Your cart is currently empty!
Tag: EU
-
Sociale Top van de EU in Göteborg: veel geblaat, weinig wol
“Vandaag onderschrijven we een reeks van 20 beginselen en rechten. Van het recht op een billijk loon tot het recht op gezondheidszorg; van een leven lang leren, een beter evenwicht tussen werk en privéleven en gelijkheid van mannen en vrouwen tot een minimuminkomen: met de Europese pijler van sociale rechten verdedigt de EU de rechten van haar burgers in een snel veranderende wereld.” Dat zei Europees Commissievoorzitter Jean Claude Juncker na de proclamatie van de Europese pijler van sociale rechten op de “Sociale Top voor Eerlijke Werkgelegenheid en Groei” in Göteborg op 17 november.Door Tanja (Gent)
Om mogelijke scepsis van werkgevers meteen weg te nemen, stelde de Zweedse sociaaldemocratische premier Stefan Löfven dat er sprake is van een “win, win, win”-situatie. Iedereen wint – dat klinkt uitstekend, maar gezien de ervaring van de afgelopen jaren toch wat wereldvreemd.
EU heeft positieve publiciteit nodig
In mei 2019 vinden de volgende Europese verkiezingen plaats en het leidt geen twijfel dat de zogenaamde “pro-Europese” partijfamilies, in het bijzonder de Europese sociaal- en christendemocraten, op zoek zijn naar een reddingslijn voor de gestrande en uit elkaar vallende Europese boot.
Ze hebben begrepen dat de groeiende scepsis over de EU in direct verband staat met het wel erg eenzijdige antwoord van de EU op de economische crisis van de voorbije tien jaar: een geïnstitutionaliseerd besparingsbeleid waarbij honderdduizenden Europeanen in sociale ellende terechtkwamen en minstens een volledige generatie in Zuid-Europa veroordeeld werd tot langdurige werkloosheid of in het beste geval erg onzekere jobs.
De meerderheden in de EU komen niet uit de lucht gevallen. Ze worden vooral opgemaakt door de twee grote politieke families. Die worden dan ook sterk afgestraft door de kiezers. Vooral de sociaaldemocratie wordt hard geraakt. Er is immers een grote kloof tussen de “verantwoordelijke Realpolitik” enerzijds en de “traditionele sociale retoriek” anderzijds. In een aantal landen werd de sociaaldemocratie van de kaart geveegd. In Griekenland en Ierland dreigt de traditionele sociaaldemocratie uit het parlement te verdwijnen. Maar ook in landen die niet tot de periferie van de EU behoren, zette de sociaaldemocratie zijn slechtste verkiezingsresultaten in de na-oorlogse periode neer. Dat is het geval in Nederland, Frankrijk en Duitsland.
De sociale pijler moet de EU een “sociale AAA status” geven, aldus de Europese leiders. De terminologie komt direct uit het vocabulaire van de ratingbureaus die de kredietwaardigheid van landen rangschikken van uitstekend (AAA) tot slecht. Met die rangschikking van kredietwaardigheid wordt direct bijgedragen aan de dictatuur van het bezuinigingsbeleid. Door te spreken van een “sociale AAA status” moet een tegenwicht geboden worden aan de brutaliteit van de ratingbureaus. Dit moet meteen ook de legitimiteit van de EU herstellen onder de burgers.
Te weinig, te laat
De 20 principes worden in drie hoofdstukken gegoten: “gelijke kansen en toegang tot de arbeidsmarkt”, “billijke arbeidsvoorwaarden”, “sociale bescherming en inclusie.” Enkele opmerkelijke elementen.
Het tweede principe over gelijke kansen stelt: “Het beginsel van gelijke behandeling en gelijke kansen voor vrouwen en mannen moet worden gewaarborgd en bevorderd op alle vlakken, waaronder dat van de participatie op de arbeidsmarkt, arbeidsvoorwaarden en loopbaanontwikkeling. Vrouwen en mannen hebben recht op gelijke beloning voor gelijkwaardige arbeid.”
Het tweede onderdeel van het zesde principe over “billijke arbeidsvoorwaarden” klinkt als volgt: “Er wordt gezorgd voor toereikende minimumlonen, die voorzien in de behoeften van de werknemer en zijn of haar gezin in het licht van de nationale economische en sociale omstandigheden, maar waarbij tegelijkertijd de toegang tot werk en de prikkel om werk te zoeken worden gewaarborgd. Armoede onder werkenden wordt voorkomen.”
Ook het 14de principe over het “minimale inkomen” volgt dezelfde logica: “Iedereen die over onvoldoende middelen beschikt, heeft het recht op adequate voorzieningen voor een minimuminkomen om in alle levensfasen een waardig leven te kunnen leiden, en op praktische toegang tot goederen en diensten die de zelfredzaamheid van mensen bevorderen. Voor mensen die tot werken in staat zijn, moeten de voorzieningen voor een minimuminkomen worden gecombineerd met prikkels om (weer) actief te worden op de arbeidsmarkt.”
Wat “adequaat” concreet betekent tegen een achtergrond van stijgende kosten voor huisvesting en levensonderhoud, wordt niet duidelijk gemaakt.
De volledige tekst van de “Europese sociale pijler” kan je hier nalezen: https://ec.europa.eu/commission/priorities/deeper-and-fairer-economic-and-monetary-union/european-pillar-social-rights/european-pillar-social-rights-20-principles_nl
De beginselen die voorgesteld worden, zijn slechts goed klinkende intentieverklaringen. Zo bestaan er heel veel in de EU. Dat het slechts om intentieverklaringen gaat, wordt duidelijk in de preambule. Daarin wordt ook het fundamenteel dilemma van de EU bevestigd. Zo staat er onder meer: “De Europese sociale pijler moet dienen als gids voor een efficiënt werkgelegenheidsbeleid en een sociaal resultaat wanneer ingespeeld wordt op de huidige en toekomstige uitdagingen gericht op het realiseren van de essentiële noden van de mensen. De sociale pijler moet als richtsnoer bijdragen aan een betere toekenning en toepassing van sociale rechten.”
En nog: “De Europese sociale pijler moet zowel op niveau van de Unie als op niveau van de lidstaat toegepast worden, rekening houdend met verschillende sociaaleconomische omgevingen en de diversiteit van nationale stelsels, waaronder de rol van sociale partners, en in overeenstemming met de principes van subsidiariteit en proportionaliteit.”
Anders gezegd – vertaald uit het EU-jargon: de grondbeginselen zijn niet bindend omdat ze onder de bevoegdheid van de nationale staten vallen. Die lidstaten kunnen de principes en beginselen toepassen naargelang het hen uitkomt. Dat werd sterk benadrukt door de Duitse regering. De Europese sociale pijler brengt ons dus geen stap dichter bij het intrekken van asociale maatregelen.
Het is geen toeval dat alle maatregelen die rond de economische crisis genomen werden in het kader van “Economic Governance”, met de hervorming van het “Stabiliteits- en Groeipact” en met de fiscale verdragen van de EU wel allemaal bijzonder bindend waren en verregaande inperkingen vormden van de begrotingsautonomie van de lidstaten. Er kwamen zelfs mogelijkheden van sancties en boetes. Maar voor het toepassen van sociale maatregelen wordt alles overgelaten aan het goeddunken van de lidstaten.
De EU is in de allereerste plaats een unie in het belang van het kapitaal. Concurrentie tussen werkenden en winstmaximalisatie voor de grote bedrijven blijven de hoekstenen van de EU.
Er is bij de verschillende pro-kapitalistische nationale regeringen in de EU dan ook geen interesse in iets als een Europees minimumloon voor alle werkenden of om gelijke lonen op te leggen voor “gedetacheerde” werknemers die in een andere lidstaat werken. De tegenstrijdigheden in de EU worden hier duidelijk.
Op basis van de ervaringen van de afgelopen jaren zullen de meeste mensen in de EU geen illusies hebben in de Europese pijler van sociale rechten. Om ervoor te zorgen dat de kritiek zich bij de komende verkiezingen niet in de eerste plaats uit in een groei voor extreemrechts en rechtse populistische partijen, moet de linkerzijde in Europa dringend een internationalistische kritiek op de EU naar voor brengen, waarbij het kapitalistische fundament van de EU in vraag wordt betwist en een internationaal, solidair en socialistisch alternatief wordt bepleit.
-
Europese Unie in permanente crisis. Weg met de EU! Voor een socialistisch, democratisch en solidair Europa!

Foto: Flickr/theo_reth Een klein jaar geleden stemde een meerderheid van de Britten ja op de vraag of hun land de EU moest verlaten. Op 29 april 2017 hebben de regeringsleiders van de resterende 27 EU-landen unaniem de richtlijnen voor de Brexit-onderhandelingen goedgekeurd. Het was de kortste en de meest eensgezinde EU-top sinds heel lang. Op 15 minuten was er een akkoord. De EU-leiders willen zo eendracht en eensgezindheid uitstralen naar de rest van de wereld.
dossier door Tanja (Gent) uit maandblad ‘De Linkse Socialist’
Het project van Europese eenmaking zit in een diepe crisis. Voor het eerst sinds haar bestaan is er geen uitbreiding van het Europees integratieproject in het verschiet, maar wil een land uit de EU stappen. Om politieke besmetting te vermijden, wil de EU dat Groot-Brittannië een zware prijs betaalt. Theresa May van haar kant moet haar been stijf houden en zo haar achterban tevreden stellen om een breuk in haar eigen partij te voorkomen. Ze waarschuwde Juncker, voorzitter van de Europese Commissie, dat ze een “verdomd moeilijke vrouw” zal zijn tijdens de onderhandelingen.
De deadline om de onderhandelingen af te ronden is in Europese verdragen vastgelegd op twee jaar nadat artikel 50 officieel werd ingeroepen. Deze valt dus in maart 2019, een paar maand voor de volgende Europese verkiezingen. Of de onderhandelingen worden beslecht met of zonder een akkoord tussen de twee onderhandelingspartners blijft af te wachten.
Is er reden voor optimisme?
De verkiezing van Emmanuel Macron als nieuwe Franse president zorgt voor een tijdelijke opluchting in Brussel. Maar er zijn heel wat factoren en gebeurtenissen in de EU en in Groot-Brittannië die een verzwarend effect kunnen hebben op de onderhandelingen. In het najaar zijn er nog belangrijke verkiezingen in Duitsland. Er zijn de economische bedreigingen en de risico’s in de banksector. De economische en politieke instabiliteit zal bij elke verkiezing opnieuw de kop opsteken. Er is de dreiging van een nieuw referendum in Schotland en van een grensconflict met Noord-Ierland. Er zijn op 8 juni ook de vervroegde verkiezingen in Groot-Brittannië zelf. Theresa May gebruikt deze om haar parlementaire meerderheid te versterken. De vraag is of Jeremy Corbyn als voorzitter van de Labour Party de werkende klasse kan mobiliseren om haar eigen stempel te drukken op de onderhandelingen. Gebeurt dit niet, dan dreigt de werkende klasse langs beide kanten van het kanaal meegesleept te worden in discussies die gedomineerd worden door eng-nationalistische en racistische tendensen.
Op dit ogenblik lijkt de eensgezindheid te regeren bij de Europese leiders. Vroeg of laat zullen de tegenstellingen tussen de lidstaten terug komen bovendrijven. België, Nederland en Ierland, zijn landen die nauwe handelsrelaties met het VK onderhouden. Respectievelijk 8,8%, 9,3% en 13,7% van de export van deze landen gaat naar het VK. Voor deze landen is de vraag of er een handelsakkoord komt als onderdeel van de Brexit-onderhandelingen geen secundaire kwestie.
Wat betekent de Brexit-stem?
In de media werd de stem voor Brexit weggezet als een enge racistische anti-migratiestem. De pro-EU stem was zogezegd de uitdrukking van een progressieve ingesteldheid. Uiteraard zijn dingen zelden zwart of wit. Alle opiniepeilingen tonen aan dat migratie een rol heeft gespeeld, maar dat vooral sociale kwesties bepalend waren in het stemgedrag. Voor een groot deel van de bevolking werden arbeidsmigratie en de opgelegde besparingsmaatregelen uit Brussel gezien als een instrument van de elite om de algemene loon- en arbeidsvoorwaarden te doen dalen.
Onze zusterpartijen in Engeland & Wales, Schotland en Noord-Ierland voerden campagne voor een Brexit. Niet om de illusie te scheppen dat na een Brexit de aanvallen op de werkende bevolking automatisch zouden stoppen. Maar omdat de Brexit een beter uitgangspunt zou bieden voor de sociale strijd in het land.
We hebben nooit beweerd dat een Brexit op zich positief of negatief zou zijn, maar we hebben de nadruk gelegd op het asociale karakter van de huidige EU. Een meerderheid voor een Brexit was volgens ons de uitkomst die de strijd voor een betere gezondheidszorg en tegen de besparingen en privatiseringen zou versterken. Zeker wanneer het zou onderbouwd worden door een sterke internationalistische boodschap vanuit de vakbonden en de nieuwe voorzitter van Labour, Jeremy Corbyn, had het de nationalistische UKIP-campagne kunnen counteren. We betreurden de houding van Jeremy Corbyn, die ondanks zijn kritische houding tegenover de ‘Employers Union’ voor ‘Remain’ stemde. Daarmee stond hij toe dat reactionaire krachten het Leave-kamp domineerden. Het hoeft dus niet te verbazen dat er een verward bewustzijn was na het referendum.
Niettemin was de Brexit een afstraffing van het Europees establishment en het project van neoliberalisme en geïnstitutionaliseerde besparingen. Miljoenen mensen, vooral in landen als Griekenland, Spanje en Portugal, werden de afgelopen jaren de armoede en ellende ingejaagd. Niet verwonderlijk dus dat mensen walgen van het arrogante Europese establishment in het verre Brussel, dat asociale beslissingen boven hun hoofd neemt.
Vanwege deze ervaringen vind je alsmaar minder mensen die enthousiast zijn over de EU. Het is geen toeval dat de geloofwaardigheidscrisis van de EU samenvalt met de geloofwaardigheidscrisis van het politieke establishment. Alle zogenaamde grote pro-Europese partijen die het beleid op Europees vlak hebben bepaald en verdedigd, worden vandaag afgestraft. De sociaaldemocratie is hier het grootste slachtoffer van. In Griekenland, in Ierland en nu ook in Nederland en Frankrijk kreeg zij zware klappen en in sommige landen is het allesbehalve zeker of die partijen ooit zullen herstellen.
Helaas zijn het dikwijls de reactionaire, rechtse, racistische ‘euro-sceptische’ partijen die hier het meest van profiteren. Grote delen van de linkerzijde proberen zich vast te klampen aan de mythe van een sociaal Europa. In deze illusies is de EU ‘internationalistischer’ en progressiever dan een terugkeer naar de natiestaat. Vaak wordt er ook nog bij vermeld dat dankzij het Europees integratieproces er al 70 jaar vrede heerst op het Europese continent.
Als de keuze herleid wordt tot een keuze tussen de huidige asociale neoliberale EU of een nationalistisch bloedvergieten, dan is dit uiteraard een onmogelijke keuze. Wie wil nu dat er opnieuw oorlog komt in Europa? Wie vindt internationale uitwisselingsprogramma’s voor studenten een slechte zaak?
LSP is ervan overtuigd dat de EU en het Europees integratieproces, gebaseerd op een kapitalistische economie en beheerd door de rijkste 1% en haar politieke dienaars, nooit progressief was en ook nooit progressief zal worden.
Daarom gaan we in het tweede deel van dit artikel dieper in op de geschiedenis van de EU. Wij beargumenteren dat er enkel op een solidaire, democratische en socialistische basis een echte eenmaking van Europa kan komen. Een Europa waarin de belangen, rechten en talenten van alle mensen die in Europa leven gewaarborgd, uitgebouwd en gegarandeerd kunnen worden.
[divider]
De EU: gebouwd op asociale kapitalistische fundamenten
Eind maart 2017 werd in Rome de 60ste verjaardag gevierd van de Verdragen van Rome die de basis legden voor de Europese Economische Gemeenschap (EEG). Met veel tamtam en mooie woorden probeerden de Europese leiders het imago van de EU op te krikken. Ze beseffen zelf maar al te goed dat ze de zwaarste crisis meemaken die het project ooit kende.
Het vertrouwen van de bevolking in de EU staat op een historisch dieptepunt. Aan de Europese verkiezingen in 2014 nam slechts 42% deel. Zelfs in de traditioneel EU-gezinde landen, zoals Italië, Spanje, Frankrijk en Duitsland, had in 2016 nog maar 35 à 38% van de bevolking een positief beeld van de EU.
Zoals in 2012, toen de EU in het midden van haar zwaarste crisis de Nobelprijs voor de Vrede won, werd ook deze keer in Rome benadrukt dat de EU garant staat voor zeven decennia van vrede en groeiende welvaart in Europa. In het Verdrag, dat door de 6 stichtende landen in 1957 werd getekend wordt inderdaad gesproken over “verbetering van de levensstandaard en van de arbeidsvoorwaarden van de werknemers, harmonisatie van de sociale stelsels, gelijke beloning van mannen en vrouwen voor gelijke arbeid, het waarborgen van het evenwicht in het handelsverkeer en van de eerlijkheid in de mededinging.”
Dit werd geschreven in de historische context van de jaren 1950. Er was economische vooruitgang op de ruïnes van de Tweede Wereldoorlog enerzijds en tegen de achtergrond van de Koude Oorlogsretoriek anderzijds. Het kapitalistische westen moest zich vooral op sociaal vlak bewijzen tegen de zogenaamd communistische landen, waar de privé-eigendom van productiemiddelen en daarmee ook de winstmaximalisatie als drijfveer voor de economie was afgeschaft.
1957 gaf het startschot voor de eengemaakte markt en de eerste stappen in de richting van het vrij verkeer van kapitaal, goederen en diensten, één van de centrale aspecten van de EU.
Het Europese integratieproces kende van in het begin tegenstellingen, tegenstrijdige belangen en het werd altijd gedomineerd door economische drijfveren. De productiecapaciteit van de grote bedrijven oversteeg de nationale grenzen, multinationals domineerden meer en meer de economie en de handel. De grotere Europese kapitalisten moesten de concurrentie aangaan met de zich snel ontwikkelende Amerikaanse en Aziatische multinationals die over een veel grotere thuismarkt beschikken. De EU werd als politiek instrument gebruikt op de wereldmarkt. Tegelijk werd het op nationaal vlak in de lidstaten gebruikt om een reeks neoliberale tegenhervormingen door te drukken om de concurrentiepositie van de nationale burgerij te versterken, ook binnen de EU zelf.
Verlangen naar vrede als smeerolie
Ongetwijfeld was het verlangen naar vrede in Europa groot. De twee wereldoorlogen eisten een enorme menselijke tol. Vandaar dat een bondgenootschap met daarin de aartsvijanden Duitsland en Frankrijk op enthousiasme werd onthaald onder de bevolking. Ook socialistische ideeën, in de vorm van een samenleving zonder oorlog en ellende, gelijke verdeling van rijkdom, werk en sociale zekerheid voor iedereen, waren populair op dat moment.
Pacifistisch kon je het project niet noemen. Reeds in 1950 werd een voorstel voor een gezamenlijk militair beleid gelanceerd. Frankrijk nam hierin het voortouw en stelde voor om een Europees leger uit te bouwen. De VS wilden Duitsland terug militariseren, voornamelijk als buffer tegen de Sovjet-Unie. Uiteraard zou Duitsland niet enkel een buffer worden maar ook de Amerikaanse belangen in West Europa dienen. Frankrijk probeerde dit te voorkomen. Uiteindelijk werd het voorstel voor een Europees leger afgeschoten en blijft de vraag naar een Europees militair beleid tot op vandaag een moeilijk thema vanwege de verschillende imperialistische belangen van de grote Europese landen.
In België en Nederland vormde het verlies van de voormalige kolonies een belangrijke motivator om via een tolunie nieuwe afzetmarkten te creëren in de buurlanden. De toenmalige Belgische minister van Buitenlandse Zaken, Paul Henri Spaak, nam hierin het voortouw en maakte gebruik van de bestaande samenwerking in de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal (EGKS) om de Europese Economische Gemeenschap (EEG) op te starten. Duitsland was op dat moment sceptisch. Het aandeel van de Duitse handel met landen buiten de andere vijf stichtende landen van de EEG lag veel hoger. Ze hadden schrik dat de douanetarieven met derde landen als gevolg van een tolunie omhoog zouden schieten.
In 1968 trad de tolunie toch in werking en de handel tussen de landen die er deel van uitmaakten steeg aanzienlijk. Een eerste poging om een muntunie te creëren faalde in de jaren 1970, maar de EEG kende wel een continue uitbreiding. Vanaf 2002 werd de euro ingevoerd (zie verder). In 2004 volgde de laatste grote uitbreiding met 10 nieuwe lidstaten waarvan 7 uit het voormalige Oostblok. Zij moeten allemaal o.a. een strak privatiseringsprogramma ondergaan om te mogen aansluiten bij de Europese Unie.
Het ontmantelen van de restanten van de geplande economie werd met het oog op toetreding tot de EU opgelegd in 1993, met de zogenaamde Kopenhagen-criteria. Deze stellen onder meer dat lidstaten “een functionerende markteconomie hebben die bestand is tegen de concurrentie van de interne markt.”
De eenheidsmunt als sluitstuk van de neoliberale unie
In 1992 startten de voorbereidingen voor de muntunie, met de invoering van de Maastricht-criteria en de installatie van het stabiliteits- en groeipact. Dit zijn strenge, monetaire regels die aan de lidstaten een begrotings- en besparingsdiscipline opleggen. Het begrotingstekort mag niet meer mag bedragen dan 3% en de staatsschuld niet meer dan 60% van het BBP.
Recent werden die criteria nog aangescherpt en geïnstitutionaliseerd met het SixPack en het Fiscaal Pact. Daardoor bestaat onder andere de mogelijkheid om sancties op te leggen aan landen die niet voldoen aan de criteria. Ook nationale begrotingen moeten in het kader van het Europees Semester ter goedkeuring voorgelegd worden aan de Europese Commissie, voordat ze door de verkozen nationale parlementen goedgekeurd mogen worden. Dit werd door velen terecht gezien als een enorme inperking van de bevoegdheden van verkozen nationale parlementen. In alle Europese regelgeving staan rechtse en liberale economische principes in steen gebeiteld. Het laat lidstaten weinig tot geen ruimte voor publieke investeringen in werkgelegenheid, onderwijs, gezondheid en milieu.
LSP en haar zusterorganisaties in het CWI argumenteerden van in het begin tegen deze gedwongen liberale eenmaking en muntunie. In de brochure “Neen aan het Europa van de bazen! Neen tegen de EMU (Europese Monetaire Unie)! Strijd voor een democratisch socialistisch Europa” schreven we in 1999: “De strijd tegen de euro/EMU moet een belangrijke campagneactiviteit worden van onze werking. Want de regeringen en de bazen zullen verplicht worden om hun aanvallen op de rechten van werknemers en de welvaartsstaat op te voeren. De euro zal vooral als wapen gebruikt worden om de arbeidsmarkt verder te dereguleren, meer jobonzekerheid te creëren, lonen te drukken en verworven rechten aan te vallen. Dit zal op termijn zorgen voor het aangroeien van een sterke afkeer van de euro/EMU onder brede lagen van de bevolking.”
Het integratieproces is verder gegaan dan wij toen hadden verwacht. Toch blijkt ons toenmalig perspectief vandaag bevestigd te worden. De liberaliseringen en privatiseringen zitten ingebakken in het Europees beleid. De richtlijnen, die de liberalisering van de telecommunicatiesector, het luchtverkeer, de energiesector, de post en de spoorwegen, de havens voorschrijven, zijn allemaal gestuurd vanuit de Europese Unie. Ze werden uiteraard allemaal mee goedgekeurd door het politiek establishment, waaronder alle sociaaldemocratische partijen. Op het moment dat de Lissabonstrategie werd uitgestippeld, die de EU tot de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld moest maken, hadden 2 op 3 EU-landen een sociaaldemocratische partij in de regering.
Een sociale EU is een illusie, een socialistische een noodzaak
De huidige EU is een kapitalistisch project en de interne markt is het gouden kalf van de EU. Het is een politiek instrument voor Europese grote bedrijven en banken die in de context van een globale economie winstmaximalisatie nastreven. Tussenkomsten van de staat, die de ‘competitie zou verstoren’ zijn bijvoorbeeld verboden. De EU functioneert als economisch blok om de concurrentie aan te gaan met andere economische blokken en tegelijkertijd blijft de interne, onderlinge concurrentie onder de lidstaten bestaan. Daarom zal dit Europa ook nooit een echt geharmoniseerd sociaal beleid ontwikkelen.
Op vlak van de minimumlonen bijvoorbeeld bestaat er een enorme kloof tussen landen als Luxemburg met een minimumloon van 11,27 euro en Bulgarije met een minimumloon van 1,42 euro. Dit is de realiteit van Europa vandaag. Zolang de lonen niet overal worden opgetrokken tot het meest sociale niveau, werkt de EU als een neerwaartse spiraal op de loon- en arbeidsvoorwaarden.
Ook in het vluchtelingenbeleid toont de EU haar ware gelaat. De deals met Turkije en Libië, maar ook het uitbreiden van de middelen en de competenties voor de Europese Grenswacht hebben als enig doel om zoveel mogelijk mensen hulp te weigeren.
De verkiezing van Trump wordt door sommigen gebruikt om opnieuw te pleiten voor een uitbreiding van de militaire slagkracht van de EU. De toenmalige Belgische minister van Buitenlandse Zaken, Mark Eyskens, omschreef de EU in 1991 als een economische reus, een politieke dwerg en militaire worm. Die kloof zou moeten gedicht worden. Maar ook hier zal blijken dat de contradicties tussen de nationale belangen en de EU blijven bestaan zolang het kapitalisme regeert.
Het Europees integratieproces is verder gegaan dan LSP had verwacht. Ondanks de centrifugale krachten die het project uit elkaar drijven, probeert de elite met man en macht om een soort van samenwerking te behouden. Indien nodig zullen er andere formules worden onderzocht.
Tot hiertoe was het doel om de Unie verder te verdiepen. In het nieuwe Witboek van de Europese Commissie wordt voor het eerst openlijk gesproken over de mogelijkheid van een Europa op verschillende snelheden. Een volledig uiteenvallen van de EU zou een politieke en economische ramp betekenen voor het huidige establishment. Daarom zal de doodstrijd van dit project nog een tijdje duren.
Afhankelijk van de maatschappelijke krachtsverhoudingen kan ook een links alternatief worden ontwikkeld. Daarvoor wordt het tijd dat de consequente linkerzijde in Europa openlijk durft kiezen voor een Europa gebaseerd op solidariteit en economische democratie. Dit kan alleen als de behoeftes en belangen van de meerderheid van alle mensen in Europa centraal staan. De EU heeft de voorbije 10 jaar haar ware gelaat laten zien, banken werden gered, bedrijfswinsten werden uit de wind gezet. Besparingen in sociale budgetten, lagere lonen en privatisering van diensten zijn de core business geweest. Allemaal samen moeten wij strijden voor een Europese samenwerking op socialistische basis.
-
Vier lastige antwoorden op niet zo vervelende vragen…
Op uitpers.be publiceerde Francine Mestrum op 6 februari vier vragen aan radicaal links (zie: dit artikel op uitpers.be). De aanhoudende crisis sinds 2008 heeft niet alleen gevolgen op economisch maar ook op politiek vlak. Er ontstaan nieuwe breuklijnen binnen het establishment in plaats van de voorheen quasi algemeen gedeelde neoliberale positie van meer vrije markt en globalisering.
Een reactie door Geert Cool
Nieuwe breuklijnen binnen het establishment, met delen die voor een meer protectionistische visie staan, en politieke instabiliteit met allerhande formaties en fenomenen die een snelle opmars kennen en er bovendien in slagen om dit niet alleen vanuit de marge naar voor te brengen, maar vanuit verkozen posities zoals die van de Amerikaanse president, zorgen voor een nieuwe situatie. Vage antwoorden die in een vorige periode nog volstonden, schieten nu tekort. Er is meer duidelijkheid nodig over ons alternatief en hoe dat te bekomen.
Het verwerpen van het beleid van de Europese Unie volstond in een vorige periode misschien voor protestacties en bewegingen, maar sinds het Griekse drama weten we dat er duidelijkheid moet zijn over de vraag of we met deze EU moeten breken dan wel kunnen proberen om het van binnenuit te veranderen. De zakenkrant De Tijd schreef onlangs dat het programma van ‘economische hervormingen’ (lees: zware besparingen) gehinderd wordt door een gebrek aan populariteit voor Syriza onder de bevolking. De tactiek van het ‘veranderen van binnenuit’ faalt. Die vaststelling heeft uiteraard ook gevolgen als er in Groot-Brittannië over de EU wordt gediscussieerd.
De politieke instabiliteit biedt niet alleen kansen voor nieuwe linkse formaties, ook aan de andere kant van het spectrum zijn er scherpe wendingen. Dit brengt gevaren met zich mee. Het beleid van Trump is vreselijk en zorgt voor een schok die de werkenden, migranten, vluchtelingen, vrouwen, inheemse bevolking, … bijzonder hard raakt. Francine Mestrum deelt de schok en vraagt zich af of de linkse kritiek op Clinton en Obama niet ongepast is. Ze doet er nog een schep bovenop door Trump te omschrijven als een ‘proto-fascist’. Nochtans is er in de VS geen sprake van het breken van de arbeidersbeweging. Er is integendeel een nooit geziene protestbeweging die het Trump en zijn regering wel eens knap lastig kan maken. Kunnen we niet beter naar die massabeweging kijken voor alternatieven op Trump in plaats van naar de falende kopstukken van het establishment?
De vragen van Francine Mestrum, onder de titel “vier vervelende vragen voor links,” worden wel meer gesteld. Vervelend zijn deze vragen zeker niet. Mogelijk zullen sommigen enkele van onze antwoorden lastig vinden. Maar de linkerzijde is gebaat bij discussie en dus nemen we de vragen van Francine Mestrum ter harte.
Vraag 1: de Europese Unie
Francine Mestrum stelt dat “radicaal links er nog steeds niet in slaagt een eensluidend alternatief te formuleren voor het nefaste beleid dat nu wordt gevoerd.” Ze ziet in grote lijnen twee visies: diegenen die zich verzetten tegen het asociale beleid maar de Europese integratie niet afwijzen tegenover diegenen die menen dat het beleid in die instellingen zelf zit ingebakken waardoor er bijgevolg een breuk met de EU vooropgesteld wordt. Mestrum vraagt zich af in welk opzicht de oplossingen van “diegenen die denken dat er met de bestaande instellingen geen land te bezeilen valt” en “diegenen die Europese integratie afwijzen” verschillen van die van extreemrechts.
Het verwerpen van het neoliberale beleid van de EU en de instellingen die daartoe in het leven geroepen zijn, betekent niet dat het alternatief sowieso bestaat uit het nationalistisch terugplooien op eigen land of regio. Het betekent ook niet dat we in de verwerping van de Europese Unie in hetzelfde kamp van extreemrechts zitten. Concreter: het is niet omdat we voor een Brexit waren, dat we dit vanuit het standpunt van Nigel Farrage deden. Integendeel!
Ons verzet tegen de EU vertrekt vanuit een klassenstandpunt. Deze EU staat voor een ondermijning van onze sociale verworvenheden. Kijk maar hoe het vrij verkeer van diensten leidt tot sociale dumping in de bouw of de transportsector. Daarop antwoorden we met offensieve eisen zoals ‘gelijk loon voor gelijk werk’ en de verplichting om wie in een land werkt minstens aan de voorwaarden van dat land te laten voldoen. De ‘slaven van de weg’ zoals Oost-Europese truckers wel eens genoemd worden, moeten hogere lonen en betere arbeidsvoorwaarden krijgen. Zoniet komt er een algemene neerwaartse druk op al onze lonen en arbeidsvoorwaarden. Dit is toch niet bepaald een standpunt dat overeenkomt met dat van extreemrechts?
Ons verzet tegen de EU is gebaseerd op een klassenanalyse en is bijgevolg internationalistisch. Dit element was overigens ook sterk aanwezig in de protestacties tegen de Europese Toppen begin deze eeuw bij de opkomst van de antiglobaliseringsbeweging. Dit ontlokte bij Guy Verhofstadt de opmerking dat het protest een ‘rondreizend circus’ was. Wij voerden campagne onder de noemer ‘Internationaal Verzet.’ Dat staat lijnrecht tegenover extreemrechts dat pleit voor het terugplooien op zichzelf.
Is een neoliberale EU dan niet beter dan een lappendeken van landen met extreemrechtse en populistische regimes? We moeten natuurlijk de vraag stellen hoe die extreemrechtse en populistische krachten een opgang konden maken. Het falen van het kapitalistische establishment om uit de crisis sinds 2008 te geraken, leidt tot steeds meer wantrouwen en een politieke crisis. Daar wordt door extreemrechts op ingespeeld. Zullen we dit aanpakken door te zwijgen over de neoliberale recepten die de afgelopen jaren zo hard gefaald hebben? Het is overigens nog maar de vraag of dit neoliberale project van het Europa van het kapitaal effectief tot duurzame integratie kan leiden. De Griekse schuldencrisis is nog steeds niet opgelost, de Italiaanse banken staan aan de rand van de afgrond en het Europese beleid heeft de kloof tussen de sterkste economieën (voornamelijk die van Duitsland) en de zwakste nog vergroot.
Het klopt dat uit de EU stappen niet volstaat om te breken met het asociale beleid. Een Grexit door Syriza had op een brede steun van de bevolking kunnen rekenen, maar moest gepaard gaan met maatregelen zoals een controle op de buitenlandse handel, nationalisatie van de financiële sector en de sleutelsectoren van de economie, … om een kapitaalvlucht en terugtrekking van bedrijven te vermijden. Een socialistisch programma in Griekenland had een bron van inspiratie kunnen zijn voor andere opkomende linkse krachten. Syriza koos een andere weg, wat enkel geleid heeft tot demoralisatie.
De EU afwijzen vanuit een socialistisch standpunt, heeft niets gemeen met eng nationalisme of economisch protectionisme. Het is een standpunt dat vertrekt vanuit de belangen van de werkenden en hun gezinnen. Internationalisme zit ingebakken in onze strijd. Zie maar hoe de overwinning van Syriza in de Griekse verkiezingen begin 2015 voor enthousiasme zorgde onder werkenden en uitkeringstrekkers doorheen Europa en daarbuiten. De golf van revoluties in het Midden-Oosten en Noord-Afrika begin 2011 had een bijzonder besmettelijk effect in de regio en daarbuiten. Wellicht zal de hernieuwde opmars van socialistische ideeën in de VS zich evenmin beperken tot het Noord-Amerikaanse continent. Het internationalisme staat sterker dan sommigen ter linkerzijde soms denken!
Wat wel klopt, is dat het onvoldoende georganiseerd wordt. Denk maar aan de afwezigheid van efficiënte Europese vakbondsstructuren die zichzelf in strijd bewijzen: de Europese aanvallen op onze levensstandaard werden nog nooit beantwoord met een Europese staking. Dat heeft veel te maken met de sociaaldemocratische betrokkenheid bij het uitbouwen van het ‘Europa van het kapitaal’ en de greep van die sociaaldemocratie op de vakbondsleidingen. Dit is mee verbonden met het ideologische neoliberale offensief na de val van het Oostblok. Zelfs een deel van radicaal links stapte een heel eind mee in het aanvaarden van het huidige systeem. Vaak blijft het steken bij naïeve ideeën over de mogelijkheid om het systeem van binnenuit te veranderen op basis van goede argumenten. De overtuigende argumenten zijn er, maar de logica van dit systeem is sterker. Wie niet wil breken met het kapitalisme rijdt zich onvermijdelijk vast, zoals Syriza spijtig genoeg aantoonde.
- Vrijhandel
Trump heeft het vrijhandelsverdrag TPP gestopt en het ziet er niet naar uit dat TTIP nog veel kans op slagen heeft. Dit kan tot verwarring leiden onder de tegenstanders van TTIP en andere vrijhandelsverdragen: voert Trump nu uit wat wij eisten? Moeten we hem daarin niet steunen? De kwestie is natuurlijk complexer dan dat. Vanuit verschillende uitgangspunten kan eenzelfde voorstel gedaan worden. Een stilstaande klok geeft twee keer per dag het juiste uur aan, maar dat betekent niet dat het op die twee ogenblikken even laat is.
Sinds de economische crisis van 2008 heeft de burgerij zowat alles uitgeprobeerd om erbovenop te geraken en niets lijkt te werken. Het is dan ook logisch dat de verdeeldheid binnen de burgerij toeneemt. De economische crisis heeft bovendien de elementen van politieke crisis die al aanwezig waren uitvergroot waardoor verkiezingsresultaten rare wendingen kunnen nemen. In grote lijnen zijn er twee strekkingen binnen de burgerij: de voorstanders van meer protectionisme en de voorstanders van meer vrijhandel. Meer exportgerichte landen en internationale bedrijven zullen zich eerder verzetten tegen dat protectionisme, meer nationaal gerichte grote bedrijven zien wel iets in protectionisme. Het vertrekpunt is in beide gevallen hetzelfde: de winsten veilig stellen. Trump is een vertegenwoordiger van een protectionistische opstelling. Het leverde hem al kritiek op van de CEO’s van Facebook, Google en Starbucks, niet toevallig internationaal gerichte bedrijven.
De linkerzijde moet zich niet blind staren op de posities binnen de burgerij. Het is beter om te vertrekken van de noden en behoeften van de meerderheid van de bevolking, de 99%. Onvermijdelijk zullen bepaalde voorstellen schijnbaar overeenkomen met wat bepaalde kapitalistische vleugels verkondigen. Wij denken dat de 99% verenigd sterker staat tegenover de 1% rijksten. Vandaar ons verzet tegen racisme en seksisme. Schijnbaar zullen enkele voorstanders van de vrije markt ons gelijk geven. Extreemrechts gebruikt dat verwijt overigens regelmatig. Maar het neoliberale beleid van de voorstanders van de vrije markt maakt de kloof tussen arm en rijk groter en draagt dus bij tot sociale spanningen, waaronder racisme en seksisme. Het zou niet erg consequent zijn om dit over het hoofd te zien. Morele argumenten spelen een rol, maar links antiracisme vertrekt in de eerste plaats vanuit de vereiste van eenheid van de werkende bevolking in de strijd voor een ander systeem.
Op dezelfde wijze verschillen onze vertrekpunten in de strijd tegen vrijhandelsverdragen van de uitgangspunten van aanhangers van het protectionisme, zoals Trump en extreemrechts. Vrijhandelsverdragen worden gebruikt als onderdeel van een race to the bottom inzake arbeidsvoorwaarden, lonen en sociale bescherming (waaronder uiteraard ook ecologische bescherming). Dat is de basis voor ons verzet ertegen, wat meteen ook duidelijk maakt waarom protectionisme geen alternatief vormt. Als extreemrechts probeert sociale eisen naar zich toe te trekken – zoals verlaging van de pensioenleeftijd (Wilders) of verzet tegen privatisering gezondheidszorg (Le Pen) – betekent dit niet dat wij afstand doen van die sociale eisen. We moeten integendeel duidelijk maken hoe we die eisen effectief kunnen realiseren en waarom extreemrechts daar niet in kan slagen. De winsthonger van de grote aandeelhouders aanpakken, vereist de opbouw van een krachtsverhouding van de arbeidersbeweging. Dat kan best eengemaakt en internationaal rond een programma van fundamentele verandering voor een socialistische samenleving.
- Antiglobalisme
Francine Mestrum: “De linkerzijde heeft zich altijd ‘andersglobalistisch’ genoemd, maar we kunnen niet anders dan stellen dat deze opstelling grondig is mislukt. Nooit werd er een concreet alternatief voor de neoliberale mondialisering uitgewerkt. Nooit werd er gezocht naar een weg tussen de fanaten van die neoliberale mondialisering en de mierenneukers van het antiglobalisme.”
De term ‘globalisering’ werd gebruikt als omschrijving van een specifieke ontwikkeling van het kapitalisme dat op zoek ging naar een schaaluitbreiding om de winsten van de grootste bedrijven en hun aandeelhouders veilig te stellen en te vergroten. Als antikapitalisten eisen wij geen ‘ander kapitalisme’, we zijn tegen dit systeem. Vandaar ‘antiglobalisme’ in plaats van ‘andersglobalisme.’ Dat is geen detail, het is een ander uitgangspunt. Globalisering gelijkstellen met een internationaal gerichte blik, is wat er nadien van gemaakt werd, niet in het minst door de neoliberale verdedigers van het huidige systeem. Dezelfde Guy Verhofstadt die bij de eerste antiglobalistische protesten neerbuigend sprak over een rondreizend circus ging een half jaar later zelf over tot het organiseren van debatten over andersglobalisering.
Is er een ander kapitalisme mogelijk? Is die illusie van een derde weg ondertussen nog niet genoeg weerlegd? Was dat niet het uitgangspunt van Tony Blair en co of van de Europese sociaaldemocratie in de uitbouw van de Europese Unie zoals we die vandaag kennen? Een systeem in crisis laat steeds minder ruimte voor een tussenweg van hervormingen zonder te raken aan de fundamenten van het systeem. Dat hebben we spijtig genoeg ook moeten vaststellen in Venezuela en Bolivia.
Het is overigens een illusie te denken dat terugplooien op lokale gemeenschappen van ‘commons’ zomaar de greep van een kleine elite op de productiemiddelen in de sleutelsectoren van de economie kan doorbreken. Het utopisch socialisme is al eerder uitgetest en volstaat niet als alternatief. Een alternatief vanuit de arbeidersbeweging, laten we het bij zijn naam noemen: socialisme, zal zich wereldwijd moeten organiseren om de macht van de kapitalistische elite te breken.
- En de moderniteit?
Francine Mestrum schrijft: “De kritiek op de moderniteit heeft er in Latijns Amerika toe geleid dat heel wat intellectuelen ze gewoon afwijzen. Voor hen is moderniteit gelijk aan kapitalisme en gelijk aan kolonialisme en betekent het niet meer dan slavernij. In hun denkwerk over ‘buen vivir’ maakten ze ook duidelijk dat socialisme en kapitalisme gewoon twee keerzijden zijn van die ene medaille die moderniteit heet.”
De laatste vraag van Francine Mestrum onlosmakelijk verbonden met de drie andere en handelt deze over het alternatief van links. We moeten inderdaad vaststellen dat een groot deel van links wel scherpe kritieken brengt op het huidige systeem, maar opmerkelijk bescheiden en stilzwijgend is over alternatieven. Het aanreiken van een socialistisch perspectief van een samenleving zonder uitbuiting, onderdrukking, discriminatie en tekorten kan nochtans enthousiasmerend zijn en de dagelijkse strijd tegen de gevolgen van het kapitalisme versterken.
Als links geen perspectief van sociale vooruitgang aanbiedt, groeit de ruimte voor allerhande reactionaire strekkingen die in essentie staan voor achteruitgang en terugplooien. Dat heeft niet zozeer met ‘normen en waarden’ te maken, maar met de krachtsverhoudingen tussen arbeid en kapitaal. Het gaat dus niet alleen om de verduidelijking van ons socialistisch alternatief maar ook over de wijze waarop we stappen in die richting kunnen zetten.
Een linkerzijde die zich verstopt achter ‘het minste kwaad’ (of dit nu van de Amerikaanse Democraten of de neoliberale EU komt), zal hetzelfde lot ondergaan als dat minste kwaad zelf: weggestemd en uitgejouwd worden. Een linkerzijde die bij confrontaties met het kapitaal capituleert zonder de strijd aan te gaan, verdwijnt van het toneel. Waar de linkerzijde faalt, groeit de ruimte voor extreemrechts dat zich ten onrechte kan voordoen als ‘anti-establishment.’
Wij zijn optimistisch: de hernieuwde steun voor socialistische ideeën in de VS en het nog steeds groeiende wantrouwen in het establishment, bieden enorme kansen voor consequent links. Voor een alternatief op de ellende van het kapitalisme kunnen we niet rekenen op gelijk welke fractie van de burgerij en haar politieke vertegenwoordigers. De arbeidersbeweging moet zich organiseren, verenigen en de strijd voor een socialistische samenleving aangaan.
-
Links en de EU. Vooruitgang in Portugal en Spanje, verwarring in Groot-Brittannië
De Spaanse linkerzijde die met Unidos Podemos eengemaakt naar de verkiezingen van 26 juni trekt, kan een belangrijke doorbraak maken. Het leidt tot nieuwe hoop en een mogelijkheid van verandering. Voor de tweede keer op enkele jaren kan een oprechte linkerzijde in een positie komen om een alternatief programma door te voeren. We moeten lessen trekken uit de eerste, mislukte, ervaring van Syriza in Griekenland om de kansen in Spanje en elders te grijpen. In dit dossier gaan we na hoe belangrijke delen van de linkerzijde in Portugal en Spanje reageren op het verraad van Syriza en meer specifiek wat hun houding is tegenover de kapitalistische EU en de euro.Dossier door Danny Byrne, CWI
Toen Alexis Tsipras en de leiding van Syriza de heldhaftige ‘OXI’ van de Griekse werkende bevolking in het referendum van afgelopen zomer verried, kreeg niet alleen Syriza of de Griekse arbeidersklasse een zware slag te verduren. De capitulatie van Tsipras zorgde voor een keerpunt in de linkse politiek in Europa, er was een “voor en een na.”
Het standpunt dat voorheen door de meeste Europese linkse leiders werd verdedigd – van Syriza tot het Portugese Linkse Blok of Podemos in Spanje – was redelijk duidelijk en werd quasi unaniem gedeeld. Er werd gepleit voor een links anti-besparingsprogramma tegen de dictaten van de trojka. Dit werd niet als antikapitalistisch of socialistisch voorgesteld. Tegelijk wierpen deze krachten zich op als verdedigers van de Europese Unie en het project van de euro. De EU verlaten, stond nooit op de agenda. De besparingspolitiek bedreigde “onze EU”, was het standpunt. Linkse regeringen waren nodig om de EU te redden.
Deze benadering werd voor het eerst sinds het begin van de huidige crisis uitgetest in Griekenland. Syriza won de verkiezingen als gevolg van de ineenstorting van de voormalige sociaaldemocratische PASOK na de rampzalige regeringsdeelname van PASOK, en van de lange periode van klassenstrijd met meer dan 30 algemene stakingen. Het resultaat vandaag is dat er een regering onder leiding van Syriza is die zelf met algemene stakingen tegen het besparingsbeleid geconfronteerd wordt.
Deze harde realiteit moest wel gevolgen hebben. Alle ogen en hoop van werkenden, jongeren en onderdrukten doorheen Europa waren immers op Griekenland en Syriza gevestigd. De Griekse ervaring werd van nabij gevolgd. Deze ervaring na maandenlange onderhandelingen zonder resultaat en naïeve oproepen aan de trojka tot redelijkheid met uiteindelijk een nederlaag, was leerrijk voor de arbeidersbeweging en de linkerzijde in Europa en de rest van de wereld.
We moeten er lessen uit trekken. Aanvankelijk was er een begrijpelijke schok en ontgoocheling. Maar de ervaring met Syriza en Tsipras kon enkel het begrip van werkenden over het karakter van dit systeem en van de EU en de euro versterken. Dit is effectief wat we nu zien.
Portugal: van ‘links Europeanisme’ naar een verzet tegen ‘asociale Europese oorlogsmachine’
De wijze waarop het standpunt van de Portugese linkerzijde evolueerde, is daar een voorbeeld van. De afgelopen jaren speelde de Portugese linkerzijde een belangrijke rol in het ideologisch onderbouwen van de pro-Europese positie van links. Leiders van het Links Blok, zoals Francisco Louca (een lid van het Verenigd Secretariaat van de Vierde Internationale), gebruikten de term “links Europeanisme” om hun standpunt samen te vatten.
Er werd gepleit tegen een exit uit de EU en de euro. Zo’n exit werd voorgesteld als ‘niet internationalistisch.’ Ze stelden dat de oplossing voor de Europese crisis alleen vanuit de EU kon komen met een progressief beleid dat vertaald moest worden in eisen aan de Europese instellingen. Tegenover de schuldencrisis pleitte het Links Blok bijvoorbeeld voor “eurobonds” en het “mutualiseren” van de overheidsschulden zodat de sterkste economieën in Europa een deel van de lasten van zwakkere landen als Portugal of Griekenland zouden dragen.
In 2010 stemden de verkozenen van het Links Blok in het parlement voor het “reddingsplan” van de trojka voor Griekenland. Er werd enkel opgemerkt dat de plannen een socialer karakter moisten krijgen. Er werd geëist dat de Europese Centrale Bank zou ‘gedemocratiseerd’ worden en aan de landen uit de periferie aan lagere rentevoeten zou lenen, naar het voorbeeld van de rentevoeten voor de private sector.
Hun standpunt ging uit van het verkeerde perspectief dat er een betekenisvolle en diepgaande integratie in Europa zou zijn waarbij nationale spanningen en belangen op kapitalistische basis overstegen werden. Vanuit deze logica volgde een ‘links Europeanisme’. Het CWI verzette zich tegen dit perspectief. We stelden dat er onoverbrugbare beperkingen waren aan het kapitalistische Europese eenheidsproject. Dit proces kon vooruitgang boeken in een context van economische groei, maar in een periode van crisis moest het tot problemen leiden. En dat is effectief wat er gebeurde.
Het asociale besparingsbeleid van de trojka in Portugal was geen uitdrukking van een reeks ‘politieke keuzes’ op basis van de samenstelling van het Europese parlement of zo. Het was een beleid dat opgelegd werd door de klassen- en nationale belangen van de krachten die het in het EU-project voor het zeggen hebben – in essentie de grote Europese bedrijven en het financiewezen onder leiding van Duitsland en de machten van Centraal- en Noord-Europa. Het Portugese kapitalisme steunde dit beleid.
We stelden steeds dat het niet mogelijk is om de EU of andere instellingen van de trojka een progressief beleid te laten voeren niet mogelijk is. Oproepen aan de EU om een progressief beleid te voeren, gaat voorbij aan het karakter van die instellingen waarbij de EU een “sociale” rol toebedeeld krijgt die ze per definitie niet kan uitvoeren.
De onbuigzaamheid van de trojka voor de erg bescheiden vragen en oproepen van de Griekse regering maakte duidelijk dat onze waarschuwingen terecht waren. Ook binnen de linkerzijde was er een verandering in het bewustzijn rond de EU, dit was ook het geval onder de leden en de leiding van het Links Blok.
De leiding veranderde drastisch van koers. Zo stelt de tekst van de leiding voor de partijconventie van juni dit jaar (“Motie A”): “Het project om de Europese instellingen democratisch te herdefiniëren, is vandaag niet langer geloofwaardig. Deze EU zal steeds een asociaal project zijn. De EU is een oorlogsmachine tegen de bevolking en tegen de sociale rechten.”
De nieuwe leidinggevende figuur, Catarina Martins (die niet tot linkerzijde van de partij gerekend wordt), stelde dat het nodig is om voorbereid te zijn op een uittrede uit de eurozone als mogelijk gevolg van een antibesparingsbeleid. In de verkiezingscampagne van oktober 2015 stelde ze: “Als het nodig is om te kiezen tussen waardigheid en de euro, dan moet Portugal voor de waardigheid kiezen.” En nog: “Elke regering die Schäuble niet gehoorzaamt, moet erop voorbereid zijn dat de ECB de deuren sluit en Schäuble haar uit de euro zet.”
Een document van de linkse oppositie op de conventie van juni (“Motie R”) gaat verder en roept op om een commissie in het Links Blok te vormen om de gevolgen en praktische stappen bij een exit uit de euro te onderzoeken. Socialismo Revolucionario, het CWI in Portugal, steunt deze motie.
De Portugese Communistische Partij (PCP) staat al langer voor een verzet tegen de euro en de EU, ook al is dit niet gebaseerd op een uitgewerkte socialistische en internationalistische benadering. Het maakt dat de Portugese linkerzijde scherp opgeschoven is in de richting van een duidelijke oppositie tegen de kapitalistische EU en de eurozone.
Het is natuurlijk niet evident om dit scherpere abstracte inzicht in het karakter van de Europese instellingen te vertalen in praktische voorstellen en programmapunten. De leiding van het Links Blok gedoogt samen met de PCP een regering van de voormalige sociaaldemocratische ‘Socialistische’ Partij. Dit zal vrij snel de kwestie van een confrontatie met de Europese instellingen en de nood aan strijd voor een alternatief stellen.
Socialismo Revolucionario komt op voor een eenheidsfront van linkse partijen, sociale bewegingen en vakbonden om een radicale breuk met het besparingsbeleid te realiseren en om vanuit een onafhankelijke positie de druk op de regering op te voeren voor oprechte hervormingen. Strijdbewegingen kunnen hervormingen afdwingen, maar uiteindelijk zal een eenheidsfront de kwestie stellen van een strijd voor een socialistische regering om te breken met de besparingen en het kapitalisme.
Spaanse linkerzijde keert zich tegen EU en eurozone
Over de grens is er in Spanje een gelijkaardige ontwikkeling. De leiding van Podemos steunde het verraad van Tsipras. Pablo Iglesias verklaarde dat hij hetzelfde zou gedaan hebben. Maar anderen hebben wel lessen getrokken.
Izquierda Unida won in de verkiezingen van december ongeveer een miljoen stemmen. Nu vormt het een electorale alliantie met Podemos voor de verkiezingen van 26 juni. De partij heeft een nieuwe linkse leider, Alberto Garzon. Onder zijn leiding was er qua programma en retoriek een bocht naar links. Dit geldt ook voor de discussie over de EU en de euro.
De politieke motie die door Garzon op de IU-raad werd voorgelegd en met meer dan 70% werd goedgekeurd, stelde: “De EU kan niet hervormd worden en is onverenigbaar met de soevereiniteit van de volkeren of met gelijk welk beleid van sociale verandering.” De motie pleit voor een radicaal antibesparingsbeleid dat “de tegenstellingen van het Europa van de euro blootlegt” waarbij “we bereid zijn om de gevolgen van een soeverein economisch beleid in het belang van de meerderheid van de bevolking te dragen, zoals een verdrijving van ons land uit de EU.”
De Spaanse Communistische Partij, de belangrijkste component van IU die de meerderheid van de leiding in handen heeft (ook Garzon behoort tot de CP), nam op het 20ste partijcongres in april nog een sterker standpunt in. Er werd gepleit voor “een breuk met de euro en de EU” omdat deze “niet hervormd kunnen worden aangezien ze gebaseerd zijn op kapitalistische principes en waarden.”
Zowel IU als de CP combineren hun verzet tegen de EU met een oproep tot een internationale alliantie van arbeidersstrijd en linkse krachten om een alternatief te vormen. Garzon had het over de mogelijkheid van een Zuid-Europese politieke unie van linkse regeringen – naar het model van ALBA, de alliantie van progressieve Latijns-Amerikaanse regeringen die door Hugo Chavez in 2004 werd gepromoot. De ALBA-regeringen braken niet met het kapitalisme, maar de verwijzing hiernaar is nuttig omdat een regering die breekt met het Europese besparingsbeleid en het kapitalisme inderdaad een internationale impact zou hebben en de basis kan leggen voor een internationalistisch alternatief.
Zoals met het Links Blok in Portugal valt het nog af te wachten of en hoe deze standpunten zullen vertaald worden in een praktisch programma. Socialismo Revolucionario, het CWI in Spanje, stelt dat de linkerzijde en de arbeidersbeweging dringend nood hebben aan een revolutionair socialistisch programma en beleid om te vermijden dat de Spaanse linkerzijde Tsipras achterna gaat. Gelijk welke regering die een mandaat krijgt om de besparingen te stoppen, zal in de huidige context moeten overgaan tot de nationalisatie van de banken en grote bedrijven onder democratische controle, de invoering van kapitaalcontrole en de afbetaling van de publieke schulden moeten stoppen. Dit alles is vereist als voorwaarde om capitulatie en verraad te vermijden.
Verwarring over Brexit
Een marxistisch standpunt vertrekt van het begrip dat het bewustzijn zich in concrete omstandigheden ontwikkelt. De ervaringen van gebeurtenissen leiden tot een scherper begrip onder werkenden en jongeren over de taken in de strijd voor verandering.
Deze beweging onder de linkerzijde in het zuiden van Europa naar een scherpere oppositie tegen de kapitalistische EU als gevolg van het falen van het euro-reformisme van Syriza, is daar een uitdrukking van. In de landen die het dichtst bij Griekenland liggen en waar de ontwikkelingen het sterkst gevolgd werden, is er meer duidelijkheid gekomen over het karakter van de Europese instellingen.
In Groot-Brittannië, waar de campagne naar het referendum over de Brexit stilaan in de laatste rechte lijn komt, heeft dit proces blijkbaar minder impact gehad op de leiding van de arbeidersbeweging. De meeste vakbondsleiders en ook linkse figuren binnen Labour, waaronder Jeremy Corbyn zelf, namen een voorzichtige ‘Remain’ (in de EU) positie in. Bij het eerder referendum in 1975 spraken de linkse Labour-leiders en de vakbondsleiders zich nog resoluut uit tegen lidmaatschap van de voorloper van de EU.
Deze opstelling is deels het resultaat van de voorbije periode toen er illusies gezaaid werden in het ‘sociale’ karakter van de EU. De illusie van een ‘sociaal Europa’ werd grotendeels naar voor gebracht als defaitistisch antwoord op de nederlagen van belangrijke strijdbewegingen in de jaren 1980. Er werd naar Europa gekeken om de eigen nederlagen niet te moeten analyseren: het feit dat de staking van de mijnwerkers grotendeels geïsoleerd bleef net als de strijd van lokale besturen zoals dat van Liverpool dat het besparingsbeleid verwierp.
Behalve aanklagen hoe brutaal de Griekse bevolking door de EU werd behandeld, trekken die linkse leiders die voor ‘Remain’ pleiten vandaag geen politieke conclusies uit de ervaring met Syriza. Meer nog, eigenlijk beperken ze zich tot rouwbetuigingen aan de Griekse arbeidersklasse om vervolgens bijna letterlijk de argumenten te herhalen van de leiding die deze arbeidersklasse verraden heeft.
Natuurlijk worden beide kanten in de campagne voor het Brexit-referendum geleid en gedomineerd door de reactionaire rechterzijde. Dat kan niet genegeerd worden. Maar deze factor is op zich een gevolg van de positie die werd ingenomen door de vakbondsleiders en de groep rond Corbyn. De Socialist Party merkte meermaals op dat de vakbonden en Labour-leiders met een duidelijk ‘leave’-campagne de dynamiek compleet konden veranderen.
Het politiek manifest van Izquierda Unida bevat enkele pertinente opmerkingen hierover. Het document stelt: “Decennia van ideologische propaganda in alle media waar het systeem over beschikt en de angstige, zoniet medeplichtige, positie van een groot deel van de Europese linkerzijde heeft het idee ingang doen vinden dat de EU een garantie is voor welvaart uit het verleden en heden, alsook voor de toekomst.” Dit wordt verbonden met het gevaar van rechts populisme met de stelling dat de linkerzijde tegenover de groeiende woede tegen de EU “niet mag toelaten dat het ongenoegen wordt ingepikt door extreemrechts, zoals gebeurde in andere delen van Europa.”
Naarmate de illusies in de EU als kracht van vooruitgang – illusies die zoals iedereen moet erkennen in zowat alle Europese landen bestonden – doorprikt worden onder brede lagen van de bevolking, raakt de pro-EU linkerzijde de aansluiting bij de bevolking kwijt. Zoals vaak lopen de leiders van de arbeidersbeweging de gebeurtenissen achterna zonder voeling met de standpunten van de meer bewuste elementen van de eigen basis.
Is de EU internationalistisch?
In 1915 schreef Lenin dat de “Verenigde Staten van Europa onder het kapitalisme ofwel onmogelijk zijn ofwel reactionair zullen zijn.” De basisredenering was dat belangenconflicten tussen de dominante nationale kapitalistische klassen in Europa niet zomaar kunnen overstegen worden. Dit blijft tot op vandaag het geval, ook voor het kapitalistische Europese project.
In de huidige crisis hebben nationale spanningen de mogelijkheid van een oprecht verenigd Europees antwoord op de centrale uitdagingen van het continent, zoals de schuldencrisis of de vluchtelingencrisis, onmogelijk gemaakt. Nationale spanningen en de weigering van een deel van de nationale kapitalisten om de lasten van de problemen van anderen te delen, zijn de redenen waarom voorstellen als die van de ‘mutualisering’ van schulden of ‘eurobonds’ geen kans maken.
De EU en de eurozone vertegenwoordigen natuurlijk een vorm van internationale integratie en samenwerking tussen nationale kapitalistische klassen en dit is vrij ver doorgetrokken. Maar de crisis en de “centrifugale” tendensen die hiermee gepaard gingen, tonen de beperkingen van de natiestaat en de botsende nationale kapitalistische belangen die nog steeds bestaan. Ze tonen aan dat het huidige niveau van samenwerking en integratie, waaronder de euro als gemeenschappelijke munt, niet op permanente basis mogelijk is.
De kunstmatige veronderstelling dat de EU en steun ervoor op de een of andere wijze ‘internationalistisch’ zou zijn, wordt onderuit gehaald door de praktische ervaringen. Het klopt dat nationale spanningen en tegenstellingen onder het kapitalisme een obstakel vormen voor echte Europese eenheid, maar het klopt evenzeer dat zelfs beperkte allianties en samenwerkingsverbanden tussen kapitalistische staten nooit op gelijke basis gevormd worden.
De Europese Unie is net als andere internationale kapitalistische allianties niet zozeer een ‘samenwerkingsverband’ maar wel een geïnstitutionaliseerde onderwerping van de zwaksten aan de sterksten. Het doel is niet om de economie en de levensstandaard van landen in de periferie op te trekken tot het niveau in de centrale Europese machten zoals Duitsland, Frankrijk of Groot-Brittannië. De EU en de eurozone zorgen voor het omgekeerde.
Vanuit economisch standpunt werd de desindustrialisering van de Europese periferie gepromoot en versneld. Hierdoor werd een stabiele lokale markt zonder concurrentie of obstakels gecreëerd voor Duitsland en andere centrale Europese landen. De kloof tussen de sterkte van de Duitse economie en de zwakte van de Spaanse, Portugese, Ierse of Griekse economie is door de invloed van de EU groter geworden in plaats van kleiner.
Vanuit politiek oogpunt werd de beslissingsmacht van de nationale regeringen sterk aan banden gelegd. Het besparingsbeleid wordt op bevel van de instellingen doorgevoerd met een effectieve controle op de begrotingen en de maatregelen. De maatregelen van de trojka hebben dit nog verergerd. Commentatoren hebben het niveau van politieke autonomie van de Griekse regering tegenover de Europese machten vergeleken met dat van een Duitse deeltstaat tegenover de federale regering. Deze situatie laat spanningen opbouwen en moet uiteindelijk leiden tot het uiteenvallen van de unie.
De EU is dus niet veel ‘internationalistischer’ tegenover de armste landen van Europa als het Britse Rijk dit destijds was tegenover de kolonies.
Socialisme en Europese eenheid
Voor socialisten is internationale samenwerking en eenheid objectief noodzakelijk. Enkel de integratie van de beschikbare middelen en industrie op Europees en wereldvlak, kan de voorwaarden creëren voor een democratische socialistische planning van de economie zodat een productie en levensstandaard op een hoger niveau mogelijk wordt.
Het kapitalisme is niet in staat om Europa te verenigen, de ervaring toont dit aan. Het bezit en de controle van de nationale kapitalistische elites – vertegenwoordigd door de grote banken en bedrijven, maar ook de regeringen – over de rijkdom van de wereld, en de concurrentie tussen hen, vormt historisch de basis voor nationale conflicten op het continent. Enkel met een democratisch socialistisch publiek bezit en controle op de belangrijkste productiemiddelen, is het mogelijk om de logica van nationale spanningen in Europa te doorbreken en echte eenheid te realiseren.
Het verzet van socialisten tegen de EU en de eurozone heeft niets gemeen met eng nationalisme. In de strijd tegen de kapitalistische EU moeten volgens ons ook de fundamenten gelegd worden voor een internationalistisch socialistisch Europees alternatief.
Op 14 november 2014, op het hoogtepunt van actief arbeidersverzet tegen het besparingsbeleid in zuidelijk Europa, was er een internationale dag van strijd met algemene stakingen en gedeeltelijke stakingen in Spanje, Portugal, Italië en België naast massale stakingen en betogingen in Griekenland, Frankrijk en elders. Deze eenheid in strijd tegen het Europese besparingsbeleid toont het potentieel voor een ander Europa dat ontstaat doorheen strijd en massabewegingen.
Een socialistische regering in één Europees land,op basis van de organisatie en mobilisatie van de arbeidersklasse rond een antibesparingsprogramma, zou een bron van inspiratie zijn doorheen het continent. Op deze basis breken met de EU en de euro zou het mogelijk maken om een oproep te doen voor een alternatieve socialistische Europese federatie, wat een stimulans zou zijn voor revolutionaire ontwikkelingen doorheen het continent.
Een vrijwillige socialistische federatie van Europa zou dan op de agenda staan. Dit is het toekomstbeeld waarmee de linkerzijde doorheen het continent de strijd tegen de besparingen in alle landen kan voeren.
Het is onmogelijk om zo’n perspectief te verbinden met een campagne om in de EU te blijven “tot de internationale voorwaarden voldoende rijp zijn” of tot er meer socialistische regeringen verkozen zijn in andere landen om de krachtsverhouding naar links te duwen. Op abstract niveau kan dit een redelijk standpunt lijken. Maar deze positie houdt er geen rekening mee dat dit “uitstel” van de breuk zich niet beperkt tot tactiek om tijd te kopen. Ondertussen worden concrete asociale maatregelen opgelegd aan alle regeringen, waardoor deze de confrontatie met de arbeidersklasse moeten aangaan. Dit zien we ook in Griekenland met een Syriza-regering.
Reformistische leiders mogen dan nog de beste plannen opmaken, de internationale klassenstrijd laat geen ruimte voor stabiele en perfect gecoördineerde veranderingen die simultaan in alle landen tegelijk worden doorgevoerd via de reeds bestaande internationale instellingen van het kapitalisme. Als de EU niet desintegreert op kapitalistische basis, zal het nodig blijven dat een individuele socialistische regering of een groep van dergelijke regeringen een bres slaat waarlangs de Europese arbeidersklasse kan bouwen aan een nieuw internationaal alternatief.
-
‘En de zwakken ondergaan wat ze moeten ondergaan?’. Varoufakis vergist zich met verdediging EU
Het nieuwe boek van Yanis Varoufakis, de voormalige minister van Financiën in Griekenland, wijst op de vreselijke rol van de EU in het afbreken van het sociaal weefsel en het opleggen van harde besparingen. Maar toch trekt Varoufakis de conclusie dat het erop aankomt om de Europese instellingen te hervormen. Wij zijn het daar niet mee eens. Een kritiek door Hannah Sell. “Het geld in Griekenland raakt op. De regering in Athene gebruikt middelen voor de gezondheidszorg en openbare diensten om lonen en pensioenen te betalen. Zonder nieuwe financiële steun zal het moeilijk worden om de schuldaflossing in juli te betalen. Neen, dit is geen stuk uit de zomer van 2015 dat per ongeluk opnieuw geplaatst is. Griekenland is nadat het even uit de aandacht verdween terug. Er dreigt een nieuwe zomer van bedreigingen en nachtenlange toponderhandelingen.” (Larry Elliott, The Guardian, 30 april). De crisis in Griekenland is verre van opgelost, er komt stilaan een nieuw hoogtepunt in de crisis met de dreiging van een Grexit die terug opduikt. De Griekse werkenden komen opnieuw op straat in stakingsacties tegen de harde besparingen, nu opgelegd door een regering onder leiding van Syriza.
Ongetwijfeld keken veel activisten die tegen het besparingsbeleid ingaan naar Griekenland voor antwoorden. Sommigen zullen ook het nieuwe boek van Yanis Varoufakis, ‘En de zwakken ondergaan wat ze moeten ondergaan?’, lezen. Varoufakis erkent de rol van de EU in het opleggen van het lijden van mensen. Hij beschrijft hoe in juli 2015 de Griekse regering werd neergeslagen. Maar hij legt niet uit hoe de regering onder leiding van Syriza tegen de trojka van de Europese Commissie, Europese Centrale Bank en Internationaal Monetair Fonds kon ingaan. Dit boek ligt in de lijn van vorige standpunten van Varoufakis die stelde dat hij probeerde om “het Europese kapitalisme van zichzelf te redden” door voorstellen te doen om de kapitalistische EU te hervormen. (zie ook het dossier over zijn ‘onregelmatige marxisme’: http://www.marxisme.be/n/2015/04/het-onregelmatige-marxisme-van-varoufakis-biedt-geen-antwoord/)
Doorheen het boek geeft Varoufakis de indruk dat de EU kon hervormd worden tot een rechtvaardige instelling, als die instellingen maar hadden geluisterd. Op een bepaald ogenblik verwijst hij naar John Maynard Keynes die voor het verzwakte Britse kapitalisme onderhandelde in de besprekingen rond Bretton Woods over het financiële kader voor het naoorlogse kapitalisme. Volgens Varoufakis kwam Keynes met “een haarscherpe analyse van het kapitalisme, een unieke kijk op de economische krachten die de grote depressie veroorzaakten, een schitterend plan om de wereldfinanciën te hertekenen en tenslotte, maar niet onbelangrijk, een poëtische aanpak van woorden en een schrijverstalent bij het vertellen.” Bij het beschrijven van de nederlaag van Keynes tegenover de machtige Amerikaanse onderhandelaars, trekt hij ongetwijfeld ook een vergelijking met zijn eigen rol in de onderhandelingen met de Europese instellingen die hij ‘rede’ probeerde bij te brengen.
Ondanks zijn nederlaag in de onderhandelingen met de EU, is Varoufakis voorstander om er deel van te blijven uitmaken en om de EU te hervormen. Eerder omschreef hij de EU als een “mislukte organisatie en een modderpoel vol antidemocratische krachten” (Herald Scotland, 12 maart). Maar nu trekt hij Groot-Brittannië rond om in de aanloop naar het EU-referendum op te roepen om binnen de EU te blijven. Een grote zwakte daarbij is dat hij niet aangeeft hoe een hervorming mogelijk is. Het blijft bij het idee dat “enkel een ernstige dialoog en een bereidheid om terug te keren naar de tekentafel kunnen de basis leggen waarop vrede en welvaart mogelijk zijn.” Zijn eigen ervaring als Griekse minister van Financiën geeft echter aan dat de Europese instellingen niet bereid zijn om te onderhandelen met krachten die tegen de besparingen ingaan en, meer nog, vastberaden zijn om deze krachten de kop in te drukken. Zijn eigen onderhandelingen met de EU leidden tot wat Varoufakis een “modern verdrag van Versailles” noemde, een verdrag om de strijdbaarheid van de werkenden in Griekenland en de rest van Europa te breken.
Het zinkende schip van de EU
In een recensie van het boek van Varoufakis en dat van Thomas Piketty schrijft de Britse journalist Paul Mason terecht over de benadering van Varoufakis: “Hij besluit zijn boek met een schets van zijn huidige project: Europa binnen de tien jaar democratiseren of het project laten vallen.” Mason vervolgt: “Beiden [Piketty en Varoufakis] zien zichzelf, en de linkerzijde waar ze voor staan, als de laatste verdedigers van het ware ideaal: een sociaal Europa dat de democratische waarden van de stichtende leden weerspiegelt. Tegenover hen staan twee krachten: het lamgelegde liberalisme waarvan de economische recepten niet langer werken en de rechtse xenofobie waarvan de economische recepten niet coherent zijn maar wel steun vinden.”
Een ‘sociaal Europa’ was nooit meer dan een vijgenblad om het echte karakter van de EU te verbergen: een akkoord tussen de verschillende kapitalistische klassen van Europa om de grootst mogelijke markt te creëren waarbinnen de winsten gemaximaliseerd worden. Na de ervaringen van Griekenland, Ierland, Portugal en andere landen, samen met de opeenvolging van neoliberale akkoorden die door de EU werden aanvaard, blijft er niet veel over van dit vijgenblad.
Paul Mason is terecht erg sceptisch over de kansen op succes voor Varoufakis. Hij stelt dat het opbreken van de EU mogelijk is en besluit dat “het probleem is dat het schip zinkt.” Het zou dan ook logisch zijn om “de reddingssloepen te bemannen.” Jammer genoeg trekt Mason daar zelf niet de conclusie uit dat het in Groot-Brittannië beter is om het zinkende schip te verlaten door voor een Brexit te stemmen. Hij vreest namelijk dat dit Boris Johnson (voormalige burgemeester van Londen) en Michael Gove (minister van Justitie) zou toelaten om in Groot-Brittannië alle neoliberale fantasiën te realiseren. Mason begrijpt meer dan Varoufakis, maar zijn benadering lijdt aan dezelfde fundamentele problemen. Hij wacht op een ogenblik in de toekomst – als de tijd rijp is – om op te komen voor wat volgens hem een correcte benadering van een Brexit is. Maar we helpen de strijd tegen het kapitalisme nooit vooruit door te pleiten voor een standpunt dat objectief gezien tegen de belangen van de meerderheid – de arbeidersklasse – ingaat vanuit de subjectieve vrees dat die meerderheid nog niet ‘klaar’ is om dit standpunt te horen. Een van de eerste regels voor marxisten is om de werkende bevolking steeds de waarheid te zeggen.
Dit was niet de benadering van Varoufakis toen hij minister was. Toen hij ontslag genomen had, vertelde hij over zijn bijeenkomsten met de Eurogroep: “Je brengt een argument naar voor waar je hard op gewerkt hebt, dat logisch en coherent is en je botst op lege blikken. Het is alsof je niets gezegd hebt. Wat je zegt staat los van wat zij zeggen. Je kan evengoed het Zweedse volkslied zingen, hun antwoord zou hetzelfde zijn.” (New Statesman, 13 juli 2015).
Als minister vertelde Varoufakis samen met premier Tsipras een ander verhaal. Toen er op 20 februari 2015 een eerste akkoord gesloten werd, waarbij de regering van Syriza zich in het Europese besparingskader inschreef, had Varoufakis het nog over een belangrijke stap die het resultaat was van “oprechte onderhandelingen” in een “relatie tussen gelijken.” Het is mogelijk dat de nieuwe Griekse regering geen keuze had om op dat ogenblik met harde voorwaarden in te stemmen terwijl het de strijd tegen de Europese instellingen voorbereidde. Maar door de realiteit van de situatie te verdoezelen – niet alleen op dat moment, maar doorheen de onderhandelingen – was de arbeidersklasse slecht voorbereid op wat zou komen. Maar desondanks toonde de Griekse arbeidersklasse een moedige strijdbaarheid tegen de trojka.
De rechterzijde ruimte laten
Een sterke campagne vanuit de arbeidersbeweging tegen de EU zou de politieke situatie in Groot-Brittannië veranderen. Door te zwijgen – zoals Paul Mason aanbeveelt – wordt het gevaar groter dat de ‘rechtse xenofobie’ een groter voordeel haalt uit de woede tegenover de ondemocratische EU. Door de energie te richten op pogingen om de Europese instellingen te overtuigen en in de praktijk de echte rol van deze instellingen te verdoezelen, creëren ook Varoufakis en zijn medestanders de voorwaarden voor een opkomst van extreemrechtse en rechts-populistische krachten waar ze zo bang van zijn.
Beeld je in dat Labour-voorzitter Jeremy Corbyn de druk van de Blairisten had weerstaan en had opgeroepen voor een internationalistische anti-besparingsstem tegen de EU. Het zou het debat volledig veranderd hebben. Nu wordt dit gedomineerd door pro-kapitalistische krachten aan beide kanten. Het zou overigens ook de mogelijkheid van een meerderheid voor een Brexit vergroot hebben. In plaats van ruimte te creëren voor de rechtse Tories om nog verder te gaan met hun neoliberale beleid, zou het perspectief van een door Corbyn geleide Labour-regering op de agenda gestaan hebben. Maar zelfs los hiervan is het verkeerd om te denken dat de rechtse Tories vrijspel krijgen als er een Brexit komt. Jacob Rees-Mogg, een Tory die voor de Brexit is, trekt de vergelijking tussen de huidige crisis in de Tory-partij en de verdeeldheid rond de Graanwetten in de 19de eeuw: “Die verdeeldheid hield de partij 28 jaar uit de regering.” (Financial Times, 17 mei). Rees-Mogg probeert wanhopig te waarschuwen voor de gevolgen van een verdeeldheid in zijn partij.
Als Johnson premier wil worden, zou dit tegen de achtergrond van een potentieel fatale crisis in de Tory-partij zijn. Rees-Mogg beseft dat Johnson zou botsen op harde oppositie van de Cameron-vleugel. Dat is waarom hij de Tories oproept om David Cameron in het zadel te houden, zelfs in het geval van een Brexit. Maar dit is wellicht utopisch. Een meerderheid voor een Brexit zou ongetwijfeld leiden tot een aftreden van Cameron. De bijhorende onrust binnen de Tories zou de arbeidersklasse een mogelijkheid bieden om de besparingsagenda van de Tories een nederlaag toe te brengen.
Jammer genoeg zien noch Paul Mason noch Yanis Varoufakis een rol voor arbeidersstrijd weggelegd in hun analyses. Mason verwijst er wel naar en haalt er soms ook inspiratie uit, maar hij is pessimistisch over de mogelijkheid van arbeidersstrijd om een rol te spelen. In het boek van Varoufakis zijn de arbeidersklasse en massastrijd compleet afwezig.
Dit is niet alleen het geval voor de meer recente gebeurtenissen, maar ook in de historische verwijzingen. Zo neemt Varoufakis de tijd om op de val van Margaret Thatcher in te gaan, maar daarbij wordt niets gezegd over de rol van de 18 miljoen mensen sterke niet-betalingsbeweging tegen de Poll Tax, een campagne geleid door Militant, de voorloper van de Socialist Party. Deze campagne was van groot belang in de val van Thatcher. Maar het is schokkender om te zien dat de heldhaftige Griekse massa’s nog geen voetnoot waard zijn in de ogen van Varoufakis. De meer dan 30 algemene stakingen tegen het besparingsbeleidkomen niet eens aan bod.
In plaats daarvan trekt hij volgend besluit uit de gebeurtenissen van juli 2015: “De Eurogroep slaagde erin om onze regering omver te werpen door ons zodanig uit te putten dat premier Tsipras toegaf… en onze samenleving de wil tot hervormingen verloor en, nog erger, de Europese democratie sterk gewond raakte.” Alsof de volledige samenleving niet anders reageerde dan de regering-Tsipras. De Griekse samenleving – in het bijzonder de werkenden en armen – toonden hun bereidheid om tegen de Eurogroep in te gaan toen ze ‘oxi’ (neen) stemden in het referendum over het besparingsprogramma van de trojka. Er was niets noodzakelijk of automatisch aan de beslissing van Tsipras om te capituleren voor de Eurogroep. Het was evenmin een kwestie van beschadiging van de ‘Europese democratie’ zoals Varoufakis het beschrijft, de gebeurtenissen toonden het ondemocratische karakter van de EU.
Varoufakis omschrijft zichzelf als een ‘onregelmatige marxist’ maar er is weinig marxisme te vinden in zijn boek. Het startpunt van Karl Marx was een analyse van de realiteit van het kapitalisme. Van daaruit trok hij algemene conclusies over hoe het kapitalisme functioneerde en, van cruciaal belang, ook hoe het kon omvergeworpen worden. Een van de fundamentele tegenstellingen van het kapitalisme waar Marx op wees was het feit dat het systeem enerzijds op natiestaten gebaseerd was terwijl er anderzijds een wereldmarkt ontwikkelde. Ondanks de globalisering in de decennia voor de crisis van 2008 was het kapitalisme niet in staat om zich van de nationale basis te bevrijden. Voor Varoufakis kunnen deze en andere tegenstellingen van het kapitalisme overkomen worden door de kracht van redelijke argumenten.
Een utopisch standpunt
Na een lang eerste deel in het boek waarin Varoufakis terugblikt op de totstandkoming van de EU en vooral op de banden met de VS, gaat hij over tot de crisis in de EU sinds 2008 en zijn (beperkte en vage) ideeën om tot oplossingen te komen. Zijn centrale eis voor een “degelijk politiek surplus recyclage mechanisme.” Dit idee van iets als een ‘transfer unie’ werd ook door anderen naar voor gebracht, onder meer de gouverneur van de Bank of England, Mark Carney. Het uitgangspunt is dat landen van de eurozone belastinginkomsten over de grenzen kunnen transfereren zodat middelen van rijkere naar armere landen kunnen. Maar dit wordt afgeblokt door Duitsland, Nederland en andere rijkere landen. Varoufakis erkent dit, maar begrijpt niet waarom. Hij stelt: “De grote vraag is: waarom? Waarom wordt dit verworpen terwijl de VS het in de jaren 1940 realiseerde en het essentieel is om een asymmetrische monetaire unie te behouden?”
Varoufakis houdt geen rekening met de verschillende krachtsverhoudingen na de Tweede Wereldoorlog toen het stalinisme een bedreiging vormde voor het kapitalisme in Europa. Deze dreiging vormde de lijm die de westerse kapitalistische machten samenbracht. Hij begrijpt ook het verschil niet tussen de VS, een federale natiestaat, en de eurozone als bundeling van verschillende naties met een gemeenschappelijke munt. Een federale natiestaat kan middelen relatief eenvoudig herverdelen, maar in de eurozone is dit moeilijker omdat de kapitalistische klassen van de verschillende naties tegenstrijdige belangen he bben. Zelfs in de periode van globalisering voor de crisis van 2008 was het, ondanks alle druk op de kapitalistische klassen van Europa om samen efficiënter de concurrentie met de VS en nadien China aan te gaan, niet mogelijk om de grenzen van de natiestaat te overstijgen. De productiekrachten hadden de nationale en tot op zekere hoogte zelfs de continentale grenzen overstegen, maar het kapitalisme bleef gebaseerd op naties die niet alleen economische eenheden zijn maar ook politieke en sociale entiteiten.
Zelfs in een periode van sterke economische groei waren de Europese kapitalisten slechts noodgedwongen met elkaar verbonden en waren er regelmatig botsingen tussen nationale belangen. In zo’n situatie de euro als gemeenschappelijke munt aannemen, moest vroeg of laat leiden tot enorme problemen voor de EU. Nu het kapitalisme op wereldvlak en in Europa in crisis is, worden de confrontaties intenser. De neokoloniale aanpak van Griekenland toont dit duidelijk aan. De factoren die de Europese kapitalisten tot samenwerking veroordelen zijn er nog steeds en dit zorgt ervoor dat ze zullen strijden om de eurozone te redden. Maar tegelijk zijn er centrifugale krachten die op een bepaald ogenblik zo sterk zullen worden dat de eurozone en mogelijk zelfs de EU breken.
Varoufakis denkt echter dat het kapitalisme in staat is om de beperkingen van de natiestaten te overstijgen enkel en alleen door dit te willen. Hij pleit voor het “totstandkomen van een overkoepelende Europese identiteit die de verschillende nationale identiteiten omvat maar niet opslorpt.” Hij maakt geen onderscheid tussen de bestaande natiestaten en de EU. “Als een gemeenschappelijke Europese identiteit en een supranationaal gevoel niet mogelijk is, dan moet de Europese Unie maar ontbonden worden en moeten de Schotten en Catalanen onafhankelijkheid krijgen van Londen en Madrid. Als er anderzijds een supranationale Europese identiteit mogelijk is en er een Europees soeverein volk kan ontstaan, dan is een democratische Europese Unie mogelijk.”
Varoufakis stelt terecht dat hij voorstander is van het recht op zelfbeschikking, met inbegrip van onafhankelijkheid voor zowel Schotland als Catalonië. Maar hij vergist zich door dit te verbinden met zijn utopische visie van een kapitalistische en democratische EU. Enkel op basis van een breuk met het kapitalisme en de opbouw van een socialistische geplande economie zal het mogelijk zijn om een echt democratische federatie van Europa met een vol recht op zelfbeschikking voor alle nationaliteiten tot stand te brengen, mogelijk kan dit aanvankelijk op basis vna een confederatie van onafhankelijke socialistische staten.
Onmiddellijk na de Russische revolutie van 1917 – de eerste breuk van de arbeidersklasse met het kapitalisme – kon de nieuwe democratische arbeidersstaat de muren van de tsaristische “gevangenis van naties” in Rusland neerhalen. Er werd gebouwd aan de Republiek van Socialistische Sovjet Federaties waarbij heel wat onderdrukte nationaliteiten voor het eerst vrijheid kregen. Deze geschiedenis werd nadien terug opgeborgen door de stalinistische misdaden tegen onderdrukte volkeren, maar het blijft een belangrijke indicatie van wat mogelijk is op basis van een breuk met het kapitalisme.
Kapitalistische landen
Het kapitalisme was nooit minder in staat om de eisen voor nationale bevrijding of de creatie van nieuwe onafhankelijke en welvarende naties in te willigen. De voorbeelden van Schotland en Catalonië tonen integendeel aan dat er niet alleen tussen de EU-landen grote tegenstellingen bestaan, maar ook in deze landen. Het is een indicatie van het steeds meer door crisis gekenmerkte kapitalisme. Groot-Brittannië was een pionier van het kapitalisme en werd een van de machtigste imperialistische landen op de planeet. Na de opkomst van het Britse kapitalisme werden Schotland en Engeland met de Act of Union van 1707 samengevoegd op basis van brutale repressie tegen de Schotten, waar een meerderheid tegen de unie was. Een tijdlang stond Schotland centraal in de ontwikkeling van het Britse kapitalisme omdat het de ‘fabriek van de wereld’ vormde. Zo werd tegen de jaren 1880 maar liefst 85% van het Britse ruwe ijzer in Schotland geproduceerd.
Onder de arbeidersklasse bleef er altijd een Schots bewustzijn bestaan, ook al werd dit een tijdlang gecombineerd met een Brits bewustzijn. Maar de Schotse heersende klasse integreerde volledig in de Britse kapitalistische klasse. Vandaag is er een deel van de Schotse kapitalisten voorstander van onafhankelijkheid, maar het Britse kapitalisme op zich is daar compleet tegen. Het wordt immers gezien als een nieuwe grote stap in de Britse neergang. Ook de kapitalistische klassen van andere Europese landen, niet in het minst Spanje, zijn bang dat Schotse onafhankelijkheid een momentum zou vormen voor strijdbewegingen van andere minderheden die opkomen voor zelfbeschikking binnen hun staten. De crisis van het Britse kapitalisme heeft samen met het harde besparingsbeleid van de conervatieven geleid tot een sterke steun voor onafhankelijkheid onder een groeiend aantal werkenden in Schotland. Er is geen vergelijking mogelijk tussen Groot-Brittannië waar een grotendeels eengemaakte kapitalistische klasse zich verzet tegen onafhankelijkheid voor Schotland, en de EU waar 28 kapitalistische klassen elk hun eigen belangen hebben.
Toch denkt Varoufakis dat het mogelijk is om hen onder het kapitalisme te verenigen. Hij stelt dat de 19e eeuw bol stond van de voorbeelden van hoe de opgang van het kapitalisme en de triomf van kapitaalsaccumulatie over de feodale autoriteiten leidden tot het wegnemen van interne grenzen en verschillende regionale identiteiten werden samengevoegd om nieuwe nationale identiteiten te vormen. Zo verwijst hij naar de Duitse eenmaking die opgelegd werd door de harde Pruissische hand. Op deze basis kan er volgens Varoufakis ook een Europese identiteit ontstaan. Hij merkt zelfs op; “Europese democraten vestigden veel hoop in het idee dat de democratie onopvallend in de Europese Unie zou binnenglippen zoals het dit eerder deed in de instellingen van natiestaten als Groot-Brittannië of Frankrijk.”
Democratie is niet ‘binnengeglipt’ in die landen. De kapitalistische democratie werd in beide landen afgedwongen op basis van revolutie en burgeroorlog, hoe hard de kapitalisten dit vandaag ook willen vergeten. In de eerste periode van haar ontwikkeling speelde het kapitalisme een historisch progressieve rol in het omverwerpen van het feodalisme en het uitvoeren van de taken van de kapitalistische democratische revolutie, met inbegrip van de vestiging van natiestaten. Onder leiding van een opkomende kapitalistische klasse kwamen revolutionaire bewegingen die de onderdrukte massa’s achter zich mee kregen voor nationale bevrijding. Eens het kapitalisme gevestigd was, kwam daar verandering in.
Kapitalistische klassen die later op het toneel van de geschiedenis verschenen, waren bang dat bewegingen van de arbeidersklasse en de onderdrukten hun eigen heerschappij zou bedreigen. Die angst was groter dan de wil om de historische rol in het vestigen van moderne natiestaten te spelen. Dit was zelfs 170 jaar geleden al het geval, toen het kapitalisme nog in een opkomende fase zat. In de revoluties van 1848 bijvoorbeeld durfde de kapitalistische klasse van Duitsland, in de vorm van het Frankfurter Parlement, niet de revolutionaire stappen zetten die nodig waren om een eengemaakte staat te creëren vanuit de verschillende feodale staatjes in wat vandaag Duitsland is. Dit was in een situatie met een duidelijk nationaal bewustzijn, een gemeenschappelijke taal en cultuur – allemaal erg verschillend van de EU vandaag. Het Frankfurter Parlement leed een nederlaag, de Duitse eenmaking werd decennia later uitgevoerd door de ‘ijzeren hand’ van Pruisen. Het resultaat was geen kapitalistische democratie maar een absolute monarchie waarin het parlement (de Reichstag) slechts symbolische bevoegdheden had.
Internationale arbeidersstrijd
Socialisten kunnen het Europees Parlement gebruiken als platform om de stem van de arbeidersklasse te laten horen, maar dit parlement heeft slechts erg beperkte bevoegdheden. Varoufakis erkent dit, maar legt niet uit hoe het kan veranderen. De macht in de EU zit vandaag heel sterk geconcentreerd in de Europese Raad met de regeringsleiders van de kapitalistische natiestaten van de EU. Zij hebben er geen belang bij om meer macht aan het parlement over te dragen. Het klopt dat een Europese massabeweging die meer macht voor het parlement eist, hen kan dwingen om toegevingen in die richting te doen. Maar indien er zo’n beweging tot stand zou komen, is het onwaarschijnlijk dat ze zich zou beperken tot de eis van meer macht voor het Europees Parlement. Het zou snel uitdraaien op een strijd tegen alle kapitalistische regeringen van Europa en de vestiging van een socialistische samenwerking over heel het continent.
Momenteel nemen bewegingen doorheen Europa de eis van meer macht voor het Europees Parlement niet op. Er is integendeel een groeiende woede en afkeer tegen de EU, dit bleek recent nog in het Nederlandse referendum. Dit is weinig verrassend als regering na regering – van Griekenland tot Ierland – beweert dat er geen andere keuze is dan harde besparingen opleggen omdat de EU dit nu eenmaal vereist. Als socialisten zich in deze omstandigheden opwerpen als verdedigers van de EU, dan wordt alle ruimte gelaten aan extreemrechts. Wij aanvaarden niet dat regeringen besparingen moeten doorvoeren. Er zijn inderdaad Europese dictaten, maar die regeringen kiezen ervoor om daar niet tegen in te gaan.
Als de regering van Syriza vorige zomer evenveel moed had als het Griekse volk en was ingegaan tegen de pogingen van de EU om het besparingsbeleid hardhandig op te leggen, dan was Griekenland wellicht uit de eurozone en mogelijk zelfs uit de EU gezet. Syriza had hierop kunnen reageren met een socialistisch programma om het lijden van de Griekse bevolking te verzachten. Dit zou een inspiratie geweest zijn voor werkenden en jongeren doorheen Europa. Een socialistisch plan zou onder meer weigeren om de schulden terug te betalen, de banken nationaliseren en een kapitaal- en handelscontrole vestigen. Maar het zou verder moeten gaan. Een noodprogramma om Griekenland te redden, zou alle grote bedrijven onder publieke controle en bezit plaatsen als onderdeel van een noodplan van publieke werken om de infrastructuur van transport, ziekenhuizen, huisvesting, … herop te bouwen en de economie terug vooruit te stuwen.
Syriza koos ervoor om deze weg niet te volgen en te capituleren. De Griekse schuldenberg is onbetaalbaar, hoeveel ellende de bevolking ook opgelegd krijgt. Het Griekse lidmaatschap van de eurozone wordt eens te meer in vraag gesteld. De harde lessen van het voorbije jaar tonen dat de droom van Varoufakis om de EU te hervormen een hersenschim is. De groeiende arbeidersstrijd tegen het kapitalistische besparingsbeleid doorheen het continent – van het neerhalen van de Ierse watertaks tot de beweging tegen de regering van Hollande in Frankrijk – tonen het potentieel voor een beweging die opkomt voor een echt democratisch Europa, een socialistisch Europa.
-
Nederlands NEEN tegen EU-verdrag met Oekraïne is zware nederlaag voor regering

In het rood de gemeenten waar de neen-stem het haalde, in het groen waar de ja-stem won. Afbeelding vanop Wikipedia De neen-stem in het Nederlandse referendum over het associatieverdrag tussen de EU en Oekraïne was een zware nederlaag voor de regering van ‘eindeloze besparingen’ onder leiding van de liberale VVD en de sociaaldemocratische PvdA. Het was een stem tegen het neoliberalisme in het algemeen en specifiek tegen de EU-elite. De minimale opkomst voor een geldig referendum is 30%, voor dit referendum was er een opkomst van 32%. Het neen-kamp haalde een overtuigende meerderheid van 60%.
Analyse door Pieter Brans, Socialistisch Alternatief (Amsterdam)
Het associatieverdrag tussen de EU en Oekraïne heeft betrekking op nauwere politieke en economische banden. Het werd eerder al ondertekend door de Nederlandse regering en alle andere EU-lidstaten, alsook door Oekraïne. Het verdrag trad voorlopig in werking vanaf januari. Het Nederlandse referendum over de goedkeuring van het verdrag kwam er op 6 april. De vraag in het referendum was: “Bent u voor of tegen de wet tot goedkeuring van de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en Oekraïne?”
Alle gevestigde partijen waren voor het verdrag. Het initiatief voor het referendum kwam van rechtse bloggers die via het internet de nodige handtekeningen verzamelden opdat het referendum zou plaatsvinden. Hun doel was om de EU stokken in de wielen te steken. De anti-EU en anti-islam politicus Geert Wilders was een leidinggevende figuur binnen het neen-kamp. De brede linkse oppositiepartij SP (Socialistische Partij) kwam later in beweging tegen het verdrag.
Er is een sterke afkeer van de EU in Nederland. Het referendum over de Europese Grondwet in 2005 toonde dit al aan. De voorbije 11 jaar is deze stemming enkel sterker geworden. Deze stemming is sterk genoeg om referenda te winnen, maar het wordt niet omgezet in een bredere oppositiebeweging. Hierdoor kan de tegenkanting tegen de EU benut worden door nationalistische en conservatieve krachten. Maar een ‘nationaal terugplooien’ en het heroptrekken van de nationale grenzen bieden geen oplossingen. In de afwezigheid van een echte oppositie is het logisch dat het referendum een sterke nationalistische en conservatieve inhoud krijgt.
Het resultaat werd ongetwijfeld beïnvloed door de ‘Panama Papers’ waarin ook de Oekraïense president Petro Porosjenko als een belastingontduikende miljardair werd vermeld. Corruptie in Oekraïne was een belangrijke reden om neen te stemmen. Ironisch genoeg is Nederland tegelijk zelf een belastingparadijs binnen Europa en een spil in het verder verspreiden van fortuinen naar andere belastingparadijzen.
De ja-stem was sterk in universiteitssteden zoals Amsterdam, Leiden, Utrecht en Groningen. De pro-kapitalistische EU-propaganda heeft een zekere basis onder de hoger opgeleiden.
Referenda winnen aan populariteit als een van de weinige middelen om het regeringsbeleid af te straffen. Ondanks de huidige nationalistische gevoelens, geeft onderzoek aan dat een referendum over de invoering van meer marktmechanismen in de zorgsector of het behoud van de pensioenleeftijd op 65 jaar (in plaats van de geplande verhoging naar 70 jaar tegen 2030) eveneens de regering zouden afstraffen. Wellicht komen er nog referenda over het TTIP (hiervoor zijn er al voorbereidingen bezig) en mogelijk ook over ‘open grenzen’ of de euro.
Zwakte gevestigde partijen aangetoond
De Nederlandse heersende klasse kwam ermee weg toen het resultaat van het referendum over de Europese Grondwet in 2005 werd genegeerd. Alsof dit referendum nooit plaatsgevonden had, werd het Verdrag van Lissabon probleemloos goedgekeurd. Nu wordt gehoopt op een uitweg door een aantal kleine aanpassingen aan het verdrag te bekomen, mogelijk door het op te delen in een handelsverdrag en een verdrag over politieke samenwerking, waarbij dit laatste verdrag later wordt gesloten. De Nederlandse elite is echter bezorgd omwille van de groeiende afkeer tegen het neoliberalisme en de bezuinigingen, zeker in regio’s waar de crisis het hardste gevoeld wordt door de werkenden, zoals Groningen in het noorden, Brabant en Limburg.
Er is het besef dat een meerderheid tegen dit beleid gekant is, alhoewel dit vaak enkel op een passieve wijze tot uiting komt. Er zijn algemene verkiezingen gepland in maart 2017. De liberalen en sociaaldemocraten dreigen daarbij zware verliezen te moeten incasseren waardoor de vorming van een nieuwe regering moeilijk zal zijn.
Met de referenda over een Brexit en over migratie in Hongarije, nemen de risico’s voor het Europese establishment toe. Als zelfs een relatief kleine groep van rechtse bloggers het regeringsbeleid kan doorkruisen, moeten wij vooral benadrukken dat een massale beweging van de werkende bevolking dat veel beter kan. De resultaten van het referendum tonen de zwaktes van de gevestigde regeringen. Dit wordt versterkt door publicaties zoals de Panama Papers die hun geloofwaardigheid verder ondermijnen. Naarmate de zwakheden van de gevestigde partijen duidelijker worden en hun beleid steeds meer van hetzelfde brengt, groeit de nood aan een ernstige tegenstander in de vorm van een massale en strijdbare arbeiderspartij.
De Nederlandse arbeidersklasse heeft nood aan een politiek alternatief. De afgelopen tien jaar kende de SP een sterke opmars in de peilingen, maar de partij viel terug omdat ze geen duidelijk socialistisch alternatief naar voor bracht. Er is nood aan een massale linkse partij die actief campagne voert tegen de bezuinigingen en die de macht nastreeft op meerderheidsbasis om een socialistisch programma door te voeren. Dit programma moet onder meer oproepen voor een socialistisch Europa in plaats van het Europa van het kapitaal, voor een socialistische confederatie van Europese landen op vrije en gelijke basis waarbij de noden van de meerderheid van de bevolking centraal staan en niet die van de inhalige 1% rijksten.
-
Europese alliantie met Turkije om grenzen te sluiten. Vluchtelingencrisis en EU-crisis gaan door
De Europese Unie beslist om de deuren te sluiten voor vluchtelingen. Diegenen die tot in Griekenland raken, zullen naar Turkije afgevoerd worden. De westelijke Balkanroute wordt afgesloten. Maar de oorlog en de redenen waarom mensen zich genoodzaakt zien om te vluchten, blijven gewoon bestaan. Ook de crisis van de EU is hiermee niet gestopt.
Artikel door Per-Ake Westerlund uit Offensiv, weekblad van Rättvisepartiet Socialisterna (Zweden)
De Europese top van maandag toonde de diepe crisis in de EU. Na een nacht van onderhandelen in aanloop naar de top, kwam de echte leider van de EU, de Duitse kanselier Angela Merkel, met een gezamenlijk voorstel dat gesteund werd door de Turkse premier Ahmet Davutoglu.
Alle andere regeringsleiders werden voor een voldongen feit geplaatst: Turkije moet de oplossing zijn voor de Europese vluchtelingencrisis. Meer dan een miljoen vluchtelingen, net iets meer dan 0,2% van de totale bevolking van de EU, volstond om de scherpe nationale tegenstellingen tussen de Europese regeringen en een erg diepe crisis van het volledige EU-project te veroorzaken.
Militarisering
De landen die hun grenzen sloten, waaronder Oostenrijk en Zweden, drongen aan op een verdere militarisering van de Europese buitengrenzen. De nieuwe voorstellen die in de media verschenen, hadden het over NAVO-schepen (uit Duitsland, Canada, Griekenland, Turkije en Groot-Brittannië) die ingezet zouden tegen vluchtelingen die over zee Griekenland proberen te bereiken. Het betekent dat er grote operaties zouden opgezet worden. In januari en februari alleen al trokken 132.000 vluchtelingen over de Middellandse Zee naar Europa.
De voorzitter van de Europese Raad, Donald Tusk, riep vluchtelingen vorige week nog op om niet naar de EU te komen. Nu stellen Tusk en de EU dat Turkije een “veilig” land is.
Turkije van zijn kant eiste meer financiële steun van de EU, een verdubbeling tot 6 miljard euro, naast nieuwe onderhandelingen over EU-lidmaatschap en de stopzetting van visums voor Turkse inwoners die de EU willen bezoeken. Volgens Angela Merkel is de EU bereid om deze eisen van het steeds oorlogszuchtiger en dictatorialer regime in Ankara te aanvaarden.
Wanhoop
Er zijn vandaag meer dan 30.000 vluchtelingen in Griekenland. Daarvan leven er in 15.000 in erg moeilijke omstandigheden aan de grens met Macedonië in Idomeni. De Zweedse premier Stefan Löfven verklaarde dat hun asielrecht zal onderzocht worden, maar andere EU-leiders stelden dat deze vluchtelingen zullen gedeporteerd worden. Iedereen kan zich de tragedies inbeelden die met dergelijke massale uitwijzingen gepaard zouden gaan. Nu gebruikt de Macedonische politie al traangas tegen vluchtelingen.
De wanhoop zal toenemen, zeker onder de vluchtelingen die niet uit Syrië komen. Overigens zijn vrouwen en kinderen goed voor meer dan de helft van de vluchtelingen die dit jaar al naar Europa kwamen. Velen hopen op een hereniging met hun mannen die al over de grens geraakt zijn.
Waarheen?
De EU zegt dat vluchtelingen uit Syrië, en enkel uit Syrië, rechtstreeks vanuit Turkije naar de EU zullen kunnen. Er was voorheen sprake over 300.000 vluchtelingen over een periode van een jaar, dat is een kwart van het aantal vluchtelingen vorig jaar. Maar als de regeringen bereid zijn om hen te ontvangen, is nog bijzonder onzeker. Het vorige spreidingsplan van de EU was een complete mislukking en bevestigde het falen van de unie op zich.
Van de 66.400 vluchtelingen die toen vanuit Griekenland zouden verspreid worden volgens het plan, zijn er slechts 325 naar een ander EU-land overgebracht. Er zouden in totaal 160.000 vluchtelingen uit Griekenland, Italië en Hongarije verspreid worden over andere EU-landen. De regeringen van Slovakije, Tsjechië, Hongarije en Roemenië stemden hiertegen. Ze werden sindsdien vergezeld door de nieuwe rechtse Poolse regering en zowat alle andere regeringen hebben stappen in dezelfde richting gezet.
Er kwamen grenscontroles en strengere controles in de buurt van de grenzen. Dit was het geval tussen Zweden en Denemarken, Noorwegen en Zweden, Denemarken en Duitsland, Duitsland en Oostenrijk, Oostenrijk en Slovenië, … Er was zelfs een conflict toen België grenscontroles invoerde aan de grens met Frankrijk.
Een week geleden hield de Oostenrijkse regering – een coalitie van sociaaldemocraten en conservatieven – een conferentie in Wenen met vertegenwoordigers van negen Balkan-landen. Duitsland en Griekenland waren niet uitgenodigd. Oostenrijk kondigde aan dat het niet meer dan 80 asielaanvragen per dag zou behandelen en dat nog 3.200 vluchtelingen naar Duitsland zouden mogen doortrekken.
De crisis toont de zwaktes van de EU en de lidstaten. Het zijn immers vooral NGO’s die zorg dragen voor vluchtelingen. In Idomeni zorgt de organisatie Praksis voor eten en Artsen Zonder Grenzen voor de gezondheidszorg.
Crisis zal aanhouden
Zelfs indien het, zoals steeds met Europese toppen, afwachten is om de details van de beslissingen te kennen, kunnen we toch enkele conclusies trekken. De grenscontroles en de hardere aanpak maken de crisis van de EU erger, ook al wordt beweerd dat deze controles ertoe zouden leiden dat andere regeringen vluchtelingen zouden aanvaarden.
Beloften uit het verleden, zeker voor vluchtelingen uit Syrië, worden door Angela Merkel en de Duitse regering naar de prullenmand verwezen. Zij sluiten de grenzen. Dit gebeurt in een poging om de steun in eigen land op te krikken.
De Europese crisis is verre van voorbij. Nationalistische partijen krijgen een grotere steun en er zijn veel vooroordelen en verdachtmakingen tegen vluchtelingen verspreid. Deze sfeer kan zich ook keren tegen de financiële structuur van de EU en uiteindelijk tegen de euro. De ineenstorting waar leidinggevende Europese politici voor waarschuwen is nog steeds een reële dreiging.
De nieuwe muren en massale uitwijzingen zullen de Europese racisten en extreemrechts versterken. In Slovakije kwam de heersende sociaaldemocratische partij met propaganda tegen vluchtelingen in de verkiezingscampagne. Het resultaat was verlies voor de sociaaldemocraten en winst voor onder meer een neonazipartij. En dit in een land dat vorig jaar 350 asielaanvragen kreeg waarvan er slechts 8 erkend werden.
Solidariteit en verzet tegen de Europese politiek gaat door en zal groter worden. Zelfs het VN Vluchtelingenagentschap stelt dat deze crisis door de EU zelf is uitgelokt. Amnesty International stelt dat de steun voor Turkije absurd is. In Griekenland houdt de solidariteit met de vluchtelingen aan.
De crisis en de recente beslissingen bevestigen de echte rol van de EU. De vluchtelingencrisis is een falen vanh et kapitalisme. De acties die nu tegen de vluchtelingen ondernomen worden, zijn onderdeel van hetzelfde neoliberale beleid waarmee eerder de banken werden gered, openbare diensten werden geprivatiseerd, de werkloosheid werd opgevoerd en de arbeidsomstandigheden werden afgebroken.
Het alternatief is een strijd tegen het rechtse beleid en voor het recht op asiel, tegen de kapitalistische EU en tegen imperialistische oorlogen en uitbuiting doorheen de wereld. Voor internationalisme en een strijd van onderuit. Tegen kapitalisme, voor democratisch socialisme.
-
Joe Higgins: scherpe kritiek op Europa van het kapitaal
Socialistisch parlementslid Joe Higgins sprak eerder deze week in het Iers parlement over het referendum over de EU in Groot-Brittannië. Hij roept op om tegen het Europa van het kapitaal te stemmen en plaatst daar een Europa van onderuit op basis van solidariteit tegenover. Over dit referendum verscheen eerder ook dit Engelstalig artikel op socialismtoday.org.
-
Links en de euro – welk standpunt?
Dossier uit september 2013 geschreven door Paul Murphy, toen nog Europees Parlementslid voor de Ierse Socialist Party en ondertussen verkozen in het Iers parlement. Dit dossier verscheen voor de recente dramatische ontwikkelingen in Griekenland. Het biedt een aanzet tot een links standpunt over de euro. Deze tekst verschijnt nu voor het eerst in het Nederlands als onderdeel van de komende uitgave van ‘Marxisme Vandaag’, het tweemaandelijks online magazine van marxisme.be waarop je je gratis kan abonneren.
[divider]
Het is niet weg. Veel media en politieke commentatoren suggereren het tegendeel, maar de crisis van de eurozone is verre van opgelost. De economieën in de periferie van Europa kennen allemaal een diepe economische crisis waarvan de gevolgen aan de werkende bevolking en de armen worden opgedrongen met vernietigende sociale effecten die vooral in Griekenland extreem zijn. De situatie in een groot deel van de rest van Europa is niet veel beter. De politieke gevolgen van deze aanhoudende crisis lieten zich voelen met politieke crises in Griekenland, Spanje, Portugal en Italië gedurende de zomer. Het besparingsbeleid leidt tot tegenstand en dat vormde een belangrijke factor in de politieke crises in de verschillende landen.De Ierse kapitalistische klasse heeft lang geprobeerd om het verschil met de andere landen in de periferie in de verf te zetten. Er wordt geprobeerd om te zeggen dat Ierland Griekenland niet is maar wel de goede leerling in de besparingsklas. Dit werd mogelijk gemaakt door de vakbondsleiding die met handen en voeten aan Labour gebonden is en elke oppositie heeft vermeden.
Maar de feiten en de crisis zijn er wel. De publieke schuld in Ierland bedraagt nu 125% van het BBP en blijft toenemen. Een andere dramatische wending in de crisis van de eurozone is op elk ogenblik mogelijk als gevolg van politieke of economische ontwikkelingen. De gevolgen hiervan zouden ook sterk gevoeld worden in Ierland. Het zal de euro terug in het centrum van de politieke ontwikkelingen plaatsen.
Ierland haalt terug begrotingsoverschotten waardoor de euro een belangrijk argument kan worden om de blijvende besparingen te rechtvaardigen. Een belangrijke reden om de schulden te blijven betalen en niet met de besparingen te breken, wordt dan gevonden bij de mogelijke gevolgen van een exit uit de eurozone. Als de ervaring van Griekenland ons iets leert, is het dat de rechterzijde het argument zal gebruiken dat een links of een socialistisch beleid een land uit de euro zal dwingen met economische rampen als gevolg.
Socialisten en de linkerzijde moeten zich daarop voorbereiden met een linkse ‘exit strategie’ uit de crisis waarbij de mogelijkheid van een exit uit de eurozone wordt opgenomen maar dan wel gekoppeld aan een radicaal socialistisch beleid dat antwoorden biedt op de gevolgen van zo’n exit. Er zijn twee vaak voorkomende gevaren die we moeten vermijden.
Het eerste gevaar is de benadering van de leiding van Syriza die in de laatste Griekse verkiezingen de mogelijkheid van een exit uit de euro ontkende. De leiding van Syriza stelde dat het mogelijk is om zowel het besparingsbeleid te verwerpen als om in de eurozone te blijven. Het tweede gevaar is dat een exit uit de euro niet gekoppeld wordt aan radicale socialistische verandering. Daarbij worden de problemen bij een exit uit de eurozone op basis van een verderzetting van het besparingsbeleid en de heerschappij van het kapitaal aan de kant geschoven.
Het alternatief is een benadering waarbij de kwestie van de euro wordt bekeken vanuit het standpunt van de nood aan een breuk met het besparingsbeleid en het kapitalisme, kortom met de nood aan radicale socialistische verandering. Dit vereist het verwerpen van de chantage om niet tegen de besparingen in te gaan uit angst om uit de eurozone gezet te worden.
Ideologische basis van euro
Eerst en vooral moet de ideologische basis van de euro verworpen worden. De euro wordt vaak voorgesteld als een gemakkelijke afspraak waardoor transacties over Europese grenzen eenvoudiger worden en waardoor zonder problemen van het ene naar het andere land kan gereisd worden. Dit wordt soms nog verder doorgetrokken waarbij de EU wordt voorgesteld als een ‘vredesproject’.
De realiteit is natuurlijk anders. De euro is een centraal onderdeel van het neoliberale en imperialistische project van de Europese Unie. Het speelt verschillende rollen voor het voornamelijk Duitse onderdeel van de kapitalistische klassen in Europa. De EU is een politiek project dat aanvankelijk bedoeld was om een nieuwe Duitse dominantie in Europa te vermijden en tegelijk ‘stabiliteit’ te bieden tegen de dreiging van sterke arbeidersbewegingen in Europa zelf en tegen de dreiging van de Sovjet-Unie. Het werd een instrument dat door delen van de Europese kapitalistische klassen werd gebruikt om op wereldvlak te concurreren met de dominante imperialistische macht van de VS en andere opkomende machten uit het oosten.
De invoering van de euro en het opzetten van de Europese Centrale Bank waren een integraal onderdeel van het beleid waarbij de neoliberale orthodoxie doorheen de EU werd opgelegd. Het werden expliciete wapens tegen de lonen, arbeidsvoorwaarden en tegen de organisaties van de arbeidersbeweging.
Het opzetten van de Europese Centrale Bank als zogenaamd ‘onafhankelijke’ bank met slechts een mandaat om de inflatie te controleren en zonder enige verwijzing naar het doel van volledige tewerkstelling, was een overwinning voor de neoliberale krachten in Europa. De Maastrichtnormen en het Pact inzake Stabiliteit en Groei werden gerechtvaardigd met het argument dat een economische eenmaking van de Europese economieën nodig was als voorbereiding op een gemeenschappelijke munt. Het leidde tot neoliberale regels rond schulden en tekorten. Dit werd aangegrepen om de openbare diensten in verschillende landen af te bouwen.
Door een devaluatie van de munt uit te sluiten als methode om de concurrentiepositie van de zwakkere economieën te versterken, werd de euro ook gebruikt om de werkenden tot een neerwaartse spiraal inzake lonen en arbeidsvoorwaarden te veroordelen. De voordelen van een sterkere Europese exportpositie werden slechts mogelijk door de lonen en arbeidsvoorwaarden naar beneden te halen. Het Duitse kapitalisme won de ‘race to the bottom’ met de harde ‘Agenda 2010’ van SPD-kanselier Gerhard Schröder begin jaren 2000. De lonen in de private sector stegen tussen begin 2000 en het eerste kwartaal van 2010 met 21,8% in Duitsland, terwijl dit in dezelfde periode in de EU 35,5% was.
De euro verscherpte hierdoor de tegenstellingen tussen de Europese economieën in plaats van tot meer eenmaking te leiden. De enorm ongelijke ontwikkeling van het kapitalisme doorheen Europa werd bevestigd en versterkt. De Duitse export werd steeds competitiever, terwijl de export uit de periferie terrein verloor. Het droeg bij tot een enorm onevenwicht in handel tussen het zuiden en het noorden van Europa. Dat zou nadien vanaf het uitbreken van de crisis in 2008 bijdragen tot de specifieke Europese kenmerken van de crisis.
Door de lonen en arbeidsvoorwaarden naar beneden te halen en de mogelijkheid van een devaluatie van de munt van zwakkere economieën uit te sluiten, werd de euro ook een middel van het Duitse kapitalisme om zich op te werpen als de dominante kapitalistische klasse in Europa. De ongelijke ontwikkeling van de Europese economieën werd deels verborgen onder de gemakkelijke beschikbaarheid van goedkoop geld bij de lancering van de euro, maar de crisis heeft de tegenstellingen opnieuw naar voor gebracht en bovendien bleek dat de euro de tegenstellingen enkel vergroot heeft.
De Duitse kapitalisten, en bij uitbreiding het Noord-Europese kapitalisme, heeft de eurocrisis aangegrepen om de imperialistische dominantie over de zwakkere perifere economieën te versterken. Dit wordt gepersonaliseerd in de centrale rol die Angela Merkel speelt in het bepalen van de ‘prijs’ voor zogenaamde reddingsoperaties waarbij in de praktijk samen met de Commissie en de ECB besparingsdictaten worden opgelegd aan de zwakke kapitalistische klassen van de periferie. Costas Lapavitsas wees op de ironie dat hoe harder de perifere landen geraakt worden door het besparingsbeleid van de EU, hoe harder de regeringen van die landen blijven vasthouden aan hun EU-lidmaatschap.
De gemeenschappelijke munt heeft de transactiekosten voor bedrijven doorheen de EU naar beneden gehaald waardoor kapitaalbewegingen gemakkelijker worden en de winsten op deze manier kunnen gemaximaliseerd worden.
De euro heeft ook op extern vlak een imperialistisch karakter. Het is onderdeel van de poging om een blok te creëren dat de concurrentie met het VS-imperialisme kan aangaan op wereldvlak. Een groot voordeel van het VS-kapitalisme is dat de dollar de enige echte wereldmunt is, een internationale reservemunt. Dit maakt het de VS mogelijk om een grotere schuld te hebben dan wat anders mogelijk was geweest, er is immers een wereldwijde vraag naar Amerikaanse staatsobligaties. Samen met de mogelijkheid om een vorm van rente op te halen onder zwakkere economieën die grote dollarreserves moeten behouden. De VS is het centrum van het financiewezen en dit biedt het land enorme politieke voordelen.
De euro is een poging om een rivaal van de dollar tot stand te brengen zodat een deel van de voordelen naar het Europese kapitaal kunnen gaan. Dit is deels gelukt. De dollar blijft de belangrijkste munt en de eurocrisis verzwakt het perspectief om de dollar te vervangen, maar zeker Duitsland werd een belangrijk financieel centrum als gevolg van de invoering van de euro en het feit dat dit een belangrijke internationale munt werd.
De euro is niet opgezet voor de werkende bevolking in Europa. Het is een project van de grote bedrijven en het financiekapitaal in Europa, in het bijzonder het financiekapitaal in de kernlanden zoals Duitsland. De rol van de euro als wapen tegen de levensstandaard en voor een rechts beleid wordt door een groeiend aantal werkenden instinctief aangevoeld naarmate de crisis verder toeslaat. Dat is belangrijk als tegengewicht voor de angst van een terugkeer naar zwakke nationale munten.
De kapitalistische klassen doorheen Europa zijn natuurlijk geen monolithisch blok. De euro is zelf een bron van conflicten en rivaliteit binnen en tussen de kapitalistische klassen in Europa. Er bestaan scherpe spanningen tussen de kapitalisten en meningsverschillen over de reacties op de eurocrisis. Dit leidde al tot confrontaties tussen de Franse en de Duitse regeringen over de toekomstige koers van Europa. Het vindt uitdrukkingen in meningsverschillen over de weg naar een ‘bankenunie’, een discussie die in essentie neerkomt op de vraag wie moet betalen voor ‘oplossingen’ voor bankencrises.
Deze verschillen bestaan ook binnen de kapitalistische klassen. In een aantal landen zijn er minderheden binnen de kapitalistische klasse die concluderen dat ze beter af zouden zijn zonder de euro. Dit standpunt werd bijvoorbeeld naar voor gebracht door Hans Olaf-Henkel, de voormalige voorzitter van de Duitse werkgeversorganisatie. Hij stelde in de Financial Times in augustus 2011: “We hebben een plan ‘C’ nodig: Oostenrijk, Finland, Duitsland en Nederland verlaten de Eurozone en zetten een nieuwe munt op waarbij de euro wordt gelaten voor wat het is. Indien dit zorgvuldig wordt gepland en uitgevoerd, kan het een goed idee zijn: een euro met een lagere waarde zou de concurrentiepositie van de overblijvende landen versterken en dus ook hun groei. De export vanuit de ‘noordelijke’ landen zou geraakt worden, maar de inflatie zou er lager zijn. Een aantal niet-eurolanden zouden deze muntunie kunnen vervoegen. Naargelang de resultaten zou een flexibel lidmaatschap tussen de twee muntunies mogelijk zijn.”
Deze discussie komt sterk tot uiting in Groot-Brittannië waar rechtse eurosceptische krachten een prominente rol spelen binnen de Tories en met UKIP. Dat is een weerspiegeling van de historische kracht van het Britse kapitalisme waaraan vastgehouden wordt en van het ‘Atlantische’ standpunt met de ‘bijzondere band’ met het VS-kapitalisme. Maar zelfs in Europese kernlanden zoals Duitsland is er een groeiend euroscepticisme, wat tot uiting kwam in de lancering van de nieuwe partij ‘Alternatief voor Duitsland’ (AfD) die inspeelt op het verzet tegen de zogenaamde bailouts en stelt dat Duitsland sterker zou zijn zonder de euro.
In heel wat perifere landen is als gevolg van de crisis en de besparingen onder werkgevers en rechtse populisten een groeiende steun voor een exit uit de euro. Zo haalde Beppe Grillo in Italië fors uit naar de euro en beloofde hij een referendum over lidmaatschap van de eurozone. In Griekenland krijgen de rechtse anti-Europese ‘Onafhankelijke Grieken’ (ANEL) steun van Griekse kapitalisten die denken dat een gedevalueerde drachme goed zou zijn voor hun concurrentiepositie. In Ierland is de situatie wat genuanceerder door de erg volgzame opstelling van de Ierse kapitalisten en het Europese establishment. Er zijn slechts enkele rechtse economen en individuen die eurokritische standpunten naar voor brengen of pleiten voor een referendum over de euro.
De linkerzijde en de werkende bevolking mag zich daar niet aan laten vangen. De rechterzijde verdedigt de belangen van een deel van de kapitalisten die voordeel denken te halen uit een groeiende export als gevolg van een nationale munt die minder waard is. Voor hen is dit slechts een andere manier om de lasten van de crisis op de kap van de werkenden af te wentelen, met name door een devaluatie en een drastische daling van de reële inkomens van de werkende bevolking.
Hoe moet links zich tot de euro verhouden?
De euro wordt steeds meer een onderwerp van discussie in linkse partijen doorheen Europa. De afgelopen maanden was er een verandering waarbij steeds meer linkse activisten de euro in vraag stelden. De onmiddellijke aanleiding hiervoor was het optreden van het Europese establishment in Cyprus. Er verscheen ook een nieuw eurokritisch standpunt van de Keynesiaanse econoom Hannes Flassbeck die nauw samenwerkte met Oskar Lafontaine, de voormalige SPD-minister die naar Die Linke trok, en ook met de Griekse radicale linkse econoom Costas Lapavitsas.
De Cypriotische Communistische Partij (AKEL) is voorstander van een referendum over de euro waarbij AKEL zou oproepen om in de eurozone te blijven. In Die Linke was er een verhit debat waarin de linkerzijde van de partij een kritisch standpunt innam terwijl een meer openlijk reformistische vleugel de euro verdedigde. De euro is ook in Syriza een voorwerp van debat tussen de linker- en de rechtervleugels. In andere linkse partijen in Europa wordt eveneens gediscussieerd over de euro en zit het standpunt dat de euro en de Europese Centrale Bank tot progressieve instellingen kunnen omgevormd worden in het defensief.
De discussies binnen Die Linke zijn bijzonder scherp en tonen de moeilijkheden. De harde aanvallen op diegenen die kritiek geven op de euro moeten verworpen worden. Doorgaans staan de tegenstanders van de euro politiek gezien iets verder dan de verdedigers van de euro omdat ze minstens al een belangrijk onderdeel van het kapitalistische Europese project verwerpen. Maar ook in het anti-euro kamp zijn er enkele problematische posities.
Costas Lapavitsas verbindt een exit uit de euro aan fundamentele sociale verandering. Maar het gezamenlijke standpunt met Flassbeck beschrijft een ‘ordentelijke exit’ mogelijk gemaakt door de EU en een heropstart van het Europese Monetaire Stelsel. Dat is in het beste geval een voorbeeld van wishful thinking.
Het is theoretisch mogelijk om een ‘ordentelijke exit’ voor te stellen, maar in de reële wereld van spanningen tussen kapitalistische klassen in Europa is dat niet mogelijk. Bovendien zou zo’n exit niet vertrekken van de belangen van de werkende bevolking. Het zou gericht zijn op het beschermen van de stabiliteit van de economieën die nog in de eurozone zitten waarbij zoveel mogelijk schulden van landen die uit de eurozone verdwijnen terugbetaald worden. De grote bedrijven en grote aandeelhouders zouden de samenlevingen in Europa blijven domineren en zouden dus blijven ingaan tegen de belangen van de werkenden om hen voor de crisis te laten betalen.
Gelijk welke exit uit de euro moet onvermijdelijk verbonden worden met de discussie over de schulden. Dit zou niet zomaar aanvaard worden door de Commissie of de machtige kapitalistische klassen in Europa, in het bijzonder de Duitse kapitalisten. Het zou het startpunt zijn voor een grote klassenstrijd doorheen Europa waarbij alle economische wapens van de EU ingezet worden tegen de bevolking van het land dat de eurozone verlaat.
De linkerzijde kan het idee van een exit uit de euro dus niet als enige antwoord op de crisis naar voor brengen. De centrale kwestie is de doorvoering van radicale socialistische eisen – het verwerpen van de schulden, democratisch publiek bezit van de banken, een democratisch plan van herontwikkeling van de economie, …
Welk programma?
In afwezigheid van grote strijdbewegingen tegen het besparingsbeleid en meer algemeen tegen het kapitalisme, zou de eis van links om de euro te verlaten door velen begrepen worden als een voorstel om de eurozone op kapitalistische basis te verlaten. De angst onder bredere lagen van de bevolking voor een exit uit de euro zou door de rechterzijde gebruikt worden.
We moeten dan ook benadrukken dat een verderzetting van het besparingsbeleid gericht op de belangen van de rijken rampzalig is voor de werkende bevolking en dat zowel binnen als buiten de euro. Een exit uit de eurozone zonder te breken met het neoliberale beleid zou tot een enorme schok en economische problemen leiden, denk maar aan een massale kapitaalvlucht en een verdere afname van het reeds historisch lage investeringsniveau. Op middellange termijn zou een waarschijnlijke devaluatie de export stimuleren, maar de werkende bevolking zou een groot deel van de lasten dragen door de stijgende prijzen voor geïmporteerde goederen.
We moeten de vraag dan ook op een andere manier stellen. Kan de werkende bevolking het besparingsbeleid, de verdere afbetaling van de schulden, de massale werkloosheid en de emigratie blijven aanvaarden? Dat kan uiteraard niet. We moeten breken met dit beleid, in de eerste plaats door de schulden niet langer te betalen. Er moet geïnvesteerd worden in jobs en degelijke openbare diensten en niet in de speculanten en grote aandeelhouders. Hiertoe is het nodig dat we de chantage van de dreiging met een exit uit de euro verwerpen. Geen verdere toegevingen op het vlak van het besparingen om in de euro te blijven!
Dit zou ongetwijfeld leiden tot een confrontatie met de Europese Centrale Bank en het land uit de euro duwen. We moeten meteen zeggen dat een exit uit de eurozone in deze omstandigheden niet noodzakelijk moet leiden tot economische rampen. Om een exit uit de euro te beheren, moeten we overgaan tot socialistische maatregelen waarmee de economie en de samenleving beschermd worden van de potentieel negatieve gevolgen. Dit staat misschien nog niet direct op de agenda in Ierland, maar we moeten de nodige socialistische maatregelen nu al uitleggen en populariseren als uitweg uit de crisis.
De eerste maatregel zou bestaan uit een onmiddellijke invoering van kapitaalcontroles om te vermijden dat grote hoeveelheden geld uit de economie verdwijnen. Op een perverse wijze zagen we in Cyprus met de door de trojka opgelegde tijdelijke kapitaalcontroles dat dit ook in het huidige tijdperk van elektronische transacties perfect mogelijk is. Kapitaalcontroles opgelegd door een linkse regering zouden natuurlijk wel een ander doel en karakter hebben.
Een tweede maatregel zou de invoering van democratische publieke controle op het banksysteem zijn. Dat betekent de volledige nationalisatie van de grote banken en hun omvorming tot openbare diensten gericht op de belangen van de samenleving. Dit moet gekoppeld worden aan een programma van verwerping van de overheidsschulden, waardoor de banken niet ineenstorten maar de eisen van de ECB en andere crediteurs verwerpen. Onder publieke controle zouden de banken een belangrijk instrument voor economische groei worden omdat ze krediet kunnen geven aan kleine bedrijven. Dit zou wellicht ook gepaard gaan met de vestiging van een centrale bank onder publieke controle om een eigen munt in circulatie te brengen.
Ten derde zouden grootschalige projecten van publieke investeringen opgezet worden, bijvoorbeeld in de huisvesting en publieke infrastructuur, hernieuwbare energiemiddelen, aanpassing van bestaande huizen en gebouwen, water- en rioolinfrastructuur, … Dit zou gefinancierd worden met wat uitgespaard wordt door de schulden niet langer te betalen en met een progressieve belasting op de rijken en de grote bedrijven.
Een vierde maatregel zou een investeringsplan en een democratisch plan voor de gehele economie zijn. Dat is nodig om de productieve investeringen te ontwikkelen. Het vereist publiek bezit en democratische controle op de sleutelsectoren van de economie – bouw, telecommunicatie, energie, farmaceutica, grote distributiebedrijven, … – zodat de activiteiten van verschillende economische sectoren gecoördineerd worden en onderdeel worden van een plan voor duurzame economische groei.
Een dergelijk programma komt op economisch vlak neer op een socialistische omvorming van de samenleving. Dit is enkel mogelijk op basis van strijd tegen het binnenlandse en buitenlandse kapitaal. We zien het embryo van zo’n strijd in Griekenland. Om de strijd verder te zetten, moeten we bouwen aan eigen organen zoals algemene vergaderingen in de wijken en op de werkvloer en verkozen actiecomités die de basis vormen voor een alternatieve en veel democratischer socialistische staat.
Internationalisme
Een van de argumenten van links dat eerder voor de euro is, vertrekt van de nood aan Europese strijd en sociale verandering doorheen Europa. Sommigen stellen dat een land dat de eurozone verlaat aanleiding zou geven tot een nationalistische oplossing die de solidariteit tussen de werkenden in Europa ondermijnt.
Dit argument ontkent de ongelijke ontwikkeling van de Europese economieën en van het bewustzijn en de klassenstrijd op het continent. Er wordt ook voorbij gegaan aan de radicale impact doorheen Europa van een exit uit de eurozone op basis van een radicaal links beleid. Dit zou de gemeenschappelijke Europese acties niet breken, het zou net aanleiding geven tot een brede solidariteitsbeweging in een aantal landen.
De ‘internationalistische’ en ‘Europese’ argumenten zijn vaak onderdeel van een puur reformistische benadering en een gebrek aan vertrouwen in de mogelijkheid dat de werkende bevolking in Europa de strijd aangaat en deze coördineert op basis van de eigen kracht en niet op basis van kapitalistische instellingen. In plaats van alle aandacht te richten op de strijd tegen het besparingsbeleid in Europa en tegen de instellingen en regeringen die daar verantwoordelijk voor zijn, worden oproepen gedaan voor europese obligaties en een meer ‘sociaal’ Europa. De suggestie dat de EU kan omgevormd worden of een progressieve rol kan spelen, zorgt ervoor dat deze instellingen beter voorgesteld worden dan ze zijn. Het komt uiteindelijk ook neer op een fatalistische houding die het belang van strijd tegen het besparingsbeleid onderuit haalt om steun te geven aan het idee dat progressieve verandering enkel mogelijk is op Europees niveau.
De klassenstrijd in Europa gebeurt vandaag nog steeds voornamelijk op nationaal niveau en dit ondanks de op Europees niveau gecoördineerde aanvallen op onze levensstandaard. De regeringen en werkgevers voeren een besparingsbeleid door en botsen vooral op nationaal vlak op verzet. Het is de taak van socialisten die in dat verzet actief zijn om de strijd zoveel mogelijk vooruit te helpen, ook door te pleiten voor arbeiderseenheid in Europa en door op te komen voor gezamenlijke strijd in Europa. Maar deze Europese strijd mag geen voorwaarde zijn om deel te nemen aan de bestaande strijd op nationaal vlak.
De werkenden in de verschillende Europese landen moeten niet wachten tot de basis voor gemeenschappelijke strijd in het continent aanwezig is vooraleer ze de strijd tegen de besparingen aangaan. Zelfs in elk land afzonderlijk is er altijd een ongelijke ontwikkeling van politiek bewustzijn, begrip en activiteit. Dat is des te meer het geval in een volledig continent zoals Europa. De strijd zal in bepaalde landen onvermijdelijk grootschaliger en intenser gevoerd worden dan in andere landen.
Het is dan ook correct om deel te nemen aan strijd en deze te versterken, onder meer met het perspectief van een echte linkse regering en een breuk met de heerschappij van het kapitaal, en om dit zo ver mogelijk door te trekken in de periferie van Europa. Het is mogelijk dat het kapitalisme eens te meer zal breken in zijn zwakste schakel. Als dit verbonden wordt aan een internationalistische benadering, kunnen overwinningen en strijd in een land een beslissende rol spelen in de ontwikkeling van een beweging die een Europese impact heeft.
Hiermee wordt natuurlijk niet ontkend dat er een bewuste internationalistische benadering nodig is. Dat zou nog des te sterker nodig zijn indien een land breekt met het kapitalisme. Een land uit de periferie dat de euro verlaat en een socialistisch beleid probeert door te voeren, zou snel op grote problemen stuiten. Om te overleven en de verandering uit te breiden, moeten arbeidersregeringen in andere landen tot stand komen.
Het is waarschijnlijk dat de voorwaarden hiervoor erg gunstig zouden zijn. Een linkse exit uit de euro is momenteel vooral waarschijnlijk in de zuidelijke landen van Europa. De omstandigheden en de strijd in Griekenland, Spanje en Portugal in het bijzonder maken dat de trojka als een gemeenschappelijke vijand wordt gezien. De werkenden in deze landen halen vertrouwen uit elkaars strijd.
Met een bewuste internationalistische oproep, een linkse regering en een exit uit de eurozone die daaruit voortvloeit, is de kans groot op bewegingen in andere landen van de Europese periferie waarbij al gauw gelijkaardige revolutionaire verandering op de agenda zou staan. Het zou het perspectief bieden van samenwerking in de vorm van een federatie van een aantal landen die opkomen voor socialistische verandering. Naast gunstige handelsakkoorden op basis van solidariteit en het delen van middelen zou dat een vaste muntkoers kunnen omvatten.
Een oproep op klassenbasis zou ook nodig zijn om de werkenden in de kernlanden van Europa, zeker in Duitsland, te bereiken. Het doel hiervan is om duidelijk te maken dat het geen kwestie is van de Duitse werkenden voor de crisis te laten betalen, maar dat de werkende bevolking doorheen de EU het slachtoffer is van het besparingsbeleid van de EU en dat de grote bedrijven en het financiekapitaal nu moeten betalen. Zelfs indien een revolutionaire verandering niet meteen op de agenda zou staan, zou een beweging in Duitsland de ruimte voor een offensief van de Duitse kapitalistische klasse beperken.
Sommigen ter linkerzijde promoten het idee van gemakkelijke oplossingen op basis van het heronderhandelen van de schulden en de voorwaarden van het besparingsbeleid. Deze gemakkelijke oplossingen bestaan niet. De systeemcrisis van het kapitalisme en de tegenstellingen in het proces van kapitalistische integratie in Europa beperken de ruimte voor toegevingen door de dominante kapitalistische klassen. De ervaring van Cyprus bevestigt dit. De beste manier om toegevingen af te dwingen, blijft overigens een sterke strijd vna de werkende bevolking. Maar om tot duurzaam succes te komen, moet deze strijd met socialistische ideeën versterkt worden om zo te bouwen aan een fundamenteel alternatief.
Deze vorm van revolutionaire verandering staat niet meteen op de agenda in Ierland. Maar naarmate de eurocrisis verder verdiept, zullen dit kwesties worden die socialisten en activisten in Griekenland en andere landen in Zuid-Europa moeten opnemen. We staan voor grote strijd en breuken in de Europese periferie. Dit zal ook gevolgen hebben in Ierland en het kan tot een versnelling van de gebeurtenissen leiden. Een duidelijk standpunt over de euro op basis van een socialistisch en internationalistisch perspectief is nodig om in deze bewegingen met links de kansen te kunnen grijpen om voor fundamentele verandering op te komen.
