelijk loon van 11,42 Rand per uur voor brandweerlieden aangeworven op basis van het EPWP-programma (een overheidsprogramma om werklozen aan het werk te zetten) ‘Working on Fire’. Het onderscheid tussen EPWP-lonen en ‘gewone’ lonen moet weg! Het is een onderdeel van verdeel-en-heers.
De regering beweert dat programma’s als ‘Working on Fire’, waarin naar verluidt meer dan 5000 brandweerlieden werkzaam zijn, de armoede verlichten en de levensomstandigheden van de ‘begunstigden’ van het programma verbeteren. Er wordt over ‘begunstigden’ gesproken om te voorkomen dat wie in dit programma tewerkgesteld is, zou gezien worden als werknemer met bijhorende rechten.

‘Working on Fire’ ontvangt ongeveer 700 miljoen euro Rand overheidsgeld, waarvan het ministerie van Milieuzaken (DEA) beweert dat “54% … wordt besteed aan lonen en nog eens 24% aan indirecte personeelskosten zoals opleiding, persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) en vervoer.” De commissie Milieuzaken stelde op 26 februari 2019 echter vast dat slechts 36% van de middelen werd besteed aan de armsten, terwijl een groot deel van de middelen ging naar partnerbedrijven van Kishugu Holdings. Via een uitgebreid netwerk van dochterondernemingen profiteert die holding van de middelen voor ‘Working on Fire’. De commissie vermeldde niet waar de resterende 22% van niet-verantwoorde overheidsfinanciering naartoe gaat.
In 2018 meldde de General Industries Workers Union of South Africa (GIWUSA), de vakbond waarmee WOF-werkenden georganiseerd zijn, dat leidinggevenden van het bedrijf salarissen van meer dan R1,5 miljoen per jaar verdienden en ook aandelen in het bedrijf bezaten. Tegelijkertijd verdienden de brandweerlieden slechts R23.000 per jaar voor een 12-urige werkdag, zonder loon voor overwerk als de noodsituatie zich tot ‘s nachts uitstrekte.
Uit deze cijfers blijkt duidelijk dat de echte begunstigden van het uitbestede programma voor openbare werken de bazen van private bedrijven als Kishugu zijn. Deze ‘tenderpreneurs’ vullen hun zakken met overheidsgeld terwijl ze bij hun vrienden in de regering lobbyen om de legale extreme uitbuiting van arbeiders voort te zetten. Dit is een kernelement van het neoliberalisme: privatisering van openbare diensten in het niet aflatende streven naar winst.
Toen deze brandweerlieden in 2016 werden ingezet om in Canada te helpen bij natuurbranden, kreeg het bedrijf 1900 Rand per brandweerman per dag betaald. De brandweerlieden zelf kregen daar slechts 220 Rand per dag van, terwijl het toch om risicovol werk in het buitenland ging. Toen de brandweerlieden van ‘Working on Fire’ zich aansloten bij GIWUSA en in 2018 staakten tegen hun arbeidsomstandigheden en leefbare lonen eisten, botsten ze meteen op sancties door het management en een antivakbondscampagne via spraakberichten op WhatsApp.
De campagne voor betere arbeidsvoorwaarden en leefbare lonen moet nieuw leven ingeblazen worden in samenwerking met zorgpersoneel en al wie in de EPWP-programma’s werkt. Het overheidscontract voor brandbestrijding wordt momenteel herzien. Dit is een uitstekend moment om de eis van insourcing en een leefbaar loon van 12.500 Rand te verdedigen met massamobilisaties en acties op de werkplek.
Openbare infrastructuur en middelen afgebouwd
De omvang van de schade voor de universiteit UCT is op dit moment onduidelijk. Het vrijwel zekere verlies van onvervangbare archieven in de UCT-bibliotheek, waarschijnlijk met inbegrip van de unieke collecties Afrikaanse en Zuid-Afrikaanse studies, is een harde klap. Ook politiek materiaal uit de anti-apartheidsstrijd was in deze bibliotheek ondergebracht. Dit zijn allemaal bronnen die ons helpen de geschiedenis, verschillende culturen en de samenleving als geheel te analyseren, te begrijpen en ervan te leren. Als marxisten betreuren we deze vernietiging van historische schatten.
Dit onderstreept ook de noodzaak om met spoed te investeren in de langetermijnbewaring van dergelijke bronnen. Massale digitalisering, bijvoorbeeld, zou als bijkomend voordeel kunnen hebben dat deze bronnen toegankelijk worden voor een breder publiek dat gewoonlijk van universiteiten wordt uitgesloten. De langdurige onderfinanciering van universiteiten, als gevolg van het bredere neoliberale beleid van de ANC-regering om publieke diensten en sectoren te weinig te financieren, is een factor die dergelijke kritische interventies heeft vertraagd.
Slechts één dag voor de brand in Kaapstad was het Charlotte Maxeke Academic Hospital in Johannesburg gedwongen meer dan 700 patiënten te evacueren als gevolg van een brand. De omstandigheden rond de brand worden nog steeds betwist, maar de tijdelijke sluiting van een cruciaal ziekenhuis tijdens een crisis in de openbare gezondheidszorg en een wereldwijde pandemie zal ook verwoestend blijken te zijn.
Tenzij we ons als arbeidersklasse voorbereiden en voldoende financiering van onze onderwijsinstellingen eisen, zullen de kosten van de wederopbouw van de verloren gegane en beschadigde infrastructuur op ons worden afgewenteld via hogere inschrijvingsgelden, belastingen op de arbeidersklasse en verdere financiële uitsluitingen.
De wortel van de crises
Zoals de Covid19-pandemie aan het licht heeft gebracht, hebben besparingen ons in een situatie gebracht die vatbaar is voor extreme crises. We beschikken over de wetenschap, de middelen en de menselijke capaciteit die nodig zijn om deze crises te verzachten, zo niet te voorkomen.
De gevolgen van de klimaatverandering, de aanhoudende pandemie, de economische gevolgen, het sociaal bloedbad zijn allemaal lasten waar de arbeidersklasse onevenredig zwaar onder te lijden heeft, en die rechtstreeks geworteld zijn in de werking van het kapitalistische systeem. Terwijl de bazen over de hele wereld meerdere huizen – en zelfs bunkers – hebben om aan de gevolgen van dit systeem te ontsnappen, beschikt de arbeidersklasse niet over dergelijke luxe. Meer dan ooit moeten we ons verenigen als arbeiders, studenten, jongeren en gemeenschappen om de crises aan te pakken waarmee de mensheid wordt geconfronteerd. De enige manier om dit te doen is op basis van een socialistisch programma dat strijdt voor de volledige transformatie van de maatschappij, die democratisch gepland moet worden op basis van de behoeften van mensen in evenwicht met onze natuurlijke omgeving.
We moeten heel duidelijk zijn: de arbeidersklasse mag niet slechts de as erven van een wereld die verwoest is door kapitalistische hebzucht; we moeten als klasse strijden om de bestaande rijkdom in al zijn vormen in beslag te nemen om deze te gebruiken voor het welzijn van alle mensen en onze planeet.
-
Ethiopië: is de oorlog voorbij?

Op zaterdag 28 november verklaarde de Ethiopische premier Abiy Ahmed dat zijn troepen Mekelle, de hoofdstad van Tigray, hadden veroverd en dat de oorlog voorbij was. Voor de mensen in Tigray en de rest van Ethiopië is de periode van diepere humanitaire crisis en gewapende conflicten waarschijnlijk echter pas begonnen.
Door Per Ake Westerlund, Rattvisepartiet Socialisterna (ISA in Zweden)
Dezelfde nacht heeft het leger van het Bevrijdingsfront van Tigray (TPLF), waartegen het nationale leger van Abiy vecht, zes raketaanvallen uitgevoerd op een vliegveld en militaire doelen in de naburige hoofdstad van Eritrea, Asmara. Het TPLF beweerde ook Axum te hebben heroverd, een stad met 50.000 inwoners ten noordwesten van Mekelle.
In deze oorlog is het erg moeilijk om de feiten ter plaatse te verifiëren. Het internet, het telefoonnetwerk en de elektriciteit in Tigray zijn afgesloten. Ook de banken zijn gesloten, waardoor de financiële hulp en de economie van de regio worden geblokkeerd.
Het is duidelijk dat het federale leger Tigray met volle kracht heeft aangevallen. Waarnemers zeggen dat de troepenopbouw weken voor het begin van de oorlog op 4 november is begonnen. Op zondag 22 november gaf Abiy Ahmed een 72 uur durend ultimatum aan het TPLF, om zich over te geven of een grootschalige aanval “zonder genade” op Mekelle te starten. Vanaf vrijdag lag Mekelle onder vuur van tanks, artillerie en luchtmacht, en volgens Abiy Ahmed veroverde het federale leger de volgende dag de stad.
Ondanks de verklaring beweerden de leiders van het TPLF op maandag 30 november dat ze in de stad waren en de gevechten voortzetten. De meeste militaire commentatoren zijn van mening dat de oorlog nog lang niet voorbij is en dat het TPLF een soort guerrillaoorlog aan het plannen is. Er zijn geen meldingen van gevangenneming van TPLF-leiders, hoewel beide partijen beweren dat ze grote aantallen soldaten gevangen hebben genomen.
Mekelle aangevallen
Er zijn tot nu toe geen betrouwbare berichten over de aanval op Mekelle en haar half miljoen inwoners. Tigray, met zes miljoen inwoners, heeft ook voordat het federale leger Mekelle bereikte, zwaar geleden onder de oorlog. De Internationale Crisisgroep rapporteerde (28 november): “Volgens de Verenigde Naties waren minstens 600.000 mensen in Tigray voor het conflict afhankelijk van voedselhulp en hebben ze deze maand hun rantsoenen niet ontvangen. Ook de brandstof en andere benodigdheden zijn in Mekelle bijna op. Duizenden zijn tijdens de gevechten omgekomen, waaronder veel burgers en troepen. De communicatiestilstand en de blokkade van de lucht- en wegverbindingen naar de regio vanuit Ethiopië heeft gevolgen voor de humanitaire respons. Naar verluidt hebben de federale strijdkrachten en Soedanese troepen de belangrijkste externe toevoerlijn van Tigray door het oosten van Soedan afgesloten.”
Afgelopen weekend waarschuwde het Rode Kruis dat ziekenhuizen in Mekelle geen medische voorraden hadden: geen “antibiotica, antistollingsmiddelen, pijnstillers en zelfs handschoenen” en ook geen lijkzakken.
Gedurende bijna vier weken oorlog zijn er volgens berichten honderden of zelfs duizenden doden gevallen, er zijn bloedbaden gemeld van beide kanten. De federale strijdkrachten zijn ervan beschuldigd dat ze kerken en burgerhuizen aanvallen, terwijl een bloedbad van Amharans in de stad Mai Kadra naar verluidt is uitgevoerd door een Tigrayan-jongerenorganisatie.
Vluchtelingen
Vorige week kwamen 4.000 vluchtelingen per dag uit Tigray in Soedan aan. In totaal bereikten de aantallen waarschijnlijk meer dan 50.000 op 1 december. De VN verwacht 200.000 vluchtelingen in de komende maand en een humanitaire catastrofe in de regio.
Wanhopig om te overleven, zijn de vluchtelingen in vluchtelingenkampen in Soedan aangekomen. Daar zien ze vervolgens dat er geen voedsel of bedden voor hen zijn. In het doorgangscentrum van Hamdayet met een capaciteit voor 300 vluchtelingen zijn er vorige week meer dan 20.000 mensen aangekomen. Het Wereldvoedselprogramma waarschuwt dat ze met deze aantallen de situatie niet meer de baas kunnen.
In Tigray waren er voor de oorlog al 100.000 binnenlandse vluchtelingen en in Ethiopië als geheel zijn er twee miljoen.
Voortzetting van de oorlog
De TPLF-troepen speelden de hoofdrol bij de omverwerping van het pro-stalinistische regime van Mengistu in 1991 en opnieuw in de oorlog tegen Eritrea 1998-2000. Grenzend aan Eritrea heeft Tigray sindsdien een groot deel van het Ethiopische leger gehuisvest, waaronder de troepen met de meest geavanceerde wapens. Met inbegrip van de paramilitaire strijdkrachten heeft het TPLF naar schatting 250.000 manschappen.
Het vredesakkoord tussen Abiy Ahmed en de dictator van Eritrea, Isaias Afwerki, dat ertoe leidde dat Abiy Ahmed de Nobelprijs voor de vrede 2019 kreeg, is nooit door de TPLF-leiders aanvaard. Nu zijn er berichten over Eritrese troepen die het federale leger steunen.
De oorlog is een strijd om de macht in Ethiopië. Het TPLF domineerde het autoritaire regime van 1991 tot 2018 en steunde Abiy Ahmed als de nieuwe leider tweeënhalf jaar geleden. In een poging zijn eigen regering wit te wassen, beschuldigde hij de leiders van het TPLF echter van corruptie en onderdrukking en beperkte hij hun macht, onder meer door de middelen voor Tigray te verminderen. In reactie daarop verklaarde het TPLF de regering van Abiy Ahmed onwettig.
Nu beweert de federale regering dat de oorlog over “wet en orde” gaat, en spreekt ze over het TPLF als een “junta” die aanspoort tot geweld en instabiliteit in heel Ethiopië, met als doel de regering omver te werpen. Het TPLF heeft Abiy Ahmed gebrandmerkt als een dictator en nam achteraf de verantwoordelijkheid op voor een aanval op een militaire basis in Tigray op 3 november.
Op basis hiervan is het zeer waarschijnlijk dat de oorlog wordt voortgezet, waarbij het TPLF haar kennis van de bergen van Tigray als basis gebruikt. Zij kan gebruik maken van guerrilla-acties en de raketaanvallen die al zijn uitgevoerd op zowel Eritrea als Bahir Dar, de hoofdstad van de staat Amhara in Ethiopië. TPLF-troepen hebben ook het vliegveld van Axum vernietigd, volgens sommige berichten. Abiy Ahmed daarentegen wil een totale overwinning, met TPLF-leiders in de gevangenis. Hij heeft alle voorstellen voor onderhandelingen afgewezen.
Toename etnisch geweld
De federale regering zal worden gezien als een bezettingsmacht in Tigray. In deze oorlog heeft zij sterk vertrouwd op de Amhara-strijdkrachten, de op één na grootste regio van Ethiopië. De regering in Addis Abeba speelt op oude grensgeschillen tussen Tigray en Amhara en de rol van de TPLF-leiders in het oude dictatoriale regime.
Er zijn nu berichten dat de federale regering Amhara bestuurders installeert in Tigray. “Special forces” in Amhara lijken een grote rol te hebben gespeeld in de oorlog en zijn ook beschuldigd van bloedbaden. Er wordt ook gemeld dat de nationalistische vlaggen van Amhara zijn gebruikt in delen van Tigray die door de federale troepen zijn veroverd. Deze ontwikkeling zal de etnische spanningen en het geweld zeker doen toenemen.
Terwijl het TPLF decennialang over het land regeerde, hebben de gewone inwoners van de regio er helemaal niet van geprofiteerd. Nu zijn ze echter onderworpen aan etnisch geweld dat zal toenemen met de oorlogspropaganda uit Addis Abeba. De regering registreert al het staatspersoneel met Tigray-wortels. Vluchtelingen gaan naar Soedan, niet naar andere delen van Ethiopië, uit angst voor geweld.
Toenemend etnisch geweld is een grote bedreiging voor alle gewone Ethiopiërs, waardoor de noodzakelijke gezamenlijke strijd van arbeiders en onderdrukten wordt bemoeilijkt.
De regio en het imperialisme
De Ethiopische regering onder Abiy Ahmed is betrokken bij meerdere crises tegelijk. De oorlog in Tigray zou zich kunnen uitbreiden naar andere delen van Ethiopië en de wijdere regio. In de afgelopen weken is er opnieuw hard opgetreden tegen betogingen in Oromia, de dichtstbevolkte regio.
Imperialistische mogendheden, zoals de VS en China, willen deze oorlog niet. De VN, de EU en de Afrikaanse Unie hebben allemaal opgeroepen tot een staakt-het-vuren. De zorg van het imperialisme is echter vooral gericht op stabiliteit om hun macht en winsten in de regio veilig te stellen. Zij zijn betrokken bij verschillende militaire en economische samenwerkingsprojecten met de regering van Abiy Ahmed. Ze hoopten dat zijn regime een einde zou maken aan de opstanden en protestbewegingen die het land in 2016-18 hebben geschokt, waarbij er samenwerking was tussen Oromo en Amhara activisten. Ahmed’s beeld van democratie en zijn plan om de staatsmacht te centraliseren en grote delen van de economie te privatiseren werd als voorbeeld gesteld.
Maar de regimewisseling van het TPLF naar Abiy heeft niets opgelost, het heeft het leven voor velen juist verergerd, naast de herinvoering van de onderdrukking van het oude regime. Voor fundamentele veranderingen – democratische rechten, jobs, land om te bewerken, een einde aan armoede, hongersnood en klimaatcrisis – is een massabeweging tegen het kapitalisme en het imperialisme nodig. De strijd van de afgelopen jaren heeft de bereidheid van arbeiders, jongeren en de arme plattelandsbevolking om te strijden aangetoond. Ethiopië heeft een democratische en revolutionaire socialistische partij nodig, die verschillende etnische groepen samenbrengt, tegen binnenlandse en imperialistische heersers, om het systeem te veranderen en het kapitalisme te vervangen door democratisch socialisme in de regio.
-
Escalatie tot oorlog in Ethiopië

Abiy Ahmed op een militaire parade in 2019 Ethiopië werd tot voor kort in de gevestigde media voorgesteld als een economisch succesverhaal. Het land wordt geregeerd door Nobelprijswinnaar Abiy Ahmed. Hoe is het mogelijk dat dit land in een nieuwe oorlog verzeild is geraakt?
Artikel door Per-Ake Westerlund (Rattvisepartiet Socialisterna, ISA in Zweden)
De oorlog die vorige week begon in de Ethiopische regio Tigray tussen het nationale leger en de strijdkrachten van Tigray, brengt miljoenen mensen in gevaar door hongersnood en ontheemding. Er vielen tientallen doden en honderden gewonden, maar een volledig beeld is er niet. De totale stillegging van communicatie maakt dat informatie schaars en onbetrouwbaar is.
Deze burgeroorlog in Ethiopië is een machtsstrijd tussen de voormalige machthebbers van het land, gebaseerd op een Tigray-elite, en het nieuwe regime dat sinds 2018 onder Abiy Ahmed als premier is gevestigd. Geen van hen vertegenwoordigt de belangen van de bevolking van Ethiopië en Tigray, de meest noordelijke regio van het land. De oorlog is een teken van een diepe crisis, zowel in Ethiopië als voor het wereldwijde kapitalistische systeem. Het land met de sterkste economische groei ter wereld van de afgelopen twee decennia, met een regering die wordt gesteund door zowel de VS als China, zakt weg in een burgeroorlog.
Het scherpe conflict is sinds de zomer geëscaleerd, waarbij Abiy Ahmed de beloofde verkiezingen heeft geannuleerd en het Bevrijdingsfront van Tigray (TPLF) reageerde met het organiseren van eigen verkiezingen in september.
Vorige week kwam het tot een gewapend conflict. Op woensdag 4 november kondigde Abiy Ahmed aan dat het leger represailles zou nemen na een aanval op een militaire basis in Tigray waarbij soldaten omkwamen en militaire uitrusting werd gestolen. Er werd geen echt bewijs geleverd. Elektriciteit, internet en telefoonlijnen in Tigray werden gesloten. De wegen naar Tigray werden geblokkeerd en er werd een noodtoestand van zes maanden afgekondigd, waarbij de regio door een federale taks force zou worden bestuurd.
Twee dagen later, op vrijdag, bombardeerde de Ethiopische luchtmacht doelen in Tigray. Op ten minste acht locaties vonden confrontaties tussen troepen plaats. Artsen zonder Grenzen meldde zes doden en 60 gewonden bij één van die confrontaties. In het naburige Amhara meldden ziekenhuizen meer dan honderd gewonde soldaten van het federale leger. Op zaterdag werd de regionale regering in Tigray door het parlement in Addis Abeba geschorst.
Zoals in elke oorlog is er van beide kanten propaganda over successen. Die is niet te vertrouwen, zeker nu Tigray volledig is afgesloten.
Oorlog en menselijke catastrofe
Het conflict lijkt het punt van “no return” te zijn gepasseerd. Het TPLF is door Addis Abeba tot terroristische organisatie verklaard. Abiy Ahmed zegt dat het TPLF zich sinds 2018 heeft voorbereid op een oorlog. Ambtenaren afkomstig uit Tigray zijn in de federale hoofdstad gearresteerd.
Als de oorlog volledig escaleert, zullen twee professionele legers met elkaar botsen. Het federale leger werd lange tijd gedomineerd door Tigray-officieren en het leger onder controle van het TPLF heeft naar schatting 250.000 manschappen, met veel van de modernste apparatuur in het land. De federale troepen hebben de overhand met hun luchtmacht, maar het is niet hetzelfde op de grond.
De federale regering heeft verklaard de Tigray-troepen te willen verpletteren en de hoofdstad van de regio, Mekelle, te willen veroveren. Het TPLF daarentegen bereidt zich voor op een lange guerrillaoorlog als het federale leger zijn grondgebied betreedt.
Al voor de gewapende conflicten was bijna een derde van de bevolking in Tigray, twee van de iets meer dan zes miljoen mensen, afhankelijk van voedselhulp. De wegen zijn de afgelopen week gesloten en er is al melding gemaakt van brandstof- en broodschaarste. De VN zegt dat een totale oorlog tot negen miljoen mensen zou kunnen dwingen te vluchten.
Massa’s in opstand
Een massale opstand in 2016 betekende het begin van een diepe crisis in Ethiopië, of liever gezegd meerdere crises tegelijk. Ondanks de spectaculaire economische groei behoort het land nog steeds tot de armste landen ter wereld, met een BBP per hoofd van de bevolking van 10% van het mondiale gemiddelde. De plattelandsbevolking maakt 80% van de totale bevolking van 110 miljoen mensen uit en het grootste deel van de bevolking leeft van een kleinschalige, zelfstandige landbouw. In de steden ligt het maandloon tussen de 50 en 200 euro per maand. De economische groei heeft naast multinationals en imperialistische staten slechts een kleine elite voordeel opgeleverd. De hongersnood bestaat naast vruchtbare landbouwgrond die door buitenlandse bedrijven en staten wordt ingenomen.
Vanaf 1991 regeerde het Ethiopische Volksrevolutionaire Democratische Front (EPRDF) een de facto dictatuur, met de leider van het Volksbevrijdingsfront van Tigray (TPLF), Meles Zenawi, als premier. Na zijn dood in 2012 botste zijn opvolger Hailemariam Desalegn op groeiend verzet met als hoogtepunt een reeks massale opstanden en stakingen in 2016-2018. De reactie van het regime bestond uit repressie. Bij de ‘verkiezingen’ van 2015 beweerde het EPRDF 100% van de stemmen te hebben gekregen, zowel voor het federale parlement als in de gewesten. In 2016 deed het een beroep op de strijdkrachten tegen de betogingen en werden minstens 500 mensen gedood.
Twee perioden van de noodtoestand hebben de opstanden echter niet tegengehouden.
In een wanhoopsdaad nam Hailemariam Desalegn in februari 2018 ontslag en in april werd Abiy Ahmed de nieuwe premier. Omdat hij afkomstig is uit Oromia, de dichtstbevolkte regio, en omdat hij het jongste staatshoofd van Afrika was, had hij het imago van een nieuw gezicht. Nochtans was hij veiligheidsofficier in het oude regime.
De rol van Abiy Ahmed
Abiy Ahmed kwam van binnen uit het regime, maar was toch anders. Het was zijn taak om het protest te stoppen en de regering te redden. Duizenden politieke gevangenen werden vrijgelaten, eerder verboden partijen werden legaal en er werd een vredesakkoord met Eritrea getekend, 20 jaar na het einde van de oorlog. Abiy Ahmed ging veel verder dan de EPRDF/TPLF-leiders hadden gepland. Hij hield massabijeenkomsten om steun te krijgen en begon een diplomatiek offensief in de regio. De Tigrayan-leiders die sinds 1991 hadden geregeerd, werden uit de politiek en het bedrijfsleven gezet, waarbij Abiy Ahmed de woede van de massa’s op hen richtte.
Dit conflict bereikte een nieuw niveau toen Abiy Ahmed vorig jaar de Welvaartspartij (PP) als zijn politiek vehikel lanceerde. Deze zelfverklaarde pan-Ethiopische partij ging meteen in conflict met Oromi-nationalistische leiders die beweerden dat Abiy Ahmed zijn Oromo-oorsprong had verraden. Het botste nog harder met het TPLF, dat de nieuwe partij illegaal en ongrondwettelijk noemde. De officiële lijn tijdens de EPRDF-heerschappij was dat de vier partijen de belangrijkste etnische groepen vertegenwoordigden – Oromia, Amhara, Tigray en de Zuidelijke Volkeren van Ethiopië. In werkelijkheid was het een gecentraliseerd dictatoriaal regime dat werd gedomineerd door de elite van Tigray op basis van zijn militaire rol toen het EPRDF aan de macht kwam en later in de oorlog met Eritrea.
Abiy Ahmed streefde er ook naar om het door de Chinezen geïnspireerde economische model van Meles Zenavi te verlaten. Hij was van plan om grote staatsbedrijven – telecom, energie, logistiek en de luchtvaartmaatschappij – te privatiseren. Hij werkte nauw samen met VS-gezinde regimes in de regio, in het bijzonder de Verenigde Arabische Emiraten.
Na de veroordeling van de nieuwe partij van Abiy Ahmed heeft het TPLF nog meer kritiek geuit toen de verkiezingen in mei werden uitgesteld en vervolgens weer in augustus. Het TPLF erkent de federale regering niet langer. Officieel liep de termijn van de regering af in oktober, hoewel het duidelijk is dat de verkiezingen in 2015 volledig vervalst waren.
De reactie van het TPLF was om in september lokale verkiezingen te organiseren. Deze verkiezingen werden onwettig verklaard door Addis Abeba, dat meteen de federale middelen voor Tigray introk. Tegelijkertijd verloor de federale regering de controle over haar noordelijke commando, gevestigd in Tigray. Een nieuwe generaal die door de regering werd gestuurd, mocht de regio niet betreden.
Oorlog, geweld en onderdrukking
Geen van beide partijen staat tot nu toe open voor onderhandelingen. Abiy Ahmed mobiliseerde troepen en benoemde een oorlogsgezinde generaal tot legerleider. Het TPLF is ook aan het mobiliseren en heeft enige hoop dat de officieren en soldaten in het nationale leger die uit Tigray afkomstig zijn aan hun kant zullen staan. Het TPLF heeft veel vertrouwen in zijn militaire capaciteit en wil de regering omverwerpen.
De snelle escalatie kan Abiy Ahmed verder ondermijnen. Er zijn al 1,8 miljoen mensen in eigen land ontheemd als gevolg van de toegenomen conflicten en het geweld, meestal opgezweept door regionale leiders.
Een lid van Rättvisepartiet Socialisterna (ISA in Zweden), oorspronkelijk afkomstig uit Ethiopië, merkte op: “Er wordt te weinig aandacht besteed aan de wijdverbreide etnische moorden, de wreedheden op het gebied van de mensenrechten en de vernieling van eigendommen die de afgelopen maanden tegen onze Ethiopische medeburgers zijn gepleegd. Het treft veel van onze mensen in heel Ethiopië, van Afar tot Oromia, tot Benishangul-Gumuz, tot de zuidelijke landen, de regio Amhara, Harare, Dire Dawa en Gambella. Er is nog geen melding gemaakt van moorden op etnische gronden, noch uit de regio’s Somalië noch uit de regio Tigray. Toch sterven er op andere plaatsen honderden mensen door geweld, waarbij velen doelwit zijn van gewelddadige sterfgevallen op basis van hun etnische afkomst of religie.”
Het regime van Abiy Ahmed, dat eerst werd gezien als democratiserend en verschillende meningen toestond, heeft geleidelijk de methodes van zijn voorganger hersteld, met massale arrestaties en beschuldigingen van terrorisme.
Eerder dit jaar veroorzaakte de moord op een populaire Oromo-zangeres, Hachalu Hundessa, die kritiek had op de regering, gewelddadige confrontaties tussen Oromo-activisten en staatstroepen. Volgelingen van Jawar Mohammed, een Oromo-leider die voorheen geallieerd was met Abiy Ahmed maar nu onder arrest staat, gingen over tot gewelddadige aanvallen waarbij mensen van andere etnische groepen in Oromia en Addis Abeba werden vermoord.
In 2016-18 vonden ook massale protesten plaats onder de Amhara-bevolking, de op één na grootste etnische groep in het land. Amhara heeft onopgeloste grensconflicten met Tigray.
Regionale machten en imperialisme
Het vredesakkoord met Eritrea in 2018 is niet gevolgd door een concrete demilitarisering, maar het vestigde een politieke alliantie tussen Abiy Ahmed en de dictator van Eritrea, Isaias Afwerki. Volgens sommige berichten mobiliseert Eritrea nu troepen aan de grens met Tigray. Het TPLF wordt door de heerser van Eritrea sinds de oorlog in 1998-2000 als één van de belangrijkste vijanden beschouwd.
Het imperialisme zal er zeker naar streven het conflict te beperken en zo mogelijk Abiy Ahmed aan de macht te houden. De hoorn van Afrika, met Ethiopië in het midden, is een zeer strategische geopolitieke regio. In het nabijgelegen Djibouti hebben zowel de VS als China militaire bases. De nabijheid van de oorlog in Somalië, Soedan en Jemen onderstreept het belang. Ethiopië heeft het hoofdkwartier van de Afrikaanse Unie en is een militaire bondgenoot van de Verenigde Staten. Tegelijkertijd is de regio belangrijk voor de Chinese nieuwe zijderoute en voor de regionale machtsstrijd tussen Turkije en de Verenigde Arabische Emiraten.
Ethiopië heeft een lange geschiedenis als een verenigd land en de Ethiopiërs zijn sterk gekant tegen een eventuele breuk. Met de diepe crisis van vandaag zijn er echter commentatoren die de situatie beginnen te vergelijken met het uiteenvallen van Joegoslavië. De retoriek van Abiy Ahmed om “het land te redden” klinkt hol voor veel Ethiopiërs die geen voorstander zijn van de militaire leiders van Tigray.
De massa’s in alle regio’s van Ethiopië moeten vechten voor zowel democratische rechten als een leven met jobs, voedsel, infrastructuur en gezondheidszorg. De huidige machthebbers, in Addis Abeba en de regio’s, blokkeren samen met de kapitalisten en het imperialisme de weg naar de oplossing van de crisis. Ethiopië heeft democratische en revolutionaire socialistische massaorganisaties nodig en een massapartij voor arbeiders en armen om een einde te maken aan oorlog, hongersnood, ziekten, corruptie en uitbuiting.
-
Massale jongerenbeweging in Nigeria: weg met politiegeweld, weg met de regering!
Sinds begin oktober komen de Nigeriaanse jongeren massaal op straat tegen politiegeweld. De betogingen zijn de grootste sinds het einde van de militaire dictatuur in 1999. Het protest is deels geïnspireerd door de Black Lives Matter beweging tegen politiegeweld in de VS, deels door de protesten van de voorbije jaren in Soedan tegen de dictatuur van Omar al-Bashir en door het jongerenprotest in Zuid-Afrika voor toegankelijk onderwijs.Door Els Deschoemacker
De woede was in de eerste plaats gericht tegen de speciale politie eenheid SARS (Special Anti-Robbery Squad), opgericht in 1992. In plaats van criminaliteit te bestrijden, staat deze speciale eenheid bekend voor machtsmisbruik en het willekeurig bestelen, arresteren, martelen en doden van Nigerianen. Het protest startte nadat een video viraal ging met beelden van een SARS-eenheid die een man doodde. Online was er een explosie van getuigenissen onder de hashtag #EndSARS. Dit kreeg internationale weerklank. Het regime beloofde SARS op te doeken, maar stelde meteen voor om het te vervangen door een gelijkaardige eenheid onder de naam SWAT. Dit werd niet gepikt. Het toont het diepe wantrouwen van de Nigeriaanse jeugd in de beloftes van het regime.
Dit protest gaat over veel meer dan SARS. “SARS is slechts een symbool van alles wat verkeerd gaat en onderdrukkend is in Nigeria”, zegt MSA (Movement for a Socialist Alternative), de zusterorganisatie van LSP in Nigeria.
Het land gaat zijn tweede recessie tegemoet in vijf jaar. Meer dan 55% is werkloos of ondertewerkgesteld. Jongeren maken de grote meerderheid van deze groep uit. Het verklaart de woede en vastberadenheid die de protesten kenmerken, én de schrik van het regime voor deze vastbeslotenheid. Het regime probeert deze protestbeweging nu kost wat kost de kop in te drukken.
Bloedbad in Lekki (Lagos)
Vreedzaam protest aan een tolpoort in Lekki, een stad in de staat Lagos, werd op dinsdag 20 oktober brutaal onderdrukt. Na het instellen van een avondklok en het dimmen van het straatlicht, werd het vuur geopend op vreedzame betogers. Volgens Amnesty International kwamen daarbij minstens twaalf mensen om het leven.
Movement for a Socialist Alternative is betrokken in het protest en verspreidde een verklaring waarvan we hieronder een samenvatting weergeven met enkele van de belangrijkste eisen.
Twee weken lang waren de protesten op vreedzame en ordelijke wijze georganiseerd. De onrust en de protesten namen een nieuwe wending toen het regime criminelen begon te mobiliseren en te financieren om de betogers in Abuja en Lagos aan te vallen. Het was duidelijk dat het een kwestie van tijd was voordat het regime zou overgaan tot een volledige oorlogsverklaring.
Het Buhari regime doet zich voor als een regime van ‘verandering’, maar het laat zien dat het even wreed is in het onderdrukken van protest als andere regimes van de kapitalistische heersende elites.
Het #EndSARS-protest tegen het politiegeweld dat de werkende massa’s en onschuldige burgers treft, wordt gevoed door de aard van de Nigeriaanse heersende elites. Hun politiek is het kapitalistisch systeem aanvaarden of sterven’ van het kapitalistisch systeem, waarbij ze zichzelf de rijkdom van de samenleving toe-eigenen.

MSA veroordeelt het politiegeweld en stelt het regime van Buhari verantwoordelijk voor elk verlies aan mensenlevens. Ook de gouverneur van de staat Lagos, is verantwoordelijk. Het instellen van een lokaal uitgaansverbod van 24 uur was slechts een voorbode om vreedzame betogers neer te schieten.
Dit gebruik van dodelijk geweld is in werkelijkheid een wanhopige maatregel van de staat om het #EndSARS-protest te stoppen. Dat protest is van een louter jeugdprotest tegen politiegeweld uitgegroeid tot een beweging die het karakter van een algemene staking aanneemt. Werkplaatsen gingen dicht en straatbarricades werden opgeworpen, met slogans die oproepen voor het einde van het regime.
Er is geen beter moment voor de arbeidersbeweging om de krachten te bundelen en op te roepen tot een algemene staking van 48 uur om het protest ten volle te ondersteunen. Als de vakbondsleiders deze historische taak niet op zich nemen, zullen de werkenden en jongeren meer dan ooit beseffen dat er nood is aan een nieuwe leiding die het welzijn van de massa’s verdedigt en niet het regime.
Er moet een soevereine Nationale Conferentie komen met verkozen vertegenwoordigers van de werkenden in verschillende sectoren van de economie, arme boeren en alle lagen van de onderdrukte massa’s. MSA zou daar pleiten dat de werkende klasse en de arme massa’s de controle over de rijkdom en de grondstoffen van Nigeria in handen nemen om op democratische wijze in de behoeften van iedereen te voorzien en een einde te maken aan de economische tirannie van het kapitalisme.
We roepen het leger en de politie op om zich te verzetten tegen alle orders om betogers aan te vallen en te onderdrukken. Ze moeten weigeren om gebruikt te worden als wapen tegen hun zusters en broeders uit de werkende klasse. In plaats daarvan moeten ze zich verenigen met de betogers en hun eisen steunen.
De inspecteur-generaal van de politie moet aftreden alsook de militaire leiding, opdat er een einde kan komen aan het doden van betogers. Het is aan de werkende massa’s om een einde te maken aan het regime van Buhari en aan het kapitalisme.
-
Mali. President Keïta omvergeworpen, maar de problemen van de werkende massa’s blijven

Op 18 augustus werd president Ibrahim Boubacar Keïta van Mali door een militaire staatsgreep omvergeworpen. Maandenlang hebben arbeiders en de arme massa’s betoogd om zijn ontslag te eisen, maar deze staatsgreep verandert niet veel meer dan dat een deel van de heersende elite plaatsmaakt voor een ander deel.
Door Per-Åke Westerlund
De militaire staatsgreep in Mali zal geen antwoord bieden op de noden van de massa’s, die al maandenlang betogen om het aftreden van president Keïta te eisen. De staatsgreep onderstreept veeleer de diepe crisis in het land en in het hele Sahelgebied.
De officieren achter de staatsgreep, gegroepeerd onder het “Nationaal Comité voor de redding van het volk”, hebben onmiddellijk gezegd dat zij verkiezingen zouden organiseren. Afgelopen weekend werd echter een plan voorgesteld voor een driejarige overgangsregering onder leiding van het leger.
Op de dag van de staatsgreep werd Ibrahim Boubacar Keïta (IBK) opgepakt. Keïta was president sinds 2013. Ook zijn premier Boubou Cisse werd opgepakt en nam meteen ontslag. Afgelopen weekend hebben de leiders van de staatsgreep samen met de voormalige Nigeriaanse president Goodluck Jonathan een ontmoeting met vertegenwoordigers van de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse Staten (ECOWAS). Ze beloofden Keïta vrij te laten.
De staatsgreep werd gepleegd vanuit hetzelfde militaire kamp in Kati als de staatsgreep in 2012 die de toenmalige president Amadou Toumani Touré ten val bracht. De leiders zijn ditmaal echter hooggeplaatste officieren en kolonels, waaronder de plaatsvervangend stafchef van de luchtmacht. Er wordt gespeculeerd dat er steun was van een leidende generaal. Verscheidene van hen zijn getraind door het Amerikaanse en Franse leger en waren bondgenoten van die legers in de imperialistische militaire acties tegen de islamitische strijdkrachten. “Kolonel Assimi Goita, een Malinese militaire officier die zichzelf tot voorlopig leider van het land heeft verklaard, heeft deelgenomen aan door de VS geleide militaire oefeningen en trainingen om extremistische groeperingen die in het Sahelgebied opereren tegen te gaan,” meldt de Amerikaanse website foreignpolicy.com. Goita is hoofd van de speciale strijdkrachten van Mali.
Massabetogingen
De staatsgreep werd verwelkomd door betogingen in de hoofdstad Bamako, waaraan opmerkelijk veel jongeren deelnamen. De Washington Post schreef: “Het kantoor van de onlangs aangestelde minister van Justitie, Kassoum Tapo, werd geplunderd en in brand gestoken. Hij stelde onlangs dat betogers van de zogenaamde 5 juni-beweging tegen armoede, toenemende onveiligheid en corruptie in de gevangenis zouden gezet worden.”
De massale betogingen om het ontslag van de president te eisen, begonnen op 5 juni. De aanleiding waren de parlementsverkiezingen in maart en april, die haastig werden uitgeschreven op het moment dat Covid in het land aankwam. Slechts ongeveer een derde van de kiezers stemde. Toen de regeringspartijen slechts een minderheid van de stemmen haalden, verwierp het Grondwettelijk Hof de uitslag voor 31 zetels.
De betogingen weerspiegelden niet alleen de woede over de verkiezingen, maar ook over het toegenomen geweld en de moorden door de jihadisten en de mislukte oorlog tegen hen door de imperialistische strijdkrachten en het nationale leger. “In de eerste zes maanden van dit jaar werden meer dan 1.800 mensen gedood in gevechten met jihadistische groeperingen en etnische milities, ongeveer evenveel als vorig jaar”, zo schreef The Economist. In 2019 werden 200.000 mensen tot interne vluchtelingen gemaakt en werden meer dan 1.000 scholen gesloten als gevolg van gewapende gevechten. Er zijn ook meldingen van staatstroepen die betrokken waren bij slachtpartijen. Het ontbreekt de imperialistische krachten aan steun van de bevolking, met een groeiend verzet tegen met name de Franse strijdkrachten.
Een andere belangrijke factor is de economische ontbering tegen de achtergrond van de corruptie van de elite, waaronder de zoon van de president. Mali staat op 169 van de 191 landen op de lijst van de Verenigde Naties voor het BBP per hoofd van de bevolking (822 USD, tegen 54.043 USD voor Zweden op de 13e plaats). De sociale crisis, met massale werkloosheid en prijsstijgingen, is door de pandemie nog verergerd. Dit gaat gepaard met de exploitatie van de goudmijnen door multinationals en de ondertekening door de regering van overeenkomsten met het Chinese “Belt and Road Initiative” voor de aanleg van grote spoorwegprojecten.
Binnen de krijgsmacht is er sprake van een toenemende demoralisatie over de oorlog tegen de islamisten, naast ontevredenheid over de lonen.
Repressie
De betogingen werden georganiseerd door de “Movement 5 Juni-Rally of Patriotic Forces” (m5-rfp). Ze werden voor het eerst met brute repressie beantwoord. Op 10 juli doodden de staatstroepen 10 mensen en raakten 85 mensen gewond die deelnamen aan wat begon als een vreedzame betoging. De betogers bezetten vervolgens het gebouw van de staatstelevisie en probeerden ook de het parlementsgebouw te bezetten. Zoals bij veel andere bewegingen in de wereld in 2019-20, heeft repressie de beweging niet tegengehouden.
De leidende figuur in de m5-rfp is een populistische Iman: Mahmoud Dicko. Ondanks de betogingen die het aftreden van de president eisten, hield Dicko steeds de mogelijkheid open van een deal met Keïta. Onmiddellijk na de staatsgreep verklaarde Dicko dat hij zich niet langer zou bezighouden met politiek, terwijl andere leiders van de m5-rfp verklaarden dat de staatsgreep aan de eisen van het volk voldeed en opriepen tot feestvieren.
De leiders in de buurlanden maakten zich grote zorgen over de massabeweging en probeerden sinds half juli te bemiddelen. Zij stelden nieuwe verkiezingen voor de 31 parlementszetels voor, maar zowel de regering als de m5-rfp waren hiertegen gekant.
Imperialisme
De staatsgreep is overal veroordeeld door regeringen – van de VN-Veiligheidsraad, met inbegrip van China en Rusland, de Afrikaanse Unie, de vijftien landen van de ECOWAS en alle grote Europese mogendheden onder leiding van Frankrijk, de koloniale macht tot 1960 die de regio tot op vandaag domineert.
De staatsgreep, en nog meer de diepe crisis, vindt plaats in een land dat een topprioriteit was voor de oorlog van het imperialisme tegen de islamisten. De VN-macht in het land (MINUSMA) telt meer dan 12.000 soldaten, waaronder 400 uit China en 142 uit Zweden. In Mali worden meer VN-soldaten gedood dan waar dan ook. Frankrijk heeft dit jaar zijn aanwezigheid vergroot, met meer dan 5.000 manschappen. Ook de VS, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en België hebben troepen in het land.
Deze interventie begon in 2012-13 toen jihadistische troepen het noorden van het land overnamen na de militaire staatsgreep. “Ondanks bijna een decennium van internationale antiterrorisme-operaties en hulpprogramma’s, hebben deze groepen hun greep op delen van centraal Mali behouden en zich verder naar het zuiden verspreid in het naburige Burkina Faso en Niger,” vat foreignpolicy.com samen.
Het geweld is toegenomen. De islamisten van Jama’a Nusrat ul-Islam wa al-Muslimi, verbonden aan Al Qaeda, en de Islamitische Staat in de Grotere Sahara hebben beiden hun acties opgevoerd. Er zijn ook verschillende criminele milities die zich bezighouden met handel en drugssmokkel.
De imperialistische mogendheden en de buurlanden willen vooral stabiliteit en vrezen zowel massabewegingen als militaire staatsgrepen die zich in de regio verspreiden. ECOWAS heeft onmiddellijk de grenzen met Mali gesloten en alle handel stopgezet, terwijl het zijn vertegenwoordigers heeft gestuurd om met de leiders van de staatsgreep te praten.
Wat nu?
Maar noch het imperialisme, noch de leiders van de staatsgreep zullen enige stabiliteit bereiken. De hooggeplaatste militaire leiders hebben geen enkele tegenstand ondervonden bij het innemen van de macht, maar ze hebben geen programma of beleid om aan de verwachtingen van de massa’s te voldoen. Ze hebben nu wel steun, maar voor hoe lang?
Hun eerste prioriteit na de staatsgreep was het uitspreken van de ambitie om de samenwerking met Frankrijk en de regeringen van de ECOWAS voort te zetten. Ze hebben ook een ontmoeting gehad met de leiders van de regerende partij.
Een voormalige Amerikaanse ambassadeur in Nigeria, John Campbell, die deel uitmaakt van de denktank Council on Foreign Relations, rekende niet op grote veranderingen: “Het was geen staatsgreep tegen degenen die het land bestuurden, maar min of meer onder degenen die het land bestuurden.”
Als dat het geval is, kan deze militaire machtsovername vergelijkbaar zijn met wat er in november 2017 in Zimbabwe gebeurde. Toen werd Mugabe door het leger gedwongen om te vertrekken, maar het regime bleef intact. Tot nu toe hebben de coupplegers in Mali weinig beloftes gedaan, afgezien van het feit dat er algemeen gesproken wordt over een nieuwe grondwet en verkiezingen.
De crisis in het Sahelgebied en de dreiging van rechts-islamitische krachten kunnen niet door militairen worden opgelost. Zelfs de BBC opmerkte: “Het wordt steeds duidelijker dat het probleem waarmee Tsjaad, Niger, Mali, Burkina Faso en Mauritanië, bekend als de G5 Sahel, worden geconfronteerd, niet alleen de aanwezigheid van gewapende groepen is, en dat er meer dan alleen militaire actie nodig is.”
De regels worden bepaald door het wereldwijde kapitalistische systeem. Mali heeft, net als de meeste andere Afrikaanse staten, van het imperialisme en zijn instellingen zoals het IMF de opdracht gekregen om de export te privatiseren en daar prioriteit aan te geven. Het is een van de grootste goudproducenten in Afrika, hoewel dit de massa van de arbeiders en de armen niet ten goede komt. In plaats daarvan heeft het imperialisme zich gericht op het gebruik van militair geweld om de staat intact te houden. In 2016 heeft de Europese Unie een overeenkomst met Mali gesloten om vluchtelingen tegen een kleine vergoeding te blokkeren.
De islamitische groeperingen zijn uit de ineenstorting van de toch al zwakke economieën en staten gegroeid en hun steun neemt toe naarmate de staatsrepressie toeneemt. De arbeiders en de armen in Mali en in de hele Sahel moeten zich democratisch organiseren, het goud, de landbouwproducten en de natuurlijke grondstoffen in eigen handen nemen en de regio wegtrekken van het imperialisme en het kapitalisme.
-
Congo 60 jaar onafhankelijk. Een geschiedenis van koloniale en neokoloniale plundering

Lumumba en de Belgische premier Gaston Eyskens bij de ondertekening van het document dat de onafhankelijkheid erkent. (Foto: Wikimedia) Dossier door Martin LeBrun
Op dinsdag 30 juni 2020 viert de Democratische Republiek Congo (DRC) de zestigste verjaardag van haar onafhankelijkheid van de Belgische koloniale overheersing. In het licht van de COVID-19-pandemie zullen de festiviteiten worden getemperd. President Tshisekedi kondigde aan dat de middelen voor een grootse viering zullen worden aangewend om de pandemie te bestrijden en om het Congolese soldaten een premie te geven voor hun “dapperheid en heldenmoed”.
Zestig jaar na de onafhankelijkheid is Congo een van de armste landen ter wereld. Het land staat op de 179e plaats op de Human Development Index, die de levensverwachting, het onderwijs en het inkomen per hoofd van de bevolking meet. In 2018 leefde 72% van de 84 miljoen Congolezen in extreme armoede met minder dan 1,90 dollar per dag.
Nochtans is Congo potentieel een erg rijk land. Het is de grootste producent van kobalt ter wereld en goed voor 70% van het wereldwijde aanbod van het metaal dat gebruikt wordt in batterijen voor gsm’s en elektrische auto’s. Het is de grootste koperproducent ter wereld en produceert 80% van de coltan, een mineraal dat essentieel is voor de productie van de microprocessoren die de wereldwijde informatietechnologiehausse van de afgelopen twee decennia mogelijk hebben gemaakt.
De tegenstelling tussen de armoede en de overvloed aan grondstoffen, is geworteld in de koloniale geschiedenis van Congo, de neokoloniale plundering na de onafhankelijkheid en de geschiedenis van dictaturen en oorlog.
Congo Vrijstaat (1885-1908)
Vóór de kolonisatie was de Congolese rivierdelta een belangrijk knooppunt in de trans-Atlantische slavenhandel van 1500 tot 1850. Vier miljoen slaven werden uit het gebied gehaald, waardoor de vroegere sociale structuren werden vernield en het Congo-koninkrijk aan de kust gericht was op handel met Europa.
Van 1874 tot 1895 investeerde de Belgische koning Leopold II zijn persoonlijk fortuin en enorme leningen van de Belgische overheid om aanspraak te maken op wat nu Congo is in het kader van de Europese imperialistische strijd om controle over Afrikaanse kolonies. Op de Conferentie van Berlijn in 1885 speelde Leopold de belangrijkste koloniale mogendheden tegen elkaar uit en beloofde hij dat hij de Oost-Afrikaanse slavenhandel zou vernietigen en van het gebied een vrijhandelszone zou maken. Leopold II hernoemde het gebied in ‘Congo Vrijstaat’ en legde een nieuwe collectieve identiteit op aan ongeveer 250 verschillende etnische groepen die 700 verschillende talen en dialecten spraken. Leopold deed dit onder het mom van een humanitaire operatie, maar maakte van het land zijn persoonlijk bezit waarbij hij een systeem van terreur vestigde.
Het grondgebied werd eerst geplunderd van ivoor en daarna van rubber. Het huurlingenleger van Leopold legde harde verzamelquota’s op, waarbij de bevolking van gebieden die zich niet aan de regels hielden of konden houden, brutaalweg werden vermoord of verminkt. De race om rubber leidde tot de ineenstorting van de landbouw, waardoor de wreedheden werden verergerd door hongersnood. Leopold’s inbeslagname van ‘braakliggend’ land zorgde voor grote regionale spanningen, omdat de boeren zich van uitgeputte gronden naar grond van de kroon verplaatsten. Dit systeem leidde tot 3 tot 5 miljoen doden, hogere schattingen van 10 miljoen zijn gebaseerd op onjuiste extrapolaties door ontdekkingsreiziger-kolonist Henry Morton Stanley.
In tegenstelling tot de beweringen van diegenen die de kolonisatie proberen goed te praten, was Leopold II zich volledig bewust van deze wreedheden in een gebied dat hij nooit persoonlijk heeft bezocht. Een internationale humanitaire campagne vestigde de aandacht op de wreedheden in de Onafhankelijke Congostaat. De koloniale propaganda sprak van een ‘Engelse campagne’ onder leiding van Edmund Morel, Joseph Conrad, Roger Casement en Mark Twain. De campagne verzamelde Afrikaanse ooggetuigenverslagen van de wreedheden die door de troepen van Leopold werden begaan, zodat de koning en de Belgische politici en burgerlijke elite niet konden beweren dat ze niet wisten wat er gebeurde. Leopold liet zelfs verschillende archieven verbranden om zijn medeplichtigheid te verdoezelen. Om verschillende redenen werd Leopold in 1908 gedwongen de controle over de Onafhankelijke Congostaat af te staan aan de Belgische staat. De erfenis van Leopold II aan Congo was een geschiedenis van massamoord, een kunstmatig gecreëerde nationale identiteit en het ontstaan van de lange geschiedenis van de imperialistische plunderingen in Congo.
Belgisch Congo (1908-1960)
De Belgische staat heeft het koloniale systeem hervormd om de weg te effenen voor economische exploitatie op lange termijn. De katholieke kerk werkte hand in hand met het koloniale regime om de boodschap van gehoorzaamheid van het christendom aan te moedigen. De kerkscholen censureerden alles wat opstandig was en vermeden bijvoorbeeld om te praten over de Franse revolutie. Terwijl de boodschap van gehoorzaamheid werd aangemoedigd, werden kritische religieuze bewegingen zwaar onderdrukt. De predikant, Simon Kimbangu, werd in 1921 gearresteerd. Hij stierf 30 jaar later in de gevangenis. Zijn volgelingen, de Kimbanguïsten, werden ontheemd en vervolgd, maar zijn nog steeds een grote beweging in Congo. Vanaf 1937 werden dwangarbeidersconcentratiekampen opgezet voor leden van de Kitawala sekte, die geïnspireerd was door Jehova’s Getuigen en er antikoloniale gevoelens op nahield.
In tegenstelling tot sommige Afrikaanse kolonies, zoals Kenia en Zuid-Afrika, werd de Europese bevolking in Congo streng gecontroleerd door de Belgische staat uit angst voor witte, anti-koloniale, communistische onrust. Alsof de Congolezen geen reden hadden om zich tegen de kolonisatie te verzetten!
Met de ontdekking van de enorme minerale rijkdommen in Congo werd het land geïndustrialiseerd. Het grootste mijnbouwbedrijf Union Minière had een eigen totalitair staatsapparaat in de zuidoostelijke provincie Katanga, waar er koper, mangaan, uranium, goud, enz. werd ontgonnen. De palmolieplantages leverden de grondstof voor de zepen die de basis vormden voor de huidige multinational Unilever.
De arbeidersklasse groeide van een paar honderd in 1900 tot 450.000 in 1929, daarna tot bijna een miljoen tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen de mijnbouwindustrie een hoge vlucht nam. Voor de Amerikaanse atoombommen die in Japan verwoestingen aanrichtten, werd in Katanga gewonnen uranium gebruikt. Congo werd het tweede meest geïndustrialiseerde land ten zuiden van de Sahara, na Zuid-Afrika, maar de levensomstandigheden voor de arbeiders en de armen bleven verschrikkelijk.
De ontevredenheid leidde tot stakingen en rellen aan het begin en het einde van de oorlog, waarbij 60 mijnwerkers omkwamen in een massaprotest in Elizabethville (nu Lumbumbashi) in Katanga. Stakingsleiders werden opgespoord. In 1944 schoot het leger 55 ongewapende Kitawala-rebellen neer, met behulp van de tactiek van de verschroeide aarde op hun dorpen en velden, nadat ze in opstand waren gekomen tegen de dwangarbeid in oorlogstijd. Bepaalde groepen of stammen werden verweten ‘onruststokers’ te zijn. Het maakte deel uit van de verdeel- en heersstrategie.
De Congolezen, die de brute dwangarbeid in oorlogstijd en de quota’s in de mijnen en plantages hadden doorstaan, verwachtten dat hun leven na de oorlog zou verbeteren. De Congolese soldaten die met de ‘geallieerden’ in Abessinië, Egypte en Birma tegen het totalitarisme vochten, verwachtten ook een verbetering van de omstandigheden. Het racisme hield echter aan. Afrikanen konden nog steeds in het openbaar worden geslagen, moesten aan het eind van de wachtrijen staan en kregen een zwemverbod opgelegd. Vakbonden waren illegaal. In sommige steden werden gemeenteraadsverkiezingen ingevoerd, maar elke burgemeester was ondergeschikt aan de Belgische ‘eerste burgemeester’. Zoals kapitalistische regeringen in de naoorlogse periode concessies en hervormingen toestonden om de revolutie te voorkomen, zo gingen koloniale regeringen in heel Afrika in de naoorlogse periode over tot ‘ontwikkelingskolonialisme’, om te voorkomen dat de onafhankelijkheidsbewegingen zich zouden ontwikkelen. De Belgen investeerden in infrastructuur en ontwikkelingsprojecten om de levensstandaard te verhogen, maar lieten de Congolezen bij de onafhankelijkheid meteen ook de rekening hiervoor betalen.
Dekolonisatie
Na de Tweede Wereldoorlog braken er wereldwijd koloniale revoluties en bevrijdingsoorlogen uit. India, Indonesië en de Filippijnen schudden de Britse, Nederlandse en Amerikaanse controle van zich af. In Algerije en Indochina ging de gewapende strijd tegen de Franse koloniale troepen door. In 1958 was Ghana het eerste land ten zuiden van de Sahara dat onafhankelijk werd, wat een golf van dekolonisatie over het hele continent teweegbracht.
Belgische Congo telde heel wat religieuze organisaties die zich verzetten tegen de koloniale overheersing, maar tot 1955 was er geen nationale politieke organisatie die de onafhankelijkheid eiste. Dit alles veranderde in 1956 met de opkomst van de burgerlijke ongehoorzaamheidscampagnes. De Association des Bakongo (ABAKO), oorspronkelijk een stamorganisatie onder leiding van Joseph Kasa-Vubu, stelde een vrijheidsmanifest voor.
Twee jaar later werd de Mouvement National Congolais (MNC) opgericht, met Patrice Lumumba als leider. Het doel was om Congo te bevrijden van het imperialisme en de koloniale overheersing. De respons was enorm. Lumumba bezocht de nieuwe staat Ghana, waar hij Kwame Nkrumah ontmoette. Bij zijn terugkeer in Congo kwamen 7000 mensen samen om naar zijn verslag te luisteren. De Belgische regering verwachtte dat ze uiteindelijk onafhankelijkheid zou moeten verlenen, maar tot 1958 waren er geen plannen voor de onafhankelijke politieke toekomst van Congo.
In januari 1959 explodeerde Congo. De eerste Belgische burgemeester verbood een protestbijeenkomst in Kinshasa, wat leidde tot rellen. Het leger werd in vol ornaat ingezet, waarbij tot 300 doden en nog veel meer gewonden vielen. De onrust verspreidde zich naar Kivu, Kasai en Katanga.
Begin 1960 kondigde de Belgische regering aan een rondetafelconferentie bijeen te roepen om te onderhandelen over de overgang van een koloniaal bewind naar Congolese onafhankelijkheid. De naoorlogse Congolese economie ging achteruit, onder meer doordat België meer openbare diensten in de kolonie ontwikkelde. De overheidsschuld van de kolonie steeg tussen 1949 en 1960 van 4 naar 46 miljard Belgische frank, een schuld die België na decennia van koloniale uitbuiting helemaal liet erven door de nieuwe Congolese staat. Koning Boudewijn bracht een bezoek aan Belgisch Congo om de politieke spanningen te temperen, maar slaagde er alleen in zijn ceremoniële zwaard te laten stelen. De groeiende volksbeweging in Congo, de rellen in Kinshasa en de wereldwijde strijd tegen het kolonialisme droegen bij tot de beslissing om de onafhankelijkheid te vervroegen naar 30 juni 1960.
Congo zou een formele, politieke onafhankelijkheid krijgen, maar multinationale ondernemingen bleven op dezelfde manier opereren als voorheen, in overeenstemming met de Belgische wetgeving. Het Belgische parlement ondermijnde elke echte Congolese economische macht en schafte drie dagen voor de onafhankelijkheid de Congolese macht over de activiteiten van Union Minière af. Alle legerofficieren en de hoogste ambtenaren zouden Belgisch blijven. Het zou alleen nog maar onafhankelijkheid in naam zijn.
De hoop op echte verandering was echter groot en de MNC onder Lumumba won de eerste verkiezingen. De regionale partijen hadden ook grote steun: de afgescheiden MNC-K onder leiding van Albert Kalonji in Kasai, de Confédération des Associations Tribales du Katanga (CONAKAT) onder Moïse Tshombe in het zuiden van Katanga, en ABAKO in Bas-Congo. Kasa-Vubu werd president, met Lumumba als premier.
Dit was de context voor een veelzijdige strijd: een Congolese strijd voor echte onafhankelijkheid, een burgeroorlog, een Belgische poging om de controle te behouden en de conflicten van de Koude Oorlog.
De Congo-crisis, 1960-1965
Een week na het uitroepen van de ‘onafhankelijkheid’ van Congo leidde een muiterij tegen de Belgische officieren tot de Afrikanisering van het officierskorps in het leger. Er brak geweld uit tussen zwarte en witte burgers. België stuurde troepen, officieel om zijn burgers te beschermen, maar in werkelijkheid om zijn mijnbouwactiva te beschermen. Katanga en Zuid-Kasaï scheidden zich af met Belgische steun. Duizenden stierven tijdens de gevechten.
Lumumba was alleen in functie in een land dat zich onder zijn voeten aan het ontrafelen was. Hij deed een beroep op de Verenigde Naties om in te grijpen, maar de VN-vredeshandhavers verhinderden actief dat de Congolese regering de afgescheiden regio’s zou heroveren. Hij deed ook een beroep op Nikita Chroesjtsjov, die voedsel, wapens en voertuigen stuurde. De Congo-crisis raakte het hart van de koude oorlog tussen de VS en het stalinistische Rusland. In september 1960 werd Lumumba door Kasa-Vubu afgezet.
Joseph Mobutu, die het bevel voerde over het leger, pleegde een door de CIA gesteunde staatsgreep en stelde een nieuwe regering aan onder zijn controle. Lumumba werd onder huisarrest geplaatst. De Belgische regering en de Amerikaanse president Dwight Eisenhower gaven groen licht om hem te vermoorden. Na marteling en transport naar Katanga werd Lumumba neergeschoten in het bijzijn van lokale leiders, waaronder Tshombe.
Lumumba was duidelijk een bedreiging voor de belangen van de voormalige koloniale elite en was een obstakel voor diegenen die een nieuwe zwarte elite wilden vormen als bevoorrechte poortwachters van de Congolese rijkdom. De Belgen hadden het plan om Lumumba te doden opgesteld en uitgevoerd, omdat zijn oproep om de rijkdommen van Congo te nationaliseren ten voordele van het Congolese volk indruiste tegen hun plannen om de controle over deze rijkdommen te behouden. In de context van de Koude Oorlog vreesden de VS dat Lumumba zou eindigen zoals Fidel Castro, dat de koloniale revolutie hem van een liberale naar een ‘communistische’ positie zou duwen. Lumumba’s onvoorspelbaarheid, de verwachtingen die hij schiep en zijn aanhangers die over revolutie begonnen te praten, maakten de imperialistische mogendheden bang. De Afrikanisering van het Congolese legerofficierskorps versoepelde de greep van België op Congo en leidde tot het besluit van de westerse mogendheden, België, de CIA, de VN en hun handlangers in Leopoldville, Kasai en Katanga dat Lumumba moest worden uitgeschakeld. Bovendien was de pan-Afrikaanse visie van Lumumba op Congo, eenheid in de etnische en tribale verdeeldheid, in tegenspraak met tribalistische Congolese elites waar Tschombe en Kasa-Vubu uitdrukking van waren. Zij wilden alleen de belangen van hun eigen etnische groeperingen verdedigen. Lumumba’s populaire standpunten dreigden de Congolese massa’s warm te maken voor een programma dat tegemoet kwam aan sociale, economische en democratische eisen en dat de nationalisatie van de minerale rijkdommen van Congo zou hebben vereist. Dit stond haaks op de belangen van de Congolese elites en het internationale kapitalisme.
In tegenstelling tot wat verdedigers van het kolonialisme beweren, was de Congo-crisis niet het gevolg van het te snelle vertrek van België. Het Belgische kolonialisme bestond om Congo economisch uit te buiten, niet om het land voor te bereiden op de onafhankelijkheid. België heeft het tempo van de onafhankelijkheid doelbewust opgevoerd omdat Congo een nieuwe, onstabiele regering had en de natie niet de tijd had gehad om een arbeidersbeweging te ontwikkelen met een duidelijk programma om aan de behoeften van de bevolking tegemoet te komen. Lumumba was geen expliciete socialist en had geen wapens, noch een nationale, democratische socialistische beweging onder arbeiders en armen op het platteland, die internationaal de steun van de arbeidersklasse had kunnen krijgen. De erfenis van de versnelde onafhankelijkheid van Congo is dat de Congolese arbeidersklasse bij de onafhankelijkheid niet kon winnen, maar dat de Congolese arbeidersklasse een reeks nederlagen kende en een dictatuur die tot op vandaag een obstakel vormen voor de ontwikkeling van sterke arbeidersorganisaties.
De centrale regering versloeg in 1962 de rivaliserende Vrije Republiek Congo in het oosten. Dit was een pro-Lumumba bewind dat door de Sovjet-Unie werd gestuurd. De regering versloeg de afscheidingsbewegingen in Katanga en Zuid-Kasaï in 1963 en verpletterde met Belgische steun de door Simba uitgeroepen ‘communistische’ volksrepubliek Congo in 1964, een guerrillabeweging waar Che Guevara kortstondig aan deelnam. De Sovjet-Unie en China boden slechts beperkte steun, omdat ze niet wilden dat er een echte arbeidersdemocratie zou ontwikkelen die een inspiratie kon zijn om ook hun macht te betwisten. Tsjombe won met de steun van de VS en het Westen de verkiezingen van 1965. Hij was echter te onbetrouwbaar en Mobutu pleegde een tweede staatsgreep om er voor te zorgen dat Congo open was voor de zaken van de westerse imperialistische mogendheden.
De Mobutu-jaren
Mobutu werd een brutale en corrupte dictator, die tot 1997 aan de macht bleef met zijn Volksbeweging van de Revolutie (MPR). Hij werd een nauwe bondgenoot van de VS en Israël, en vocht tegen het ‘communisme’ in Centraal-Afrika. Washington was afhankelijk van Zaïre als aanvoerroute voor de door de VS gesteunde rebellenbeweging National Union for the Total Independence of Angola (Unita) die een 17 jaar durende guerrillaoorlog voerde tegen de regering van het naburige Angola, die werd gesteund door de Sovjet-Unie en Cuba.
Tegelijkertijd onderhield Mobutu ook een vriendschappelijke relatie met China. Hij ontwikkelde een persoonlijkheidscultus met urenlange muzikale eerbetuigingen en een cultureel nationalistisch beleid om zijn heerschappij te onderbouwen. Alleen inheemse namen en muziek waren toegestaan. Het land werd in 1971 omgedoopt tot Zaïre en het jaar daarop hernoemde Mobutu zich Mobutu Sese Seko Nkuku Ngbendu Wa Za Banga (wat betekent: “De almachtige krijger die vanwege zijn uithoudingsvermogen en onbuigzame wil om te winnen, van verovering naar verovering gaat, waarbij hij het vuur in zijn kielzog laat liggen”).
In 1968-69 kwam er een Congolese studentenbeweging op, met Lumumba als held, parallel aan de studentenprotesten in Europa en de VS. Mobutu liet de beweging in 1969 met geweld verpletteren. Officieel stierven 6 studenten tijdens de protesten, maar in werkelijkheid werden 300 studenten gedood en nog eens 800 veroordeeld tot lange gevangenisstraffen.
Ondanks dit repressieve geweld, of misschien wel vanwege dit geweld, keek het Westen naar het regime van Mobutu om toegang te krijgen tot de minerale rijkdommen van Congo. De VS stelden meer dan 300 miljoen dollar aan wapens en 100 miljoen dollar aan militaire training beschikbaar voor de dictatuur.
Het corrupte en onbekwame regime van Mobutu heeft het landbouwpotentieel van Congo verkwanseld, waardoor het land afhankelijk werd van de invoer van voedsel. De inflatie steeg en de afbetaling van leningen maakten in de jaren zeventig 30% van de staatsbegroting uit. Net als veel andere Afrikaanse landen kwam Congo in de klauwen van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Wereldbank terecht. Hun structurele aanpassingsprogramma’s legden privatisering en besparingen op. Congo reduceerde het aantal leerkrachten in korte tijd van 285.000 tot 126.000 – en transformeerde zijn hoge alfabetiseringsgraad naar de huidige situatie, waarin 30% analfabeet is. Het misbruik van overheidsmiddelen door Mobutu was een vorm van pure kleptocratie. Tegen het einde van zijn heerschappij had hij een persoonlijk fortuin vergaard dat op 4 miljard dollar werd geschat, terwijl het land een buitenlandse schuld van 12 miljard dollar had opgebouwd.
Mobutu’s positie werd steeds complexer in de jaren ’80 en ’90. In 1982 brak zijn langdurige bondgenoot en lid van het centraal comité van de MPR, Etienne Tshisekedi, met Mobutu en vormde de eerste oppositiepartij van het land die opriep tot geweldloze democratische veranderingen: de Unie voor Democratie en Sociale Vooruitgang (UDPS). Eind jaren tachtig ontstonden in heel Afrika protestbewegingen tegen de dictaten van het IMF. Vanuit dit protest ontstonden nieuwe politieke partijen, organisaties en vakbonden.
Met het einde van de Koude Oorlog zetten Mobutu’s westerse imperialistische bondgenoten hem onder druk om Zaïre in een meer democratische richting te sturen, of in ieder geval een neokoloniaal kapitalisme met een meer menselijk gezicht. Mobutu stond in april 1990 meerdere partijen toe, maar maakte zijn westerse geldschieters boos, vooral België, toen zijn soldaten in datzelfde jaar een studentenhuis aanvielen, waarbij tientallen mensen omkwamen. België sloot de hulp tijdelijk af als reactie. Tegelijk groeide het massale verzet tegen Mobutu’s bewind in 1991. De op mineralen gebaseerde economie stortte dan nog eens in, terwijl de productie van vitale kopermijnen in Katanga snel terugliep. Duizenden Congolese soldaten waren boos omdat ze geen loonsverhoging kregen en sloegen in Kinshasa aan het plunderen, waarbij minstens 250 mensen omkwamen. Op 16 februari 1992 organiseerden priesters en kerken in verschillende steden een ‘hoopmars’ uit protest tegen het verbieden van een conferentie over democratisering. Meer dan een miljoen Congolezen namen hieraan deel. Vijfendertig demonstranten werden gedood bij de repressie tegen het protest. In 1993 maakte Mobutu een einde aan elke vorm van democratisering, dwarsboomde een poging van Tshisekedi om hem af te zetten en verwierf terug volledige controle voer het land. De inflatie explodeerde en bereikte in 1994 9.769%. Mobutu werd gedwongen om een biljet van vijf miljoen Nieuwe Zaïre in te voeren.
Na tientallen jaren van politieke onderdrukking en te midden van de verergerende economische crisis barstte het etnische geweld los. In Katanga eisten groepen dat arbeidsmigranten uit andere provincies ‘naar huis’ gingen en in het oosten van de Kivu-provincie begonnen de maimai-milities Tutsi’s te bedreigen, waarvan sommige in de koloniale tijd door de Belgen in het gebied waren gesetteld. Net als de rebellengroepen die vandaag in Oost-Congo actief zijn, vochten ze voor landbouwgrond en controle over de mijnen. Tegenstanders van de Museveni-dictatuur in Oeganda kregen ook voet aan de grond in Oost-Congo, waar ze rebellenbendes organiseerden.
In 1994, na de Rwandese burgeroorlog en genocide, vluchtte een groot deel van het verslagen Habyarimana regime naar Oost-Congo, onder Franse bescherming. Mobutu verwelkomde de Rwandezen en verzegelde daarmee zijn lot en bracht een transnationaal conflict op gang dat tot vandaag voortduurt. Sommige vluchtelingen waren oorlogsmisdadigers. Bovendien kwam er geen antwoord op het tekort aan middelen en diensten voor de lokale bevolking.
Congolese oorlogen
President Paul Kagame van Rwanda en president Museveni van Oeganda steunden de Alliantie van Democratische Krachten voor de Bevrijding van Congo (ADFLC) die tot 300.000 Hutu’s heeft gedood, waaronder Rwandese vluchtelingen die deelnamen aan de Rwandese genocide. Laurent Kabila, een Congolees en voormalig Simba-leider, stond aan het hoofd van het ADFLC en marcheerde 2000 km lang met zijn leger door het land. De decennia van corruptie, armoede en een ongedisciplineerd leger beu, keerde de bevolking zich steeds meer tegen Mobutu. De bevolking verwelkomde de soldaten van Kabila als bevrijders. Bij aankomst in Kinshasa maakte Kabila een einde aan het bewind van Mobutu.
Kabila werd nadien door zijn voormalige imperialistische bondgenoten (vooral de VS) in de steek gelaten omdat hij niet volgzaam was. Zijn stalinistische idee van een revolutie in twee fasen deed Kabila bovendien steun zoeken bij wat hij “goede kapitalisten” noemde, kapitalisten die bereid waren deel te nemen aan “nationale ontwikkeling”. Dat beleid betekende dat er geen fundamentele vooruitgang voor de bevolking was. Er was geen landbouwhervorming en geen nationalisatie van de belangrijkste sectoren van de economie.
De alliantie met de Rwandese en Oegandese geldschieters liep eveneens op de klippen. De Rwandese en Oegandese machthebbers wilden slechts een deel van de rijkdommen van Congo controleren. Door Rwanda en Oeganda gesteunde troepen voerden oorlog tegen Kabila, maar ook tegen elkaar, voor de controle over de natuurlijke rijkdommen van Congo. Angolese en Zimbabwaanse militaire interventies zorgden voor de redding van het regime van Kabila. De VN stuurde in 1999 een massale vredesmacht. Maar de ondertussen hernoemde Democratische Republiek Congo (DRC) zakte steeds verder weg in de chaos.
De Congolese oorlog werd aangewakkerd door de enorme minerale rijkdommen van de regio, waarbij alle partijen, ook de multinationals, van de chaos gebruik maakten om het land te plunderen en de oorlog verder te financieren. In een rapport van de VN-Veiligheidsraad werd halverwege de oorlog in 2001 geschat dat Rwanda alleen al door de illegale export van coltan minstens 250 miljoen dollar had verdiend. De VS, België, Groot-Brittannië en Frankrijk hebben zich ook ingezet voor de verdediging van hun economische belangen door miljoenen dollars aan wapens te leveren aan verschillende partijen in de conflicten.
De oorlog van 1998 tot 2006 doodde meer dan 5 miljoen mensen door geweld en hongersnood en was daarmee het meest dodelijke conflict sinds de Tweede Wereldoorlog. Miljoenen anderen raakten ontheemd. De regering van Kabila was zwak. De verdeeldheid en corruptie namen toe. De controle op het leger was niet volledig. Het Congolese leger nam deel aan grootschalige etnische slachtingen, executies, martelingen, verkrachtingen en willekeurige arrestaties.
Joseph Kabila
In 2001 werd Laurent Kabila vermoord door een van zijn lijfwachten. Zijn zoon Joseph Kabila nam de macht over, gesteund door de EU, de VS en China. Zijn politieke koers doet meer denken aan de zelfverrijking van het Mobutisme dan aan het Lumumbisme.
Op het hoogtepunt van zijn populariteit won Joseph Kabila in 2006 de verkiezingen tegen de ex-krijgsheer en premier Jean-Pierre Bemba. De eerste verkiezingsuitslag leidde tot drie dagen van gevechten tussen de legers van Kabila en Bemba. Deze verdeelde loyaliteit in het Congolese leger werd nooit echt overwonnen. Het is geworteld in de formule van één president en vier vice-presidenten van 2001-2006, een formule die bedoeld was om de gewapende spanningen in het land op te lossen.
Kabila trok meer buitenlandse investeringen aan en beloofde de ontwikkeling van infrastructuur in een land dat twee derde van de omvang van West-Europa heeft, maar slechts 500 kilometer aan geasfalteerde wegen kende. China’s onverzadigbare honger naar grondstoffen en de opkomst van China als Afrika’s grootste handelspartner en geldschieter werd in Congo gevoeld. In 2009 tekende de regering van Kabila een investeringsovereenkomst van 9 miljard dollar met China, waardoor Chinese bedrijven het recht kregen om Congolese koper- en kobaltmijnen te ontwikkelen in ruil voor de aanleg van wegen, spoorwegen, hydro-elektrische stuwdammen, universiteiten, luchthavens en ziekenhuizen.
De economie van Congo is onder Joseph Kabila sterk gegroeid, met een groei van het BBP van 2,5% tot 9,5%, afhankelijk van het jaar. De stijgende koper- en kobaltproductie ging echter niet samen met de afbouw van de vreselijke armoede van de meerderheid van de bevolking.
In de aanloop naar de verkiezingen van 2011 ontstond de hoop op verandering rond oppositiekandidaat Etienne Tshisekedi. Kabila werd herkozen, Tshisekedi betwistte de resultaten meteen en riep zichzelf uit als president. De UDPS riep het Congolese volk op zich te mobiliseren en de overwinning van Tshisekedi te beschermen. Betogers overspoelden de straten van Kinshasa, moe van de armoede, de werkloosheid, de afbrokkelende infrastructuur, het geweld in het oosten en de corruptie. De politie botste met UDPS-aanhangers, waarbij tientallen doden vielen. De betogers waren boos over de gemiste kans op verandering, maar werden ook aangemoedigd door soortgelijke bewegingen voor regimewisseling in Senegal en Tunesië. Ondanks het feit dat ze Kabila niet konden verwijderen, droeg het protest van 2011 bij aan de vorming van ondergrondse netwerken van politieke activisten in heel Congo.
Net als onder Mobutu ging ook onder Kabila de massale corruptie door. In 2013-2015 verdween minstens 750 miljoen dollar betaald aan de Congolese belastingdiensten en het staatsmijnbouwbedrijf, als andere overheidsdiensten en de inmiddels verdwenen provinciale belastingdiensten worden meegeteld verdween er zelfs 1,3 miljard dollar. Op hetzelfde ogenblik is er een chronisch gebrek aan middelen voor de overheidsdiensten.
In 2015 barstte het protest weer los toen Kabila aankondigde dat hij zich opnieuw zou verkiesbaar stellen, ondanks het feit dat hij zijn grondwettelijk vastgelegde termijn had overschreden. Betogers, voornamelijk jongeren, trokken terug de straat op, geïnspireerd door de rol van de jeugd in de Citoyen Balais Burkinabé-beweging die Blaise Compaoré in 2014 in Burkina Faso van de macht had verdreven. De politie en het leger schoten met scherp, waarbij 42 doden vielen en honderden mensen werden gearresteerd. De regering sloot het internet af en blokkeerde sms’jes om de beweging in te dammen, maar de betogingen verspreidden zich naar Oost-Congo, naar Goma en Bukavu. De regering, die zag hoe groot de beweging werd, verklaarde de jongerenbewegingen illegaal, verklaarde haar leiders tot terroristen, joeg ze op, ontvoerde ze en zette ze in de gevangenis. Velen gingen in ballingschap of doken onder in afgelegen steden. Er werd een massagraf ontdekt buiten Kinshasa.
De protesten dwongen de regering echter om zich terug te trekken. De Senaat paste het wetsvoorstel om Kabila een derde termijn te geven aan, zodat Kabila nog even kon blijven tot een nationale volkstelling jongere kiezers toevoegde. De oppositiepartijen bliezen het protest af, maar de jongeren volgden die oproep niet en bleven eisen dat Kabila zou aftreden.
Kabila bleef nog twee jaar aan de macht, zo gezegd in afwachting van de volkstelling, terwijl de beweging voor zijn afzetting doorging. “Villes mortes” – dode steden – was de belangrijkste slogan van de oppositie in de algemene staking van augustus 2016. De straten van de grote Congolese steden lagen er verlaten bij omdat zowel arbeiders als bazen thuis bleven. Betogers blokkeerden het verkeer in Goma terwijl ze in Kinshasa barricades oprichtten in de buurt van het hoofdkwartier van de UDPS nadat de politie hen had aangevallen. Het politiegeweld escaleerde in september met 53 doden, 127 gewonden en 368 arrestanten volgens de VN.
De toespraken van Etienne Tshisekedi in 2016 hebben niet hetzelfde enthousiasme opgewerkt als in 2011. Hij riep zijn aanhangers op om vertrouwen te hebben in het verkiezingsproces, te geloven in de grondwet en te vertrouwen in de onderhandelingen met Kabila. Hij riep doelbewust niet op tot een massabeweging. Daardoor ging de UDPS niet meer de straat op zoals voorheen, maar ondertussen ging het jongerenprotest wel door. Tegen de tijd dat de verkiezingen uiteindelijk plaatsvonden eind 2018, kwamen in Kinshasa bij drie jaar protest minstens 320 mensen om het leven en raakten er 3500 gewond.
Félix Tshisekedi – een nieuw begin van een oude situatie
De Congolese verkiezingen vonden uiteindelijk plaats in december 2018, maar ook nu weer werden ze in een controverse verwikkeld. Félix Tshisekedi, de zoon van Etienne, werd president in wat “de eerste vreedzame machtsoverdracht sinds de onafhankelijkheid” werd genoemd. Félix probeerde hoge verwachtingen te scheppen en beloofde verdere ‘nationale verzoening’ naast een strijd tegen corruptie en armoede. Tshisekedi liet een aantal politieke gevangenen vrij en lanceerde zijn “100 dagen programma” van 304 miljoen dollar, gericht op de ontwikkeling van wegen, gezondheidszorg, onderwijs, huisvesting, energie (water en elektriciteit), werkgelegenheid, vervoer en landbouw.
De doeltreffendheid van dergelijke programma’s zal beperkt zijn als de minerale rijkdommen van Congo niet worden genationaliseerd en gebruikt ten voordele van de Congolese boeren en arbeidersklasse. In de laatste jaren dat Kabila aan de macht was, voerden de multinationals campagne tegen de voorstellen van de regering voor een bescheiden verhoging van de vennootschapsbelasting. Na de dreiging van verminderde investeringen accepteerde de regering een belasting van 10% voor nieuwe projecten, een daling ten opzichte van de voorgestelde 30%. De vennootschapsbelasting voor goudmijnen is beperkt tot 6%. Tenzij Tshisekedi in de handen bijt die hem voeden, blijft de Congolese regering in handen van multinationale mijnbouwbedrijven.
De verkiezingsuitslag van 2018 werd zwaar aangevochten. Zowel internationale waarnemers als de Congolese katholieke kerk, die 40.000 waarnemers inzette, beweren dat de pro-westerse kandidaat en voormalige directeur van ExxonMobil, Martin Fayuli, de eigenlijke winnaar was. Wellicht was Fayulu effectief de winnaar; maar hij vertegenwoordigde als establishment-figuur nauwelijks een alternatief voor het Congolese volk. De bekendmaking van de verkiezingsuitslag viel samen met een versterking van de veiligheidstroepen in de steden, een verstoring van het internet om de protest en confrontaties met de veiligheidstroepen binnen de perken te houden. Hier en daar was er onrust, waarbij tot 34 doden vielen, naast 59 gewonden en 241 “willekeurige arrestaties”, volgens het VN-mensenrechtenbureau.
De staat is geen neutrale scheidsrechter, maar dient de behoeften van de heersende klasse. Het Grondwettelijk Hof bevestigde de overwinning van Tshisekedi en liet Kabila toe te blijven. Tshisekedi sloot een deal met Kabila, die geen president meer is, maar vanuit zijn positie van ‘senator voor het leven’ nog steeds de touwtjes in handen heeft. Kabila weigert om deelname aan de presidentsverkiezingen van 2023 uit te sluiten. Dan is hij niet langer gebonden aan termijnbeperkingen. Gedurende zijn 18 jaar aan de macht heeft Kabila zijn aanhangers in de hele federale bureaucratie geïnstalleerd en zijn regerende coalitie heeft een overweldigende parlementaire meerderheid: 342 van 485 zetels. Het kwam dan ook niet als een verrassing dat Tshisekedi zeven maanden na zijn eedaflegging een coalitieregering aankondigde met 23 UDPS-leden en 42 leden van Kabila’s Front commun pour le Congo (FCC).
De regerende UDPS-FCC-coalitie is al getroffen door een groot corruptieschandaal, net aan de vooravond van de viering van de onafhankelijkheid. De presidentiële stafchef Vital Kamerhe werd onlangs veroordeeld tot 20 jaar gevangenisstraf omdat hij 49 miljoen dollar zou hebben verduisterd die bestemd was voor sociale woningbouw in het kader van het 100-daagse bouwprogramma. Kamerhe steunde Tshisekedi in zijn succesvolle verkiezingscampagne van 2018. Zijn arrestatie en veroordeling zorgden voor schokgolven in Congo en wakkeren de speculaties aan dat de zaak politiek gemotiveerd is om te voorkomen dat hij in 2023 tegen Tshisekedi zou opkomen. Eerder deze maand onthulde de minister van Justitie dat de voormalige rechter in deze zaak vorige maand niet aan een hartaanval was overleden, maar vermoord werd. Bij de 60ste verjaardag van de onafhankelijkheid domineren de intriges onder het corrupte establishment.
Oost-Congo en MONUSCO
MONUSCO is de 20.000 sterke ‘vredesmissie’ van de Verenigde Naties die sinds 1999 in Oost-Congo actief is met een budget van 1 miljard dollar per jaar. De missie werd voor het eerst ingezet in het kader van de tweede Congolese oorlog en richtte zich op de ontbinding van de FDLR (Forces démocratiques de libération du Rwanda) en werkte sindsdien samen met andere rebellengroepen die in Congo actief zijn. Alleen al in Noord-Kivu zijn er naar schatting 160 rebellengroepen actief met samen meer dan 20.000 strijders. Zij controleren de belangrijkste goud- en kobaltmijnen.
MONUSCO was vanaf het begin controversieel, waarbij VN-soldaten uitgebreide steun verlenen aan Congolese regeringssoldaten die beschuldigd worden van verkrachtingen en moorden (dezelfde misdaden die door de FDLR worden gepleegd). De MONUSCO-soldaten zelf zijn vaak beschuldigd van het seksueel aanranden van burgers, terwijl ze ook de uitbuiting van mijnwerkers door multinationale ondernemingen niet voorkomen en de burgers evenmin beschermen tegen aanvallen van rebellen.
In 2013 nam de rebellengroep M23 Goma, de provinciehoofdstad van Noord-Kivu, in en bracht daarmee de VN-missie in diskrediet. De VN reageerde door haar soldaten toestemming te geven om als eerste te schieten, een breuk met de regels voor vredeshandhaving.
De rebellentroepen een nederlaag toebrengen, blijft moeilijk omdat de rebellen zeer lucratieve en grondstofrijke regio’s controleren. Daarnaast hebben verschillende rebellengroepen actieve steun van Rwanda en Oeganda, die geen van beide onderworpen worden aan internationale druk omdat ze ‘bondgenoten’ zijn in de oorlog tegen het terrorisme. Ook zijn er nog steeds aanzienlijke aantallen Rwandese vluchtelingen in Oost-Congo, waaronder sommige oorlogsmisdadigers. Dit alles maakt dat de etnische spanningen, de spanningen over grondstoffen en grond in het oosten van het land nog verder toenemen. Tot slot is het begrijpelijk dat het onvermogen van de regering en de MONUSCO om de burgers te beschermen en het gebrek aan verantwoording voor de door de regeringstroepen gepleegde misdaden, de mensen in Oost-Congo aanmoedigen om eigen gewapende groeperingen op te zetten.
Sinds de herfst van 2019 neemt het geweld in het oosten weer toe en vallen rebellengroepen burgers aan als vergelding voor een hernieuwd offensief van de regering. In Beni was er grote frustratie over het onvermogen van de VN om burgers te beschermen tegen slachtpartijen door rebellen. Betogers vielen een VN-gebouw aan en brandden het plat nadat VN-soldaten twee betogers hadden gedood. Het protest ging gepaard met een week lang stillegging van bedrijven en solidariteitsprotesten in Goma.
In 2020 is het geweld verder geëscaleerd, ook al kreeg het tot hiertoe bijna geen internationale media-aandacht. Aanvallen van rebellen, waaronder massamoord en verkrachting, vertragen het optreden van hulpverleners en de overheid tegen het ebolavirus en Covid-19 in de regio. In Ituri, Noord-Kivu en Zuid-Kivu zijn er de afgelopen acht maanden meer dan 1300 mensen gedood en meer dan 500.000 mensen raakten ontheemd. Het leger heeft represailles genomen tegen de rebellen, maar de soldaten blijven regelmatig burgers doden. Deze acties verhinderen elke vorm van vertrouwen tussen het Congolese volk en de vertegenwoordigers van de overheid, zowel op vlak van veiligheid als op het politieke terrein.
De weg vooruit
Ondanks de tumultueuze geschiedenis van het kolonialisme en het neokolonialisme in Congo verkeert het land niet in een uitzichtloze situatie. De oplossing voor de armoede, de oorlog en het imperialisme ligt bij het Congolese volk, niet bij de huidige regering, haar internationale bondgenoten of de VN. Er komt geen einde aan de problemen van het Congolese volk zolang het land wordt bestuurd op basis van een asociaal, neoliberaal beleid, zoals gedicteerd door het IMF en de Wereldbank, en zolang de enorme minerale rijkdommen van Congo worden geplunderd door de multinationals en de rebellengroepen.
Arbeidersorganisaties zijn zwak in Congo als gevolg van jaren van oorlog en dictatuur. Toch kan de greep van de lokale plunderaars en de imperialisten alleen gestopt worden door het opbouwen van onafhankelijke organisaties van arbeiders en armen. De aanhoudende campagne voor het aftreden van Kabila en de “villes mortes”-stakingen toonden de opkomende kracht van de Congolese arbeidersklasse. Dit soort bewegingen maakt het mogelijk om te leren hoe protestacties en stakingen kunnen uitgebreid worden. Ze laten ook toe om te leren hoe sociale thema’s, veiligheidskwesties en democratische rechten met elkaar kunnen gekoppeld worden. Bovendien geven deze bewegingen aan wat het belang is van democratische organisatie van de strijd en van onafhankelijke vakbonden en een arbeiderspartij.
Er is nood aan strijd voor een socialistische samenleving in Congo. Dat is de enige manier om de eindeloze cyclus van armoede, corruptie, oorlog en uitbuiting te doorbreken. De rechten van minderheden moeten bescherm worden. De werkenden moeten zich verdedigen tegen uitbuiting, door zich te organiseren en op te komen voor de nationalisatie van de natuurlijke grondstoffen en het financiekapitaal onder democratische controle van de werkenden, met de steun van de armen op het platteland. De opbrengsten uit de minerale rijkdommen van Congo moeten worden geïnvesteerd in onderwijs en gezondheidszorg. De schulden van Congo moeten worden kwijtgescholden. De opeenvolgende regeringen en politici van Congo blokkeerden de ontwikkeling, omdat ze de belangen van de multinationals dienden. Ze moeten omvergeworpen worden. Werkenden uit de hele wereld moeten solidair zijn met de werkenden in Congo om deze doelen te bereiken.
-
Soedan een jaar na het afzetten van al-Bashir. Covid-19 legt problemen bloot

Foto: Radio Dabanga Terwijl veel landen de veiligheidsmaatregelen versoepelen, ontwikkelt de Covid-19 pandemie zich gestaag in Afrika. Dit is een bedreiging voor de gezondheidsstelsels in Afrikaanse landen. Het beleid in deze landen is niet in staat om iets te doen aan de enorme armoede die nog steeds toeneemt. De brutale handhavingsinstrumenten, waarbij zelfs geschoten wordt op wie de lockdown breekt, zijn op zich een pandemie geworden voor die klassen die niet de middelen hebben om te overleven tijdens een lockdown.
Artikel door Satti (Socialistisch Alternatief Soedan)
Het aantal besmettingen in Soedan groeide aanvankelijk slechts langzaam van het eerste geval op 12 maart tot begin april. Maar sindsdien is het aantal gevallen gestegen tot duizenden, waardoor Soedan het land is met het hoogste aantal besmettingen en sterfgevallen in Oost-Afrika. Veel deskundigen vrezen dat het hele gezondheidssysteem in elkaar zal storten door het toenemende aantal gevallen, de zwakte van de medische voorraden en het tekort aan medisch personeel. Nadat in april een nationale lockdown en een verbod op interstatelijk vervoer werden opgelegd, heeft de regering in mei de lockdown-maatregelen in de staat Khartoem, met de hoogste concentratie van infecties, verlengd.
Het sterftecijfer in Soedan is hoog in vergelijking met het wereldwijde sterftecijfer, en het aantal herstelde gevallen is een kleiner percentage in vergelijking met de meeste landen. Zorgpersoneel bevestigt dat het aantal infecties onder het medisch personeel toeneemt, als gevolg van het gebrek aan beschermingsmiddelen. Er is een ernstig tekort aan testmateriaal, waardoor zelfs de minister van Volksgezondheid moest erkennen dat het werkelijke aantal gevallen van Covid-19 veel hoger ligt dan de officiële gegevens.
Een gezondheidssysteem in crisis
Slechts een minderheid van de Soedanese bevolking heeft toegang tot gezondheidszorg, zelfs in de grote steden is dit het geval. Op het platteland en afgelegen gebieden, zeker in de oorlogsgebieden, is er vaak geen enkele gezondheidszorg. Dit systeem bleef compleet in gebreke toen tussen augustus 2016 en maart 2018 volgens de Wereldgezondheidsorganisatie 36.962 gevallen van cholera werden vastgesteld in 18 Soedanese staten. Deze cholera-epidemie leidde tot 823 doden, waarvan 15% jonger was dan vijf jaar. Alleen al in november werden meer dan 250.000 gevallen van malaria gemeld vanuit Darfoer, aldus het federale ministerie van Volksgezondheid. Dit omvat ongeveer 110.000 gevallen van malaria in de staat Zuid-Darfoer, 103.000 in Noord-Darfoer en 45.000 in Oost-Darfoer.
De huidige situatie legt de vreselijke toestand van de gezondheidssector bloot, zowel op vlak van personeel, ziekenhuizen, niveau van technische ontwikkeling, capaciteit als toegang. Het heeft ook geleid tot botsingen tussen staatsziekenhuizen en de private sector, waarbij deze laatste de deuren dreigde te sluiten in het licht van de Covid-19-pandemie, wat getuigt van een onverantwoordelijke en roekeloze houding die alleen bepaald wordt door de winsten van deze bedrijven. Ondertussen blijven de geneesmiddelenfabrikanten en -importeurs de crisis en het zwakke gezondheidszorgsysteem uitbuiten voor hun eigen agenda. Een voorbeeld hiervan zijn de nieuwe tarieven die de “Drug Importers Division” oplegt, waardoor de prijs van geïmporteerde geneesmiddelen verdubbeld is, en de dreiging van Ami Pharma Factory om de productie te stoppen.
Private ziekenhuizen zijn nu gestopt met het verlenen van gezondheidsdiensten uit angst voor gevallen van Covid-19 die hen zouden verplichten zich te houden aan gezondheidsprocedures zoals sterilisatie, samen met de rest van de procedures van het Ministerie van Volksgezondheid. Dit heeft een catastrofaal effect op de publieke sector, die de prijs betaalt voor het beleid van het vorige regime om vooral middelen en steun toe te kennen aan private zorgverleners, terwijl er te weinig wordt geïnvesteerd in de publieke sector en bovendien een deel werd geprivatiseerd. Het resultaat is rampzalig voor patiënten en mensen die voor ziekenhuizen sterven omdat ze er niet geholpen worden. De sluiting van veel private ziekenhuizen en de overbelaste situatie in openbare ziekenhuizen en gezondheidscentra heeft ook geleid tot een hoger sterftecijfer onder mensen die aan andere aandoeningen lijden en geen medische behandeling meer kregen.
Ook het zorgpersoneel is de dupe van dit alles, zoals blijkt uit de recente en steeds vaker voorkomende fysieke aanvallen die medische hulpverleners in een aantal ziekenhuizen in en buiten Khartoem hebben getroffen en die in de afgelopen weken tot meerdere stakingen hebben geleid. Bij de laatste raakte een arts ernstig gewond aan het hoofd. Deze aanvallen kunnen niet los worden gezien van het bredere beeld van een ineenstorting van de hele zorgsector en bijhorende wanhoop. Zorgpersoneel wordt geconfronteerd met een tekort aan medische voorzieningen, het ontbreken van beschermende uitrusting, veiligheidsrisico’s en het ontbreken van wettelijke bescherming tijdens het werk, alsook met een verslechtering van hun status, of het nu gaat om slechte lonen, onzekere contracten of overwerk na de diensten of onmogelijke werkdruk tijdens de dienst.
United Doctor’s Office, een vereniging van dokters, dreigde op 21 mei met een staking van alle dokters indien niet binnen de 72 uur op de eisen werd ingegaan. Het ging onder meer om maatregelen die het zorgpersoneel moeten beschermen tegen herhaaldelijke aanvallen. De regering was verplicht om de politie in te zetten om gezondheidsvoorzieningen te beschermen.
Arbeidsomstandigheden onder de pandemie
Naast deze slechte gezondheidssituatie wordt de arbeidersklasse onder deze pandemie geconfronteerd met meerdere bedreigingen, ondanks de door de staat opgelegde veiligheids- en lockdownmaatregelen. Sommige bedrijven hebben hun activiteiten stopgezet, maar andere dwingen hun personeel om onder slechte omstandigheden en lange werktijden te werken zonder enige aandacht voor veiligheidsmaatregelen. JTI Lacto Company bijvoorbeeld, dat nog steeds op volle capaciteit werkt als geregistreerd levensmiddelenbedrijf, voorziet de werknemers niet van beschermingsmateriaal en ontsmet zijn hallen niet, ondanks dat er gevallen van Covid-19 in de fabriek zijn geregistreerd. Ook de schoonmakers in de staat Khartoum hebben gedreigd te staken totdat aan hun eisen werd voldaan, waaronder het verstrekken van de nodige beschermingsmiddelen.
Dit zijn slechts twee voorbeelden van een groot aantal werkenden die te maken hebben met een slechte werkomgeving en een opgevoerde uitbuiting door het kapitaal. Het feit dat de werkenden niet vertegenwoordigd zijn in het “Comité voor noodgevallen in de gezondheidszorg”, hoewel ze zich enerzijds in de frontlinie van de pandemie bevinden en anderzijds worstelen met de verslechterde economische omstandigheden, spreekt boekdelen over de onverschilligheid die de huidige regering aan de dag legt ten aanzien van hun omstandigheden. In veel gevallen mogen werkenden zich niet eens organiseren in een vakbond om hun rechten te beschermen, zoals in DAL (voedingsindustrie), een bedrijf dat geen vakbonden binnen zijn complexen toestaat. In andere gevallen zijn werknemers onderworpen aan willekeurig ontslag en sancties wanneer zij aanspraak maken op beschermende maatregelen.
Lock-down en het effect ervan op de arbeidersklasse
Wat een echte bedreiging vormt voor de arbeidersklasse is niet alleen de ziekte zelf, maar ook de door de regering aangekondigde lockdown. De simulatie van het beleid in geavanceerde kapitalistische landen die over grotere capaciteiten en een sterkere infrastructuur beschikken, blijkt bijzonder verwoestend voor de arbeidersklasse en de arme gemeenschappen in Soedan. Miljoenen arbeiders werken van dag tot dag informeel, zoals de 23.000 vrouwelijke theeverkoopsters in Khartoem, en nog voor de lockdown kwamen ze nauwelijks rond, vooral door de hoge inflatie in het land – in april steeg de inflatie naar 99%.
Naast de lockdown en de hoge prijzen zijn de wachtrijen voor brood en kookgas in deze periode blijven groeien, en deze grondstoffen zijn in sommige regio’s nog steeds volledig afwezig. Aangezien de armen een gebrek aan andere opties hebben – ze kunnen in tegenstelling tot de rijken niet op de zwarte markten kopen of ineens genoeg kopen voor de duur van de lockdown – maakt dit de lockdown tot een uiterst onrechtvaardige en ongelijke situatie.
Contrarevolutie
Intussen zijn de krachten van de contrarevolutie druk bezig geweest om de nieuwe situatie in hun voordeel uit te buiten. De regering heeft niet adequaat gereageerd op de verspreiding van de epidemie in de gevangenissen en sommige leiders van het verdrongen regime zijn besmet. Dit heeft de aanhangers van het oude regime de kans gegeven om voor de gevangenis een wake te houden en hun vrijlating te eisen. Ironisch genoeg is deze smerige gevangenisomgeving, net als het gammele gezondheidssysteem, wat hun eigen afgezette regime na dertig jaar heeft achtergelaten. Krachten die verbonden zijn aan het afgezette regime en aan de islamitische beweging, via zowel de Nationale Congrespartij (NCP) als de Populaire Congrespartij (PCP), hebben deelgenomen aan betogingen om de lockdown te ondermijnen en de overgangsregering te destabiliseren.
Aanhangers van het oude regime proberen de ontevredenheid onder de stammen op te hitsen, een methode die zij gedurende het hele bewind van Al Bashir hebben gebruikt en die zij vandaag in het licht van de huidige crisis weer doen opleven. In Kassala, in het oostelijk deel van het land, zijn bij botsingen tussen stammen eerder in mei tien mensen omgekomen. Het zaaien van onenigheid tussen de stammen in het oosten is iets dat de vingerafdrukken van de oude staatsmachine draagt.
Dit gezegd zijnde, kunnen de botsingen tussen stammen die de afgelopen dagen zijn losgebarsten niet enkel toegeschreven worden aan acties die door de contrarevolutie in gang zijn gezet. Dit stammengeweld komt meer fundamenteel voort uit conflicten over grondstoffen en uit een geschiedenis van het ontbreken van economische, sociale en politieke rechtvaardigheid voor de lokale gemeenschappen. Hoewel de contrarevolutie deze conflicten aanwakkert en weer aan de oppervlakte brengt, moeten de diepere oorzaken van deze problemen worden aangepakt om vrede te bereiken en een einde te maken aan dit stamradicalisme.
Tijdens dit stammengeweld keken het leger en de veiligheidstroepen merkbaar de andere kant op toen de botsingen plaatsvonden, waaruit blijkt dat de militaire vleugel van de huidige regering volledig heeft gefaald en niet bereid is om de veiligheid te handhaven – een hoeksteen van het document dat de zogenaamde overgangsperiode regelt en van de argumenten die de “Forces of the Declaration for Freedom and Change” gebruiken om hun capitulatie voor de reactionaire generaals te rechtvaardigen. De episode heeft ook de tegenstrijdigheden aan het licht gebracht die het gevolg zijn van het akkoord over de machtsdeling tussen de civiele en militaire componenten van de regering. Deze tegenstrijdigheden zijn door de Covid-19-crisis nog verergerd.
Zoals de ISA-aanhangers in Soedan hebben uitgelegd, is dit akkoord het grootste obstakel op de weg naar een echte regering van de revolutie. De overgangsregering van Abdalla Hamdok is het resultaat van een onhoudbaar compromis tussen enerzijds politieke krachten die (zij het op ontoereikende en misvormde wijze) de door de massa’s geleide revolutionaire strijd tegen de dictatuur weerspiegelen, en anderzijds de Militaire Raad, die de kern vormde van de machtsstructuur van diezelfde dictatuur. Met deze precaire regeling die dreigt in te storten, en een nieuwe economische en gezondheidscrisis die zich snel ontwikkelt, blijft de noodzaak om zich voor te bereiden en te organiseren voor een nieuwe fase van de revolutionaire strijd des te noodzakelijker en dringender.