Category: Partijnieuws

  • Meetings over Latijns-Amerika

    Begin oktober organiseren we een reeks meetings over de situatie in Latijns-Amerika. Daarbij zal worden gesproken door Karl Debbaut van het CWI die deze zomer 6 weken in Venezuela was. Hij zal ingaan op de situatie in heel het continent. Overal zien we er verzet tegen het neoliberaal systeem en een zoektocht naar een alternatief. Dit is het geval in Brazilië waar het verzet leidde tot de verkiezing van president Lula, maar evenzeer tot het protest tegen Lula nu die het neoliberaal beleid versterkt verder zet. In Venezuela wordt discussie gevoerd over een alternatief en zijn er veel vragen over wat het socialisme zou kunnen betekenen. Om op die vragen in te gaan organiseren we meetings in 6 steden. We publiceren de afspraken voor deze meetings en de affiche.

    Hasselt

    Maandag 10 oktober, 20u, Vrijzinnig Centrum (A Rodenbachstraat 18)

    Louvain-La-Neuve

    Dinsdag 11 oktober, 12u, UCL – Rue des Wallons 35 2e étage – salle “La Ratatouille”

    Gent

    Dinsdag 11 oktober, 19u30, Blandijn

    Leuven

    Woensdag 12 oktober, 14u, MTC 0059, Hogeschoolplein

    Brussel

    Woensdag 12 oktober, ULB, campus Solbosch, Fr. Rooseveltlaan 50, Gebouw H, lokaal H1302

    Luik

    Donderdag 13 oktober, 19u, ULG

    Antwerpen

    Vrijdag 14 oktober, 19u30, Multatuli (Lange Vlierstraat)

    Meer info

    Op onze site publiceerden we reeds geregeld materiaal over Latijns-Amerika. Hieronder vind je enkele links naar recente belangrijke artikels.

  • Hoe strijden tegen het neoliberalisme? LatijnsAmerika en het debat over socialisme
  • Venezuela. Verslag vanop het wereldjongerenfestival
  • CWI Zomerschool 2005. Discussie over Latijns-Amerika: continent in oppositie tegen neoliberalisme
  • Bolivië. Massale beweging toont potentieel voor socialisme
  • Zomerschool van het CWI – Socialistische ideeën terug op de agenda

    Meer dan 350 leden en sympathisanten van het CWI van over heel de wereld kwamen in Gent samen om te discussiëren over de huidige wereldsituatie. Ook bespraken ze de taken van het CWI in het uitbouwen van een sterke wereldpartij voor socialisme, een partij die een cruciale rol zal spelen in het beëindigen van dit onmenselijk, winsthongerig en uitbuitend kapitalistisch systeem.

    Tanja Niemeier, CWI

    Meer verslagen

    > FOTO reportage

    > Internationale politieke situatie: de zoektocht naar alternatieven

    > Discussie over Latijns-Amerika: continent in oppositie tegen neoliberalisme

    "Het grote optimisme dat gevoeld werd, kwam voort uit politieke duidelijkheid en was een resultaat van de geboekte successen van het CWI in het voorbije jaar."

    Een wereldschool

    Er zijn veel redenen voor het enthousiasme bij de kameraden over deze zomerschool. De voorbije twee jaar is de wat vroeger een haast exclusief Europese school was, veranderd in een echte wereldschool. Naast de Europese kameraden van Oostenrijk, België, het GOS (gemene best van onafhankelijke staten, de vroegere Sovjetunie), Engeland en Wales, Schotland, Nederland, Griekenland, Cyprus, Duitsland, Frankrijk, Zweden, Polen, Tsjechië en Noord- en Zuid-Ierland woonden dit jaar ook kameraden en bezoekers van de VS, Brazilië, Pakistan, Zuid-Korea en Australië en een vertegenwoordiger van de PSM (Socialistische Partij van Maleisië) de zomerschool bij. De inzichten uit eerste hand over de politieke situatie en leefomstandigheden van de arbeidersklasse, en in het bijzonder over de verarmde boeren en de stedelijke armen in Azië en Latijns-Amerika, waren een waardevolle bijdrage aan het fantastische karakter van het hele gebeuren. Dit enkel overschaduwd door het feit dat de visa-aanvragen van de Nigeriaanse kameraden op het allerlaatste moment geweigerd werden.

    De Griekse en Cypriotische kameraden kwamen rechtstreeks van hun populaire en succesvolle jaarlijkse zomerkamp naar België. Ze reisden 40 uur, en brachten het gelukkige nieuws mee van 39 nieuwe leden voor het CWI in enkel die ene week. De Griekse sectie hoort bij de snelst groeienden van de Internationale. Iedereen die tijdens de G8-top het kamp van CWI en ISR (International Socialist Resistance) in Schotland bijwoonde, was overtuigd van de voordelen en het nut om volgende zomer opnieuw een internationaal – en eventueel groter – jongerenkamp te organiseren.

    Het duidelijk socialistisch en internationaal karakter van de interventie van het CWI in de G8- protesten en het grote aantal, vooral jonge, mensen die interesse toonden in socialistische ideeën en in de ideeën van het CWI, vervulden onze kameraden met trots en vertrouwen. Zelfs de media kon het levendige en jeugdige ‘Rode Blok’ dat uit de massale, maar door NGO’s en kerk gedomineerde, witte mars sprong niet negeren. De Schotse krant « The People » toonde een foto waarin het ‘Rode Blok’ van ISR duidelijk naar voor kwam.

    Schotse leden van het CWI brachten verslag uit van de één-maand-lange schorsing van de parlementsleden van de SSP (Scottish Socialist Party) en het personeel, als resultaat van hun protest in het Schotse parlement vóór het recht te demonstreren in Gleneagles. De school besliste unaniem hun steun en solidariteit te betuigen aan de betrokkenen. In Schotland maakt het CWI deel uit van de SSP, een bredere socialistische formatie, met zes vertegenwoordigers in het Schotse parlement.

    Het GAMA conflict

    We zijn bijzonder trots op de overwinning die onze organisatie behaalde op de in Turkije gebaseerde multinational GAMA. Door onze interventie kregen Turkse arbeiders in Ierland duizenden euros onbetaalde lonen terugbetaald. Bovendien werd door de arbeidsrechtbank beslist dat het bedrijf haar arbeiders correct moet betalen.

    Joe Higgins, parlementslid van de Socialist Party (TD) toonde videomateriaal van het GAMA conflict. Mick Murphy, een recent verkozen raadslid van de Socialist Party in Dublin-Zuid, kwam te weten dat GAMA Turkse gastarbeiders uitbuitte op bouwwerven in Dublin. Ze kregen een loon van zo’n 2,5 tot 3 euro per uur en werkten tot 80 uren per week zonder betaling van overuren. De meeste van deze arbeiders verbleven in barakken op de bouwwerf. Ook stortte GAMA grote bedragen van de lonen van de arbeiders op rekeningen van de Finansbank in Amsterdam. De arbeiders wisten niets van deze bankrekeningen, laat staan dat ze ooit enige bankuitreksels ontvingen.

    Het is de interventie van Joe Higgins in de Dail, het Ierse parlement, en zijn bezoek aan de Finansbank die dit schandaal ontblootte. Vergelijkingen met de omstandigheden van arbeiders in het beginstadium van het kapitalisme kunnen duidelijk gemaakt worden. Het is fascinerend te horen en te zien hoe de kameraden van de Socialist Party in Ierland het vertrouwen wonnen van de Turkse gastarbeiders en een cruciale rol speelden in hun strijd en hun geweldige staking. Het is niet overdreven te zeggen dat de kameraden op de school geamuseerd, maar vooral aangedaan waren bij de beelden van de Turkse arbeiders die Joe Higgins op hun schouders droegen als blijk van hun dankbaarheid voor de Socialist Party en voor Joe Higgins in het bijzonder.

    In de loop van het conflict sloten een aantal GAMA arbeiders zich aan bij de Socialist Party en zijn nu onontbeerlijk in de ontwikkeling van ons werk bij gastarbeiders in het land. Het is onnodig te zeggen dat de video een diepe indruk achterliet bij de kameraden en meehielp om de financiële collectie tot een excellent resultaat te brengen.

    Revolutionaire theorie en praktijk

    Het werd opnieuw voor iedereen duidelijk dat het CWI niet alleen een revolutionaire organisatie van woorden, maar ook van daden is. Onze verkozen vertegenwoordigers, die leven van een arbeidersloon, kunnen een essentieel verschil maken in de levens van mensen van de arbeidersklasse. Vorig jaar won het CWI nieuwe raadszetels in Duitsland en Australië. Niettemin vloeit revolutionaire praktijk voort uit revolutionaire theorie en omgekeerd. Methoden van de strijd vloeien voort uit politieke ideeën, programma en perspectief.

    En dat is juist waarom deze zomerschool zo belangrijk is voor het CWI. Ze helpt ons onze leden te vormen, collectief perspectieven te ontwikkelen en internationale ervaringen uit te wisselen.

    De school vond dit jaar plaats tegen de achtergrond van voortdurende opschudding en onrust op het Latijns-Amerikaanse continent, het moeras waarop het imperialisme stoot in Irak, de bombardementen in Londen en de ‘Nee stemmen’ in het Nederlandse en Duitse referendum over de Europese grondwet. Andere belangrijke aspecten in de wereldsituatie zijn de aanhoudende ontwikkeling van China die één van de globale spelers wordt, de teruggang in de wereldeconomie, de veelzeggende verschuiving – ten minste in woorden – van president Chavez in Venezuela naar een meer openhartige doch niet voltooide socialistische retoriek en het belangrijker worden van de P-SOL (Partij voor Socialisme en Vrijheid) in Brazilië en de WASG (Electoraal verbond voor werk en sociale gerechtigheid) in Duitsland.

    Naar het einde van de week praatten veel deelnemers – onafgezien of ze reeds lang lid waren of slechts voor de eerste keer naar de school kwamen – over hun hernieuwde energie en engagement voor het bouwen van de krachten van het CWI op wereldwijde schaal. Er was een zichtbare blijk van vertrouwen in en enthousiasme voor de ideeën en methoden van de Committee for a Workers’ International.

    Europa en de wereldeconomie

    De plenaire discussies over Europa en de wereldeconomie, Azië, Latijns-Amerika en over het opbouwen van het CWI waren voor iedereen zeer belangrijk en verhoogden ieders begrip van de belangrijke en fascinerende ontwikkelingen en uitdagingen in de wereldsituatie en de specifieke conjunctuur van vandaag. Hier bovenop vonden tien verschillende commissies plaats over belangrijke onderwerpen als ‘Vrouwen en de strijd voor socialisme’, ‘het Midden-Oosten’, ‘Politieke Islam’, ‘Terrorisme en de socialistische benadering’, ‘Nieuwe linkse partijen’, ‘Marxisme en wetenschap’, ‘Een socialistische benadering tot het redden van het milieu’, ‘Oost-Europa en het GOS’ en vele andere onderwerpen.

    De discussie over Europa en de wereldeconomie, ingeleid door Bob Labi en afgerond door Lynn Walsh, beide lid van het Internationaal Secretariaat, moest een groot aantal onderwerpen behandelen die verder gingen dan de situatie in Europa op zich.

    In de discussie werd ingegaan op de steeds moeilijker wordende binnenlandse situatie voor George W. Bush. Zijn waarderingscijfers dalen door zijn onpopulaire bezuinigingspolitiek tegenover de arbeidersklasse. Protestacties banen de weg voor grote toekomstige explosies. De splitsing in de Amerikaanse vakbondsfederatie AFL/CIO is een indicatie van de politieke, economische en organisatorische uitdagingen die de Amerikaanse arbeidersklasse in de nabije toekomst het hoofd zal moeten bieden. Het is ook de eerste keer sinds het uitbreken van de oorlog tegen Irak dat de meerderheid van de Amerikaanse bevolking zich tegen de oorlog kant. Dit valt samen met de oproep voor de “snelle terugtrekking van de Amerikaanse troepen” gemaakt door een deel van de georganiseerde arbeidersbeweging in de VS. Het is tegen deze achtergrond dat de Socialist Alternative, het CWI in de VS, succesvolle campagnes hebben gevoerd tegen de militaire rekrutering in scholen en hun ledenaantal met één derde verhoogd hebben.

    Ook de positie van de VS als de locomotief van de wereldeconomie wordt steeds zwakker. De aanvallen op de levensstandaarden in de VS hebben de uitgaven van consumenten verminderd, één van de meest belangrijke pillaren van de economische groei in de VS. Er bestaat een zelfs grotere onderlinge afhankelijkheid tussen de globale economische spelers, en gebeurtenissen in één land kunnen een crisis in de gehele wereldeconomie teweegbrengen. De hoge waarde van de Amerikaanse dollar is onstabiel en een aanzienlijke devaluatie zal grote gevolgen en repercussies hebben voor de rest van de wereld. De indrukwekkende industriële en economische ontwikkelingen in China en India zullen – ondanks hun achtenswaardige groeicijfers – op de lange duur niet voldoende zijn als levensader van het globale kapitalisme.

    Hoewel het neoliberalisme nu nog steeds de dominante trend is in de wereldeconomie, zullen regeringen waarschijnlijk – in het belang van de heersende klassen – hun toevlucht nemen tot protectionistische maatregelen om hun eigen nationale economieën en winsten te redden. Ook nu al vinden bepaalde vormen van deze discussies plaats, bijvoorbeeld rond de kwestie van Chinese textielquota voor de Europese markt.

    De discussie legde de basis voor een begrip van het type periode die we nu tegemoet treden. Het zal een periode van snelle veranderingen zijn en we zullen een enorme flexibiliteit in onze tactieken aan de dag moeten leggen om voordeel te kunnen trekken uit de schat aan mogelijkheden die zich in een aantal sleutellanden voor het CWI openbaart.

    De “Nee” stemmen in Frankrijk en Nederland brachten een schok teweeg in het politieke establishment in heel Europa en hebben een debat doen losbreken over de toekomst van de euro en de Europese Unie. De overweldigende “Nee”stem van de arbeidersklasse in beide landen benadrukt de diepe walging van de arbeidersklasse ten opzichte van hun politieke leiders en de neo-liberale politiek die ze vertegenwoordigen, maar toont tevens een ook meer algemene verwerping van het “Angelsaksische” model van kapitalisme aan. In Frankrijk werd de “Nee” stem begeleid met een toename in de klassenstrijd en een crisis in de Franse Socialistische Partij. De situatie is nog steeds veranderlijk, maar er staan grote explosies van de Franse arbeidersklasse en de jeugd op de agenda. Er zijn een aantal belangrijke ingrediënten voor een 1968-achtige uitbarsting terug te vinden in de huidige situatie.

    De ontwikkelingen in Duitsland blijven een sleutelrol spelen voor de ontwikkelingen in de rest van Europa. Gezien de positie van Duitsland in de wereldeconomie, de potentiële kracht van de goed georganiseerde arbeidersklasse en de belangrijke ontwikkelingen bij een gezamenlijke lijst tussen WASG en de Left Party/PDS, geleid door Oskar Lafontaine (een vroegere voorzitter van de SPD en Minister van Financiën tijdens de eerste termijn van regering-Schröder), zal Duitsland een effect hebben op de andere Europese landen. Opiniepeilingen geven aan dat de nieuwe partij één van de drie grootste zal worden in de algemene verkiezingen van 18 september. Het politieke establishment is in paniek. Socialist Alternative, het CWI in Duitsland, speelt op een aantal terreinen een belangrijke rol binnen de WASG.

    Azië

    Het is moeilijk om er één van de vele aangrijpende bijdragen die gedurende de week gemaakt werden, uit te pikken, maar het waren vooral de contributies van de Latijns-Amerikaanse en Aziatische kameraden die hamerden op de belangrijkheid en het gewicht van deze regio’s voor de ontwikkeling van revolutionaire krachten.

    Peter Taaffe, algemeen secretaris van de Socialist Party en een lid van het Internationaal Secretariaat van het CWI, leidde de discussie rond Azië in. Peter was eerder in het jaar een maand op politiek bezoek in Azië, en stelde de moedige strijd van de arbeidersklasse, boeren, stedelijke armen en vissers in landen als Sri Lanka, Pakistan, Maleisië en andere in het licht.

    Vanzelfsprekend zijn de ontwikkelingen in en rond China van grote belangrijkheid voor socialisten. Het potentieel voor sociale explosies verhoogt elke dag. De getuigenissen over de dagelijkse en dikwijls zeer bittere strijd van de Chinese boeren en arbeiders tegen de bureaucratische Chinese elite waren indrukwekkend. Het regime gebruikt echter de meest brutale methodes om iedere vorm van weerstand te onderdrukken. En hoewel het aandeel van productie in de privé-sector stijgt, werkt de meerderheid van de arbeiders nog steeds in bedrijven van of gecontroleerd door de staat.

    Verschillende kameraden gaven voorbeelden van hoe alle elementen van Gecombineerde en Onevenwichtige ontwikkeling die Trotski analyseerde als karakteristiek voor de industriële ontwikkeling van de zogenaamde onderontwikkelde landen, in China aanwezig zijn. Hoewel in bepaalde delen van China de levensstandaarden bereikt zijn van landen als Portugal, zijn andere overgeleverd aan extreme armoede. Hightech werkplaatsen en zeer gevaarlijke werkomstandigheden zijn schering en inslag van dezelfde ontwikkeling De groeicijfers van China – hoewel onstabiel – en haar energievraag hebben China omgevormd tot één van de belangrijke spelers in de wereldeconomie en -politiek. Dit versterkt echter de spanningen met de VS en ook met het Japanse imperialisme, wat tot uiting komt in de discussies over onder meer over Taiwan, de Chinese munt en de handelsrelaties tussen China en Venezuela.

    Ook in Japan bestaat de kans tot politieke onrust. Een grote oppositie tegen het plan om de post in het land te privatiseren, zou kunnen leiden tot de val van president Koizumi.

    De discussie rond Azië werd zeker verrijkt door de bijdragen van kameraden vanuit de regio of kameraden die recentelijk de regio bezochten met als doel de krachten van het CWI te versterken.

    Ook werd duidelijk hoe cruciaal het begrip van Trotski’s theorie over de Permanente Revolutie in dit werelddeel wel is. De arbeidersklasse en de arme massa hebben hun vastberadenheid op te komen en te vechten tegen uitbuiting en onderdrukking opnieuw en opnieuw bewezen. Dikwijls echter, hebben collaboratie van organisaties van de arbeidersklasse met zogenaamde progressieve krachten in de bourgeoisie en een onjuist begrip van de rol van de arbeidersklasse als maatgevende en drijvende kracht bij het tot stand brengen van sociale verandering, geleid tot verschrikkelijke nederlagen waar de arbeidersklasse nu nog steeds voor boet. De discussie wekte bij de kameraden in ieder geval de honger op om meer te weten te komen.

    Een politieke interventie in het Aziatisch Sociaal Forum in Pakistan en WTO-protesten in Hong Kong, werden door iedereen aanwezig als belangrijk ervaren. Het werk dat gebeurde rond de site www.chinaworker.org werd geapprecieerd en zal zeker verder gezet worden.

    Clare Doyle van het Internationaal Secretariaat antwoordde op de discussie. Ze onderlijnde ondermeer dat de bijdrage van kameraad Letchmi van Maleisië het belang aantoonde van continue politieke uitwisseling met de PSM. Hetzelfde kan gezegd worden over de belangrijke bijdrage van de kameraad van Zuid-Korea die lid is van de pas opgerichte KDLP (Korean Democratic Labour Party – Koreaanse Democratische Arbeiderspartij).

    Latijns-Amerika

    De discussie over Latijns-Amerika werd ingeleid door Tony Saunois, algemeen secretaris van het CWI, en had een enthousiasmerend effect op iedereen in de zaal. Het verhogen van onze pogingen om sterke krachten op te bouwen op dit continent dat in onafgebroken opschudding leefde en leeft, werd als noodzakelijk ervaren. Omwentelingen kenden dikwijls een oproerig en opstandig karakter en in verschillende landen gingen opeenvolgende presidenten niet langer mee dan een paar maanden. Zelfs in landen als Mexico en Chili, die om verschillende redenen niet op de voorgrond traden in de klassenstrijd, vonden significante veranderingen plaats. De jongeren in Chili draagt niet langer de zware last van de nederlaag van de Allende-regering en herontdekt de ideeën van socialisme.

    De discussie focuste op de gebeurtenissen in Bolivia, Brazilië en Venezuela; de sleutellanden in Latijns-Amerika en in deze specifieke conjunctuur. De strijd van de overwegend inheemse massa in Bolivia voor de nationalisatie van gas en water zijn zeer significant. De concrete ervaring met het neo-liberaal beleid heeft de massa geen andere keuze gelaten dan woest en fel verzet. In zijn antwoord legde Simon Kaplan van het Internationaal Secretariaat uit hoe de privatisering van de watervoorziening in Bolivia geleid heeft tot een situatie waarbij de maandelijkse waterfactuur acht keer meer bedraagt dan het gemiddelde loon. Als resultaat van het protest moest de regering de hoofdstad ontvluchten.

    Op dit moment lijkt het alsof Morales de komende verkiezingen zal winnen, maar ondanks het feit dat deze beweging “De Beweging voor het Socialisme” wordt genoemd, blijft Morales binnen het kader van het kapitalisme en zal het kapitalistisch bewind niet uit zichzelf aanvechten. Hij kan erdoor verplicht worden door de massa, maar het is echter ook niet uitgesloten dat het land naar een situatie op de rand van een burgeroorlog wordt gedreven.

    Brazilië, een land van continentale grootte, heeft gedurende de laatste twee jaren doorslaggevende veranderingen ondergaan. Ignacio Lula da Silva werd verkozen als president in 2003, wanneer de PT, de “arbeiderspartij”, aan de macht kwam. Hij werd toegejuicht door de massa en er bestond een grote hoop dat de situatie voor de massa en de landlozen eindelijk zou verbeteren. Deze hoop werden aan gruzelementen geslaan. Lula bleek de meest geloofwaardige vertegenwoordiger van het imperialisme te zijn. Zoals geen ander voegt hij zich naar alles wat de regels van het IMF en de Wereldbank hem opleggen en verhaalt dit op de arbeidersklasse en de armen. De PT onderging bijna dezelfde veranderingen als New Labour deed in het verleden. Daar bovenop is de PT nu verwikkeld in een groot corruptieschandaal. Tot nu toe heeft dit schandaal Lula’s reputatie bij de bevolking nog niet ernstig aangetast; alle partijen, waaronder de kapitalisten, hebben er momenteel belang bij Lula ‘clean’ te houden, maar niettemin heeft het schandaal de PT schade toegebracht. De P-SOL, de nieuwe partij opgericht door ex-leden en parlementsleden van de PT, heeft grote groeikansen als resultaat van de PT-crisis. Socialismo Revolucionario, het CWI in Brazilië, is voor het ogenblik nog een zeer kleine kracht in Brazilië en werkt binnen de P-Sol. We hebben leden in de nationale leiding van de P-SOL en binnen hun jeugdvleugel, wat ons grote mogelijkheden en verantwoordelijkheden biedt om deze partij uit te bouwen tot een massale strijdkracht voor sociale verandering in Brazilië.

    De gebeurtenissen en ontwikkelingen in Venezuela hebben wijdverspreide repercussies voor heel Latijns-Amerika. De reputatie van Chavez bij de bevolking is zeer standvastig; 80.5% van de bevolking steunt de regering. Venezuela haalt voordeel uit de stijging van de olieprijzen. Olie-inkomsten worden gebruikt voor de verbetering van de leefomstandigheden van de arme massa’s. Alfabetiseringprogramma’s, verbeteringen in de gezondheidszorg en speciale voedselprogramma’s hebben het leven van een groot deel van de bevolking positief beïnvloed. Tevens nam de regering recentelijk stappen om land en fabrieken te nationaliseren, wat van Chavez een doorn in het oog van het imperialisme maakt. Chavez is geen revolutionair marxist of socialist, maar deed de laatste tijd bij verschillende gelegenheden positieve uitlatingen over socialisme. Zelfs wanneer dit soms gebeurd op een verdraaide manier, helpt dit om de ideeën van het socialisme te introduceren bij de massa’s in Venezuela.

    Het is de taak van revolutionaire marxisten om gebalanceerd en op concrete wijze uit te leggen wat socialisme betekent, hoe het te implementeren en hoe het te bereiken. Grote lagen van de jeugd beginnen zich te identificeren met de ideeën van het socialisme. Ze zijn bereid te vechten en er volledig voor te gaan. Om dit engagement en deze vastberadenheid niet te verspillen, moeten zowel in Venezuela als in Brazilië en internationaal onafhankelijke organisaties van arbeiders en jongeren opgericht worden om het kapitalisme en het imperialisme aan te pakken.

    De CWI-zomerschool heeft een belangrijke rol gespeeld in dit proces. Internationaal hebben de secties van het CWI belangrijke stappen vooruit gezet. We hebben onze fundamenten in de arbeidersbeweging verdiept en hebben het vertrouwen gewonnen van belangrijke lagen van de arbeidersklasse. We hebben in verschillende landen belangrijke stappen gezet in ons vakbonds- en jongerenwerk. Het is de jeugd die een beslissende rol zal spelen in de te voeren strijd. En ze hebben op deze school blijk gegeven van hun uithoudingsvermogen.

    Naast de officiële sessies, organiseerden de jonge kameraden van alle verschillenden secties een apart jongerencomité om ervaringen en ideeën uit te wisselen. Gedurende korte lunchpauzes en na intense meetings die de hele dag duurden, kwamen ze samen om te bespreken hoe de groei van het CWI in het komende jaar te versnellen.

    Per Ake Westerlund, lid van Internationaal Uitvoerend Bestuur van het CWI en een leidinggevend lid van onze Zweedse afdeling, verwees in zijn inleiding over ‘De opbouw van het CWI’ naar de 1905-revolutie in Rusland. Hij herinnerde het publiek eraan dat één van de meest belangrijke lessen van de revolutionaire 1905’s de nood tot het bouwen van een sterke en krachtige revolutionaire partij is, een partij die het verschil maakte in de succesvolle Russische revolutie in 1917.

    Het uitgebreide feest als slotmoment van de zomerschool, weerspiegelde de ervaring van een interessante en inspirerende week van nieuwe inzichten, een dieper begrip van marxistische theorie en praktijk en de sterke wil om de revolutionaire partij op te bouwen.


    Vertaling door Liesje Ulburghs (LSP-Gent)

  • Repressie kan ons de mond niet snoeren – steun ons strijdfonds!

    Zoals elk jaar trokken we tijdens de zomermaanden naar de festivals om er van de muziek en de sfeer te genieten, maar ook om de discussie aan te gaan met duizenden festivalgangers en steun te vragen voor ons anti-racismewerk en andere campagnes. De reacties die we kregen waren opvallend goed. Op Dour bijvoorbeeld, waar we een stand hadden aangevraagd en gekregen op het festivalterrein, haalden we op drie dagen 1300 euro strijdfonds op, verkochten we een honderdtal kranten en gaven zo’n 15-tal mensen, vooral uit Wallonië, hun naam op om mee te werken.

    Els Deschoemacker

    Ondanks de goede reacties botsen we echter steeds meer op de commerciële houding van de organisatoren, en op repressie van de ordediensten. Leden van ons en jonge anti-racisten werden gearresteerd als criminelen omdat ze pamfletjes verdeelden voor een antiracistisch festival en daarbij Blokbustersticker verspreidden aan sympathisanten die financiële steun gaven. We hebben die steun nodig om activiteiten te kunnen organiseren. Wij hebben geen zwarte kassen, noch de connecties in het bedrijfsleven waar voor politieke “gunsten” dik wordt betaald. Wij worden ook niet gesubsidieerd en staan op onze onafhankelijkheid. Dus voeren we campagne op straat of aan de festivals, wat een publiek gebeuren is. We gaan er de dialoog aan met iedereen die dat wil en die interesse toont voor wat we doen. Dat is een essentieel onderdeel van de opbouw van onze organisatie. Het is een methode die ook gebruikt wordt door organisaties als het Rode Kruis, 11.11.11 of jeugdbewegingen.

    Het afgelopen half jaar haalden we gemiddeld 3000 euro per maand op. Daarmee organiseerden we mee de Jongerenmars voor Werk op 19 maart, ons vormingsweekend Socialisme 2005, een campagne tegen de uitsluiting van de ALS aan de universiteit in Gent en we ondersteunden we talrijke syndicale strijdbewegingen. We namen deel aan het WSF in Brazilië en organiseerden een interventie alsook een jongerenkamp tijdens de protesten tegen de G8-top in Schotland.

    We plannen nu een anti-racisme betoging in november naar aanleiding van het economische congres van het Vlaams Belang. We bereiden ons voor op een verkiezingscampagne waarbij we een duidelijk anti neoliberaal programma willen naar voor brengen. Er komt ook een congres van de ALS en een nationale conferentie van LSP/MAS over het nationale vraagstuk in België. We verwachten strijdbewegingen tegen de besparingen op de pensioenen en de sociale zekerheid en willen daarin een actieve rol spelen. We zijn geen toeschouwers. Diegenen die ons met repressie de mond willen snoeren, willen actieve oppositie het zwijgen opleggen. Laat dat niet gebeuren!

    Blijf ons steunen door je actief in te zetten of door een bijdrage te storten op het rekeningnummer van LSP/MAS. We hebben reeds 4.500 van de 8.500 euro voor het derde trimester opgehaald en hebben nog 6 weken om de overige 4.000 te realiseren.

  • Politieke alternatieven voor de arbeidersbeweging in de 21ste eeuw

    Het tweede en laatste deel van het interne LSP-document "Politieke alternatieven voor de arbeidersbeweging in de 21ste eeuw", geschreven in 2003, gaat in op nieuwe formaties ter linkerzijde. Hiermee wordt ons standpunt over de noodzaak voor een nieuwe arbeiderspartij verduidelijkt. Lees hier het eerste deel van de tekst.

    Nieuwe formaties van de arbeidersbeweging

    Het proces van verburgerlijking van de voormalige burgerlijke arbeiderspartijen is in een kwalitatieve versnelling gekomen na de val van het stalinisme in ‘89-’91. Eenmaal in de regering hebben die partijen onveranderlijk een pro-kapitalistische neo-liberale politiek gevoerd. In de vijf jaar Gauche Pluriel in Frankrijk werd door de regering Jospin voor 31 miljard euro geprivatiseerd tegenover 26,4 miljard euro tussen ’93 en ’97 onder Balladur en Juppé. Resultaat: Jospin haalde niet eens de 2de ronde in de presidentsverkiezingen. De PCF haalde nog slechts 3,37% van de stemmen tegenover 11% voor de drie Trotskistische formaties. Het doorstoten van Le Pen naar de tweede ronde had een enorm politiserend effect op de Franse maatschappij. In de 2 weken tussen de eerste en de tweede ronde van de presidentsverkiezingen kreeg de LCR maar liefst 3.000 aanvragen voor lidmaatschap, de PS zelfs 10.000.

    Vroeger zou zoiets geleid hebben tot een opstand in de PS. Vonk beweert dat “links-reformistische stelllingen” 40% van de stemmen haalden op het jongste PS-congres. Vonk vergeet echter te vermelden dat de rechtervleugel dat gemakkelijk pareerde en haar controle over de partij herstelde. Vonk vermeldt evenmin dat de 10.000 nieuwe leden van de PS hoofdzakelijk linkse intellectuelen zijn die zich nooit eerder wilden engageren, maar nu met de dreiging van Le Pen een lidkaart hebben aangeschaft. Vooral de aanvragen van de LCR illustreren echter welke respons een duidelijke oproep voor de creatie van een nieuwe, gefedereerde arbeiderspartij, gericht naar het electoraat van de drie trotskistische groeperingen, de basis van de PCF, de talloze anti-globalisten, onder meer van Attac, had kunnen krijgen.

    De creatie van zo een brede, anti-kapitalistische federale partij, waarin eenieder het recht zou hebben zijn eigen programma te verdedigen, zou een enorme aantrekkingspool geweest zijn. Zo een partij had vrijwel onmiddelijk enkele 10.000-en leden kunnen tellen en zou al bij de parlementsverkiezingen en vooral later in de bewegingen tegen Raffarin’s plannen in het onderwijs, de gezondheidszorg en het pensioenstelsel, een enorme aantrekkingspool geweest zijn. De LCR deed er echter 2 maand over om een, overigens zeer zwakke, oproep te lanceren. Op die manier ging een tweede keer een enorme kans verloren in Frankrijk om een nieuwe arbeiderspartij op te zetten. De eerste keer was in de presidentsverkiezingen in ’95 toen LO een electorale doorbraak realiseerde, maar eveneens naliet op een ernstige manier een breder initiatief te nemen.

    De situatie in Frankrijk is echter zo gerijpt voor een nieuwe arbeiderspartij, dat de kwestie de komende maanden en jaren telkens opnieuw op de agenda zal staan. In het voorjaar bleef Raffarin enkel overeind door het debat te rekken tot aan de zomervakantie en vooral doordat er in de ogen van de stakers geen politiek alternatief voorhanden was. De idee van “beter één vogel in de hand, dan tien in de lucht” was de Franse arbeiders niet besteedt. Raffarin staat echter nog een heet najaar te wachten. Electoraal kan de PS zich welicht op korte termijn wat herstellen. Kwa partijleven en reëel impact in de arbeidersbeweging durven wij dat uitsluiten.

    Het voorstel van de leiding van de Italiaanse Communistische Partij – PCI – voor een rechtser beleid en een naamsverandering naar Democratisch Linkse Partij (PDS) leidde in ‘91 tot een linkse splitsing die aan de basis lag van de Partij voor Communistische Herstichting – PRC. De PRC trok onmiddelijk niet enkel oud PCI-leden aan, maar ook een hele laag nieuwe activisten. Ze won 5,2% in de verkiezingen van ’92 en 8,6% of 3,2 miljoen stemmen in ’96. Eind ’97 had de partij maar liefst 130.000 leden. De RC beantwoordt hiermee wellicht het best aan de beschrijving “semi-massapartij”. Het voorbeeld van de RC toont echter ook aan dat het creëren van nieuwe partijen geen garantie is voor de verdere ontwikkeling ervan.

    De PRC die in een bepaald stadium duidelijk elementen bevatte van centrisme (revolutionair in woorden, reformistisch in daden), is sindsdien ontwikkeld in een reformistische richting. Ze probeerde dat te verbergen door een anti-stalinistisch discours en door afstand te nemen van de belangrijkste politieke partijen. Dat was echter een rookgordijn voor een draai naar rechts. Op lokaal niveau nam de PRC deel aan coalities die saneringsplannen doorvoerden. Die evolutie is ten koste gegaan van de steun van een strijdbare laag arbeiders en vooral jongeren. De toekomst van de PRC is onzeker. Het is mogelijk dat het ritme van de klassenstrijd de DS of delen ervan dwingt een meer radicale poistie in te nemen, althans in woorden. Dat zou kunnen leiden tot een tweede Olijfboomcoalitie en confrontaties tussen de leiding van DS en de Italiaanse massa’s.

    De nieuwe arbeiderspartijen zullen ontstaan in een periode van scherpe economische crisis en sociale oproer. Behalve omwille van hun historische wortels in de arbeidersbeweging kenden de voormalige burgerlijke arbeiderspartijen een relatief stabiel bestaan om 2 redenen. Eerst en vooral omdat de lange na-oorlogse periode van groei toestond dat de heersende klasse in de ontwikkelde kapitalistische landen concessies deed. Vervolgens omdat ze een alternatief leken te bieden op de totalitaire regimes van het Stalinisme. Het zou een vergissing zijn te denken dat de nieuwe arbeiderspartijen dezelfde stabiele basis zouden kennen als de oude arbeiderspartijen in de periode na WOII.

    De Socialistische Partij van Nederland

    Met haar 41.792 leden, 9 parlementsleden en meer dan 200 gemeenteraadsleden is de Nederlandse SP de vierde partij van Nederland geworden. Nog geen jaar na de installatie van het nieuwe kabinet Balkenende is de steun voor dat kabinet, dat voor maar liefst 17 miljard Euro wil bezuinigen, teruggelopen tot slechts 22% in de opiniepeilingen. De SP komt in die peilingen als grote overwinnaar uit de bus. Daarmee wordt bevestigd wat wij schreven in onze perspectieven tekst van 2002 (§69): “De nieuwe regering gaat echter een zeer labiele toekomst tegemoet en dat nog voor de klasse zelf in beweging is gekomen. Met het oog op dat laatste is vooral de vooruitgang van de SP belangrijk. Mathematisch ver onder het resultaat van CDA en LPF, slaagde de SP erin haar stemmenaantal op te trekken van 3,5M% naar 5,9%, in zetels van 5 naar 9. Deze uitslag is tegen de achtergrond van een toenemende klassenstrijd kwalitatief veel belangrijker dan die van CDA en LPF.

    Eind zestiger, begin zeventiger jaren ontstonden veel maoïstische partijtjes en organisaties, ook in Nederland. De ondernemers waren in eerste instantie niet ongelukkig met de splitsing van de Communistische Partij Nederland (CPN). Via de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) werd zelfs steun gegeven aan de opbouw van de KEN-ml (Kommunistische Eenheidsbeweging Nederland – marxistisch-leninistisch), om zo ‘concurrentie’ te creëren voor de ‘staatsgevaarlijke’ CPN. Dit bleek echter een enorme misrekening. De KEN-ml zou een belangrijk aandeel hebben in de grote havenstaking van 1970 in Rotterdam. Bijna dertigduizend havenarbeiders staakten wekenlang en werden daarmee een enorme inspiratie voor arbeiders in heel Nederland. Het was deze KEN(ml) die, na een splitsing en nog een naamsverandering (MLCN) in 1972 voortgezet werd als de Socialistiese Partij (in die tijd volgens de moderne spelling).

    De SP werd in de zeventiger jaren opgebouwd door vrij consequente actie aan de basis. Via een aantal artsen in Oss maakte de partij naam met ‘gezondheidszorg voor het gewone volk’. Ook op het gebied van milieu-activisme bouwde de SP een goede naam op omdat de SP ook de arbeiders van vervuilende bedrijven benaderde, en erop hamerde niet aan hun brood te komen, want tenslotte werd ook hun gezondheid bedreigd. Door een groot aantal plaatselijke acties bouwde de SP bolwerken op in Noord-Brabant en een aantal andere plaatsen als Nijmegen, Vlaardingen en Zoetermeer.

    Toch brak de SP tot ver in de tachtiger jaren niet echt door. De massale beweging naar links in de PvdA in de zeventiger jaren, die sterk bleef tot in de jaren tachtig, ging volledig aan de SP voorbij. Een nog ernstiger fout was dat de SP zich afkeerde van de feitelijk bestaande vakbeweging, de FNV, en probeerde om een klein alternatief bondje met de naam "Arbeidersmacht" op te bouwen. Hiermee sloot de SP zich bijna volledig af voor de grote groep van kritische vakbondsactivisten elders.

    De ideologie van de partij was nog steeds sterk doordrongen van de ideeën van het maoïsme. De partij zou zich zoveel mogelijk moeten ‘onderdompelen’ in de bevolking als een ‘vis in het water’. Tegelijkertijd werden alle andere denkbare organisaties van de arbeiders of van links in het algemeen verketterd. Dit leidde tot een vreemde mengeling van sectarisme, zoals tegenover de vakbeweging, maar ook van opportunisme, in het volgen van ‘het volk’, ook waar die in de ban was van (door de burgerlijke media gevoede) vooroordelen. Een kras voorbeeld was de publicatie van de brochure ‘Gastarbeid en Kapitaal’ in 1983. Hierin stelde de SP migranten in feite voor de keus: volledig opgaan in de Nederlandse cultuur, of een premie krijgen om zo snel mogelijk het land te verlaten.

    Na het wederom missen van een kamerzetel in 1986 besluit de partijleiding, onder leiding van Jan Marijnissen die eind 1987 gekozen werd als partijvoorzitter, de bakens te verleggen. Zowel ideologisch als organisatorisch voert de partij vernieuwingen door. Marxistische literatuur wordt niet meer verkocht, de gebruikelijke aanspreektitel ‘kameraden’ wordt vervangen door ‘partijgenoten’, scholingsmateriaal over het wetenschappelijk socialisme wordt niet meer bijgedrukt en dergelijke. Op het congres van 1991 komt de omvorming van de SP in een stroomversnelling. In 1991 werd iedere verwijzing naar het marxisme-leninisme geschrapt uit de statuten en presenteerde de partij zich voortaan als een radicalere variant van de sociaal-democratie.

    De PvdA was in diskrediet geraakt door de continue deelname aan bezuinigingen en aanvallen op de sociale zekerheid. De CPN en de PSP hadden zichzelf geliquideerd door zich te begraven in een vaag linkse club als Groen Links zonder echte arbeidersbasis of socialistisch programma. Kortom, de SP kon zich met succes presenteren als de enige partij die voor gewone arbeiders opkwam, en die zich niet neerlegde bij de macht van de grote ondernemers. In 1994 haalde de SP voor het eerst twee zetels in het parlement. Een belangrijke rol in de groei van de SP speelde de verwerping van iedere vorm van zakkenvullerij. Voorop staat dat de gekozene zijn of haar vergoeding afstaat en in plaats daarvan wordt de vertegenwoordiger betaald door de partij. In feite een variatie op ons principe van een arbeidersloon voor een arbeidersvertegenwoordiger.

    De SP zit in een totaal andere positie dan de vrij kleine groep in de zeventiger jaren. Ongemerkt is de partij echter ook veranderd van een radicale revolutionair-socialistische organisatie in een partij die eerder de geleidelijke verandering via het parlement, aangevuld en ondersteund met wat buitenparlementaire actie voorstaat. De SP is een kleine massapartij waarbinnen de Nederlandse sectie van het CWI een revolutionaire stroming uitbouwt. Tegelijk blijven we echter onze ogen open houden voor gebeurtenissen buiten en naast de SP.

    Een ingewikkeld en uitgerokken proces

    De jaren ’90 hebben aangetoond dat de vorming van nieuwe arbeiderspartijen een ingewikkeld en uitgerokken proces zal zijn. Het zal sprongen in het bewustzijn vereisen op basis van massale bewegingen, zowel op politiek als op industrieel vlak, vooraleer de meest klassebewuste arbeiders de noodzakelijke stappen zullen zetten om zo een partij op te bouwen. Het vormen van zo een partij, zelfs indien ze niet van bij het begin socialisme in haar programma zou hebben, zou objectief een enorme stap vooruit betekenen. Het zou betekenen dat de arbeiders hun eigen onafhankelijk politiek instrument creëren, een instrument via hetwelk de meest bewuste arbeiders zich in de politieke strijd zouden gooien.

    De al eerder aangehaalde ervaringen in Frankrijk en de creatie van de Socialist Labour Party in Groot-Brittanië illustreren dat dit proces gepaard zal gaan met gemiste kansen omwille van een combinatie van objectieve factoren en de zwakte van de subjectieve factor (de revolutionaire partijen). In Groot-Brittanië hebben de sectaire stalinistische methodes van Scargill de kans, in het midden van de jaren ’90, om een nieuwe partij op te zetten die een brede laag jongeren en arbeiders zou aanspreken, doen verloren gaan. Wij boden Scargill aan om en bloc toe te treden tot de SLP, we garandeerden de SLP zelfs een waarnemer op ons NC om haar vertrouwen te winnen dat we geen geheime agenda hadden. In plaats van de SLP op te richten als een open federatie waarin ieder zijn eigenheid kon behouden, koos Scargill voor een strikt gecentraliseerde formatie.

    Door het mislukken van de SLP en later de door de SWP tot een frontorganisatie omgevormde Socialist Alliance is het proces van vorming van een nieuwe arbeiderspartij in Groot-Brittanië langer uitgerokken. De massale oppositie tegen Blair uit zich nu ook binnen de vakbonden. De eis om de financiële steun aan New Labour te verminderen of stop te zetten wordt door steeds bredere groepen gedragen. Het uitstel in de vorming van een nieuwe arbeiderspartij heeft ertoe geleid dat sommige vakbondsleiders de eis van hervorming van New Labour naar voor brengen. Sommige oude linksen willen de Labour Party opnieuw opeisen. Anderen willen ontwikkelen naar a-politiek syndicalisme in plaats van te vechten voor een nieuwe arbeiderspartij. Hoe dan ook weerspiegelt dat een verandering binnen de vakbonden.

    Onder verschillende condities zijn soortgelijke ideeën opgekomen in Spanje ten aanzien van de PSOE. Ook daar is dat een weerspiegeling van het falen van de door de PCE geleide IU (Linkse Eenheid) die geen links alternatief op de PSOE heeft voorgesteld en lokaal in besparingscoalities met de PSOE zit. In Portugal behaalde een kartel van de ex-pro-Albaanse stalinisten van de UDP, de Portugese sectie van het VSVI, de PSR en Politics XXI, een split van de PCP, onder de naam Links Blok met 140.000 stemmen 3 parlementszetels binnen. Het Links Blok is er in geslaagd de ruimte ter linkerzijde van de PS en de PCP in te vullen. Behalve de activisten van de drie stichtende organisaties heeft het een aantal gereactiveerde activisten uit de jaren ’70 en ’80 bijeen gebracht. Haar programma ‘Portugal – nieuwe tijden, nieuw links’ , weerspiegelt haar reformistische opvattingen in “een nieuwe, innoverende taal”. Alternativa Socialista, de Portugese afdeling van het CWI werkt binnen het Links Blok samen met de oppositiestrekking “Ruptura”.

    Het voorbeeld van Portugal werd door de SAP opgevoerd als één van de mogelijke scenario’s voor België, samen met de Rood/Groene alliantie in Denemarken en de SSP in Schotland. Wij staan niet noodzakelijk negatief tegenover pogingen om het vacuüm ter linkerzijde, links van SP en Agalev, via linkse coalities in te vullen. Het voorstel van de SAP is alvast een stap vooruit in vergelijking met hun eerdere posities in ’99 – geen deelname aan ons voorstel voor een linkse alliantie, maar knutselen met kandidaten op verschillende lijsten, waaronder Ecolo, Leef e.a. – in ’00 – met hun oproep voor een rood/groen blok tegen het blauw/zwarte gevaar – of 2003 – toen leden van de SAP opriepen voor de AEL-kandidaten op de lijst Resist.

    Sectarisme en opportunisme

    We moeten opletten voor sectarisme en opportunisme en elke trend naar een sectaire houding ten aanzien van de arbeidersklasse en de jongeren bestrijden. Sectarisme heeft echter niets te maken met het innemen van een principieel standpunt voor de verdediging van ons programma en de opbouw van onze organisatie in oppositie tegen andere politieke groepen die een verkeerd programma vertegenwoordigen en een verkeerde werkmethode die verwarring en desoriëntatie zaait onder de arbeiders. In volle Spaanse revolutie voerde Trotski een polemiek met Victor Serge, Georges Vereecken en Henk Sneevliet die dachten dat Trotski te streng (te sectair) was tegenover de POUM en haar belangrijkste leider Andres Nin.

    Nin was eerst leider van de Spaanse Linkse Oppositie. Hij weigerde het voorstel van Trotski om aan entrisme te doen binnen de jongsocialisten – een organisatie met 10.000-en leden die snel radicaliseerde – om er de beste militanten te winnen. In plaats daarvan fusioneerde de organisatie van Nin met het “Arbeiders- en Boerenblok” (een rechts communistische organisatie die dicht bij de stellingen van Bucharin aanleunde) om de POUM te vormen. De POUM was niet in staat zich te oriënteren op de snel radicaliserende jongsocialisten (hun leider, Santiago Carillo zou weldra aansluiten bij de PC). Erger nog: in Catalonië trad de POUM toe tot de Volksfrontregering. Wij denken dat niet Trotski, maar Nin, Vereecken en co zich sectair opstelden door hun principeloze fusie die een hinderpaal betekende om zich te oriënteren op de massa van de radicaliserende jongsocialisten.

    In het algemeen is een politiek front met “revolutionairen” een hindernis om zich te richten naar de radicaliserende massa van de arbeiders. Niet omdat de delen van zo een front slechte bedoelingen zouden hebben, maar omdat delen ervan de noodzaak niet begrijpen om zich te richten naar de massa’s, noch de methode kennen waarop dat kan (onder meer via overgangseisen). Het was daarom dat Trotski dacht dat de POUM, Vereecken, Sneevliet en co de echte sectairen waren. De taktiek van het éénheidsfront blijft een belangrijk aspect van onze werking, maar we moeten afwegen hoeveel tijd en middelen we erin investeren. Formele allianties met andere groepen zijn onvermijdelijk van tijdelijke aard en kunnen van korte duur zijn.

    De Scottish Socialist Party heeft nu 2.000 leden op papier, waarvan een goede 300 actief. In mei 2003 behaalde ze liefst 6 parlementsleden. Dat is omwille van het politieke vacuüm door de verburgerlijking van New Labour en de verrechtsing van de SNP. Het CWI is daar niet door verrast, maar het ligt binnen de lijn van wat we van bij het begin dachten. Het CWI heeft zich ook nooit verzet tegen de vorming van de SSP. Het meningsverschil met onze voormalige sectie draaide rond hun voorstel om Scottish Militant Labour, de revolutionaire partij, te ontbinden en al haar bezittingen en vrijgestelden over te hevelen naar de SSP, door henzelf beschreven als een hybride partij (tegelijk reformistisch en revolutionair).

    Het CWI stelde voor meer tijd te nemen door SML, dat een enorme autoriteit genoot onder meer op basis van de strijd tegen de Poll Tax en in de jaren ‘90 tot 22% scoorde in verkiezingen in Glasgow, te herlanceren als SSP, een revolutionaire partij. Bovendien stelden we voor als optie 2, indien de meerderheid van SML niet kon overtuigd worden van optie 1, om SSP te lanceren als een brede socialistische partij van arbeiders en jongeren. Ook in dit geval verdedigden wij echter de nood voor revolutionaire socialisten om hun eigen programma, politieke lijn en organisatie te behouden en ervoor te vechten binnen de SSP en de arbeidersklasse, met als doel de opbouw van een revolutionaire partij.

    De meerderheid van onze voormalige sectie in Schotland lanceerde de SSP, maar verliet helaas de idee om een revolutionaire partij en een internationale op te bouwen. Ze lostten hun organisatie op in een losse groepering van SSP-leiders binnen de International Socialist Movement (ISM). Ze hebben het programma en de methode van het CWI opgegeven. De posities van het CWI over het Midden-Oosten, Cuba, de economie en andere worden niet langer verdedigd door ISM of de SSP. De SSP en haar leiding hebben nu een links-reformistisch programma aangenomen. Hoe de SSP zal ontwikkelen staat bijgevolg ter discussie. Onze kameraden werken als fractie binnen de SSP, we weigeren er de bureauctratische regels na te leven die enkel platforms toestaan en alle SSP leden opleggen om publiek uitsluitend het SSP-blad te verkopen.

    De SSP werd een succes omwille van de objectieve situatie, de invoering van een proportioneel kiesstelsel, maar vooral omwille van de erfenis van Scottisch Militant Labour. Het was SML dat de strijd rond de Poll Tax had gestart en geleid. Tommy Sherridan werd vanuit de gevangenis verkozen als eerste SML-gemeenteraadslid. SML behaalde in de jaren ’90 tot 22% van de stemmen in Glasgow. Zonder de autoriteit van SML had de SSP nooit geworden wat het vandaag is. In Portugal, is het succes van het Links Blok een weerspiegeling van de radicalisatie in de maatschappij en van het verraad van de SP en de PCP. Bovendien bracht vooral de UDP en ook de PSR een reeks activisten aan die het project konden dragen. Tenslotte ligt de kiesdrempel er net zoals in Denemarken veel lager dan in België.

    De SAP vergist zich als ze denkt dat de KP, de PC, Leef, de SAP en de LSP, of de ondertekenaars van de oproep rond ‘Groen en Links in Vlaanderen’ over de autoriteit beschikken en de militante kracht om een SSP op te starten. Ze vergist zich eveneens als ze denkt dat eerdere samenwerking tussen die organisaties voldoende éénheid heeft gecreëerd voor samenwerking in een permanent links blok. Alleen al omtrent de sluiting van Cockerill zijn er minstens drie posities: de PC steunt de officiële positie van de vakbond en ijvert hooguit voor een sociaal plan, de SAP pleit voor reconversie, LSP voor nationalisatie onder arbeidscontrole.

    In Gent steunen een deel van de SAP-restanten, wat overblijft van de KP en een deel van Leef het afvalbeleid van de stad, terwijl LSP er volop in de clinch mee ligt, idem voor de huisvestingspolitiek. Dat wil niet zeggen dat we niet bereid zijn tot een éénheidsfront met deze organisaties rond specifieke afgebakende thema’s, verkiezingen incluis, maar een permanente samenwerking lijkt ons in dit stadium onmogelijk. Dat kwam al tot uiting in Luik waar de vrijheid om met eigen materiaal naar buiten te komen in vraag gesteld werd door één van de stuwende krachten achter de lijst PC-RDS.

    De krachten voor een formatie vergelijkbaar met de SSP bestaan op dit ogenblik niet in België. Zelfs een blok van alle linkse partijtjes en groepen zou noch over de autoriteit beschikken, noch over een voldooende maatschappelijke draagkracht. Organisaties als Attac, dat in Frankrijk en Duitsland een vrij massale aanhang kent, reiken in België niet verder dan wat NGO-bureaucraten, oude activisten en hier en daar een geïsoleerde jonge academicus. Dat kan uiteraard veranderen op basis van massale bewegingen. Op dit ogenblik zou een links blok echter staan of vallen met de militante kracht van zowel PvdA als LSP. Dat zou echter een fundamentele verandering in de politiek van de PvdA vereisen, die tot nog toe ieder ernstig voorstel in die zin, heeft afgewezen voor zover het niet uitdrukkelijk onder de door haar voorgestelde naam en programma geschiedt.

    Zelfs na het debâcle met Resist wijst niets erop dat de crisis binnen de PvdA zou kunnen leiden tot een dergelijke politieke verschuiving. Bovendien zullen wij de lessen van Trotski betreffende de POUM in Spanje niet uit het oog verliezen. Onze eventuele deelname aan een dergelijk blok is afhankelijk van de mate waarin dat een latere oriëntatie naar bredere groepen radicaliserende arbeiders en jongeren niet schaadt. Voor alle duidelijkheid: noch de SSP, noch het Links Blok, noch de Rood/Groene Alliantie zijn nieuwe arbeiderspartijen. Het zijn interessante tussentijdse formaties die bij gebrek aan een arbeiderspartij het vacuüm ter linkerzijde gedeeltelijk opvullen. Wij kunnen daaraan deelnemen, en nemen eraan deel in Schotland en in Portugal. Het zou echter verkeerd zijn alle pijlen op die formaties te richten en niet open staan voor andere ontwikkelingen via de vakbonden of linkse groepen die zich mogelijk afscheuren van de traditionele burgerlijke arbeiderspartijen.

    Europees anti-kapitalistisch links

    Zowel op 4 en 5 december 2000 als op 9 en 10 juni 2003 nam het CWI deel als waarnemer aan de conferentie van Europees anti-kapitalistisch links. Deze conferentie maakt deel uit van een reeks van 6 die werd opgestart in maart 2000 te Lissabon door de Rood/Groene alliantie van Denemarken, het Links Blok van Portugal, de SSP en de LCR. Hun doel is radicaal links op Europese schaal te verenigen op basis van debatten, pluralisme en samenwerking. Uiteindelijk willen ze en Europees politiek alternatief creeëren tegen de neo-liberale sociaal-democratie. Onder de deelnemers van de 6de conferentie bevonden zich naast de 4 initiatiefnemers de Socialistische Alliantie van Engeland en Wales, de SWP, het Spaanse Espacio Alternativo, de PRC, SolidaritéS van Zwitserland, de ÖDP van Turkije en als waarnemers de Socialist Party van Engeland en Wales en de Socialist Party van Ierland, Synaspismos van Griekenland, IU van Spanje, en de DKP van Duitsland. De Rode Allantie van Noorwegen, de SP van Nederland, La Gauche van Luxemburg en de Beweging voor Socialisme van Zwitserland namen deel aan eerdere conferenties.

    Binnen EACL lopen de meningen over diverse punten ver uiteen. IU vond bijvoorbeeld dat neo-liberalisme e capitalisme hetzelfde betekenen en dat het daarom voldoende is te spreken over neo-liberalisme. Het Links Blok stelde dat de massa’s leren uit politieke ervaring en niet uit programma’s. De RC van haar kant pleitte ervoor dat de Europese Commnistische partijen open zouden staan voor EACL, met de duidelijke implicatie dat indien dat niet zou lukken, de RC binnen de Communistische Europese fractie zou blijven. Dat zou EACL enorm verzwakken, zowel inzake gewicht als inzake haar mogelijkheid om de beruchte norm van 7 landen met parlementaire vertegenwoordigers te halen. De LCR en de SWP vonden dat de eis voor een socialistisch Europa te revolutionair was om hem in het programma van EACL op te nemen. Over het karakter van de sociaal-democratie was er een meningsverschil met IU, de Rood/Groene alliantie en de SWP die allen argumenteerden dat er geen fundamentele verandering had plaats gegrepen in de sociaal-democratie.

    In het algemeen stonden wij links van de anderen in de conferentie, meestal in en minderheid van 2. Het is echter niet uitgesloten dat ze ons in de toekomst eveneens uitnodigen, niet in het minst omdat ze hopen via Joe Higgins in Ierland de criteria voor een Europese Linkse Partij te behalen. Wij staan niet automatisch afkerig tegenover samenwerking met EACL. Het zou nuttig zijn een aantal argumenten in de meeting in geschreven materiaal op te nemen. Het is niet uit te sluiten dat de SAP probeert via de oproep ‘groen en links in Vlaanderen’ een Belgische poot uit de grond te stampen met het oog op de Europese verkiezingen. Onze houding zal bepaald worden door de credibiliteit van die lijst en de mate waarin dit project aansluit bij de realiteit op Europees en op Belgisch niveau.

    Pogingen ter linkerzijde in België

    Sinds de verkiezingen van 18 mei zijn de voorstellen voor een breder initiatief om het vacuüm ter linkerzijde, links van SP en Agalev in te vullen, vermenigvuldigd. Deze initiatieven worden helaas niet geschraagd door massale bewegingen of brede groepen van arbeiders en jongeren. Bovendien bestaat er niet de minste duidelijkheid over de houding die moet aangenomen worden t.a.v. SP.a, PS, Agalev en Ecolo. Naarmate de verkiezingen van juni volgend jaar dichterbij komen vrezen we voor een afvallingskoers. Er bestaat nochtans ook in België een objectieve nood aan een strijdpartij die alle stromingen binnen de arbeidersbeweging verenigt. Die zal echter pas een draagkracht krijgen op basis van massale gebeurtenissen op politiek en industrieel vlak.

    Het totale gebrek aan een voldoende ingeplantte arbeiderspartij die uitdrukking kan geven aan de talloze strijdbewegingen laat zich al voelen sinds de staking tegen het Globaal Plan van ‘93. De grootste staking sinds 1936, in termen van aantal deelnemers, strandde op het feit dat iedere alternatieve regeringsformule nog rechtser zou zijn dan die van Dehaene. Diezelfde redenering bleef bestaan ten tijde van de regenboogcoalitie en nu ook met paars. Op basis van de ervaring ten tijde van het Globaal Plan werd destijds in Wallonië Gauche Unis opgericht en in Vlaanderen de Rood/Groene beweging. Gauches Unie, dat meer dan 2% behaalde in de verkiezingen, ging uiteindelijk ten onder aan de louter electoralistische aanpak en het gemaneuvreer van POS en PC. Rood /Groen was een doodgeboren samenraapsel van ‘linkse’ intellectuelen en oud-activisten.

    In ’94 ontstond in Antwerpen de Beweging voor Sociale Vernieuwing rond voormalig SP-gemeenteraadslid en Payoke oprichtster Patsy Sörensen. Onder andere de KP en de SAP namen hieraan deel. BSV wordt vandaag door een politiek bureaulid van de SAP aangehaald als na te volgen voorbeeld: geen hergroepering, dat stadium zou de SAP al voorbij zijn – met wie weten we niet – maar een recompositie. Het verschil zou hem liggen in het feit dat bij hergroepering elke component onafhankelijk blijft bestaan, terwijl recompositie zou betekenen dat de verschillende componenten volledig met elkaar en de onafhankelijken verstrengeld waren. Met andere woorden: SAP en KP hadden zich opgelost in BSV, althans dat wil de SAP ons doen geloven.

    BSV had echter noch een project, noch een programma. Resultaat: BSV sloot een akkoord met Agalev en Patsy en Mieke (Vogels) trokken arm in arm naar de Gemeenteraadsverkiezingen. BSV bezette en bloc de laatste plaatsen van de Agalev lijst. De gerecomposeerde SAP had het blijkbaar goed uitgerekend. Stemmenkanon Patsy, toekomstig schepen, stond helemaal achteraan de lijst. Ze werd verkozen en sleepte met haar voorkeurstemmen nog 2 andere BSV-leden de gemeenteraad binnen. Die 2 waren als bij toeval SAP-leden, ééntje die de grote coalitie met SP, VLD, Antwerpen ’94 (o.a. CVP en VU) en Agalev binnenstapte en eentje dat alleen in de oppositie achter bleef. Het werd een smadelijke afgang, voor BSV omdat het geen enkel gewicht in de schaal kon leggen en voortdurend toegaf aan de meerderheid, voor de SAP omdat haar oppositielid in de gemeenteraad een aantal flinke bokken schoot.

    BSV sloot in 2000 een akkoord met Vivant voor een gemeenschappelijke lijst. Dat werd een totale flop. Vandaag laat BSV haar leden vrij te kandideren op om het even welke “democratische lijst”. Patsy onderhandelt sinds 2002 met de SP.a van Patrick Jansens. Daarmee is de cirkel bijna rond. Na de witte mars (oktober ’96) wou Paul Marchal, vader van één van de vermoorde meisjes, de massale beweging die hierdoor werd losgeweekt politiek vertalen in een nieuwe formatie. Die formatie viel echter al gauw uiteen nadat bleek dat ze door extreem-rechts was geïnfiltreerd. Frappant waren echter de illusies die sommige linksen in dat soort formaties koesterden en vooral ook in de voorzitter van de toenmalige Dutroux-commissie, Marc Verwilghen, VLD’er en later minister van Justitie. Samen met de liberaire lijsten ROSSEM en Banaan, de lijst WIT en Waardig Ouder Worden, drukte de PNP het verlangen uit naar een partij die ‘de gewone man’ vertegenwoordigd.

    De enige ernstige poging sinds Gauche Unie om een alternatief links van SP.a, PS, Agalev en Ecolo te creëren was ongetwijfeld Debout!. Die behaalde ruim 2% in de Europese verkiezingen van ’99, 4 tot 6% in sommige Waalse industriële gebieden, ondanks het feit dat de PC een eigen lijst naast die van Debout indiende. Debout was een uitvloeisel van de strijd van de arbeiders van Clabecq die met hun milticolore mars op 2 februari ’97 maar liefst 70.000 syndicalisten hadden gemobiliseerd. Dat was zonder enige oproep of steun van de vakbondsleidingen noch van de zogenaamde nieuwe sociale bewegingen. Het was op basis van de autoriteit van die strijd dat de syndicale delegatie van Clabecq zowel de PvdA als de LSP, als een deel van de SAP en zelfs enkele PC-leden kon verenigen met een reeks syndicalisten voor een gemeenschappelijk electoraal initiatief.

    Debout ging echter gebukt onder het isolement waarin Clabecq door toedoen van de nationale vakbondsleidingen werd gedreven. Die deed er alles aan om een eenmaking van de strijd tegen de sluiting van Renault met die van Clabecq te torpederen. Bovendien eiste het proces tegen 13 syndicalisten, waaronder D’Orazio en Mara, zowat alle energie op. Als gevolg daarvan en van het feit dat de PvdA fors op de rem stond, bleef Debout bij een éénmalige ervaring. Hoewel het aantal strijdbare syndicale delegaties in de voorbije jaren fors is terruggedrongen, moeten we er niet aan twijfelen dat er de komende jaren steeds meer strijdhaarden op bedrijfsniveau zullen ontstaan. Wij denken dat de eerste stappen naar een nieuwe arbeiderspartij vooral vanuit de syndicale delegaties in de bedrijven kunnen komen.

    Dat heeft ons echter niet verhinderd zelf een aantal initiatieven te nemen om het vacuüm ter linkerzijde intussen gedeeltelijk aan te boren. In ’99 pakten we uit met een voorstel tot linkse alliantie. In Luik en Brussel hadden we kandidaten op de PC-lijst, in Gent-Eeklo met een lijst van Militant Links, en in Aalst-Oudenaarde-Ronse namen we deel aan Leef. In 2000 herhaalden we tijdens de gemeenteraadsverkiezingen onze samenwerking met Leef. In 2003 namen we deel aan RDS-PC in Brussel, de PC-lijst in Henegouwen en de PC-RDS-lijst in Luik. Aangezien leef zichzelf beschouwt als en netwerk en niet direct als een zichzelf opbouwende formatie was Leef tegen 2003 fors verzwakt. Een loutere herhaling van de lijst in 1999 zou geen correcte weerspiegeling geweest zijn van de reële krachtsverhoudingen. Een herhaling van Leef-1999 zou een belemmering geweest zijn voor LSP. Vandaar ons voorstel aan Leef om als kartel Leef-LSP op te komen in 2003. Leef bedankte hiervoor. Wij kwamen op als LSP in Vlaanderen en Brussel voor de senaat en in Oost-Vlaanderen voor de kamer.

    Sommige linkse activisten hopen dat de PvdA ooit een gedaanteverwisseling zal ondergaan vergelijkbaar met die van de SP in Nederland en dat op die manier, al gebruiken ze meestal niet die bewoordingen, ook in België een kleine massapartij kan ontstaan. Zij zien niet de specifieke voorwaarden waardoor de SPNL zo een ontwikkeling kon doormaken nl. het proces van verburgerlijking van de PvdA in Nederland voltrok zich veel eerder dan het geval was in België zowel voor de SP.a als voor de PS. Zelfs in de regering konden SP.a en PS zich steeds verschuilen achter de CVP/PSC en later VLD/MR. In Nederland was de PvdA lange tijd het politieke instrument bij uitstek van de burgerij. SPNL telde anno ’91 reeds 15.000 leden en tientallen gemeenteraadsleden en was toen al in ledenaantal de vierde partij.

    De PvdA zelf ziet de noodzaak van een nieuwe arbeiderspartij niet in. Ze gaat ervan uit dat die al bestaat nl. de PvdA zelf. Een eventuele strijd om de PvdA om te vormen naar een soort SPNL-bis maakt meer kans om de PvdA tot schroot te herleiden dan te leiden tot electorale successen. Wij denken niet dat de PvdA de ervaring van de Nederlandse SP kan overdoen. Pogingen om via opportunische bokkensprongen het probleem van een nieuwe arbeiderspartij te omzeilen, zullen de PvdA niet redden. Het zal integendeel, zoals Resist, de demoralisatie van de eigen militanten alleen versterken.

    Een nieuwe arbeiderspartij

    Zowel de PvdA als Vonk verwijten ons dat we zouden pleiten voor een nieuwe reformistische partij in opvolging van SP.a en PS. Dat is niet correct. Wij pleiten voor een nieuwe arbeiderspartij en het programma dat we voorstellen aan die partij is het programma van LSP. Wij zijn echter realistisch genoeg om te beseffen dat we vandaag de meerderheid van arbeiders, zelfs diegenen die strijdbaar zijn, daarvan wellicht niet zullen kunnen overtuigen en dat de meest waarschijnlijke uitkomst een reformistisch programma zal zijn. Het is echter niet omdat dit volgens ons de meest waarschijnlijke uitkomst zal zijn dat we ons binnen zo een nieuwe formatie zomaar zullen neerleggen bij een reformistisch programma, integendeel we zullen georganiseerd vechten voor het LSP-programma, maar we zullen het niet voorstellen als “te nemen of te laten”. Onze kameraden mogen ons perspectief en ons programma niet met elkaar verwarren.

    We moeten hier nog aan toevoegen dat gezien de diversiteit van ideeën in de arbeidersbeweging zo een nieuwe formatie wellicht eerder een federatie van verschillende strekkingen zal zijn, dan een partij in de letterlijke zin van het woord. Het is echter niet omdat zo een strijdformatie in het algemeen een reformistisch programma dreigt aan te nemen dat het geen stap vooruit zou betekenen voor de arbeiders. De Vonk vraagt zich af welke zin het heeft om een nieuwe, wellicht reformistische, partij te promoten. Als je ervan uitgaat dat SP.a en PS burgerlijke arbeiderspartijen zijn waarvan een deel van de basis gewonnen kan worden voor een revolutionair programma: geen. Als je er echter vanuit gaat dat SP.a en PS steeds meer verburgerlijken en het impact van de arbeidersbasis, voor zover die er nog is, voortdurend afneemt, dan heeft het zeker zin. Het bestaan van reformistische arbeiderspartijen na WOII was een gegeven dat onder meer het verschil inzake sociale zekerheid tussen de VS, waar zo een partij niet bestond, en West-Europa, waar ze wel bestonden, helpt verklaren.

    We hebben al eerder aangegeven dat we denken dat een nieuwe formatie in België, gezien de syndicalisatiegraad en het gewicht van de georganiseerde arbeidersklasse, wellicht op basis van strijd vanuit syndicale delegaties zal ontstaan. Het is echter niet omdat het syndicale apparaat op dit ogenblik overkomt als een monolitisch blok dat er ook daar geen delen, onder druk aan de basis, naar links zouden kunnen opschuiven en de eis van een nieuwe arbeiderspartij zouden kunnen naar voor brengen. De ontwikkelingen op industrieel vlak en binnen de bonden zullen beslissend zijn. Destijds waren we voorstander van een organische band tussen de vakbonden en de SP en PS.

    Naar het ACV toe riepen we op voor een breuk met de zuiver burgerlijke CVP en de oprichting van een democratische éénheidsvakbond van ABVV en ACV op een strijdbaar socialistisch programma. Juist omdat SP en PS destijds hun gebrek aan strijdbaarheid trachtten te compenseren door anti-katholiek fanatisme, en daardoor heel wat oprechte christelijke arbeiders in de handen van de CVP hadden gedreven, steunden we de oproep van WKAP (Werkgroep Kristelijke Arbeiderspartij) voor een onafhankelijke christelijke arbeiderspartij. We zagen hierin een tijdelijke brug die de kans zou bieden voor een arbeiderséénheidsfront met een mogelijke fusie met de SP aan het einde van de rit.

    Wellicht waren we destijds, omwille van onze werking als marxistische fractie binnen de sociaal-democratie, te éénzijdig en exclusief in onze benadering van de band tussen ABVV/FGTB en SP/PS. Post factum zou een gedeeltelijke steun aan andere arbeidersformaties, afhankelijk van hun inplanting onder syndicalisten, mogelijks een betere formule geweest zijn. Sindsdien is van hervormingen al lang geen sprake meer, wel van tegenhervormingen. De sociale basis van SP.a en PS bestaat nu vooral uit middengroepen. De weinige arbeiders die er nog actief zijn verlaten die partijen net op het moment dat ze in strijd gaan. Ze komen niet naar die partijen om de maatschappij te veranderen, maar gaan er juist van weg als ze dat willen.

    De vakbonden oefenen niet langer druk uit op de sociaal-democratie om de belangen van hun leden te verdedigen, zelfs al was het maar heel gedeeltelijk, integendeel, de sociaal-democratie komt nu tussen bij de vakbonden om aan de vakbondsbasis de neo-liberale besparingslogica te verkopen. De greep van de sociaal-democratie op de vakbonden verhindert iedere veralgemening van strijd. Onder die omstandigheden zijn wij voorstander van een totale breuk van de vakbonden met de verburgerlijkte sociaal-democratie. Wij zijn het echter niet eens met die syndicalisten die ervoor pleiten met de vakbond niet aan politiek te doen. Integendeel, de vakbonden hebben juist een arbeiderspartij nodig die hun eisen politiek kan vertalen.

    De relatie van de ABVV-top met de sociaal-democratie is een enorme rem op de arbeidersbeweging. Het ABVV gooit bijna systematisch de handdoek in de ring, aanvaardt de grote lijnen van de regeringspolitiek en verzet zich niet tegen sluitingen en afdankingen. Hooguit probeert het ABVV sociale afvloeiingsplannen te onderhandelen, politieke lobying en juridische spitstechnologie. Een krachtsverhouding opbouwen op basis van strijd vermijdt het ABVV ten alle prijze. Door het gewicht van de syndicale bureaucratie, mede door haar bijna ongeevenaarde integratie in het staatsapparaat slaagt het ABVV erin iedere strijdhaard te doven. Deze politiek heeft echter haar limieten.

    Paars kan onmogelijk blijven tegen de Europese trend van drastische saneringsplannen ingaan. Zodra de verkiezingen achter de rug liggen zal ze wellicht een inhaalmaneuver inzetten. Op dat ogenblik zullen zowel het ABVV als het ACV onder forse druk staan aan de basis. Het nadeel van het gewicht van de syndicale bureaucratie zou dan wel eens kunnen omslaan in een voordeel, eens de trein aan het rollen gaat. Hoewel de gedeeltelijke verwijding van het ACV met de CD&V en de aankondiging dat ze bereid is ook met andere partijen te praten niets te maken heeft met een bocht naar links, maar alles met een poging om te gaan schooien bij de regering en hoewel een deel van het ACV-apparaat ongetwijfeld uitkijkt naar de SP.a en de PS als gesprekspartner binnen de regering, is een diepe radikalisatie van de ACV-basis geenszins uitgesloten. In periodes van verhevigde klassenstrijd kan vanuit die hoek de vraag naar een arbeiderspartij zich opnieuw stellen. Deze keer zal het voor de SP.a, gezien haar politiek in de regering, moeilijker zijn deze beweging te recupereren.

    Besluit

    De stabiele periode van het kapitalisme ligt definitief achter de rug. Steeds meer arbeiders en hun gezinnen, maar ook belangrijke delen van de middengroepen en zelfs de kleinburgerij zullen het kapitalisme in vraag stellen. Dat zal gepaard gaan met restanten van de vorige periode, met verwarring, ideologische en organisatorische zwakheden. Tot op zekere hoogte zal de beweging, ook de arbeidersbeweging, in de loop van de strijd, een aantal van de verworven gewaande ervaringen, opnieuw moeten leren. De nood aan een georganiseerde linkerzijde binnen de vakbonden, alsook in uitzonderlijke gevallen tijdelijke scheuringen, zullen een kenmerk worden van de nieuwe periode. Tegelijk zal het inzicht van de nood aan een brede politieke arbeidersformatie, eerst onder een voorhoedelaag, geleidelijk doordringen.

    Hoewel de objectieve nood aan een nieuwe arbeiderspartij zich nu al meer dan 10 jaar stelt, zijn de krachten voor de vorming ervan vandaag nog steeds niet gerijpt. Dat zal pas gebeuren op basis van massale industriële en politieke strijd. Zoiets kan echter zeer snel ontwikkelen. We moeten onze krachten daar systematisch op voorvereiden. Intussen zijn we bereid om deel te nemen aan eenheidsfronten rond concrete eisen voor zover ze geen belemmering vormen op de uitbouw van onze partij en op onze interventie in of rond toekomstige massapartijen. Een fusie van klein links zou echter voor beide een fatale vergissing zijn.

    LSP staat vandaag voor een dubbele taak: enerzijds de uitbouw van de revolutionaire stroming, anderzijds de creatie van een breder politiek instrument van de arbeidersbeweging. Die twee taken zijn niet aan elkaar tegengesteld, maar vullen elkaar juist aan. De brede politieke formatie van de arbeidersbeweging is een taktische kwestie die arbeiders moet toestaan aan de hand van practische ervaringen de nood aan een revolutionair programma en een revolutionaire massapartij in te zien. Dat is tenslotte waar het ons om te doen is: de creatie van een instrument dat de maatschappij in socialistische zin kan omvormen. Die taak kan enkel volbracht worden door een revolutionaire massapartij. De retoriek van SAP omtrent hergroepering en recompositie houdt hier totaal geen rekening mee: hun doel is de nieuwe formatie, voor ons is dat slechts een middel om de nood aan een revolutionaire massapartij bij bredere lagen dieper te laten inzinken.

    De beste voorbereiding op de toekomstige ontwikkelingen en onze belangrijkste taak blijft echter de uitbouw van de revolutionaire stroming. Dat vergt een juiste analyse van de objectieve situatie, correcte perspectieven en een stevig overgangsprogramma. Het vergt echter ook een fitte, dynamische organisatie. Dat proberen we te bereiken door het koppelen van concrete doelstellingen aan onze perspectieven. Doelstellingen inzake recrutering, ledenbijdragen, strijdfonds, bladverkoop en vorming. We willen dat ieder LSP-lid een deel van die taken op zich neemt met een ijzeren wil om ze te realiseren! Dat alleen kan ons de garantie bieden dat LSP voorbereid is op de massale gebeurtenissen die ons te wachten staan!

    Samenvattend kunnen we stellen dat (1) de uitbouw van de revolutionaire partij onze belangrijkste taak blijft; dat we (2) om een revolutionaire massapartij te creëren wellicht een omweg zullen moeten maken langs een nieuwe arbeiderspartij; dat (3) die nieuwe arbeiderspartij zich wellicht pas zal concretiseren na een breuk van een segment van de syndicale militanten met de voormalige burgerlijke arbeiderspartijen; en dat (4) zelfs bij belangrijke politieke en industriële bewegingen een nieuwe arbeiderspartij pas concreet zal worden indien er bewust een politiek in die richting gevoerd wordt.

    Het programma dat LSP verdedigt voor een nieuwe arbeiderspartij is het programma van LSP. Het ontbreken van een arbeiderspartij over een uitgerokken periode heeft echter enorme effecten gehad op het bewustzijn van arbeiders en jongeren. Daardoor zal een nieuwe arbeiderspartij wellicht de verwarring en illusies van die arbeidersbeweging weerspiegelen en zal LDP in een eerste fase hoogst waarschijnlijk slechts een minderheid kunnen overtuigen van haar programma. Er zijn echter een aantal minimumvereisten waaraan een nieuwe arbeiderspartij zal moeten voldoen om een nuttig instrument te zijn voor de arbeidersbeweging. Ze zal de verdeel-en-heersstrategie van de burgerij moeten doorprikken.

    Dat betekent dat ze absoluut het racisme zal moeten bestrijden omdat dit een deel van de arbeidersbeweging in de handen drijft van reactionaire krachten of krachten die de verdediging van specifieke belangen van één groep voorop stellen op die van heel de arbeidersklasse. Het is juist de ontwil van de voormalige burgerlijke arbeiderspartijen om racisme fundamenteel aan te pakken, die het succes van moslimpartijen verklaart. We mogen deze fout niet herhalen. Een nieuwe arbeiderspartij zal eveneens ingaan tegen het idee dat voormalige arbeiders die intussen werkloos zijn geworden, of kinderen van arbeiders die nooit aan een job geraakt zijn, profiteurs zijn, zoals de burgerij suggereert. Werkloze arbeiders zijn geen profiteurs, maar de slachtoffers van de echte profiteurs: het patronaat en haar politieke en ideologische lakeien.

    Het belangrijkste instrument vandaag om de arbeidersklasse te verdelen is zonder enige twijfel het seksisme. Waar er rond racisme een zeker bewustzijn is gegroeid, wordt seksisme in de arbeidersbeweging en vooral onder linkse progressieve intellectuelen als de normaalste zaak beschouwd. De SP.a is de ‘babe-partij’ bij uitstek geworden, pornografie en pornografisch getinte reclame wordt steeds meer bespreekbaar, prostitutie wordt gelegaliseerd alsof het om een sociaal beroep zou gaan. Wie het daar niet mee eens is, wordt verweten een preutse kwezel te zijn. Dat doet ons denken aan de argumenten waarmee men ons enkele decennia geleden racisme en apartheid wou laten slikken. Silvio Marra, oud-delegee van Forges de Clabecq, vertelde ons dat de delegatie na ieder verlof telkens weer de blote madammen moest verwijderen uit de kleedkamers. Als een syndicale delegatie van een staalbedrijf, waar bijna uitsluitend mannen werkten, dat zo belangrijk vond, waarom zouden wij dan niet met evenveel ijver de burgerlijke seksistische vooroordelen bestrijden ten aanzien van de helft van onze klasse.

  • Politieke alternatieven voor de arbeidersbeweging in de 21ste eeuw

    We beginnen met de publicatie van een aantal congresteksten van LSP en intern materiaal. Op ieder congres of iedere conferentie van onze organisatie wordt gewerkt met geschreven materiaal dat bediscussieerd en uiteindelijk gestemd wordt. Een belangrijk document dat we nu publiceren is de tekst "Politieke alternatieven voor de arbeidersbeweging in de 21ste eeuw", geschreven in 2003. Hieronder vind je het eerste deel (van twee).

    Politieke alternatieven voor de arbeidersbeweging in de 21ste eeuw

    De limieten van de globalisering

    Onderstaande tekst is een aanvulling op de congresteksten van LSP/MAS van maart 2001 en oktober 2002. Hij behandelt het bestaan van een politiek vacuüm ter linkerzijde, de initiatieven om dit vacuüm – al was het maar gedeeltelijk – op te vullen, en vooral de inhoud die we geven aan de slogan voor een nieuwe arbeiderspartij. Aangezien die slogan een programmatorische conclusie is uit onze inschatting van de objectieve omstandigheden en de manier waarop die verder zullen ontwikkelen, willen we eerst met de lezer kort overlopen of deze perspectieven de test van de praktijk hebben doorstaan.

    Perspectieven zijn geen blauwdruk voor de toekomst, geen voorspellingen maar prognoses. Ze zijn een leidraad tot actie, zodat we onze krachten politiek en organisatorisch kunnen voorbereiden op de meest waarschijnlijke ontwikkelingen. Ze verlenen ons het voordeel van vooruitzicht op verassing. Wat de inschatting van de internationale economische omgeving betreft blijven zowel de tekst van 2001 als die van 2002 moeiteloos overeind. Nieuwe technologie, het proces van liberalisering en tenslotte globalisering hebben, tegen de heersende opvattingen in, niet geleid tot een nieuw paradigma, d.i. een periode van ongebreidelde, aanhoudende groei, waarbij recessies voortaan tot de geschiedenis zouden behoren. Integendeel, zoals we schreven in de tekst van april 2001, heeft de globalisering haar limieten bereikt.

    Vandaag kan dit evident lijken, maar lange tijd was dat allerminst aanvaard. De idee dat het kapitalisme dankzij de nieuwe technologie, cyberhandel en globalisering haar interne tegenstellingen, indien niet definitief dan toch voor een lange periode vergelijkbaar met die na WOII, had overwonnen, was wijd verspreid. Zelfs binnen onze eigen rangen waren er die dachten dat de klassenstrijd voor onbepaalde tijd uitgesteld was of op zijn minst fors in het defensief gedrongen. Sommigen verlieten de revolutionaire beweging, anderen grepen naar reformistische concepten in de idee dat maatschappijverandering toch voor lange tijd was uitgesloten. Nog anderen plooiden zich terug op zichzelf onder de slogan “goed dat er nog communisten zijn” of koudweg “om de ideeën te vrijwaren voor de toekomst”.

    Zelfs de meer ernstige burgerlijke economen gingen ervan uit dat de crisis in 2001 hooguit een korte onderbreking zou zijn in een fase van groei. De Financieel economische tijd voorspelde begin 2001 nog een groei van 2,5% voor de VS. Op het WEF had men het over 1 tot 2% met mogelijks een 0-groei gedurende een kwartaal. Op dat ogenblik was de crisis echter al volop aan de gang. Achteraf zou blijken dat niet één, maar drie kwartalen een negatieve groei hadden gekend en dat de groei in 2001 nauwelijks 0,3% bedroeg. Correcte perspectieven stelden ons in staat op de beweging te anticipiëren, onder meer door de gedurfde oprichting van International Verzet, de anti-kapitalistische jongerenmars, de naamsverandering van Militant Links naar LSP, de verkiezingsdeelname onder eigen naam etc…

    Andere “revolutionaire” organisaties lieten de beweging aan zich voorbij gaan (SAP/SJW, Rage/ALN, KP/PC, La Lutte, AET, Posadisten,…) of holden ze achterna (PvdA met D14 en Indymedia.be, Vonk met shipspotting, Anarchisten). Diegenen die de beweging tenminste nog achterna liepen, lieten hun partijprofiel zo goed als achterwege uit vrees de jonge activisten af te schrikken. Bovendien probeerden ze ons met bureaucratisch gemanoeuvreer hetzelfde op te leggen (verbod op vlaggen, vestjes, eigen pamfletten en spandoeken). Ze gaven de beweging geen oriëntatie mee naar de arbeidersbeweging, maar lieten zich meedrijven met de stroom. Dat levert misschien wel sympathie op, maar noch voor de beweging, noch voor de revolutionaire stroming biedt een dergelijke houding een uitweg.

    Wij stelden (in de perspectieventekst van april 2001) dat we het verloop van de crisis, noch de timing, de duur of de diepte ervan konden voorspellen, dat we ons slechts konden voorbereiden op de meest waarschijnlijke scenario’s en verder… “De VS staan aan het begin van een neergaande fase. Die zal wellicht dieper zijn dan in ‘90-’91 en veel belangrijker internationale gevolgen kennen. Na verloop van tijd zal ze de hele wereld meeslepen in een recessie. De FED zal de recessie proberen tegen te gaan of op zijn minst proberen verzachten door de rentetarieven te laten zakken.” Pas halverwege 2002 zou de Amerikaanse overheid erkennen dat 2001 wel degelijk een recessiejaar was geweest. Tot dan ging men ervan uit dat over het gehele jaar de economie nog met 1,2% was gegroeid en enkel het laatste kwartaal een negatieve groei had gekend. Uiteindelijk moest men toegeven dat de jaargroei slechts 0,3% bedroeg en de groei enkel in het laatste kwartaal, dat volgend op de aanslagen van 11 september, positief was.

    Onder de titel “naar een dubbele dip” weerlegden we in de tekst van oktober 2002 de stelling van de Bush-administratie dat de fundamenten van de economie gezond waren. De lage inflatie, de lage rente en de hoge productiviteit illustreerden volgens Bush en co dat het slechts een kwestie van weken en of maanden zou zijn vooraleer de VS-economie uit haar dal zou kruipen.Wij wezen erop dat de lage rente juist een gevolg was van de crisis (een poging om de markt te stimuleren), dat deflatie een groter gevaar was dan inflatie (het ondermijnt de winstgevendheid van de bedrijven) en dat de hoge productiviteit slechts een gevolg was van de opgedreven uitbuitingsgraad (en dus niet van de toepassing van nieuwe technologieën op grote schaal). “Dat laat veronderstellen dat een verdere toename van de productiviteit eerder afhankelijk is van sociale en politieke confrontaties, dan van technische innovaties”, voegden we eraan toe (oktober 2002).

    De productiecapaciteit is de huidige kapitalistische markt ontgroeid

    Deze belangrijke stelling werd dit jaar (2003) bevestigd in de stakingsbewegingen in Frankrijk, Italië, Duitsland en zelfs Oostenrijk. Ze wordt ook vanuit een andere hoek bevestigd: we krijgen steeds meer artikels te lezen waarin economisten de toename van de productiviteit niet als een zegen, maar als een vloek beschrijven. Zelfs na die jaren van afbraak van hele sectoren, van bedrijfssluitingen en rationalisaties, draait de VS-economie op slechts 74% van haar capaciteit, het laagste niveau sinds de recessie van ’91. Men spreekt nu van een groeirecessie, waarmee men bedoelt dat ondanks de – weliswaar magere – groei, de werkloosheid blijft toenemen. Wat drukt dat uit? Wetenschap en de technologie zijn voor handen, productiecapaciteit en geschoolde arbeidskracht eveneens, wat ontbreekt zijn voldoende koopkrachtige consumenten om al die producten op te slorpen. Dit is geen tijdelijk of conjunctureel verschijnsel, geen kwestie van het opgebruiken van de stocks vooraleer men weer volop kan produceren, maar het botsen van de huidige technische en wetenschappelijke mogelijkheden tegen de limieten van een markteconomie.

    De kapitalist puurt zijn meerwaarde, waarvan de winst deel is, uit de onbetaalde arbeid van de arbeider. De arbeiders en hun gezinnen kunnen dus nooit alle goederen opkopen die ze geproduceerd hebben. Aangezien de kapitalisten slechts een kleine, krimpende minderheid van de bevolking zijn, kunnen zij dat evenmin. We kunnen ons trouwens de vraag stellen of ze de waardeloze prullen die ze aan de arbeiders wil slijten hoe dan ook zouden willen. Laatst verscheen een rapport over de kwaliteit van de Europese wagens. Die blijkt fors achteruit gegaan te zijn als gevolg van het zoeken naar steeds goedkopere onderdelen. Het kapitalistisch systeem neigt voortdurend naar onderconsumptie of overproductie. Vandaag heeft dat een kwalitatief punt bereikt, wetenschap en techniek zijn de huidige kapitalistische markt ontgroeid.

    De burgerij beschikt uiteraard over instrumenten om de crisis voor zich uit te duwen. Door het opendraaien van de kredietkranen wil ze de marktcapaciteit om goederen op te slorpen uitbreiden. Eigenlijk spoort ze arbeiders en hun gezinnen aan hun toekomstige lonen vandaag al te consumeren. Dat heeft er in de VS toe geleid dat de gemiddelde schuld van een gezin nu 136% van haar jaarinkomen bedraagt. Op termijn is dat onhoudbaar. Ofwel moet de particuliere consumptie vastlopen ofwel blijven banken en kredietinstellingen opgezadeld met slechte leningen, wellicht wordt het een combinatie van beide. Eigenlijk zouden de schulden moeten afgebouwd worden, maar dat is onmogelijk indien men de economie niet te pletter wil laten lopen. Bijgevolg doet de overheid wat iedere toxicomaan zou doen: nog meer krediet inspuiten door de rentevoeten te laten dalen.

    Wetenschap en techniek ondermijnen de winstvoet

    Bovendien is de kapitalist, om het hoofd te bieden aan de alsmaar toenemende concurrentie, verplicht te produceren volgens de maatschappelijke norm, d.w.z. met de maatschappelijk voorhanden zijnde wetenschappelijke en technische middelen en minstens in overeenstemming met de maatschappelijk gemiddelde uitbuitingsgraad. Doet hij dat niet, dan gaat zijn zaak onvermijdelijk op de fles. Dat is meteen het meest fundamentele antwoord aan al diegenen die pleiten voor een kapitalisme met een menselijker gelaat. Een goeie of sociale kapitalist is een bankroete kapitalist, iemand die voortaan zijn arbeidskracht moet verhuren, zelfs indien hij iets beter betaald is. De kapitalist is bijgevolg verplicht steeds meer te investeren in machines, die steeds sneller moeten afgeschreven worden en steeds meer kapitaal vereisen.

    Aangezien de meerwaarde voortvloeit uit de onbetaalde arbeid van de arbeider terwijl de concurrentiestrijd de kapitalist dwingt tot het besteden van een steeds groter aandeel van het beschikbare kapitaal aan vast kapitaal (machines, gebouwen, grondstoffen) ten koste van het variabele kapitaal (de huur van arbeidskracht), heeft de winstvoet of de hoeveelheid winst per geïnvesteerde éénheid kapitaal de neiging af te nemen. De kapitalist kan proberen de winstvoet te herstellen door continuarbeid, zodat de machines maximaal benut worden, managementtechnieken om de plaspauzes en andere niet productieve momenten weg te snijden etc… Fundamenteel is echter dat wetenschappelijke en technische vooruitgang de winstvoet ondermijnt!

    Dat is meteen de onderliggende trend die de duizelingwekkende stijging van aandelenbeurzen en vastgoedprijzen doorheen de jaren ’90 verklaart. Waarom investeren in productie als je meer kunt verdienen met speculeren? Zelfs onze pensioenen heeft men enthousiast op de geldmarkten gegooid. Het probleem met aandelen is dat ze in laatste instantie een stuk van de reële productie vertegenwoordigen, dat ze dus vroeg of laat terug moeten naar hun reële waarde. Dat laatste geldt trouwens ook voor vastgoed. Hoge aandelenwaarden en vastgoedprijzen kunnen een illusie van rijkdom creëren en aldus een bijdrage leveren aan reële economische expansie, maar het is en blijft hoofdzakelijk een illusie. Bedrijven worden om die illusie in stand te houden verplicht tot creatieve boekhoudingen die de winstcijfers systematisch opblazen om de belegger niet af te schrikken Cfr. Lernhout &Hauspie, Enron, World.com…

    Bovendien zorgt de dalende tendens van de winstvoet, de hoeveelheid winst per éénheid geïnvesteerd kapitaal, ervoor dat steeds grotere kapitaalsinjecties vereist zijn om de globale winst op peil te houden. Dit en de aantrekkelijkheid van de, zelfs nu nog, overgewaardeerde aandelenbeurzen en de vastgoedmarkt, die nog een forse correctie te wachten staat, zorgt ervoor dat ondanks de enorme opstapeling van rijkdom de bedrijven steeds meer snakken naar vers kapitaal. Via goedkoop krediet steekt de overheid een handje toe, maar dat heeft er in de VS wel voor gezorgd dat de bedrijven een enorme schuldenberg hebben opgestapeld.

    Klassenstrijd als motor van de geschiedenis

    Marx stelde dat een maatschappelijk systeem zichzelf in stand kan houden zolang het in staat is de productiekrachten verder te ontwikkelen. Dan wordt de heersende groep in de maatschappij, in dit geval de kapitalistische klasse, algemeen aanvaard als de leider van de natie. Kan het systeem de productiekrachten niet langer ontwikkelen – hetgeen zich uit in het feit dat de toename van de productiviteit, in minder tijd meer kunnen produceren, niet als een voordeel, maar als een vloek wordt beschouwd – dan treedt de motor van de geschiedenis, de klassenstrijd, in werking.

    De klassenstrijd is geen veldslag van twee goed voorbereide legers in open veld, het is een oorlog met veel hinderlagen en tactische wendingen. Vooraleer de klassenstrijd de vorm aanneemt van een open confrontatie komen speldenprikken die de beslistheid van de tegenstanders moeten testen. Al jaren saneert de burgerij, al jaren worden diensten afgebouwd, arbeidscontracten uitgehold, flexibiliteit opgedreven etc… Dat gaat gepaard met een ideologisch offensief om ons ervan te overtuigen dat de privé veel efficiënter en rationeler werkt dan de overheid, dat de werklozen eigenlijk de profiteurs zijn, dat de migranten onze jobs afpakken etc… Tegelijk probeert de burgerij de organisaties van de arbeidersbeweging te infiltreren en te recupereren.

    De burgerij is niet langer in staat om de productiviteit fundamenteel te doen toenemen. De productie stoot op de limieten van de markt. De globale maatschappelijke rijkdom opdrijven, waardoor iedereen hier of daar een graantje kan meepikken, zit er niet meer in. Bijgevolg is de burgerij verplicht de beschikbare rijkdom te herverdelen. Dat gebeurt ten aanzien van de voormalige koloniale wereld door oorlog en plundering zoals in Irak. Het gebeurt in de ontwikkelde kapitalistische landen door te snoeien in de sociale uitkeringen, de gezondheidszorg en de openbare diensten. Het gaat gepaard met bedrijfssluitingen, privatiseringen etc… In Europa liggen vandaag voorstellen op tafel als demotie (de lonen nemen af met het verouderen), het optrekken van de pensioenleeftijd, langere werkweek, beperking van het recht op een werkloosheidsuitkering etc…

    Bush wil de krachtsverhoudingen op wereldvlak veranderen

    De burgerij weet dat ze niet in een vacuüm opereert, dat een leger dat enkel kan chargeren en niet weet hoe het tactisch kan terugtrekken, misschien wel een veldslag kan winnen, maar zeker geen oorlog. De eenvoudigste waarheden zijn soms het moeilijkst te begrijpen, kijk maar naar de puinhoop die Bush, ‘s werelds belangrijkste politieke vertegenwoordiger van de burgerij, in Irak en heel het Midden-Oosten heeft gecreëerd. Van chargeren en plunderen weet Bush alles, hij onderschatte echter de haat onder de bevolking ten aanzien van het VS-imperialisme, de moeilijkheid om het land te stabiliseren en het verzet waarop de bezetting zou stoten.

    De burgerij is verdeeld over de wijze waarop men de crisis moet aanpakken. Ze is verdeeld op allerlei mogelijke manieren, door de verschillende nationale belangen, van sector tot sector etc… Bush vertegenwoordigt dat deel van de burgerij dat bereid is de enorme militaire overmacht van de VS in te schakelen om de krachtsverhoudingen op wereldvlak fundamenteel te wijzigen in het voordeel van hoofdzakelijk de Amerikaanse burgerij, zelfs als dat ten koste gaat van de voormalige imperialistische bondgenoten. De aanslagen op 11 september 2001 leverden het ideale voorwendsel om die politiek in de praktijk om te zetten, officieel gaat het om een oorlog tegen het terrorisme, tegen de as van het kwaad.

    Als een arrogante nieuwkomer hoonde Bush heel het machtsevenwicht dat zo zorgvuldig was opgebouwd na WOII weg. Hij passeerde de VN, spande de NAVO voor zijn kar, stooktje vuurtje binnen de Europese commissie etc… Bush wou duidelijk maken dat de VS vandaag het enige imperium zijn, dat ze desnoods bereid zijn militair hun wil op te leggen en dat organen als de VN enkel bestaan bij de gratie van de VS. Hij zou de wereld eens tonen wie de baas is. Door beslag te leggen op ‘s werelds 2de grootste olievoorraden wou hij de energiefacturen van de bedrijven drukken, de energievoorziening van de VS veilig stellen en de potentiële macht van de OPEC en Saoedi-Arabië in het bijzonder aan banden leggen.

    Feitelijk betekent de politiek van Bush een poging om de krachtsverhoudingen tussen arbeid en kapitaal op wereldvlak en tussen de VS en andere imperialistische machten kwalitatief te veranderen. Het instrument daartoe was de brutale rekolonisatie van Irak. Geen loutere economische kolonisatie via een marionettenregering die toch minstens de schijn kon opwekken van een sociale basis, zoals dat sinds WOII de gewoonte was, maar een directe militaire overheersing en een directe politieke machtsgreep met achter de hand een marionettenregering waarvan de hele wereld weet dat ze geen enkele sociale basis heeft in het land.

    De naoorlogse periode: twee fundamenteel aan elkaar tegengestelde systemen

    Een dergelijk arrogant en brutaal offensief was onmogelijk in wat men de periode van de koude oorlog noemde. Na WOII werd de wereld in Yalta zorgvuldig opgedeeld in invloedssferen. Heel de wereldpolitiek werd bepaald door het bestaan van twee fundamenteel aan elkaar tegengestelde systemen: het VS-imperialisme en haar bondgenoten in het Westen, gebaseerd op de kapitalistische markt gedomineerd door het financiekapitaal, versus het stalinistisch blok in het Oosten, gebaseerd op een genationaliseerde planeconomie, maar zonder enige vorm van arbeidersdemocratie.

    Ondanks de bureaucratische verspilling bewees de planeconomie gedurende decennia in de praktijk haar superioriteit over de “vrije” markt. Lange tijd leek de Sovjetunie de meest productieve van alle kapitalistische economieën, die van de VS, te zullen bijbenen. De race om als eerste de maan te bereiken, werd hiervan de uitdrukking. Vooral in de neo- of semi- koloniale wereld oefende het voorbeeld van Rusland en later ook China een enorme aantrekkingskracht uit op de massa’s. De productiviteit en vooral ook de sociale voorzieningen van wat wij de “gedegenereerde arbeidersstaat” noemen in het geval van Rusland of de “gedeformeerde arbeidersstaten” in de andere gevallen, spraken tot de verbeelding. Bovendien onderhielden Rusland en ook China een totaal andere relatie met de landen in hun invloedssfeer dan het Westen.

    Het Westen zette haar economische uitbuiting in het Zuiden gewoon door, zij het niet meer via een directe militaire kolonisatie, maar een indirecte economische, onder meer via voor het Zuiden ongunstige handelsrelaties. Het baseerde zich op marionettenregimes die de Westerse belangen op de meest brutale manieren moesten beveiligen. Kapitaal, onder de vorm van lageloonbedrijven, werd geëxporteerd naar het Zuiden, niet om er te produceren voor de thuismarkt, maar om de grondstoffen, halfafgewerkte en later afgewerkte producten op de westerse markt te gooien. Terwijl de na-oorlogse periode in de ontwikkelde kapitalistisch landen ongetwijfeld leidde tot een verbetering van de levensstandaard, gingen de meeste zuiderse landen er in diezelfde periode op achteruit.

    Hoewel ook Rusland en later China ongetwijfeld economische belangen lieten meespelen in de relaties met de landen in hun invloedssfeer, kan hun houding niet omschreven worden als een imperialistische verhouding. Met uitzondering van Oost-Duitsland, waar na WOII zowat alles werd weggesleept door het Rode Leger om er de Sovjeteconomie mee herop te bouwen, was de relatie van de Sovjetunie ten aanzien van de landen in haar invloedssfeer er één van onrechtstreekse en in sommige gevallen rechtstreekse subsidiëring. Zelfs ten aanzien van Oost-Duitsland was de verhouding onmiddellijk na WOII er noch één van export van kapitaal – voor Lenin het belangrijkste kenmerk van imperialistische verhoudingen – noch één van een zoektocht naar nieuwe afzetmarkten – voor Rosa Luxemburg ten onrechte het beslissende element voor imperialisme.

    Het bekendste geval van subsidiëring is Cuba. Het exporteerde suiker naar de Sovjetunie aan prijzen ver boven de marktprijs en importeerde tegelijk petroleum uit de Sovjetunie onder de marktprijs. Men zou kunnen argumenteren dat dit louter om politieke en ideologische reden was, tenslotte ligt Cuba aan de voet van de VS. Dat is wellicht gedeeltelijk juist. Laat ons niet vergeten dat stadsstaten als Singapore en Hong Kong en landjes als Zuid-Korea en Taiwan, de zogenaamde 4 draakjes, niet alleen hele delen van de economie genationaliseerd hadden, maar bovendien uitzonderlijk gunstige handelsrelaties genoten met de VS. Dat was omdat de VS voorbeelden nodig had als ideologisch tegengewicht tegen het “Communisme” van China, Noord-Korea en Vietnam.

    In geen enkel land, waar ook ter wereld, was de verhouding van de Sovjetunie en China echter vergelijkbaar met die van het imperialisme in Latijns-Amerika, het Midden-Oosten, grote delen van Azië en Afrika. Vergelijk Cuba met de rest van Latijns-Amerika of het Afghanistan onder de door de Sovjetunie geinstalleerde preident Nadjibullah met Afghanistan onder de door de VS gesteunde Mudjaheddin, of China’s infrastructuur met die van India en of Indonesië… Nationale leiders uit de lokale burgerij of militairen als Nasser in Egypte, Quassem in Irak, Nyerere in Tanzanië (het zogenaamde Afrikaanse Socialisme), Rawlings in Ghana (pan-Afrikanisme), Khadafi in Libië of Sankara in Burkino Faso maakten gebruik van het labiele machtsevenwicht tussen de twee antagonistische (=fundamenteel aan elkaar tegengestelde) systemen om een eigen koers te varen.

    In sommige landen nationaliseerden guerrillaleiders of lagere officieren het overgrote deel van de economie, zetten ze de eigen compradoreburgerij en het imperialisme buiten. Dat was onder meer het geval in Vietnam, Laos, Cambodja, Birma, Syrië, Angola, Mozambique, Benin en Ethiopië. Uiteraard spreken we hier over processen. Sommige van deze regimes stuikten ineen zodra het stalinisme in de Sovjetunie verdween, in andere werd het proces van transformatie naar een gedeformeerde arbeidersstaat nooit voleindigd. Die landen waren of waren op weg om gedeformeerde arbeidersstaten te worden. De meest volmaakte voorbeelden, de modellen, waren China en Cuba.

    De val van het stalinisme

    De val van het stalinisme viel niet zomaar uit de lucht. De materiële basis ervoor was de complete stilstand waartoe de economie sinds het einde van de jaren ’70 was gekomen. We hadden dat niet zien aankomen, niemand had het trouwens gezien. De officiële statistieken waren vervalst en geen enkele revolutionaire organisatie beschikte over een basis in die landen. Voor een genationaliseerde en geplande economie is arbeidersdemocratie als regelaar van de economische beslissingen evenzeer nodig als de markt onder kapitalisme.

    Zelfs op basis van een bureaucratische planning kan een genationaliseerde economie functioneren, zolang het om een relatief éénvoudige economie gaat. In dat geval is de bureaucratie een relatieve rem op de ontwikkeling. D.w.z op basis van arbeidersdemocratie zou het systeem sowieso veel productiever zijn, maar zelfs met een bureaucratische kanker blijft de planeconomie in staat de economie te ontwikkelen. Naarmate de economie echter ontwikkelt, ingewikkelder wordt, verandert de bureaucratie van een relatieve in een absolute rem. De economie komt onvermijdelijk tot een volledige stilstand.

    De intelligentere vertegenwoordigers van de bureaucratie waren zich hiervan bewust. Fases van centralisatie, waarin werd afgerekend met een deel van de meest corrupte elementen van de bureaucratie werden al onder Stalin afgewisseld met fases van decentralisatie. Hier had men echter niet meer af te rekenen met een conjuncturele fase van crisis, maar met een structureel probleem. Gorbatsjov probeerde de bureaucratie te redden door de herinvoering van enkele marktelementen (Perestroika) en iets meer democratie (Glasnost), geen arbeidersdemocratie, maar maatregelen gemodelleerd op het Westen. Wij stelden dat hij door “hervormingen van bovenaf” trachtte “revolutie van onderuit” te vermijden.

    De LSP en het CWI hebben steeds de geplande en genationaliseerde economie blijven verdedigen, ook toen de PvdA de Sovjetunie nog “sociaal-imperialisme” of “staatskapitalisme” noemde en Cuba “het vijfde wiel aan de wagen van het Sovjetimperialisme”. We hebben nooit illusies gekoesterd in Gorbatsjov – destijds door de PvdA opgehemeld omdat hij “het socialisme herstelde”, hij kreeg zelfs een tribune in Solidair om de trotskisten eens grondig aan te pakken – noch Yeltsin – door de SAP, samen met de voormalige Nicaraguaanse president Ortega, “de hoop voor het socialisme” genoemd. We hebben ons steeds ondubbelzinnig afgezet tegen de stalinistische bureaucratie en uitgelegd dat enkel de arbeidersbeweging op termijn het behoud van de genationaliseerde en geplande economie zou kunnen garanderen.

    De val van het stalinisme tussen ‘89-’91 was een keerpunt in de geschiedenis. Beslissend voor heel het verdere verloop. Het is te éénvoudig en onmarxistisch om, zoals de PvdA, dit proces te beschouwen als éénduidig contra-revolutionair. Er bestaat geen actie zonder reactie, geen revolutie zonder contra-revolutie, het zijn twee dialectisch tegengestelde keerzijden van eenzelfde proces. De bevolking was de stalinistische kliek meer dan moe. De bureaucratie zelf wou af van de geplande en genationaliseerde economie, ze wist alleen nog niet hoe ze zichzelf zou kunnen omvormen van een bureaucratische kaste naar een kapitalistische klasse.

    De arbeiders eisten aanvankelijk meer democratische inspraak, ook en vooral in de bedrijven. Het gebrek aan een revolutionaire partij die voldoende was ingeplant in de bedrijven, de wijken en de scholen, deed de grote massa echter al snel hunkeren naar het enig mogelijke alternatief: kapitalisme. De verhalen over de levensstandaard in het Westen, de westerse producten deden de rest. In die zin is het waanzinnig om de revolutie in Oost-Europa en zelfs in de Sovjetunie van ‘89-’91 voor te stellen als het werk van radio Free Europe en de CIA.

    Nieuwe wereldorde

    Iedere maatschappij waarvan de productie onvoldoende ontwikkeld is om in alle behoeften te voorzien heeft nood aan regels en wetten die de verdeling van de schaarse middelen regelen. Bovendien is er nood aan een instrument van toezichters, bureaucraten, die instaan voor het naleven van die wetten en regels. De burgerlijke, kapitalistische maatschappij, beschikt over een bureaucratisch apparaat dat de dagelijkse controle over de administratie beheert. Naarmate de tegenstellingen binnen een maatschappelijk systeem toenemen – en de positie van de heersende groep in vraag gesteld wordt – groeit de behoefte aan zo een bureaucratisch controlemechanisme. Een extreme uitdrukking hiervan was het bureaucratisch apparaat onder het fascisme met een netwerk van verklikkers in de werkplaatsen, de scholen en de wijken.

    De sovjetbureaucratie dankte haar bestaan aan de materiële achterstand en het isolement van de jonge arbeidersstaat. Naar de vorm vertoonde ze veel gelijkenissen met de fascistische bureaucratie die eveneens aan de macht was gekomen als gevolg van de politieke nederlagen van de arbeidersklasse en de materiële achteruitgang van de maatschappij. Eens aan de macht verenigde de fascistische bureaucratie zich echter met het grootkapitaal, wiens belangen ze in laatste instantie verdedigde. De Sovjetbureaucratie kopieerde de gewoontes van de burgerij, weliswaar zonder aanwezigheid van een nationale burgerij. Ze beschikte noch over aandelen, noch over obligaties. Haar privilegies waren uitsluitend gebaseerd op machtsmisbruik. Ze verborg haar inkomen en ontkende haar bestaan als sociale groep in de maatschappij. Ze eigende zich een groot deel van het nationaal inkomen toe, niet omwille van haar specifieke, historische rol in de ontwikkeling van de productie, maar louter als een parasiet.

    De sovjetbureaucratie is er niet in geslaagd haar positie sociaal te onderbouwen onder de vorm van een specifieke eigendomsstructuur. Ze was verplicht de staatseigendom van de arbeidersstaat te verdedigen als bron voor haar macht en inkomen. In die zin bleef ze, ondanks haar reactionaire rol tot ’89 – ’91 een verwrongen instrument van de arbeidersbeweging, een bedreiging voor het imperialisme die de bewegingsvrijheid van het imperialisme fors beperkte en bovendien als gemeenschappelijke vijand de interne tegenstellingen tussen de verschillende imperialistische machten overschaduwde.

    De sovjetbureaucratie baseerde zich net als de sociaal-democratische bureaucratie in het westen op een rechtse variant van het revolutionair socialistisch internationalisme. Bij de sociaal-democratie in het westen uitte zich dat in patriottisme, samenwerking met delen van de burgerij en de idee dat socialisme bereikt kon worden louter door hervormingen. Bij de Sovjetbureaucratie werd dat vertaald in socialisme in één land, de volksfrontpolitiek met de zogenaamde progressieve delen van de burgerij en onderschikken van de revolutie aan de verdediging van het socialistische vaderland. Het grote verschil ligt hem in de omgeving waarin ze werken: een gedegenereerde arbeidersstaat in het geval van de sovjetbureaucratie en een kapitalistische markteconomie in het geval van de sociaal-democratische bureaucratie.

    Het bestaan van een alternatief maatschappelijk systeem onder de vorm van het stalinisme dwong de burgerij in de ontwikkelde kapitalistische landen tot verregaande toegevingen aan de arbeidersklasse onder de vorm van gedeeltelijke nationalisaties en sociale stelsels. Dat was meteen de materiële basis voor het succes van de sociaal-democratie in het Westen en tevens de enorme toename van de syndicalisatiegraad. Ondanks de walgelijke karikatuur waartoe het stalinisme het socialisme herleidde en ondanks de dubbelzinnige rol van de sociaal-democratische leiders, eigenlijk de luitenanten van het kapitaal binnen de arbeidersbeweging, zette hun bestaan een enorme rem op de bewegingsvrijheid van het imperialisme.

    Het wegvallen van de gedegenereerde en/of gedeformeerde arbeidersstaten zorgde er niet enkel voor dat een deel van de stalinistische bureaucratie zichzelf omvormde tot de nieuwe kapitalistische klasse, maar ook dat de sociaal-democratische “arbeidersleiders” in het Westen afrekenden met hun sociale arbeidersbasis en openlijk de markteconomie omarmden. Sommige voormalige arbeidersleiders werden kapitalist of openlijke kapitalisten werden met open armen onthaald en opgenomen in de sociaal-democratische partijen, door Lenin destijds beschreven als burgerlijke arbeiderspartijen, burgerlijk in de leiding, proletarisch in de basis. Vandaag zijn die voormalige burgerlijke arbeiderspartijen ofwel zuivere burgerlijke partijen geworden of op weg om er te worden. Hun model is de Amerikaanse Democratische Partij. Dat proces noemen we een proces van verburgerlijking.

    Op internationale schaal heeft het wegvallen van het stalinisme een belangrijke rem op de ambities van het imperialisme weggenomen, tegelijk is de gemeenschappelijke lijm tussen de verschillende imperialistische machten opgelost waardoor de spanningen tussen de imperialisten opnieuw toenemen en daarmee de kans op oorlog als verderzetting van politiek met andere, meer drastische, middelen.

    De voormalige communistische partijen in het GOS

    De uitkomst van ‘89-’91 betekende een zware nederlaag, niet alleen voor de bevolking van het voormalige Oostblok, maar voor arbeiders en arme boeren overal ter wereld. Die nederlaag is niet vergelijkbaar met het aan de macht komen van het fascisme in de jaren ’30, toen werd de arbeidersbeweging letterlijk geatomiseerd. Niettemin is de puinhoop die het kapitalisme sindsdien in Oost-Europa en de voormalige Sovjetunie heeft aangericht een regelrechte catastrofe. De economische achteruitgang tussen ’91 en ’97 in de staten van de voormalige Sovjetunie is wellicht de grootste uit de geschiedenis van het kapitalisme. Meer dan de helft van de verouderde industrie verdween. Armoede, het niet uitbetalen van lonen, nationale en etnische conflicten en een enorme toename van racisme volgden. Dit werd nog verergerd door de plundering van overheidsbedrijven door ex-bureaucraten die zichzelf omschoolden tot gangsterkapitalisten.

    De communistische partijen in de voormalige stalinistische staten waren eerder instituten, staatsinstellingen, dan partijen. Ze stuikten als puddingen ineen of werden instrumenten om de markt herin te voeren. De Russische CP van Zjuganov is een samenraapsel van oud bureaucraten, crypto-stalinisten en Russische nationalisten. Haar steun komt vooral van oudere, voornamelijk rurale lagen van de bevolking. Door het gebrek aan een massale arbeiderspartij wordt de partij door sommige arbeiders gezien als referentiepunt voor oppositie tegen Poetin en het Russisch kapitalisme. Ondanks hun oppositie of bedenkingen bij de leiding van Zjuganov beschouwen sommige arbeiders de partij als een kiesinstrument tegen Poetin. Waar de KP regionaal deelneemt aan de macht verliest ze echter electorale steun. In de zogenaamde “rode gordel” van industriële steden als Voronezh is de CP de controle die ze won in de jaren ’90 opnieuw kwijt gespeeld.

    Het is mogelijk dat een aantal arbeiders bij de KP aansluiten in de naïeve hoop ze om te vormen tot een instrument voor de klasse. Een tijdelijke radicalisatie van delen van de partij is niet uitgesloten. In die zin verzetten we ons niet priincipieel tegen de idee van een tijdelijke oriëntatie ernaar wanneer zich kansen voordoen. In het algemeen is het op dit ogenblik echter efficiënter om een onafhankelijk alternatief aan te bieden aan arbeiders en jongeren die proberen antwoorden te vinden op de dagelijkse problemen en daarvoor inspiratie zoeken in de bolsjevistische tradities en het trotskisme.

    Ondanks de radicaal klinkende namen, vertegenwoordigen noch de Communistische Partij, noch de Socialistische Partij, noch de Verenigde Sociaal Democratische partij van de Oekraïne echt de belangen van de arbeiders. Die laatste vertegenwoordigt een deel van de belangrijkste financiële en industriële groepen. De KP, geleid door Petr Simonenko, is ontstaan uit de oude KPSU met een reformistische structuur en een reformistisch programma. Haar steun komt vooral uit het Russisch sprekende Oosten, weinig uit het Oekraïense sprekende Westen. Ze werd electoraal afgestraft voor haar gebrek aan oppositie tegen de regering, vooral betreffende de privatiseringen, in het bijzonder in de regio’s waar de partij aan de macht is.

    De CP maakt samen met de SP deel uit van een oppositieblok tegen president Kuchma. In dat blok, dat sterk aanleunt bij de VS en van daaruit gestuurd wordt, zitten ook de rechts radicaalpopulistische partij van Timoshenko en de neoliberale partij van voormalig premier Yushenko. Links van de CP won de Progressieve Socialistische Partij 11% bij de laatste presidentsverkiezingen op basis van een manifest geïnspireerd door Trotski’s “Verraden Revolutie”. De laatste twee jaar heeft de PSP haar radicaal programma echter begraven, officiële relaties aangegaan met zakenlui uit Kiev en een alliantie met Saddam Hoesseins’ Baath Partij aangekondigd. In de parlementsverkiezingen viel de PSP terug naar 3%. De Oekraïense arbeidersklasse, potentieel een van de sterkste van Europa, is gedesoriënteerd. Onze sectie roept op voor een echte arbeiderspartij. Op dit ogenblik ligt de nadruk echter op het opbouwen van een open afdeling van het CWI.

    De top van het GOS in 2002 in Kishenev, de hoofdstad van Moldavië, toonde het echte karakter van de post-stalinistische Communistische Partijen in het GOS aan. Terwijl een delegatie van diens partij in Moskou de andere KP-leiders probeerde te overtuigen dat Moldavië zich verzet tegen het extremisme van de huidige GOS-leiders, beloofde om de amerikanisering van de economie en de aanvallen tegen de arbeiders tegen te gaan en opriep om het GOS te vervangen door een nieuwe unie gebaseerd op de solidariteit van de arbeidersmassa’s, had de Moldavische president en KP-leider Voronin een brunch met Poetin en leiders van andere republieken, waarop hij een vrijhandelszone in het GOS en integratie van de regio in de Europese Unie voorstelde. Sinds Voronin aan de macht kwam met de belofte om een eind te maken aan de ravage van de markteconomie, is het tempo van de privatiseringen opgedreven en beloofde Voronin alle aanbevelingen van het IMF te respecteren.

    In Kazachstan werd in 2001 met de oprichting van de “Democratische Keuze”, een liberale burgerlijke partij geleid door voormalige ministers en president Nazarbajevs’ schoonzoon, de heersende klasse gesplitst. Inzet zijn ‘s lands rijkdommen waarvan een deel van de burgerij zich uitgesloten voelt bij de privatisering van de industrie en de verdeling van regeringspostjes. Deze “jonge turken”, die zogezegd vechten voor democratische rechten, proberen alle oppositie te verenigen in één partij. Het heeft de verrechtsing van de KP versneld met uitsluiting van de linkervleugel, inclusief het CWI, tot gevolg en de aankondiging van partijleider Abdildin dat hij aansluit bij het centraal comité van Democratische Keuze. Dat is een normale ontwikkeling voor de KP die zich altijd al gebaseerd heeft op de verkeerde idee dat de arbeidersklasse een alliantie moet aangaan met de nationale burgerij. Wij zitten in een sterke positie om het vacuüm dat de KP achterlaat aan te boren.

    Oost-Europa

    Oost-Europa heeft hetzelfde proces ondergaan als het GOS, zij het misschien in minder extreme mate. De kapitalistische restauratie ging gepaard met alle buitensporigheden van het systeem: werkloosheid, toename van drugsverslaving, dakloosheid, prostitutie en aanvallen op vrouwenrechten.

    In sommige landen proberen ze zich om te vormen tot sociaal-democratische partijen. Als gevolg van de puinhoop die het herinvoeren van het kapitalisme teweeg bracht, kunnen de overblijfselen van de voormalige communistische partijen af en toe electorale overwinningen boeken. Ze kunnen echter onmogelijk stabiele formaties worden naar het model van de sociaal-democratie in het Westen na WOII, dat model was gebaseerd op een uitzonderlijke periode van groei van het kapitalisme. Het bleef trouwens beperkt tot de meest ontwikkelde kapitalistische landen.

    Omdat ze gezien worden als de erfgenamen van het stalinisme, kunnen deze partijen net zo min de rol spelen die we zouden verwachten van een nieuwe arbeiderspartij nl. de door de massa’s erkende belangenverdediger en mobilisator van heel de arbeidersklasse achter haar gemeenschappelijke belangen. Dat wil niet zeggen dat er niet af en toe secties van die partijen kunnen radicaliseren, Nergens ter wereld is het effect van de val van het stalinisme nog zo dominant als in de voormalige sovjetunie en het Oostblok. Ook daar zullen de concrete materiële condities echter leiden tot een heropstanding van de arbeidersbeweging. In de loop van die bewegingen zal de nood aan een onafhankelijk politiek instrument voor de arbeiders geleidelijk opgeworpen worden. Vandaar dat onze secties in die landen eveneens propaganda voeren voor een nieuwe arbeiderspartij. Het zal echter grote bewegingen vereisen vooraleer die oproep een maatschappelijke kracht kan worden.

    Het is niet uit te sluiten dat delen van de communistische partijen of hun opvolgers zullen deelnemen aan dat proces. Een nieuwe arbeiderspartij in die landen kan echter onmogelijk gebaseerd zijn op de erfgenamen van het stalinisme, ze zal pas levensvatbaar zijn als ze erin slaagt nieuwe lagen van jongeren en arbeiders aan te trekken. Meer dan waar ook ter wereld is de oproep voor een nieuwe arbeiderspartij er een propagandistische slogan. De nadruk van onze secties moet er liggen op de uitbouw van de revolutionaire partij, waar mogelijk in combinatie met eenheidsfronttactieken.

    De koloniale revolutie

    In de neo-koloniale wereld is door het wegvallen van de bi-polaire wereldrelaties iedere mogelijkheid van een eigen koers, anders dan de socialistische revolutie, weggevallen. In het tijdperk van de koude oorlog had iemand als Laurent Kabila wellicht de bipolaire tegenstellingen kunnen uitspelen. In het tijdvak sinds de val van het stalinisme moest Kabila een keuze maken, ofwel breken met het kapitalisme en zijn zogenaamde volkscomités omvormen tot organen van de revolutie, ofwel ten onder gaan aan de druk van het imperialisme. Kabila bleef ergens tussenin schipperen en moest dat uiteindelijk bekopen met diens leven. Diens opvolger en zoon Joseph Kabila is een trouwe uitvoerder gebleken van het programma van het imperialisme.

    Toen Kabila in mei ’97 de macht greep werd ons door de aanhangers van de PvdA, Congo-specialist en auteur van het boek over de moord op Lumumba, Ludo De Wit en één van onze eigen leden op de mouw gespeld dat de voorwaarden voor een socialistische planning van de productie in Congo niet aanwezig waren. Ze stelden: “eerst moet er een periode zijn van kapitalistische ontwikkeling, tijdens dewelke een arbeidersklasse gevormd wordt. Nu zijn we in het stadium van de nationaal democratische revolutie, een stadium waarin de arbeiders, de arme boeren en delen van de burgerij samen de strijd tegen het imperialisme aanbinden.”

    Deze stalinistische 2-stadia theorie hing ook Kabila aan. Hij wou het grootkapitaal “gebruiken” bij de heropbouw van het land, een “sociaal gecorrigeerde markteconomie” creëren. Wij stelden dat Kabila zaken probeerde te verenigen die niet verenigbaar zijn, en dat dit op termijn zou leiden tot het uiteenvallen van de regio en de Balkanisering van Congo.

    Wat had Kabila dan wel kunnen doen? Hij had de arbeiders en boeren kunnen betrekken bij het opstellen en toepassen van een plan van wederopbouw, beslag kunnen leggen op de goederen en gelden van de Mobutu-kliek om een massaal programma van infrastructuurwerken op te starten. Hij had de sleutelsectoren van de economie kunnen nationaliseren, een staatsmonopolie kunnen instellen dat de uitvoer van de rijkdommen controleerde. Hij had zich kunnen baseren op de massa’s door vrije vakbonden toe te staan, de volkscomités uit te bouwen en allerlei sociale projecten op te starten. Op die manier had hij onafhankelijk kunnen blijven ten aanzien van het imperialisme en de belangen van de bevolking centraal kunnen stellen. Het zou een voorbeeld geweest zijn voor heel zwart Afrika en een aantrekkingspool voor internationale solidariteit.

    Wij beweren niet dat dit allemaal gemakkelijk geweest zou zijn. De reactie zou niet uitgebleven zijn. Een directe inval door het imperialisme in Congo zou echter op een massale beweging, zeker in zwart Afrika, gestoten zijn. Uiteraard zou het onmogelijk geweest zijn een dergelijk regime in isolement te consolideren, internationale solidariteit en uitbreiding van de revolutie naar andere Afrikaanse landen zou daarvoor nodig geweest zijn. Die kansen werden echter verkwanseld met een van de grootste massaslachtingen uit de geschiedenis als gevolg.

    Diezelfde 2-stadia theorie werd op aanraden van de ex-trotskisten van de Australische Democratic Socialist Party aangehangen door de Indonesische PRD. De PRD was een belangrijke kracht op het ogenblik van de revolutie tegen dictator Suharto. Uiteindelijk werd de revolutie afgeleid naar het aan de macht komen van en coalitie met Megawathi Sukarnoputri en Amians Rais (de leider van het Moslimfront). Intussen zijn ook leden van de Golkarpartij, de partij van voormalig diktator Suharto, in de regering opgenomen. Er bestaat geen tussenweg meer tussen reactie en revolutie, de nationaal democratische revolutie is een concept voor imperialistische overheersing en onderwerping van de massa’s.

    De periode tussen WOII en de val van het stalinisme in ‘89-’91 was een uitzonderlijke periode. Het labiele evenwicht tussen twee antagonistische systemen stond een afwijking toe op de theorie van de permanente revolutie. Die zegt onder meer dat in het tijdperk van het imperialisme, als de wereld verdeeld is tussen de verschillende imperialistische machten, enkel de arbeidersbeweging, gesteund door de arme boeren, de taken van de burgerlijke revolutie kan vervullen d.i. herverdeling van de grond en het creëren van één natie. Dat ze om die verworvenheden te consolideren niet kan stoppen bij de taken van de burgerlijke revolutie, maar verplicht is door te stoten tot de socialistische revolutie door het nemen van socialistische maatregelen. Voorts wijst de permanente revolutie op de internationale effecten van de revolutie. De naoorlogse periode leek deze analyse tegen te spreken. Niet de arbeidersbeweging gesteund door arme boeren, maar boerenlegers en lagere officieren maakten een einde aan het grootgrondbezit en het kapitalisme. Ze kopieerden het stalinistische model, door Trotski beschreven als een overgangsregime tussen kapitalisme en socialisme.

    Radicaal burgerlijke formaties en arbeiderspartijen

    Met het wegvallen van de Sovjetunie is een einde gekomen aan dit tijdperk. Voormalige guerrillabewegingen hebben de wapens neergelegd en meteen ook alle socialistische retoriek laten varen. Het FSLN in Nicaragua en het FMLN in El Salvador hebben de wapens neergelegd. Het ANC in Zuid-Afrika en de Peronisten in Argentinië aanvaarden het neoliberalisme. De FARC en het ELN in Colombia zetten hun militaire campagne voort, maar hebben, zoals het FSLN, de markt aanvaard. Radicale burgerlijke formaties die in sommige landen in het verleden de steun genoten van de arbeidersbeweging hebben een draai naar rechts genomen en de vrije markt aanvaard.

    In het verleden, in een aantal landen van de voormalige koloniale wereld, hebben secties van het CWI werk verricht binnen en rond radicale burgerlijke formaties met een belangrijke basis onder arbeiders en andere onderdrukte lagen. In Argentinië binnen de Peronisten, in Sri Lanka in en rond de SLFP en de SLMP, in Pakistan in de PPP. De verrechtsing van die formaties heeft echter de houding van de massa’s ertegenover veranderd. Bijgevolg hebben we deze tactiek de laatste jaren moeten verlaten. De meeste van die secties hebben andere methodes van “eenheidsfronttactieken” toegepast om een bredere laag van arbeiders en jongeren te bereiken. De United Socialist Party van Sri Lanka nam eind de jaren ’90 deel aan een nieuw links front. In geen enkele van die gevallen hebben we echter ons onafhankelijk politiek en organisatorisch profiel laten varen.

    De flexibiliteit van onze tactieken werd aangetoond in het geval van onze Nigeriaanse sectie. Ons werk binnen de National Conscience Party bevat zowel elementen van een éénheidsfront als elementen van entrisme. Op het einde van de jaren ’90 hebben we een publieke, onafhankelijke, organisatie gelanceerd, de Democratic Socialist Movement, tegelijk zijn we blijven werken binnen en rond de NCP, een radicale burgerlijke formatie. Voor sommige zuivere marxisten begaan we hiermee een doodszonde, zij menen hierin de stalinistische volksfrontpolitiek te erkennen. De periode vandaag in heel wat koloniale landen is echter in geen geval vergelijkbaar met die van de volksfrontregeringen in Frankrijk en Spanje in de tweede helft van de jaren ’30.

    De leiding van de vakbonden in die landen zit, vooral sedert de val van het stalinisme, met handen en voeten vast aan de Westerse sociaal-democratie en onderschrijft de vrije markt. Al jaren wordt in de NLC (Nigerian Labour Congress) gediscussieerd over de creatie van een sociaal democratische partij (SDLP – Social Democratic Labour Party). Intussen hebben we een massale beweging gekend voor democratie, resulterend in een burgerlijk regime. De formatie die zich het meest consequent hierin heeft opgesteld was de NCP van Ghani Fawehimni, een schatrijke advocaat. Die partij heeft duizenden arbeiders en jongeren aangetrokken en staat bekend als de partij van de oncorrumpeerbare Ghani. Het zou een catastrofale fout geweest zijn om zich buiten dit proces op te stellen. Als er een nieuwe arbeiderspartij tot stand komt in Nigeria, dan zal de NCP, of delen ervan, wellicht een cruciale rol spelen in dit proces.

    De creatie van nieuwe radicaal burgerlijke formaties in de voormalige koloniale wereld zal een flexibele tactiek van onze afdelingen vereisen. We moeten erop voorbereid zijn binnen en rond die partijen te werken. Indien we een afdeling hadden gehad in Mexico dan zou die zich wellicht georiënteerd hebben op de radicaal burgerlijke PRD toen die opgericht werd in ’80. Hoewel die partij nog steeds electorale steun geniet, is ze fel naar rechts gedraaid en zijn de illusies erin fors afgenomen.

    In landen als Venezuela (Chavez) en Ecuador (Gutierrez) zijn links populistische regimes aan de macht gekomen. In beide gevallen verwelkomen wij de massabeweging van de armste lagen van de bevolking die deze populisten aan de macht bracht. De omverwerping van couppleger en patroonsbaas Carmona amper 12 uur nadat hij de macht greep, was een slag in het gezicht van de VS en de Venezolaanse burgerij. De cruciale factor in de nederlaag van de coup was de massale mobilisatie van de bevolking, het was dit dat het leger het zelfvertrouwen verschafte om Chavez terug te halen. Chavez begreep dit en versterkte zijn Bolivariaanse kringen. We weten niet wat die vandaag nog voorstellen en in hoeverre het autonome organen zijn. Het is niet uitgesloten dat we actief zouden zijn binnen die kringen indien we in Venezuela een afdeling hadden. De fundamentele zwakte van Chavez, en zeker van Gutierrez, is echter dat hij op dit ogenblik geen breuk met het kapitalisme wil, dat betekent dat hij zich onvermijdelijk tegen de beweging zal keren in een later stadium.

    Het proces van verburgerlijking van de voormalige arbeiderspartijen grijpt ook plaats in de ex-koloniale wereld. De Chileense socialistische partij die onder president Allende (‘70-’73) verplicht was, onder druk van de arbeidersklasse en de partijbasis, veel verder te gaan dan de partijleiding bedoeld had, steunt sinds haar deelname aan de “centrum-linkse” coalitieregeringen met de Christendemocraten, een neoliberaal beleid. De PS ministers verdedigden in ‘98 het politieoptreden tegen linkse betogers naar aanleiding van de 25ste verjaardag van de militaire coup door Pinochet.

    Die ontsnapte in 2000, met de hulp van Labour, slechts door zijn “kritieke gezondheidstoestand” aan een uitlevering door London aan Frankrijk, België, Zwitserland en vooral de Spaanse rechter Garzon. Eens terug in Chili bleek de doodzieke en kreupele Pinochet echter springlevend. Huidig president Ricardo Lagos Escobar, na Allende Chili’s tweede “socialistische” president smeekte Pinochet niet teveel sier te maken. In 2001 werd Pinochet door een Chileense rechtbank definitief buiten vervolging gesteld omwille van zijn mentale toestand. Door het rechste regeringsbeleid van de PS en haar verraad ten aanzien van de slachtoffers van de dictatuur heeft de Chileense communistische partij sinds ’97 een zekere electorale steun genoten (ongeveer 5%)

    De Braziliaanse PT

    In sommige landen verloopt het proces van verburgerlijking trager dan elders. In de Braziliaanse PT is dat proces nog steeds niet voleindigd. De PT werd gevormd in 1980 na de historische metaalstaking van 1978. Die leidde tot een massale strijd die in ’85 het lot van het militaire regime bezegelde. Volgens haar politieke verklaring van ’79 werd de PT gevormd om “een politiek kanaal te creëren voor de stedelijke en plattelandsarbeiders en allen die door het kapitalisme worden uitgebuit.” De beginselverklaring benadrukte dat de nieuwe partij vertegenwoordigers van de uitbuitende klassen zou weigeren… “de PT is een partij zonder patroons”.

    De PT ontstond in het tijdperk van de Sandinistische revolutie in Nicaragua en de mobilisaties van Solidarnosc tegen het stalinistisch regime van Jaruselski in Polen. Onder invloed van die gebeurtenissen nam de PT een kritische houding aan zowel ten opzichte van de traditionele sociaal democratie als ten aanzien van de stalinistische regimes. Tegelijk verklaarde de PT zich solidair met de revolutionaire gebeurtenissen in Latijns-Amerika. De Partij werd een aantrekkingspool voor strijdbare syndicalisten die ze verenigde in één politieke partij met stedelijke bewegingen beïnvloed door de basis van de Katholieke kerk, bewegingen van landarbeiders, linkse intellectuelen en overblijfselen van de oude linkse organisaties zoals afsplitsingen van de KP en van het gewapend verzet tegen de dictatuur.

    De nipte nederlaag van Lula tegen Collor in de presidentsverkiezingen van ’89, de impact van de val van het stalinisme en de nederlaag van de Sandinisten in Nicaragua in ’88 dreef de PT-leiders naar meer gematigde posities. Op het congres van ’91 evolueerde de meerderheid van de PT naar sociaal-democratische posities. Toen Collor in ’92 werd afgezet door een massale beweging steunde de PT vice-president Franco in plaats van nieuwe verkiezingen te eisen. De burgerij kon zich daardoor herstellen en haar kandidaat, Cardoso, won de verkiezingen van ’94 en ’98. De neo-liberale maatregelen werden opgedreven maar de tweede regering Cardoso was voortdurend in crisis.

    Het was in die context dat de PT de gemeenteraadsverkiezingen van 2000 en uiteindelijk de presidentsverkiezingen van 2002 won. Hoewel de PT niet meer is wat ze geweest is, geniet ze nog steeds een enorme autoriteit. De meeste activisten en leiders van massaorganisaties bevinden zich nog steeds in de PT. In de verkiezingen had Lula de steun van de belangrijkste massaorganisaties van arbeiders en jongeren o.a. van de CUT, MST en de nationale studentenorganisaties. Niettemin verklaarde hij zich te zullen houden aan het akkoord dat Cardoso tekende met het IMF, alle bestaande contracten na te leven en geen eenzijdige stappen te zullen ondernemen. Zijn regeerprogramma is gebaseerd op economische groei en een sociaal pakt van regering, arbeiders en patroons.

    De PT sloot allianties met de traditionele partijen en regionale patroons van de Braziliaanse burgerij. Lula’s vice-president is Alencar van de Liberale Partij, een senator die behoort tot de belangrijkste patroons en de steun genoot van twee voormalige presidenten, Sarney en Franco. De strategie en het programma zijn niet socialistisch, maar een poging om het kapitalisme beter te beheren dan de kapitalisten zelf. Het akkoord van Cardoso met het IMF legde de regering vast op een begrotingsoverschot van 3,75%, wat alleen kan door drastisch te bezuinigen op sociale uitgaven. Lula legde de lat nog hoger en bereikte een overschot van 4,4%. Eigenlijk worden de bezuinigingen op sociale uitgaven aangewend om de buitenlandse schuld af te lossen.

    Dat allemaal weerhield de tendens Socialistische Democratie (de Braziliaanse sectie van het VSVI) er niet van tot de regering toe te treden. Miguel Rossetto, één van de belangrijkste leiders van DS is als minister van landbouw verantwoordelijk voor de landhervormingen. Uit ongenoegen voor het uitblijven van hervormingen zijn duizenden gezinnen in de noordelijke staat Mato Grosso overgegaan tot landbezettingen onder leiding van de lokale MST. Volgens Rosetto overschrijden die landbezettingen de grenzen van democratisch protest. De federale politie werd erop af gestuurd! Senator Heloisa Helena, eveneens lid van DS, die nochtans een linkse reputatie geniet, tekende afwezig toen Mereilles, een open vertegenwoordiger van de burgerij en het imperialisme door de senaat aangeduid werd als voorzitter van de Centrale Bank. Ze kwam evenmin opdagen toen de voormalige rechtse president Sarney als voorzitter van de senaat verkozen werd.

    Een van de meest omstreden maatregelen van de regering was een diepgaande hervorming van het pensioenstelsel. De pensioenleeftijd gaat van 53 naar 60 jaar voor mannen en van 48 naar 55 jaar voor vrouwen, arbeiders zien hun pensioenbijdrage tegelijk stijgen met 11%. Het stelsel wordt voorbereid op privatisering van de pensioenfondsen. De overheidspensioenen dalen tot 70% van het laatst verdiende loon. Het IMF dringt al jaren aan op die hervorming maar stootte steeds op tegenstand van de CUT en van de PT. De hervorming kon enkel goedgekeurd worden met de steun van de rechtse oppositie maar stoot op een enorme stakingsbeweging van de ambtenaren.

    Van de 92 federale parlementsleden van de PT stemden er 80 voor de hervorming, 8 onthielden zich en 3 parlementsleden stemden tegen. Die drie, senator Heloisa Helena en kamerleden Joao Battista Baba en Luciana Genro worden nu met uitsluiting uit de PT bedreigt. De leiding van DS riep op om voor de hervorming te stemmen om de éénheid in de PT te bewaren! Al hun verkozenen stemden voor, met uitzondering van Heloisa Helena die tegenstemde en twee andere DS-leden (Walter Pinheiro en Orlando Fantasini) die zich onthielden.

    Socialismo Revolutionario (de zusterorganisatie van LSP) werkt eveneens als tendens in de PT. Wij hebben de ambtenarenstaking volledig gesteund. We verzetten ons tegen de aarzelende positie van delen van de linkerzijde van de PT. De draai naar rechts binnen de PT, de mogelijke uitsluiting van de ‘radicalen’, de aarzeling van een deel van de linkerzijde en de splitsingen van zowat alle linkse tendensen … bieden enorme mogelijkheden om een nieuwe linkse partij in Brazilië op te bouwen. De arbeidersbasis van de PT en de arbeiders die de PT steunen zullen dit niet blijven doen als de regering haar rechts beleid verder zet.

    Europa: de voormalige burgerlijke arbeiderspartijen – ontstaan

    Het zou normaal gezien niet meer nodig zijn uitgebreid in te gaan op het karakter van de voormalige burgerlijke arbeiderspartijen – de sociaal-democratie en de communistische partijen, daar waar ze over een massabasis beschikken – in Europa. De gebeurtenissen van de jaren ’90 hebben onze analyse over die formaties meer dan bevestigd. De recente verkiezingsoverwinning van PS en Spa-Spirit hebben echter, vooral bij linkse intellectuelen, de illusies in die formaties een nieuwe impuls gegeven. Onze voormalige minderheid rond het maandblad Vonk kon het niet nalaten er na de verkiezingen van 18 mei triomfantelijk op te wijzen dat LSP – “eigen vaandel eerst” (sic) – maar liefst een miljoen stemmen minder behaalde dan de SP.a.

    Veel belangrijker dan de déja vu van Vonk is echter het feit dat heel wat nieuwe LSP-leden nooit het bestaan van een burgerlijke arbeiderspartij en de houding van de marxisten ertegenover hebben mogen meemaken. Het is nochtans een ervaring waarvan onze leden op de hoogte moeten zijn, ook al omdat het integraal deel uitmaakt van de geschiedenis van onze stroming. Naarmate de klassenstrijd ontwikkeld zal de kwestie van een nieuwe arbeiderspartij zich steeds dringender stellen. Waar we voorheen alleen waren in het zoeken naar een oplossing voor het vacuüm ter linkerzijde, komen nu ook andere linksen stilaan aan die kwestie toe. Dat gaat echter gepaard met enorme verwarring, een verwarring die toeneemt met het aantal mislukte pogingen.

    De vorming van vakbonden en onafhankelijke arbeiderspartijen aan het einde van de 19de eeuw als gevolg van massale gebeurtenissen was een enorme stap vooruit voor de arbeidersbeweging. In Duitsland werd met de fusie van de Allgemeine Deutsche Arbeiterverein en de Sozialdemokratische Arbeiter Partei in 1875 te Gotha de SPD opgericht o.l.v. voornamelijk marxisten, tegen 1912 was het de grootste fractie in de Rijksdag. In Oostenrijk werd in 1872 de sociaal-democratie opgericht. In Frankrijk duurde het tot 1905 eer de SFIO ontstond o.l.v. Jaurès en Guèsde. In Engeland werd in 1900 de Labour Representing Committee opgericht dat in 1906 werd omgedoopt tot Labour Party, waarvan datzelfde jaar 29 parlementsleden verkozen werden.

    In Zuid Europa woog de invloed van de Bakoeninisten door. In 1873 en 1874 ondernamen zij een reeks pogingen voor een putsch in Bologna en andere grote steden. In 1877 werd dit nog eens overgedaan in het dorp Litino. Pas na de toenemende industrialisatie in Noord-Italië werd in 1892 uiteindelijk de PSI opgericht. In Spanje wogen vooral de anarcho-syndicalistische CNT en de anarchistische FAI door onder landarbeiders en ongeschoolden. De mijnwerkers van Asturië en geschoolde industriearbeiders richtten de UGT op die aanleunde bij de in 1879 opgerichte Socialistische Partij. De Belgische BWP werd opgericht in 1885 en na de stakingen van 1886, 1892 en 1893 dwongen de arbeiders het algemeen meervoudig stemrecht af. Vanaf 1894 was de BWP met een aanzienlijke fractie in het parlement vertegenwoordigd.

    De industrialisatiegolf op het einde van de 19de eeuw had de voorwaarden gecreëerd voor het ontstaan van vakbonden en van de burgerij onafhankelijke arbeiderspartijen (voorheen werden de arbeiders vertegenwoordigd door de zogenaamde progressievere partijen van de burgerij, in België de liberalen). Bovendien namen in heel Europa de sociale spanningen toe met massademonstraties en stakingen. Het leidde tot een nieuwe internationale vereniging van Europese arbeiderspartijen, de tweede internationale, opgericht in 1889.

    Europa: verraad van de sociaal democratie

    Aan de vooravond van WOI had de SPD ruim 1.086.000 leden, 15.000 voltijdse werkkrachten, 90 dagbladen, 62 drukkerijen, 4.250.000 kiezers en 110 zetels in de Rijksdag, de vakverenigingen telden 2.553.000 leden. De Oostenrijkse sociaal-democratie telde 150.000 leden, 82 parlementsleden en meer dan een miljoen kiezers. In Frankrijk waren er meer dan een miljoen vakbondsleden, 90.000 leden van de SFIO (Section Française de l’Internationale Ouvrière), 1,4 miljoen kiezers en 101 gedeputeerden. De Britse Labour Party had dankzij het dubbel lidmaatschap van de vakbonden en de LP bij het uitbreken van de oorlog 1,4 miljoen leden.

    De verbetering van de levensstandaard ten gevolge van de klassenstrijd in een periode van economische groei, had na de dood van Engels de basis gelegd voor een ideologische discussie binnen de tweede internationale. Bernstein, voormalig secretaris van Engels, kwam toen naar buiten met zijn “voorwaarden voor het socialisme”, de theoretische grondslag voor het reformisme, een geleidelijke overgang van kapitalisme naar socialisme. De sociaal-democratische partijen waren massapartijen met een breed lidmaatschap, niet georganiseerd in kleine afdelingen zoals de Bond der Communisten, waarin ieder lid betrokken is bij één of andere activiteit van de partij of één van haar organen, maar op een sociaal democratisch model van afdelingen per stad of kiesdistrict.

    De reformistische strekking baseerde zich op dat passieve lidmaatschap en de geleidelijke verbetering van de levensstandaard om alle nadruk te leggen op de legale activiteiten. In plaats van leiding te geven aan de massa’s begonnen die partijen mee te buigen met de tijdelijke stemming onder de massa’s. In 1907 op het congres van Stuttgart hadden alle partijen ingestemd met een door Lenin, Martov en Rosa Luxemburg geredigeerde resolutie die stelde dat de sociaal democratische partijen alles in het werk zouden stellen om oorlog te verhinderen. In 1913 stemden alle Duitse SPD afgevaardigden met uitzondering van Karl Liebknecht in de Rijksdag echter voor de oorlogskredieten. Eind juli 1914 riepen de Europese arbeiderspartijen op tot anti-oorlogsdemonstraties die in alle landen door de massa’s werden opgevolgd. Nauwelijks enkele dagen later gaven diezelfde massa’s echter gehoor aan de oproep tot mobilisatie.

    De sociaal-democratie had de politiek van Lenin kunnen volgen van verzet tegen de oorlog, maar dan zou ze wel door een periode moeten van isolement, vervolgingen en illegaliteit. De grote Europese arbeiderspartijen waren daar niet toe bereid: de Oostenrijkse sociaal-democratie stemde eveneens het defensiebudget, hetzelfde deed de LP op 5 augustus 1914 en de SFIO. Van de grotere partijen bleef enkel de Italiaanse zich tegen de oorlog verzetten.

    In “Wat te doen” pleitte Lenin voor een partij van beroepsrevolutionairen, een partij waarin ieder lid actief betrokken is bij een activiteit van een partijorgaan. Dat "Leninistisch partijmodel” werd met een kleine meerderheid aanvaard op het tweede partijcongres van de Russische Sociaal Democratische Partij in Brussel en Londen. Pas in 1912 werd de splitsing tussen mensjewieken en bolsjewieken definitief. De Bolsjewistische fractie, een groot deel van de mensjewieken en een minderheid van de sociaal-revolutionairen bleef zich verzetten tegen de oorlog. Na het uitbreken van de oorlog ontwikkelde Lenin in zijn analyse over imperialisme de theorie dat het doel moest zijn de imperialistische oorlog om te zetten in een internationale revolutie.

    Europa: het ontstaan van nieuwe, communistische, arbeiderspartijen

    De prognose van Lenin, dat de bereidheid tot revolutie in de loop van de oorlog in Europa steeds groter zou worden, werd al in 1916 steeds realistischer. In februari ‘17 stortte het tsaristisch regime in. De burgerlijke coalitie met mensjewieken en sociaal-revolutionairen, de voorlopige regering, zou de oorlog echter verderzetten met steun van de meerderheid van de in Rusland verblijvende bolsjewistische leiding, o.a. Stalin, Zinovjev en Kamenev. Lenin wist echter de meerderheid van de arbeiders voor zijn standpunt te winnen en kon uiteindelijk ook de bolsjewieken overtuigen van zijn slogan “alle macht aan de sovjets”.

    In oktober ’17 grepen de arbeiders via hun sovjets de macht. Vredesonderhandelingen werden aangeknoopt en een hele reeks sociale maatregelen doorgevoerd, waaronder bijvoorbeeld 16 weken zwangerschapsverlof, de 8-urendag, in ongezonde bedrijfstakken een 7 of 6-urige werkdag, een maximum van 7 uur voor nachtarbeid, het recht op een aaneengesloten periode vrije tijd van 42 uur per week, het recht op een maand vakantie per jaar, arbeidsplicht tussen 16 en 50 jaar voor mannen en voor vrouwen tot 40 jaar, ziekteverlof en invaliditeit, kinderen onder de 16 mochten niet in loondienst werken, Jongeren tussen 16 en 18 jaar mochten slechts 6 uur per dag werken, abortus verdween uit het strafrecht etc… Kortom: maatregelen waarvan men in West-Europa enkel kon dromen in die tijd, laat staan in een onderontwikkeld semi-feodaal land als Rusland.

    Massale stakingsbewegingen in het voorjaar van ’17 in Duitsland en Oostenrijk en opstanden in het Franse leger toonden aan dat de onrust zich niet beperkte tot Rusland. In Duitsland splitste de linkervleugel van de SPD af en vormde de USPD. Die laatste behaalde in de verkiezingen van 1920 5 miljoen stemmen tegen 6 miljoen voor de SPD. In Frankrijk en Oostenrijk groeide de spanning in de sociaal-democratie. Het was echter vooral na de Russische oktoberrevolutie dat de dijk overal begon te breken. In Amsterdam braken aardappeloproeren uit. Op een congres te Leiden op 16 en 17 november ’18 werd de Communistische Partij van Nederland gesticht. Uit schrik voor revolutie stond de Nederlandse burgerij het algemeen kiesrecht, de 8-urendag en een reeks sociale wetten toe, meer zelfs dan de sociaal-democratie, de SDAP, op dat ogenblik eiste.

    In Duitsland rebelleerden de matrozen van de oorlogsvloot en behaalden de arbeiders van München een overwinning. Als gevolg daarvan namen de Berlijnse arbeidersraden met steun van het garnizoen de macht in handen en riepen de socialistische radenrepubliek uit. De leiding van SPD en USPD, waarvan de linkervleugel o.l.v. Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht zich voortijdig had afgescheiden om de KPD te vormen, leidde de revolutie echter af naar verkiezingen. Om het geheel aanvaardbaar te maken voor de arbeiders was de burgerij bereid tot verregaande toegevingen: 8-urendag, een stelsel van werkloosheidsvergoedingen en de wettelijke erkenning van Collectieve Arbeidsovereenkomsten (CAO’s)

    De Berlijnse arbeiders werden in januari ’19 verslagen door de zogenaamde vrijwilligerskorpsen. Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg werden vermoord op bevel van de SPD-USPD ministers Ebert en Noske. In Mei ’19 werd de radenrepubliek van Munchen eveneens neergeslagen. In Frankrijk dwongen de massastakingen en de matrozenopstand van 1919 de 8-urendag af. In Groot-Brittannië doorbrak de LP in 1918 het traditionele tweepartijen stelsel. Italië werd in 1920 overspoeld door een golf van bedrijfsbezettingen. In het voorjaar van ’19 werd in Hongarije de radenrepubliek uitgeroepen. Die werd door het Roemeense leger, gesteund door de entente, onder de voet gelopen. De daarna gevestigde dictatuur hield stand tot het einde van WOII.

    In maart ’19 werd de derde internationale opgericht op uitnodiging van de Bolsjewieken. Behalve in Rusland beschikte ze in Noorwegen, Bulgarije en Finland over een massale basis. In Augustus ’20, op het 12de congres van de tweede internationale, splitsten de USPD en de socialistische partijen van Oostenrijk, Zwitserland, Italië, Frankrijk, Noorwegen en Spanje af. De partijen van de 3de Internationale schreven de nederlagen van de arbeidersbeweging in Europa onder andere toe aan een gebrekkig inzicht in de structuur van een revolutionaire partij. Om herhaling van die fouten te vermijden bepaalden ze 21 toetredingsvoorwaarden: dat dwong de West-Europese massapartijen die aansluiting zochten bij de 3de om hun structuur te hervormen. In de praktijk betekende dit een oproep tot splitsing van die partijen omdat de leiders dit doorgaans onaanvaardbaar vonden.

    In oktober 1920 besloot de meerderheid van de Duitse USPD tegen de stem van haar leiders in, aan te sluiten bij de Komintern. In december 1920 stemde het partijcongres van de SFIO in Tours eveneens voor aansluiting, dit verklaart de sterkte van de PCF tot op vandaag. In Italië organiseerden Gramsci en Bordiga een communistische massapartij. Begin ’21 beschikte de Comintern over een massabasis in Rusland, Duitsland, Frankrijk, Italië, Noorwegen, Bulgarijë, Tsjechoslovakijë, Finland en Polen. Dat was enkel mogelijk door de massale bewegingen die volgden op de Russische revolutie van oktober ’17. Daarmee was een deel van het probleem opgelost, nl. de vorming van Communistische massapartijen. Teglijk beseften de leiders van de comintern dat een groot deel van de arbeiders nog steeds onder invloed stonden van de sociaal-democratie, door Lenin beschreven als burgerlijke arbeiderspartijen.

    Vandaar dat op het 3de congres van de Comintern de tactiek van het arbeiderséénheidsfront ontwerpen werd. Het was een tactiek van gemeenschappelijke fronten met arbeiderspartijen rond concrete zaken. De bedoeling ervan was uiteraard om de strijd vooruit te helpen, o.a. door het verraad van de sociaal-democratische arbeidersleiders te ontmaskeren ten aanzien van de sociaal-democratische basis. Op die manier hoopten de communistische partijen een deel van de basis van de sociaal-democratische partijen over te winnen naar een recvolutionair programma. Op het verwijt dat de Comintern door een eenheidsfront steun verleende aan de sociaal-democratische leiders antwoordde Lenin dat die steun slechts vergelijkbaar was met die van de strop aan een gehangene.

    De degeneratie van de Communistische partijen

    Het isolement waarin de Russische revolutie terecht kwam door de nederlagen van de West-Europese arbeiders, de achtergeblevenheid van Rusland, de contrarevolutie onder de vorm van de witte legers en de 24 vreemde legers die de jonge sovjetstaat aanvielen, creëerden de basis voor de groei van een steeds sterkere bureaucratie onder leiding van Stalin. Na de dood van Lenin in 1924 en de verbanning van Trotski in ‘27werd de officiële doctrine die van “socialisme in één land” en samenwerking met de progressieve delen van de burgerij.

    Het leidde tot nederlagen van de revoluties in China (’25 – ’29) en de algemene staking in Groot-Brittannië (1926). Vanaf ’28 werd die politiek ingeruild voor die van de derde periode waarin iedere arbeidersstroming buiten de communistische gebrandmerkt werd als sociaal-fascistisch of “links bruggenhoofd van de fascisering” en dus een nog groter gevaar dan het fascisme zelf. Hitler kwam in ’33 aan de macht zonder slag of stoot. De SPD wou niet buiten het legale terrein treden. De KPD had iedere band met de sociaal-democratische arbeiders doorgeknipt met hun waanzinnige stelling dat de SPD sociaal-fascisten waren. Bovendien was de KPD ervan overtuigd dat alle voorgaande presidentiële regimes eveneens fascistisch geweest waren. Kort daarop werden alle legale structuren van de arbeidersbeweging systematisch vernietigd.

    Tot dan waren Trotski en de Linkse Oppositie de mening toegedaan dat men moest proberen de Komintern opnieuw om te vormen. Zodra Hitler zonder slag of stoot aan de macht kwam liet Trotski die ijdele gedachte varen en besloot hij dat een nieuwe internationale nodig was. De Trotskisten en de Linkse Oppositie waren echter geïsoleerd en vervolgd. Veel van haar leiders waren vermoord door stalinistische agenten. Het kwam erop aan een nieuwe basis te vinden. De radicalisatie van een deel van de sociaal-democratische jeugd en arbeiders in Frankrijk, Groot-Brittannië en elders deed Trotski besluiten dat de kleine groepjes van de linkse oppositie er de tactiek van het eenheidsfront met de sociaal democratische arbeiders moesten aangaan.

    Destijds had Lenin de kleine, jonge Britse Communistische partij aangeraden om aan te sluiten bij de LP om er de beste militanten over te winnen. Ook nu zou de sociaal-democratische leiding de voorstellen van de kleine groepen van de Linkse Oppositie voor een éénheidsfront moeiteloos naast zich neerleggen. Er moest gezocht worden naar een methode om niettemin dat éénheidsfront aan de sociaal-democratie op te dringen. Vandaar dat Trotski voorstelde aan de Linkse Oppositie om als fractie aan te sluiten bij de SFIO in Frankrijk, de BSP in België, de ILP in Groot-Brittannië, de SP in de VS, de jongsocialisten in Spanje, de PPS in Polen en de SP van Zwitserland. De bedoeling was echter nooit de meerderheid van die partijen te winnen, tenminste voor zover het om massapartijen ging, maar een kortstondige tactiek om er de meest strijdbare arbeiders en jongeren bijeen te brengen rond een revolutionair programma met de bedoeling een onafhankelijke, open revolutionaire partij te vormen.

    De trotskisten en de burgerlijke arbeiderspartijen in de periode van economische bloei

    Het einde van WOII ging gepaard met revolutionaire gebeurtenissen en een radicalisatie van de massa’s. Dat deed de leiders van de in ’38 opgerichte 4de internationale besluiten dat we binnen de 1 à 2 jaar voor de keuze stonden tussen socialisme of barbarij, in dit geval fascisme. Ze begrepen niet dat de massale vernietiging van infrastructuur en productiemiddelen een nieuwe ademruimte had gecreëerd voor heropbouw en dus economische groei, met toepassing van de nieuwste productietechnieken. Bovendien onderschatten ze de autoriteit waarmee de Communistische Partijen uit WOII kwamen door de overwinning van Rusland – weliswaar ten koste van 20 miljoen doden, hoofdzakelijk door de waanzinnige politiek van Stalin – op het Duitse fascisme.

    Ze onderschatten eveneens de sterkte waarmee de VS uit WOII kwam, quasi ongehavend in tegenstelling tot haar belangrijkste concurrenten, met een volledig continent ter beschikking in Latijns-Amerika en een door de oorlogsinspanningen uitgebreid productieapparaat. De vrees voor de aantrekkelijkheid voor het stalinisme in West-Europa dwong de burgerij tot verregaande toegevingen. De Stalinistische partijen en de sociaal-democratie gebruikten hun autoriteit om het kapitalistisch systeem te redden mits een reeks toegevingen. De eerste regering na WOII in België was een coalitie van liberalen, socialisten en communisten. Dat was nog voor de eerste verkiezingen in ’45! In Italië namen alle politieke partijen inclusief de communisten deel aan de regering vanaf april ’44. In Frankrijk werd een voorlopige regering gevormd met de katholieke Mouvement Républicain Populaire, de SFIO en de PCF.

    De VS verschafte met het Marshall Plan massale leningen aan West-Europa iin ruil voor de erkenning van de $ als internationaal betaalmiddel, de creatie van de GATT en de opstapeling van de goudvoorraden in Fort Knox. Overal in Europa werden een reeks sociale maatregelen doorgevoerd zoals de creatie van de National Health Service in Groot-Brittannië, het sociaal pakt in België, nationalisaties in transport, delfstoffen en infrastructuur etc… Als gevolg daarvan herstelde de sociale rust en wonnen vooral de sociaal democratie en de communistische partijen, daar waar ze over een massabasis beschikten, aan autoriteit.

    Het bestaan van twee fundamenteel aan elkaar tegengestelde systemen, het Stalinistisch blok in het Oosten en het imperialisme in het Westen, verzachtte tijdelijk de klassentegenstellingen. De groeiperiode tussen ’50 en ’75 leverde in het Westen een reële verbetering van de levensstandaard op. Hoewel dat meestal een gevolg was van de klassenstrijd en de sociaal-democratie eerder een remmende rol speelde, slaagde die erin zich deze verworvenheden toe te eigenen alsof zij het was die ervoor gevochten had. Dat zorgde ervoor dat de sociaal democratie ondanks het systematische verraad van de leiding een enorme autoriteit genoot. Wanneer arbeiders politiseerden sloten ze meestal aan bij wat ze beschouwden als hun traditionele partijen: de sociaal-democratie en in sommige gevallen de communistische partijen.

    In die na-oorlogse periode deden zowat alle trotskistische groepen entrisme binnen de sociaal-democratie. Dat was nog steeds in de veronderstelling dat weldra de arbeidersbeweging zou gaan radicaliseren. In plaats van een op leninistisch model gestoelde fractie te bouwen rond een revolutionair programma, trachtte de meerderheid van de 4de echter de linkervleugel te verenigen. In België gebeurde dat rond het blad “La Gauche”, een blad van de linkerzijde van de BSP, uitgesloten na de algemene staking van ’60 – ‘61op het onverenigbaarheidcongres van ‘64. Een trotskistische publicatie bestond helaas niet, laat staan een voldoende toegankelijke structuur waardoor nieuwe leden zich konden integreren.

    De manier waarop de Belgische sectie van de Vierde Internationale aan entrisme deed in de jaren 1950 en 1960, is een illustratie van de ziekte waaraan het Verenigd Secretariaat van de Vierde Internationale (VSVI) al decennia lijdt: opportunisme. Uit vrees zich te isoleren van de massa’s heeft de leiding van het VSVI in het algemeen suivistische (volgzame) houding aangenomen ten aanzien van bewegingen in de maatschappij. In periodes van terugval van de beweging – zoals in de jaren ’50 – moest men (nog steeds volgens het VSVI) vermijden openlijk te verschijnen als revolutionair marxist om zich niet af te snijden van de links-reformistische vleugel. Aan het einde van de jaren ’60, onder meer onder invloed van de Cubaanse revolutie, propageerde de leiding van het VSVI (Ernest Mandel, Livio Maitan, Pierre Frank) de thesis van plattelandsguerrilla als revolutionaire strategie voor Latijns-Amerika, tegelijk werd de arbeidersbeweging als acteur in de radicale omvorming van de kapitalistische maatschappij naar het tweede plan verwezen. Na de val van de Muur van Berlijn had het VSVI – en vooral de Belgische sectie, de SAP – de grootste moeite om tegen de stroom in te gaan. De SAP is en prooi gevallen aan een zekere gelatenheid, gaf alle radicale stellingnames op en heeft als gevolg daarvan de laatste 10 jaar heel wat pluimen verloren.

    Onze stroming was het daarmee oneens en legde uit dat het kapitalisme slechts tijdelijk haar fundamentele tegenstellingen kon te boven komen, maar onvermijdelijk opnieuw binnen haar natuurlijke grenzen gedreven zou worden. Dat de arbeidersklasse bij de eerste tekenen van crisis opnieuw in beweging zou komen en zich daarbij eerst en vooral zou richten naar haar traditionele organisaties, de vakbonden, de sociaal-democratie en in sommige gevallen de Communistische partijen. Dat het bijgevolg absurd was na jaren werking in de sociaal-democratie onder volstrekt ongunstige omstandigheden ze – nu het tij zou gaan keren – te verlaten. In ’64 werden we met een manoeuvre uit de 4de gezet. Sindsdien zijn we onze eigen weg gegaan.

    Werken binnen de sociaal democratie was voor ons geen fetisj, maar een tactiek onder specifieke omstandigheden. In ‘56 met de crisis in Hongarije werkten we binnen de LP, maar oriënteerden we ons tevens naar de Communistische Partij. In ’72, met 350 leden namen we de meerderheid in de LPYS, de Labour Party Young Socialists. In ’74 werd het CWI opgezet via geradicaliseerde jongeren waarmee we op de Jusos congressen en kampen in contact kwamen. 12 jaar later bestond het CWI in 35 landen en had de Britse sectie 8.000 leden.

    Het proces van verburgerlijking (1)

    In ’74 liep de naoorlogse economische bloeiperiode teneinde. Economische stagnatie, bedrijfssluitingen en massale chronische werkloosheid deden hun intrede. Sindsdien heeft de sociaal-democratie steeds getrouw het saneringsbeleid van de burgerij doorgevoerd. Toch kon ze nog een tijd lang teren op de idee dat ze in het verleden een aantal verbeteringen voor de arbeidersklasse had afgedwongen. In België wierp de PS zich op als de vertegenwoordiger van de Waalse natie, tegen de CVP-staat. De SP speelde in op een aantal nieuwe thema’s zoals de rakettenkwestie.

    De aanwezigheid van een arbeidersbasis bleef echter een belangrijk obstakel voor de sociaal-democratische leiders. Er waren verschillende pogingen om de BSP om te vormen van een arbeiderspartij naar een volkspartij, een verkapte poging om terug te keren naar de situatie van voor de creatie van de BWP als onafhankelijke arbeiderspartij. Een voorstel in die zin van Simonet (later overgelopen naar de PRL) en Spitaels werd in ’74 op het ideologisch congres verworpen door de basis. De BSP en vanaf de splitsing langs communautaire lijnen in ’76, de PS en de SP werden door heel wat arbeiders nog steeds beschouwd als hun partij, een partij die misschien niet ideaal was, maar alvast een instrument waarlangs de arbeiders in de toekomst, als de crisis zou luwen, opnieuw verbeteringen zouden afdwingen.

    In de jaren ’60, na de staking tegen de eenheidswet (60-61), had een deel van de Waalse syndicale voorhoede gebroken met de sociaal-democratie en de Parti Wallon des Travailleurs (PWT) opgezet. In Luik had die partij maar liefst 600 leden en ook in Le Centre had ze een belangrijke basis onder syndicalisten. De tegenhanger van de PWT in Brussel, de Union de la Gauche Socialiste (UGS) met een 300-tal leden, behaalde een volksvertegenwoordiger, toevallig een trotskist. In de verkiezingen van april ’68, na de nederlaag van de Waalse arbeiders en toen de nationale tegenstellingen een hoogtepunt bereikten – het FDF en de Violksunie behaalden toen hun beste scores – werden beide organisaties letterlijk van de kaart geveegd.

    Wie buiten die partijen stond ter linkerzijde werd gezien als een splitser, een onoverkomelijke utopist die vroeg of laat wel tot betere inzichten zou komen. In de grootstedelijke wijken en ook in talloze kleinere steden stonden volkshuizen die het verzamelpunt waren van een rijk gemeenschapsleven. LSP – toen nog Vonk – was met een eigen blad en eigen structuren actief in de SP. De SP-afdelingen waren nog levende organen met talloze arbeiders die zich actief inzetten voor de partij. Wij dachten dat het beter was in die partij aanwezig te zijn met een marxistisch programma dan zich erbuiten te isoleren. Vandaag kan men dit in vraag stellen. Wij denken dat we daar iets te ver in gegaan zijn. Vanaf het midden van de jaren ’80 werd het perspectief van een toeloop naar de SP steeds onwaarschijnlijker.

    Maar alvast tot het midden van de jaren ’80 raakte men buiten de SP niet ver. Bij de progressieve intellectuelen begonnen Agalev vanaf het begin van de jaren ’80 en later ook Ecolo vooruitgang te boeken. Bij de arbeiders werden deze op sandalen lopende ‘68’ers echter raar bekeken. De SAP vertelt ons vandaag dat zij ook al geprobeerd heeft in het verleden om in eigen naam op te komen bij verkiezingen. Ze verwijzen daarbij naar hun verkiezingsdeelnames in het begin van de jaren ’80 en beschouwen die als mislukkingen, omdat ze slechts een cijfer achter de komma behaalden. Het is maar hoe je het bekijkt. Voor marxisten zijn verkiezingen een barometer, een tribune waarvan we gebruik maken om onze ideeën te populariseren onder bredere lagen. Het succes van een verkiezingsdeelname hangt af van het doel dat men zich gesteld heeft en wordt niet alleen bepaald door het aantal stemmen, maar ook en vooral door de mate waarin we de revolutionaire strekking hebben kunnen versterken.

    De SAP beoordeelt haar eerdere verkiezingsdeelnames echter uitsluitend op het uiteindelijke stemresultaat. Dat kon uiteraard niet positief zijn aangezien de SP en de PS in die tijd nog een enorme autoriteit genoten onder bredere lagen van de arbeiders. Het vergelijk van de SAP zegt weinig over wat ons vandaag te doen staat, net zo min als over het nut van hun deelname aan verkiezingen in de jaren ‘80, maar heel veel over hun parlementair cretinisme (illusies in verkiezingen als middel om verandering teweeg te brengen). Dat geldt trouwens ook voor onze voormalige minderheid rond het maandblad Vonk.

    “Dat laatste (“vanop de zijlijn veroordelen en zichzelf als alternatief opwerpen” – EB) is zonder meer de aanpak van de LSP. Eigen vaandel eerst! Met 8.300 stemmen voor de senaat, goed voor 0,2 procent van de stemmen. De SP.a behaalde op 18 mei wel 1 miljoen stemmen meer, maar dat is geen probleem.” Schrijft Stephen B. Is zijn motto “if you can’t beat them, join them?” Wat anders dan parlementair cretinisme kan Stephen ertoe drijven de verkiezingsuitslag van LSP, een revolutionaire kaderorganisatie te vergelijken met die van SP.a, een burgerlijke partij waarvan het kiesbudget meer dan 1000x groter was, en dus niet met die van Vonk, een organisatie die eveneens probeert een revolutionair kader bijeen te brengen. Hij zou beter de vraag stellen welke tactiek de revolutionaire stroming versterkt heeft: die van LSP of die van Vonk.

    Verrechtsing of verburgerlijking?

    De burgerlijke arbeiderspartijen hebben steeds weer, afhankelijk van het ritme en de hevigheid van de klassenstrijd, gezwalpt hebben tussen een rechts beleid en correcties naar links onder druk van hun arbeidersbasis. Die verrechtsing kon zeer ver gaan. Dat was het geval toen de Duitse Sociaal-democratie in 1913 de oorlogskredieten stemde, het was ook het geval toen BWP-voorzitter Hendrik De Man de BWP ontbond en in de collaboratie stapte. De nederlaag van de Duitse revolutie en het avonturisme van de KPD herstelden de positie van de SPD in de arbeidersbeweging. In de zomer van 1940 wordt de BWP door Hendrik De Man ontbonden. Na de oorlog gaat een deel van de arbeiders over naar de KPB die in ’46 in Wallonië 21,5% van de stemmen behaalt (tegenover 9,5% in ’39) en in Vlaanderen 5,2% (1,7% in ’39). De regeringsdeelname van de KPB en de economische groei na WOII ondermijnen echter het vertrouwen in de KPB en leggen de basis voor het herstel van de positie van de BSP in de arbeidersbeweging.

    Vandaag verloopt de verrechtsing van SP en PS veel minder spectaculair als in voorgaande voorbeelden. Het proces is veel langer uitgerokken dan toen. Het is echter juist de lengte van dit proces die fundamenteel is. Sinds ’74, eigenlijk al sinds de wet Leburton in ’64 hebben BSP, PS en SP geen enkele hervorming ten goede van de arbeidersbeweging meer doorgevoerd. Sinds ’74 zijn de beide partijen mee verantwoordelijk voor de besparingspolitiek. Sinds ’88 voor het neoliberaal beleid. Heel wat arbeiders en jongeren zijn dat nu zo lang gewoon dat ze zich niet meer kunnen herinneren dat de SP en de PS ooit hervormingen voor de arbeiders afdwongen, als ze het ooit al meegemaakt hebben.

    Het is geen toeval dat de SP vooral goed scoort onder bejaarden. De gemiddelde arbeider haat echter die partij, de volkshuizen zijn verkocht of overgelaten aan privé-uitbaters. Partijvergaderingen brengen geen vijfde meer op de been van wat het was in het begin van de jaren ’80. Als er nog arbeiders partijlid zijn, zijn dat meestal oudere, beter betaalde arbeiders met een vast statuut. De SP-jongeren van vandaag zijn intellectuelen, op het randje af yuppies, die geen enkele band hebben met de arbeidersbeweging. Met andere woorden: de arbeidersbasis die de partijleiding op een gegeven moment zou moeten corrigeren is uitgehold, flinterdun geworden, aan het uitsterven.

    Het dubbel karakter van SP en PS wordt meer en meer een zuiver burgerlijk karakter. De invloed in de vakbonden is meer en meer een invloed aan de top en steeds minder een invloed aan de basis. (steeds meer vergelijkbaar met de invloed van de Amerikaanse Democratische Partij die trouwens nooit een arbeiderspartij is geweest.) Dat betekent niet dat dit proces voleindigd is. Er zijn gradaties en verschillen. Het is duidelijk dat dit proces in Groot-Brittannië (LP) en Nederland (PvdA) verder gevorderd is dan bijvoorbeeld in Frankrijk. Het is eveneens verder gevorderd in Vlaanderen (SP.a) dan in Wallonië (PS), maar de richting van het proces is duidelijk en de kans dat dit proces keert door een plotse toeloop van arbeiders en jongeren wordt met de dag kleiner. Daar waar de communistische partijen nog over een massabasis beschikten (Italië, Frankrijk) ontwikkelen zij, aan een weliswaar trager ritme, in dezelfde richting.

    Het betekent evenmin dat die partijen electoraal van de kaart geveegd zullen worden. In plaats van de partijmilitanten zijn het voortaan wel publiciteitsfirma’s die de campagne voeren. Bij gebrek aan een voldoende ingeplant ernstig alternatief ter linkerzijde zullen echter veel arbeiders alsnog SP en PS stemmen, maar dan niet met enthousiasme, eerder bij gebrek aan beter. Uiteraard moeten we ons ook richten naar die paar arbeiders die nog lid zijn van PS en SP.a. Wie de jongste jaren nog eens nationale congressen, federale bijeenkomsten en/of afdelingsvergaderingen van beide partijen heeft bijgewoond weet echter dat het aantal arbeiders, laat staan strijdbare arbeiders die dan nog moeten bereid zijn te vechten tegen "hun" ministers, er herleid is tot een fractie van wat het ooit geweest is. Als we ons in de eerste plaats naar hen zouden richten, zouden we ons isoleren van de overgrote meerderheid van de arbeiders, vooral de jongeren

    Onze voormalige minderheid heeft iets met metafysische metaforen. Destijds was het klassenkarakter van de sociaal democratie “in steen gebeiteld”, vandaag heeft Stephen B. het over de door Lenin in ’20 “geijkte” term “gauchisme”. We laten hem aan het woord: “Het gauchisme is een afwijking die steeds tot isolement leidt, ook wanneer de toestand in de arbeidersbeweging het omgekeerde zou mogelijk maken….De externe oorzaak van de electorale fiasco’s van uiterst links heeft te maken met de steeds wederkerende overmacht van de sociaal-democratie. Het gauchisme vertaalt zich in een doctrinair denken en handelen dat steeds vertrekt van het wensbare in plaats van de échte gegeven situatie. Het is dus in wezen ondialectisch (Stephen verwart hier dialectiek met materialisme, uitgaan van het wensbare is in wezen immaterieel – EB)…. Het punt is echter dat er in de ogen van oprecht socialistische kiezers en militanten geen geloofwaardig alternatief voorhanden is.”

    Veel prietpraat, maar met de laatste conclusie zijn we het eens: er is geen geloofwaardig alternatief voor handen. Hoe zullen we dat probleem oplossen? Stephen antwoordt: “liever één vogel in de hand dan tien in de lucht. Liever een sterke SP.a tegenover een sterke VLD dan versplintering en onmacht.” Op welke planeet leeft Stephen? Een sterke SP.a tegenover een sterke VLD? Op dit ogenblik, en dat al sedert jaren, is de praktijk er één van een sterke SP.a naast en met een sterke VLD! De vogel in de hand van Stephen is een illusie die enkel in zijn hoofd bestaat, een wensbeeld, kortom: onmaterialistisch. Zelfs een doctrinair denker als Stephen doet al eens een toegeving: “Wij zeggen niet dat de sociaal-democratie nooit tot een volwaardige burgerlijke partij kan verworden. Het is echter een evolutie die we tot dusver nergens hebben kunnen vaststellen.” Vonk heeft blijkbaar niet goed gekeken.

  • Internationale politieke situatie: de zoektocht naar alternatieven

    Vorige week hielden we onze jaarlijkse zomerschool georganiseerd door de Actief Linkse Studenten in Gent waarbij 300 linkse socialisten uit heel de wereld bijeenkwamen voor intensieve politieke discussie. Het was een bijzonder boeiende week en we willen van een aantal discussies ook verslagen publiceren. De eerste plenaire discussie handelde over de wereldsituatie toegespitst op Europa. Er waren specifieke discussies over Latijns-Amerika en Azië waarvan we later verslagen zullen publiceren.

    Ritme van veranderingen

    Op internationaal vlak is het belangrijkste kenmerk van de huidige situatie de snelheid waarmee zaken veranderen. Het ritme van veranderingen is niet enkel in Latijns-Amerika en Azië van belang, maar ook in Europa zelf. Dat kwam bijvoorbeeld tot uiting bij de referenda over de Europese grondwet in Frankrijk en Nederland. In Nederland voerde het volledige establishment en de vakbondsleiding campagne om voor de grondwet te stemmen. In de campagne tegen de grondwet waren er wel nationalistische en racistische elementen aanwezig, maar dit speelde een secundaire rol. De hoofdoorzaak voor het afwijzen van de grondwet was het verzet tegen het neoliberaal model.

    In Frankrijk was het afwijzen van de Europese grondwet duidelijk een antwoord op de aanvallen op de arbeiders, de werkloosheid, de privatiseringen en de besparingen. Veel arbeiders en jongeren wilden Chirac een slag toebrengen door tegen te stemmen. Volgens raadgevers deed Chirac er beter aan niet op televisie te komen tijdens de campagne omdat iedere publieke verschijning van de president leidde tot een versterking van de tegenstanders…

    De illusie dat een sterke eengemaakte Europese staat kan opgebouwd worden vanuit de huidige EU is doorbroken. Nu is er discussie over hoe de EU verder kan ontwikkelen. In Italië stelde Berlusconi al dat de EU enkel leidt tot een verscherping van de crisis in zijn land. En die crisis is erg duidelijk voor de bevolking: de afgelopen 5 jaar is de voedselconsumptie in het land met 10% gedaald, 6 miljoen Italianen ging niet meer op reis, 70% vindt dat ze onvoldoende verdienen om menswaardig te leven,… In zo’n situatie kan Berlusconi uiteraard iedere terroristische actie in het land missen als kiespijn. Na Londen zag hij zich ook genoodzaakt om snel aan te kondigen dat Italië op termijn haar troepen zal terugtrekken uit Irak.

    In de discussie over de EU zal rekening moeten worden gehouden met het feit dat de traditionele partijen over weinig steun beschikken bij de bevolking. Bij zowat alle recente verkiezingen kregen de regeringspartijen klappen. Zelfs indien ze herverkozen werden, zoals het geval was met Blair, is dit met een laag stemmenaantal. Blair kreeg de steun van minder dan 25% van de Britten, onder meer door een lage opkomst en een lager percentage voor new Labour.

    EU in economische crisis

    De EU wordt getroffen door een overproductiecrisis wat onder meer leidt tot het wegsnoeien van jobs. Zeker in de automobielsector is dat een element dat sterk op de voorgrond komt. Ook op sociaal vlak zijn de gevolgen duidelijk. De Duitse werkloosheid bereikt recordhoogtes en het aantal jobs dat omgezet wordt in deeltijdse flexibele jobs is immens, in Duitsland wordt geschat dat het vorig jaar ging om 400.000 jobs.

    23% van de Grieken leeft onder de armoedegrens die al laag is (750 euro voor een gezin met 4, dus minder dan 200 euro per persoon). 45% van de arbeiders verdient minder dan 500 euro per maand en 54% van de nieuwe jobs zijn deeltijds. In Oost-Europa is de situatie nog schrijnender. In Polen leeft 56% in armoede, 11% zelfs in extreme armoede en er is zo goed als geen openbare gezondheidszorg.

    De beperkte groei die er vandaag nog is in een aantal Europese landen komt er enkel door de export, maar de wereldeconomie is absoluut niet stabiel waardoor de crisis snel verder kan ontwikkelen en dieper worden. De onstabiliteit komt er onder meer door de schuldenlast in de VS, maar ook door de bijzonder hoge olieprijzen.

    Internationale rol van de VS

    De VS probeert op de economische crisis in te spelen door een grotere internationale rol te spelen. Daarbij wordt gezocht naar bondgenoten en wordt gewerkt met wisselende partners. Totnutoe heeft de VS steeds steun verleend aan het regime in Pakistan, maar omwille van de goede banden tussen China en Pakistan zoekt de VS een tegengewicht bij India.

    Dat de internationale tussenkomsten van de VS niet bepaald succesvol zijn, is nu wel voor iedereen duidelijk als gekeken wordt naar de situatie in Irak. Zowat alle burgelijke commentatoren zijn het erover eens dat de situatie in Irak momenteel bijzonder moeilijk is zonder enige uitzicht op stabiliteit. De redenen voor de oorlog zijn onderuit gehaald en het imperialisme zit nu in zware moeilijkheden zonder een uitzicht op een echte strategie om uit het Iraakse moeras te raken.

    Bewegingen tegen miserie

    Het aantal bewegingen tegen de gevolgen van het huidig systeem neemt toe. De bewegingen in de voormalige Sovjetunie zijn daar een voorbeeld van. Maar die bewegingen maken ook duidelijk dat het imperialisme op langere termijn in de problemen komt. Tijdelijk kunnen nieuwe regimes gevestigd worden, zoals het geval was in de Oekraïne, maar op langere termijn worden ook die nieuwe regimes in vraag gesteld. Dit is het geval in de Oekraïne waar het huidige bewind onder vuur ligt omwille van corruptie en zelfverrijking.

    De sleutel om tot verandering te komen ligt bij de arbeidersbeweging. Er zijn de afgelopen maanden bijzonder veel acties geweest in Europa. Zo waren er in juli nog grote betogingen tegen de ‘socialistische’ regering in Portugal die sinds ze afgelopen februari aan de macht kwam reeds een hard besparingsbeleid heeft opgelegd. In Portugal verdubbelde de werkloosheid de afgelopen 4 jaar en met het huidig beleid zal dit verder blijven toenemen.

    Er waren ook acties tegen Berlusconi in Italië, betogingen van de Poolse mijnwerkers,… In Griekenland wordt de rechtse regering geconfronteerd met protest tegen haar beleid waarbij onder meer gepland wordt om één derde van de telecomarbeiders op straat te zetten, de lonen te laten dalen en meer mogelijkheden te creëren voor laagbetaalde flexibele arbeidsstatuten.

    Voor marxisten is het van cruciaal belang na te gaan hoe bewegingen tot overwinningen kunnen leiden. Daarbij zal het van belang zijn om strijd te verenigen in grotere bewegingen en tegelijk na te gaan op welke manier politieke alternatieven kunnen ontwikkelen.

    Terrorisme in Europa

    De ontwikkeling van het bewustzijn zal niet rechtlijnig verlopen. Zo kan dit worden doorkruist door reactionaire daden, zoals de aanslagen die we recent zagen in Londen. Die wekken de afschuw van de bevolking op, maar het effect in Londen was anders dan in New York na 11 september (toen de bevolking massaal Bush ging steunen) of na Madrid (toen de regering werd weggestemd). Blair probeerde te profiteren van het idee van eenheid tegen het terrorisme, maar dat is slechts deels gelukt. Hij heeft immers moeite om te ontkennen dat de aanslagen iets te maken hebben met de oorlog in Irak. Volgens peilingen zag 85% van de Britten na de mislukte aanslagen van 21 juli dat er een verband is tussen de aanslagen en Irak.

    De aanslagen zijn gericht tegen gewone mensen op weg naar hun werk, zowel allochtonen als autochtonen. Daarnaast is er een toename van racistisch geweld, bijvoorbeeld met de moord op een jonge zwarte man in Liverpool enkele dagen geleden. Jonge migranten worden steeds meer het mikpunt van racisme en repressie, wat bleek bij het neerschieten van een jonge Braziliaan in Londen omdat hij door de politie ten onrechte verdacht werd van terrorisme.

    Nieuwe politieke formaties

    Eén van de nieuwe politieke formaties die onze aandacht trekt is de WASG in Duitsland. Dit initiatief werd opgezet vanuit het middenkader in de vakbonden en heeft een enorm potentieel. Samen met de voormalige PDS (thans de ‘Linkse Partij’) haalt de WASG in de peilingen nationaal 11%, volgens bepaalde peilingen zelfs 17%. In Oost-Duitsland zou het de grootste partij worden. Dit betekent dat 4,5 miljoen Duitsers eraan denkt om voor deze partij te stemmen!

    Het zal belangrijk zijn dat dit nieuw initiatief een consequente rol speelt in strijdbewegingen en een programma ontwikkelt waarmee stappen vooruit kunnen gezet worden. Onze kameraden zijn actief bezig met de uitbouw van deze partij en brengen er een socialistisch programma naar voor. We willen de bredere lagen die geïnteresseerd zijn in dit initiatief bereiken en met hen de discussie aangaan over een politiek alternatief. De ontwikkeling van de WASG is samengegaan met een strijdbeweging met verschillende grote betogingen, onder meer de betoging van 200.000 man die van onderuit werd georganiseerd in het najaar van 2003. Sindsdien waren er onder meer de maandagbetogingen en actiedagen. Het is onder deze druk dat er vervroegde verkiezingen zullen komen in Duitsland, het wordt immers duidelijk dat de regering in crisis is en zowat iedere regionale verkiezing zwaar verloren heeft.

    Het potentieel van bewegingen komt ook elders tot uiting. Zo was er de immens grote betoging tegen de G8 in Schotland. Die betoging begin juli had een gemengd karakter, maar het was de grootste betoging in de Schotse geschiedenis met 250.000 deelnemers. Zelfs het establishment probeerde zich te profileren op deze betoging en werden daarbij bijgestaan door figuren als Bob Geldof en Bono. Het was alvast belangrijk dat wij sterk zijn tussengekomen in deze betoging met een socialistische programma.

  • Foto-reportage vanop de zomerschool

    Laurent Grandgaignage

  • Internationale zomerschool met honderden linkse socialisten

    In de eerste week van augustus vindt in Gent een internationale zomerschool plaats. Deze wordt georganiseerd op initiatief van de Actief Linkse Studenten en zal worden bijgewoond door honderden socialisten uit heel Europa en zelfs van daarbuiten. Het zal opnieuw een week van intense politieke discussies worden.

    Jan Van Emous

    Net als vorig jaar zullen de deelnemers hun ervaringen kunnen uitwisselen. Door de analyses van de gebeurtenissen in de wereld en de perspectieven die we daaruit ontwikkelen in de verschillende landen, zijn wij in staat weer beter te interveniëren in de komende bewegingen.

    Er zal worden ingegaan op de economische en politieke gevolgen van de groeivertraging waar de Europese Unie nu doorheen gaat, de Nee-stemmen die in Frankrijk en Nederland de Europese grondwet hebben getorpedeerd, de stijgende werkloosheid in een aantal belangrijke Europese landen. Daarnaast zien we de opkomst van een aantal nieuwe politieke formaties, zoals de eenheidslijst van de PDS en WASG in Duitsland. Welke houding nemen socialisten in tegenover zo’n formaties en welke concrete werking hebben bijvoorbeeld onze Duitse kameraden ontwikkeld in deze nieuwe linkse politieke formatie?

    Ook gebeurtenissen buiten Europa zullen worden bediscussieerd. De oorlog in Irak is nog niet voorbij en ook het politieke kruitvat in het Midden-Oosten blijft explosief. In een aantal Aziatische landen speelden onze kameraden een belangrijke rol, zoals bij het verzet tegen het neoliberaal privatiseringsbeleid tijdens de recente telecomstaking in Pakistan. Ook speelden onze kameraden in Sri Lanka een belangrijke rol in het organiseren de strijd van de slachtoffers van de tsunami.

    In Latijns-Amerika zijn we actief betrokken in het opzetten van een nieuwe politieke formatie in Brazilië: de P-SOL. Daar stelt de discussie zich welk politiek instrument nodig is tegenover het neoliberaal beleid en hoe een nieuwe arbeiderspartij kan ontwikkelen.

    Ook vanuit de voormalige Sovjetunie zullen kameraden deelnemen aan de zomerschool en verslag uitbrengen van de bewegingen die daar de afgelopen maanden verschillende regimes omver hebben gehaald.

    Vorig jaar namen zo’n 300 socialisten deel aan onze zomerschool. Ook dit jaar zullen er opnieuw heel wat bezoekers zijn. Als je een unieke kans wil benutten om met activisten vanuit de hele wereld te discussiëren over alle mogelijke politieke onderwerpen: vrouwenstrijd, ecologie, antiglobaliseringsbeweging, syndicale strijd,… komt het erop aan je snel in te schrijven!

  • Goede reacties op festivals

    Op de festivals waar we deze zomer reeds campagne voerden, kregen onze militanten enorm veel goede reacties. We voeren onder meer campagne tegen racisme en tegen de rol van multinationals die onze festivals opkopen om er zoveel mogelijk winst uit te slaan. We komen tussen met anti-racistische stickers om steun op te halen, pamfletten, ons maandblad,…

    Een absolute topper dit jaar was het Dourfestival waar we met Internationaal Verzet een infostand hadden op het terrein zelf. Dit maakte dat we gemakkelijker op het terrein jongeren konden aanspreken met ons materiaal. Dit had enorm veel succes. We haalden zowat 1.300 euro steun op voor onze campagnes! Dat is een recordbedrag voor Dour. Daarenboven verkochten we een 50-tal exemplaren van ons maandblad. Met 15 jongeren hadden we discussies over lidmaatschap van onze organisatie, wat kansen opent in een aantal Waalse steden waar we totnutoe geen werking hadden.

    Jammer genoeg konden we op Dour slechts 3 van de 4 dagen campagne voeren aangezien in de nacht van zaterdag op zondag het grootste deel van ons materiaal is ontvreemd. Wellicht nam iemand per toeval de rugzak met al ons materiaal mee… Bij deze alvast een oproep: zag je een rugzak vol stickers, brochures,… op Dour? Aarzel niet om ons te contacteren en we komen het materiaal oppikken!

    Eerder kwamen we ook langs Nederlandstalige kant tussen op een aantal festivals. Zo haalden we op Rock Herk zowat 100 euro steun op en kregen we enorm veel positieve reacties op de achterpagina van ons maandblad. Die achterpagina bevat een artikel met grote titel tegen de rol van multinationals als Clear Channel die onze festivals opkopen en onbetaalbaar maken.

    In Brugge waren we traditioneel opnieuw present op het Cactus festival. We haalden er zowat 200 euro steun op voor onze anti-racistische campagnes. Heel veel jongeren waren geïnteresseerd om met ons te discussiëren en we hopen deze gesprekken verder te zetten in de komende weken. Aan het Cactusfestival verkochten we ruim 50 exemplaren van ons maandblad.

    Op dit ogenblik zijn de Gentse Feesten aan de beurt. Daar komen we tussen met een nieuwe campagne die we lanceren naar het najaar. Op 26 november betogen wij door de Gentse binnenstad. Deze anti-racistische betoging is inmiddels toegelaten door het stadsbestuur. De betoging valt samen met het economisch congres van het Vlaams Belang in Gent op dezelfde dag.

  • Blair: “islamextremisme even erg als trotskisme”

    De Britse premier Tony Blair slaat eens te meer de bal mis. Op een bijeenkomst van de regering vergeleek de premier het "islam-extremisme" met de rol die onze organisatie speelde in de jaren 1980. De Britse krant The Guardian bericht vandaag dat de premier stelde dat ook toen sprake was van een diepgaande infiltratie, maar dan binnen de Labour Party. Deze vergelijking is schandalig. De Socialist Party, de opvolger van de Militant Tendency, reageert met een persbericht.

    Persbericht van de Socialist Party

    De Socialist Party, voorheen Militant, veroordeelt de schandalige stelling van Blair die hij zou naar voor gebracht hebben op een bijeenkomst van de regering vorige week. Daarbij vergeleek hij islam-extremisme met de rol van Militant in de Labour Party in de jaren 1980.

    Als reactie op de beweerde opmerkingen van Blair zoals deze naar voor komen in The Guardian vandaag, stelde Peter Taaffe, de algemeen secretaris van de Socialist Party: "Op een regeringsbijeenkomst vorige week vergeleek Tony Blair islamextremisme met de trotskistische Militant Tendency. Deze opmerking van Blair is schandalig. De Militant Tendency, vandaag Socialist Party, heeft zich altijd uitgesproken tegen terrorisme. Zowel tegen het terrorisme van individuen als dat van groepen in Groot-Brittannië, Ierland of op internationaal vlak. We spreken ons ook uit tegen het overheidsterrorisme van de regeringen van de VS en Groot-Brittannië dat in Irak reeds heeft geleid tot de dood van meer dan 100.000 burgers."

    "Het voorspelt weinig goeds voor de burgerlijke vrijheden als de premier vandaag bereid is om socialisten die consistent opkomen tegen zijn neoliberaal en oorlogszuchtig beleid, zonder meer gelijk te stellen met terroristen. Tegenover het terrorisme, heeft de Socialist Party altijd de noodzaak van massale arbeidersacties naar voor gebracht als de enige methode om fundamentele verandering te bekomen, om een einde te maken aan het kapitalistisch systeem dat verantwoordelijk is voor armoede, ongelijkheid en nationale onderdrukking."

    Blair probeert van de aanslagen in Londen gebruik te maken om het idee van "nationale eenheid" rond zijn beleid te vestigen. Een groeiend aantal Britten neemt het echter niet langer dat Blair blijft ontkennen dat er een verband is tussen de oorlog in Irak en de aanslagen. Dat verband probeert Blair te ontkennen omdat anders duidelijk wordt dat zijn beleid mee verantwoordelijk is voor de aanslagen.

    Het oorlogszuchtige beleid van Blair en co leidt tot meer onveiligheid en een inperking van de democratische vrijheden. Daar tegenover is er nood aan een socialistisch alternatief dat opkomt voor een terugtrekking van de Britse troepen en voor het stoppen van het neoliberaal beleid in het binnenland.

  • 0
      0
      Your Cart
      Your cart is emptyReturn to Shop