Your cart is currently empty!
Category: Geen categorie
-
Welk soort revolutionaire partij is er vandaag nodig?
De afgelopen jaren is de term ‘revolutie’ terug op de agenda verschenen, onder meer door de gebeurtenissen in Tunesië en Egypte. Wat daar tegelijk bleek, was dat een revolutionair proces van langere adem kan zijn en dat er nood is aan een factor die de revolutie tot haar logische consequenties brengt. Wij menen dat er nood is aan een revolutionaire partij. Op onze zomerschool was er een commissie over de vraag welk soort revolutionaire partij er vandaag nodig is.
In 2011 waren er niet alleen de grote bewegingen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten, maar ook de acties van de Indignado’s, de Occupybeweging, de algemene stakingen in Griekenland,… In steeds meer landen groeit het wantrouwen tegenover de gevestigde partijen en tegenover ‘politiek’ in het algemeen. Er zijn dan ook elementen van anti-partijgevoelens. Het feit dat de officiële linkerzijde, zowel de sociaaldemocratie als de groenen, geen alternatief bieden op de neoliberale koers versterkt deze gevoelens verder.
De afgelopen 20 jaar waren er allerhande zogenaamde “nieuwe organisatievormen”. Het ging nooit echt om nieuwe vormen, maar ze vormen wel een uitdrukking van de zoektocht naar een alternatief onder de meest bewuste lagen van de samenleving en van het feit dat er ook onder deze lagen wantrouwen heerst tegenover ‘politiek’ en ‘partijen’.
Jongeren vormden netwerken, er werden comités opgezet, steungroepen,… Er werden allerhande organisaties opgezet, maar daarbij werd zo goed als nooit gekozen voor de naam ‘partij’. Een partij wordt door velen gezien als iets bureaucratisch, een instrument dat onvermijdelijk leidt tot verraad en corruptie.
Voor ons is een partij iets anders, het is niet meer of minder dan het instrument dat nodig is om de voorhoede van de arbeidersklasse te organiseren in de strijd om de macht te veroveren en om tot een socialistische samenleving te kunnen komen.
De enige klasse die in staat is om een socialistische revolutie te leiden, is de arbeidersklasse. Dat is dan ook de klasse die een eerste stap kan zetten om tot een klassenloze samenleving te komen. De beslissende rol van de arbeidersklasse in een socialistische revolutie is het resultaat van het collectieve klassenbewustzijn dat ontwikkelt op de werkvloer en dat toelaat om de basis te leggen voor een collectieve democratische controle en bijhorend beheer van de samenleving.
Het is geen toeval dat de actiemethoden en de klassenstrijd gelijkaardige kenmerken hebben doorheen de hele wereld. Die methoden zijn gebaseerd op de centrale rol die de arbeidersklasse heeft in het productieproces. De arbeiders gebruiken hun belangrijkste krachten: hun aantal blijkt uit betogingen en massale acties, hun centrale plaats in het productieproces blijkt bij werkonderbrekingen, stakingen en algemene stakingen. Van alle onderdrukte lagen kan de arbeidersklasse zich het sterkste verenigen omwille van haar rol in de productie en in de samenleving. Andere sociale klassen weerspiegelen vaak een groter individualisme, dat is onder meer het geval met kleine boeren of handelaars.
Waarom een partij, waarom een kaderpartij?
Als we de geschiedenis bestuderen, is dat omdat de partij beroep wil doen op het collectieve geheugen van de arbeidersklasse om de lessen uit het verleden effectief op te nemen. Elk individu leert op basis van eigen ervaringen, maar die ervaringen zijn beperkt. We kunnen ook veel leren van anderen. Het leven zou wel erg moeilijk zijn als we geen beroep konden doen op mensen rond ons.
Op dezelfde manier beseffen revolutionairen dat het nodig is om ook te leren uit ervaringen van verschillende generaties in verschillende landen. We nemen de tijd om revolutionaire gebeurtenissen te bestuderen en te bediscussiëren, om zowel overwinningen als nederlagen te bekijken. Wie niet leert uit de geschiedenis, is gedoemd om dezelfde fouten opnieuw te maken. En dat willen we uiteraard niet.
Hoe wordt zo’n partij opgebouwd?
Zoals alle genetische informatie van een mens al aanwezig is van bij de geboorte, zijn de basiselementen voor een massale revolutionaire partij ook al aanwezig. Het genetische materiaal bestaat hier uit de theorie en de methoden waarop een groep kaders kan ontwikkelen en de verschillende stappen die in volgende fasen van ontwikkeling worden gezet.
De marxistische theorie wordt getest, verfijnd en verder uitgewerkt doorheen een rijke geschiedenis van intussen meer dan 150 jaar wetenschappelijk socialisme. Als we discussiëren over de opbouw van een revolutionaire partij, baseren we ons vaak op een van de belangrijkste ervaringen op dat vlak: die van de Bolsjewieken in Rusland. Zij waren immers in staat om een revolutie tot een overwinning te leiden. Rosa Luxemburg verklaarde nadien: “Zij waren de enigen die durfden”. De burgerij heeft het de Bolsjewieken nooit vergeven. Vandaag is de heersende klasse bang van revolutie. Er worden middelen ingezet om in te gaan tegen revolutionaire ideeën, dat gebeurt doorheen propaganda, media, onderwijs, literatuur,…
De Bolsjewieken ontstonden uit een kleine groep van een vijftal mensen die de theoretische basis voor de beweging legden. Onder hen ook Plekhanov, de vader van het Russische marxisme. De groep was een hele tijd geïsoleerd. Er was een felle repressie en de leden moesten het land ontvluchten. Vanuit het buitenland was het moeilijker om een impact uit te bouwen, maar de basis voor een sterke revolutionaire partij was intussen wel gelegd. Deze partij zou 34 jaar later de Russische revolutie aanvoeren.
In de jaren 1880 begon de arbeidersklasse zich als klasse te manifesteren doorheen moedige stakingsacties. De arbeidersbeweging stond nog vrij zwak, de acties waren veelal spontaan en ongeorganiseerd. Het ontbrak de beweging aan een leiding. Op basis van buitenlands kapitaal was er een zekere economische ontwikkeling in Rusland, een land waar feodale elementen nog dominant waren. In 1898 waren er 1,43 miljoen arbeiders in fabrieken met meer dan 100 werknemers. Tot in 1900 was Rusland wereldwijd de belangrijkste olieproducent. Er begon zich een leger van arbeiders te ontwikkelen, maar het ontbrak nog aan een commando. Het is in deze periode dat de marxisten in Rusland geduldig het vertrouwen van bredere lagen wonnen en hun ideeën breder konden verspreiden.
In deze periode werd de partij opgebouwd doorheen duizenden gewone routine-activiteiten, zoals discussies, vergaderingen, het schrijven en redigeren van pamfletten en artikels, ontmoetingen,… Dat soort activiteiten gaat doorgaans aan de historici voorbij, maar ze vormen wel de historische oorsprong van een revolutionaire verandering.
Er was een periode van toegenomen agitatie door de revolutionaire kernen. Plekhanov omschreef daarbij het belang van propaganda en agitatie: “Een politieke sekte kan zich beperken tot algemene propaganda in kleine kringen, maar een politieke partij kan als propagandist heel veel ideeën aanbrengen voor een klein aantal mensen, maar de geschiedenis wordt gemaakt door de massa’s. De agitatie van een beperkt aantal ideeën onder een breed publiek legt de noodzakelijke band tussen de massa’s en hun leiding.”
In 1900 werkten 50% van de arbeiders in Sint-Petersburg in fabrieken met meer dan 500 werknemers. De bestaande revolutionaire kernen vormden leesgroepen die ook illegale agitatie verrichtten, pamfleten op kleine schaal verspreidden,… Ondanks hun kleine aantal speelden de marxisten een belangrijke rol die hun aantal sterk overtrof.
De ontwikkeling van revolutionaire kernen leidde ook tot debat en controverse. Een aantal oudere marxisten die al lange tijd ondergronds werkten en de bijhorende levensstijl en routine haden opgenomen, hadden het moeilijk om buiten de mentaliteit van de kleine kringen te treden. Anderzijds was er onder de jongeren een te grote drang naar agitatie en activisme waarbij de opbouw van structuren werd verwaarloosd.
De repressie was sterk, maar toch werd in 1898 beslist om de Sociaaldemocratische Arbeiderspartij van Rusland op te zetten. Deze partij kende een tijdlang enkel op papier een bestaan. Het was pas na 1900, met de publicatie van het partijblad ‘Iskra’, dat een instrument werd gecreëerd om tot een theoretische en programmatorische basis te komen.
Uit de eerste jaren van het Russische marxisme kunnen heel wat interessante lessen getrokken worden, zelfs indien de omstandigheden vandaag heel anders zijn. In tegenstelling tot de kapitalistische partijen blijven we bijvoorbeeld nog steeds aandringen op een actieve rol van de leden in de opbouw van de partij.
Een revolutie die leidt tot een arbeidersstaat moet gebaseerd zijn op de bewuste deelname van bredere lagen van de arbeiders. Een revolutionaire massapartij moet de arbeiders naar een socialistische omvorming van de samenleving leiden. Individuele leden van zo’n partij kunnen in hun omgeving een belangrijke rol van voortrekker (‘voorhoede’) spelen, ze doen dat op school, op de werkvloer, in de vakbonden, op lokaal, regionaal of nationaal niveau. Om tot zo’n partij te komen moeten we al het mogelijke doen om de leden bewust te maken van de historische rol die ze kunnen spelen. Het inzicht in die noodzakelijkheid is de hoeksteen van een revolutionaire partij. De activiteiten van de partij en de methoden moeten het zelfvertrouwen van de leden en hun begrip en inzichten versterken. Het gaat om het stimuleren van het ontwikkelen van ideeën en initiatieven met een sfeer van discussie en debat.
Om de arbeidersklasse met onze ideeën te bereiken, moeten we ons organiseren. De afdelingsvergadering is de sleutel in de opbouw van de partij. Het is op lokaal vlak de plaats waar de leden bijeenkomen om een strategie uit te werken om de partij opt te bouwen. Sommige afdelingen werken met specifieke jongerenafdelingen, wij kiezen er voor om dat niet te doen en gemengde afdelingen te vormen waar er een uitwisseling is tussen werkenden en jongeren, tussen meer ervaren leden en nieuwe leden.
De afdelingsvergadering is een plaats waar de leden actief deelnemen aan de discussies over de partij, het programma, de analyses, de perspectieven en allerhande beslissingen. Het is de plaats waar de activiteit van de leden collectief kan besproken worden. Het is ook een plaats waar leden de nodige politieke kennis kunnen opdoen om zelf een grotere rol te kunnen spelen als revolutionair. De wijze waarop wij een partij en afdelingen opbouwen, is natuurlijk mee afhankelijk van de concrete omstandigheden, het niveau van strijdbewegingen en het bewustzijn.
Een periode van intensere klassenstrijd en een groter bewustzijn heeft natuurlijk een impact op onze inplanting en functionering. De val van het stalinisme en het bijhorende neoliberale triomfantisme hadden een vernietigend effect op heel wat linkse formaties. Onze internationale is die periode doorgekomen met een beperkte schade omdat we grondige discussies voerden, analyses maakten en nieuwe initiatieven namen om ons op te bouwen, onder meer door een grotere nadruk op onze jongerenwerking.
Alle grotere afdelingen van onze internationale kenden periodes van snelle groei en van consolidatie. Een periode van groei komt doorgaans voor als er een intensere sociale en/of politieke strijd is. Het is belangrijk dat we in zo’n periodes onze partij openstellen en onze methoden aanpassen om zoveel mogelijk het potentieel van groei en consolidatie te benutten.
Dat is waarom de afdelingsverantwoordelijken binnen de afdelingscomités zo’n belangrijke rol spelen. Zij doen voorstellen die leiden tot een project voor de partij op lokaal en nationaal vlak. Zij ontwikkelen een dynamische benadering om zoveel mogelijk leden ervan te overtuigen dat ze een actieve rol kunnen spelen in het project.
De afdelingen werken met een afdelingscomité met 3 tot 6 leden. De leiding bestaat uit de centrale kameraden die de partijwerking mee organiseren en daarbij het voorbeeld geven en andere leden bijstaan om ook een rol te spelen. Het afdelingscomité maakt plannen om de afdeling te organiseren, de activiteiten en ook de politieke discussies. Het afdelingscomité zoekt manieren om iedere kameraad te ontwikkelen en uiteindelijk de afdeling te kunnen opdelen in twee afdelingen, wat betekent dat dubbel zoveel kameraden betrokken zijn en de dagelijkse werking van de partij dus versterken.
Wij opteren doorgaans voor kleine afdelingen. Dat stimuleert de leden om een actieve rol te spelen en het is gemakkelijker om verantwoordelijkheid over een onderdeel van de werking op te nemen. Een penningmeester die de lidgelden van 20 leden moet opvolgen, heeft uiteraard een moeilijkere taak dan iemand die 10 leden opvolgt. Het opdelen van afdelingen in kleinere afdelingen is echter niet alleen een kwestie van aantallen, we hebben ook voldoende kameraden nodig die in staat zijn om het functioneren van de afdeling te organiseren.
In bepaalde omstandigheden is het nodig om met grotere afdelingen te werken. Dat is bijvoorbeeld het geval als we heel veel extern campagnewerk verrichten of als we een actieve rol spelen in een bredere linkse formatie. Dan wordt het soms moeilijk om alle taken te combineren met deze van de organisatie van de afdeling. Maar grotere afdelingen betekenen doorgaans dat er een hogere drempel is om tussen te komen en zelf een rol te spelen. Hierdoor wordt de druk op een kleine groep leidinggevende kameraden vaak groter. We moeten dan ook steeds zoeken naar methoden om kameraden te ontwikkelen in de opbouw van de partij.
De leden van de afdelingscomités spelen een cruciale rol in de partij. Om die kameraden te ontwikkelen en een nieuwe generatie op te leiden, organiseerde onze Engelse afdeling een vormingsweekend voor partijorganisatoren. Wij hebben dat initiatief ook in ons land overgenomen. Het is op basis van een dergelijke vormingsdag dat we een brochure over de organisatie van de afdeling zullen uitbrengen. Dat is een instrument om nieuwe leden of leden in een regio waar we net met een afdeling beginnen kennis te laten maken met onze werkwijze en methode om gemakkelijker een functionerende afdeling te kunnen opbouwen.
Het karakter van een partij wordt in eerste instantie bepaald door het programma. Maar het is niet mogelijk om een gezonde revolutionaire organisatie op te bouwen zonder de nodige structuren, methoden en functionering. De ervaring van de Scottish Socialist Party (SSP) heeft dat aangetoond. Toen de SSP door onze ex-kameraden werd opgezet, waren die verward over de taak van de opbouw van een brede partij en de organisatie van marxistische kaders. Ze zijn volledig opgegaan in de nieuwe brede partij en beperkten zich tot de organisatie van een netwerk van marxisten met maandelijkse vergaderingen en een driemaandelijks magazine. Ze stelden dat ze omwille van hun dominante positie binnen de leiding van de SSP zouden zorgen voor een marxistisch karakter van die brede partij waardoor het niet nodig was om ook nog eens een revolutionaire partij uit te bouwen.
Meer dan 10 jaar na dit debat blijft er van de SSP niet veel over. De partij is uiteengevallen en van een revolutionaire kern is er evenmin nog sprake. Gelukkig heeft destijds een minderheid besloten om bij het CWI te blijven en te bouwen aan een revolutionaire kracht. Deze organisatie bestaat nog steeds. Onze kritiek op de SSP kan overigens ook worden toegepast op de Franse LCR die volledig is opgegaan in de NPA, een partij die momenteel ook een diepe crisis kent.
We willen een maximaal aantal leden ontwikkelen tot kaders, dat betekent dat we willen dat zoveel mogelijk leden in staat zijn om in een beweging tussen te komen en een leidinggevende rol te spelen. Een kader word je niet door het marxisme op je eentje te bestuderen, het moet gepaard gaan met de praktische ervaring van de klassenstrijd en politieke strijd om deze ideeën in de praktijk te testen. Zonder studie en discussie worden fouten begaan die we kunnen vermijden. De afdeling is voor ons het centrale instrument voor vorming, maar we nemen regelmatig diverse initiatieven in de vorm van individuele discussies, leesgroepen, discussies over artikels en brochures of specifieke maatregelen om jongeren, migranten of vrouwen een grotere rol te laten spelen in de opbouw van onze partij.
We willen een revolutionaire partij uitbouwen, een voorhoedepartij die in staat is om een leidinggevende rol te spelen in de strijd van de arbeidersklasse om zo een socialistische samenleving op te bouwen. Het is vanuit dat oogpunt dat we onze leden willen vormen. Op onze zomerschool hebben we alvast een aantal ervaringen daarover kunnen uitwisselen zodat we samen beter voorbereid zijn op de turbulente periode die voor ons staat.
-
Venezuela. 2012: een cruciaal jaar voor de werkende bevolking
Op 7 oktober zijn er presidentsverkiezingen in Venezuela. Deze verkiezingen zullen cruciaal zijn voor zowel de regering van Chavez als de recent aangestelde kandidaat van de rechterzijde die zich heeft gegroepeerd in de Mesa de Unidad Democratica (MUD, Democratisch Eenheidsplatform). Voor het eerst sinds Chavez in 1998 aan de macht kwam, heeft de rechterzijde haar onderlinge meningsverschillen tijdelijk aan de kant geschoven om een eengemaakte kandidatuur te steunen. Het gaat om Henry Caprilles Radonski, een multimiljonair die tot voor kort gouverneur was.
Het feit dat de rechterzijde erin slaagt om een eengemaakte campagne te voeren komt er op een ogenblik dat er een toename is van het protest rond de voorwaarden inzake huisvesting, lonen, protest tegen corruptie, een crisis in de gezondheidszorg, toenemende criminaliteit en aanhoudende gezondheidsproblemen voor Chavez. Dat alles versterkt het zelfvertrouwen van de rechterzijde. De rechterzijde probeert zich voor te doen als een ‘democratische’ kracht die opkomt voor echte verandering en ‘vooruitgang’. Er wordt ingegaan op thema’s die de regering liever niet aanhaalt. Er werd ook voor het eerst een kandidaat gevonden die geloofwaardig is in de strijd tegen Chavez, ook al is het niet zeker dat ze ook effectief kunnen winnen.
De peilingen verschillen nogal sterk naargelang de instelling of het bedrijf dat de peiling houdt. Beide kampen beweren dat ze winnen in de peilingen en dat de peilingen waarin ze winnen onafhankelijk zijn. Er wordt alleszins ontkend dat er enige corruptie zou zijn bij het afnemen van de peilingen.
Er is eigenlijk sprake van een ‘peilingenoorlog’, wat zowel voor de Chavisten als voor de rechterzijde een welkome afleiding vormt van een discussie over de thema’s waar het echt om gaat. Heel wat verantwoordelijken van peilingen beschuldigen elkaar. Een peiler, Hinterlaces, kwam zelfs naar buiten met een verklaring dat Capriles zich beter tegen Chavez en zijn beleid zou richten in plaats van tegen de opiniepeilers.
Een gepolariseerde samenleving
De peilingenoorlog verandert weinig aan de politieke situatie waarin het land zich bevindt. Sinds de verkiezing van Chavez en meer bepaald sinds de aanloop naar de mislukte rechtse staatsgreep van 2002, is er een scherpe polarisatie in het land tussen enerzijds de Chavisten en anderzijds de rechterzijde. Het is duidelijk dat dit normaal is in een prérevolutionaire en contrarevolutionaire situatie, dan wordt de samenleving opgedeeld langs klassenlijnen. Venezuela is daar slechts een voorbeeld van, eerder waren er gelijkaardige ontwikkelingen in Chili ten tijde van Allende of tijdens de Spaanse Burgeroorlog.
In Venezuela hebben beide kampen de polarisatie verder aangemoedigd. Dat bleek onder meer toen Chavez de Verenigde Socialistische Partij van Venezuela (PSUV) lanceerde en tegelijk de vakbondsleiders en anderen ter linkerzijde waarschuwde: ‘wie niet met ons is, is tegen ons.’ Iedereen werd gedwongen om een keuze te maken en onvoorwaardelijke steun te geven waarbij er geen ruimte is voor gelijk welke kritiek.
De linkerzijde heeft de afgelopen jaren vaak een kritiekloze steun aan Chavez gegeven, dat was het geval voor heel wat ‘revolutionaire’ groepen zoals ook de Communistische Partij van Venezuela. Nu beginnen deze groepen meer kritiek te geven op het regime. Organisaties zoals de onze die de afgelopen jaren steeds kritisch zijn gebleven tegenover het regime, kregen in die periode te maken met politiek isolement en intimidatie op de werkvloer.
Ironisch genoeg is het Capriles die als vertegenwoordiger van de heersende klasse vandaag beweert dat hij een president voor ‘alle Venezolanen’ zal zijn, met inbegrip van de ‘roden’. Er wordt opportunistisch ingespeeld op het feit dat veel gewone Venezolanen de politieke impasse beu zijn.
Economische onzekerheden
De rechterzijde heeft ook gebruik gemaakt van de recente recessie in het land tussen 2009-2011. Deze economische neergang was het gevolg van de dalende olieprijzen, maar ook het economisch wanbeheer heeft een rol gespeeld. De regering blijft in grote mate afhankelijk van de olie-export. Die export is goed voor zowat 90% van alle export uit het land.
Tijdens de recessie heeft de regering de crisis niet zozeer aangewend om te pleiten voor een breuk met het kapitalisme, er werden maatregelen genomen die door andere kapitalistische regeringen werden genomen. En dat gebeurde nadat eerst werd ontkend dat de kapitalistische crisis effect zou hebben op de economie van Venezuela.
Er werd beslist tot de verhoging van de IVA-taks (een belasting op goederen en diensten), de munt werd gedevalueerd en er werd bespaard op de overheidsuitgaven. De werken aan ziekenhuizen waren eerder al vertraagd omwille van corruptie, maar nu vielen deze werken volledig stil. Deze maatregelen raken de gewone bevolking erg hard, bovendien is er ook een jaarlijkse inflatie van 22-28%.
De besparingsmaatregelen werden afgezwakt omdat de olieprijzen terug wat stegen, waardoor de regering tijdelijk wat meer ademruimte kreeg. Daar werd gebruik van gemaakt om een parallel fonds op te zetten waarmee de regering de afgelopen acht maanden heel wat sociale programma’s heeft doorgevoerd, onder meer een nieuw programma van huis vesting waarbij de regering duizenden huizen bouwt voor de slachtoffers van de overstromingen van 2010. Duizenden mensen die in extreme armoede leven, kregen gedeeltelijke uitkeringen uit de kas van de sociale zekerheid.
Deze hervormingen zijn een positieve stap voor de armste lagen van de bevolking. Maar ze volstaan niet om fundamentele verandering te brengen en de problemen op te lossen waarmee de meerderheid van de bevolking dagelijks wordt geconfronteerd.
Het kan overkomen alsof de crisis nu voorbij is, maar de economie zal het ook in de komende periode moeilijk krijgen. Wellicht zal de OPEC proberen om de olieprijzen naar beneden te halen om de vraag te versterken. De regering en ook de rechtse oppositie houden daar geen rekening mee, wellicht vrezen ze dat dit niet zo interessant is in tijden van verkiezingen.
Naast de economische problemen werden recent maatregelen ingevoerd om het stakingsrecht te beperken. In heel wat sectoren mag voortaan niet meer gestaakt worden omdat dit een ‘bedreiging van de nationale veiligheid’ zou vormen. Het opzetten van een nieuwe Bolivariaanse Vakbondsfederatie en verschillende Bolivariaanse vakbonden die daar deel van uitmaken, heeft ertoe geleid dat een reeks vroegere onafhankelijke vakbonden niet langer functioneren of als ‘rechts’ worden gebrandmerkt.
De arbeidersklasse en de linkerzijde
De georganiseerde linkerzijde was de afgelopen periode gefragmenteerd en geïsoleerd als gevolg van de enorme polarisatie. De situatie vandaag is het resultaat van de afwezigheid van een echte massale revolutionaire partij. In de periode van 2002 tot 2005 waren alle voorwaarden voor een succesvolle socialistische revolutie aanwezig. Het probleem was dat er geen partij was die daar gebruik van kon maken. In plaats daarvan slaagde Chavez er in om zijn machtspositie te versterken en ook de snel groeiende bureaucratie te versterken.
Het klopt dat het Bolivariaanse proces heeft bijgedragen tot een groter klassenbewustzijn. Termen als socialisme, revolutie en arbeidersmacht worden regelmatig in de mond genomen in tal van fabrieken en in de wijken. Maar wat daaronder wordt verstaan en hoe we het kunnen afdwingen, daarover lopen de meningen wel heel ver uiteen.
De komende maanden zullen politiek erg interessant zijn voor de linkerzijde. Naarmate de verkiezingen dichterbij komen, zal de ruimte voor debat of kritiek kleiner worden. Met het CWI blijven we in Venezuela het idee van een onafhankelijke arbeidersbeweging naar voor brengen alsook de nood aan democratisch socialisme. We zijn actief in het organiseren van een links front voor de verdediging van arbeidersrechten en voor een onafhankelijke linkerzijde, zelfs indien dit vandaag zeker niet evident is.
Het is niet zeker, maar het ziet er naar uit dat Chavez de verkiezingen zal winnen. De regering was in staat om het ongenoegen op straat uit de buurt van Chavez te houden. Heel wat mensen zien Chavez, terecht overigens, als een president die hen een stem gaf alsook toegang tot gezondheidszorg en onderwijs.
De rechterzijde biedt geen weg vooruit voor de arbeidersbeweging aan. Als de rechterzijde het haalt, zal het nog moeilijker zijn om ons te organiseren. In de context van een erger wordende economische situatie zou de rechterzijde meteen de besparingsmaatregelen nemen die andere kapitalistische regeringen elders hebben genomen.
Het CWI roept in Venezuela op om voor Chavez te stemmen, maar waarschuwt meteen dat dit niet volstaat. Als we de sociale thema’s willen aanpakken, zullen we moeten bouwen aan een beweging die opkomt voor democratisch socialisme. Enkel een samenleving waarin alle sleutelsectoren van de economie in democratische handen van de bevolking zijn en waarbij er een duurzame planning van de productie is, kan de aanwezige middelen inzetten om de levensstandaard van de meerderheid van de bevolking op te trekken.
We hebben nood aan een linkse regering, maar belangrijker nog aan een onafhankelijke beweging op de werkvloer, in de wijken en onder de jongeren. Zo’n beweging moet ervoor opkomen dat we de controle over de economie uit de handen van de kapitalisten en de bureaucraten halen.
-
Braziliaanse ‘mirakeleconomie’ begint te vertragen
Brazilië maakt deel uit van de zogenaamde BRIC-landen (Brazilië, Rusland, India en China) waar de afgelopen jaren alle hoop voor de wereldeconomie op werd gevestigd. Deze opkomende economieën moesten de nieuwe motor van de wereldeconomie worden op een ogenblik dat de oude machten, Europa en de VS, een vertraging kenden. Waar staat het Braziliaanse mirakel vandaag?
De Braziliaanse economie werd geraakt door de wereldwijde crisis vanaf 2008 maar algemeen werd aangenomen dat het beleid van de regeringen onder leiding van Lula en Dilma (van de Arbeiderspartij) ervoor zorgde dat het ergste scenario werd vermeden en dat er snel een nieuwe groei zou komen. Na een negatieve groei van -0,3% in 2009 volgde er in 2010 effectief herstel met 7,5% groei.
De PT en Lula speelden deze groei sterk uit in de verkiezingscampagne van 2010. De partij stelde dat het land veranderd was en dat de regering ervoor had gezorgd dat Brazilië een opkomende wereldmacht was geworden, de zesde grootste economie ter wereld.
Maar ondanks elementen van vooruitgang, blijven de zwakheden van de Braziliaanse economie op de voorgrond treden. De gevolgen van de crisis worden bovendien sterker zichtbaar.
De Braziliaanse leiders hebben het over hun strijd tegen armoede. Die strijd kent heel wat beperkingen. De armste lagen kenden de afgelopen jaren een zekere verbetering. Het minimuminkomen werd verhoogd voor de laagst betaalde arbeiders en er kwamen gezinsuitkeringen wat een effect had op de armste gezinnen.
Maar het ging hierbij om de herverdeling van inkomen van een deel van de arbeiders naar een ander deel van de arbeiders. Veel arbeiders met hogere lonen, zoals ambtenaren, moesten inleveren. In de verhouding tussen arbeid en kapitaal was er niets veranderd. In feite gebeurde zelfs het tegendeel. De winsten breken alle records en de rijken worden steeds rijker. Er is nu ook een Braziliaanse miljardair, Eike Batista, in de top tien van rijkste mensen ter wereld.
Groei in Brazilië
De Braziliaanse economie kende enkele decennia van zwakke groei. Van 1981 tot 2003 was er een jaarlijkse groei van slechts gemiddeld 1,4%. Van 2004 tot 2010 nam dit toe tot 5% per jaar. Samen met een verhoging van het minimumloon, een lagere werkloosheid en een opmars van krediet, zorgde dit voor een toename van de consumptie. De belangrijkste factor hiervoor was de export van grondstoffen, vooral naar China.
De industriële motor van de economie volgde de groei niet. In plaats van stabiele groei was er een sterke toename van het belang van speculatief kapitaal. Samen met de hoge interestvoeten zorgde dit voor een toevoer van kapitaal en een versterking van de Braziliaanse munt. Hierdoor werden Braziliaanse producten duurder.
De logica was dat Brazilië grondstoffen uitvoerde naar China en goedkope industriële producten importeerde, dit ten koste van de eigen industrie.
Nieuwe vertraging
De tegenstellingen van de economie beginnen zich terug te manifesteren. De Braziliaanse munt steeg door tot bijna het recordniveau van 2008. Dit heeft een negatief effect op de industrie die begon te stagneren, zelfs terwijl de consumptie toenam. De inflatie liep op tot meer dan 7%. De regering ging op de rem staan met een verhoging van de interestvoeten en het invoeren van beperkingen voor de toestroom van dollars, president Dilma had het over een “financiële tsunami”.
Het resultaat was dat Brazilië vorig jaar de traagste groei van Zuid-Amerika kende. Sinds de tweede helft van vorig jaar is de economie zo goed als aan het stagneren. De crisis in Europa en de vertraging in China zijn daarvoor verantwoordelijk.
De regering van Dilma probeert de maatregelen uit 2008 te herhalen: de consumptie versterken door belastingsverlagingen, lagere rentevoeten, makkelijke toegang tot krediet (in het bijzonder voor grote projecten zoals de Wereldbeker en de Olympische Spelen of voor infrastructuurwerken).
Opeengestapelde schulden
De schulden en schuldachterstallen swingen de pan uit. De toename van consumptie was voor een belangrijk deel gebaseerd op krediet.
In maart 2012 moesten gezinnen 22,3% van hun inkomen besteden aan het afbetalen van schulden, in januari 2005 was dat 15,5%. Het niveau in Brazilië ligt hoger dan in de VS waar de schulden de consumptie momenteel net beperken.
Het aantal achterstallen en leningen die niet afbetaald geraken neemt toe. Er zijn ook heel wat achterstallen op kredietkaarten, de belangrijkste vorm van particuliere schulden. Wat de officiële propaganda ook mag beweren, de economie van Brazilië is nog steeds erg kwetsbaar.
De afhankelijkheid van buitenlands kapitaal dat in Brazilië wordt geïnvesteerd, is toegenomen. Dat is deels het geval met mijnen, fabrieken en winkels. Maar het grootste deel van het buitenlandse kapitaal zit in aandelen, obligaties en andere financiële middelen die snel uit het land kunnen verdwijnen.
Ondanks de officiële propaganda is er ook een groot probleem met de publieke schulden. De overheidsschulden zijn nu ongeveer goed voor 78% van het BBP.
Klassenstrijd
Er was de afgelopen twee jaar een opvallende toename van het aantal stakingen. In de private sector kwamen arbeiders in actie om hun deel van de economische groei en de grote bedrijfswinsten op te eisen. Veel bewegingen zijn gericht op basisrechten. Zo kwamen bouwvakker bij grote infrastructuurwerken in actie tegen het gebrek aan basisvoorzieningen zoals toiletten of rond de eis om hun familie minstens een keer per drie maanden te kunnen bezoeken.
Maar ook in publieke sector waren er belangrijke acties tegen de besparingsmaatregelen op de lonen en het gebrek aan middelen voor de publieke sector. Er was onder meer een grote studentenstaking aan de nationale universiteiten.
Deze bewegingen vinden nog allemaal geïsoleerd plaats, de linkerzijde is er nog niet in geslaagd om organisaties op te bouwen die de strijd kunnen verenigen en de dominantie van de bewegingen verbonden met de overheid te doorbreken. De belangrijke vakbondsfederaties CUT en Força Sindical hebben nog steeds banden met de PT.
Socialisten moeten bouwen aan een coherent politiek alternatief en zich voorbereiden op strijdbewegingen zoals elders in Latijns-Amerika en in Europa. Deze bewegingen kunnen ook in Brazilië sneller dan gedacht plaatsvinden.
-
Dringend programma van sociale woningbouw nodig
Dringend programma van sociale woningbouw nodig
De laatste jaren treedt een aloud fenomeen steeds meer terug op de voorgrond in de grote steden: woningnood. Terwijl verschillende steden reclamecampagnes voeren over wonen in de stad, zien we tegelijkertijd steeds meer daklozen en zwervers in het straatbeeld. Een gevolg van de economische crisis, denken we dan al snel – niet onterecht – maar dat betekent niet dat het huisvestingsbeleid geen schuld treft. Door een politiek te voeren die erop gericht is om rijke tweeverdieners aan te trekken, en door het achterwege blijven van nieuwe sociale woningen die een milderend effect zouden hebben op die prijzen, rijzen de kosten voor een woning de pan uit.
Dramatische cijfers
De cijfers zijn dramatisch: vandaag wachten 22.386 mensen in Antwerpen op een sociale woning. Tegelijkertijd zijn de gemiddelde woningprijzen in Antwerpen gestegen van 99.204 euro in 2003 tot gemiddeld 215.414 euro in 2010. Dat is meer dan een verdubbeling; bovendien stijgen de prijzen in Antwerpen aan een veel sneller tempo dan het gemiddelde in België.
Ook Gent behoort tot de top drie van steden waar de woningprijzen het sterkst stegen in de afgelopen tien jaar. De prijzen stegen er sinds 2000 met 260%, met ook alle gevolgen van dien voor de huurprijzen. Van de reeds lang beloofde sociale woningen wordt geen werk gemaakt. MAar liefst 17.427 mensen staan op wachtlijsten. Dat wachten duurt steeds langer, gemiddeld bijna twee jaar in Gent.
Waar in Gent en Antwerpen iets meer dan 10% van de woningen sociale huisvesting is, ligt dat cijfer in Brussel met 7,7% beduidend lager. In Brussel was er begin 2010 een wachtlijst met 37.825 huishoudens! Met een ritme van nog geen 100 extra sociale woningen per jaar, zal die wachtlijst niet snel afnemen.
Dringend programma van sociale woningbouw nodig!
De mogelijkheden om iedereen degelijk onderdak te bieden, zijn er vandaag niet. In België bestaat slechts 7% van de woningmarkt uit sociale huisvesting. Dat is weinig, in Nederland bedraagt dat 32%, in Frankrijk 17% en in Groot-Brittannië 18%. Er is een dringend programma van sociale woningbouw nodig om in de noden te voorzien. Tevens zou dit een milderende invloed hebben op de huisprijzen op de privémarkt, wat een goede manier zou zijn om de woningnood te bestrijden.
Bovendien is de kwaliteit van het wonen in de sociale woningblokken vaak niet optimaal. Veel blokken zijn oud en verkeren in slechte kwaliteit. Ze worden beheerd door publiek-private sociale huisvestingsmaatschappijen die onderhevig zijn aan de wetten van de markt. Er is met andere woorden geen enkele drijfveer om de blokken te onderhouden. Bovendien wordt er ook nog eens fraude gepleegd: huisjesmelkers kopen verschillende sociale woningen om ze dan door te verhuren aan hulpbehoevenden tegen woekerprijzen.
De enige maatregelen die genomen worden op vlak van woningnood, zijn discriminerend: het instellen van taaleisen voor sociale woningen, bijvoorbeeld, om de cijfers in te perken en de realiteit te verdoezelen. Begin trouwens maar eens Nederlands te leren op het moment dat je zelfs nog geen onderdak kunt krijgen. In plaats van bevolkingsgroepen tegen elkaar op te zetten om de tekorten te verdelen, zou een programma van sociale woningbouw de tekorten wegwerken.
Overheid moet rol spelen
We mogen een belangrijke kwestie als huisvesting niet aan de private speculanten overlaten. De overheid moet zelf een actieve rol spelen met huisvestingsmaatschappijen die volledig in publieke handen zijn. De gevestigde partijen zullen niet voor verandering zorgen. Zij herhalen in het beste geval de beloften die ze ook al bij vorige verkiezingen maakten en nooit uitvoerden. Anderen, zoals de N-VA, zeggen dat er al genoeg sociale woningen zijn.
Vandaag is er geen woonbeleid maar een wanbeleid. Er is een radicale koerswijziging nodig waarbij de sociale noden worden aangepakt.
-
De terugkeer van links-reformisme en centrisme
De diepe systeemcrisis van het kapitalisme leidt tot een hernieuwde opmars van linkse standpunten en discussies. Ook onder diegenen die het erover eens zijn dat het kapitalisme geen uitweg voor de crisis heeft, zijn er meningsverschillen en discussies over hoe een breuk met dat kapitalisme mogelijk is. Hierdoor staan links-reformistische en centristische opvattingen terug op de agenda. Op onze zomerschool werd daar een commissie aan gewijd.
Wat is reformisme, links-reformisme en centrisme? Wat is de materiële basis hiervoor? Reformisme is een stroming binnen de arbeidersklasse die al langer bestaat. Marx en Engels streden al tegen reformisme binnen de Eerste Internationale (alsook tegen het anarchisme). Marx en Engels stonden uitdrukkelijk voor een revolutionaire breuk met het kapitalisme en niet voor het geleidelijk hervormen van dat systeem.
De opkomst van de massapartijen van de Tweede Internationale gebeurde in een periode van kapitalistische groei. Trotski, Lenin, Luxemburg en anderen gingen in tegen het reformisme dat in deze periode een sterke opgang kende. Reformisten gaan ervan uit dat het mogelijk is om het systeem geleidelijk aan te passen, doorheen deze hervormingen een krachtsverhouding in het parlement uit te bouwen waarmee uiteindelijk het socialisme wordt ingevoerd.
De Eerste Wereldoorlog toonde het failliet van de reformisten aan, de grote arbeiderspartijen slaagden er niet in om een alternatief op de oorlog te bieden en stapten zelfs mee in de oorlogslogica met de stemming van de oorlogskredieten. De periode tussen de twee oorlogen werd gekenmerkt door revolutie en contrarevolutie. Er waren revolutionaire bewegingen, onder meer in Duitsland, maar nadien volgde de economische crash van 1929 en de daaropvolgende depressie. In deze periode was er de opkomst van het fascisme, waartegenover de trotskisten de noodzaak van het eenheidsfront naar voor schoven.
In een periode van revolutie en contrarevolutie staan leiders van arbeidersorganisaties onder druk van onderuit. Sommigen nemen een revolutionaire retoriek aan maar blijven in daden reformistisch. Dergelijke formaties staan uiteindelijk voor een beslissende keuze: komaf maken met het kapitalisme via een socialistische revolutie of capituleren en zelf mee een reactionaire politiek voeren. Trotski gaf in het Overgangsprogramma aan hoe marxisten de strijd voor directe hervormingen koppelen aan de noodzaak van systeemverandering. Om hervormingen op een blijvende manier te kunnen afdwingen, is een revolutionaire breuk met het kapitalisme nodig. Het Overgangsprogramma maakt een brug tussen het bewustzijn vandaag en de noodzaak van maatschappijverandering.
Na Wereldoorlog Twee was er eerst de dreiging van revolutionaire beweging en ontstond het Oostblok. Het VS-imperialisme kwam tussen met stimulusmaatregelen om de Europese economie vooruit te helpen in de heropbouw. De periode van economische groei ging gepaard met een hele reeks toegevingen aan een potentieel erg machtige arbeidersbeweging. Dit gaf nieuw voer voor een opgang van reformistische ideeën.
Vandaag leven we in een andere periode. Na de val van de Berlijnse Muur en de verdere verburgerlijking van voormalige arbeiderspartijen samen met het neoliberale ideologische offensief dat ook in andere geledingen van de arbeidersbeweging een impact had, stond de arbeidersbeweging zwakker op organisatorisch en ideologisch vlak. Deze stap achteruit betekent echter niet dat er geen nood meer zou zijn aan onder meer sterke arbeiderspartijen. Wij gaan er van uit dat dergelijke nieuwe partijen tot stand zullen komen, ook al verloopt dat proces trager dan we aanvankelijk hadden gedacht. Alleszins gaan wij uit van een dubbele taak: het mee helpen uitbouwen van bredere nieuwe arbeiderspartijen en het uitbouwen een revolutionaire kaderpartij.
In het proces van de zoektocht naar een alternatief wordt vaak de weg van de minste weerstand gekozen. Dat betekent dat er ruimte is voor reformisme, links-reformisme of centrisme. In de zoektocht naar snelle successen is er ook het gevaar van opportunisme, wat een nieuwe formatie fataal kan worden. Het voorbeeld van de Scottish Socialist Party is op dat vlak veelzeggend. Het aanvankelijke snelle succes werd al gauw gevolgd door een nog veel snellere neergang als gevolg van het opportunisme.
In een periode van crisis zullen een aantal discussies met wat wij centrisme en reformisme noemen aan belang winnen. Dit is geen detaildiscussie, in Venezuela bijvoorbeeld is het een cruciaal debat. Chavez werd daar naar links geduwd en hij voerde een hele reeks progressieve hervormingen door zonder met het kapitalisme te breken. Het feit dat er geen fundamentele breuk met het kapitalisme kwam, gaf de kapitalisten de kans om zich te hergroeperen en terug te slaan. Het land blijft ondertussen onderhevig aan de economische wetten van het kapitalisme die de sociale maatregelen van Chavez ondermijnen. Bovendien zorgen diezelfde wetten en het gebrek aan arbeidersdemocratie voor een toename van criminaliteit, corruptie,… wat de steun voor de regering ondermijnt. Het gevaar van een herhaling van Chili 1973 blijft reëel, daar werd de linkse regering van Allende omver geworpen door een bloedige staatsgreep. Dat was enkel mogelijk omdat het linkse regime geen verdere stappen vooruit zette.
In belangrijke strijdbewegingen zoals de revolutionaire golf in Noord-Afrika en het Midden-Oosten of de bewegingen in het zuiden van Europa zagen we een groeiende radicalisering en openheid voor discussie over een revolutionaire breuk met het kapitalisme. In verschillende landen stelt zich de vraag van de macht. Jammer genoeg lijkt de linkerzijde die mogelijkheden onvoldoende in te zien, verschillende linkse organisaties met enige impact slagen er niet in om de kansen te grijpen. Zo riepen de Egyptische ‘Revolutionaire Socialisten’ in de tweede ronde van de presidentsverkiezingen op om voor de kandidaat van de Moslimbroederschap te stemmen.
Doorheen de ervaringen van strijd zullen nieuwe instrumenten worden opgebouwd, de snelle groei van de onafhankelijke vakbonden in Egypte is daar een uitdrukking van. Dergelijke nieuwe organisaties zullen snel getest worden en zullen ook ideologisch bestand moeten zijn. Dat is niet evident. Tal van nieuwe linkse formaties in Europa maken duidelijk dat ze niet klaar zijn voor de test van de praktijk en stappen in coalities met burgerlijke partijen om een besparingsbeleid te voeren.
We staan nog aan het begin van het radicaliseringsproces waarbij de eerste elementen van klassenbewustzijn op de voorgrond treden. De slogan van de 99% tegen de 1% die vanuit Occupy werd gelanceerd, is daar een heel goede uitdrukking van. Linkse formaties kunnen in deze periode snel groeien. De Nederlandse SP kan de grootste partij worden, IU in Spanje kent een goede vooruitgang en in Portugal is er groeiende steun voor het Linkse Blok. De plotse en spectaculaire groei van Syriza in Griekenland kan ook elders herhaald worden, deze groei is een uitdrukking van de elementen van een prérevolutionaire situatie die in Griekenland aanwezig zijn. Ook Spanje gaat die richting uit.
De nieuwe linkse formaties kunnen snel groeien, maar als ze de verwachtingen niet inlossen, fouten maken of de beweging verraden door mee te besparen kunnen ze nog sneller verdwijnen. De snelheid waarmee alles ontwikkelt, is opvallend. Twee jaar geleden bestond Syriza bijna niet meer. Op twee jaar tijd is de opgang van de NPA in Frankrijk volledig gestopt en omgeslagen in een totale crisis van deze partij. In een periode van snelle ontwikkelingen is de prijs voor tactische en principiële fouten heel hoog.
Syriza heeft met het zicht op de macht haar programma wat afgezwakt. Als de partij aan de macht komt, en die mogelijkheid blijft reëel gezien de huidige regering verre van stabiel is, zal ze snel getest worden. Zal Syriza capituleren aan de kapitalistische druk zoals de linkse formatie Democratisch Links in Griekenland dat al heeft gedaan? In dat geval ontstaan er heel wat nieuwe mogelijkheden voor extreem reactionaire partijen als Gouden Dageraad en zou ook het sectaire KKE een zekere terugkeer kunnen kennen.
De druk om in tijden van crisis ‘aanvaardbaar’ over te komen om sneller te kunnen groeien, botst onvermijdelijk met de aard van het kapitalistische systeem. De ruimte voor toegevingen aan de arbeidersbeweging is bijzonder beperkt, hierdoor is een reformistisch beleid quasi onmogelijk. De keuze is er dan ook niet zozeer een tussen hervormingen en revolutie, maar wel tussen hervormingen doorvoeren en veiligstellen door middel van revolutie of het aanvaarden van de kapitalistische logica eventueel aangevuld met een flauwe poging om de ergste kantjes wat af te vijlen.
Reformisme en centrisme zullen in verschillende vormen terug op de agenda staan. We moeten als marxisten deze stromingen en standpunten grondig bestuderen om op een correcte wijze te kunnen tussenkomen in nieuwe linkse formaties om daar een sterke revolutionaire stroming uit te bouwen. Dit is eigenlijk een race tegen de klok, zeker in tijden van crisis waarbij formaties heel snel uitgetest worden. Het vergt een goede vorming, democratische werking en strijdbaarheid om op dat moment de kant van de arbeidersbeweging te kiezen. En dat het zelfs dan niet evident is, bleek ook bij de Russische Bolsjewieken die na februari 1917 schipperden rond het standpunt van steun aan de voorlopige regering om pas na de strijd rond de aprilstellingen van Lenin tot een duidelijk revolutionair standpunt te komen.
> Lees ook: Sociale hervorming of revolutie door Rosa Luxemburg
-
Rood! en Gauches Communes lanceren kiescampagne met steun van Europese linkerzijde
Dit najaar gaat de crisis, de grootste sinds de grote depressie van de jaren 1930, haar vierde jaar in. Het kapitalisme, haar ideologie, haar instellingen en haar politieke vertegenwoordigers ondergaan een diepe legitimiteitscrisis. Dit vereist een alternatief van de enige kracht in de maatschappij die echte verandering kan afdwingen, de arbeidersklasse gesteund door alle uitgebuite lagen in de maatschappij. Aan actiebereidheid geen gebrek, dat bewijzen de talloze massale mobilisaties en stakingen. Een politieke vertaling ontbreekt helaas.
Artikel door Eric Byl voor de zomereditie van ‘De Linkse Socialist’
Nu pas zien we een begin van politieke vertegenwoordiging met het Franse Front de Gauche of het Griekse Syriza. Ook in België komt de nood aan een consequent linkse formatie, gebaseerd op samenwerking, wederzijds respect en openheid, ongetwijfeld op de agenda. Daarom nemen de linkse socialisten voor de aankomende gemeenteraadsverkiezingen deel aan diverse eenheidsinitiatieven. Drie daarvan, in Antwerpen, Gent en Brussel, lanceerden in juni hun campagne met internationale meetings. Ondergetekende was aanwezig in Antwerpen en Brussel.
In Antwerpen weerlegde Erik De Bruyn voor 85 toehoorders, dat gemeenteraadsverkiezingen niets te maken zouden hebben met de nationale politiek. Integendeel, Rood! start haar campagne met een meeting met internationale sprekers, juist omdat de besparingen die worden opgelegd op Europees vlak doorsijpelen op nationaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Het verklaart waarom er niets af kan voor jongeren, toegelicht door Tine Pauwels, de jongste kandidate op de Antwerpse Rood lijst, of voor onderwijs en huisvesting aldus onderwijzeres Elke Heirman. “Er is in Antwerpen nochtans veel geld”, stelde LSP-lid Jarmo Van Regemorter, “in de kluizen en op de bankrekeningen van de diamantfraudeurs en de havenbazen”. Peter Veltmans van de SAP, werkzaam bij ACOD FOD-financiën, benadrukte nog een andere mogelijke bron voor sociale uitgaven: een audit over de stadsschuld en een moratorium op de afbetaling. Frank Baeyens, districtsschepen in Merksem, maakte ons wegwijs door de politieke schijngevechten op ’t Schoon Verdiep. Lijsttrekker Ivo Janssens legde uit dat Rood een spreekbuis wil zijn voor al diegenen die zich al lang niet meer vertegenwoordigd voelen door de politici in de gemeenteraad.
Op de meeting in Brussel van Gauches Communes, met 150 toehoorders, had Anja Deschoemacker datzelfde punt gebracht. Het pleidooi van Vande Lanotte om de begrotingsopmaak uit te stellen tot na de gemeenteraadsverkiezingen “is niet ingegeven uit vrees dat de 1% niet akkoord zou gaan”, benadrukte ze, “maar door het besef dat de 99% dat zou kunnen afstraffen”. Dat de lokale politiek niet los staat van de nationale, die op haar beurt niet los staat van de internationale, werd op de meeting in Brussel door talloze sprekers benadrukt. Bernard Wesphael (Mouvement de Gauche) waarschuwde voor de catastrofe die het aanvaarden van het nieuwe Europese verdrag zou opleveren voor de doorsnee bevolking en pleitte voor een eenheidsfront hieromtrent. Paul Murphy, het enige Ierse Europarlementslid dat opriep om in het referendum tegen het nieuwe besparingsverdrag te stemmen, berekende welke enorme aderlating dat zou betekenen voor de bevolking. Het zal de Europese economie opnieuw in recessie storten. Hij weerlegde ook de leugen dat besparen in Ierland wel zou helpen. Het enige wat er groeit, zei hij, is werkloosheid en emigratie.
Paul kwam net terug uit Griekenland, “de frontlinie van een klassenoorlog”. De betekenis ervan voor wie werkt, studeert, geniet van een uitkering of ziek is, werd ons toegelicht door Panayota Maniou, medewerkster van Nikos Chountis, Europarlementslid voor Syriza. Ze sprak van een humanitaire ramp. Syriza zal zowel in het parlement als op straat een spreekbuis zijn voor verzet tegen het besparingsbeleid, zegt ze. Charlotte Balavoine (Front de Gauche) gaf ons een idee van de speerpunten waarrond het FdG dat verzet wil organiseren: verdeling van de rijkdom, door nationalisatie van de banken om een publieke hefboom te creëren in dienst van het volk; democratisering van de instellingen, die zijn verworden tot instellingen voor de rijken; terugkomen op de Europese constructie, met inbegrip van het Verdrag van Lissabon en dat van Maastricht.
Dat realiseren vergt zoals in Liverpool in de jaren ’80, politici die even hard de belangen van de arbeiders en de onderdrukten verdedigen als de huidige politici de belangen van de speculanten en de bankiers, stelde Tony Mulhearn. Eerder dit jaar was hij kandidaat-burgemeester voor Trade Union and Socialist Coalition in Liverpool. Een massapartij van de arbeiders en onderdrukten, die op consequente wijze het verzet tegen de besparingen zou organiseren, kan wel degelijk overwinningen boeken, aldus Mulhearn. Het tijdperk van monolithische partijen ligt achter de rug. Zowel José Menendez van Izquierda Unida Spanje als Stephen Bouquin van Rood! drongen erop aan dat links zich zou verenigen in een sfeer van openheid en wederzijds respect. Dat de Griekse KKE op het moment van de diepste crisis ooit voor het kapitalisme, de helft van haar kiezers verliest, terwijl Syriza vervijfvoudigt, zou toch een les moeten zijn, ook voor consequent links in België.
Op de Gentse verkiezingsmeeting waren er een 100-tal aanwezigen. Naast Panayota Maniou en Tony Mulhearn was ook Bart Vandersteene een van de sprekers. Een veiling bracht 400 euro voor de kiescampagne van Rood! op.
Foto’s en verslagen
- Gent. Rood!-feest zet campagne in startblokken
- Antwerpen. Verkiezingscampagne van Rood! van start met internationale meeting
- Brussel. Denderende start voor Gauches Communes met steun van Europese Linkerzijde
-
Wereldwijde revoltes tegen uitzichtloos systeem zetten aan tot zoektocht naar alternatief
- Deel 2 van deze tekst
- Deel 3 van deze tekst
- Deel 4 van deze tekst
- PDF van de volledige tekst.
Onderstaande tekst is een bijdrage van het Uitvoerend Bureau van LSP aan de discussies op de districtscongressen die zullen plaats grijpen vanaf eind november tot midden december 2011. Het is een poging om de belangrijkste elementen uit onze analyse van de gebeurtenissen van het afgelopen jaar samen te brengen en er enkele vooruitzichten aan te koppelen, zodat de districten hun tussenkomsten kunnen voorbereiden.
De tekst heeft niet het statuut van een congrestekst. Daar gaat meer studiewerk en discussie aan vooraf, inclusief amendementen door leden, afdelingen en districten. Een dergelijke oefening staat pas geprogrammeerd voor het najaar van 2012, wanneer het 13de congres van LSP/PSL zal plaats grijpen. Qua lengte moet deze tekst echter niet veel onderdoen. Dat heeft uiteraard te maken met de gigantische gebeurtenissen van het afgelopen jaar.
Beschouw deze tekst eerder als achtergrondinformatie, als een uitgebreide aanvulling op de congrestekst van het najaar 2010, die gepubliceerd werd onder de titel “De Grote Recessie, een tijdperk van verhevigde klassenstrijd vangt aan.” Die tekst blijft trouwens interessant om ons inzicht in de huidige gebeurtenissen te vervolledigen. Hoewel ze ongetwijfeld eveneens pogingen bevatten om te actualiseren, zijn de teksten van de districtsleidingen lokale aanvullingen daarop. Zij zijn, uiteraard wel bedoeld als te amenderen congresresoluties.
Het statuut van achtergrondinformatie moet leden, afdelingen en districten uiteraard niet tegen houden om opmerkingen te maken en zonodig wijzigingen voor te stellen. Na de districtscongressen kunnen we die tekst dan publiek maken. De tekst werd nog niet voorgelegd aan het NC, het is daar dat eventuele wijzigingen zullen besproken worden en eventueel geïntegreerd. Wijzigingen die niet worden overgenomen door het NC kunnen uiteraard deel uitmaken van het discussieproces dat in aanloop naar het congres van 2012 na de zomer op gang wordt getrokken.
Afgelopen zomer werd nog maar eens de illusie onderuit gehaald dat het wereldkapitalisme uit het dal zou kruipen waarin het sinds september 2008 was beland. Men was erin geslaagd de Grote Depressie om te buigen tot een Grote Recessie. Daarvoor had men de geldkranen geopend, private schulden overgeheveld naar de overheden en massaal overheidsstimulansen afgevuurd. Sindsdien houdt een cruciale vraag economen en politici bezig: vanaf wanneer kunnen de begrotingstekorten worden aangezuiverd, zonder daardoor de economie opnieuw in recessie te dompelen?
Die vraag beantwoorden is een stuk moeilijker dan ze stellen. In plaats van als een turbo uit de startblokken te schieten, blijft de wereldeconomie immers sputteren. Dat zorgt voor spanningen, die zelfs met diplomatie niet meer helemaal te verbergen zijn. De voorbije 18 maanden hebben de VS en de FED de wereldeconomie met de geldpompen aan de praat gehouden. Onder meer daardoor zal het begrotingstekort van de VS dit jaar een nieuw record bereiken van $ 1.645 miljard. In het beste geval zal dat pas in 2013 opnieuw onder $ 1.000 miljard zakken. Tegelijk is de balans van de FED, de geldhoeveelheid die de economie moet smeren, toegenomen van bijna $ 1000 miljard voor het begin van de kredietcrisis, tot $ 3.000 miljard in juli.
De Chinese overheid heeft de Amerikaanse nog overtroffen. In procent van het BBP lagen stimulansen er nog eens de helft hoger. Door haar gecontroleerde banken verschaften $ 3.000 miljard, ruim 60% van het BBP, aan krediet. Dat kon slechts door het nog steeds hybride karakter van de Chinese staat. Hoewel de heersende half kaste, half klasse er al lang voor koos op een begeleide manier om te schakelen naar een markteconomie, beschikt ze nog steeds over hefbomen waarmee ze de productieve krachten kan mobiliseren in een mate waarvan zuivere markteconomieën slechts kunnen dromen. De overheid wou daarmee het effect van de grote recessie op de eigen economie neutraliseren en tegelijk de Amerikaanse onderstutten om niet meegesleept te worden in een vrije val.
China heeft de afgelopen decennia $ 3.200 miljard valutareserves opgestapeld, 66% in dollars en 26% in Euro. Het zou die graag diversifiëren. Wereldwijd zijn kapitaalbezitters zich daar echter bewust van. Daardoor zit China in een houdgreep. Het minste teken dat ze dollarreserves verkoopt, kan een vlucht uit Amerikaans papier veroorzaken, leiden tot een implosie van de dollar en een afwaardering van de waarde van haar reserves. Op termijn kan het aanhouden van die dollarreserves echter nog erger blijken.
De Chinese economie is wel de tweede grootste ter wereld geworden, maar met 1.250 miljoen inwoners bedraagt de particuliere consumptie minder dan die in Duitsland met 82 miljoen inwoners. China exporteerde voor bijna $ 1600 miljard in 2010. De afhankelijkheid van de markt in de VS is enorm. Het handelsoverschot met de VS bedroeg in 2010 273 miljard dollar, meer dan het totaal overschot van 183 miljard $. Tegenover het handelsoverschot met de VS staat immers een handelstekort met leveranciers van grondstoffen en nog goedkopere arbeidskrachten in de meeste Aziatische landen, Latijns-Amerika en Afrika. China heeft er dus alle belang bij dat de Amerikaanse economie stand houdt.
Wordt China het nieuwe imperium?
De maatregelen van de Chinese overheden hebben in een aantal landen voor groei gezorgd, Brazilië en Australië bijvoorbeeld, maar het is niet vrij van risico. Brazilië vertoont opnieuw kenmerken van een koloniale economie, die vooral grondstoffen en half afgewerkte producten uitvoert en in ruil haar markt open stelt voor Chinese afgewerkte producten. Het gaat door een proces van desindustrialisatie. Samen met de forse productiviteitsgroei in China, gemiddeld 9,6% in de periode 2005-2009, doet dit de illusie rijzen dat China op weg is de VS af te lossen als dominante wereldmacht. Zoals de VS na WOII had overgenomen van het Britse Gemenebest.
Dat is zeer onwaarschijnlijk. Zowel Groot-Brittannië als de VS beschikte gedurende heel de opgaande fase over de meest moderne productietechnieken. Hun productie efficiëntie bepaalde de technologische en wetenschappelijke wereldgrenzen. Ze kenden hun glorietijd in een periode van economische expansie. De VS nadat de belangrijkste concurrenten plat gebombardeerd werden, Latijns-Amerika als een rijpe vrucht in haar schoot viel, ze haar handelstermen en haar munt aan de rest van de kapitalistische wereld kon opleggen en een oorlogseconomie had ontwikkeld, zonder de nadelen van de oorlog te moeten ondergaan. Dat waren de voorwaarden waaronder productietechnieken die al voor WOII gekend waren, maar toen nog tegen de grenzen van de markt botsten, voor het eerst op massale schaal konden toegepast worden.
Al in 1950 was de VS veel productiever dan haar concurrenten. Duitsland en Frankrijk waren niet half zo productief. De Sovjet-Unie nog geen derde en Japan nog geen vijfde. Slechts Australië, Canada en … Venezuela bleven in de buurt. Groot-Brittannië was toen al ruim een kwart minder productief, net iets beter dan Argentinië, maar na Hongkong. In de jaren ’60 en ’70 groeide de productiviteit in de VS echter met minder dan 3%, tegen 5% voor de 15 landen van de Europese Unie en 8% voor Japan. Hoe komt dat? Volgens de FED van New York (Current Issues v.13, nr.8) omdat wanneer de hoeveelheid ingezet kapitaal per arbeider laag is, kapitaal relatief productief is. Het heeft dan een hoog marginaal product (de hoeveelheid waarmee de productie stijgt als een extra arbeider in dienst wordt genomen) en draagt aanzienlijk bij tot de productiviteitsgroei.
Dat verschijnsel werd door Marx al verklaard. Hij wees op de verandering in de organische samenstelling van kapitaal. Met organische samenstelling wordt de verhouding bedoeld tussen ‘levend of variabel’ kapitaal en ‘dood of constant’ kapitaal. Levend kapitaal wordt ingezet voor het huren van arbeidskracht en levert een meerwaarde op. Dood kapitaal wordt ingezet voor gebouwen, grondstoffen en machines en draagt haar waarde over op het eindproduct zonder meerwaarde toe te voegen. Competitie dwingt kapitalisten om minstens mee te zijn met de meest moderne technieken en dus steeds meer te investeren in dood kapitaal, ten koste van levend kapitaal. Het schijnbaar tegenstrijdige effect ervan is dat de winstvoet – gerealiseerde winst per geïnvesteerde eenheid kapitaal – de neiging heeft om af te nemen. Marxisten noemen dat de “trendmatige wet van de dalende winstvoet”.
Als tweede reden haalt de FED aan dat landen met lage productiviteit technologie en productietechnieken waaraan ze via buitenlandse investeringen en joint-ventures blootgesteld zijn, relatief eenvoudig kunnen kopiëren. Men noemt dat de ‘wet van de remmende voorsprong’ of om de meer veelzijdige marxistische terminologie te gebruiken ‘wet van de gecombineerde en ongelijkmatige ontwikkeling’. Het verklaart de snellere groei van de productiviteit van Japan na WOII, maar ook waarom een land dat zich afsluit van de buitenwereld, uiteindelijk veroordeeld is achterop te lopen. Noord Korea of Albanië onder Enver Hoxha, echte karikaturen van autarchie, zijn er schrijnende getuigenissen van.
Aan de snellere productiviteitsgroei van Japan en de EU-15 kwam in het begin van de jaren ’90 echter een einde. Volgens de FED in Europa door “product- en arbeidsrigiditeit”. Volgens ons omdat de arbeidersbeweging in Europa er beter in geslaagd is dan die in de VS, om weerstand te bieden aan pogingen van het patronaat om de uitbuitingsgraad op te drijven. Voor Japan wijst de FED erop dat naarmate een land het hoogste productiviteitsniveau bereikt, het marginaal product afneemt en kopiëren moeilijker wordt, waardoor de productiviteitsgroei harder is om te realiseren. Wij zouden daaraan toevoegen: tenzij zich een uitzonderlijke situatie voordoet. De massale vernietiging van infrastructuur en productiemiddelen tijdens WOII, was er zo een.
De VS kende haar glorietijd in de gouden jaren ’50 en ’60. Toen economische groei gedragen werd door een toename van de welvaart, met loonstijgingen, kortere arbeidstijden, echte vervangingsuitkeringen, openbare dienstverlening en progressieve belastingsstelsels. De Chinese economie is wereldwijd nummer 2, maar per hoofd van de bevolking pas 95ste. Het land kent een enorme groei van de productiviteit om boven vermelde redenen, nog versterkt doordat het de infrastructuur, het onderwijsniveau en de centralisatie erfde van een planeconomie. Toch bedroeg de productiviteit per werknemer er in 2005 nog maar 15% van dat in de VS. China zou dit moeten inlopen in een periode van economische contractie.
Chinese economie onevenwichtig
Net zoals destijds Japan, is de economische groei in China zeer investeringsgedreven. Aanvankelijk levert dat koortsachtige groei op, maar na verloop van tijd wordt het een rem. Tussen 2000 en 2010 groeiden de investeringen jaarlijks gemiddeld 13,3%, particuliere consumptie slechts 7,8%. Dat betekent een transfer van consumptie naar investeringen. Daling van de lonen, kredietexpansie en een ondergewaardeerde wisselkoers hebben daaraan bijgedragen. Het consumptieaandeel in het BBP liep in diezelfde periode terug van 46% naar 34%, terwijl dat van investeringen toenam van 34% naar 46%. Voor 1% groei van het BBP was in de jaren ’90 nog een groei van het kapitaal vereist met 3,7%, in 2000 was dat al 4,25%. De rentabiliteit van de investeringen neemt dus af.
Daarom noemt Wen Jiabao, de Chinese premier, de economie “instabiel, onevenwichtig, ongecoördineerd en uiteindelijk onhoudbaar”. Men vreest ‘de valstrik van de middeninkomens’. Het verschijnsel waarbij landen er niet meer in slagen te groeien zodra ze een bepaald basisniveau hebben bereikt. Het onvermogen om de meerderheid van de bevolking toegang te geven tot de middenlagen, is één van de symptomen. Lage lonen en een ongelijke verdeling zijn immers de bron van de investeringsgroei. Eigenlijk zou de groei meer op particuliere consumptie moeten steunen. De groei van de investeringen zou onder die van het BBP moeten. In de jaren ’80 trachtte Japan tevergeefs de groei in stand te houden met investeringskrediet, wat leidde tot een kredietexplosie. In de jaren ’90 greep de correctie dan toch plaats met de gekende catastrofale gevolgen.
Meer nog dan toen in Japan, zijn investeringen in China gebaseerd op krediet. Zonder artificiële steun zou een groot deel onrendabel zijn. Een vertraging van de groei tot 7% zou de investeringen doen instorten met een bedrag tot 15% van het BBP. Een poging om middelen te heroriënteren naar de gezinnen, zou een nog grotere daling van de investeringen veroorzaken. Zo worden investeringen een bron van stagnatie, in plaats van een motor voor groei. China heeft nu een BBP per hoofd van de bevolking vergelijkbaar met dat van Japan in 1950, aan de vooravond van 25 jaar snelle groei. Mocht het BBP per hoofd in China, net als dat van Japan in 1975, in 2035 70% bereiken van dat van de VS, dan zou de Chinese economie groter zijn dan die van de VS en de EU samen. Het bevolkingsaantal van China biedt misschien wel een schaalvoordeel en extra mogelijkheden voor arbeidsdeling, maar er zijn ook belangrijke nadelen aan verbonden, niet in het minst de gigantische behoefte aan grondstoffen.
De geldcreatie waarmee de Chinese overheid in 2009 en 2010 de crisis te lijf ging, verminderde de afhankelijkheid van export en investeringen niet. Op de vastgoedmarkt wordt met geleend geld fors gespeculeerd. Het zorgde voor enorme prijsstijgingen. De vastgoedbubbel trekt op haar beurt speculatief kapitaal aan. Beleggers gokken immers op een opwaardering van de yuan ten opzichte van de dollar. Loonsverhogingen worden teniet gedaan door stijgende consumptieprijzen. Het ‘alarmerend’ hoge inflatiepeil wijt men aan de snelle geld- en kredietgroei en hogere prijzen voor olie, grondstoffen en voedsel, versterkt door speculanten die ervan uitgaan dat de vraag zal toenemen. De massale export van Chinese producten zorgt voor een even massale instroom van deviezen. Zowel bedrijven als particulieren kunnen gemakkelijk geld lenen, al werd de kredietkraan wat dichtgedraaid op bevel van de overheid. Maar terwijl de nationale overheid de geldkraan toedraait, draaien de lokale overheden ze open.
Deviezen- en handelsoorlog
Het Westen vindt dat het jongste vijfjarenplan de structurele problemen onvoldoende aanpakt. Er moet wat gedaan worden aan de exportafhankelijkheid en de kloof tussen arm en rijk. Ze vrezen een groeivertraging. Nouriel Roubini waarschuwt voor een crash. Maar hun opmerkingen zijn uiteraard niet vrij van eigenbelang. Ze hopen competitiviteit te winnen door China ertoe aan te zetten haar munt op te waarderen. Ze willen ook een graantje meepikken op de Chinese thuismarkt, maar die moet eerst in de steigers gezet worden. Voor China verdedigen ze bijgevolg wat ze overal met man en macht bestrijden: hogere lonen en een sociale zekerheid. Maar de idee dat China de consumptie fors kan opdrijven zonder aan de belangen van private kapitaalbezitters te raken, is een illusie. De Chinese economie is in zoverre een vrije markteconomie, dat een betekenisvolle stijging van de lonen of een vergelijkbare opwaardering van de yuan het investeringsniveau naar beneden zou doen donderen en daarmee ook de economische groei.
De Amerikaanse en Europese overheden vragen China wat het zich niet kan veroorloven. Op het eerste gezicht gaat het er gemoedelijk aan toe. In werkelijkheid wordt flink gemanoeuvreerd. Zo had de kwantitatieve versoepeling die de FED doorvoerde midden vorig jaar tot doel de dollar te verzwakken. Het spoorde speculanten aan tot ‘Carry trade’, waarbij geleend wordt in dollars aan quasi nulrente om te beleggen in landen met een hogere rente. De belegger incasseert het renteverschil, zonder zelf geld in te brengen. De toevloed aan beleggingen drijft de waarde van de munten van de ontvangende landen op en ondermijnt hun competitiviteit. Braziliaans minister van financiën, Guido Mantega, nam als eerste het woord deviezenoorlog in de mond, maar hij vertolkte wat veel anderen dachten. Brazilië vraagt de WHO sancties toe te laten tegen landen die hun wisselkoers te diep laten zakken. Ook dat is immers dumping. China dreigt met een handelsoorlog als de VS invoertaksen op Chinese producten goedkeurt.
VS: anticyclisch beleid faalt
De VS zijn wanhopig op zoek naar iemand die een deel van de last wil overnemen. Vandaar de druk op China om haar munt op te waarderen, de nauwelijks verholen deviezenoorlog en het pleidooi aan Europa voor een guller monetair beleid. Sinds de catastrofale passage van oorlogspresident George W Bush, met zijn fiscale geschenken aan de rijken, is de strekking die de crisis wil bestrijden met een anticyclisch beleid, dominant geworden. Ze wordt vertegenwoordigd door president Obama, financiënminister Timothy Geithner en FED-voorzitter Bernanke. Zoals hun opponenten vinden zij dat de overheid haar begroting op orde moet stellen, maar niet op een manier die de groei hypothekeert. Drastisch besparen, vrezen ze, zou de economie opnieuw in een recessie, misschien wel een depressie, storten. Bovendien wensen ze een bijdrage van de rijken, zodat de sociale basis voor besparingen niet helemaal wegspoelt. Beursgoeroe Warren Buffet wil best wat meer belastingen betalen.
Dat beleid uit zich in de stimulans van $ 800 miljard begin 2009 en twee operaties van kwantitatieve versoepeling door de FED, voor een totaal bedrag van $ 1.850 miljard. Tussenin werd QE 1.5 gelanceerd waarbij vrijgekomen aflossingen besteed werden aan bijkomende staatsleningen. De FED besloot ook om de nulrente te betonneren tot 2013. Ten slotte verkocht ze voor $ 400 miljard kortlopende staatsleningen (tot 3 jaar) en kocht voor een gelijk bedrag aan langlopende staatsleningen (van 6 tot 30 jaar). Niets lijkt echter te werken. De particuliere consumptie pikt niet op omdat gezinnen hun schulden afbouwen, de werkloosheid hun koopkracht ondermijnt en omdat lokale overheden besparen op diensten en personeel. Ondanks de lage rente, blijven Amerikaanse bedrijven op een cashvoorraad van $ 1840 miljard zitten en kopen ze liever eigen aandelen in dan te investeren.
Het uitblijven van resultaat ondermijnt de geloofwaardigheid van het beleid. Het sterkt het zelfvertrouwen van de tegenstanders dat met het verdwijnen van Bush nochtans een flinke deuk had gekregen. Het doet de twijfelaars van kamp wisselen. Binnen de FED heeft Bernanke steeds meer af te rekenen met oppositie, maar Bernanke hoeft niet deel te nemen aan verkiezingen. Obama en de democraten hebben die luxe niet. In de deelstaten en de lokale overheden zijn de besparingen al volop aan de gang, ook waar de democraten aan de macht zijn. De Tea-Party beweging heeft het ongenoegen handig aangegrepen om zich op te werpen als de vertegenwoordiger van de hardwerkende Amerikaan. Voor de republikeinen waren die rechts radicale bietekwieten welgekomen bondgenoten die hen in 2010 aan de meerderheid hielpen in het Lagerhuis.
De zweep van de contrarevolutie
Die steun kan wel eens een giftig geschenk worden. De rol van de Tea-Party aanhangers in de brutale aanval op de condities en de rechten van arbeiders in onder meer Wisconsin, provoceerde een massale reactie. Voor jongeren en arbeiders was het een keerpunt. Samen met de bereidheid om de VS in wanbetaling te laten gaan tijdens het debat over het optrekken van het wettelijk schuldplafond, ondermijnde dit de populaire steun van de Tea-party. Dat kan wel eens beslissend zijn bij de presidentsverkiezingen van 2012. Een evenwicht vinden tussen het establishment van de republikeinen en de activisten die met de Tea-Party een belangrijke rol opeisen, wordt steeds moeilijker. Officieel heeft een meer gematigde republikein een grotere kans om de democraten stemmen af te snoepen. Maar vooral de gevaren verbonden aan de zweep van de contrarevolutie, doen het establishment zich nadrukkelijker achter de kandidatuur van Mitt Romney scharen. Het is niet uitgesloten dat de Grand Old Party na de presidentsverkiezingen op een splitsing afstevent en dat het tweepartijenstelsel eerst op de rechterflank doorbroken wordt.
Dat betekent nog niet dat Obama al gewonnen heeft. Om het schuldplafond op te trekken, werd voor $ 2.500 miljard besparingen overeen gekomen voor de volgende 10 jaar. Met geen woord wordt gerept over belastingen voor de rijken. Het aantal armen nam vorig jaar toe tot 46,2 miljoen, het hoogst in 52 jaar. Van alle Amerikanen is 15% arm, het hoogste cijfer sinds ’93, 10% van de blanken, 12% van de Aziaten, 26% van de hispanics en 27% van de zwarten. Vijftig miljoen Amerikanen zijn niet verzekerd, 48 miljoen van de 18 tot 64-jarigen zit zonder werk. Het mediaan gezinsinkomen viel terug tot het niveau van 1996. Het individuele mediaaninkomen van een mannelijke voltijdse arbeider bedroeg in dollars van 2010, vorig jaar minder dan in 1973. Tussen 1980 en 2009 steeg het inkomen van de 20% hoogste inkomens met 55%, dat van de 20% laagste daalde met 4%. Het aandeel van het nationaal inkomen dat gaat naar de 1% rijkste bedroeg in 2007 23,5%, een niveau dat enkel in 1929, vlak voor de Grote Depressie, bereikt werd.
Telkens als men hoopt dat de economie het ook zonder stimulansen redt, en men eraan denkt het infuus van de FED los te koppelen, gooit een of andere statistiek roet in het eten. In augustus werd netto niet een job gecreëerd. De cijfers van juli moesten fors naar beneden worden herzien. Meteen nam de angst toe dat de economie afstevent op een nieuwe recessie. Obama lanceerde een nieuw banenplan van $ 447 miljard, waarvan $ 240 miljard voor het halveren van de loonbelasting, een maatregel om vooral kleine en middelgrote ondernemingen te ondersteunen. Er wordt geld vrijgemaakt voor investeringen in snelwegen, spoorwegen en scholen en er worden ook middelen voorzien om het aantal ontslagen van leraars in de deelstaten te temperen. Om de officiële werkloosheid op 5 jaar tijd te reduceren van 9,1% tot 5% zouden maandelijks echter 300.000 nieuwe banen gecreëerd moeten worden. Sinds begin 2010 waren dat er gemiddeld 100.000, maar ook dat is nu stil gevallen.
Dit plan zal niet volstaan om de VS economie op weg te zetten naar duurzame groei. Het is een herhaling van het vorige stimulusplan in mineur. Als alles meezit, kan het de zwakke banengroei opnieuw op gang trekken tot ook dit plan uitgewerkt is. Het fundamentele probleem is immers niet een gebrek aan middelen om investeringen op gang te trekken. De bedrijven hebben middelen zat. Ze vertrouwen er echter niet op dat investeren in productie voldoende zal opleveren. Heel wat bedrijven halen nu al fors meer winst uit financiële verrichtingen dan uit productie. Bovendien is het lang niet zeker of er wel nog een markt bestaat die de productie kan opslorpen. Daarbij komt dat met de huidige ontwikkeling van wetenschap en techniek, innovaties jaren onderzoek vergen voor een rendement dat op steeds kortere tijd moet gerealiseerd worden. Zodra een product immers op punt staat, is het met de huidige mogelijkheden hooguit een kwestie van enkele jaren om de wereldmarkt te overspoelen.
Intussen stapelt de Amerikaanse overheid de schulden op. Vroeg of laat moet ze die afbetalen. Tot voor kort werd ervan uitgegaan dat dit met zekerheid zou gebeuren. De patstelling over het schuldplafond zaaide echter twijfel. Wie had verwacht dat politici de VS tot aan de rand van wanbetaling zouden brengen om hun gelijk in de begrotingsdiscussie te halen? Standard & Poor’s besloot de kredietwaardigheid van de Amerikaanse overheid voor het eerst in de geschiedenis naar beneden te halen. Ze deed dit aan de hand van een rapport met een rekenfout van maar liefst $ 2.000 miljard. Bovendien lapten de markten hun laarzen aan die beoordeling. De vraag naar Amerikaanse schatkistcertificaten nam niet af maar toe, waardoor de VS aan dezelfde rente kan lenen als Duitsland. Dit zal de FED niet aansporen om van inflatiebestrijding een prioriteit te maken. Integendeel, een beetje inflatie zou meer dan welkom zijn om de schuldafbouw te versoepelen. Het enige probleem daarbij is de moeilijkheid om inflatie te doseren.
Eurozone: prioriteit op besparen
Het bezoek van de Amerikaanse minister van financiën Timothy Geithner aan de Eurotop in Wroclaw, viel niet in goede aarde. Geithner was er om de EU te waarschuwen. Hij zal er de oncontroleerbare nasleep van het faillissement van Lehman Brothers in herinnering gebracht hebben om de EU ervan te overtuigen speculaties over een Grieks bankroet achterwege te laten. Hij heeft er ook gepleit voor een forse uitbreiding, een verviervoudiging, van het Europese stabiliteitsfonds. De leiders van de VS vrezen voor een nieuwe crisis van de wereldeconomie, deze keer met nog grotere gevolgen dan tijdens de Grote Recessie, ook al omdat de centrale banken en de overheden in de vorige recessie hun munitie al verschoten hebben. Hij heeft er wellicht gepleit voor een kordate en vastberaden injectie van middelen om de schuldencrisis in de kiem te smoren.
Voor Europa is dat echter even moeilijk als het saneren van de begroting in de VS of het optrekken van de particuliere consumptie in China. Ook de Europese politici zijn verdeeld over de manier waarop men de crisis het best bestrijdt. In de VS domineert voorlopig de strekking die prioriteit wil verlenen aan groei boven besparingen. Niet toevallig liggen de verhoudingen in Europa net andersom. De strekking die prioriteit wil geven aan besparingen ‘om de groei structureel te herstellen’ is er dominant. Dat is niet verwonderlijk. De Eurozone is een muntunie, geen fiscale en politieke unie. Ze bestaat uit 17 landen met allen hun eigen burgerij, hun eigen regering en hun eigen belangen. Wie heeft er baat bij dat het verlenen van prioriteit aan groei? De netto ontvangers. En wie heeft er baat bij dat eerst bespaard wordt vooraleer gespendeerd wordt? De netto betalers. Die laatste zijn de sterkste landen, die dominant zijn in het bepalen van het beleid van de Eurozone en de ECB.
LSP en het CWI zijn altijd van oordeel geweest dat Europese eenmaking op kapitalistische basis niet mogelijk is. We zijn er ook lange tijd van overtuigd geweest dat een economische recessie het project van een gemeenschappelijke munt zou doorkruisen, nog voor de Euro tot stand zou komen. Muntunies zijn niet nieuw. Eilandstaten rond Australië gebruiken de dollar en er bestaan nog voormalige koloniale munteenheden zoals de CFA frank. Ook vrijwillige munteenheden van min of meer gelijkwaardige staten hebben bestaan. De Scandinavische Monetaire Unie tussen 1873 en 1914 bijvoorbeeld. Of de Latijnse muntunie vanaf 1866 tussen België, Frankrijk, Zwitserland en Italië, die vervoegd werd door Spanje en Griekenland en later door Roemenië, Bulgarije, Servië, San Marino en Venezuela. Die unie hield op te bestaan in 1914, maar werd pas officieel ontbonden in 1927. We dachten echter dat de economische conjunctuur deze keer de muntunie zou doorkruisen. We hebben ons daarin vergist. We blijven niettemin van oordeel dat de crisis de Eurozone op een bepaald moment uiteen zal drijven, zij het niet tot op het punt van voor de invoering van de Euro.
De nationale burgerijen van Europa hebben nooit de intentie gehad met de Europese Unie, noch met de Eurozone om de Europese volkeren in vrede te verenigen. Dat was slechts retoriek, waarachter de werkelijke bedoeling schuil ging, namelijk de creatie van hefbomen voor winstmaximalisatie en sociale afbraak. Uiteraard zal ook de realiteit van toenemende internationale arbeidsdeling en de nood om sterker te staan in de concurrentie met andere handelsblokken hebben meegespeeld, maar nooit tot op het punt waar dat ten koste zou gaan van de eigen, nationale belangen. Het verdrag van Nice en meer nog dat van Lissabon hebben als doelstelling van Europa de meest competitieve regio ter wereld te maken. Het was ongetwijfeld de bedoeling om geleidelijk de nationale economieën te laten convergeren, zelfs al werden de Maastrichtnormen en het Stabiliteitspact die daarvoor werden opgesteld, ook misbruikt door nationale politici om de verantwoordelijkheid voor het neoliberale beleid aan Europa toe te dichten. De meeste landen hebben de Maastrichtnormen, laat staan het Stabiliteitspact, nooit behaald, ook België niet.
Tot voor de schuldencrisis waren economisten overtuigd dat convergentie een feit was. Zij zagen de oppervlakkige gemeenschappelijke kenmerken, niet de toenemende tegenstellingen onder de oppervlakte. Ze zagen vooral wat ze wilden zien. In 2006 schreef Marc De Vos van Itinera in een opiniestuk voor De Tijd: “Ierland leert ons dat relatieve inkomensongelijkheid de prijs is die wordt betaald voor een snelle economische expansie waarvan nochtans iedereen, inclusief de armen in absolute termen beter wordt.” De Vos zou dat vandaag niet meer op die manier herhalen, maar toen was hij verblind door de economische expansie. In ons antwoord in de congrestekst van 2006 wezen wij al op een tegenstelling die hij pas jaren later zou ontdekken: “…het specifieke verschijnsel waarbij Ierland jarenlang een negatieve reële rentevoet heeft gekend. De rentevoet wordt immers bepaald door de Europese Centrale Bank en ligt al jaren onder de Ierse inflatiecijfers. Het spotgoedkope krediet wordt indirect gefinancierd door een grote instroom van buitenlands kapitaal.”. We voegden eraan toe “Een diepe recessie op wereldvlak zal echter de kunstmatig opgeblazen economie in (Zuid-) Ierland in elkaar doen storten.”
Vandaag erkent iedereen dat de tegenstellingen niet afgenomen zijn, maar eerder toegenomen. Met het lage rentebeleid dat de sterkste economieën van de ECB eisten, werden in de periferie vastgoedbubbels geblazen en belastingsparadijzen gecreëerd, die elders gebruikt werden om sociale verworvenheden af te breken en lage loonsectoren op te zetten. Dat dit waterhoofd op een bepaald moment zou leeglopen, voorspellen de linkse socialisten al jaren. De spreads, het verschil in kostprijs waartegen nationale overheden kunnen lenen, waren nooit groter. In Le Soir geeft economieprofessor Paul De Grauwe (KUL) toe dat hij zich vergist heeft. Over een land dat toetreed tot een muntunie zegt hij “hadden we altijd gedacht dat dit land sterker werd, maar neen!” Spanje heeft een kleiner begrotingsdeficit en een kleinere schuld, maar Groot-Brittannië kan haar schuld op 10 jaar financieren aan 2,52%, terwijl dat voor Spanje dubbel zoveel is. Dat komt, aldus De Grauwe, doordat de Britse centrale bank desnoods zelf geld kan bijdrukken om haar verplichtingen na te komen, maar Spanje aangewezen is op de ECB.
Een Grieks drama
Landen buiten de Eurozone kunnen de export stimuleren door hun munt te devalueren. Wie in de Eurozone zit, is aangewezen op interne devaluatie, een modewoord voor sociale afbraak. Er is intussen geen land meer in de Eurozone dat niet aan het saneren is. Het ene omdat het beroep heeft moeten doen op de hulp van de ‘trojka’, de Europese Commissie, de ECB en het IMF, het andere opdat het er juist geen beroep zou moeten op doen. De harde besparingsplannen moeten de begrotingstekorten verminderen en de competitiviteit verbeteren, maar dat doen ze niet. Ze ondermijnen integendeel de koopkracht door loonsvermindering, aanvallen op alle uitkeringen, toenemende werkloosheid en in de meeste landen een verhoging van de indirecte belastingen op consumptiegoederen. Dat treft op zijn beurt de kleine middenstand, distributiebedrijven en bedrijven die gericht zijn op de binnenlandse markt. Echte investeerders worden afgeschrikt, speculanten die hopen op overnames aan spotprijzen aangetrokken. Door de snelle verkoop van overheidsbedrijven verdwijnen jaarlijks terugkerende inkomens voor een peulschil. Belastingsinkomsten krimpen en sociale uitgaven nemen toe, want steeds meer mensen doen er beroep op.
Landen die door de trojka onder curatele zijn gezet, komen terecht in een spiraal van negatieve groei. In het tweede kwartaal van 2011 onderging Griekenland een krimp van 6,9% op jaarbasis. Het begrotingstekort zal uitkomen op 8,5%, boven de doelstelling van de trojka. Wat anders kon men verwachten? Het gemiddelde gezinsinkomen is er de voorbije vier jaar gehalveerd. Het land dreigt ieder moment in wanbetaling te gaan. Toen Griekenland het eerste steunpakket van 110 miljard € toegezegd kreeg, was dat om wanbetaling op de per 19 mei 2010 vervallende staatslening van € 8 miljard te voorkomen. Het was het grootste pakket ooit. Intussen werd de rentevoet verlaagd waaraan het ter beschikking wordt gesteld en werd de looptijd van leningen verdubbeld, toch moest Griekenland een goed jaar later met de belofte van een nieuw pakket worden onderstut.
Deze keer gaat het om € 109 miljard. Aan te vullen met een theoretische bijdrage van de financiële sector via een vrijwillige obligatieruil waarbij bezitters van Griekse obligaties een “haircut” van 21% zouden aanvaarden, goed voor en totaal bedrag van € 37 miljard. Voor de banken is dat een goede zaak maar voor de Griekse overheid zal dat weinig schuldafbouw opleveren. Haar obligaties worden immers nu al op de secundaire markt aan minder dan 50% van de nominale waarde verhandeld. Nog voor dat plan door de nationale parlementen van de eurolanden is geloodst, staat het land echter opnieuw aan de rand van wantbetaling. Analisten gaan ervan uit dat de vraag niet meer is of Griekenland bankroet gaat, maar wanneer.
Als dat gebeurt, zullen de gevolgen catastrofaal zijn. De overheid zal lonen en uitkeringen niet meer kunnen betalen of fors verminderen. Facturen zal ze niet meer of slechts na lange tijd betalen. Door het niet of slechts gedeeltelijk terugbetalen van de schulden zal het land afgesneden worden van liquiditeiten. De financiële sector zal failliet gaan, net als veel bedrijven. Zowel uitgekeerde als opgebouwde pensioenen zouden zwaar onderuit gaan. Investeerders zouden het land trachten verlaten. Spaarders zouden hun geld trachten recupereren. Er zou een bankrun plaats grijpen. Sociale onrust, maar wellicht ook plunderingen zouden op de dagorde staan. Toen Argentinië in 2001 bankroet ging, vielen tientallen doden bij rellen, werd de staat van beleg ingesteld en werd uiteindelijk de situatie pas gestabiliseerd nadat de munt was teruggevallen tot 25% van haar waarde.
Voor sommige economisten is dit het enige mogelijke scenario en kan er maar beter nu al mee begonnen worden omdat de economische en sociale kost anders alleen maar groter zal worden. Nouriel Roubini pleit voor wanbetaling en het verlaten van de eurozone in de hoop dat een forse devaluatie op termijn de competitiviteit herstelt. De klok terug draaien, is echter niet kosteloos. De eurozone verlaten, is anders dan er nooit bij toegetreden zijn. Wie zal de schulden financieren als Griekenland haar eigen munt invoert? Nu al bedragen die 142% van het BBP. Die schulden zijn vooral in euro’s. Als de drachme heringevoerd wordt en zoals verwacht met 60% zou devalueren ten aanzien van de euro, zou de schuld ineens bij de 230% van het BBP bedragen. Er zouden dan nog dringender maatregelen vereist zijn om een bankrun te vermijden en kapitaalcontroles op te leggen. Bedrijven met leningen in het buitenland zouden failliet gaan. Importproducten zouden duurder worden en de levensstandaard van de gezinnen verder ondermijnen. Op kapitalistische basis zou ook dit geen oplossing zijn.
Sommigen pleitten voor de omzetting van nationale obligaties in Europese, in de hoop speculanten te ontmoedigen. De idee is het risico te spreiden door goede en slechte overheidsobligaties te bundelen, een beetje zoals met het effectiseren van rommelhypotheken. Men vreest echter voor de befaamde moral hazard, waarbij de druk voor budgettaire discipline verdwijnt en het aantal slechte overheidsobligaties na verloop van tijd de goede obligaties mee ondermijnt. In plaats van het risico zodanig te spreiden tot er geen meer overblijft, zou men integendeel zoals bij effecten ook de goede leningen aantasten. Anderen hopen dit in te perken, door slechts 60% van de overheidsschulden om te zetten in Europese obligaties. Maar ook dat zou niets oplossen, want speculanten zouden doorgaan met speculeren op het gedeelte boven de 60%. De sterkere landen van de Eurozone verzetten zich tegen de invoering van Europese obligaties. In de woorden van Karel Lannoo in De Knack: Europese obligaties zijn het sluitstuk van een fiscale en politieke unie, niet het beginpunt.
Betalen of scheiden
Paul de Grauwe begrijpt er naar eigen zeggen niets van. “We beschikken over de middelen”, zegt hij, “de ECB kan onbeperkt geld bijdrukken”. Dat zal geen inflatie veroorzaken, voegt hij eraan toe. Maar ook hiervoor staan de sterkere Europese landen niet te springen. Behalve het feit dat ze ook daarmee de controle over het monetaire beleid uit handen zouden geven, speelt weer mee dat dit de druk zou wegnemen om de begrotingen op orde te brengen. Het belangrijkste probleem is echter wel degelijk het gevaar voor inflatie. Het klopt dat het louter bijdrukken van geld niet onmiddellijk tot een forse inflatie opstoot moet leiden. Inflatie doet zich immers voor als de geldhoeveelheid in omloop sneller stijgt dan de goederen- en dienstenhoeveelheid in omloop. Die hoeveelheid wordt niet enkel bepaald de maatschappelijke geldhoeveelheid, maar ook door de snelheid waarmee ze van eigenaar wisselt. Wordt het geld vastgehouden door spaarders, beleggers in aandelen zoals begin deze eeuw toen zich het verschijnsel inflatie van de activaprijzen voordeed, of bedrijven die het oppotten, dan sijpelt dat geld niet door naar de reële economie en heeft het geen of weinig effect op de inflatie.
Een vergelijking met de beweging van de huidige olieprijzen en bij uitbreiding van alle energiedragers, maakt echter duidelijk wat het effect zou kunnen zijn van ongebreidelde geldcreatie door de ECB. Telkens als de economische groei stagneert, daalt de olieprijs waardoor er ademruimte ontstaat. Maar zodra de economie opbloeit, stijgt ook de olieprijs weer, waardoor de groei dicht gesnoerd wordt. Hetzelfde kan zich voordoen met een te forse toename van de geldhoeveelheid. Telkens als de economie stagneert, zal inflatiegevaar plaats ruimen voor een gevaar van deflatie, maar zodra de economie aantrekt en geld begint te rollen, kan een te grote geldhoeveelheid leiden tot een explosie van inflatie. China heeft nu al af te rekenen met een galopperende inflatie. Duitse politici houden nog steeds een trauma over aan de hyperinflatie tijdens de Weimar republiek. Voorts ligt de meer realistische herinnering aan de stagflatie van de jaren ’70 nog vers in het geheugen.
De kritische lezer kan inroepen dat de geldcreatie in de VS toch niet geleid heeft tot oncontroleerbare inflatie. We wezen er al op dat de VS in tegenstelling tot de eurozone, een natiestaat is met een nationale burgerij die niet alleen over dezelfde munt beschikt maar ook een fiscale en politieke eenheid. Bovendien bestaan de dollarreserves al en zijn ze over heel de wereld verspreid. Een vergelijkbare geldcreatie in de Eurozone is er minstens een te veel, ook voor China of andere landen met aanzienlijke valutareserves. In 2012 moet de Eurozone € 1.700 miljard herfinancieren, waarvan en kwart door Frankrijk, 23% door Italië, 19% door Duitsland en 20% door Spanje, Griekenland, Ierland en Portugal samen. Volgens de Deutsche Bank zou China voor hoogstens € 175 miljard kunnen investeren in schuldbewijzen uit Europa, een druppel op een hete plaat noemt ze dat.
Op 21 juni werd beslist de inzetbaarheid van het Europees stabiliteitsfonds uit te breiden. De verhoopte toename van de middelen voor het noodfonds bleef echter uit. Pas eind september stemde de Duitse rijksdag de al eerder besliste uitbreiding van haar bijdrage aan de garanties van het Europees stabiliteitsfonds. Daardoor beschikt het fonds nu eindelijk over de sinds januari aangekondigde € 440 miljard. Om een Grieks faillissement op te vangen, laat staan een besmetting naar andere Europese landen, is dat ruim onvoldoende. China en de VS dringen aan op een uitbreiding van het fonds tot € 2.000 miljard. Het illustreert dat ze een faillissement van Griekenland ernstig nemen en niet geloven in de illusie dat men Griekenland in quarantaine kan plaatsen. Ondanks de ‘unieke’ positie van Griekenland, dat al voor € 250 miljard toegezegd kreeg, is de staatschuldencrisis uitgebreid naar Ierland, dat een noodlening kreeg van € 86 miljard en Portugal met een noodlening van 78 miljard €. Spanje (€ 637 mld) dat alleen al evenveel schulden heeft als Ierland (€148 mld), Griekenland (€ 328 mld) en Portugal (€ 161 mld) samen, probeert met de hulp van de ECB wanhopig overeind te blijven. Als Italië (€ 1842 mld) met een schuld driemaal zo groot als die van Spanje onderuit glijdt, zal zelfs een verviervoudiging van het noodfonds niet meer volstaan. Hoe moeten ze dat door de 17 parlementen doen aanvaarden?
Er dreigt een nieuwe bankencrisis. Franse banken zijn voor meer dan € 600 miljard blootgesteld aan de PIIGS landen, Duitse, Britse en Amerikaanse voor elk 4 tot bijna € 500 miljard. De kapitaalbasis van Europese banken werd na de crisis van 2008 wel versterkt, maar niet in de mate waarin dat in de VS gebeurde. Dat ze hun Griekse staatsobligaties moeten afwaarderen, hadden de meeste wel ingecalculeerd. Als morgen echter ook Spaanse en Italiaanse obligaties afgewaardeerd moeten worden, zal het feit dat het noodfonds voortaan ook banken kan herkapitaliseren een magere troost zijn. De Europese burgerijen hebben zich echter in een catch 22 situatie geplaatst. De euro opgeven, zou een forse aderlating zijn voor de bedrijven die de factuur ongetwijfeld naar de arbeidersgezinnen zouden doorschuiven. Het zou een enorme slag zijn voor het prestige van de Europese burgerijen en een einde maken aan de samenwerking van na WOII. Het zou eveneens de exportpositie van de sterkere eurolanden ondermijnen. Maar de kostprijs om de Eurozone te behouden blijft oplopen en de vraag is vanaf wanneer de prijs te hoog wordt?
Eigenlijk bestaat er al enkele maanden een vrij grote consensus dat de politiek van interne devaluatie faalt, maar er is geen alternatief. Bijgevolg blijft men tegen beter weten in doorgaan met dezelfde politiek. De jongste realisatie was de stemming in het Europees parlement van het zogenaamde sixpack. Officieel is dit een antwoord op de economische crisis, maar men misbruikt de gelegenheid om neoliberale orthodoxie te institutionaliseren. Lidstaten moeten voortaan hun begrotingen voorleggen aan de Europese instellingen voor ze door de nationale parlementen worden goedgekeurd. Begrotingsremmen en schuldenplafonds worden afdwingbaar. Wie zondigt, kan gesanctioneerd worden. Tegelijk bediscussieert men echter een omweg om het noodfonds uit te breiden. Alsof er al niet genoeg schade werd aangericht door financiële manipulaties, wil men er een hefboomeffect op plaatsen. De ECB zou onbeperkt geld lenen aan wie overheidsobligaties wil kopen van zwakke eurolanden, met de € 440 miljard van het noodfonds als waarborg. Op die manier kan voor vier of vijf keer meer euro aan obligaties gewaarborgd worden en hoopt men speculatie tegen obligaties van Italië of Spanje tegen te gaan.
Men kan zich afvragen waar ze mee bezig zijn. In feite blijven ze maar aanmodderen tot de onvermijdelijke pijnlijke scheiding zichzelf aandient. Dat is logisch, want op basis van het kapitalisme bestaat geen uitweg. Het fundamentele probleem is immers dat de kapitalistische markt de wetenschappelijke en technische capaciteit onderbenut en tegengewerkt. We moeten de economie bevrijden van winstbejag en ten dienste stellen van de gemeenschap en haar leef- en werkomgeving, door vrij collectief beheer van de sleutelsectoren en van kennis en door democratische planning. De regering die dat doet, zou wellicht uit de eurozone geschopt worden. Dat zou geen zelf gekozen isolement zijn. Jongeren en arbeiders overal in Europa zouden snel begrijpen dat de burgerij daarmee probeert hen af te snijden van het enige mogelijke alternatief. Het zou een omgekeerd effect hebben.
-
Actiedag in Limburg. Foto’s en verslag
Jan
In het kader van de nationale actiedag tegen het IPA, verzamelden zo’n 300 ABVV-delegees en -militanten zich in Hasselt na een oproep om te staken en actie te voeren. Het openbaar vervoer in Limburg staakte niet omdat ze dat al vorige week gedaan hadden, ook de NMBS en Bpost werkten normaal. In sommige bedrijven werd er wel gestaakt, zoals Marlux, Sappi, Chiyoda en Ready Beton.
De actie vond plaats ter hoogte van de Research Campus, de vroegere Philips vestiging. Bart Henckaerts, de voorzitter van de de Algemene Centrale in Limburg, hield een toespraak waarin hij nog eens op een rij zette waarom men tegen het nieuwe IPA is. Hij wees erop dat de regering weliswaar een kleine verbetering aanbracht aan het eerste akkoord dat door vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers werd afgesproken, maar dat die aanpassing ruim onvoldoende is. "Bovendien worden die kleine beetjes extra, gefinancierd door de gemeenschap, ons belastinggeld dus. De lage inkomens en de jongeren kunnen ook niet meegenieten". Hij wees ook op de negatieve invloed van Europa, dat het loon-en indexsysteem verder wilt ondermijnen. "De sussende demarche van "EU president" Herman van Rompuy is betekenisloos, te meer omdat zijn partij, de liberale Cd&V wel in dezelfde straat zit". "De loonsverhoging is goed voor een zak friet te kunnen kopen, daarom ook dat we vandaag hier jullie gratis friet aanbieden".
Tijdens het live concertje zakte een deel van de actievoerders naar de nabijgelegen brug voor een filterblokkade op de drukke steenweg tussen Hasselt en Kiewit. Nadien vertrok een deel van de actievoerder te voet richting het centrum van Hasselt. Onderweg werden verschillende kruispunten bezet.
De LSP was met enkele militanten aanwezig om solidair te zijn en mee actie te voeren. Het nationaal pamflet over het IPA werd er uitgedeeld en het kon op grote bijval rekenen. In dat pamflet benadrukken we de noodzaak om de strijd te organiseren en geen genoegen te nemen met bluf alleen.
Een vakbondsmilitant vertelde dat er grote bereidheid is onder de werknemers om actie te voeren. "Vorige week vrijdag wilden veel mensen aanwezig zijn op de militantenconcentratie in op het Dusartplein in Hasselt maar de leiding had hen dat niet toegestaan. Omdat er geen staking uitgeroepen was, konden vele mensen niet komen. Ik hoop dat de vakbondsleiding voortaan meer oor heeft aan wat er leeft aan de basis".Iemand anders deed zijn beklag over de levensduurte. "1 ton mazout kost al meer dan 800 euro. En het is zo met alle facturen die ik in de bus krijg, dit is niet meer leefbaar".
De actie van de vakbonden werd gehouden vlak voor de vesting van Luminus. Het energiebedrijf voor wie alle redenen goed zijn om de prijzen te verhogen. In feite zijn het deze energieprijzen die de inflatie opdrijven en een grote hap nemen uit de portemonnee van de mensen. In plaats van iets te doen aan deze onleefbare energieprijzen willen de Nationale Bank van België en de Europese Commissie liever prutsen aan het indexsysteem om de mensen niet te geven waar ze recht op hebben. Maar deze beleidsmakers moeten goed beseffen dat de hoge energieprijzen niet alleen slecht zijn voor de mensen maar ook nefast is voor de economie in het algemeen. Bedrijven kreunen ook onder hoge energiefacturen en grondstofprijzen (ten gevolge van speculatie). Toch wordt er alleen maar gerept over de te hoge loonkosten en niet over de andere onverklaarbaar hoge kosten. Laat dit duidelijk maken aan wiens kant die beleidsmakers staan. Er werd ook opgemerkt dat de managers zich lonen en bonussen uitkeren die in de miljoenen lopen terwijl de werknemers genoegen moeten nemen met slechts 0,3% loonsverhoging. "Wat zijn die ‘nul komma’s… ? In feite lachen ze ons in het gezicht uit, we moeten meer vragen".
Een andere vakbondsmilitant wees op de regeringscrisis. "Alles wordt door het communautair gezwets geblokkeerd. Sociale en economische problemen zijn niet belangrijk meer. Ze doen niets aan de problemen waar de mensen echt van wakker liggen". In feite heeft deze militant maar half gelijk. Het is inderdaad juist dat er niets gedaan wordt om sociaal-economische problemen. Maar men moet ook niet de illusie hebben dat dit wel het geval zal zijn als er snel een regering komt. Kijk maar naar de houding van de CD&V in deze IPA problematiek of lees eens wat de NVA allemaal gezegd of geschreven heeft over sociaal-economische zaken… Op de regering of patroons hoeven we niet te hopen, als we niet willen inleveren, moeten we zelf onze strijd organiseren.
-
Geslaagde stakingsdag in Antwerpen
Vandaag werd de stakingsdag in Antwerpen goed opgevolgd. Het begon deze morgen met geslaagde blokkades aan de Antwerpse haven. De stakersposten kenden een grote opkomst en zorgden ervoor dat de grote bedrijven op minimumbezetting moesten draaien. Later op de voormiddag volgde een geslaagde actie aan de Meir waar een 80-tal winkels werden geblokkeerd door enkele honderden syndicale militanten.
De stakersposten aan de Scheldelaan en de Noordlaan waren al vroeg in de weer. Op de stakersposten waren er vooral militanten van de Algemene Centrale en de Metaalbond. Daaronder ook vrij veel jongeren en een goede opkomst. De filterblokkade zorgde er al snel voor dat het hele havengebied plat lag. Het Gemeentelijk Havenbedrijf verklaarde "verbolgen" te zijn. Maar dat waren de actievoerders ook. Er werd beweerd dat 1 miljoen euro per uur verlies wordt gemaakt. Blijkbaar zijn er dus wel degelijk middelen om onze lonen met meer dan 0,3% op twee jaar tijd te verhogen.
Ook elders in de provincie waren er acties. Op de provinciale betoging van 18 februari was er al een sterke delegatie van DAF uit Westerlo. Dat kreeg nu een vervolg met een blokkade van de N19 ter hoogte van de autosnelweg. In de voormiddag was er ook een geslaagde actie op de Meir in Antwerpen met enkele honderden delegees en militanten, voornamelijk van BBTK en ook groepen van de Algemene Centrale en andere centrales. Er werden een 80-tal winkels op een goed georganiseerde wijze afgezet. Er passeerde een kleine delegatie van ACV-militanten die op applaus werden onthaald. Deze actie werd rond half een gestopt.
De acties in Antwerpen waren geslaagd omwille van de massale aanwezigheid op de stakersposten. Het toont het potentieel van georganiseerd verzet en de kracht van ons aantal. Hieronder enkele foto’s van de actie op de Meir.