Your cart is currently empty!
Congo: de gruwel van het kolonialisme én het neokolonialisme
Vandaag is er terecht een grotere aandacht voor wat het kolonialisme in onder meer Congo heeft aangericht. In 1997, toen het regime van Mobutu omvergeworpen werd, publiceerden we in ons maandblad een dossier waarin de geschiedenis van kolonialisme in Congo werd samengevat. In 2010 publiceerden we een artikel bij de 50ste verjaardag van de onafhankelijkheid van Congo waarin nadruk lag op de ontwikkelingen tussen 1960 en 2010.
We herpubliceren deze dossiers die samen een goed beeld brengen van de geschiedenis van kolonialisme én neokolonialisme.
Artikel uit 1997
Van Afrikaanse koninkrijken naar de Congo Vrijstaat (1885-1908) en Belgische Kolonie (1908 – ’60).
Door veroveringen, oorlog en tribuutheffing groeiden in Afrika langzaam staatsstructuren. In de eerste eeuwen van onze jaartelling ontstonden de Midden Afrikaanse koninkrijken van de baKongo, de baLunda, de baLuba en later van de Azande, baKuba en de Mangbetu. De internationale handel, vooral in goud en ijzer, versterkte de opkomst van privé-eigendom en van onbetaalde collectieve arbeid (herendiensten) aan de hoofden van de veroverende stammen, die zich omvormden tot heersen de klassen. De dorpsgemeenschappen bleven echter haarden van primitief zelfbestuur en democratische tradities.
Het Europese handelskapitalisme onderbrak en ontwrichtte deze interne, organische evolutie. De oude koninkrijken bloeiden op door de tussenhandel in ivoor, metalen en vooral in slaven met de Portugezen en Arabieren in Oost Afrika. Deze slavenhandel ging door tot einde 19de eeuw, en had een verwoestend effect op de traditionele stamgemeenschappen en op hun onderlinge verhoudingen.
Uit het klassieke industriële kapitalisme ontstond in het Westen geleidelijk het monopolie- en financiekapitaal. Dit luidde vanaf 1875 het tijdperk in van het imperialisme. De ontwikkeling steunde niet alleen op de uitvoer van producten, maar ook van kapitaal.
Leopold II, die zijn Belgische mede-bourgeois hun kruideniersmentaliteit verweet, nam deel aan deze koloniale wedloop. Zijn “Internationale Vereniging voor de Ontdekking en Beschaving van Centraal Afrika”, zogezegd gericht tegen de slavenhandel, nam het plan van ontdekkingsreiziger Stanley over ter ontsluiting van het Congo-bekken.
Gebruik makend van de rivaliteit tussen de Europese grootmachten en op basis van zo’n 450 “verdragen” met lokale machtshebbers, erkende de conferentie van Berlijn in 1884 Congo-Vrijstaat als zijn persoonlijk bezit. Voorwaarde was handelsvrijheid voor buitenlandse firma’s. De onderwerping van de oostelijke Swahilirijken, maakte erna de weg vrij voor de economische uitbuiting, via reusachtige concessies. Daar had de Vrijstaat en dus Leopold II zelf een groot aandeel in.
Negentiende-eeuwse schrijvers zoals Joseph Conrad, Mark Twain en internationale onderzoekscommissies formuleerden een striemende aanklacht tegen deze brutale roofzucht. Om het ivoor werden de olifanten uitgeroeid. De opgelegde belastingquota waren onhaalbaar, omdat rubber en palmolie steeds verder in het woud moest gewonnen worden.
Dan volgden strafexpedities met gijzelneming van chefs, uitmoorden van hele dorpen, verminking door het afkappen van handen of voeten. Er waren willekeurige opeisingen van voedsel en dragers voor de blanken en massaal gebruik van dwangarbeid. Duizenden arbeiders bezweken tijdens de aanleg van de spoorweg Matadi-Leopoldstad. Tussen 1885 en 1907 werden zo’n drie miljoen mensen omgebracht. “Rood rubber” werd een begrip.
Leopold II legde de fundamenten van de koloniale staat. In 1888 richtte hij de “Force Publique” op. De Conventie met het Vaticaan van 1906 schakelde de missies in het koloniseringswerk. De concessiebedrijven accumuleerden reusachtige kapitalen. Bankiers als Lambert en Nagelmackers profiteerden van de leningen die Leopold II afsloot op rekening van de Vrijstaat voor diens prestigeconstructies in Brussel, Antwerpen, Oostende.
In 1908 nam België de Congo-Vrijstaat, vooral omwille van de financiële crisis, officieel als kolonie over. De drievuldigheid staatsadministratie, missies en koloniale maatschappijen, vormde er de ruggengraat van.
Het van buitenaf en onder koloniale controle binnenbrengen van het kapitalisme zorgde in Congo niet voor een herhaling met vertraging van de historisch progressieve ontwikkeling zoals het Westen in de 19de eeuw kende. De effecten waren veel tegenstrijdiger.
Onderwijs- en gezondheidsvoorzieningen, alsook westerse wetenschappelijke methodes en (productie)technieken betekenden onmiskenbaar een vooruitgang. Maar tot vandaag bevinden eilanden van moderniteit (kapitaalintensieve mijnbouw, pajero-jeeps en satelliettelefoons …) zich in een zee van primitieve overlevingslandbouw, clanloyauteiten, bijgeloof enz..
In laatste instantie stonden de activiteiten van kerk en administratie in Belgisch Congo immers ten dienste van de grote koloniale trusts. Dit zorgde ten eerste voor een enorme transfer van rijkdom uit Congo naar grote en kleine Westerse kapitalisten. Het Belgisch financiekapitaal maakte fortuin zowel via de (goedkope) Congolese grondstoffen als door de export van industriewaren.
Maar de ontzaglijke economische groei in Congo was uiterst eenzijdig en vervormd. Ze volgde niet de logica van de lokale behoeften in Belgisch, maar wel deze van het buitenlands kapitaal. Dit had geen belang bij de uitbouw van een nationale Congolese markt en een verwerkende industrie die aansloot op mijn- en landbouw. Alle investeringen, (spoor)wegen- en haveninfrastructuur stonden in functie van de export van ertsen en plantagegewassen.
Eind jaren ’50 vormden zo’n 115.000 Europeanen de sociale toplaag van een Belgisch Congo met ca. 13 miljoen Afrikanen. Meer dan 10.000 blanke ambtenaren en 6.000 missionarissen waren tot in de kleinste uithoeken verspreid. De 9.300 blanke kolonisten (met hun familie erbij een groep van een 30.000 mensen) speelden een ondergeschikte rol.
De invoering van het kapitalisme ging gepaard met nog voorkapitalistische productieverhoudingen zoals verplichte teelten, dwangarbeid en woeker. Driekwart van de Afrikanen leefde in ’60 nog altijd van een primitieve dorpslandbouw, maar het privébezit van grond was hen wettelijk verboden. In ’56 ging 22% van het nationaal inkomen naar 25.000 blanke loontrekkenden, tegen 24% voor de 1,2 miljoen Congolese loonarbeiders en 28% voor de 10 miljoen plattelandsbewoners. Net voor de onafhankelijkheid controleerden de Société Générale, de Bank van Brussel en de groep Empain driekwart van de Congolese economie.
De katholieke missies bezaten tot ’54 het onderwijsmonopolie. Ze bouwden door opgelegde onbetaalde arbeid ook een echt economisch imperium uit. Het lager onderwijs, veralgemeend maar in de streektaal (!), voedde vooral op tot gehoorzaamheid, uitvoering van simpele taken, en onderwerping aan het blanke gezag.
In 1960 waren er slechts 15 Congolese universitairen. Er was geen enkele zwarte geneesheer, veearts of ingenieur gevormd, maar wel 500 Congolese priesters. Apartheid heerste door de “colour bar” in wijken, vervoer en openbaar leven. Wettelijk hadden de Congolezen geen politieke en democratische rechten.
Iedere vorm van verzet, dikwijls in de vorm van messianistische religieuze bewegingen, de talrijke rebellies en muiterijen waren steeds meedogenloos onderdrukt.
Nationale bevrijding of neokolonialisme
Eind jaren ’50 richtte de zwarte elite politieke partijen op en kwamen ook de armste bevolkingsklassen in beweging. Na een massaoproer in januari ’59, kozen de koloniale machten voor een zo snel mogelijke bestuursoverdracht aan Congolezen. Deze “Congoleze weddenschap” bestond erin hun economische controle te redden door een gefnuikte, formele onafhankelijkheid toe te staan.
De strijd van een kleine groep van consequente nationalisten rond Patrice Lumumba, met de steun van de meeste Congolezen, tegen deze indirecte vorm van buitenlandse overheersing, bracht hen ook tot toenemende politieke bewustwording en radicalisering.
Meer dan 10.000 Belgische troepen, de capitulatie van leiders zoals Kasavubu, de afscheuring van Katanga en Zuid-Kasai, de tussenkomst van VN-militairen, de Mobutu-coup van september 1960, de moord op Lumumba en andere nationalisten, kortom een grootscheeps neokoloniaal offensief, slaagde erin om deze eerste nationale bevrijdingsstrijd te breken.
Vanaf ’64 vormden enorme boerenopstanden de basis voor een nieuwe verzetsgolf, met Mulele in de Kwilu-streek en met het Comité National de Libération in Oost-Zaïre. Een nieuwe buitenlandse interventie door de VS, Belgische para’s en Westerse huurlingen sloeg de rebellie bloedig neer.
De tweede staatsgreep van Mobutu in ’65 maakte een einde aan de aanslepende politieke crisis. Alle partijen werden verboden, het parlement buiten spel gezet en politieke tegenstanders een voor een uitgeschakeld.
Mobutu’s regime, dat tot voor kort stand hield, zette de buitenlandse dominantie onder een andere vorm verder. Met het verlies van zijn kolonie ging België helemaal niet failliet.
Terwijl koloniale firma’s in ’58 nog één derde van de totale winst van alle Belgische NV’s opleverden, was dit in 1970 tot 3 à 4% herleid. De Congolese economie bleef echter afhankelijk van de grondstoffenuitvoer via multinationals en van de prijsschommelingen op de wereldmarkt. Dit veroorzaakte sterke regionale verschillen en een algehele onderontwikkeling omdat geen kapitaal geïnvesteerd werd in groei van de landbouw en verwerkende nijverheid.
Het Mobutisme bleek ook politiek een Westerse bondgenoot bij contrarevolutionaire operaties in buurlanden als Angola en Tsjaad.
Mobutu combineerde handig repressie, corruptie en populisme. Hij regeerde per decreet en controleerde de staatsmedia. Rivaliserende repressie-apparaten, getraind door Westerse adviseurs, onderhielden een harde politieke terreur.
Eens alle georganiseerde tegenstand gebroken, ging hij over tot nationalistische demagogie en “zaïrisering”. Een subtiele verdeel en heers-tactiek gaf en ontnam winstgevende bestuursfuncties. Zo ontwikkelde zich een parasitaire Zaïrese bourgeoisie, die de staatskassen plunderde en allerlei “commissielonen” inde, vooral op contracten met buitenlandse firma’s.
Maar telkens moest Mobutu bij ernstige crises, zoals de inval van Katangese opstandelingen in 1977 en 1978, de steun inroepen van zijn buitenlandse broodheren.
De neergang van de antikoloniale revolutie in Afrika maakte Mobutu minder belangrijk als regionale Westerse agent. Samen met de achteruitgang van de wereldeconomie, de val van het stalinisme en het Mobutistisch wanbeheer, verminderde dit zijn manoeuvreerruimte.
In 1979 richtten 13 parlementsleden de Union pour la Démocratie et le Progrès Social (UDPS) op. Oud-ministers als Nguza Karl I Bond en Mungul Diaka boden het Westen hun diensten aan.
IMF en bankconsortia legden Zaïre verschillende saneringsoperaties op vanaf ’76. O.l.v. Blumenthal werd geprobeerd het deviezenverlies via centrale bank en douane te controleren.
Maar de corruptie was niet aan banden te leggen. Mobutu drukte nieuw geld, zonder economische tegenwaarde. De zo veroorzaakte hyperinflatie (in 1994 6063%!) deed de formele economie ineenstorten. Drastische invoerbeperkingen, verval van de infrastructuur en vitale staatsdiensten brachten het land aan de rand van de afgrond.
De forse inkomensdaling leidde tot een veralgemeende lusteloosheid bij de Zaïrezen. Het waardeloos worden van hun loon, dreef ambtenaren, leraars en andere loontrekkenden, maar ook de soldaten naar de “informele” sector.
De uitvoer bracht in ’93 nauwelijks 1,2 miljard $ op, het budget van een Belgische provinciestad. Het aandeel daarin van koper daalde tot 8% (nog 54% in ’89). Ambachtelijk werd vijf keer meer diamant ontgonnen dan door de 5.600 MIBA-arbeiders (samen goed voor 300 miljoen $).
Slechts 471 van de 4.290 kg goud werd door de OKIMO mijnwerkers van Kilo-Moto gedolven, zodat tot 90% van de 36 miljoen $ via de buurlanden buiten gesmokkeld werd. Zo’n 20.000 van de 36.000 mijnwerkers van de Gécamines produceerden in 1993 nog resp. 1/10, 1/2 en 1/3 van de hoeveelheden koper, kobalt en zink die vier jaar ervoor samen nog 36 miljard BEF opgebracht hadden.
De staten met de grootste belangen in Zaïre, resp. België (ca. 240 miljard BEF aan investeringen), de VS (ca 60 miljard), Duitsland (ca 24 miljard) en Frankrijk (ca 6 miljard) werden het eens om “hun” Mobutu-dictatuur te hervormen tot een efficiënter en “democratischer” neokoloniaal regime. Als pressiemiddel stopten Washington, Parijs en Brussel in ’90 alle militaire en economische hulp. Een jaar later weigerde het IMF verdere leningen en sloot in ’94 Zaïre gewoon uit.
Interne en externe druk noopten Mobutu tot een spectaculair manoeuvre. In april ’90 proclameerde hij het begin van een overgangsperiode naar de democratie. Maar iets later werden 150 betogende studenten vermoord in Lubumbashi.
In augustus 1991 patroneerde Mobutu, met Westerse steun, een “Souvereine Nationale Conferentie” die moest leiden tot een nieuwe grondwet en parlement HCR. Onder voorzitterschap van Mgr. Monsengwo herschiepen de 2.840 goedbetaalde en ongekozen “afgevaardigden” dit tot een praatbarak.
Toen “overgangspremier” Tshisekedi de Centrale Bank wou controleren, zette Mobutu hem af. Ge vangen in zijn rol als Westerse wisseloplossing, wees Tshisekedi de enige strategie af die Mobutu kon onttronen, namelijk een massale volksmobilisatie.
Ondertussen poogde Mobutu zijn onmisbaarheid aan te tonen. In september ’91 en januari ’93 onderdrukte zijn elite-legereenheid DSP muiterijen van onbetaalde soldaten. Parijs deed op hem een beroep om, na de genocide van 1994, de resten van de Rwandese Habyarimana-diktatuur te redden.
Mobutu kon de radicale oppositie verdelen. Hij voegde de parlementen van eenheidspartij en nationale conferentie samen. Hij isoleerde Tshisekedi met steun van Monsengwo en maakte de Westerse technocraat Kengo wa Dondo premier. In ’95 hervatten de VS hun diplomatieke kontakten, een jaar later gevolgd door Brussel en Parijs. Hun plan om door verkiezingen in juli ’97 een langzame vernieuwing van het neokoloniale regime te organiseren, mislukte.
Mobutu’s strategie om het binnenlandse verzet af te leiden naar etnische conflicten, zoals in ’92 in Shaba en later in Kivu, kwam als een boemerang terug. Het bondgenootschap van de vervolgde Banyamulenge en oude aanhangers van Lumumba onder Kabila, bevrijdde – zeer tegen de zin van Brussel, Parijs én Washington – heel het grondgebied van Congo-Zaïre van het Mobutistische leger.
Artikel uit 2010
Congo 1960-2010. Opkomen voor echte onafhankelijkheid betekent opkomen voor socialisme
50 jaar geleden, op 30 juni 1960, werd Congo onafhankelijk. In juni zullen alle media daar uitgebreid op terugkomen. Mogelijk laten ze ook de toespraak van toenmalig koning Boudewijn zien, die de onafhankelijkheid voorstelde als de bekroning van de Belgische beschavingsmissie. In werkelijkheid was de onafhankelijkheid het resultaat van strijd door de Congolezen.
Er zal ook een balans worden opgemaakt van die 50 jaar “onafhankelijkheid” en daarbij zal er weinig overblijven van de feestroes van 1960. Echte onafhankelijkheid kende het land nooit en al snel was er een pro-imperialistische dictatuur onder Mobutu. Oorlogen, miserie en uitbuiting, dat was het lot van de Congolezen de afgelopen 50 jaar.
Op 30 juni zullen we ook naar de toekomst kijken en naar de strijd die Congo te wachten staat om een einde te maken aan de uitbuiting, miserie, armoede, neokoloniale plundering, burgeroorlog,… Voor een echte onafhankelijkheid en een systeem waarbij de potentieel enorme rijkdom ook aan de meerderheid van de bevolking toekomt, is er nood aan een socialistisch alternatief.
Onafhankelijkheid afgedwongen door strijd
“De onafhankelijkheid van Congo betekent de bekroning van het werk dat door het genie van koning Leopold II ontworpen is”, zo begon koning Boudewijn zijn toespraak op 30 juni 1960 in Leopoldville (Kinshasa). Voor Boudewijn was de onafhankelijkheid het hoogtepunt van het beschavingswerk van België in Afrika.
Dat was uiteraard nonsens en een poging om het kolonialisme goed te praten en tegelijk een ‘vriendschappelijke’ controle op Congo te behouden, waarbij het Belgische prestige op internationaal vlak intact bleef.
De onafhankelijkheid van Congo werd afgedwongen op basis van strijd door de bevolking waarbij heel wat onafhankelijkheidsstrijders het leven lieten. Zo was er op 4 januari 1959 een repressief optreden naar aanleiding van een massale betoging tegen het kolonialisme. Een bijeenkomst van de oppositiepartij ABAKO van Joseph Kasavubu werd verboden en het leger richtte een bloedbad aan met een honderdtal doden. Het was pas na dit incident dat België instemde met onafhankelijkheid omdat het besefte dat het zich anders kon verwachten aan een lange en harde strijd.
Voorheen werd onafhankelijkheid gezien als iets onmogelijk op korte termijn. Zo had professor Van Bilsen van de KUL het over een stappenplan om op 30 jaar tot Congolese onafhankelijkheid te komen.
Tijdens de plechtigheid naar aanleiding van de onafhankelijkheid loog Boudewijn toen hij stelde dat België haar greep op Congo zou loslaten. Na Boudewijn volgde de nieuwe president Kasavubu. Die toonde meteen aan dat de Congolese elite bereid was om de onafhankelijkheid uit te verkopen in ruil voor persoonlijke privileges. Kasavubu bedankte Boudewijn voor de “vriendschap en bescherming” die de kolonisatoren aan de Congolese bevolking hadden aangeboden.
De waarheid over de onafhankelijkheid van Congo kwam aan bod in de toespraak van premier Patrice Lumumba. Die verklaarde: “Geen enkele Congolees kan vergeten dat deze onafhankelijkheid is bekomen door strijd, een dagelijkse strijd, een harde en idealistische strijd, een strijd waarin we noch onze krachten spaarden noch onze ontberingen, noch ons lijden of ons bloed.” Het is dit eerbetoon van Lumumba aan de onafhankelijkheidsstrijders dat wij zullen herdenken op 30 juni 2010.
Van kolonialisme naar neokolonialisme
Boudewijn had het al aangekondigd: België zou haar “rechten” op Congo niet zomaar opgeven. De vroegere kolonisator bleef zich de eigenaar wanen van de bodemrijkdommen. Toen België begon te beseffen dat premier Lumumba de rijkdommen van het land ten voordele van de Congolese bevolking wou gebruiken, ging dat te ver voor het Belgische regime, dat de moord op Lumumba en zijn nationalistische regering beval. Dat werd geconcretiseerd met de steun aan de afscheiding van Katanga, de provincie waar de meeste bodemrijkdommen van het land zich bevonden en waar het machtige Union Minière actief was. Er werd steun gegeven aan de afscheiding van Zuid-Kasaï waar zich de diamantmijnen bevonden. Vervolgens werd Lumumba vermoord en gaf België steun aan de staatsgreep van generaal Mobutu.
Het regime van Mobutu was een brutale dictatuur die enkel tot stand kon komen door de steun van België en de VS. De CIA werkte al langer met Mobutu samen. Ook hier zagen we hoe de Congolese elite bereid was om het land op te offeren aan de Westerse belangen indien dit in ruil was voor eigen persoonlijke privileges. Het Mobutu-regime werd ondersteund door de Westerse machten, die hun economische belangen in Congo (dat in 1971 werd omgedoopt tot Zaïre) veilig wilden stellen. Congo werd een bastion voor het Westen in de strijd tegen het “communisme” in Afrika, met onder meer de strijd tegen de UNITA dat in Angola inging tegen de Westerse belangen.
De omvangrijke Westerse hulp maakte dat Mobutu wat kruimels aan de bevolking kon aanbieden. De levensstandaard ging er effectief op vooruit en er werden resultaten geboekt in het onderwijs. Die beperkte successen waren volledig afhankelijk van Westerse middelen. Toen het belang van Mobutu en Zaïre voor het imperialisme beperkter werd na de val van de Muur (waardoor het niet langer nodig was om te “vechten tegen het communisme”) en de financiële ondersteuning opdroogde, zakte het regime als een pudding in elkaar.
Zonder Westerse steun werd het Zaïre van Mobutu gekenmerkt door chaos en geweld. Kengo wa Dondo (de huidige voorzitter van de Senaat, maar toen partijleider van de eenheidspartij MPR) zette “orde op zaken” in de overheidsfinanciën door middel van een harde neoliberale politiek, die een einde maakte aan iedere verworvenheid van de arbeiders en de bevolking. Op een bepaald ogenblik werd zo ver gegaan in de aanvallen dat de ambtenaren niet langer betaald werden. Dit beleid versterkte het geweld in het land. Er waren massale plunderingen door het officiële leger omdat de soldaten maandenlang geen soldij kregen.
Een aantal “opposanten” stelden dat ze opkwamen voor democratische veranderingen in het land. De Conférence Nationale Souveraine (CNS) werd opgezet. Etienne Tshisekedi en zijn UDPS hadden de wind in de zeilen en Mobutu stelde Tshisekedi uiteindelijk meermaals aan als premier. Eens te meer stonden de persoonlijke privileges van de elite centraal en niet de belangen van de meerderheid van de bevolking.
Een nieuwe start met Laurent Désiré Kabila?
Het is tegen de achtergrond van een falende staat dat de opmars van het AFDL (Alliance des Forces Démocratiques pour la Libération du Congo-Zaïre) begon. Het AFDL werd geleid door Laurent-Désiré Kabila die reeds sinds de jaren 1960 actief was bij de maoïstisch geïnspireerde guerrilla in Hewa Bora in Zuid-Kivu. Kabila werd gesteund door de Rwandese en Oegandese legers die van de zwakte van Zaïre gebruik wilden maken om toegang te krijgen tot de rijkdommen in het oosten van het land: goud, coltan en andere mineralen. Ook wilden ze de Hutu’s die na de genocide van 1994 naar Zaïre waren gevlucht achterna zitten. Het feit dat Kabila gebruik maakte van deze steun om het land te “bevrijden” was een eerste fout.
De bevolking was het chaotische bewind van Mobutu beu en stond positief tegenover de militieleden van het AFDL. Kabila en zijn troepen slaagden er zelfs in om Kinshasa te veroveren op 17 mei 1997.
Vanuit zijn maoïstische tweestadiatheorie richtte Kabila zich meteen tot de “vrienden” van de burgerlijke regimes in Rwanda, Oeganda, Angola, Zimbabwe,… en de Westerse vrienden. Kabila wou de “goede” kapitalisten verwelkomen om samen te strijden tegen de “slechte” kapitalisten die het regime van Mobutu hadden ondersteund. Er werden mijnconcessies toegekend aan bedrijven die de oorlog van het AFDL hadden gesteund.
Het is evenwel onmogelijk om een land van onder het juk van het imperialisme te halen door datzelfde imperialisme met open armen te ontvangen. Het is onmogelijk om een land te ontwikkelen indien private bedrijven hun winsthonger stillen door de rijkdommen van het land te plunderen. Een echte onafhankelijke ontwikkeling kan enkel indien de bedrijven en de rijkdom onder arbeiderscontrole en –beheer worden geplaatst zodat de volledige bevolking kan profiteren van de ontwikkeling.
De Congolese bevolking had het AFDL met open armen ontvangen om een einde te maken aan de chaos van Mobutu en de dictatuur van de MPR – ook al was die omgevormd tot een Mobutisme met verschillende gezichten door het opzetten van een voor het regime aanvaardbare “oppositiepartij” van voormalige Mobutisten zoals Kengo, Tshisekedi, Karl-i-Bond,… Kabila slaagde er echter niet in om de massa’s te integreren in een revolutionair project. De CPP (comités van volksmacht) moesten de basis vormen voor de macht van Kabila, een democratisch instrument. In de plaats daarvan werden de CPP eerder een doorgeefluik om de bevelen van bovenaf door te geven. Het gebrek aan democratische instrumenten waarin de massa’s betrokken werden, was geen verrassing. De strijd van Kabila baseerde zich steeds op een gewapende strijd van een kleine minderheid waar een strikte hiërarchie heerste en die amper enige banden had met massabewegingen. Dat model werd ook op de Congolese samenleving toegepast. Toen de bondgenoten uit Rwanda en Oeganda zich tegen Kabila keerden, had die amper nog enige basis over. In 2001 werd Kabila vermoord.
De vroegere bondgenoten tegen de troonopvolger
In 1998 vonden de vroegere bondgenoten van Kabila dat hij teveel een eigen koers ging varen. Ze besloten om een nieuwe oorlog van “revolutionaire correctie” op te zetten. Het RCD (Rassemblement Congolais pour la Democratie) werd opgezet met daarin voormalige kaders van het AFDL, vroegere regeringssoldaten van Mobutu, leden van het UDPS,… Kortom, de volledige pro-imperialistische kliek in het land en allerhande avonturisten die in ruil voor enkele privileges hun diensten aan het imperialisme aanboden, vonden elkaar terug in het RCD. Het waren de Rwandese en Oegandese legers die het eigenlijk voor het zeggen hadden en die hun deel van de Congolese rijkdommen wilden veroveren. Het kwam al snel tot onderlinge conflicten, onder meer in Kisangani. Hierop zette Oeganda het MLC onder leiding van Jean-Pierre Bemba op.
Na de moord op Kabila werd hij opgevolgd door zijn zoon. De situatie werd er niet stabieler op, er vielen miljoenen doden (er wordt gesproken over vier miljoen doden). In 2002 werd in Sun City een vredesakkoord gesloten om een gezamenlijke regering van Kabila, het RCD en MLC te vormen. Er werden verkiezingen voorzien voor 2006.
Dit akkoord was mogelijk omdat alle partijen het over de essentie eens waren: samenwerken met het Westen, waarbij de internationale financiële instellingen werden toegelaten tot het land en intussen de postjes onder elkaar verdelen. Dit was het cynisme ten top gedreven: de zoon van president Kabila en de opvolger van Mobutu (Bemba) die samen het imperialisme en de eigen privileges verdedigen.
Kabila kwam als overwinnaar uit de verkiezingen en voerde het beleid dat werd gevraagd door het imperialisme en de internationale financiële instellingen. Ongetwijfeld zou Bemba als zoon van de voorzitter van de belangrijkste patroonsfederatie een zelfde beleid hebben gevoerd, misschien op een nog brutalere manier.
Een land onder curatele
Wie haalt vandaag voordeel uit de Congolese rijkdommen? Het is niet de bevolking die extreme armoede kent. In sommige provincies zoals de Evenaarsprovincie of Bandundu loopt de armoedegraad op tot 90%. De levensverwachting in het land bedraagt amper 54 jaar. Jaarlijks sterven een miljoen mensen als gevolg van AIDS.
Congo is een land dat zijn eigen toekomst niet in handen heeft. Door de plannen van de internationale financiële instellingen te aanvaarden, heeft Joseph Kabila hen de sleutels van het huis overhandigd. Vandaag staat een Canadees aan het hoofd van Gécamines, het vroegere vlaggenschip van de Zaïrese economie dat actief is in Katanga en mijnconcessies toekent aan wie het meeste biedt. In Katanga zien we het wilde kapitalisme in actie. Van de Belgische kapitalist Georges Forrest tot Chinese bedrijven, maar ook multinationals uit India, Canada,… proberen er allemaal meer dan een graantje mee te pikken.
Waar zijn de sociale programma’s voor onderwijs, gezondheidszorg,…? Die zijn onbestaand. De ambtenaren krijgen slechts af en toe een loon en zijn voor hun overleven afhankelijk van corruptie. De beloofde infrastructuur komt niet tot stand. Binnen het kader van het IMF zal de situatie enkel erger worden. Congo wordt gevraagd om de enorme schulden die werden achtergelaten door Mobutu (onder meer voor de bouw van zijn villa’s in Zwitserland) af te betalen en de druk wordt opgevoerd om de economie zoveel mogelijk te liberaliseren zodat de kapitalisten het land kunnen leegplunderen. De kwestie van de schuld zorgt ervoor dat Congo geen enkele ruimte heeft, de staatskas blijft leeg.
Voor echte onafhankelijkheid: een socialistisch Congo
50 jaar na de onafhankelijkheid zien we een land dat onder curatele staat van de internationale financiële instellingen, een land waar de bevolking geen frank ziet van haar bodemrijkdommen. In 2011 zijn er opnieuw presidents- en parlementsverkiezingen. De winnaar daarvan is nog niet bekend: Joseph Kabila, een opposant van de PPRD, het MLC of de UDPS. Maar al deze partijen en figuren willen het imperialisme dienen en zijn bereid om de toegang tot de rijkdommen van het land weg te geven in ruil voor de eigen privileges.
Het zijn de arbeiders en de arme boeren die hun lot in handen moeten nemen. Ze moeten de toegang tot de bodemrijkdommen en het land uit de handen van de grote bedrijven, grootgrondbezitters en neokoloniale plunderaars halen. De nationalisatie van de mijnen zou toelaten dat de enorme opbrengsten die er worden gerealiseerd, worden aangewend om de nodige infrastructuur en ontwikkeling van het land mogelijk te maken en te investeren in onderwijs en gezondheidszorg.
Een dergelijke nationalisatie moet democratisch zijn waarbij de arbeiders die in de mijnen werken en de volledige Congolese gemeenschap het voor het zeggen hebben en niet enkele corrupte leiders.
Dit programma kan gerealiseerd worden indien we de nodige lessen trekken uit het verleden: geen enkel vertrouwen in de elite die enkel uit is op eigen privileges, geen vertrouwen in gelijk welke imperialistische macht, geen alliantie met kapitalisten. Enkel indien de controle op de economie in eigen handen wordt genomen, zal een echte onafhankelijkheid mogelijk zijn. Daartoe moeten de massa’s zoveel mogelijk betrokken worden in het revolutionaire proces. Enkel de massa’s hebben de kracht en de macht om in te gaan tegen de corrupte elite, het imperialisme en de neokoloniale plunderaars. De strijd begint met de arbeiders in de steden en met stakingen en betogingen.
Op 30 juni 2010, 50 jaar na de officiële onafhankelijkheid van Congo, zien we dat we 50 jaar van dictatuur, armoede, oorlog en lijden hebben gekend. Op 30 juni 2010 moeten we vol vertrouwen naar de toekomst zien. We weten net als Lumumba dat “de geschiedenis ooit haar oordeel zal vellen, dat zal niet de geschiedenis zijn die ons wordt geleerd in Brussel, Parijs, Washington of bij de Verenigde Naties. (…) Afrika zal haar eigen geschiedenis schrijven en dat zal een eervolle en waardige geschiedenis zijn.”