Tag: Congo

  • Congo 60 jaar onafhankelijk. Een geschiedenis van koloniale en neokoloniale plundering

    Lumumba en de Belgische premier Gaston Eyskens bij de ondertekening van het document dat de onafhankelijkheid erkent. (Foto: Wikimedia)

    Dossier door Martin LeBrun

    Op dinsdag 30 juni 2020 viert de Democratische Republiek Congo (DRC) de zestigste verjaardag van haar onafhankelijkheid van de Belgische koloniale overheersing. In het licht van de COVID-19-pandemie zullen de festiviteiten worden getemperd. President Tshisekedi kondigde aan dat de middelen voor een grootse viering zullen worden aangewend om de pandemie te bestrijden en om het Congolese soldaten een premie te geven voor hun “dapperheid en heldenmoed”.

    Zestig jaar na de onafhankelijkheid is Congo een van de armste landen ter wereld. Het land staat op de 179e plaats op de Human Development Index, die de levensverwachting, het onderwijs en het inkomen per hoofd van de bevolking meet. In 2018 leefde 72% van de 84 miljoen Congolezen in extreme armoede met minder dan 1,90 dollar per dag.

    Nochtans is Congo potentieel een erg rijk land. Het is de grootste producent van kobalt ter wereld en goed voor 70% van het wereldwijde aanbod van het metaal dat gebruikt wordt in batterijen voor gsm’s en elektrische auto’s. Het is de grootste koperproducent ter wereld en produceert 80% van de coltan, een mineraal dat essentieel is voor de productie van de microprocessoren die de wereldwijde informatietechnologiehausse van de afgelopen twee decennia mogelijk hebben gemaakt.

    De tegenstelling tussen de armoede en de overvloed aan grondstoffen, is geworteld in de koloniale geschiedenis van Congo, de neokoloniale plundering na de onafhankelijkheid en de geschiedenis van dictaturen en oorlog.

    Congo Vrijstaat (1885-1908)

    Vóór de kolonisatie was de Congolese rivierdelta een belangrijk knooppunt in de trans-Atlantische slavenhandel van 1500 tot 1850. Vier miljoen slaven werden uit het gebied gehaald, waardoor de vroegere sociale structuren werden vernield en het Congo-koninkrijk aan de kust gericht was op handel met Europa.

    Van 1874 tot 1895 investeerde de Belgische koning Leopold II zijn persoonlijk fortuin en enorme leningen van de Belgische overheid om aanspraak te maken op wat nu Congo is in het kader van de Europese imperialistische strijd om controle over Afrikaanse kolonies. Op de Conferentie van Berlijn in 1885 speelde Leopold de belangrijkste koloniale mogendheden tegen elkaar uit en beloofde hij dat hij de Oost-Afrikaanse slavenhandel zou vernietigen en van het gebied een vrijhandelszone zou maken. Leopold II hernoemde het gebied in ‘Congo Vrijstaat’ en legde een nieuwe collectieve identiteit op aan ongeveer 250 verschillende etnische groepen die 700 verschillende talen en dialecten spraken. Leopold deed dit onder het mom van een humanitaire operatie, maar maakte van het land zijn persoonlijk bezit waarbij hij een systeem van terreur vestigde.

    Het grondgebied werd eerst geplunderd van ivoor en daarna van rubber. Het huurlingenleger van Leopold legde harde verzamelquota’s op, waarbij de bevolking van gebieden die zich niet aan de regels hielden of konden houden, brutaalweg werden vermoord of verminkt. De race om rubber leidde tot de ineenstorting van de landbouw, waardoor de wreedheden werden verergerd door hongersnood. Leopold’s inbeslagname van ‘braakliggend’ land zorgde voor grote regionale spanningen, omdat de boeren zich van uitgeputte gronden naar grond van de kroon verplaatsten. Dit systeem leidde tot 3 tot 5 miljoen doden, hogere schattingen van 10 miljoen zijn gebaseerd op onjuiste extrapolaties door ontdekkingsreiziger-kolonist Henry Morton Stanley.

    In tegenstelling tot de beweringen van diegenen die de kolonisatie proberen goed te praten, was Leopold II zich volledig bewust van deze wreedheden in een gebied dat hij nooit persoonlijk heeft bezocht. Een internationale humanitaire campagne vestigde de aandacht op de wreedheden in de Onafhankelijke Congostaat. De koloniale propaganda sprak van een ‘Engelse campagne’ onder leiding van Edmund Morel, Joseph Conrad, Roger Casement en Mark Twain. De campagne verzamelde Afrikaanse ooggetuigenverslagen van de wreedheden die door de troepen van Leopold werden begaan, zodat de koning en de Belgische politici en burgerlijke elite niet konden beweren dat ze niet wisten wat er gebeurde. Leopold liet zelfs verschillende archieven verbranden om zijn medeplichtigheid te verdoezelen. Om verschillende redenen werd Leopold in 1908 gedwongen de controle over de Onafhankelijke Congostaat af te staan aan de Belgische staat. De erfenis van Leopold II aan Congo was een geschiedenis van massamoord, een kunstmatig gecreëerde nationale identiteit en het ontstaan van de lange geschiedenis van de imperialistische plunderingen in Congo.

    Belgisch Congo (1908-1960)

    De Belgische staat heeft het koloniale systeem hervormd om de weg te effenen voor economische exploitatie op lange termijn. De katholieke kerk werkte hand in hand met het koloniale regime om de boodschap van gehoorzaamheid van het christendom aan te moedigen. De kerkscholen censureerden alles wat opstandig was en vermeden bijvoorbeeld om te praten over de Franse revolutie. Terwijl de boodschap van gehoorzaamheid werd aangemoedigd, werden kritische religieuze bewegingen zwaar onderdrukt. De predikant, Simon Kimbangu, werd in 1921 gearresteerd. Hij stierf 30 jaar later in de gevangenis. Zijn volgelingen, de Kimbanguïsten, werden ontheemd en vervolgd, maar zijn nog steeds een grote beweging in Congo. Vanaf 1937 werden dwangarbeidersconcentratiekampen opgezet voor leden van de Kitawala sekte, die geïnspireerd was door Jehova’s Getuigen en er antikoloniale gevoelens op nahield.

    In tegenstelling tot sommige Afrikaanse kolonies, zoals Kenia en Zuid-Afrika, werd de Europese bevolking in Congo streng gecontroleerd door de Belgische staat uit angst voor witte, anti-koloniale, communistische onrust. Alsof de Congolezen geen reden hadden om zich tegen de kolonisatie te verzetten!

    Met de ontdekking van de enorme minerale rijkdommen in Congo werd het land geïndustrialiseerd. Het grootste mijnbouwbedrijf Union Minière had een eigen totalitair staatsapparaat in de zuidoostelijke provincie Katanga, waar er koper, mangaan, uranium, goud, enz. werd ontgonnen. De palmolieplantages leverden de grondstof voor de zepen die de basis vormden voor de huidige multinational Unilever.

    De arbeidersklasse groeide van een paar honderd in 1900 tot 450.000 in 1929, daarna tot bijna een miljoen tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen de mijnbouwindustrie een hoge vlucht nam. Voor de Amerikaanse atoombommen die in Japan verwoestingen aanrichtten, werd in Katanga gewonnen uranium gebruikt. Congo werd het tweede meest geïndustrialiseerde land ten zuiden van de Sahara, na Zuid-Afrika, maar de levensomstandigheden voor de arbeiders en de armen bleven verschrikkelijk.

    De ontevredenheid leidde tot stakingen en rellen aan het begin en het einde van de oorlog, waarbij 60 mijnwerkers omkwamen in een massaprotest in Elizabethville (nu Lumbumbashi) in Katanga. Stakingsleiders werden opgespoord. In 1944 schoot het leger 55 ongewapende Kitawala-rebellen neer, met behulp van de tactiek van de verschroeide aarde op hun dorpen en velden, nadat ze in opstand waren gekomen tegen de dwangarbeid in oorlogstijd. Bepaalde groepen of stammen werden verweten ‘onruststokers’ te zijn. Het maakte deel uit van de verdeel- en heersstrategie.

    De Congolezen, die de brute dwangarbeid in oorlogstijd en de quota’s in de mijnen en plantages hadden doorstaan, verwachtten dat hun leven na de oorlog zou verbeteren. De Congolese soldaten die met de ‘geallieerden’ in Abessinië, Egypte en Birma tegen het totalitarisme vochten, verwachtten ook een verbetering van de omstandigheden. Het racisme hield echter aan. Afrikanen konden nog steeds in het openbaar worden geslagen, moesten aan het eind van de wachtrijen staan en kregen een zwemverbod opgelegd. Vakbonden waren illegaal. In sommige steden werden gemeenteraadsverkiezingen ingevoerd, maar elke burgemeester was ondergeschikt aan de Belgische ‘eerste burgemeester’. Zoals kapitalistische regeringen in de naoorlogse periode concessies en hervormingen toestonden om de revolutie te voorkomen, zo gingen koloniale regeringen in heel Afrika in de naoorlogse periode over tot ‘ontwikkelingskolonialisme’, om te voorkomen dat de onafhankelijkheidsbewegingen zich zouden ontwikkelen. De Belgen investeerden in infrastructuur en ontwikkelingsprojecten om de levensstandaard te verhogen, maar lieten de Congolezen bij de onafhankelijkheid meteen ook de rekening hiervoor betalen.

    Dekolonisatie

    Na de Tweede Wereldoorlog braken er wereldwijd koloniale revoluties en bevrijdingsoorlogen uit. India, Indonesië en de Filippijnen schudden de Britse, Nederlandse en Amerikaanse controle van zich af. In Algerije en Indochina ging de gewapende strijd tegen de Franse koloniale troepen door. In 1958 was Ghana het eerste land ten zuiden van de Sahara dat onafhankelijk werd, wat een golf van dekolonisatie over het hele continent teweegbracht.

    Belgische Congo telde heel wat religieuze organisaties die zich verzetten tegen de koloniale overheersing, maar tot 1955 was er geen nationale politieke organisatie die de onafhankelijkheid eiste. Dit alles veranderde in 1956 met de opkomst van de burgerlijke ongehoorzaamheidscampagnes. De Association des Bakongo (ABAKO), oorspronkelijk een stamorganisatie onder leiding van Joseph Kasa-Vubu, stelde een vrijheidsmanifest voor.

    Twee jaar later werd de Mouvement National Congolais (MNC) opgericht, met Patrice Lumumba als leider. Het doel was om Congo te bevrijden van het imperialisme en de koloniale overheersing. De respons was enorm. Lumumba bezocht de nieuwe staat Ghana, waar hij Kwame Nkrumah ontmoette. Bij zijn terugkeer in Congo kwamen 7000 mensen samen om naar zijn verslag te luisteren. De Belgische regering verwachtte dat ze uiteindelijk onafhankelijkheid zou moeten verlenen, maar tot 1958 waren er geen plannen voor de onafhankelijke politieke toekomst van Congo.

    In januari 1959 explodeerde Congo. De eerste Belgische burgemeester verbood een protestbijeenkomst in Kinshasa, wat leidde tot rellen. Het leger werd in vol ornaat ingezet, waarbij tot 300 doden en nog veel meer gewonden vielen. De onrust verspreidde zich naar Kivu, Kasai en Katanga.

    Begin 1960 kondigde de Belgische regering aan een rondetafelconferentie bijeen te roepen om te onderhandelen over de overgang van een koloniaal bewind naar Congolese onafhankelijkheid. De naoorlogse Congolese economie ging achteruit, onder meer doordat België meer openbare diensten in de kolonie ontwikkelde. De overheidsschuld van de kolonie steeg tussen 1949 en 1960 van 4 naar 46 miljard Belgische frank, een schuld die België na decennia van koloniale uitbuiting helemaal liet erven door de nieuwe Congolese staat. Koning Boudewijn bracht een bezoek aan Belgisch Congo om de politieke spanningen te temperen, maar slaagde er alleen in zijn ceremoniële zwaard te laten stelen. De groeiende volksbeweging in Congo, de rellen in Kinshasa en de wereldwijde strijd tegen het kolonialisme droegen bij tot de beslissing om de onafhankelijkheid te vervroegen naar 30 juni 1960.

    Congo zou een formele, politieke onafhankelijkheid krijgen, maar multinationale ondernemingen bleven op dezelfde manier opereren als voorheen, in overeenstemming met de Belgische wetgeving. Het Belgische parlement ondermijnde elke echte Congolese economische macht en schafte drie dagen voor de onafhankelijkheid de Congolese macht over de activiteiten van Union Minière af. Alle legerofficieren en de hoogste ambtenaren zouden Belgisch blijven. Het zou alleen nog maar onafhankelijkheid in naam zijn.

    De hoop op echte verandering was echter groot en de MNC onder Lumumba won de eerste verkiezingen. De regionale partijen hadden ook grote steun: de afgescheiden MNC-K onder leiding van Albert Kalonji in Kasai, de Confédération des Associations Tribales du Katanga (CONAKAT) onder Moïse Tshombe in het zuiden van Katanga, en ABAKO in Bas-Congo. Kasa-Vubu werd president, met Lumumba als premier.

    Dit was de context voor een veelzijdige strijd: een Congolese strijd voor echte onafhankelijkheid, een burgeroorlog, een Belgische poging om de controle te behouden en de conflicten van de Koude Oorlog.

    De Congo-crisis, 1960-1965

    Een week na het uitroepen van de ‘onafhankelijkheid’ van Congo leidde een muiterij tegen de Belgische officieren tot de Afrikanisering van het officierskorps in het leger. Er brak geweld uit tussen zwarte en witte burgers. België stuurde troepen, officieel om zijn burgers te beschermen, maar in werkelijkheid om zijn mijnbouwactiva te beschermen. Katanga en Zuid-Kasaï scheidden zich af met Belgische steun. Duizenden stierven tijdens de gevechten.

    Lumumba was alleen in functie in een land dat zich onder zijn voeten aan het ontrafelen was. Hij deed een beroep op de Verenigde Naties om in te grijpen, maar de VN-vredeshandhavers verhinderden actief dat de Congolese regering de afgescheiden regio’s zou heroveren. Hij deed ook een beroep op Nikita Chroesjtsjov, die voedsel, wapens en voertuigen stuurde. De Congo-crisis raakte het hart van de koude oorlog tussen de VS en het stalinistische Rusland. In september 1960 werd Lumumba door Kasa-Vubu afgezet.

    Joseph Mobutu, die het bevel voerde over het leger, pleegde een door de CIA gesteunde staatsgreep en stelde een nieuwe regering aan onder zijn controle. Lumumba werd onder huisarrest geplaatst. De Belgische regering en de Amerikaanse president Dwight Eisenhower gaven groen licht om hem te vermoorden. Na marteling en transport naar Katanga werd Lumumba neergeschoten in het bijzijn van lokale leiders, waaronder Tshombe.

    Lumumba was duidelijk een bedreiging voor de belangen van de voormalige koloniale elite en was een obstakel voor diegenen die een nieuwe zwarte elite wilden vormen als bevoorrechte poortwachters van de Congolese rijkdom. De Belgen hadden het plan om Lumumba te doden opgesteld en uitgevoerd, omdat zijn oproep om de rijkdommen van Congo te nationaliseren ten voordele van het Congolese volk indruiste tegen hun plannen om de controle over deze rijkdommen te behouden. In de context van de Koude Oorlog vreesden de VS dat Lumumba zou eindigen zoals Fidel Castro, dat de koloniale revolutie hem van een liberale naar een ‘communistische’ positie zou duwen. Lumumba’s onvoorspelbaarheid, de verwachtingen die hij schiep en zijn aanhangers die over revolutie begonnen te praten, maakten de imperialistische mogendheden bang. De Afrikanisering van het Congolese legerofficierskorps versoepelde de greep van België op Congo en leidde tot het besluit van de westerse mogendheden, België, de CIA, de VN en hun handlangers in Leopoldville, Kasai en Katanga dat Lumumba moest worden uitgeschakeld. Bovendien was de pan-Afrikaanse visie van Lumumba op Congo, eenheid in de etnische en tribale verdeeldheid, in tegenspraak met tribalistische Congolese elites waar Tschombe en Kasa-Vubu uitdrukking van waren. Zij wilden alleen de belangen van hun eigen etnische groeperingen verdedigen. Lumumba’s populaire standpunten dreigden de Congolese massa’s warm te maken voor een programma dat tegemoet kwam aan sociale, economische en democratische eisen en dat de nationalisatie van de minerale rijkdommen van Congo zou hebben vereist. Dit stond haaks op de belangen van de Congolese elites en het internationale kapitalisme.

    In tegenstelling tot wat verdedigers van het kolonialisme beweren, was de Congo-crisis niet het gevolg van het te snelle vertrek van België. Het Belgische kolonialisme bestond om Congo economisch uit te buiten, niet om het land voor te bereiden op de onafhankelijkheid. België heeft het tempo van de onafhankelijkheid doelbewust opgevoerd omdat Congo een nieuwe, onstabiele regering had en de natie niet de tijd had gehad om een arbeidersbeweging te ontwikkelen met een duidelijk programma om aan de behoeften van de bevolking tegemoet te komen. Lumumba was geen expliciete socialist en had geen wapens, noch een nationale, democratische socialistische beweging onder arbeiders en armen op het platteland, die internationaal de steun van de arbeidersklasse had kunnen krijgen. De erfenis van de versnelde onafhankelijkheid van Congo is dat de Congolese arbeidersklasse bij de onafhankelijkheid niet kon winnen, maar dat de Congolese arbeidersklasse een reeks nederlagen kende en een dictatuur die tot op vandaag een obstakel vormen voor de ontwikkeling van sterke arbeidersorganisaties.

    De centrale regering versloeg in 1962 de rivaliserende Vrije Republiek Congo in het oosten. Dit was een pro-Lumumba bewind dat door de Sovjet-Unie werd gestuurd. De regering versloeg de afscheidingsbewegingen in Katanga en Zuid-Kasaï in 1963 en verpletterde met Belgische steun de door Simba uitgeroepen ‘communistische’ volksrepubliek Congo in 1964, een guerrillabeweging waar Che Guevara kortstondig aan deelnam. De Sovjet-Unie en China boden slechts beperkte steun, omdat ze niet wilden dat er een echte arbeidersdemocratie zou ontwikkelen die een inspiratie kon zijn om ook hun macht te betwisten. Tsjombe won met de steun van de VS en het Westen de verkiezingen van 1965. Hij was echter te onbetrouwbaar en Mobutu pleegde een tweede staatsgreep om er voor te zorgen dat Congo open was voor de zaken van de westerse imperialistische mogendheden.

    De Mobutu-jaren

    Mobutu werd een brutale en corrupte dictator, die tot 1997 aan de macht bleef met zijn Volksbeweging van de Revolutie (MPR). Hij werd een nauwe bondgenoot van de VS en Israël, en vocht tegen het ‘communisme’ in Centraal-Afrika. Washington was afhankelijk van Zaïre als aanvoerroute voor de door de VS gesteunde rebellenbeweging National Union for the Total Independence of Angola (Unita) die een 17 jaar durende guerrillaoorlog voerde tegen de regering van het naburige Angola, die werd gesteund door de Sovjet-Unie en Cuba.

    Tegelijkertijd onderhield Mobutu ook een vriendschappelijke relatie met China. Hij ontwikkelde een persoonlijkheidscultus met urenlange muzikale eerbetuigingen en een cultureel nationalistisch beleid om zijn heerschappij te onderbouwen. Alleen inheemse namen en muziek waren toegestaan. Het land werd in 1971 omgedoopt tot Zaïre en het jaar daarop hernoemde Mobutu zich Mobutu Sese Seko Nkuku Ngbendu Wa Za Banga (wat betekent: “De almachtige krijger die vanwege zijn uithoudingsvermogen en onbuigzame wil om te winnen, van verovering naar verovering gaat, waarbij hij het vuur in zijn kielzog laat liggen”).

    In 1968-69 kwam er een Congolese studentenbeweging op, met Lumumba als held, parallel aan de studentenprotesten in Europa en de VS. Mobutu liet de beweging in 1969 met geweld verpletteren. Officieel stierven 6 studenten tijdens de protesten, maar in werkelijkheid werden 300 studenten gedood en nog eens 800 veroordeeld tot lange gevangenisstraffen.

    Ondanks dit repressieve geweld, of misschien wel vanwege dit geweld, keek het Westen naar het regime van Mobutu om toegang te krijgen tot de minerale rijkdommen van Congo. De VS stelden meer dan 300 miljoen dollar aan wapens en 100 miljoen dollar aan militaire training beschikbaar voor de dictatuur.

    Het corrupte en onbekwame regime van Mobutu heeft het landbouwpotentieel van Congo verkwanseld, waardoor het land afhankelijk werd van de invoer van voedsel. De inflatie steeg en de afbetaling van leningen maakten in de jaren zeventig 30% van de staatsbegroting uit. Net als veel andere Afrikaanse landen kwam Congo in de klauwen van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Wereldbank terecht. Hun structurele aanpassingsprogramma’s legden privatisering en besparingen op. Congo reduceerde het aantal leerkrachten in korte tijd van 285.000 tot 126.000 – en transformeerde zijn hoge alfabetiseringsgraad naar de huidige situatie, waarin 30% analfabeet is. Het misbruik van overheidsmiddelen door Mobutu was een vorm van pure kleptocratie. Tegen het einde van zijn heerschappij had hij een persoonlijk fortuin vergaard dat op 4 miljard dollar werd geschat, terwijl het land een buitenlandse schuld van 12 miljard dollar had opgebouwd.

    Mobutu’s positie werd steeds complexer in de jaren ’80 en ’90. In 1982 brak zijn langdurige bondgenoot en lid van het centraal comité van de MPR, Etienne Tshisekedi, met Mobutu en vormde de eerste oppositiepartij van het land die opriep tot geweldloze democratische veranderingen: de Unie voor Democratie en Sociale Vooruitgang (UDPS). Eind jaren tachtig ontstonden in heel Afrika protestbewegingen tegen de dictaten van het IMF. Vanuit dit protest ontstonden nieuwe politieke partijen, organisaties en vakbonden.

    Met het einde van de Koude Oorlog zetten Mobutu’s westerse imperialistische bondgenoten hem onder druk om Zaïre in een meer democratische richting te sturen, of in ieder geval een neokoloniaal kapitalisme met een meer menselijk gezicht. Mobutu stond in april 1990 meerdere partijen toe, maar maakte zijn westerse geldschieters boos, vooral België, toen zijn soldaten in datzelfde jaar een studentenhuis aanvielen, waarbij tientallen mensen omkwamen. België sloot de hulp tijdelijk af als reactie. Tegelijk groeide het massale verzet tegen Mobutu’s bewind in 1991. De op mineralen gebaseerde economie stortte dan nog eens in, terwijl de productie van vitale kopermijnen in Katanga snel terugliep. Duizenden Congolese soldaten waren boos omdat ze geen loonsverhoging kregen en sloegen in Kinshasa aan het plunderen, waarbij minstens 250 mensen omkwamen. Op 16 februari 1992 organiseerden priesters en kerken in verschillende steden een ‘hoopmars’ uit protest tegen het verbieden van een conferentie over democratisering. Meer dan een miljoen Congolezen namen hieraan deel. Vijfendertig demonstranten werden gedood bij de repressie tegen het protest. In 1993 maakte Mobutu een einde aan elke vorm van democratisering, dwarsboomde een poging van Tshisekedi om hem af te zetten en verwierf terug volledige controle voer het land. De inflatie explodeerde en bereikte in 1994 9.769%. Mobutu werd gedwongen om een biljet van vijf miljoen Nieuwe Zaïre in te voeren.

    Na tientallen jaren van politieke onderdrukking en te midden van de verergerende economische crisis barstte het etnische geweld los. In Katanga eisten groepen dat arbeidsmigranten uit andere provincies ‘naar huis’ gingen en in het oosten van de Kivu-provincie begonnen de maimai-milities Tutsi’s te bedreigen, waarvan sommige in de koloniale tijd door de Belgen in het gebied waren gesetteld. Net als de rebellengroepen die vandaag in Oost-Congo actief zijn, vochten ze voor landbouwgrond en controle over de mijnen. Tegenstanders van de Museveni-dictatuur in Oeganda kregen ook voet aan de grond in Oost-Congo, waar ze rebellenbendes organiseerden.

    In 1994, na de Rwandese burgeroorlog en genocide, vluchtte een groot deel van het verslagen Habyarimana regime naar Oost-Congo, onder Franse bescherming. Mobutu verwelkomde de Rwandezen en verzegelde daarmee zijn lot en bracht een transnationaal conflict op gang dat tot vandaag voortduurt. Sommige vluchtelingen waren oorlogsmisdadigers. Bovendien kwam er geen antwoord op het tekort aan middelen en diensten voor de lokale bevolking.

    Congolese oorlogen

    President Paul Kagame van Rwanda en president Museveni van Oeganda steunden de Alliantie van Democratische Krachten voor de Bevrijding van Congo (ADFLC) die tot 300.000 Hutu’s heeft gedood, waaronder Rwandese vluchtelingen die deelnamen aan de Rwandese genocide. Laurent Kabila, een Congolees en voormalig Simba-leider, stond aan het hoofd van het ADFLC en marcheerde 2000 km lang met zijn leger door het land. De decennia van corruptie, armoede en een ongedisciplineerd leger beu, keerde de bevolking zich steeds meer tegen Mobutu. De bevolking verwelkomde de soldaten van Kabila als bevrijders. Bij aankomst in Kinshasa maakte Kabila een einde aan het bewind van Mobutu.

    Kabila werd nadien door zijn voormalige imperialistische bondgenoten (vooral de VS) in de steek gelaten omdat hij niet volgzaam was. Zijn stalinistische idee van een revolutie in twee fasen deed Kabila bovendien steun zoeken bij wat hij “goede kapitalisten” noemde, kapitalisten die bereid waren deel te nemen aan “nationale ontwikkeling”. Dat beleid betekende dat er geen fundamentele vooruitgang voor de bevolking was. Er was geen landbouwhervorming en geen nationalisatie van de belangrijkste sectoren van de economie.

    De alliantie met de Rwandese en Oegandese geldschieters liep eveneens op de klippen. De Rwandese en Oegandese machthebbers wilden slechts een deel van de rijkdommen van Congo controleren. Door Rwanda en Oeganda gesteunde troepen voerden oorlog tegen Kabila, maar ook tegen elkaar, voor de controle over de natuurlijke rijkdommen van Congo. Angolese en Zimbabwaanse militaire interventies zorgden voor de redding van het regime van Kabila. De VN stuurde in 1999 een massale vredesmacht. Maar de ondertussen hernoemde Democratische Republiek Congo (DRC) zakte steeds verder weg in de chaos.

    De Congolese oorlog werd aangewakkerd door de enorme minerale rijkdommen van de regio, waarbij alle partijen, ook de multinationals, van de chaos gebruik maakten om het land te plunderen en de oorlog verder te financieren. In een rapport van de VN-Veiligheidsraad werd halverwege de oorlog in 2001 geschat dat Rwanda alleen al door de illegale export van coltan minstens 250 miljoen dollar had verdiend. De VS, België, Groot-Brittannië en Frankrijk hebben zich ook ingezet voor de verdediging van hun economische belangen door miljoenen dollars aan wapens te leveren aan verschillende partijen in de conflicten.

    De oorlog van 1998 tot 2006 doodde meer dan 5 miljoen mensen door geweld en hongersnood en was daarmee het meest dodelijke conflict sinds de Tweede Wereldoorlog. Miljoenen anderen raakten ontheemd. De regering van Kabila was zwak. De verdeeldheid en corruptie namen toe. De controle op het leger was niet volledig. Het Congolese leger nam deel aan grootschalige etnische slachtingen, executies, martelingen, verkrachtingen en willekeurige arrestaties.

    Joseph Kabila

    In 2001 werd Laurent Kabila vermoord door een van zijn lijfwachten. Zijn zoon Joseph Kabila nam de macht over, gesteund door de EU, de VS en China. Zijn politieke koers doet meer denken aan de zelfverrijking van het Mobutisme dan aan het Lumumbisme.

    Op het hoogtepunt van zijn populariteit won Joseph Kabila in 2006 de verkiezingen tegen de ex-krijgsheer en premier Jean-Pierre Bemba. De eerste verkiezingsuitslag leidde tot drie dagen van gevechten tussen de legers van Kabila en Bemba. Deze verdeelde loyaliteit in het Congolese leger werd nooit echt overwonnen. Het is geworteld in de formule van één president en vier vice-presidenten van 2001-2006, een formule die bedoeld was om de gewapende spanningen in het land op te lossen.

    Kabila trok meer buitenlandse investeringen aan en beloofde de ontwikkeling van infrastructuur in een land dat twee derde van de omvang van West-Europa heeft, maar slechts 500 kilometer aan geasfalteerde wegen kende. China’s onverzadigbare honger naar grondstoffen en de opkomst van China als Afrika’s grootste handelspartner en geldschieter werd in Congo gevoeld. In 2009 tekende de regering van Kabila een investeringsovereenkomst van 9 miljard dollar met China, waardoor Chinese bedrijven het recht kregen om Congolese koper- en kobaltmijnen te ontwikkelen in ruil voor de aanleg van wegen, spoorwegen, hydro-elektrische stuwdammen, universiteiten, luchthavens en ziekenhuizen.

    De economie van Congo is onder Joseph Kabila sterk gegroeid, met een groei van het BBP van 2,5% tot 9,5%, afhankelijk van het jaar. De stijgende koper- en kobaltproductie ging echter niet samen met de afbouw van de vreselijke armoede van de meerderheid van de bevolking.

    In de aanloop naar de verkiezingen van 2011 ontstond de hoop op verandering rond oppositiekandidaat Etienne Tshisekedi. Kabila werd herkozen, Tshisekedi betwistte de resultaten meteen en riep zichzelf uit als president. De UDPS riep het Congolese volk op zich te mobiliseren en de overwinning van Tshisekedi te beschermen. Betogers overspoelden de straten van Kinshasa, moe van de armoede, de werkloosheid, de afbrokkelende infrastructuur, het geweld in het oosten en de corruptie. De politie botste met UDPS-aanhangers, waarbij tientallen doden vielen. De betogers waren boos over de gemiste kans op verandering, maar werden ook aangemoedigd door soortgelijke bewegingen voor regimewisseling in Senegal en Tunesië. Ondanks het feit dat ze Kabila niet konden verwijderen, droeg het protest van 2011 bij aan de vorming van ondergrondse netwerken van politieke activisten in heel Congo.

    Net als onder Mobutu ging ook onder Kabila de massale corruptie door. In 2013-2015 verdween minstens 750 miljoen dollar betaald aan de Congolese belastingdiensten en het staatsmijnbouwbedrijf, als andere overheidsdiensten en de inmiddels verdwenen provinciale belastingdiensten worden meegeteld verdween er zelfs 1,3 miljard dollar. Op hetzelfde ogenblik is er een chronisch gebrek aan middelen voor de overheidsdiensten.

    In 2015 barstte het protest weer los toen Kabila aankondigde dat hij zich opnieuw zou verkiesbaar stellen, ondanks het feit dat hij zijn grondwettelijk vastgelegde termijn had overschreden. Betogers, voornamelijk jongeren, trokken terug de straat op, geïnspireerd door de rol van de jeugd in de Citoyen Balais Burkinabé-beweging die Blaise Compaoré in 2014 in Burkina Faso van de macht had verdreven. De politie en het leger schoten met scherp, waarbij 42 doden vielen en honderden mensen werden gearresteerd. De regering sloot het internet af en blokkeerde sms’jes om de beweging in te dammen, maar de betogingen verspreidden zich naar Oost-Congo, naar Goma en Bukavu. De regering, die zag hoe groot de beweging werd, verklaarde de jongerenbewegingen illegaal, verklaarde haar leiders tot terroristen, joeg ze op, ontvoerde ze en zette ze in de gevangenis. Velen gingen in ballingschap of doken onder in afgelegen steden. Er werd een massagraf ontdekt buiten Kinshasa.

    De protesten dwongen de regering echter om zich terug te trekken. De Senaat paste het wetsvoorstel om Kabila een derde termijn te geven aan, zodat Kabila nog even kon blijven tot een nationale volkstelling jongere kiezers toevoegde. De oppositiepartijen bliezen het protest af, maar de jongeren volgden die oproep niet en bleven eisen dat Kabila zou aftreden.

    Kabila bleef nog twee jaar aan de macht, zo gezegd in afwachting van de volkstelling, terwijl de beweging voor zijn afzetting doorging. “Villes mortes” – dode steden – was de belangrijkste slogan van de oppositie in de algemene staking van augustus 2016. De straten van de grote Congolese steden lagen er verlaten bij omdat zowel arbeiders als bazen thuis bleven. Betogers blokkeerden het verkeer in Goma terwijl ze in Kinshasa barricades oprichtten in de buurt van het hoofdkwartier van de UDPS nadat de politie hen had aangevallen. Het politiegeweld escaleerde in september met 53 doden, 127 gewonden en 368 arrestanten volgens de VN.

    De toespraken van Etienne Tshisekedi in 2016 hebben niet hetzelfde enthousiasme opgewerkt als in 2011. Hij riep zijn aanhangers op om vertrouwen te hebben in het verkiezingsproces, te geloven in de grondwet en te vertrouwen in de onderhandelingen met Kabila. Hij riep doelbewust niet op tot een massabeweging. Daardoor ging de UDPS niet meer de straat op zoals voorheen, maar ondertussen ging het jongerenprotest wel door. Tegen de tijd dat de verkiezingen uiteindelijk plaatsvonden eind 2018, kwamen in Kinshasa bij drie jaar protest minstens 320 mensen om het leven en raakten er 3500 gewond.

    Félix Tshisekedi – een nieuw begin van een oude situatie

    De Congolese verkiezingen vonden uiteindelijk plaats in december 2018, maar ook nu weer werden ze in een controverse verwikkeld. Félix Tshisekedi, de zoon van Etienne, werd president in wat “de eerste vreedzame machtsoverdracht sinds de onafhankelijkheid” werd genoemd. Félix probeerde hoge verwachtingen te scheppen en beloofde verdere ‘nationale verzoening’ naast een strijd tegen corruptie en armoede. Tshisekedi liet een aantal politieke gevangenen vrij en lanceerde zijn “100 dagen programma” van 304 miljoen dollar, gericht op de ontwikkeling van wegen, gezondheidszorg, onderwijs, huisvesting, energie (water en elektriciteit), werkgelegenheid, vervoer en landbouw.

    De doeltreffendheid van dergelijke programma’s zal beperkt zijn als de minerale rijkdommen van Congo niet worden genationaliseerd en gebruikt ten voordele van de Congolese boeren en arbeidersklasse. In de laatste jaren dat Kabila aan de macht was, voerden de multinationals campagne tegen de voorstellen van de regering voor een bescheiden verhoging van de vennootschapsbelasting. Na de dreiging van verminderde investeringen accepteerde de regering een belasting van 10% voor nieuwe projecten, een daling ten opzichte van de voorgestelde 30%. De vennootschapsbelasting voor goudmijnen is beperkt tot 6%. Tenzij Tshisekedi in de handen bijt die hem voeden, blijft de Congolese regering in handen van multinationale mijnbouwbedrijven.

    De verkiezingsuitslag van 2018 werd zwaar aangevochten. Zowel internationale waarnemers als de Congolese katholieke kerk, die 40.000 waarnemers inzette, beweren dat de pro-westerse kandidaat en voormalige directeur van ExxonMobil, Martin Fayuli, de eigenlijke winnaar was. Wellicht was Fayulu effectief de winnaar; maar hij vertegenwoordigde als establishment-figuur nauwelijks een alternatief voor het Congolese volk. De bekendmaking van de verkiezingsuitslag viel samen met een versterking van de veiligheidstroepen in de steden, een verstoring van het internet om de protest en confrontaties met de veiligheidstroepen binnen de perken te houden. Hier en daar was er onrust, waarbij tot 34 doden vielen, naast 59 gewonden en 241 “willekeurige arrestaties”, volgens het VN-mensenrechtenbureau.

    De staat is geen neutrale scheidsrechter, maar dient de behoeften van de heersende klasse. Het Grondwettelijk Hof bevestigde de overwinning van Tshisekedi en liet Kabila toe te blijven. Tshisekedi sloot een deal met Kabila, die geen president meer is, maar vanuit zijn positie van ‘senator voor het leven’ nog steeds de touwtjes in handen heeft. Kabila weigert om deelname aan de presidentsverkiezingen van 2023 uit te sluiten. Dan is hij niet langer gebonden aan termijnbeperkingen. Gedurende zijn 18 jaar aan de macht heeft Kabila zijn aanhangers in de hele federale bureaucratie geïnstalleerd en zijn regerende coalitie heeft een overweldigende parlementaire meerderheid: 342 van 485 zetels. Het kwam dan ook niet als een verrassing dat Tshisekedi zeven maanden na zijn eedaflegging een coalitieregering aankondigde met 23 UDPS-leden en 42 leden van Kabila’s Front commun pour le Congo (FCC).

    De regerende UDPS-FCC-coalitie is al getroffen door een groot corruptieschandaal, net aan de vooravond van de viering van de onafhankelijkheid. De presidentiële stafchef Vital Kamerhe werd onlangs veroordeeld tot 20 jaar gevangenisstraf omdat hij 49 miljoen dollar zou hebben verduisterd die bestemd was voor sociale woningbouw in het kader van het 100-daagse bouwprogramma. Kamerhe steunde Tshisekedi in zijn succesvolle verkiezingscampagne van 2018. Zijn arrestatie en veroordeling zorgden voor schokgolven in Congo en wakkeren de speculaties aan dat de zaak politiek gemotiveerd is om te voorkomen dat hij in 2023 tegen Tshisekedi zou opkomen. Eerder deze maand onthulde de minister van Justitie dat de voormalige rechter in deze zaak vorige maand niet aan een hartaanval was overleden, maar vermoord werd. Bij de 60ste verjaardag van de onafhankelijkheid domineren de intriges onder het corrupte establishment.

    Oost-Congo en MONUSCO

    MONUSCO is de 20.000 sterke ‘vredesmissie’ van de Verenigde Naties die sinds 1999 in Oost-Congo actief is met een budget van 1 miljard dollar per jaar. De missie werd voor het eerst ingezet in het kader van de tweede Congolese oorlog en richtte zich op de ontbinding van de FDLR (Forces démocratiques de libération du Rwanda) en werkte sindsdien samen met andere rebellengroepen die in Congo actief zijn. Alleen al in Noord-Kivu zijn er naar schatting 160 rebellengroepen actief met samen meer dan 20.000 strijders. Zij controleren de belangrijkste goud- en kobaltmijnen.

    MONUSCO was vanaf het begin controversieel, waarbij VN-soldaten uitgebreide steun verlenen aan Congolese regeringssoldaten die beschuldigd worden van verkrachtingen en moorden (dezelfde misdaden die door de FDLR worden gepleegd). De MONUSCO-soldaten zelf zijn vaak beschuldigd van het seksueel aanranden van burgers, terwijl ze ook de uitbuiting van mijnwerkers door multinationale ondernemingen niet voorkomen en de burgers evenmin beschermen tegen aanvallen van rebellen.

    In 2013 nam de rebellengroep M23 Goma, de provinciehoofdstad van Noord-Kivu, in en bracht daarmee de VN-missie in diskrediet. De VN reageerde door haar soldaten toestemming te geven om als eerste te schieten, een breuk met de regels voor vredeshandhaving.

    De rebellentroepen een nederlaag toebrengen, blijft moeilijk omdat de rebellen zeer lucratieve en grondstofrijke regio’s controleren. Daarnaast hebben verschillende rebellengroepen actieve steun van Rwanda en Oeganda, die geen van beide onderworpen worden aan internationale druk omdat ze ‘bondgenoten’ zijn in de oorlog tegen het terrorisme. Ook zijn er nog steeds aanzienlijke aantallen Rwandese vluchtelingen in Oost-Congo, waaronder sommige oorlogsmisdadigers. Dit alles maakt dat de etnische spanningen, de spanningen over grondstoffen en grond in het oosten van het land nog verder toenemen. Tot slot is het begrijpelijk dat het onvermogen van de regering en de MONUSCO om de burgers te beschermen en het gebrek aan verantwoording voor de door de regeringstroepen gepleegde misdaden, de mensen in Oost-Congo aanmoedigen om eigen gewapende groeperingen op te zetten.

    Sinds de herfst van 2019 neemt het geweld in het oosten weer toe en vallen rebellengroepen burgers aan als vergelding voor een hernieuwd offensief van de regering. In Beni was er grote frustratie over het onvermogen van de VN om burgers te beschermen tegen slachtpartijen door rebellen. Betogers vielen een VN-gebouw aan en brandden het plat nadat VN-soldaten twee betogers hadden gedood. Het protest ging gepaard met een week lang stillegging van bedrijven en solidariteitsprotesten in Goma.

    In 2020 is het geweld verder geëscaleerd, ook al kreeg het tot hiertoe bijna geen internationale media-aandacht. Aanvallen van rebellen, waaronder massamoord en verkrachting, vertragen het optreden van hulpverleners en de overheid tegen het ebolavirus en Covid-19 in de regio. In Ituri, Noord-Kivu en Zuid-Kivu zijn er de afgelopen acht maanden meer dan 1300 mensen gedood en meer dan 500.000 mensen raakten ontheemd. Het leger heeft represailles genomen tegen de rebellen, maar de soldaten blijven regelmatig burgers doden. Deze acties verhinderen elke vorm van vertrouwen tussen het Congolese volk en de vertegenwoordigers van de overheid, zowel op vlak van veiligheid als op het politieke terrein.

    De weg vooruit

    Ondanks de tumultueuze geschiedenis van het kolonialisme en het neokolonialisme in Congo verkeert het land niet in een uitzichtloze situatie. De oplossing voor de armoede, de oorlog en het imperialisme ligt bij het Congolese volk, niet bij de huidige regering, haar internationale bondgenoten of de VN. Er komt geen einde aan de problemen van het Congolese volk zolang het land wordt bestuurd op basis van een asociaal, neoliberaal beleid, zoals gedicteerd door het IMF en de Wereldbank, en zolang de enorme minerale rijkdommen van Congo worden geplunderd door de multinationals en de rebellengroepen.

    Arbeidersorganisaties zijn zwak in Congo als gevolg van jaren van oorlog en dictatuur. Toch kan de greep van de lokale plunderaars en de imperialisten alleen gestopt worden door het opbouwen van onafhankelijke organisaties van arbeiders en armen. De aanhoudende campagne voor het aftreden van Kabila en de “villes mortes”-stakingen toonden de opkomende kracht van de Congolese arbeidersklasse. Dit soort bewegingen maakt het mogelijk om te leren hoe protestacties en stakingen kunnen uitgebreid worden. Ze laten ook toe om te leren hoe sociale thema’s, veiligheidskwesties en democratische rechten met elkaar kunnen gekoppeld worden. Bovendien geven deze bewegingen aan wat het belang is van democratische organisatie van de strijd en van onafhankelijke vakbonden en een arbeiderspartij.

    Er is nood aan strijd voor een socialistische samenleving in Congo. Dat is de enige manier om de eindeloze cyclus van armoede, corruptie, oorlog en uitbuiting te doorbreken. De rechten van minderheden moeten bescherm worden. De werkenden moeten zich verdedigen tegen uitbuiting, door zich te organiseren en op te komen voor de nationalisatie van de natuurlijke grondstoffen en het financiekapitaal onder democratische controle van de werkenden, met de steun van de armen op het platteland. De opbrengsten uit de minerale rijkdommen van Congo moeten worden geïnvesteerd in onderwijs en gezondheidszorg. De schulden van Congo moeten worden kwijtgescholden. De opeenvolgende regeringen en politici van Congo blokkeerden de ontwikkeling, omdat ze de belangen van de multinationals dienden. Ze moeten omvergeworpen worden. Werkenden uit de hele wereld moeten solidair zijn met de werkenden in Congo om deze doelen te bereiken.

     

  • Leopold II valt van zijn voetstuk

    Moeten we de standbeelden van Leopold II weghalen? Wat herinneren we ons van het bewind van Leopold II en hoe moeten we ons hem herinneren? Hoe heeft Leopold II Congo beheerd? Hoe gedroeg België zich toen het een koloniserende staat was? Deze en een heleboel andere vragen zijn het onderwerp van een publiek debat als gevolg van de acties tegen racisme en politiegeweld.

    Door Alain (Namen)

    De politieke inzet van de geschiedenis

    De discussie over de standbeelden van Leopold II toonde dat het debat over de geschiedenis van de kolonisatie niet voorbij is in België. Sommigen proberen het debat te beperken tot de kwestie van het behoud en de bescherming van het erfgoed. Anderen willen de standbeelden behouden als getuigen van onze ‘Belgische identiteit’ en tenslotte willen sommigen de beelden contextualiseren zodat ze kunnen worden gebruikt voor historische opvoeding.

    Hoewel verschillende verenigingen (1) al jaren oproepen tot een herziening van het officiële discours over de kolonisatie, waren er wereldwijde mobilisaties tegen racisme en politiegeweld nodig om dit debat te openen. Het verband is niet toevallig: het kolonialisme heeft altijd racistische clichés en vooroordelen gebruikt om zichzelf te rechtvaardigen. Nu werd het voor iedereen duidelijk dat de koloniale propaganda nog altijd aanwezig is in de samenleving. Dat is niet verwonderlijk: de maatschappij waarvan de geschiedenis wordt verteld wordt doorkruist door tegenstrijdige maatschappelijke krachten. De studie van de geschiedenis werpt een licht op het verleden, maar de manier waarop de geschiedenis wordt verteld heeft veel te maken met het heden.

    De Amerikaanse historicus Howard Zinn omschreef het als volgt: “totdat de konijnen historici hebben, zal de geschiedenis worden verteld door de jagers.” In die zin moet de heropleving van de ‘koloniale propaganda’ worden begrepen. Net als in het verleden is het de bedoeling om zich te verbergen achter het excuus van de eervolle zaak van de ‘beschavende missie’, terwijl de massamoorden en misbruiken worden beperkt tot het kader van persoonlijke verrijking. Prins Laurent verscheen in de pers om de wreedheden van Leopold II te ontkennen (2). De schrijver Pierre Vidal Naquet sprak over “moordenaars van het geheugen” om de negationisten te kwalificeren. Verklaringen zoals die van Prins Laurent worden afgelegd in weerwil van de wetenschappelijk vastgestelde historische waarheid (3). Dergelijke uitspraken hebben weinig te maken met de zoektocht naar de waarheid en alles met de zoektocht naar de verdediging van het eigen belang en dat van de eigen sociale klasse.

    Geschiedenis zoals gezien door de jagers

    De revolutie van 1830 was het stichtingsmoment van de Belgische staat. Het is echter een gebeurtenis die niet algemeen bekend is in zijn verloop. De antwoorden op de vraag naar de oorzaken en doelstellingen van die revolutie zouden sterk verschillend geweest zijn naargelang de vraag gesteld werd aan Willem van Oranje Nassau (de koning van de Verenigde Provincies), majoor Vander Smissen (van het burgerlijke establishment) of een gewone arbeider of landbouwer in de nieuwe staat. De sterk verschillende antwoorden betekenen niet dat de waarheid in het midden van dit alles ligt of dat alles relatief is. Het betekent dat de sociale krachten die in een revolutie aan het werk zijn, niet onmiddellijk op een bewuste manier verschijnen. Om een breder inzicht te verkrijgen, is het noodzakelijk om de historische ontwikkelingen diepgaand te analyseren. De Belgische revolutie van 1830 was een volksopstand die door een sociale klasse, de bourgeoisie, werd gerecupereerd.

    In plaats van algemeen stemrecht, dat door de revolutionaire massa’s werd geëist en dat werd gezien als een middel om de levensomstandigheden te verbeteren, erfden we het cijnskiesrecht en een constitutionele monarchie. Dit was het resultaat van de confrontatie van de verschillende maatschappelijke krachten in België enerzijds, maar ook van het internationale machtsevenwicht. Zo kwam Leopold van Saksen-Coburg op de Belgische troon onder de naam Leopold I. Het had Griekenland kunnen zijn, het werd België. Karl Marx beschreef België in 1869 als een “paradijs voor kapitalisten.” Hij benadrukte het geweld waarmee de strijd van de arbeiders in bloed werd onderdrukt ten voordele van de kapitalisten (4). Sommige kenmerken van de oprichting van België zijn vergelijkbaar met de manier waarop Leopold II een stuk van de ‘Afrikaanse taart’ heeft weten te bemachtigen.

    Leopold II en het delen van de ‘Afrikaanse taart’

    Vanaf de jaren 1870 was Leopold II op zoek naar een kolonie. Vanaf het begin was het geen kwestie van het vinden van een volk om te beschaven of slaven om te bevrijden. Het was een direct antwoord op de kapitalistische noodzaak. De productiekrachten waren te nauw beperkt tot de nationale grenzen. Ze hadden land en nieuwe arbeidskrachten nodig om het kapitaal te laten stromen. In die zin probeerde Leopold gebieden op te kopen van de grote imperialistische mogendheden. Hij investeerde in de Chinese spoorwegen en probeerde de Filippijnen te kopen van het Spaanse Rijk, maar de concurrentie met de grote mogendheden was te sterk en niemand wilde verkopen. Hij moest terugvallen op Afrika: het enige continent dat niet volledig door de imperialistische mogendheden was verdeeld.

    De Belgische burgerij was lui en weinig avontuurlijk. Tijdens de Belgische revolutie had het geprobeerd het orangistische regime in stand te houden om de markt in de Nederlandse koloniën niet te verliezen. Het was het risico om de controle over het revolutionaire proces te verliezen dat ertoe leidde dat het de leiding nam en onafhankelijkheid eiste. Deze eigenschappen waren ook terug te vinden tijdens de koloniale veroveringsoorlog.

    Van 1874 tot 1895 investeerde Koning Leopold II het volledige fortuin dat zijn vader hem had nagelaten om een absolute monarchie te vestigen in Congo. Daar werd een persoonlijke dictatuur gevestigd. Tijdens de Conferentie van Berlijn in 1885 speelde Leopold II in op de tegenstellingen tussen de grote mogendheden om de controle over het hele grondgebied van Congo te waarborgen. Op de conferentie toonde hij meer dan 500 landcessieverdragen die hij met de plaatselijke leiders had gesloten. In feite werden degenen die weigerden te tekenen militair vernietigd en de meeste ondertekenaars begrepen niet dat het zetten van een kruis op dit document een akte van eigendomsoverdracht was. Op deze basis eigende Leopold zich een immens gebied toe, het domein van de kroon.

    Terwijl de dorpsbewoners vroeger hun land achterlieten als het uitgeput was, zorgden de zogenaamd ‘braakliggende’ gronden die Leopold II zich toe-eigende voor spanningen in de landbouw. Dit vormde ook de basis voor strijd tussen de gemeenschappen. Dit toont scherp aan dat de rijken rijkdom vergaren door de armsten te onteigenen en zo tegelijk sociale en ecologische problemen creëren.

    Om de waarde van de investering te verhogen, moest spoorinfrastructuur worden aangelegd. Om de kapitaaluitgaven te beperken, werd er gebruik gemaakt van dwangarbeid als onderdeel van de belastingen in natura die aan de overheden verschuldigd waren. Inwoners mochten hun dorpen niet verlaten, zodat de handlangers van Leopold II altijd over arbeidskrachten konden beschikken. Er ontstond een echte plunderingseconomie. Dit was niet toevallig of kwaadwillig van de kant van een van de beheerders van de koning. Het was een systeem dat erop gericht was om zo rendabel mogelijk te zijn. Volgens de schattingen van historici waren de massamoorden en de ontvolking verantwoordelijk voor 1 tot 5 miljoen doden.

    De Koning wist het, iedereen wist het!

    Deze wreedheden brachten een internationale campagne op gang. De ‘koloniale propaganda’ heeft het over een “Engelse campagne” omdat deze werd gedragen door persoonlijkheden als de Engelsman Edmund Moreel, Joseph Conrad of de Amerikaanse schrijver Mark Twain. Dit toont aan dat destijds niet alleen de Koning, maar alle politici en de burgerij op de hoogte waren van wat er gebeurde. Er was een onderzoekscommissie die getuigenissen verzamelde van de lokale bevolking die de misstanden beschreven die door de troepen van Leopold II werden gepleegd. Vervolgens verbrandde Leopold II verschillende archieven, en werden de data op documenten veranderd zodat de boekhouding een zodanig ingewikkeld kluwen werd dat het niet naar hem kan getraceerd worden. In een brief van 3 juni 1906 verklaarde Leopold II: “Mijn rechten op Congo zijn ondeelbaar: ze zijn het resultaat van mijn inzet en mijn uitgaven.” Om verschillende redenen nam de Belgische staat in 1908 het beheer van de kolonie over.

    Hiernaast waren er campagnes onder leiding van de arbeidersbeweging. Emile Vandervelde, aanvankelijk een radicale liberaal, die zich bij de oprichting van de Belgische Werkliedenpartij (BWP) bij de sociaaldemocratie aansloot, schreef verschillende boeken over de misdaden van de kapitalistische kolonisatie. Eenmaal verkozen maakte hij verschillende interpellaties (1895-1900-1903-1905) in het parlement.

    Helaas heeft de parlementaire benadering van de BWP-leiding ertoe geleid dat de kritiek beperkt bleef tot het parlementaire terrein, in plaats van het op straat te mobiliseren in het kader van een algemene staking voor het algemeen enkelvoudig stemrecht. Stel je de kracht voor die uit de beweging zou zijn gekomen als de BWP-leiding de Belgische arbeidersklasse, die vocht voor haar democratische, economische en sociale rechten, had opgeroepen om solidair te zijn met de strijd van de gekoloniseerde volkeren voor hun rechten. Maar dat is niet gebeurd en de oproepen van Vandervelde bleven gericht aan de progressieve lagen in de Katholieke Partij en de Liberale Partij. Hij ging nog verder tijdens de Eerste Wereldoorlog een functie als minister van op te nemen in een regering die het beheer van de kolonie sinds 1908 had overgenomen.

    Het was met de opkomst van de automobielindustrie en de ontdekking van het gebruik van rubber dat Congo echt winstgevend werd voor de Koning. Het was ook in die periode dat de Belgische burgerij massaal begon te investeren met bedrijven zoals Union Minière en de Société Générale. Met het ter beschikking gestelde geld investeerde Leopold II niet om de infrastructuur van Congo te ontwikkelen, maar om een beleid van grote werken te lanceren in België om daar de sociale steun voor zichzelf en zijn klasse te consolideren.

    Het verhaal van de konijnen

    Als Leopold II één kwaliteit had, dan was het dat hij een van de beste verdedigers van zijn sociale klasse was. Zijn sociale klasse was uiteraard de Belgische burgerij. Om zichzelf en het Belgische kapitaal te voorzien van een afzetmarkt voor deze productiekrachten, moest hij zich erg voorzichtig een weg banen tussen de grote mogendheden. Dit verklaart het hele discours over de strijd tegen de Arabische slavernij. Om zijn zoektocht naar persoonlijke verrijking moreel te rechtvaardigen, moest hij zich het imago van een humanitaire koning toemeten, zelfs indien hij een dictator van het ergste soort was in de gebieden die hij had veroverd. Het was de massale strijd van de arbeidersbeweging die hem en de burgerij ervan weerhield zich in België op dezelfde manier te gedragen. Het was ook nodig om de onderdrukte koloniale bevolking af te schilderen als wilden die geen beschaving kenden. Zo werd de veroveringsoorlog gerechtvaardigd. Het zijn deze vooroordelen die werden gerecycleerd toen de Belgische staat het beheer van Congo overnam.

    In het huidige debat proberen sommigen de monarchie, die door tal van andere kwesties onder vuur ligt (5), te verdedigen. Leopold I erfde België ondanks zichzelf, als gevolg van het machtsevenwicht tussen de grote mogendheden. Leopold III moest na de massale strijd van 1950 aftreden vanwege zijn samenwerking met nazi-Duitsland. Boudewijn toonde aan dat hij een vijand van vrouwenrechten was en zijn bijna-heiligverklaring in de media blijft moeilijk liggen door zijn betrokkenheid bij de moord op Lumumba en zijn vriendschap met de Spaanse dictator Franco. Het gezag van Albert II werd ondermijnd door de niet-erkenning van zijn dochter. De affaires van de Saksen-Coburg -Gotha stinken uit al hun poriën.

    Door Leopold II of het “koloniale werk” te herdenken, wordt niet ‘onze geschiedenis’ in herinnering gebracht maar slechts een deel ervan: een deel van de geschiedenis van uitbuiting door een sociale minderheid van de sociale meerderheid. Om haar heerschappij te behouden heeft de minderheid altijd gebruik gemaakt van de ongelijke ontwikkeling van productiekrachten om seksisme, racisme en discriminatie te promoten. Het weghalen van de standbeelden betekent niet dat we de geschiedenis vergeten. Het wijst er integendeel op dat we iets bijgeleerd hebben.

    Wij zullen altijd liever diegenen vieren die zijn gevallen voor de vrijheid en de emancipatie van de sociale meerderheid, of dat nu in Congo is in de strijd voor de onafhankelijkheid, of voor de herdenkingsmuur voor de voortrekkers van de Parijse Commune op Père Lachaise, of in de herdenking van de doden in Roux tijdens de arbeidersrevoltes van 1886 in ons land. Het zijn deze ervaringen die de sociale meerderheid in staat hebben gesteld om economische, sociale en democratische rechten af te dwingen en het is op basis van deze strijd dat we in staat zullen zijn om onze rechten uit te breiden en einde te maken aan uitbuiting.

    Voetnoten

    (1) https://www.lesoir.be/206103/article/2019-02-11/la-belgique-invitee-presenter-des-excuses-pour-son-passe-colonial

    (2) https://www.lesoir.be/306692/article/2020-06-12/le-prince-laurent-ne-voit-pas-comment-leopold-ii-pu-faire-souffrir-des-gens-au

    (3) https://plus.lesoir.be/307401/article/2020-06-16/carte-blanche-ninstrumentalisez-pas-les-historiens-dans-le-debat-sur-le-passe

    (4) DESCHOEMACKER A., « La lutte pour les droits politiques : la création du POB et la lutte pour le suffrage universel », dans Extrait rebelles de l’histoire du mouvement ouvrier en Belgique, éditions Marxisme.be, p7.

    (5) JOOSEN T., « A bas la monarchie, pour une république socialiste démocratique! », sur socialisme.be, publié le 4 juillet 2013 ; en ligne : https://fr.socialisme.be/7145/monarchie.

  • Wie was Lumumba?

    Op 17 januari 1961 werd Patrice Lumumba, de jonge premier van de nieuwe Congolese republiek, op laffe wijze vermoord in de brousse van Katanga. Dat was amper zes maanden na de onafhankelijkheid van de vroegere Belgische kolonie. Deze moord werd gepleegd door de marionettenregering van het ‘onafhankelijke’ Katanga en dit met de medeplichtigheid van de Belgische en Amerikaanse autoriteiten.

    Artikel dat we in 2011 publiceerden bij de 50ste verjaardag van de moord op Lumumba

    De moord vormde het begin van een harde repressie tegen de bevolking, de arbeiders en boeren die de onafhankelijkheid hadden afgedwongen door strijd. Deze repressie zou leiden tot de bloedige dictatuur van Mobutu die 35 jaar stand hield.

    Lumumba maakte deel uit van de generatie van kleinburgerlijke leiders die aan het hoofd stonden van de nationale bevrijdingsstrijd in de jaren 1950, 60 en 70. Zij maakten deel uit van de laag die op beledigende wijze de “geëvolueerden” werden genoemd door de koloniale autoriteiten. Lumumba had een baan met een goed loon, althans voor een zwarte, en hij had een degelijke opleiding genoten.

    Als goede koloniale onderdaan en trouwe gelovige, droomde de jonge Lumumba ervan om een Belg te worden. De ironie wilde dat de jonge Patrice de ordewoorden van de pastoors en koloniale functionarissen inzake “beschaving” ernstig nam. In de realiteit was dit slechts een maskerade. De zwarte bevolking was enkel goed om grondstoffen uit de grond te halen en om deze aan de Belgische kapitalisten te bezorgen. De besten onder hen konden zich opwerken tot gevangenisbewakers. Lumumba besloot om de antikoloniale strijd te vervoegen om samen met zijn broeders een einde te maken aan de onderdrukking.

    Lumumba kwam van de kleinburgerlijke klasse. Die wordt gekenmerkt door haar pogingen om tussen twee wateren te zwemmen, maar het is ook een klasse die zich op de arbeiders en boeren kan steunen om een nationale bevrijdingsstrijd te leiden. Het is hoofdzakelijk onder de invloed van die massa’s dat de standpunten en de acties van Lumumba op radicale wijze zouden evolueren. Toen de massa’s op straat kwamen rond de eis van onmiddellijke onafhankelijkheid, steunde Lumumba die eis. Hij vocht aan de kant van de massa’s en toen de onafhankelijkheid werd afgedwongen, stelde hij als premier dat een schijnonafhankelijkheid niet zou volstaan en dat de rijkdommen van het land aan de Congolese bevolking toekwamen. Hij ging in tegen de belangen van diegenen die van de natuurlijke rijkdommen en de uitbuiting van de Congolese bevolking wilden blijven profiteren. Uiteindelijk organiseerde hij een gewapende strijd en hergroepeerde hij zijn aanhangers in Stanleyville om te vechten tegen de staatsgreep van Mobutu die werd geleid vanuit Brussel en Washington.

    Lumumba kreeg niet de tijd om lessen te trekken uit zijn fouten. Hij werd gekenmerkt door een onwankelbaar geloof in de Congolese bevolking en hij was overtuigd van de noodzaak van reële onafhankelijk. Maar tegelijk had hij een idealisme dat eerder naïef was, zo zag hij de Congolese bevolking als een ondeelbaar gegeven. Het bracht Lumumba er toe om onder Belgische druk in te stemmen met een regering waarin ook de “partij van uitverkochte zwarten” zat, zo noemden de Congolezen die zwarte leiders wiens ambitie niet verder ging dan het vervangen van de blanken in de plundering van de rijkdommen van het land. Het zijn die lakeien van het imperialisme die de moord op Lumumba mee zouden organiseren in ruil voor een ministerpost en een plaats in de raad van bestuur van een Belgische of Amerikaanse multinational.

    Het was pas enkele weken voor zijn dood dat Lumumba tot het besef kwam dat er nood was aan gecoördineerde actie van de massa’s van de arbeiders en boeren om tot een reële onafhankelijkheid te komen. Hij kwam ook pas laat tot het besef dat een echte onafhankelijkheid en het toekennen van de opbrengsten van de rijkdommen van het land aan de bevolking, enkel mogelijk zou zijn indien deze rijkdommen door de massa’s zelf in handen zouden worden genomen. Dat was uiteraard iets wat de imperialisten nooit zomaar zouden toelaten, ze zouden niet aanvaarden dat de winsten hen zouden ontvallen.

    Vandaag weerklinkt de stem van Lumumba, de held van de onafhankelijkheidsstrijd in Congo, nog steeds. We hopen dat de arbeiders en boeren in Congo zijn strijd zullen voortzetten met als doel om “onze onafhankelijkheid en zelfbeschikking op te bouwen. Zonder waardigheid is er geen vrijheid, zonder rechtvaardigheid geen waardigheid en zonder onafhankelijkheid geen vrije mensen.” Daarbij moet rekening worden gehouden met de fouten van Lumumba, maar er kan tegelijk ook inspiratie worden gevonden in zijn onwankelbare vastberadenheid.

    We zijn ervan overtuigd dat deze strijd uiteindelijk tot een overwinning zal leiden en dat “de geschiedenis ooit haar oordeel zal vellen, dat zal niet de geschiedenis zijn die ons wordt geleerd in Brussel, Parijs, Washington of bij de Verenigde Naties. (…) Afrika zal haar eigen geschiedenis schrijven en dat zal een eervolle en waardige geschiedenis zijn.”

  • ‘Congo, een geschiedenis.’ Kapitalistische plunderpolitiek valt op geen enkele wijze te rechtvaardigen

    In 2013 publiceerden we een vertaling van een recensie van het boek van David Van Reybrouck door Per-Ake Westerlund. We voorzagen de recensie van een voorwoord om enkele nuances aan te brengen. Met de groeiende aandacht voor de rol van het kolonialisme is het nuttig om dit dossier uit onze archieven opnieuw te publiceren. 

     

     

    Inleiding door Eric Byl

    Per-Ake Westerlund heeft een uitstekende recensie geschreven over “Congo, een geschiedenis” van David Van Reybrouck. Voor die recensie koos hij als titel “een geschiedenis van kapitalistische plundering”. “Congo” bevat ruim genoeg interviews, feiten en cijfers om die keuze te verantwoorden. Alleen al daarom is dit vlot lezend boek een aanrader. Toch wensen we de aandacht van de lezer te trekken op enkele teleurstellende conclusies. In België veroorzaakte het verschijnen van het boek in het voorjaar van 2010 net daarom met recht en rede een kleine storm.

    Van Reybrouck kan schrijven. Met “Congo, een geschiedenis” heeft hij meerdere literaire prijzen weggekaapt. In de media heeft men het over een meesterwerk, een historisch magnus opum. In het jaar van publicatie slorpte het boek meteen het gros van alle Vlaamse vertaalsubsidies op. In een interview waarin hij toegaf dat er in zijn ‘opus’ enkele feitelijke fouten waren geslopen, noemt van Reybrouck zijn boek “een kathedraal”. “Als je dat gebouwd hebt, lig je er niet wakker van dat een hondje tegen de gevel komt plassen”, voegde hij er geïrriteerd aan toe. Hij had gehoopt 10.000 exemplaren te verkopen, maar in september 2012 waren het er in het Nederlands alleen al een kwart miljoen. Je moet van slechte wil zijn om niet onder de indruk te komen van de massa gegevens, de vlotte schrijfstijl en de ruime culturele bagage waarvan de schrijver blijk geeft.

    Toch is Van Reybroucks’ “Congo” zoals hij zelf aangeeft, niet ‘de’ geschiedenis, maar hooguit ‘een’ geschiedenis, of beter nog een interpretatie ervan. Uiteraard staat het verhaal van Van Reybrouck ver van het paternalistische beschavingsverhaal van voormalige openlijke verdedigers van Congo Vrijstaat of van Belgisch Congo. De gruweldaden ontkennen die gepaard gingen met de plundering van Congo Vrijstaat door Leopold II, de beruchte telg van het Belgisch koningshuis, is niet meer van deze tijd. Die zijn immers gearchiveerd, ontgonnen en in “De geest van Koning Leopold II en de plundering van Congo”, het standaardwerk van Adam Hochschild, in 1998 in boekvorm gebundeld.

    De talloze verhalen, interviews en citaten die Van Reybrouck aanhaalt, lijken dat op het eerste gezicht slechts te beamen. Tot Van Reybrouck in zijn besluit onverwacht de rol van Leopold II nuanceert. Leopold II zou zogezegd niet voorzien hebben dat de zwarte bevolking zo schandalig voor zijn persoonlijk geldgewin zou worden misbruikt. Het was wel ‘een slachting op ongelooflijke schaal’, maar ‘één die niet bedoeld was’, ‘gewagen over genocide of holocaust’ vindt Van Reybrouck bijgevolg ‘grotesk’. Hij beschrijft nochtans zelf hoe bij wijze van vergelding hele dorpen en stammen werden afgeslacht. Hij haalt aan dat Leopold beroep deed op de Liverpool School of Tropical Medicine in de strijd tegen slaapziekte. Dat, aldus Van Reybrouck, “bewijst dat volkerenmoord nooit zijn intentie is geweest”.

    Wie wat vertrouwd is met het klassieke discours in België over de Vrijstaat en Belgisch Congo en op de hoogte is van de standaardwerken, bekruipt onvermijdelijk het gevoel dat de vloedgolf aan gegevens bij Van Reybrouck, slechts dient als aanloop om met des te meer geloofwaardigheid de rol van Leopold II op te poetsen. Het werk van Hochschild doet hij in zijn ‘verantwoording der bronnen’ af als ‘helaas meer drijvend op een talent voor verontwaardiging dan voor nuance’, te ‘manicheïstisch’, te zwart-wit zou dat betekenen. Het klopt dat het aantal doden als gevolg van de rubberpolitiek in de Vrijstaat in Hochschilds’ werk overschat werd en eerder 3 tot 5 miljoen mensenlevens opeiste dan 10 miljoen. Dat komt doordat Hochschild het toenmalige bevolkingsaantal inschatte op basis van een foute extrapolatie van de cijfergegevens van Stanley, maar voor het overige is Hochschild een veel betrouwbaarder geschiedschrijver dan Van Reybrouck.

    Van Reybrouck schrijft een interessante en meeslepende geschiedenis, maar bij ieder belangrijk historisch keerpunt slaat hij de bal behoorlijk mis. Per-Ake, die in de paar paragrafen die hij eraan besteedt de fundamentele gebreken tijdens de onafhankelijkheidsverwerving veel nauwkeuriger weet te situeren, blijft nog vriendelijk voor Van Reybrouck. Die “suggereert” immers niet alleen dat de crisis volgend op de onafhankelijkheid te maken had met het vertrek van België, maar ook dat Lumumba zijn dood zelf had uitgelokt door een ‘opeenstapeling van blunders en inschattingsfouten’, zoals de ‘uithaal’ naar de koning, de bruuske Afrikanisering van het leger, de vraag om hulp aan de VN en later aan de Sovjetunie en het militaire optreden in Kasai. Dat Lumumba een bedreiging vormde voor de belangen van de voormalige koloniale elite en in de weg stond van een nieuwe zwarte aspirant elite die haar deel van de koek wou, vindt Van Reybrouck maar bijkomstig. Dat het een socialistisch programma vereiste en een partij die dat kan dragen om aan de sociaal-economische en democratische verzuchtingen van de bevolking van Congo tegemoet te komen, vindt hij wellicht old school links engagement. Integendeel, de tragedie van Congo, zegt hij in een interview met Colette Braeckman van Le Soir, is die van het ongeduldig idealisme, van de grote idealen die men in een nacht wil verwezenlijken. Van Reybrouck noemt zichzelf eerder een adept van het kritisch pragmatisme.

    Ondanks de publicatie in 1999 van Ludo De Witte’s onthullende werk “ De moord op Lumumba”, durft Van Reybrouck zelfs beweren dat België de Katangese secessie niet mee beraamde en ook nog dat de moord op Lumumba uitsluitend het besluit was van de Katangese autoriteiten. In een reactie noemt Ludo De Witte het boek van Van Reybrouck ’mooi gecomponeerd, maar niet waarheidsgetrouw.’ “Van Reybrouck schreef een geschiedenis waarin nogal wat Westerse bemoeienissen worden weggemasseerd.” Dat het besluit om Lumumba uit te leveren een gezamenlijk plan was van de overheden in Leopoldville en “hun Belgische raadgevers”, om een of andere reden blijft ook hier weer de Belgische regering buiten schot, tracht Van Reybrouck niet te ontkennen, dat zou zijn geloofwaardigheid immers geheel onderuit halen. Lumumba ‘barstte van ambitie’ volgens Van Reybrouck en ‘had soms de neiging zijn toehoorder te makkelijk naar de mond te praten’. In economisch opzicht leunde Lumumba volgens Van Reybrouck dichter aan bij het liberalisme dan het communisme, ‘hij rekende op privé-investeringen uit het buitenland en niet op collectivisering, hij was een nationalist, geen internationalist, behoorde als évolué tot de prille Congolese bourgeoisie en kende de notie proletarische revolutie niet’.

    Van Reybrouck brouwt ons hier een potje van halve waarheden en starre categorieën. In de context van Congo betekent nationalist niet het enge begrip dat Van Reybrouck ons hier voorkauwt, maar staat dat voor eenheid over de etnische grenzen heen en in het geval van Lumumba panafrikanisme, in tegenstellingen tot de tribalisten die uitsluitend de belangen van de eigen etnie nastreven zoals Tschombe en Kasavubu, nochtans duidelijk de favoriet van Van Reybrouck. De VS vreesden dat Lumumba zou eindigen zoals Fidel Castro, dat de koloniale revolutie hem van een liberale naar een communistische positie zou doen evolueren. Ludo De Witte wijst erop dat niet de speech van Lumumba op de onafhankelijkheidsdag, maar vooral de Afrikanisering van de Force Publique waardoor de voormalige kolonisator zijn greep op de staatsmacht verloor, de Westerse machten, België, de CIA, de VN en hun handlangers in Leopoldville, Kasai en Katanga deed besluiten dat Lumumba uit de weg geruimd moest worden. Het hoofdstuk “Lumumba’s nationalisme: een voorlopig oordeel” in het boek van Ludo de Witte, wijst terecht op de snelle evolutie van Lumumba’s politieke opvattingen.

    Van Reybrouck citeert uitvoerig “een felle medestander” van Lumumba, een zekere Mario Cardoso. Dat was echter een van de jonge commissarissen-generaal die door Mobutu na diens eerste staatsgreep in 1960 werden aangesteld. Hij zou later onder Mobutu nog onderwijsminister en minister van buitenlandse zaken worden. Van hem komt de bewering dat Mobutu slechts de orde wilde herstellen die was verpest door het geruzie tussen Kasavubu en Lumumba, Van Reybrouck noemt het “gekissebis”. Van Reybrouck vindt dat hij ‘de verheerlijking van Lumumba’ en de ‘diabolisering van Mobutu’ moet nuanceren. Men mag de Mobutu op het einde van zijn heerschappij niet verwarren met die aan het begin, onderwijst hij ons. Toeval of niet, maar voor Van Reybrouck verrichte Mobutu ondanks twee staatsgrepen goede werken zolang hij de vriend van het Westen was. Vanaf het moment dat die vriendschap voor het Westen onhoudbaar werd, heeft Mobutu ook voor Van Reybrouck afgedaan.

    Ondergetekende heeft er het boek “Le Dinausaure” van Colette Braeckman uit 1992 nog eens op nagelezen. Veel van het feitenmateriaal komt in beide werken voor. Braeckman slaagt erin de logica achter de werkwijze van het Mobutu-tijdperk bloot te leggen, Van Reybrouck komt niet verder dan de vaststelling dat Mobutu in het begin nog lang niet de pafzak was die hij later zou worden. De Belgische wetenschapper en publicist Dirk Draulans wijst erop dat we in “Congo” van Van Reybrouck meer te weten komen over superster Werrason en zijn band met een bierbrouwerij dan over de moord op president Laurent-Désiré Kabila. Dat je tussen de regels moet gaan zoeken om te vernemen dat de dik betaalde medewerkers van de vredesoperatie van de VN, de MONUC, zich niet buiten de veilige perimeter van hun afgesloten kampen wagen. Dat Van Reybrouck begrijpelijk dankbaar gebruik maakt van de faciliteiten van de MONUC , maar meteen ook te sterk beïnvloed is door het intellectuele milieu waarin hij bij voorkeur vertoeft.

    “Congo, een geschiedenis” blijft interessante, goed leesbare literatuur die een pak informatie aanlevert. De lezer hoeft zich echter geen zorgen te maken wanneer hij plotse wendingen niet begrijpt, het ligt wel degelijk aan de auteur. Wie een geschiedenis aankondigt op basis van interviews en overlevering, vraagt erom. De geschiedenis wordt doorgaans geschreven door de overwinnaar en die zorgt er wel voor dat zijn ideologie, of die van de klasse die hij vertegenwoordigt, zijn versie van de geschiedenis, door de maatschappij in meerderheid wordt overgenomen. Dat wordt door Van Reybrouck niet doorprikt, maar integendeel bevestigd. We willen best in het midden laten of het nu bewust is of uit naïviteit, maar “Congo, een geschiedenis” is onder het mom van het aan de kaak stellen van de kapitalistische uitbuiting, uiteindelijk de betere apologie geworden voor de Vrijstaat, de koloniale overheden en hun latere marionetten.

     


    Congo. Een geschiedenis van kapitalistische plundering

    Recensie door Per-Ake Westerlund verschenen in ‘Socialism Today’

    Sinds 1997 hebben oorlogen zes miljoen doden veroorzaakt in Congo, een land waar de levensverwachting amper 46 jaar bedraagt. Deze verschrikkelijke situatie kan in het westen op weinig mediabelangstelling rekenen. Per-Ake Westerlund schreef een recensie van het boek van David Van Reybrouck dat een goede aanzet vormt voor een beter begrip van het conflict.

    Congo had verschillende namen sinds het tijdperk van het feodale koninkrijk Congo. Congo-Vrijstaat (1885-1908) was eigendom van de Belgische koning Leopold. Het Belgische Congo bestond van 1908 tot 1960 (het werd ook wel Congo-Leopoldville genoemd om het onderscheid met de Franse kolonie Congro-Brazzaville te maken). Elf jaar na de onafhankelijkheid in 1960 werd het land door dictator Mobutu Sese Seko omgedoopt tot Zaïre. Na de val van Mobutu volgde een nieuwe naamsverandering tot ‘Democratische Republiek Congo’, DRC of kortweg Congo.

    De delta van de Congorivier was van 1500 tot 1850 het centrum van de slavenhandel naar het Amerikaanse continent. Vier miljoen slaven werden uit het gebied weg gehaald en alle voorgaande sociale structuren werden vernietigd. Toen de kolonisatie van Afrika begon, kreeg koning Leopold de steun van de belangrijkste koloniale machten om het reusachtige land als persoonlijk bezit in handen te nemen. Officieel was Leopold tegen de slavenhandel. In werkelijkheid voerde hij een terreursysteem. Het land werd geplunderd, eerst van ivoor en vervolgens van rubber. Leopold “gebruikte een staat, Congo, om zijn andere staat, België, een nieuwe ontwikkeling” te geven, stelt David Van Reybrouck.

    De zoektocht naar rubber leidde tot de ineenstorting van de landbouw. Er was enorme honger. Toen Leopold de controle over Congo overdroeg aan de Belgische staat, werd het land systematisch opgedeeld. De inwoners werden opgedeeld naargelang hun ras en stam. Dit systeem voerde België ook in toen het na de Eerste Wereldoorlog de controle kreeg over Rwanda en Burundi. Op de paspoorten en officiële documenten werd aangegeven of iemand ‘Hutu’ of ‘Tutsi’ was. Deze verdeeldheid zou mee een rol spelen in het bloedbad onder de Tutsi’s van Rwanda in 1995 en de daaropvolgende oorlogen.

    Onder Leopold werden duizenden christelijke missionarissen naar het land gehaald. Zij werden een belangrijk instrument van de koloniale macht, zeker de katholieken: “Missiescholen werden fabrieken voor het verspreiden van vooroordelen over de verschillende stammen”. Scholen van de kerken censureerden alles wat naar opstand en rebellie rook, zo werd zelfs vermeden om over de Franse revolutie te spreken. De christelijke boodschap van gehoorzaamheid werd verspreid en kritische religieuze bewegingen botsten op harde repressie. De predikant Simon Kimbangu werd in 1921 opgepakt en overleed 30 jaar later in de gevangenis. Zijn aanhangers, de Kimbanguïsten, werden verdreven en vervolgd, maar ze vormen nog steeds een belangrijke beweging in het land.

    De ontdekking van de enorme minerale rijkdommen in Congo zorgden voor een industrialisatie. Het grootste mijnbedrijf, Union Minière, controleerde haar eigen totalitaire staatsapparaat in Katanga in het zuidoosten van het land dat rijk was aan koper, uranium, mangaan, goud en andere waardevolle grondstoffen. Palmolie werd een grondstof voor de zepen waarmee de huidige grote multinational Unilever groeide.

    De arbeidersklasse groeide uit van enkele honderden in 1900 tot 450.000 mensen in 1929 en tot bijna een miljoen arbeiders tijdens Wereldoorlog Twee, toen de mijnsector een enorme groei kende. Ook de eerste atoombommen maakten gebruik van uranium uit Katanga. Congo werd het tweede meest geïndustrialiseerde land ten zuiden van de Sahara, na Zuid-Afrika.

    De omstandigheden waarin de arbeiders en armen leefden, waren echter geen onderdeel van de economische ontwikkeling. Het ongenoegen leidde tot stakingen en rellen bij het begin en op het einde van de oorlog. Daarbij kwamen 60 mijnwerkers in Katanga om het leven bij de massaprotesten in Elizabethville (nu Lumbumbashi) in Katanga. Stakingsleiders werden geviseerd. En bepaalde groepen en stammen werden eveneens geviseerd als ‘onruststokers’. Het was onderdeel van de verdeel-en-heerspolitiek.

    De arbeiders die tijdens de oorlog in de mijnen werkten of in de bedrijven die rond de mijnindustrie ontwikkelden, hoopten op verandering na de oorlog. Dat was ook het geval onder de soldaten die met de ‘geallieerden’ meevochten in Abyssinië, Egypte en Birma. Maar het racisme hield stand. Afrikanen mochten nog steeds publiekelijk geslagen worden, moesten achteraan in de rijen staan en mochten niet binnen in publieke baden. Vakbonden waren illegaal. Er waren in sommige steden lokale verkiezingen, maar iedere burgemeester was ondergeschikt aan de Belgische ‘eerste burgemeester’.

    Na de oorlog was er wereldwijd een uitbarsting van koloniale revoluties en bevrijdingsoorlogen. Groot-Brittannië, Nederland en de VS moesten India, Indonesië en de Filippijnen los laten. In Algerije en Indochina was er een gewapende strijd tegen de Franse koloniale troepen. In 1958 werd Ghana het eerste Afrikaanse land ten zuiden van de Sahara dat officieel onafhankelijk werd.

    “In 1955 was er nog steeds geen nationale organisatie die van de onafhankelijkheid droomde”, stelt Van Reybrouck. Vijf jaar later was het land formeel onafhankelijk. De bedrieglijke rust werd in 1956 doorbroken met een opmars van sociale onrust. De Associatie van Bakongo (ABAKA) bracht een vrijheidsmanifest uit, dit was een stammenorganisatie onder leiding van Joseph Kasa-Vubu.

    Twee jaar later werd de Mouvement National Congolais (MNC) opgezet met Patrice Lumumba als een van de leiders. Het doel van de MNC was om Congo te bevrijden van het imperialisme en het koloniale bewind. De respons die de organisatie kreeg, was overweldigend. Lumumba bezocht de nieuwe staat Ghana en had er een ontmoeting met het staatshoofd, Kwame Nkrumah. Toen hij naar Congo terugkeerde, waren er 7000 mensen bijeen gekomen om zijn verslag te horen.

    In januari 1959 kwam het tot een uitbarsting van de situatie in Congo. De eerste burgemeester van Kinshasa verbood een protestbijeenkomst, wat tot rellen leidde. Het leger werd ingezet en er vielen tot 300 doden en heel wat gewonden. De onlusten verspreidden zich naar Kivu, Kasai en Katanga.

    Uiteindelijk werd ermee ingestemd dat Congo op 30 juni 1960 onafhankelijk zou worden – in dat jaar zouden 17 Afrikaanse staten onafhankelijk worden. Het ging om formele politieke onafhankelijkheid, maar de multinationals konden hun activiteiten gewoon verderzetten op basis van de Belgische wetgeving. Drie dagen voor de Congolese onafhankelijkheid schafte het Belgische parlement de Congolese macht over Union Minière af. Alle legerleiders en de hoogste ambtenaren waren Belgen.

    De hoop op echte verandering was groot en de MNC van Lumumba won de eerste verkiezingen. Maar er was ook een grote steun voor regionale partijen zoals de afgescheurde MNC-K van Albert Kalonji in Kasai, de Confédération des Associations Tribales du Katanga (CONAKAT) van Moïse Tshombe in het zuiden van Katanga en de ABAKO in Bas-Congo. Kasa-Vubu werd president en Lumumba de eerste minister.

    Lumumba afgezet

    Zoals andere voormalige kolonies werd Congo economisch beheerst door de oude koloniale machthebbers en de multinationals. De enige manier om dat echt te breken, was met een democratisch socialistisch beleid dat de natuurlijke rijkdommen nationaliseerde. Indien er een echte socialistische leiding was geweest, zou de arbeidersklasse daar internationaal enorme steun aan hebben gegeven. Het ontbrak in Congo echter aan een nationaal georganiseerde democratische socialistische beweging onder de arbeiders en de armen in de steden.

    De stalinistische staten zoals de Sovjetunie en China hadden aangetoond dat een geplande economie wel tot vooruitgang kon leiden, ook al was er een onderdrukkend en dictatoriaal bewind. Maar noch Moskou noch Peking wilden een revolutionaire beweging steunen indien die aan hun controle kon ontsnappen. Ze gaven de voorkeur aan burgerlijke regimes waar ze zaken mee konden doen.

    De crisis onmiddellijk na de onafhankelijkheid had niet zozeer te maken met het vertrek van België, zoals Van Reybrouck lijkt te suggereren. Het was het gevolg van een gebrek aan een arbeidersbeweging met een duidelijk programma. Er werd een nieuwe regering gevormd, maar de steun hiervoor was volatiel en het programma was onduidelijk. Dit werd door België aangegrepen toen het Katanga met 10.000 soldaten binnen viel. Officieel was dat om de Belgische burgers te beschermen, maar in werkelijkheid ging het over de controle op de mijnindustrie. Ze moedigden Tshombe aan om de onafhankelijkheid uit te roepen, Union Minière gaf financiële steun aan zijn regime.

    Lumumba was op dat ogenblik nog maar twee maanden aan de macht en het land was in snel verval. Er vielen duizenden doden in de strijd tegen de poging van Katanga, het diamantrijke Kasai en Kivu om zich af te scheiden. Lumumba zocht steun bij de VN en bij Chroetsjov in de Sovjetunie. Die laatste stuurde voedsel, wapens en voertuigen. De Congo-crisis ging recht naar de kern van de koude oorlog tussen de VS en het stalinistische Rusland. Het Amerikaanse leger had mineralen uit Congo nodig, onder meer kobalt voor de raketten. Begin september werd Lumumba afgezet door Kasa-Vubu.

    Tien dagen later was er een eerste poging tot staatsgreep door de legerleider Mobutu. Die genoot de steun van de CIA. Lumumba werd onder huisarrest gezet. De Belgische regering en de Amerikaanse president Eisenhower gaven groen licht voor de moord op Lumumba. Nadat hij gemarteld en overgebracht werd naar Katanga, werd Lumumba vermoord terwijl lokale leiders waaronder Tshombe toekeken.

    Lumumba was niet expliciet socialistisch en het ontbrak hem aan een sterke beweging en aan wapens. Maar hij werd, niet enkel in Afrika, gezien als een radicale vrijheidsstrijder. Zijn aanhangers spraken over de nood aan revolutie. De onvoorspelbaarheid van Lumumba en de verwachtingen die hij creëerde, boezemden de imperialistische machten angst in. Ze hadden immers gezien hoe de gebeurtenissen in Cuba tot een revolutie hadden geleid, ook al ontbrak het de Cubaanse bevrijdingsbeweging aanvankelijk aan een socialistisch programma. Het VS-imperialisme kwam tussen om Lumumba ten val te brengen, daartoe werd beroep gedaan op de CIA en de VN.

    De Sovjetunie en China hadden geen belang bij een revolutie en al zeker niet in een revolutie gericht op de ontwikkeling van echte arbeidersdemocratie. Ze hadden zelfs geen plan voor de nieuwe stalinistische staten. Het was pas nadat regimes of guerrillabewegingen het kapitalisme omver hadden geworpen dat Moskou en Peking steun begonnen te geven om deze landen voor zoverre als mogelijk in hun invloedssfeer en onder hun controle te krijgen.

    De dictatuur van Mobutu

    De oorlog om Katanga te heroveren duurde tot eind 1962 en er kwam steun van VN-troepen. Het was tijdens deze strijd dat de secretaris-generaal van de VN, Dag Hammarsklöld, in een verdachte vliegtuigcrash in september 1961 om het leven kwam. De onrust en de rebellie ging door tot midden jaren 1960. Een maoïstische plattelandsrebellie in centraal Congo werd neergeslagen. In Burundi vormde Laurent Kabila de zogenaamde ‘simba troepen’ met een sterke anti-Amerikaanse en anti-katholieke retoriek. De groep werd even vervoegd door Che Guevara die echter snel naar Latijns-Amerika terugkeerde.

    De VS en Tshombe in Katange steunden nu de regering in Leopoldville (Kinshasa) tegen de opstanden. Tshombe won de verkiezingen van 1965, maar de VS en de westerse machten vonden hem te onbetrouwbaar. Op 25 november volgde een tweede staatsgreep door Mobutu en nu zou hij wel aan de macht komen en een dictatuur vestigen die tot in 1997 stand hield.

    Van Reybrouck beschrijft hoe het regime van Mobutu een vreemde, brutale en corrupte dictatuur werd. Het was een trouwe bondgenoot van de VS en Israël, maar nam tegelijk kenmerken van het regime van Mao Zedong in China over. Enkel inheemse namen en muziek werden toegelaten. De persoonlijkheidscultus nam enorme vormen aan met op de nationale televisie tot zeven uur per dag aan muzikale eerbetuigingen aan Mobutu. In 1971 veranderde hij de naam van het land tot Zaïre.

    Toen in 1968-69 een studentenbeweging opkwam – parallel met de studentenprotesten in Europa en de VS – was Lumumba de held van de studenten. Het protest werd in 1969 de kop ingedrukt. Daarbij vielen 300 doden (officieel waren er slechts zes doden!) en 800 studenten warden tot lange gevangenisstraffen veroordeeld.

    Het enorme potentieel voor landbouw in Congo werd niet benut, Mobutu moest voedsel invoeren. De inflatie nam snel toe en de staat moest tot een derde van de begroting lenen in de jaren 1970. Zoals tal van andere Afrikaanse landen kwam Congo hierdoor in de greep van het IMF en de Wereldbank terecht. Hun structurele aanpassingsprogramma’s legden privatiseringen en besparingen op. Congo verminderde het aantal leraars op korte termijn van 285.000 tot 126.000 – een belangrijke reden voor de hoge graad van analfabetisme vandaag met 30% van de bevolking die niet kan lezen of schrijven.

    Eind jaren 1980 waren er in heel Afrika protestbewegingen tegen het IMF-beleid en tegen de dictaturen. Er werden nieuwe politieke partijen, organisaties en vakbonden opgezet. Op 16 februari 1992 organiseerden priesters en kerken een ‘mars van de hoop’ in verschillende steden. Ze protesteerden daarmee tegen het feit dat een conferentie over democratisering werd stil gelegd. Er waren meer dan een miljoen aanwezigen op de betogingen en bij de repressie tegen het protest vielen 35 doden. In 1993 stopte Mobutu met alle gesprekken over democratisering, hij trok het laken opnieuw volledig naar zich toe. De inflatie explodeerde en bereikte 9769% in 1994. Mobutu moest een nieuw bankbiljet van 5 miljoen Nieuwe Zaïre invoeren!

    Na jaren van dictatuur en een erger wordende economische crisis, was er bij gebrek aan hoop op echte verandering ruimte voor etnisch geweld. Groepen in Katanga eisten dat migranten uit Kasai terug naar huis zouden gaan. Dezelfde retoriek werd gebruikt tegen de Tutsi’s in Kivu – zij werden de ‘banyarwanda’ genoemd (‘vanuit Rwanda’). “In de jaren 1980 kende niemand de etnische achtergrond van zijn klasgenoten, dat begon pas in de jaren 1990. Mijn vriendin was een Tutsi en ik wist dat niet eens”, stelde Pierre Bushala in Goma een Van Reybrouck. Hij schrijft dat het etnische geweld een “logisch gevolg was van een tekort aan grond in een oorlogseconomie die de globalisering diende.” In Kivu werden nationalistische maimai milities opgezet die de strijd voor landbouwgrond, controle op dorpen en mijnen aangingen.

    Zes miljoen doden

    In 1994 was er het bloedbad waarbij 800.000 Tutsi’s omkwamen in Rwanda. Het land werd bijna direct aangevallen en vervolgens gecontroleerd door een Tutsi-leger onder leiding van de huidige president Paul Kagame. Meer dan twee miljoen Hutu’s vluchtten weg, anderhalf miljoen van hen naar Zaïre/Congo. De oude guerrillaleider Laurent Kabila en zijn beweging, de Alliance des Forces Démocratiques pour la Libération du Congo (AFDL), stond aan het hoofd van de Rwandezen die de Hutu’s vervolgden. Het werd een oorlog tegen het Zaïre van Mobutu waarbij ook 300.000 Hutu’s om het leven kwamen.

    Na een korte oorlog werd Mobutu omver geworpen door Kabila die zichzelf tot het nieuwe staatshoofd uitriep van het land dat voortaan opnieuw Congo noemde. Kabila nam echter al gauw de methoden van Mobutu over.

    Kabila besefte dat de regimes in Rwanda en Oeganda voor hun eigen belangen waren tussengekomen, hij verbrak de banden met hen. Rwanda viel opnieuw binnen en begon in 1998 de tweede Congo-oorlog. Sindsdien vielen er als gevolg van de oorlogen zes miljoen doden, velen door honger, ziekte en ontbering. Heel wat andere landen raakten betrokken, onder meer Angola, Zimbabwe en Libië aan de Congolese kant tegen Oeganda en Rwanda. Van Reybrouck geeft aan hoe die twee laatste landen grote hoeveelheden goud uit Congo weg haalden tijdens de oorlog.

    In januari 2001 werd Laurent Kabila vermoord door een van zijn veiligheidsagenten. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Joseph die de steun van de EU, de VS en China genoot. In 2003 werd een vredesakkoord gesloten, maar de gevechten, verkrachtingen en bloedbaden gaan door, vooral in Kivu. De verschillende krachten kennen constant nieuwe afsplitsingen of nemen nieuwe namen aan in de aanhoudende strijd voor dezelfde schatten: goud, mineralen en ivoor. Het meest waardevolle mineraal vandaag is coltan, dat vaak wordt gebruikt in elektronische toestellen. Van Reybrouck heeft het terecht over de “militarisering van de economie” en merkt op dat de oorlog “relatief goedkoop was, zeker in het licht van de enorme voordelen die de ontginning van de grondstoffen opleverden.”

    Is er nog hoop? Van Reybrouck beschrijft Congo als een land op de rand van een explosie. De begroting van Congo, een land met 60 miljoen inwoners, is kleiner dan dat van een stad als Stockholm dat nog geen miljoen inwoners heeft. Het BBP per hoofd van de bevolking is sinds 1960 afgenomen van 450 dollar tot 200 dollar. Het ontwikkelingsrapport van de VN dat zaken als onderwijs en gezondheidszorg onderzoekt, bestempelt Congo als het vijfde ergste land ter wereld om in te wonen.

    Het huidige Congo is vernield door hetzelfde plunderende kapitalisme als in de 19de eeuw. Mijncontracten worden bekomen door omkoperij en militaire controle. Nieuwe ontdekkingen van olie en gas leiden tot groeiende spanningen aan de grenzen met Oeganda en Rwanda. Chinese bedrijven bouwen infrastructuur in dienst van de mijnen, waar dezelfde praktijken worden toegepast als in de slavenfabrieken in China zelf.

    Congo zal nieuwe revolutionaire ontwikkelingen kennen. Waar dat toe zal leiden is afhankelijk van de lessen die uit de geschiedenis worden getrokken, maar ook uit de ervaringen in onder meer Egypte en Tunesië de afgelopen jaren. De opbouw van socialistische en democratische organisaties is dringend noodzakelijk.

    “Congo: een geschiedenis” door David Van Reybrouck. Uitgeverij ‘De Bezige Bij’ (2010)

  • Conservatief rechts in de bres voor het kolonialisme

    Rwandese arbeiders in de Kisanga-mijn, Katanga, jaren twintig. Foto: Wikimedia

    De acties waarbij standbeelden van Leopold II besmeurd of beschadigd worden, lokken heel wat reacties uit. Er zijn heel veel meningen hierover: van voorstellen om de standbeelden te laten staan met uitleg erbij zodat de misdaden niet vergeten worden tot het weghalen van de beelden om ze in een museum te plaatsen. Opmerkelijk is dat er amper iemand is die het publiekelijk opneemt voor Leopold II.

    Door Geert Cool

    De enige standpunten in die richting komen vreemd genoeg uit Vlaams-nationalistische hoek. Conservatieven, zoals de nieuwe ‘huisideoloog’ van N-VA Joren Vermeersch, hebben een probleem met de Belgische monarchie, maar het kolonialisme van Leopold II proberen ze wel te verdedigen. Hieruit spreekt een bijzonder neerbuigende houding tegenover onder meer de Afrikaanse bevolking, die als minderwaardig wordt voorgesteld. Racisme is niet altijd beperkt tot platte verwijten, soms wordt het vernuftiger gebracht. Daarom is het echter niet minder afschuwelijk.

    In 2018 haalden aanhangers van de neonaziclub Schild&Vrienden op Pukkelpop uit naar zwarte aanwezigen. Ze riepen slogans als ‘Handjes kappen, de Congo is van ons.’ Toenmalig Leuvens KVHV-voorzitter (én S&V-aanhanger) Maxime Goris publiceerde een opiniestuk in studentenblad Veto waarin hij het kolonialisme verdedigde. Hij stelde daarin dat het kolonialisme zorgde voor infrastructuur, onderwijs, rechtspraak en een einde maakte aan stammengeweld. Na de onafhankelijkheid van Afrikaanse landen waren er slechte omstandigheden door de “incompetentie en corruptie van Afrikaanse leiders.” Dezelfde redenering zien we nu bij Joren Vermeersch van N-VA.

    Het gaat niet om nieuwe standpunten, maar een herformulering van de oude koloniale argumenten. Er wordt voorbijgegaan aan de beschavingen die bestonden voor het kolonialisme alsook aan de productieverhoudingen van het kapitalisme, zowel bij de expliciet koloniale overheersing als bij de neokoloniale variant ervan na de formele ‘onafhankelijkheid.’ De maatschappij wordt als het ware uitgeschakeld, alles wordt herleid tot het werk van individuen waarbij de witte kolonisatoren voorgesteld worden als de brengers van beschaving. N-VA’er Joren Vermeersch op Twitter: “Wanneer richten we een monument op voor alle Belgen die tijdens de kolonisatie het leven gelaten hebben in een poging om onderwijs, gezondheidszorg en menselijkheid naar Congo te brengen?”

    Dat de bouw van infrastructuur gericht was op het efficiënter maken van de koloniale plunderingen en op bloedige wijze gebeurde, wordt niet vermeld. In een opiniestuk voor De Standaard (15 juni) geeft Ludo De Witte, auteur van het uitstekende boek ‘De moord op Lumumba’, het voorbeeld van de aanleg van de spoorlijn Matadi-Kinshasa tussen 1923 en 1932: hiervoor werden 60.000 dwangarbeiders, naast 8.000 vrouwen en kinderen, aangevoerd. Er stierven hierbij 7.000 mensen. Was dit de ‘menselijkheid’ die de kolonisatoren brachten? Overigens was dit in de periode nadat Congo ‘Vrijstaat’ overgegaan was van persoonlijk koninklijk bezit naar Belgisch koloniaal bewind.

    Alle interventies van de kolonisatoren waren gericht op de eigen winsten, waarbij de lokale bevolking als inwisselbaar werkinstrument werd gezien. De repressie en de vele doden zijn voor de verdedigers van het kolonialisme wellicht slechts ‘collateral damage’. Helemaal zeker weten we dat niet: ze zwijgen immers in alle talen over dat geweld. De slogan die op Pukkelpop geroepen werd, geeft wel een indicatie: het afkappen van handen werd expliciet verdedigd.

    Bij de corruptie van Afrikaanse leiders vandaag wordt evenmin een link gelegd met neokoloniale plundering waarbij multinationals het continent leegzuigen. Kortom, de maatschappelijke context wordt door de moderne verdedigers van het kolonialisme volledig weggegomd om de conclusie van witte superioriteit te kunnen trekken.

    Neokolonialisme is onderdeel van het kapitalisme. Bedrijven hebben belangen in Congo, ze maken er winsten en dat is belangrijk voor ‘onze’ economie, zo luidt de logica van het kapitalisme. Dat was de essentie van Congo ‘Vrijstaat’ – de plunderingen onder Leopold II waren niet mogelijk zonder ondersteuning door het grootkapitaal dat er een investeringsopportuniteit in zag. Als de omstandigheden voor de werkenden bijzonder slecht waren, werd de verantwoordelijkheid daarvoor al gauw afgeschoven op de zwarte bevolking zelf. Niet dat protest van de werkenden en onderdrukten tegen uitbuiting gesteund werd uiteraard. Zowel in Congo als in België ging het grootkapitaal op gewelddadige wijze tekeer tegen protest van werkenden.

    Het establishment kiest de kant van de (neo)koloniale plunderaars omdat het er zo nauw mee verbonden is. Dat was niet alleen onder Leopold II het geval, tot op vandaag gaat dit door. Amper zes jaar geleden nog besliste de regering om George Forrest tot ‘officier in de kroonorde’ te laten benoemen door koning Filip. Het bedrijf George Forrest International (GFI) staat bekend voor de plundering van de natuurlijke rijkdommen in Congo. Het leverde George Forrest de bijnaam ‘koning van Katanga’ op. Bij de plundering van Congo ging de groep van George Forrest hardhandig te werk. Er wordt niet geaarzeld om het personeel slechte arbeidsvoorwaarden op te leggen en om dubieuze contracten te sluiten. De plunderpolitiek droeg bij tot spanningen in de regio waarbij heel wat dodelijke slachtoffers vielen. De Verenigde Naties stelden in 2002 dat de mijnbouw de lokale bevolking niet ten goede kwam, maar enkel bedrijven zoals de groep rond George Forrest. Nog een feitje: toen prins Laurent in 2011 een bezoek bracht aan Congo werden enkele van zijn hotelfacturen betaald door George Forrest.

    Kolonialisme en neokolonialisme zijn onderdeel van het kapitalisme en de bijhorende winsthonger. Conservatieve Vlaams-nationalisten werpen zich op als fervente verdedigers van dit systeem, zeker als ze het kunnen gebruiken om racisme te versterken (of om met dat oogpunt toch minstens de antiracistische beweging aan te klagen). Het is enkel door een breed gedragen beweging uit te bouwen, dat we de moderne kolonialisten in een defensieve positie kunnen dwingen. Dat mag zich niet beperken tot symbolen, zoals de standbeelden. Laten we de discussies rond de symbolen integendeel aangrijpen om het volledige systeem in vraag te stellen. Vandaag gaat de neokoloniale plundering gewoon door, met de steun van het politieke establishment. Heel het systeem is schuldig, roepen Amerikaanse betogers. Hoog tijd om het kapitalisme te bestrijden en te vervangen door een socialistische samenleving!

  • Congo: de gruwel van het kolonialisme én het neokolonialisme

    Vandaag is er terecht een grotere aandacht voor wat het kolonialisme in onder meer Congo heeft aangericht. In 1997, toen het regime van Mobutu omvergeworpen werd, publiceerden we in ons maandblad een dossier waarin de geschiedenis van kolonialisme in Congo werd samengevat. In 2010 publiceerden we een artikel bij de 50ste verjaardag van de onafhankelijkheid van Congo waarin nadruk lag op de ontwikkelingen tussen 1960 en 2010.

    We herpubliceren deze dossiers die samen een goed beeld brengen van de geschiedenis van kolonialisme én neokolonialisme.

     


    Artikel uit 1997

    Van Afrikaanse koninkrijken naar de Congo Vrijstaat (1885-1908) en Belgische Kolonie (1908 – ’60).

    Door veroveringen, oorlog en tribuutheffing groeiden in Afrika langzaam staatsstructuren. In de eerste eeuwen van onze jaartelling ontstonden de Midden Afrikaanse koninkrijken van de baKongo, de baLunda, de baLuba en later van de Azande, baKuba en de Mangbetu. De internationale handel, vooral in goud en ijzer, versterkte de opkomst van privé-eigendom en van onbetaalde collectieve arbeid (herendiensten) aan de hoofden van de veroverende stammen, die zich omvormden tot heersen de klassen. De dorpsgemeenschappen bleven echter haarden van primitief zelfbestuur en democratische tradities.

    Het Europese handelskapitalisme onderbrak en ontwrichtte deze interne, organische evolutie. De oude koninkrijken bloeiden op door de tussenhandel in ivoor, metalen en vooral in slaven met de Portugezen en Arabieren in Oost Afrika. Deze slavenhandel ging door tot einde 19de eeuw, en had een verwoestend effect op de traditionele stamgemeenschappen en op hun onderlinge verhoudingen.

    Uit het klassieke industriële kapitalisme ontstond in het Westen geleidelijk het monopolie- en financiekapitaal. Dit luidde vanaf 1875 het tijdperk in van het imperialisme. De ontwikkeling steunde niet alleen op de uitvoer van producten, maar ook van kapitaal.

    Leopold II, die zijn Belgische mede-bourgeois hun kruideniersmentaliteit verweet, nam deel aan deze koloniale wedloop. Zijn “Internationale Vereniging voor de Ontdekking en Beschaving van Centraal Afrika”, zogezegd gericht tegen de slavenhandel, nam het plan van ontdekkingsreiziger Stanley over ter ontsluiting van het Congo-bekken.

    Gebruik makend van de rivaliteit tussen de Europese grootmachten en op basis van zo’n 450 “verdragen” met lokale machtshebbers, erkende de conferentie van Berlijn in 1884 Congo-Vrijstaat als zijn persoonlijk bezit. Voorwaarde was handelsvrijheid voor buitenlandse firma’s. De onderwerping van de oostelijke Swahilirijken, maakte erna de weg vrij voor de economische uitbuiting, via reusachtige concessies. Daar had de Vrijstaat en dus Leopold II zelf een groot aandeel in.

    Negentiende-eeuwse schrijvers zoals Joseph Conrad, Mark Twain en internationale onderzoekscommissies formuleerden een striemende aanklacht tegen deze brutale roofzucht. Om het ivoor werden de olifanten uitgeroeid. De opgelegde belastingquota waren onhaalbaar, omdat rubber en palmolie steeds verder in het woud moest gewonnen worden.

    Dan volgden strafexpedities met gijzelneming van chefs, uitmoorden van hele dorpen, verminking door het afkappen van handen of voeten. Er waren willekeurige opeisingen van voedsel en dragers voor de blanken en massaal gebruik van dwangarbeid. Duizenden arbeiders bezweken tijdens de aanleg van de spoorweg Matadi-Leopoldstad. Tussen 1885 en 1907 werden zo’n drie miljoen mensen omgebracht. “Rood rubber” werd een begrip.

    Leopold II legde de fundamenten van de koloniale staat. In 1888 richtte hij de “Force Publique” op. De Conventie met het Vaticaan van 1906 schakelde de missies in het koloniseringswerk. De concessiebedrijven accumuleerden reusachtige kapitalen. Bankiers als Lambert en Nagelmackers profiteerden van de leningen die Leopold II afsloot op rekening van de Vrijstaat voor diens prestigeconstructies in Brussel, Antwerpen, Oostende.

    In 1908 nam België de Congo-Vrijstaat, vooral omwille van de financiële crisis, officieel als kolonie over. De drievuldigheid staatsadministratie, missies en koloniale maatschappijen, vormde er de ruggengraat van.

    Het van buitenaf en onder koloniale controle binnenbrengen van het kapitalisme zorgde in Congo niet voor een herhaling met vertraging van de historisch progressieve ontwikkeling zoals het Westen in de 19de eeuw kende. De effecten waren veel tegenstrijdiger.

    Onderwijs- en gezondheidsvoorzieningen, alsook westerse wetenschappelijke methodes en (productie)technieken betekenden onmiskenbaar een vooruitgang. Maar tot vandaag bevinden eilanden van moderniteit (kapitaalintensieve mijnbouw, pajero-jeeps en satelliettelefoons …) zich in een zee van primitieve overlevingslandbouw, clanloyauteiten, bijgeloof enz..

    In laatste instantie stonden de activiteiten van kerk en administratie in Belgisch Congo immers ten dienste van de grote koloniale trusts. Dit zorgde ten eerste voor een enorme transfer van rijkdom uit Congo naar grote en kleine Westerse kapitalisten. Het Belgisch financiekapitaal maakte fortuin zowel via de (goedkope) Congolese grondstoffen als door de export van industriewaren.

    Maar de ontzaglijke economische groei in Congo was uiterst eenzijdig en vervormd. Ze volgde niet de logica van de lokale behoeften in Belgisch, maar wel deze van het buitenlands kapitaal. Dit had geen belang bij de uitbouw van een nationale Congolese markt en een verwerkende industrie die aansloot op mijn- en landbouw. Alle investeringen, (spoor)wegen- en haveninfrastructuur stonden in functie van de export van ertsen en plantagegewassen.

    Eind jaren ’50 vormden zo’n 115.000 Europeanen de sociale toplaag van een Belgisch Congo met ca. 13 miljoen Afrikanen. Meer dan 10.000 blanke ambtenaren en 6.000 missionarissen waren tot in de kleinste uithoeken verspreid. De 9.300 blanke kolonisten (met hun familie erbij een groep van een 30.000 mensen) speelden een ondergeschikte rol.

    De invoering van het kapitalisme ging gepaard met nog voorkapitalistische productieverhoudingen zoals verplichte teelten, dwangarbeid en woeker. Driekwart van de Afrikanen leefde in ’60 nog altijd van een primitieve dorpslandbouw, maar het privébezit van grond was hen wettelijk verboden. In ’56 ging 22% van het nationaal inkomen naar 25.000 blanke loontrekkenden, tegen 24% voor de 1,2 miljoen Congolese loonarbeiders en 28% voor de 10 miljoen plattelandsbewoners. Net voor de onafhankelijkheid controleerden de Société Générale, de Bank van Brussel en de groep Empain driekwart van de Congolese economie.

    De katholieke missies bezaten tot ’54 het onderwijsmonopolie. Ze bouwden door opgelegde onbetaalde arbeid ook een echt economisch imperium uit. Het lager onderwijs, veralgemeend maar in de streektaal (!), voedde vooral op tot gehoorzaamheid, uitvoering van simpele taken, en onderwerping aan het blanke gezag.

    In 1960 waren er slechts 15 Congolese universitairen. Er was geen enkele zwarte geneesheer, veearts of ingenieur gevormd, maar wel 500 Congolese priesters. Apartheid heerste door de “colour bar” in wijken, vervoer en openbaar leven. Wettelijk hadden de Congolezen geen politieke en democratische rechten.

    Iedere vorm van verzet, dikwijls in de vorm van messianistische religieuze bewegingen, de talrijke rebellies en muiterijen waren steeds meedogenloos onderdrukt.

    Nationale bevrijding of neokolonialisme

    Eind jaren ’50 richtte de zwarte elite politieke partijen op en kwamen ook de armste bevolkingsklassen in beweging. Na een massaoproer in januari ’59, kozen de koloniale machten voor een zo snel mogelijke bestuursoverdracht aan Congolezen. Deze “Congoleze weddenschap” bestond erin hun economische controle te redden door een gefnuikte, formele onafhankelijkheid toe te staan.

    De strijd van een kleine groep van consequente nationalisten rond Patrice Lumumba, met de steun van de meeste Congolezen, tegen deze indirecte vorm van buitenlandse overheersing, bracht hen ook tot toenemende politieke bewustwording en radicalisering.

    Meer dan 10.000 Belgische troepen, de capitulatie van leiders zoals Kasavubu, de afscheuring van Katanga en Zuid-Kasai, de tussenkomst van VN-militairen, de Mobutu-coup van september 1960, de moord op Lumumba en andere nationalisten, kortom een grootscheeps neokoloniaal offensief, slaagde erin om deze eerste nationale bevrijdingsstrijd te breken.

    Vanaf ’64 vormden enorme boerenopstanden de basis voor een nieuwe verzetsgolf, met Mulele in de Kwilu-streek en met het Comité National de Libération in Oost-Zaïre. Een nieuwe buitenlandse interventie door de VS, Belgische para’s en Westerse huurlingen sloeg de rebellie bloedig neer.

    De tweede staatsgreep van Mobutu in ’65 maakte een einde aan de aanslepende politieke crisis. Alle partijen werden verboden, het parlement buiten spel gezet en politieke tegenstanders een voor een uitgeschakeld.

    Mobutu’s regime, dat tot voor kort stand hield, zette de buitenlandse dominantie onder een andere vorm verder. Met het verlies van zijn kolonie ging België helemaal niet failliet.

    Terwijl koloniale firma’s in ’58 nog één derde van de totale winst van alle Belgische NV’s opleverden, was dit in 1970 tot 3 à 4% herleid. De Congolese economie bleef echter afhankelijk van de grondstoffenuitvoer via multinationals en van de prijsschommelingen op de wereldmarkt. Dit veroorzaakte sterke regionale verschillen en een algehele onderontwikkeling omdat geen kapitaal geïnvesteerd werd in groei van de landbouw en verwerkende nijverheid.

    Het Mobutisme bleek ook politiek een Westerse bondgenoot bij contrarevolutionaire operaties in buurlanden als Angola en Tsjaad.

    Mobutu combineerde handig repressie, corruptie en populisme. Hij regeerde per decreet en controleerde de staatsmedia. Rivaliserende repressie-apparaten, getraind door Westerse adviseurs, onderhielden een harde politieke terreur.

    Eens alle georganiseerde tegenstand gebroken, ging hij over tot nationalistische demagogie en “zaïrisering”. Een subtiele verdeel en heers-tactiek gaf en ontnam winstgevende bestuursfuncties. Zo ontwikkelde zich een parasitaire Zaïrese bourgeoisie, die de staatskassen plunderde en allerlei “commissielonen” inde, vooral op contracten met buitenlandse firma’s.

    Maar telkens moest Mobutu bij ernstige crises, zoals de inval van Katangese opstandelingen in 1977 en 1978, de steun inroepen van zijn buitenlandse broodheren.

    De neergang van de antikoloniale revolutie in Afrika maakte Mobutu minder belangrijk als regionale Westerse agent. Samen met de achteruitgang van de wereldeconomie, de val van het stalinisme en het Mobutistisch wanbeheer, verminderde dit zijn manoeuvreerruimte.

    In 1979 richtten 13 parlementsleden de Union pour la Démocratie et le Progrès Social (UDPS) op. Oud-ministers als Nguza Karl I Bond en Mungul Diaka boden het Westen hun diensten aan.

    IMF en bankconsortia legden Zaïre verschillende saneringsoperaties op vanaf ’76. O.l.v. Blumenthal werd geprobeerd het deviezenverlies via centrale bank en douane te controleren.

    Maar de corruptie was niet aan banden te leggen. Mobutu drukte nieuw geld, zonder economische tegenwaarde. De zo veroorzaakte hyperinflatie (in 1994 6063%!) deed de formele economie ineenstorten. Drastische invoerbeperkingen, verval van de infrastructuur en vitale staatsdiensten brachten het land aan de rand van de afgrond.

    De forse inkomensdaling leidde tot een veralgemeende lusteloosheid bij de Zaïrezen. Het waardeloos worden van hun loon, dreef ambtenaren, leraars en andere loontrekkenden, maar ook de soldaten naar de “informele” sector.

    De uitvoer bracht in ’93 nauwelijks 1,2 miljard $ op, het budget van een Belgische provinciestad. Het aandeel daarin van koper daalde tot 8% (nog 54% in ’89). Ambachtelijk werd vijf keer meer diamant ontgonnen dan door de 5.600 MIBA-arbeiders (samen goed voor 300 miljoen $).

    Slechts 471 van de 4.290 kg goud werd door de OKIMO mijnwerkers van Kilo-Moto gedolven, zodat tot 90% van de 36 miljoen $ via de buurlanden buiten gesmokkeld werd. Zo’n 20.000 van de 36.000 mijnwerkers van de Gécamines produceerden in 1993 nog resp. 1/10, 1/2 en 1/3 van de hoeveelheden koper, kobalt en zink die vier jaar ervoor samen nog 36 miljard BEF opgebracht hadden.

    De staten met de grootste belangen in Zaïre, resp. België (ca. 240 miljard BEF aan investeringen), de VS (ca 60 miljard), Duitsland (ca 24 miljard) en Frankrijk (ca 6 miljard) werden het eens om “hun” Mobutu-dictatuur te hervormen tot een efficiënter en “democratischer” neokoloniaal regime. Als pressiemiddel stopten Washington, Parijs en Brussel in ’90 alle militaire en economische hulp. Een jaar later weigerde het IMF verdere leningen en sloot in ’94 Zaïre gewoon uit.

    Interne en externe druk noopten Mobutu tot een spectaculair manoeuvre. In april ’90 proclameerde hij het begin van een overgangsperiode naar de democratie. Maar iets later werden 150 betogende studenten vermoord in Lubumbashi.

    In augustus 1991 patroneerde Mobutu, met Westerse steun, een “Souvereine Nationale Conferentie” die moest leiden tot een nieuwe grondwet en parlement HCR. Onder voorzitterschap van Mgr. Monsengwo herschiepen de 2.840 goedbetaalde en ongekozen “afgevaardigden” dit tot een praatbarak.

    Toen “overgangspremier” Tshisekedi de Centrale Bank wou controleren, zette Mobutu hem af. Ge vangen in zijn rol als Westerse wisseloplossing, wees Tshisekedi de enige strategie af die Mobutu kon onttronen, namelijk een massale volksmobilisatie.

    Ondertussen poogde Mobutu zijn onmisbaarheid aan te tonen. In september ’91 en januari ’93 onderdrukte zijn elite-legereenheid DSP muiterijen van onbetaalde soldaten. Parijs deed op hem een beroep om, na de genocide van 1994, de resten van de Rwandese Habyarimana-diktatuur te redden.

    Mobutu kon de radicale oppositie verdelen. Hij voegde de parlementen van eenheidspartij en nationale conferentie samen. Hij isoleerde Tshisekedi met steun van Monsengwo en maakte de Westerse technocraat Kengo wa Dondo premier. In ’95 hervatten de VS hun diplomatieke kontakten, een jaar later gevolgd door Brussel en Parijs. Hun plan om door verkiezingen in juli ’97 een langzame vernieuwing van het neokoloniale regime te organiseren, mislukte.

    Mobutu’s strategie om het binnenlandse verzet af te leiden naar etnische conflicten, zoals in ’92 in Shaba en later in Kivu, kwam als een boemerang terug. Het bondgenootschap van de vervolgde Banyamulenge en oude aanhangers van Lumumba onder Kabila, bevrijdde – zeer tegen de zin van Brussel, Parijs én Washington – heel het grondgebied van Congo-Zaïre van het Mobutistische leger.


    Artikel uit 2010

    Congo 1960-2010. Opkomen voor echte onafhankelijkheid betekent opkomen voor socialisme

    50 jaar geleden, op 30 juni 1960, werd Congo onafhankelijk. In juni zullen alle media daar uitgebreid op terugkomen. Mogelijk laten ze ook de toespraak van toenmalig koning Boudewijn zien, die de onafhankelijkheid voorstelde als de bekroning van de Belgische beschavingsmissie. In werkelijkheid was de onafhankelijkheid het resultaat van strijd door de Congolezen.

    Er zal ook een balans worden opgemaakt van die 50 jaar “onafhankelijkheid” en daarbij zal er weinig overblijven van de feestroes van 1960. Echte onafhankelijkheid kende het land nooit en al snel was er een pro-imperialistische dictatuur onder Mobutu. Oorlogen, miserie en uitbuiting, dat was het lot van de Congolezen de afgelopen 50 jaar.

    Op 30 juni zullen we ook naar de toekomst kijken en naar de strijd die Congo te wachten staat om een einde te maken aan de uitbuiting, miserie, armoede, neokoloniale plundering, burgeroorlog,… Voor een echte onafhankelijkheid en een systeem waarbij de potentieel enorme rijkdom ook aan de meerderheid van de bevolking toekomt, is er nood aan een socialistisch alternatief.

    Onafhankelijkheid afgedwongen door strijd

    “De onafhankelijkheid van Congo betekent de bekroning van het werk dat door het genie van koning Leopold II ontworpen is”, zo begon koning Boudewijn zijn toespraak op 30 juni 1960 in Leopoldville (Kinshasa). Voor Boudewijn was de onafhankelijkheid het hoogtepunt van het beschavingswerk van België in Afrika.

    Dat was uiteraard nonsens en een poging om het kolonialisme goed te praten en tegelijk een ‘vriendschappelijke’ controle op Congo te behouden, waarbij het Belgische prestige op internationaal vlak intact bleef.

    De onafhankelijkheid van Congo werd afgedwongen op basis van strijd door de bevolking waarbij heel wat onafhankelijkheidsstrijders het leven lieten. Zo was er op 4 januari 1959 een repressief optreden naar aanleiding van een massale betoging tegen het kolonialisme. Een bijeenkomst van de oppositiepartij ABAKO van Joseph Kasavubu werd verboden en het leger richtte een bloedbad aan met een honderdtal doden. Het was pas na dit incident dat België instemde met onafhankelijkheid omdat het besefte dat het zich anders kon verwachten aan een lange en harde strijd.

    Voorheen werd onafhankelijkheid gezien als iets onmogelijk op korte termijn. Zo had professor Van Bilsen van de KUL het over een stappenplan om op 30 jaar tot Congolese onafhankelijkheid te komen.

    Tijdens de plechtigheid naar aanleiding van de onafhankelijkheid loog Boudewijn toen hij stelde dat België haar greep op Congo zou loslaten. Na Boudewijn volgde de nieuwe president Kasavubu. Die toonde meteen aan dat de Congolese elite bereid was om de onafhankelijkheid uit te verkopen in ruil voor persoonlijke privileges. Kasavubu bedankte Boudewijn voor de “vriendschap en bescherming” die de kolonisatoren aan de Congolese bevolking hadden aangeboden.

    De waarheid over de onafhankelijkheid van Congo kwam aan bod in de toespraak van premier Patrice Lumumba. Die verklaarde: “Geen enkele Congolees kan vergeten dat deze onafhankelijkheid is bekomen door strijd, een dagelijkse strijd, een harde en idealistische strijd, een strijd waarin we noch onze krachten spaarden noch onze ontberingen, noch ons lijden of ons bloed.” Het is dit eerbetoon van Lumumba aan de onafhankelijkheidsstrijders dat wij zullen herdenken op 30 juni 2010.

    Van kolonialisme naar neokolonialisme

    Boudewijn had het al aangekondigd: België zou haar “rechten” op Congo niet zomaar opgeven. De vroegere kolonisator bleef zich de eigenaar wanen van de bodemrijkdommen. Toen België begon te beseffen dat premier Lumumba de rijkdommen van het land ten voordele van de Congolese bevolking wou gebruiken, ging dat te ver voor het Belgische regime, dat de moord op Lumumba en zijn nationalistische regering beval. Dat werd geconcretiseerd met de steun aan de afscheiding van Katanga, de provincie waar de meeste bodemrijkdommen van het land zich bevonden en waar het machtige Union Minière actief was. Er werd steun gegeven aan de afscheiding van Zuid-Kasaï waar zich de diamantmijnen bevonden. Vervolgens werd Lumumba vermoord en gaf België steun aan de staatsgreep van generaal Mobutu.

    Het regime van Mobutu was een brutale dictatuur die enkel tot stand kon komen door de steun van België en de VS. De CIA werkte al langer met Mobutu samen. Ook hier zagen we hoe de Congolese elite bereid was om het land op te offeren aan de Westerse belangen indien dit in ruil was voor eigen persoonlijke privileges. Het Mobutu-regime werd ondersteund door de Westerse machten, die hun economische belangen in Congo (dat in 1971 werd omgedoopt tot Zaïre) veilig wilden stellen. Congo werd een bastion voor het Westen in de strijd tegen het “communisme” in Afrika, met onder meer de strijd tegen de UNITA dat in Angola inging tegen de Westerse belangen.

    De omvangrijke Westerse hulp maakte dat Mobutu wat kruimels aan de bevolking kon aanbieden. De levensstandaard ging er effectief op vooruit en er werden resultaten geboekt in het onderwijs. Die beperkte successen waren volledig afhankelijk van Westerse middelen. Toen het belang van Mobutu en Zaïre voor het imperialisme beperkter werd na de val van de Muur (waardoor het niet langer nodig was om te “vechten tegen het communisme”) en de financiële ondersteuning opdroogde, zakte het regime als een pudding in elkaar.

    Zonder Westerse steun werd het Zaïre van Mobutu gekenmerkt door chaos en geweld. Kengo wa Dondo (de huidige voorzitter van de Senaat, maar toen partijleider van de eenheidspartij MPR) zette “orde op zaken” in de overheidsfinanciën door middel van een harde neoliberale politiek, die een einde maakte aan iedere verworvenheid van de arbeiders en de bevolking. Op een bepaald ogenblik werd zo ver gegaan in de aanvallen dat de ambtenaren niet langer betaald werden. Dit beleid versterkte het geweld in het land. Er waren massale plunderingen door het officiële leger omdat de soldaten maandenlang geen soldij kregen.

    Een aantal “opposanten” stelden dat ze opkwamen voor democratische veranderingen in het land. De Conférence Nationale Souveraine (CNS) werd opgezet. Etienne Tshisekedi en zijn UDPS hadden de wind in de zeilen en Mobutu stelde Tshisekedi uiteindelijk meermaals aan als premier. Eens te meer stonden de persoonlijke privileges van de elite centraal en niet de belangen van de meerderheid van de bevolking.

    Een nieuwe start met Laurent Désiré Kabila?

    Het is tegen de achtergrond van een falende staat dat de opmars van het AFDL (Alliance des Forces Démocratiques pour la Libération du Congo-Zaïre) begon. Het AFDL werd geleid door Laurent-Désiré Kabila die reeds sinds de jaren 1960 actief was bij de maoïstisch geïnspireerde guerrilla in Hewa Bora in Zuid-Kivu. Kabila werd gesteund door de Rwandese en Oegandese legers die van de zwakte van Zaïre gebruik wilden maken om toegang te krijgen tot de rijkdommen in het oosten van het land: goud, coltan en andere mineralen. Ook wilden ze de Hutu’s die na de genocide van 1994 naar Zaïre waren gevlucht achterna zitten. Het feit dat Kabila gebruik maakte van deze steun om het land te “bevrijden” was een eerste fout.

    De bevolking was het chaotische bewind van Mobutu beu en stond positief tegenover de militieleden van het AFDL. Kabila en zijn troepen slaagden er zelfs in om Kinshasa te veroveren op 17 mei 1997.

    Vanuit zijn maoïstische tweestadiatheorie richtte Kabila zich meteen tot de “vrienden” van de burgerlijke regimes in Rwanda, Oeganda, Angola, Zimbabwe,… en de Westerse vrienden. Kabila wou de “goede” kapitalisten verwelkomen om samen te strijden tegen de “slechte” kapitalisten die het regime van Mobutu hadden ondersteund. Er werden mijnconcessies toegekend aan bedrijven die de oorlog van het AFDL hadden gesteund.

    Het is evenwel onmogelijk om een land van onder het juk van het imperialisme te halen door datzelfde imperialisme met open armen te ontvangen. Het is onmogelijk om een land te ontwikkelen indien private bedrijven hun winsthonger stillen door de rijkdommen van het land te plunderen. Een echte onafhankelijke ontwikkeling kan enkel indien de bedrijven en de rijkdom onder arbeiderscontrole en –beheer worden geplaatst zodat de volledige bevolking kan profiteren van de ontwikkeling.

    De Congolese bevolking had het AFDL met open armen ontvangen om een einde te maken aan de chaos van Mobutu en de dictatuur van de MPR – ook al was die omgevormd tot een Mobutisme met verschillende gezichten door het opzetten van een voor het regime aanvaardbare “oppositiepartij” van voormalige Mobutisten zoals Kengo, Tshisekedi, Karl-i-Bond,… Kabila slaagde er echter niet in om de massa’s te integreren in een revolutionair project. De CPP (comités van volksmacht) moesten de basis vormen voor de macht van Kabila, een democratisch instrument. In de plaats daarvan werden de CPP eerder een doorgeefluik om de bevelen van bovenaf door te geven. Het gebrek aan democratische instrumenten waarin de massa’s betrokken werden, was geen verrassing. De strijd van Kabila baseerde zich steeds op een gewapende strijd van een kleine minderheid waar een strikte hiërarchie heerste en die amper enige banden had met massabewegingen. Dat model werd ook op de Congolese samenleving toegepast. Toen de bondgenoten uit Rwanda en Oeganda zich tegen Kabila keerden, had die amper nog enige basis over. In 2001 werd Kabila vermoord.

    De vroegere bondgenoten tegen de troonopvolger

    In 1998 vonden de vroegere bondgenoten van Kabila dat hij teveel een eigen koers ging varen. Ze besloten om een nieuwe oorlog van “revolutionaire correctie” op te zetten. Het RCD (Rassemblement Congolais pour la Democratie) werd opgezet met daarin voormalige kaders van het AFDL, vroegere regeringssoldaten van Mobutu, leden van het UDPS,… Kortom, de volledige pro-imperialistische kliek in het land en allerhande avonturisten die in ruil voor enkele privileges hun diensten aan het imperialisme aanboden, vonden elkaar terug in het RCD. Het waren de Rwandese en Oegandese legers die het eigenlijk voor het zeggen hadden en die hun deel van de Congolese rijkdommen wilden veroveren. Het kwam al snel tot onderlinge conflicten, onder meer in Kisangani. Hierop zette Oeganda het MLC onder leiding van Jean-Pierre Bemba op.

    Na de moord op Kabila werd hij opgevolgd door zijn zoon. De situatie werd er niet stabieler op, er vielen miljoenen doden (er wordt gesproken over vier miljoen doden). In 2002 werd in Sun City een vredesakkoord gesloten om een gezamenlijke regering van Kabila, het RCD en MLC te vormen. Er werden verkiezingen voorzien voor 2006.

    Dit akkoord was mogelijk omdat alle partijen het over de essentie eens waren: samenwerken met het Westen, waarbij de internationale financiële instellingen werden toegelaten tot het land en intussen de postjes onder elkaar verdelen. Dit was het cynisme ten top gedreven: de zoon van president Kabila en de opvolger van Mobutu (Bemba) die samen het imperialisme en de eigen privileges verdedigen.

    Kabila kwam als overwinnaar uit de verkiezingen en voerde het beleid dat werd gevraagd door het imperialisme en de internationale financiële instellingen. Ongetwijfeld zou Bemba als zoon van de voorzitter van de belangrijkste patroonsfederatie een zelfde beleid hebben gevoerd, misschien op een nog brutalere manier.

    Een land onder curatele

    Wie haalt vandaag voordeel uit de Congolese rijkdommen? Het is niet de bevolking die extreme armoede kent. In sommige provincies zoals de Evenaarsprovincie of Bandundu loopt de armoedegraad op tot 90%. De levensverwachting in het land bedraagt amper 54 jaar. Jaarlijks sterven een miljoen mensen als gevolg van AIDS.

    Congo is een land dat zijn eigen toekomst niet in handen heeft. Door de plannen van de internationale financiële instellingen te aanvaarden, heeft Joseph Kabila hen de sleutels van het huis overhandigd. Vandaag staat een Canadees aan het hoofd van Gécamines, het vroegere vlaggenschip van de Zaïrese economie dat actief is in Katanga en mijnconcessies toekent aan wie het meeste biedt. In Katanga zien we het wilde kapitalisme in actie. Van de Belgische kapitalist Georges Forrest tot Chinese bedrijven, maar ook multinationals uit India, Canada,… proberen er allemaal meer dan een graantje mee te pikken.

    Waar zijn de sociale programma’s voor onderwijs, gezondheidszorg,…? Die zijn onbestaand. De ambtenaren krijgen slechts af en toe een loon en zijn voor hun overleven afhankelijk van corruptie. De beloofde infrastructuur komt niet tot stand. Binnen het kader van het IMF zal de situatie enkel erger worden. Congo wordt gevraagd om de enorme schulden die werden achtergelaten door Mobutu (onder meer voor de bouw van zijn villa’s in Zwitserland) af te betalen en de druk wordt opgevoerd om de economie zoveel mogelijk te liberaliseren zodat de kapitalisten het land kunnen leegplunderen. De kwestie van de schuld zorgt ervoor dat Congo geen enkele ruimte heeft, de staatskas blijft leeg.

    Voor echte onafhankelijkheid: een socialistisch Congo

    50 jaar na de onafhankelijkheid zien we een land dat onder curatele staat van de internationale financiële instellingen, een land waar de bevolking geen frank ziet van haar bodemrijkdommen. In 2011 zijn er opnieuw presidents- en parlementsverkiezingen. De winnaar daarvan is nog niet bekend: Joseph Kabila, een opposant van de PPRD, het MLC of de UDPS. Maar al deze partijen en figuren willen het imperialisme dienen en zijn bereid om de toegang tot de rijkdommen van het land weg te geven in ruil voor de eigen privileges.

    Het zijn de arbeiders en de arme boeren die hun lot in handen moeten nemen. Ze moeten de toegang tot de bodemrijkdommen en het land uit de handen van de grote bedrijven, grootgrondbezitters en neokoloniale plunderaars halen. De nationalisatie van de mijnen zou toelaten dat de enorme opbrengsten die er worden gerealiseerd, worden aangewend om de nodige infrastructuur en ontwikkeling van het land mogelijk te maken en te investeren in onderwijs en gezondheidszorg.

    Een dergelijke nationalisatie moet democratisch zijn waarbij de arbeiders die in de mijnen werken en de volledige Congolese gemeenschap het voor het zeggen hebben en niet enkele corrupte leiders.

    Dit programma kan gerealiseerd worden indien we de nodige lessen trekken uit het verleden: geen enkel vertrouwen in de elite die enkel uit is op eigen privileges, geen vertrouwen in gelijk welke imperialistische macht, geen alliantie met kapitalisten. Enkel indien de controle op de economie in eigen handen wordt genomen, zal een echte onafhankelijkheid mogelijk zijn. Daartoe moeten de massa’s zoveel mogelijk betrokken worden in het revolutionaire proces. Enkel de massa’s hebben de kracht en de macht om in te gaan tegen de corrupte elite, het imperialisme en de neokoloniale plunderaars. De strijd begint met de arbeiders in de steden en met stakingen en betogingen.

    Op 30 juni 2010, 50 jaar na de officiële onafhankelijkheid van Congo, zien we dat we 50 jaar van dictatuur, armoede, oorlog en lijden hebben gekend. Op 30 juni 2010 moeten we vol vertrouwen naar de toekomst zien. We weten net als Lumumba dat “de geschiedenis ooit haar oordeel zal vellen, dat zal niet de geschiedenis zijn die ons wordt geleerd in Brussel, Parijs, Washington of bij de Verenigde Naties. (…) Afrika zal haar eigen geschiedenis schrijven en dat zal een eervolle en waardige geschiedenis zijn.”

  • Stop de slachtpartijen in Oost-Congo!

    Alain Mandiki is een politieke activist en vakbondsmilitant. Hij is lid van LSP in Namen. Oorspronkelijk komt hij uit Noord-Kivu. Eerder publiceerden we een uitgebreid dossier dat hij schreef over de genocide in Rwanda. Naar aanleiding van een actie in Brussel tegen de genocide in Beni, op initiatief van Kyaghanda België, op woensdag 15 januari spraken we met hem.

    Er vinden bloedbaden plaats in Oost-Congo. Dit komt in ons land amper in de media. Kan je eerst even schetsen wat er gebeurt in Oost-Congo?

    “Sinds enkele jaren vindt er in het oosten van Congo een reeks slachtingen plaats, met name in de voormalige provincie Kivu. In de afgelopen weken is vooral het gebied rond de stad Beni in Noord-Kivu getroffen, evenals Bunia in Ituri. Een bijzonder groot aantal mensen is vermoord. Het is zeer ernstig en er is veel te weinig over gezegd. De moorden gaan vaak ook gepaard met massaverkrachtingen en hele dorpen worden geplunderd of zelfs platgebrand. Veel gezinnen hebben naaste familieleden verloren en zijn vaak gedwongen te vluchten, waardoor er in de hele regio een vluchtelingenstroom op gang komt.

    “Deze slachtpartijen zijn het gevolg van het feit dat er in de regio verschillende gewapende groepen strijden om de controle over de grondstoffen en de grond. Het gaat om de strijdkrachten van de Democratische Republiek Congo, ADFNALU, FDLR, CNRD, Mayi-Mayi en andere. Het doel van de moorden is de toe-eigening van grondstoffen, d.w.z. landbouwgrond, kostbaar hout, mijnen, olie.

    “En dat heeft verschillende gevolgen. Op menselijk niveau natuurlijk, met deze moorden en slavernij, maar ook met de ontheemding van de bevolking. De lokale economische structuur wordt vernietigd, omdat de hele structuur van de samenleving wordt omgebogen naar het bevredigen van de nood aan grondstoffen van grote multinationale ondernemingen. De bevolking wordt in die zin uitgebuit, vooral in de mijnbouw. Als gevolg van deze onrust is 25% van het Nationale Park van Virunga door de Congolese staat gedegradeerd voor de exploitatie van de oliereserves.”

    Hoe profiteren multinationale ondernemingen van de situatie?

    “In de afgelopen jaren hebben we een snelle groei gezien in de telefoniesector met smartphones en telecom, maar ook de ontwikkeling van kunstmatige intelligentie met concurrentie tussen grote economische machten om computers met een hoge capaciteit te ontwikkelen. Op de achtergrond vereisen deze ontwikkelingen mineralen zoals kobalt en koper, die in Katanga worden aangetroffen, en coltan en wolfraam, die in het oosten van Congo worden aangetroffen. Om zich een deel van de inkomsten uit deze handel te kunnen toe-eigenen, hebben gewapende groepen, die verschillende lokale economische groepen vertegenwoordigen, zakelijke relaties en concurreren ze tegelijkertijd met elkaar.”

    En wat is de houding van de Congolese staat?

    “In 2006, toen Kabila zijn eerste officiële mandaat begon, was een van zijn vijf belangrijkste doelstellingen de stabiliteit in het Oosten en het ‘herstel van de nationale soevereiniteit’. Kabila was 12 jaar aan de macht, maar van dit project werd niets gerealiseerd. Dat is overigens ook voor andere doelstellingen het geval.

    “Het probleem is complex. Tussen 2001 en 2006 was er, om de gewapende spanningen in het land op te lossen, de formule van één president en vier vice-presidenten, het samenvoegen van het leger en het proces dat ‘Ontwapening, Demobilisatie en Re-integratie’ werd genoemd. Maar de nieuwe vorm van het nationale leger heeft zo divisies met de 1+4-formule geërfd. Elke entiteit werkt aan de verdediging van haar belangen die op gespannen voet staan met die van de meerderheid van de bevolking.

    “Zo publiceerde Global Witness in 2009 een studie over samenspanning bij de exploitatie van minerale rijkdommen tussen hoge officieren van de strijdkrachten van Congo en de FDLR, de Democratische Strijdkrachten voor de Bevrijding van Rwanda. Dit is een gewapende groep die is opgebouwd op basis van voormalige betrokkenen bij de genocide, die na de tragische gebeurtenissen van 1994 uit Rwanda zijn gevlucht. Het Congolese leger is niet de enige kracht die met de FDLR heeft samengewerkt. In dezelfde studie wordt het Kagame-regime in Rwanda ervan beschuldigd met hen te hebben samengewerkt.”

    Waarom is er kritiek op de houding van MONUSCO, de VN-missie die in de regio aanwezig is, en groeit de eis voor hun vertrek?

    “De afgelopen 20 jaar heeft MONUSCO zijn ineffectiviteit bewezen. Tot een paar jaar geleden was het de grootste VN-operatie ter wereld, zowel qua personeel als budget. Eén van de expliciete missies in zijn mandaat was de bescherming van de bevolking en de mogelijkheid om de daders van de slachtpartijen te arresteren en voor het gerecht te brengen. Sommige van de slachtpartijen vonden plaats in de buurt van MONUSCO-bases die hadden kunnen reageren. MONUSCO heeft nooit getracht de uitbuiting van de bevolking, bijvoorbeeld van de mijnwerkers, te stoppen en heeft de belangen van de multinationals in de regio vrij spel gelaten. Men kan dus terecht concluderen dat dergelijke operaties en krachten niet nuttig zijn om de belangen van de bevolking ter plaatse te verdedigen.

    “Eerdere ervaringen toonden ons dat we niet kunnen vertrouwen op militaire operaties van imperialistische mogendheden. Zo is Frankrijk sinds 2013 in Mali betrokken bij Operatie Serval, dat vervolgens Barkhane werd en straks Operatie Takuba zal zijn. Ondanks de inzet van de strijdkrachten kennen Mali en het Sahelgebied een toenemende instabiliteit. Geen enkele militaire operatie kan de sociale problemen, landroof, massale werkloosheid, gebrek aan kansen voor de jeugd, gebrek aan toegang tot basisvoorzieningen en zorg aanpakken. Deze problemen hebben, in combinatie met eerdere imperialistische interventies in Libië en de vroegere burgeroorlog in Algerije, de basis gelegd voor de destabilisering van Mali en de hele Sahel. En ondanks de imperialistische militaire aanwezigheid gaan de slachtpartijen in de Sahel door. Bovendien grijpt Frankrijk niet militair in om aan de behoeften van de bevolking te voldoen, maar om de toegang tot grondstoffen zoals uranium uit Niger te waarborgen. Het is de Franse groep Orano, voorheen Areva, die de mijnen in dit land exploiteert. En ten slotte laat het toe om te proberen de migratie als gevolg van deze situatie onder controle te houden. We kunnen deze reflectie veralgemenen tot al dit soort interventies, ongeacht de imperialistische macht.”

    Hoe ontstaat de kwestie van de vluchtelingen?

    “Op basis van de ontwikkeling van de crisis in de afgelopen decennia is het vluchtelingenvraagstuk uiterst gevoelig geworden en wordt het door verschillende regimes gebruikt als een speelkaart om hun hegemonie te vestigen. In 1994, na de nederlaag van het Habyarimana regime in Rwanda na de burgeroorlog en de genocide, vluchtte een groot deel van de leden van het regime naar Oost-Congo. Ze werden beschermd door Frankrijk en werden verwelkomd door het Mobutu-regime, dat zelf de kaart van de communautaire spanningen speelde om zijn regime in stand te houden. Voeg daarbij de tegenstanders van de Museveni-dictatuur in Oeganda die door het organiseren van guerrilla voet aan grond hebben gekregen in de regio, en er is een basis voor communautaire spanningen die de grenzen in de regio overschrijden. De aanwezigheid van deze groepen was het argument dat Kagame en Museveni gebruikten om militair in te grijpen in het naburige Congo en, nog belangrijker, om de toegang tot de grondstoffen en de rijkdommen in Congo veilig te stellen.

    “Er zijn enkele honderdduizenden of zelfs miljoenen migranten, waaronder enkele van de verantwoordelijken voor oorlogsmisdaden die zich in de regio hebben gevestigd. In de loop van de verschillende militaire operaties heeft geen enkele macht deze situatie aangepakt. Het is de lokale bevolking die er dagelijks mee moet omgaan. En dit in een context van tekorten en een vreselijk gebrek aan openbare diensten.”

    Hoe kan er een einde komen aan dit geweld en de gevolgen ervan?

    “In het kader van de strijd tegen het derde mandaat van Kabila zijn door verschillende groepen acties georganiseerd. Er waren betogingen, sit-ins en oproepen tot “dode steden” (villes mortes). Naast de eisen voor het vertrek van Kabila was er woede over het gebrek aan resultaat op vlak van economie en veiligheid. Deze mobilisaties waren verspreid over heel het land en zelfs in de diaspora, waarbij ze de provinciale en communautaire grenzen overschreden. Alleen door dit soort bewegingen op te bouwen, kunnen we een begin van toekomstperspectief voor alle gemeenschappen bieden.

    “Er wordt vaak gezegd dat geld ervoor zorgt oorlogen uitbreken en blijven duren. De strijd en de mobilisaties moeten erop gericht zijn om middelen en rijkdommen (zowel in de grond als wat de arbeidskrachten betreft) te onttrekken aan de multinationals en de verschillende gewapende groepen.

    “Strijdbewegingen zijn een gelegenheid om te bespreken hoe werkenden in de mijnbouwsector zich kunnen verdedigen tegen de uitbuiting door gewapende groepen, en om een beeld te hebben van de collectieve sociale behoeften waarin de mijnbouw in de regio zou kunnen voorzien. Dit moet niet alleen in de mijnen gebeuren, maar in feite in het hele land en de hele regio. Het beheer en de controle van de geproduceerde rijkdom, en de oriëntatie ervan op de behoeften van de grote meerderheid van de bevolking, is wat nodig zou zijn om aan die behoeften te voldoen.

    “De klassenstrijd bepaalt het verloop van de geschiedenis. In deze strijd vertrouwen we op de sociale meerderheid die vecht tegen onderdrukking door de minderheid als reactie op de problemen en tegenstrijdigheden van het kapitalisme. Deze aanpak sluit elke sektarische opdeling van de samenleving uit. Er is nood aan een programma gericht op de eenheid van alle uitgebuite en onderdrukte lagen en dat vertrekt vanuit de vaststelling dat alleen de meerderheid van de bevolking een samenleving kan opbouwen waarin aan de behoeften van de hele bevolking wordt voldaan. Het is voor zo’n democratische socialistische samenleving dat de LSP in België en in de hele wereld vecht, samen met onze internationale organisatie.

  • Geef de gestolen kunst terug aan Congo

    Museumstukken in Tervuren. Foto vanop Wikipedia

    Bij de heropening van het Afrika-museum in Tervuren was er een debat over de mensenresten, de verschillende stukken en de kunst. Meer algemeen werd gediscussieerd over dekoloniseren van pleinen en instellingen. Er werd geopperd dat excuses nodig zijn. Het museum zelf werd volledig herzien met als doel om op een “meer evenwichtige en kritische wijze” terug te blikken op de koloniale periode. Op het museum gaan we in dit artikel niet in, wel op de kwestie van de gestolen kunst.

    Artikel door Alain Mandiki uit maandblad ‘De Linkse Socialist’

    Geschiedenis is een erg politieke kwestie

    In 2007 gaf voormalig Frans president Nicolas Sarkozy een toespraak in Dakar. Daarin stelde hij: “Het drama van Afrika is dat de Afrikanen niet genoeg in de geschiedenis voorkomen.” Die uitspraak en ook wat Sarkozy daarna vertelde (1), tonen aan dat er een stroming is die het kolonialisme blijft verdedigen. Een aantal al dan niet correcte historische feiten worden ingeroepen om de kapitalisten en diegenen die het koloniaal beleid voerden goed te praten.

    Feiten kunnen koppig zijn. De verdedigers van het kolonialisme moeten dan ook de geschiedenis op zijn kop zetten en de historische methode overboord gooien om de feiten te laten kloppen met hun stellingen. Een voorbeeld daarvan zagen we in een opiniestuk op LeVif.be waarin de politiek van Leopold openlijk verdedigd werd (2). De kolonisatie wordt voorgesteld als een periode waarin infrastructuur werd uitgebouwd, de periode na de onafhankelijkheid als een tijdperk van achteruitgang en chaos.

    Als we dit soort standpunten lezen, kunnen we enkel herinneren aan onze eis voor meer middelen voor onderwijs en publiek onderzoek zodat dit soort opiniestukken effectief tot het verleden zal behoren. De besparingen hebben gevolgen op de wijze waarop we over kennis beschikken. De provinciaal-federale instantie ‘Annoncer la couleur’ (Kleur bekennen) die actief is rond een betere kennis van migratie en multiculturalisme, is al jaren slachtoffer van besparingen.

    Afrikaanse kunst getuigt van materiële realisaties en pre-kapitalistische beschavingen

    Afrika kent net als alle continenten een gevarieerde en rijke geschiedenis. De culturele en artistieke objecten laten wetenschappers toe om een beeld te reconstrueren van vorige samenlevingen. Er wordt geschat dat tussen 80% en 99% van de klassieke Afrikaanse kunstwerken zich niet meer op het continent bevinden. (3) Voor Afrikanen is het dus onmogelijk om van hun culturele erfgoed te genieten en voor Afrikaanse onderzoekers is het nog moeilijker om het verleden te bestuderen.

    De kwestie van de gestolen kunst is dus op meerdere vlakken problematisch. Er is het privaat bezit van artistiek en cultureel patrimonium van de mensheid. Voor bedrijven of rijken is kunst een handelswaar waarin kan geïnvesteerd worden. Voor de heersende klassen zijn kunst en cultuur ook manieren om zich te onderscheiden.

    Het lied ‘Bread and Roses’ uit de arbeidersbeweging geeft aan dat we ons nooit beperkt hebben tot louter economische eisen: we willen niet alleen brood, maar ook rozen! De basisbehoeften van de mensen moeten ingevuld worden, maar we willen meer: we willen een leven dat voldoet aan de hogere behoeften van de gemeenschap en waarin we als individu een grotere ontplooiing kennen.

    Leon Trotski stelde: “De kunst van de afgelopen eeuwen maakte de mens complexer en flexibeler, het heeft zijn mentaliteit opgetrokken en op alle vlakken verrijkt. Deze verrijking is een kostbare verworvenheid van de cultuur. Assimilatie van kunst uit het verleden is niet alleen een voorwaarde voor de creatie van nieuwe kunst, maar ook voor de opbouw van een nieuwe samenleving.” (4)

    De kunst teruggeven en strijden tegen het kapitalisme

    Het feit dat 80 tot 99% van de klassieke Afrikaanse kunst zich buiten Afrika bevindt, toont wat het kapitalisme is. Het is een brutaal systeem van uitbuiting waarin een sociale minderheid zich de collectieve productie door de sociale meerderheid toe-eigent. Leopold II liet het museum in Tervuren bouwen om zijn “beschavingswerk” te tonen. Ook heel wat andere monumenten en gebouwen werden deels met opbrengsten uit de periode van Congo Vrijstaat gebouwd met als doel om de grootsheid van de koning en zijn werk te tonen.

    De meeste kunstwerken en objecten in het museum zijn gestolen. Tijdens de kolonisatie werden alle rijkdommen van het land onder controle van de kolonisatoren geplaatst: rubber, koper, diamant, uranium, goud, kostbaar hout, … Deze grondstoffen werden ontgonnen of geproduceerd door de Congolese bevolking, naar België overgebracht en de opbrengsten gingen naar de grote kapitalistische groepen zoals Union Minière, de Société Générale, Umicore, … Hetzelfde gebeurde met de kunstwerken die door de Belgische burgerij of de kolonisten ter plaatse in beslag werden genomen.

    Kapitalisme ondermijnt het potentieel van de mensheid

    Sommige museumconservatoren of kunstliefhebbers verzetten zich tegen teruggave met het argument dat sommige landen hun erfgoed niet kunnen beheren. Dit is slechts een voorwendsel. De Afrikaanse landen kunnen hun patrimonium beheren als ze breken met het besparingsbeleid dat opgelegd wordt door instellingen als het IMF en de Wereldbank.

    We zagen bij ons de impact van besparingen op musea waarbij het soms zelfs binnen regende. (5) Het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika in Tervuren ontsnapt hier niet aan. De krant Le Soir berichtte op 31 december 2018 dat er fors bespaard is: -28% op het operationele budget, -14% op het personeelsbudget, -28% op investeringen.

    In Afrika is er vanaf eind jaren 1970 een hard besparingsbeleid gevoerd. De structurele aanpassingsprogramma’s opgelegd door westerse kapitalisten en uitgevoerd door lokale Afrikaanse kapitalisten waren verwoestend voor de openbare diensten, waaronder de culturele instellingen.

    Teruggave van kunst is nodig, maar volstaat niet

    De kwestie van de kunstwerken is slechts een uitdrukking van de impact van het kapitalisme. In Afrika en elders zijn er nog veel meer uitdrukkingen hiervan: ondervoeding, speculatie op landbouwgrond, gebrek aan publieke gezondheidszorg, oorlogen, vernietiging van het leefmilieu door mijnbouw, … Rond het teruggeven van kunst of het dekoloniseren van publieke ruimte is het misschien gemakkelijker om een overwinning te behalen.

    Onder druk van strijd kunnen kapitalisten gedwongen worden tot toegevingen op punten die voor hen symbolisch of van ondergeschikt belang zijn. Maar opdat de kapitalisten toegeven op fundamentele kwesties, is er nood aan revolutionaire massastrijd. Dat zagen we doorheen de geschiedenis van strijd, waaronder de onafhankelijkheidsstrijd. Onze strijd moet internationaal gevoerd worden zodat de kapitalisten langs alle kanten onder vuur liggen. Het was in zo’n periode dat de politieke onafhankelijkheid werd afgedwongen in heel wat landen die onder direct koloniaal juk vielen. Vandaag zien we dat afgedwongen hervormingen niet blijvend zijn zolang de kapitalisten een mogelijkheid hebben om gebruik te maken van het privaat bezit van de productiemiddelen om het karakter van de politieke economie te bepalen.

    Om deze uitdaging aan te gaan, moeten we ons nationaal en internationaal organiseren in de strijd voor een andere samenleving. We verdedigen de strijd voor elke hervorming en elke symbolische stap vooruit, maar verbinden dit meteen met de nood aan fundamentele verandering met een socialistische samenleving.

    [divider]

    Noten

    1. De volledige toespraak van Sarkozy is hier te vinden: https://www.jeuneafrique.com/173901/politique/france-s-n-gal-extraits-du-discours-de-dakar-prononc-par-nicolas-sarkozy-en-2007/)
    2. Zie: https://www.levif.be/actualite/belgique/congo-honteux-ou-fiers-d-etre-belges/article-opinion-713337.html
    3. https://www.lemonde.fr/afrique/article/2017/06/08/99-des-uvres-d-art-africain-classique-sont-aujourd-hui-hors-d-afrique_5140864_3212.htm
  • Congo: Kabila niet echt weg na verkiezingen. Heel zijn beleid bekampen!

    De parlements- en presidentsverkiezingen die in 2016 gepland waren, vonden uiteindelijk op 30 december 2018 plaats. In onze oktoberkrant brachten we een schets van de inzet van deze verkiezingen en de algemene toestand van Congo. We titelden “Vertrek van Kabila volstaat niet voor echte verandering.” Na de verkiezingen is Kabila officieel weg, maar in de praktijk niet echt.

    Artikel door Alain (Namen) uit maandblad ‘De Linkse Socialist’

    Wat is de situatie?

    De Onafhankelijke Nationale Kiescommissie (CENI) was de officiële instantie die de verkiezingen organiseerde en ook het resultaat bekendmaakte. Voorzitter Corneille Nangaa en zijn ploeg, allemaal bondgenoten van Kabila, kondigden aan dat Félix Tshisekedi van de Union pour la Démocratie et le Progrès Social (UPDS, waarnemend lid van de ‘Socialistische’ Internationale) won met 38,57% van de stemmen. Tshisekedi werd gesteund door de alliantie Cap pour le Changement (CACH). Na hem volgt Martin Fayulu, de kandidaat van de doodgeboren alliantie van de verenigde oppositie Lamuka, met 34,8%.

    De resultaten voor de parlementsverkiezingen volgden enkele dagen later. Die werden volgens de kiescommissie gewonnen door de partij van Kabila. Het Front Commun pour le Congo (FCC) behaalde 350 verkozenen, tegenover 48 voor CACH en 80 voor Lamuka. Analisten stelden dat dit resultaat betekent dat de president officieel wel staatshoofd zal zijn, maar niet echt zal regeren.

    De resultaten hebben meteen vanuit alle hoeken kritiek opgeleverd. Weinig mensen hechten geloof aan de officiële resultaten. Wij denken dat deze resultaten wijzen op een machtsakkoord tussen Kabila en de UDPS van Tshisekedi, die in slechte papieren zat nadat hij de dynamiek van een eengemaakte kandidatuur van de oppositie doorbrak. Gezien de dynamiek van de campagne en de verklaringen van diverse organisaties (zoals CENCO – de Commission Episcopale Nationale Congolaise – maar ook strijdgroepen als Lucha en internationale instanties) die als waarnemer in de kiesbureaus waren, is het waarschijnlijk dat Martin Fayulu de echte winnaar van de presidentsverkiezingen was.

    Er zijn heel wat oproepen voor een hertelling. Het komt uit alle hoeken: de VS, EU, Human Rights Watch, CENCO, … Maar de officiële kiescommissie sloot meteen het debat: de bekendgemaakte resultaten zijn definitief en dus houdt Kabila eigenlijk de touwtjes in handen.

    Instabiele en volatiele situatie

    Het regime zelf besefte dat de bekendmaking van de resultaten gevoelig lag. Er werd beslist om de aanwezigheid van politie en leger in de steden op te voeren. Het internet werd afgesloten zodat protest tegen de officiële resultaten minder gemakkelijk is. In verschillende regio’s, zoals Kikwit, waren er confrontaties tussen demonstranten en de ordediensten. Op het ogenblik van schrijven, is er sprake van minstens 20 doden.

    Wat er nu zal gebeuren, is onzeker. Er zijn verschillende scenario’s mogelijk. Kabila zal proberen om naargelang de mogelijkheden zijn positie te versterken. In drie districten waren er geen verkiezingen: Béni, Butembo en Yumbi. De nieuwe president is dus niet verkozen door algemene verkiezingen, wat als argument kan gebruikt worden om de resultaten te schorsen en de macht in handen van de huidige instellingen te laten. Het feit dat er valsheid in geschrifte is door gesjoemel met zijn diploma, kan ingeroepen worden om de resultaten te annuleren omdat de president ‘verhinderd’ is. Daarop kan Kabila als senator voor het leven terug binnenglippen als Senaatsvoorzitter. Als het resultaat geannuleerd wordt, moeten er nieuwe verkiezingen komen. Een nieuwe burgeroorlog valt evenmin uit te sluiten.

    Martin Fayulu, volgens waarnemers de echte winnaar, diende klacht in bij het Grondwettelijk Hof. Dat hof is echter aangesteld door Kabila en zijn medestanders. Wellicht komt er geen uitspraak die ingaat tegen de belangen van de broodheren van de rechters.

    Alle scenario’s zijn afhankelijk van een belangrijke en voorlopig nog onbekende factor: het antwoord van de werkenden, jongeren, kleine landbouwers en arme massa’s. Het kiesproces werd niet gecontroleerd door de meerderheid van de bevolking. De staatsinstellingen verdedigen niet de belangen van de bevolking, maar die van een kleine parasiterende minderheid die zichzelf verrijkt met de kruimels die van de tafel van de internationale handel vallen.

    Is een vreedzame machtsovergang mogelijk?

    Na bijna tien jaar burgeroorlog waarin het land verwoest werd en bijna 6 miljoen doden vielen, wilden de mensen in 2006 een president die door de volledige bevolking gekozen werd. Kabila stond op het hoogtepunt van zijn populariteit en won die verkiezingen. De afgelopen tien jaar werd nogmaals duidelijk dat democratische eisen steeds moeten gekoppeld worden aan systeemverandering. Onder het kapitalisme wordt het grootste deel van de geproduceerde rijkdom door een lokale burgerij (‘compradore’) verkocht voor rekening en in dienst van grote internationale kapitalistische groepen. Democratische en economische eisen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De hele geschiedenis van het algemeen stemrecht toont ons dat de kapitalisten enkel bereid zijn om democratische en economische toegevingen te doen als ze in hun bezit van de productiemiddelen bedreigd zijn.

    Heel wat commentatoren roepen op tot rust en respect voor de instellingen. Fayulu zelf trok naar het Grondwettelijk Hof. Velen willen een hertelling van de stemmen. Wij denken dat de staat niet boven het gewoel staat. De overheid is niet neutraal en kan dat ook niet zijn. Zelfs in ontwikkelde kapitalistische landen verdedigt de staat de sociale minderheid die de meerderheid uitbuit. In die landen heeft de arbeidersbeweging door strijd democratische en sociale rechten afgedwongen. Dit geeft de staat een grotere sociale basis, het kan de kapitalisten zelfs redden. Maar zodra er een grote sociale confrontatie is, komt het klassenkarakter van de staat meteen weer op de voorgrond. Kijk maar hoe de beweging van gele hesjes in Frankrijk wordt aangepakt door alle staatsinstellingen (president, parlement, politie, gerecht, …).

    Als revolutionaire marxisten denken we dat vertrouwen stellen in de overheid vandaag in Congo betekent dat Kabila en co de mogelijkheid krijgen om hun bewind verder te zetten. Nadat Kabila onder druk de verkiezingen uiteindelijk moest organiseren, hebben hij en zijn aanhangers er alles aan gedaan om de structuren te behouden waarmee ze zichzelf op de kap van de Congolezen verrijken.

    Kabila speelde in op tegenstellingen onder de Congolese politieke partijen en allianties om terug wat steun op te bouwen. Hij sloot bovendien een militair samenwerkingsakkoord met Rusland om enige buitenlandse steun te krijgen.

    Om tot echt democratische verkiezingen te komen waarna verkozenen echte verandering realiseren, moeten we ons baseren op de belangrijkste sociale tegenstellingen in de huidige samenleving. Dat is de tegenstelling tussen diegenen die van hun arbeid leven en diegenen die van hun bezittingen leven. Voor transparante en democratische verkiezingen moeten we het volledige proces controleren.

    Er is in eerste instantie nood aan een partij die de belangen van de sociale meerderheid verdedigt. Zo’n partij kan de plaats zijn waar militanten samenkomen om hun ervaringen in strijd te delen en om na te gaan welke volgende stappen nodig zijn. Deze partij moet de kwestie van de machtsovername stellen, zodat we dit niet overlaten aan politici waarvan we weten dat ze corrupt zijn of slechts de belangen van de kapitalisten dienen. Fayulu is bijvoorbeeld een voormalige topman uit de oliesector die de steun kreeg van Jean-Pierre Bemba en Moïse Katumbi. Die namen in het verleden deel aan de macht en komen niet op voor de belangen van de meerderheid van de bevolking.

    Een oproep tot nieuwe presidents- en parlementsverkiezingen moet gekoppeld worden aan het vestigen van comités in alle kiesdistricten waarbij verkozen vertegenwoordigers de stembusgang controleren en de bevolking beschermen tegen mogelijke repressie.

    Enkel collectieve strijd van de massa’s kan economische en democratische eisen afdwingen. Deze eisen botsen sinds de onafhankelijkheid steeds op het kapitalistisch productiesysteem en de zoektocht naar winsten in de regio. De huidige situatie in Congo en Afrika toont dat het kapitalisme geen democratie en sociale vooruitgang brengt. We moeten opkomen voor een socialistische samenleving waar de rijkdom op een geplande en democratische wijze geproduceerd en verdeeld wordt.

  • “Vertrek Kabila volstaat niet voor echte verandering”

    Interview met Alain Mandiki over de presidentsverkiezingen in de Democratische Republiek Congo (DRC)

    Foto vanop Wikipedia

    In december 2016 moesten presidentsverkiezingen plaatsvinden in de Democratische Republiek Congo (DRC). President Joseph Kabila kan geen kandidaat meer zijn en bleef de verkiezingen maar uitstellen. Onder druk moest hij uiteindelijk toegeven: zeven jaar na zijn betwiste verkiezingsoverwinning komen er verkiezingen voor een opvolger van de man die 18 jaar lang president was, waarvan twee verkozen mandaten. We spraken met Alain Mandiki over de inzet van deze verkiezingen, hij is militant van LSP en volgt de situatie in Congo op de voet.

    Interview door Stéphane Delcros

    Joseph Kabila werd in 2001 president. Welk bilan maak je van zijn bewind?

    “Kabila wilde zich opwerpen als uitdrukking van de naoorlogse stabiliteit en een gunstig investeringsklimaat vestigen. In de plaats daarvan was er een terugkeer van volatiliteit, politieke en sociale instabiliteit. De president had vijf prioriteiten naar voor gebracht: de infrastructuur van (spoor)wegen, creatie van jobs, onderwijs, water- en elektriciteitsvoorzieningen en gezondheidszorg. Kabila liet in zijn afscheidstoespraak in augustus uitschijnen dat hij op die terreinen veel gerealiseerd had. De werkelijkheid ziet er anders uit en de grote meerderheid van de bevolking weet dat.

    “Van 2010 tot 2015 was er een gemiddelde jaarlijkse groei van 7,7% van het BBP, wat het regime toeliet om een economische positie uit te bouwen. Maar de groei viel nadien sterk terug tot 2,4% in 2016. Dat kwam onder meer door de zwakke koers van de grondstoffenprijzen. De diepe economische crisis en de poging van Kabila om zich aan de macht vast te houden, zorgden er in dat jaar voor dat werkenden, jongeren en armen op straat kwamen om te protesteren.

    “Kabila probeerde zijn macht te stabiliseren, onder meer door wisselende allianties met buitenlandse machten om zo de afnemende sociale basis in eigen land te compenseren. Maar het land raakte niet uit de sociaaleconomische problemen, wat nog versterkt werd door een algemene onveiligheid in Kasaï en Noord-Kivu. Daar zijn er permanent conflicten tussen gewapende groepen. De provincie Noord-Kivu wordt daarbovenop nog getroffen door een dodelijke Ebola-epidemie.”

    Centraal Afrika brengt nochtans veel rijkdommen voort…

    “Inderdaad, die potentieel enorm grote rijkdom, onder meer door de grond en wat in de ondergrond zit, staat in schril contrast met de weinige middelen van de staatskas. Het belangrijkste argument om de verkiezingen uit te stellen, was overigens de kost ervan. De autoriteiten hebben dit op 1 miljard Amerikaanse dollar geschat. Dat is ongetwijfeld een overdrijving, maar als je het vergelijkt met het totale budget van de overheid dat amper 5 miljard dollar bedraagt, dan krijg je een beeld van het niveau van publieke onderinvesteringen in alle domeinen van het leven in Congo.

    “Dit heeft uiteraard alles te maken met hoe de rijkdom verdeeld wordt. Die verdeling gebeurt zo dat de meerderheid van de Congolezen er niets van krijgt.”

    Zijn de problemen in Congo vooral het resultaat van slechte leiders? Hun corruptie en wanbeleid worden vaak benadrukt in de gevestigde media.

    “Er is effectief sprake van corruptie en wanbeleid, maar dat verklaart niet alles. Je kan de situatie niet begrijpen zonder in te gaan op de logica van het kapitalistische systeem, een systeem dat pas enkele kruimels uitdeelt als het in zijn voortbestaan bedreigd is.

    “Het economische beleid van de DRC wordt niet door dit land gecontroleerd. De economie is gericht op export van grondstoffen naar de wereldmarkt. Vervolgens koopt het land dure afgewerkte producten in geïndustrialiseerde landen. De grote multinationale bedrijven stapelen de rijkdommen op in de Congolese mijnbouw. Ondertussen leeft de bevolking die in de mijnen werkt in doffe ellende. De Congolese burgerij is afhankelijk van de export en doet er alles aan om een zo groot mogelijk deel van de taart bij de handel naar zich toe te trekken.”

    Terug naar de politieke situatie: is het na eind 2016 niet rustiger geworden in het land?

    “Zelfs de belangrijkste spelers in de Congolese crisis werden overrompeld door de volatiliteit. Er waren veel betogingen, de meesten werden bloedig onderdrukt. Er was de dood van Etienne Tshisekedi, een historische tegenstander van het regime. Jean-Pierre Bemba, een andere opposant, kwam terug in het spel nadat hij 10 jaar werd vastgehouden door het Internationaal Strafhof omdat hij vervolgd werd wegens oorlogsmisdaden en misdaden tegen de mensheid. Bemba werd enkele maanden geleden echter vrijgesproken. In augustus tenslotte werd aangekondigd dat de verkiezingen dan toch zullen plaatsvinden en dat Joseph Kabila geen kandidaat is.”

    Van waar die terugtrekking van Kabila?

    “Het heeft te maken met de sfeer in het land sinds het begin van de crisis en de toenemende druk, zowel buitelandse als binnenlandse. De herhaalde betogingen en stakingsacties met villes-mortes, waarbij alle handelszaken en diensten dicht blijven, hebben ongetwijfeld een grote rol gespeeld.

    “Kabila had alles voorbereid zodat hij een poging kon doen om de macht te behouden. Hij had zijn meerderheid in het parlement vergroot, de administratieve organisatie van de provincies hertekend, maatregelen genomen om de broodprijs te controleren en zo probeerde hij de sociale druk van de straat te verminderen. Hij voerde ook verschillende hervormingen van zijn repressie-apparaat door en schoof de belangrijkste mogelijke opvolgers aan de kant, vooral Moïse Katumbi en Jean-Pierre Bemba.

    “Maar desondanks is Kabila niet in staat om op te komen. Hij heeft een stroman moeten aanduiden: Emmanuel Ramazani Shadary. Kabila hoopt hem te kunnen controleren zodat hij zijn eigen economische positie kan verdedigen. Maar het is niet zeker dat er geen kink in de kabel komt.

    “De acties en strijd op straat hebben veel offers geëist en werden vaak bloedig onderdrukt door het regime. Maar de acties hadden wel degelijk resultaat. Er zitten nog honderden activisten in de gevangenis en er vielen tientallen doden bij betogingen en belangrijke figuren uit de burgerbewegingen werden vermoord. Zo werd Luc Nkulula vermoord: een leider van LUCHA (Strijd voor verandering), één van de bewegingen die de betogingen de voorbije jaren organiseerden.”

    Is er een alternatief op de kliek rond Kabila?

    “De belangrijkste oppositiefiguren bieden de bevolking niet bepaald veel hoop. Ze waren allemaal ooit betrokken bij de macht. Geen enkele van deze partijen verdedigt een programma waarmee de meerderheid van de bevolking de economische macht over het land in eigen handen kan nemen.”

    Vormen andere spelers, zoals LUCHA, een alternatief?

    “Ik wil eerst nog iets zeggen over de rol van de katholieke kerk de afgelopen jaren. De toenemende sociale onrust heeft de leiding van de kerk meermaals onder druk gezet. De kerkelijke leiding probeert haar positie van eerste godsdienst in het land te behouden en meteen ook die van de grootste middenveldorganisatie.

    “Acties en burgerbewegingen, zoals LUCHA, hebben de kerk ertoe gebracht om aan het sociaal verzet deel te nemen, vooral om te vermijden dat de eigen positie zou ondermijnd raken. De kerk probeerde de woede te richten op beperktere eisen, voor ‘meer democratie’ bijvoorbeeld.

    “LUCHA is een kleine organisatie, maar heeft een aanzienlijk potentieel. Het organiseert vooral opgeleide jongeren en verdedigt vooral democratische eisen, maar ook sociaaleconomische, onder meer voor een beter beheer van de openbare diensten. Het is niet de enige burgerbeweging die opgezet werd in verzet tegen het regime van Kabila. Het feit dat deze bewegingen bestaan en aanwezig zijn onder een steeds grotere laag van de samenleving, wijst op het failliet van het bewind van de president.”

    LUCHA is niet de enige organisatie van dit type in Afrika. Er is ook het voorbeeld van Balai Citoyen (Cibal) in Burkina Faso dat een grote rol speelde in het omverwerpen van president Blaise Compaoré eind 2014.

    “LUCHA doet inderdaad denken aan gelijkaardige bewegingen die de afgelopen jaren opdoken in Afrika. Er was niet alleen Cibal maar ook Y’en a marre in Senegal en Togo Debout. Deze organisaties staan niet voor dezelfde eisen en methoden. Ze hebben ook niet dezelfde sociale basis in de samenleving. Maar ze delen wel de wil om zich te organiseren en de strijd van onderuit te coördineren met programmapunten die verder gaan dan wat doorgaans verdedigd wordt door de officiële oppositie.

    “Ze delen helaas ook een gebrek aan bereidheid om de macht uit te dagen om die zelf in handen te nemen. Nochtans kunnen ze politieke instrumenten worden die staan voor een programma van maatschappijverandering. Zonder dergelijk programma zal het ‘oude regime’ zich steeds herstellen, ondanks overwinningen. Dit zagen we in Burkina Faso. De machtsvraag niet stellen, betekent dat deze in handen van de kliek rond Kabila wordt gelaten of wordt overgelaten aan andere delen van de Congolese elite. De strijd en de druk van onderuit hebben geleid tot het vertrek van Kabila. Dat is erg positief. Maar het volstaat niet om de verwachtingen die door de bewegingen gewekt zijn in te lossen.

    “Er zal een coherenter en consistenter politiek instrument nodig zijn dat de werkenden, jongeren en boeren organiseert om hun belangen te verdedigen, maar tegelijk opkomt voor een ander systeem. Een samenleving met een democratisch geplande economie kan een einde maken aan de ellende en de Congolese rijkdommen inzetten voor de volledige bevolking.”

     

    Lees meer over Congo via https://nl.socialisme.be/tag/congo

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop